Post on 01-Aug-2021
Academiejaar 2014-2015
Tweedesemesterexamenperiode
STIMULEREN TOT PERFECTIE : EEN EXPERIMENTELE STUDIE
OVER HET EFFECT OP HET MOTIVATIONEEL EN COGNITIEF
FUNCTIONEREN
Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van
Master of Science in de Psychologie, afstudeerrichting Bedrijfspsychologie en
Personeelsbeleid
Promotor: Prof. Dr. Vansteenkiste Maarten
Begeleidster: Dr. Aelterman Nathalie
01005337
Winne Piepers
i
Abstract
Vanuit de zelfdeterminatietheorie (Deci & Ryan, 2000) ging deze studie de
invloed na van de communicatiestijl (autonomie-ondersteunend versus controlerend) en
het aanmoedigen van de perfectie op het motivationeel en cognitief functioneren van
universiteitsstudenten. Hiervoor werd een experimentele studie uitgevoerd (N = 80)
waarbij de feedback die de studenten te horen kregen gemanipuleerd werd. Via
MANOVA’s kon aangetoond worden dat een autonomie-ondersteunende feedbackstijl
een positief effect had op de prestatie van de deelnemers. Daarnaast werd duidelijk dat
het aanmoedigen van de perfectie niet per se negatief hoeft te zijn. Uit deze studie blijkt
namelijk dat het vooral de combinatie is van het aanmoedigen van de perfectie en een
controlerende feedbackstijl die zorgt voor negatieve gevolgen. Tenslotte werden de
maladaptieve gevolgen van zelfkritisch perfectionisme in deze studie opnieuw
bevestigd. Er werden zowel directe effecten gevonden op verschillende
uitkomstvariabelen als een versterkend modererend effect op negatieve zelfspraak.
Hiërarchische regressieanalyses gingen de mediërende rol na van competentie, alsook
van de ervaren druk. Deze maakten duidelijk dat de invloed van zelfkritisch
perfectionisme op negatieve zelfspraak en testangst gemedieerd wordt door gevoelens
van druk en door de waargenomen competentie.
ii
Voorwoord
De onderdompeling in de wereld van motivatie, feedback en perfectionisme was
niet altijd een eenvoudige taak, maar deze uitdaging heeft er voor gezorgd dat ik met
nóg meer voldoening deze scriptie kan indienen.
Het schrijven van deze thesis was een langdurig en intensief proces dat niet mogelijk
zou geweest zijn zonder de steun en hulp van verschillende mensen. Vandaar dat ik
deze personen graag nog eens uitdrukkelijk zou willen bedanken.
Eerst en vooral wil ik Maarten Vansteenkiste en Nathalie Aelterman bedanken. Zij
hebben me zeer goed begeleid gedurende dit masterproefverhaal. Ook dank ik hen graag
voor de vele interessante overlegmomenten en de nuttige tussentijdse feedback. Ze
hebben ervoor gezorgd dat ik een interessante bijdrage kan leveren aan de
wetenschappelijke literatuur rond motivatie, feedback en perfectionisme.
Daarnaast bedank ik van harte mijn ouders die deze universitaire studie mogelijk
maakten. Verder dank ik hen, mijn vriend, mijn broer en zus voor het nalezen van deze
scriptie, de vele “feel good-momentjes”, de verwennerij en bovenal voor hun
onvoorwaardelijke steun.
