6bblog.files.wordpress.com · Web viewAuthor Caroline Minne Created Date 11/21/2016 06:59:00 Last...

3

Click here to load reader

Transcript of 6bblog.files.wordpress.com · Web viewAuthor Caroline Minne Created Date 11/21/2016 06:59:00 Last...

Page 1: 6bblog.files.wordpress.com · Web viewAuthor Caroline Minne Created Date 11/21/2016 06:59:00 Last modified by An Hagemans

Taalbeschouwing thema 3: herhaling EXTRAATJE (1) CORRECTIE(Correctiesleutel op BLOG 6B)

Stap 1: Omcirkel het onderwerp. (Ter info: Stap 2 uit ons handboek passen we niet toe.)

Stap 3: Zet de persoonsvorm tussen schuine strepen. Zijn er nog andere werkwoorden?

- Kleur de werkwoorden die vertellen wat het onderwerp doet of wat ermee gebeurt GROEN. - Kleur het werkwoord EN de woorden die zeggen wat het onderwerp is of wordt GEEL:(ZWOB):

Vind je dit moeilijk? Neem er dan het VOLLEDIGE STAPPENPLAN bij (kopies in mapje Nederlands).

1. Piet / rijdt / op een mooie fiets.

2. De bruine hond / kreeg / een schop van de plaaggeest.

3. / Repareert/ de monteur de blauwe auto?

4. De leerlingen / verlangen / naar de vakantie.

5. Ik /word / later brandweerman.

6. In de achtertuin / bloeit / de appelboom.

7. De televisiemast / staat / schuin op het dak.

8. Vader /start/ de auto in de garage.

9. / Kwamen / wij gisteren te laat thuis ?

10. Kleine kinderen /zijn / vaak ziek.

11. Bram en Jelle / voetballen / met hun vrienden.

12. Anita en Jana /fietsen /door het prachtige landschap.

13. Hij / is / erg verlegen op school.

14. De fotograaf /stuurt / de foto’s / op/ naar zijn klanten.

15. De autobestuurder / remt / zo snel mogelijk /af / .

16. Natuurkunde / is / een wetenschap.

17. De aannemer /heeft /de villa’s in het dorpje gebouwd.

18. Het grote nieuws / heeft / in de krant gestaan.

19. Welke auto / zou / je het mooist vinden?

Page 2: 6bblog.files.wordpress.com · Web viewAuthor Caroline Minne Created Date 11/21/2016 06:59:00 Last modified by An Hagemans

20. Vanmorgen / hebben/ Hayat en Raïda twee uur gewandeld.

21. /Heb/ jij wel eens iemand de klas uitgestuurd?

22. Een dirigent /is / een orkestleider.

23. /Zouden / Sint en Piet met de fiets kunnen komen dit jaar?

24. Ik / heb / van mijn moeder een cadeautje gekregen.

25. De tweeling / komt / morgen veertien dagen logeren.

26. /Hebben / jullie die bomen zelf gekweekt?

27. De boer / heeft / het paard in de stal gezet.

28. Een kudde /is / een groep dieren.

29. Na een uur /kwam/ de agent hijgend aanlopen.

30. /Heb / je je medicijnen ingenomen?

31. De boer / stuurde / de stoute jongens van zijn land.

32. /Gaat / onze klas vanmiddag zwemmen?

33. De leraar / legt /de moeilijke som nog eens / uit /aan de kinderen van het zesde leerjaar.

34. Mijn oom en tante / wonen / in een mooi huis op de Veluwe.

35. In de vakantie / gaat / Chris naar zijn oom en tante.

36. /Word / jij binnenkort profvoetballer?

37. De dief /verliest/ een groot bedrag van het gestolen geld.

38. De brand /richt /grote schade /aan/.

39. /Gooit/ Fanny een grote ruit / in/ ?

40. Oma / viel /enkele kilo’s / af/ sinds haar ziekte.