Inhoudsopgave Abstract………………………………………………………………………………..i
Voorwoord……………………………………………………………………………ii
Literatuuroverzicht……………………………………………………………………3
Zelf-Determinatie Theorie………………………………………………………….3
Over moetivatie en goesting……………………………………………………...3
Feedback……………………………………………………………………………6
Definitie…………………………………………………………………………..6
Wijze van feedback geven………………………………………………………..6
Perfectionisme……………………………………………………………………....9
Definitie…………………………………………………………………………..9
Empirische evidentie…………………………………………………………….10
Zelfspraak………………………………………………………………………….11
Definitie…………………………………………………………………………11
Taxonomieën van zelfspraak……………………………………………………11
Testangst…………………………………………………………………………...13
Definitie…………………………………………………………………………13
Componenten van testangst……………………………………………………..13
Beïnvloedende factoren…………………………………………………………14
Huidige studie……………………………………………………………………..15
Methode……………………………………………………………………………...18
Deelnemers………………………………………………………………………..18
Procedure………………………………………………………………………….18
Gemanipuleerde feedback…………………………………………………………19
Instrumenten………………………………………………………………………20
Voormeting……………………………………………………………………..20
Schrijftaak……………………………………………………………………......21
Nameting………………………………………………………………………….22
Resultaten……………………………………………………………………………..26
Achtergrondvariabelen……………………………………………………………...26
Correlaties………………………………………………………………………......26
Primaire Analyses…………………………………………………………………..29
Manipulatiecheck………………………………………………………………...29
Onderzoeksvraag 1: invloed van de feedbackstijl………………………………..30
Onderzoeksvraag 2: invloed van het aanmoedigen van de perfectie…………….31
Onderzoeksvraag 3: interactie tussen feedbackstijl en het aanmoedigen van de
perfectie…………………………………………………………………………..31
Onderzoeksvraag 4: Moderatie-analyse : Invloed van perfectionisme…………..34
Onderzoeksvraag 5: Mediatie van stress en competentie………………………..36
Discussie………………………………………………………………………………41
Invloed van de feedbackstijl………………………………………………………..41
Invloed van het aanmoedigen van de perfectie…………………………………….42
Invloed van feedbackstijl en het aanmoedigen van de perfectie (d.i. interactie)…...42
Invloed van perfectionisme…………………………………………………………43
De mediërende rol van competentie en stress………………………………………44
Beperkingen van de huidige studie…………………………………………………45
Lage power……………………………………………………………………….46
Differentiatie feedback tussen condities…………………………………………46
Inhoud taak……………………………………………………………………….46
Geloofwaardigheid feedback…………………………………………………….47
Duidelijkheid opzet studie………………………………………………………..47
Praktische implicaties………………………………………………………………48
Communicatiestijl is cruciaal………………………………………………….....48
Aanmoedigen van de perfectie niet noodzakelijk nefast…………………………48
Zelfkritisch perfectionisme is een kwetsbaarheidsfactor………………………...49
Conclusie…………………………………………………………………………...50
Referenties…………………………………………………………………………….51
Bijlagen………………………………………………………………………………..56
Bijlage 1. De gemanipuleerde feedback………………………………………….56
Bijlage 2. Meting van perfectionisme……………………………………………58
Bijlage 3. Meting van prestatiemotivatie………………………………………...60
Bijlage 4. Meten van taakbeleving……………………………………………….61
Bijlage 5 Meting van prestatiedoelen…………………………………………….63
Bijlage 6. Meten van motivatie…………………………………………………..64
Bijlage 7. Meten van zelfspraak………………………………………………….65
Bijlage 8. Meten van testangst…………………………………………………...67
Bijlage 9. Manipulatiecheck en geloofwaardigheid……………………………...68
1
In de huidige samenleving wordt er veel belang gehecht aan prestaties. De
prestatiemaatschappij zorgt ervoor dat men steeds beter wil en moet worden. De lat
wordt steeds hoger gelegd, de verwachtingen worden soms zelfs torenhoog. Het streven
naar de perfectie wordt bijna centraal gesteld in ons dagdagelijkse leven. Bij de kapper,
bij de bakker, op het werk, in de school of tijdens het turnen; we worden vaak
geconfronteerd met de perfectie. Meer nog, er kan misschien zelfs gesteld worden dat
perfectie op een bepaalde manier ons leven beheerst. De volgende citaten uit
krantenartikelen tonen dit alvast duidelijk aan. "Oef, ik krijg aandacht omdat ik niet
perfect ben" (Knevels, 2013). “Neen. Niet nog een mening over wat Brussel moet zijn.
De perfectie bestaat niet. Je roeit nu eenmaal met de riemen die je hebt” (Taveirne,
2014). "Je wil de perfectie doortrekken in alle domeinen van je leven. Daardoor leg je
de lat voor jezelf zo hoog, dat je die bijna niet kan halen, en daaruit ontstaat faalangst.
Vandaar het belang om te leren falen, zeker voor kinderen" (Sokol, 2014). "Over haar
look was duidelijk nagedacht, iedere millimeter ervan. Voor deze gelegenheid was
enkel perfectie voldoende” (Knevels, 2013).
Er is eveneens wetenschappelijke evidentie gevonden dat perfectie een ,,hot
topic” is. Yang en Stoeber (2012) deden onderzoek naar de ‘Physical Appearance
Perfectionism Scale’ (PAPS). Meer specifiek keken ze naar de twee subschalen ‘Zorgen
over imperfectie’ en ‘Hoop voor perfectie’. ‘Zorgen over imperfectie’ is gerelateerd aan
negatieve uitkomsten, ‘Hoop voor perfectie’ daarentegen aan positieve uitkomsten. De
resultaten van dit onderzoek doen uitschijnen dat de vrees om imperfect te zijn is eerder
of voornamelijk zorgt voor maladaptieve uitkomsten.
In de literatuur wordt perfectionisme vaak als persoonskenmerk bestudeerd. In
deze scriptie is het de bedoeling om na te gaan of het op een subtiele wijze aanmoedigen
tot perfectie implicaties heeft. De aard van deze implicaties, positief dan wel negatief,
kan misschien te maken hebben met het feit dat personen reeds hoog of laag scoren op
perfectionisme. Daarom wordt er ook gekeken naar de effecten van zelfkritisch
perfectionisme.
Daarnaast wordt in deze scriptie ook aandacht gevestigd op de feedbackstijl en
de effecten hiervan op de motivatie en prestatie van personen. Feedback kan namelijk
gegeven worden op een autonomieondersteunende of controlerende manier. Uit vorig
2
onderzoek blijkt dat de wijze waarop feedback gecommuniceerd wordt een grote impact
heeft.
Het doel van deze scriptie bestaat er in na te gaan welke invloed het
aanmoedigen tot perfectie heeft op het motivationeel en cognitief functioneren van
universiteitsstudenten (1ste bachelor Psychologie, UGent). Door middel van een kort en
eenvoudig experiment aangevuld met vragenlijsten, wordt deze relatie in kaart gebracht.
Door de manipulatie van de verschillende feedbackstijlen wordt het effect van elke
feedbackstijl op het functioneren van universiteitsstudenten nagegaan. Er wordt
namelijk verondersteld dat iemand die een optimale motivatie heeft, betere prestaties zal
leveren. Daarnaast wordt er gekeken naar wat de effecten zijn van zelfkritisch
perfectionisme. Door perfectionisme als moderator op te nemen in het model, wordt er
eveneens gekeken of dit persoonlijkheidskenmerk de relatie tussen het aanmoedigen tot
de perfectie en de feedbackstijl op de uitkomstvariabelen versterkt of verzwakt. In het
bijzonder wordt er gekeken naar het (maladaptieve) effect van zelfkritisch
perfectionisme. Tenslotte wordt er nagegaan of stress en competentie een mediërende
rol opnemen.
In wat volgt, worden vooreerst de theoretische concepten gedefinieerd en wordt
er verwezen naar empirische evidentie met betrekking tot de verschillende variabelen.
Bij de beschrijving van de Zelf-Determinatie Theorie (ZDT; Deci & Ryan, 2000), een
sterk onderzochte wetenschappelijk onderbouwde motivatietheorie, die het theoretisch
kader voor de huidige scriptie vormt, wordt er een onderscheid gemaakt tussen
verschillende types motivatie. In een volgende sectie wordt feedback toegelicht, waarbij
de verschillende feedbackstijlen verduidelijkt worden. Het construct perfectionisme
wordt eveneens duidelijk beschreven. Daarnaast wordt er ingegaan op de constructen
zelfspraak en testangst. Nadat alle variabelen in kaart zijn gebracht, worden de
onderlinge relaties en verwachtingen toegelicht in het stuk rond de huidige sectie. De
verschillende onderzoeksvragen en hypotheses worden uiteengezet. In het deel rond
methode worden alle vragenlijsten in detail besproken. Daarna worden de resultaten
toegelicht. Tenslotte is er een discussie, waarbij ingegaan wordt op de uitkomsten,
beperkingen en praktische implicaties van deze scriptie.
3
Literatuuroverzicht
Zelf-Determinatie Theorie
Over moetivatie en goesting. De ZDT (Deci & Ryan, 2000), die al meermaals
gebruikt werd als theoretisch kader voor het meten en onderzoeken van motivatie,
hecht, naast het kwantitatieve ook veel belang aan het kwalitatieve aspect van motivatie
(Vansteenkiste, Lens en Deci, 2006). De focus op het kwalitatieve aspect kan zelfs
baanbrekend genoemd worden. Voorgaande literatuur met betrekking tot motivatie
maakte een onderscheid tussen intrinsieke en extrinsieke motivatie (Ryan & Deci,
2000). Deze scheiding was vaak zwart-wit, waarbij intrinsieke motivatie gelinkt werd
aan adaptieve uitkomsten en extrinsieke motivatie aan maladaptieve uitkomsten. De
sterkte van de ZDT is de nuancering, waarbij kwalitatief verschillende types van
motivatie worden onderscheiden. Meer bepaald wordt de opsplitsing gemaakt tussen
autonome motivatie en gecontroleerde motivatie. Bij autonome motivatie gaat het over
,,willen” of ,,goesting”. De persoon in kwestie zal vrijwillig gedrag stellen, hij zal
psychologische vrijheid ervaren. Tegenover autonome motivatie staat gecontroleerde
motivatie, waarbij het eerder gaat over ,,moeten”. Gecontroleerde motivatie wordt
daarom ook wel eens ‘moetivatie’ genoemd. Hierbij zal iemand het gedrag eerder
stellen omdat men een druk ervaart. Figuur 1 toont aan dat de verschillende types
motivatie op een spectrum gesitueerd zijn. In wat volgt wordt er dieper in gegaan op elk
type motivatie.
Figuur 1. Het continuüm van de verschillende soorten motivatie (Gebaseerd op Ryan, R.M. & Deci, E.L. (2000). De ZDT en de facilitatie van intrinsieke motivatie, sociale ontwikkeling en welzijn, American Psychologist. 55(1), 68-78)
4
Autonome motivatie. Bij autonome motivatie wordt het gedrag uitgevoerd met
een gevoel van psychologische vrijheid en keuze. De drie subtypes zijn intrinsieke,
geïntegreerde en geïdentificeerde motivatie.
Intrinsieke motivatie betekent ,,vanuit de activiteit zelf” en geldt enkel voor
activiteiten of gedragingen die plezier in zich dragen (Deci & Ryan, 1985). Bij
intrinsieke motivatie wordt het gedrag gestuurd omdat men de activiteit als inherent
plezant beschouwt. Een student met intrinsieke motivatie doet bijvoorbeeld zijn best
voor een toets omdat hij de voorliggende vragen boeiend of uitdagend vindt.
Geïntegreerde regulatie is het tweede subtype, waarbij het gedrag gekoppeld
wordt aan de meer globale waarden van de persoon en men zich daarom engageert voor
dit gedrag. Een student zal bijvoorbeeld zijn best doen voor een toets, omdat dit nauw
aansluit bij zijn persoonlijke waarden en doelen. Een goede opleiding staat in zijn leven
centraal. Dit voorbeeld toont aan dat deze vorm van motivatie nog gestuurd wordt door
de persoon in kwestie.
Als laatste valt geïdentificeerde regulatie onder het construct autonome
motivatie. Dit komt voor wanneer de persoon ervoor kiest om gedrag te stellen omwille
van het persoonlijk belang of de relevantie ervan. Hier ligt de oorsprong van een gedrag
buiten de activiteit. Een student zal zich bijvoorbeeld goed voorbereiden voor een toets,
omdat hij de leerstof nuttig vindt om zo een goede basis te hebben.
Plezier (intrinsieke motivatie) en persoonlijk belang (geïdentificeerde regulatie)
hoeven niet noodzakelijk hand in hand te gaan. Studenten vinden bijvoorbeeld niet elk
vak even boeiend en interessant, maar kiezen er toch bewust voor zich vrijwillig voor
bepaalde (oninteressante) vakken in te zetten, omdat ze het nut ervan inzien of begrijpen
dat deze zinvol zijn binnen de opleiding. Het gaat over extrinsieke motivatie, want de
drijfveer ligt buiten de activiteit zelf, maar wel autonoom gereguleerd omdat de student
er zelf vrijwillig voor kiest.
Gecontroleerde motivatie. Gecontroleerde motivatie wordt gekenmerkt door een
verplichting of druk die ervaren wordt om het gedrag te stellen. Er kunnen twee
subtypes gecontroleerde motivatie onderscheiden worden.
Bij geïntrojecteerde regulatie wordt het gedrag gesteld om negatieve gevoelens
als schaamte, angst en schuld te vermijden of om positieve gevoelens als trots te
verkrijgen. De druk is afkomstig van de persoon zelf (d.i. interne druk). Een student die
5
zijn best doet voor een toets omdat hij zich dan pas goed kan voelen, behoort tot dit
subtype.
Ten tweede komt externe regulatie voor, waarbij het gedrag gesteld wordt om
straffen te vermijden of om beloningen te krijgen. De druk wordt met andere woorden
van buitenaf opgelegd. Een student die alleen zijn best doet voor een toets omdat hij bij
goede punten bijvoorbeeld een nieuwe gsm krijgt van zijn ouders is hier een voorbeeld
van. Het spreekt voor zich dat deze vorm niet meer zal samenhangen met adaptieve
uitkomsten.
Amotivatie. Als laatste wordt amotivatie onderscheiden, de meest maladaptieve
vorm. Dit type motivatie wordt gekenmerkt door een gebrek aan intentie of doordat men
gedrag stelt door onbekende redenen. Het gaat als het ware over ,,niet kunnen”.
Amotivatie komt voor door a) een gebrek aan competentie, b) het ontbreken van een
nutswaarde van de activiteit, of c) een gebrek aan geloof dat het uitvoeren van de
activiteit of het stellen van gedrag niet tot de gewenste uitkomsten zal leiden (Ryan,
Lynch, Vansteenkiste & Deci (2011). Faalangst houdt hiermee verband. Een student
met amotivatie heeft bijvoorbeeld geen enkel idee waarom hij de toets moet maken, of
voelt zich hiervoor incompetent . Hij zal dus weinig tot geen enkele moeite doen om de
toets goed te maken (Deci & Ryan, 2000). In het experiment zal enkel gepeild worden
naar de impact van de feedbackstijl en het aanmoedigen van de perfectie op de
autonome en gecontroleerde motivatie.
Empirische evidentie. Veelvuldig empirisch onderzoek in uiteenlopende
contexten heeft reeds aangetoond dat intrinsieke motivatie gelinkt kan worden aan
positieve uitkomsten. Cortright, Lujan, Blumberg, Cox en DiCarlo (2013) toonden aan
dat wanneer bachelor studenten meer intrinsieke motivatie hadden, ze betere
klasprestaties vertoonden. Dit effect werd bij jongens en meisjes teruggevonden, maar
was sterker voor jongens dan voor meisjes. Dysvik en Kuvaas (2013) vonden dat
werknemers die intrinsiek gemotiveerd waren, meer moeite en energie staken in hun
werk. Deze relatie werd versterkt wanneer een werknemer voornamelijk doelstellingen
vooropstelt die gericht zijn op het ontwikkelen van competenties of het beheersen van
een taak (Elliot, 2006). Kortom, deze studies in uiteenlopende contexten tonen aan dat
intrinsieke motivatie ofwel het plezier, interesse of passie de beste drijfveer vormen. De
positieve uitkomsten van autonome motivatie in het algemeen werden onder andere
6
gevonden in de werkcontext. Bidee et al. (2013) onderzochten bijvoorbeeld de relatie
tussen autonome motivatie bij vrijwilligers en hun inspanning op het werk, gemeten via
zelf-rapportage. Er werd een positieve relatie gevonden. Meer zelfs, deze positieve
relatie werd gevonden voor elke persoon in de steekproef, ongeacht de organisatie waar
hij/zij vrijwilliger was. Een andere illustratie toont evidentie voor dit verband in de
onderwijscontext. Het onderzoek van Velki (2011) ging de relatie na tussen autonome
motivatie, academische resultaten en mentale gezondheid bij leerlingen uit het
middelbaar onderwijs. Uit de resultaten bleek dat wanneer leerlingen meer autonome
motivatie vertoonden, ze niet alleen betere gemiddelde resultaten behaalden, maar ook
minder examens hadden waarvoor ze niet slaagden en een betere mentale en algemene
gezondheid rapporteerden dan leerlingen met meer gecontroleerde motivatie.
Het is belangrijk om op te merken dat de motivatie van een persoon beïnvloed
kan worden door de feedback die hij/zij krijgt. In de volgende sectie wordt feedback
gedefinieerd en wordt er in gegaan op de verschillende feedbackstijlen en de effecten
hiervan.
Feedback
Het feedbackmechanisme (Kluger & DeNisi, 1996) kan het best metaforisch
geïllustreerd worden met een thermostaat. Wanneer een op voorhand bepaalde
temperatuur bereikt wordt, zal de verwarming afslaan. Zo niet zal de verwarming
aanslaan. De thermostaat regelt met andere woorden de temperatuur, zodanig dat deze
‘optimaal’ is. Het feedbackmechanisme wordt echter in verschillende contexten
gebruikt. Wanneer een stand-up comedian bijvoorbeeld een mopje maakt, maar het
publiek niet of nauwelijks reageert, dan weet de comedian eigenlijk genoeg: zijn mop
was niet goed of grappig. Het is dus al snel duidelijk dat elke actie - zowel bewust als
onbewust, intentioneel of automatisch- feedback kan krijgen.
Definitie. Feedback kan omschreven worden als “elke actie ondernomen door
een externe agent om informatie te voorzien over bepaalde aspecten van iemands gedrag
of prestatie” (Kluger & DeNisi, 1996, p. 254). Feedback wordt hier gezien als een
interventie, met andere woorden een bewuste en doelgerichte actie.
Wijze van feedback geven. De wijze waarop deze feedback gecommuniceerd
wordt, zal een rol spelen in de motivationele ervaring die ermee geassocieerd is. Zo kan
7
feedback gegeven worden op een autonomieondersteunende of controlerende manier.
Een voorbeeld van autonomieondersteunende feedback is wanneer een leerkracht zich
empathisch en geruststellend opstelt bij het geven van feedback op een leerling die veel
fouten maakt op een taak. Zo’n houding zorgt ervoor dat de leerling zich op zijn gemak
voelt en ervan overtuigd is om zijn prestatie te verbeteren. Wanneer de feedback
gecommuniceerd wordt op een autonomieondersteunende manier, zal de persoon de
feedback zodanig formuleren dat de ontvanger een gevoel heeft van keuzevrijheid.
Wanneer er toch geen keuzevrijheid is, zal dit rationeel gemotiveerd worden door
middel van een zinvolle uitleg (Deci, Egharri, Patrick, & Leone, 1994). De ontvanger
zal met andere woorden begrijpen waarom de feedback gegeven wordt. De persoon die
feedback geeft zal ook het perspectief van de ontvanger proberen in te nemen, om deze
zo goed mogelijk te begrijpen. Baron (1988) vond ook empirische evidentie voor het
feit dat negatieve feedback die gegeven werd op een constructieve manier gerelateerd
was aan minder angst en spanning, minder conflict en hogere niveaus van “self-
efficacy” en zelf gestelde doelen bij een vervolgtaak. Vansteenkiste et al (2012)
onderzochten de motiverende rol van het geven van autonomie-ondersteunde feedback.
Zij vonden dat atleten die correctieve feedback kregen op een autonomieondersteunende
manier meer autonome motivatie rapporteerden, meer intenties hadden om te volharden
en zich beter voelden. Wanneer een coach zijn atleet feedback geeft op een niet-
autonomie ondersteunende manier, zal de autonome motivatie van de atleet niet stijgen
en de eerder vermelde positieve uitkomsten niet ervaren. Het is voor de coaches dus
zeer belangrijk dat zij het standpunt van de atleet innemen wanneer ze de correctieve
feedback overbrengen. Als zij dit niet doen, verhoogt de kans dat de atleten ontmoedigd
worden bij het krijgen van correctieve feedback. Deze effecten kunnen gemakkelijk
doorgetrokken worden naar een werk- of schoolcontext.
Daarnaast kan feedback gegeven worden op een eerder controlerende manier.
Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een leerkracht duidelijk zijn ontgoocheling laat
blijken en uitsluitend kritiek uit op een leerling die veel fouten maakt op een taak. Het is
zelfs mogelijk dat de leerkracht begint te roepen of de fouten uitvergroot. Wanneer
feedback gecommuniceerd wordt op een controlerende manier, kan de leerkracht
bijvoorbeeld schuld induceren (,,Het is hoog tijd dat je daarmee stopt, ik heb het al
ettelijke keren gezegd”), schaamte ( ,,Zelfs het kleinste kind heeft door dat je staat te
8
liegen”), voorwaardelijke betrokkenheid of aandacht (,,Waarom zou ik nog naar je
luisteren? Jij luistert ook nooit naar mij”) of bedreigingen of straffen (,,Je zal toch niet
slagen voor de toets als je zo bezig blijft”) (Mouratidis, Lens en Vansteenkiste, 2010) .
Het is duidelijk dat de persoon door de gekregen feedback als het ware gedwongen
wordt om zijn slechte prestatie op te lossen door voorgeschreven geforceerd gedrag te
stellen. De feedback kan hierdoor geïnterpreteerd worden als kritisch, persoonsgericht,
onfair, bedreigend of zelfs beledigend.
Voorts wordt er aandacht gevestigd op de mate van aanvaarding, namelijk de
gepercipieerde legitimiteit. Binnen de sociale domeintheorie (Smetana, 1988) wordt er
verondersteld dat de mate waarbij kinderen de autoriteit van hun ouders aanvaarden
afhankelijk is van het domein dat ze proberen te reguleren. Deze gepercipieerde mate
van legitimiteit wordt op haar beurt in relatie gebracht met hogere of lagere niveaus van
autonome en gecontroleerde motivatie. Wanneer de feedback als rechtvaardig
beschouwd wordt, zal de autonome motivatie stijgen aangezien de persoon niet
overweldigd of gekwetst is (Mouratidis et al., 2010). Vervolgonderzoek toonde verder
aan dat autonomieondersteunende feedback ook nog steeds motiverend kan werken,
zelfs wanneer deze een boodschap geeft dat de prestatie onvoldoende is.
De relatie tussen feedback en motivatie is al verschillende keren onderzocht.
Voornamelijk bij studenten (Drost & Todorovich, 2013; Morgan, 2001) of atleten
(Carpentier & Mageau, 2013; Natori, 2007), maar ook bij andere (beroeps)groepen vond
men evidentie voor dit verband (Kannappan, Yip, Lodhia, Morton, & Lau, 2012;
Preston, 2013). Meerdere studies kwamen tot de conclusie dat wanneer iemand
positieve feedback krijgt, de intrinsieke motivatie zal stijgen. Ook werd er gekeken naar
de rol van eventuele modererende factoren in de relatie tussen competentie-gerelateerde
feedback op motivatie. De effecten van positieve feedback zijn groter wanneer die
gegeven is een autonomieondersteunende in plaats van een gecontroleerde manier
(Ryan, 1982), de feedback als eerlijk wordt ervaren, de focus ligt op het verbeteren van
de specifieke persoonlijke prestatie (Butler, 1987), gerelateerd is aan doelen die
specifiek en realistisch zijn (Henderlong & Lepper, 2002) en wanneer de persoon die de
feedback geeft gepercipieerd wordt als prestigieus, betrouwbaar en bedreven (Bandura,
Adams, & Beyer, 1977). Ook enkele kenmerken van de ontvangende persoon spelen
een rol, namelijk zelf-waarde (Smith & Smoll, 1990), zelfhandicapping (Thompson,
9
2004), vorige prestatieniveau (Monteil, Brunot, & Huguet, 1996), persoonlijke
doeloriëntatie (Glazebrook et al., 2005) en “self-efficacy” (Nease, Mudgett & Quinones,
1999).
Zoals eerder reeds vermeld is, zal naast motivatie en feedback perfectionisme
een zeer belangrijke rol spelen in deze scriptie. In het volgende deel wordt ingegaan op
de definiëring, de verschillende soorten en de empirische evidentie van het construct.
Perfectionisme
Perfectionisme is een persoonlijkheidskenmerk dat mee bepaalt welke doelen
een persoon zichzelf stelt en hoe hij staat tegenover zichzelf, zijn capaciteiten en zijn
prestaties. Vraag is of men kan stellen dat mensen die perfectionistisch zijn, op een
andere manier feedback interpreteren, waardoor dit eveneens een effect zal hebben op
het motivationeel en cognitief functioneren.
Definitie. De evolutie van de conceptualisering van perfectionisme als
persoonlijkheidskenmerk kan het best vergeleken worden met een slingerbeweging. Het
begon allemaal met een zeer negatieve visie op perfectionisme. Perfectionisme werd
aanvankelijk beschouwd als maladaptief en unidimensionaal. Er werd voornamelijk
gefocust op het pathologische aspect van dit kenmerk (Burns, 1980; Pacht, 1984).
Perfectionisten werden beschreven als individuen die overdreven hoge standaarden
stellen voor zichzelf en hun zelfwaardegevoel laten afhangen van het al dan niet
bereiken van deze hoge standaarden. Hamachek (1978) was de eerste die ervan
overtuigd was dat er ook een adaptieve tegenhanger was van dit
persoonlijkheidskenmerk. Hij maakte een onderscheid tussen normale en neurotische
perfectionisten. De ‘normale perfectionisten’ omschreef hij als individuen die zichzelf
hoge standaarden vooropstellen en plezier scheppen in het leveren van inspanning en
hierbij voldoening ervaren, ook al is de prestatie niet perfect. ‘Neurotische
perfectionisten’ daarentegen streven wel steeds de absolute perfectie na, ervaren nooit
echte voldoening, achten fouten onaanvaardbaar en hebben steeds het gevoel dat men
nog beter moet presteren (Hamachek, 1978). Bij de overgang naar de 21ste eeuw, is er
terug een verschuiving waar te nemen. Vreemd genoeg wordt er teruggegaan naar de
oorspronkelijke visie op perfectionisme en wordt de multidimensionaliteit van het
persoonlijkheidskenmerk in vraag gesteld. Shafran, Cooper en Fairburn (2002) hebben
10
over ‘klinisch perfectionisme’, waarbij er uitgegaan wordt van de combinatie van a) het
nastreven vanuit zichzelf opgelegde persoonlijke standaarden, en b) een oriëntatie
waarbij de zelfwaarde van mensen hoofdzakelijk afhankelijk is van het al dan niet
bereiken van die vooropgestelde standaarden.
In deze scriptie worden de termen gebruikt die gangbaar zijn in de
Nederlandstalige literatuur over perfectionisme. Meer specifiek wordt de opsplitsing
gemaakt tussen prestatiegericht perfectionisme en zelfkritisch perfectionisme (Boone,
Soenens & Braet, 2011). Prestatiegerichte perfectionisten leggen de lat hoog en stellen
hoge verwachtingen en standaarden voor zichzelf. Deze mensen zijn op ambitie gericht
en willen slagen. Zelfkritisch perfectionisme daarentegen houdt in dat men kritisch is
tegenover zichzelf, men heeft het gevoel dat het nooit goed genoeg is en altijd beter kan
wanneer hij iets doet. Deze mensen maken zich zorgen over fouten en laten hun
zelfwaarde sterk afhangen van hun prestaties, waardoor ze een breekbaar zelfbeeld
hebben. In de huidige studie zal voornamelijk gekeken worden naar de (maladaptieve)
uitkomsten van zelfkritisch perfectionisme.
Empirische evidentie. De studie van Shafran & Mansell (2001) toont aan dat
zelfkritisch perfectionisme gerelateerd is aan negatieve gevolgen, zoals een laag
zelfbeeld, depressie, angst en eetstoornissen. Adolescenten die zichzelf hoge
standaarden stellen, ervaren eveneens minder eetstoornissen dan adolescenten die zowel
hoge standaarden stellen als zelfkritisch zijn (Boone, Soenens, Braet & Goossens,
2010). Het onderzoek van Bardone-Cone et al. (2007) toonde aan dat patiënten die een
eetstoornis hebben of ooit hebben gehad, hogere scores halen op zowel zelfkritisch als
prestatiegericht perfectionisme, in vergelijking met gezonde individuen. Er is eveneens
longitudinaal onderzoek gedaan naar de effecten van zelfkritisch en prestatiegericht
perfectionisme. Uit de resultaten blijkt dat beide vormen van perfectionisme een risico
vormen om 2 jaar later de lichaamsontevredenheid en eetbuien te doen stijgen bij
gezonde jongeren (Boone, Soenens & Braet, 2011). Deze studies tonen duidelijk aan dat
prestatiegericht perfectionisme niet per se samenhangt met adaptieve uitkomsten.
Het unieke aan dit onderzoek is de vraag of zelfkritisch perfectionisme kan
geïnduceerd worden. Als de feedbackstijl en het al dan niet aanmoedigen van de
perfectie er voor kunnen zorgen dat dit zelfkritisch perfectionisme aangewakkerd dan
wel afgezwakt wordt, zal dit baanbrekende consequenties hebben.
11
De drie belangrijkste constructen – motivatie, feedback en perfectionisme – zijn
reeds uitgelegd. Nu wordt er nog ingegaan op de wetenschappelijke literatuur rond twee
andere belangrijke variabelen; zelfspraak en testangst.
Zelfspraak
Definitie. Onderzoek naar zelfspraak vond tot op heden voornamelijk plaats in
een sportcontext, waarbij er nagegaan werd wat het effect van zelfspraak bij atleten is
op verschillende uitkomstvariabelen. Daarom zal er in dit literatuuroverzicht
voornamelijk gefocust worden op onderzoek naar zelfspraak in een sportcontext. De
bevindingen van deze onderzoeken kunnen echter gemakkelijk veralgemeend worden
naar een meer schoolse context. In de afgelopen jaren zijn er in de sportpsychologische
literatuur meerdere definities van zelfspraak geformuleerd. Aangezien de definitie van
Hardy (2006) vrij omvattend is, wordt deze frequent gebruikt. Binnen deze visie wordt
zelfspraak gezien als “(a) verbalisaties of boodschappen geadresseerd aan zichzelf, (b)
multidimensioneel van aard, (c) interpretatieve elementen bevattend, geassocieerd met
de inhoud van de boodschappen, (d) min of meer dynamisch en (e) minstens twee
functies voor de atleet vervullend: instructioneel en motivationeel.” (Hardy, 2006; p. 84,
eigen vertaling). Op basis van onderzoek naar de sociale invloeden op zelfspraak werd
voorgesteld om nog een nieuwe component toe te voegen, namelijk dat zelfspraak
“beïnvloedbaar is door percepties en interpretaties van stimuli uit de sociale omgeving”
(Zourbanos, Hatzigeorgiadis, Tsiakaras, Chroni, & Theodorakis, 2010, p. 782).
Zelfspraak betekent met andere woorden een conversatie met zichzelf, met als
hoofddoel regulatie van gedrag (Diaz, 1992). Bovendien is het interpretatief van aard,
wat betekent dat personen zelfspraak gebruiken om waarnemingen en gevoelens te
interpreteren (Hackford & Schwenkmezger, 1993). In lijn met de multidimensionele
visie op zelfspraak worden de verschillende taxonomieën van zelfspraak voorgesteld in
wat volgt.
Taxonomieën van zelfspraak. Zelfspraak kan gecategoriseerd worden
naargelang de oorsprong, de expressievorm en de inhoud (Hatzigeorigiadis, Zourbanos,
Latinjak, & Theodorakis, in druk).
Categorisatie naargelang de oorsprong. Met betrekking tot de oorsprong kan
inherente zelfspraak van strategische onderscheiden worden. Inherente zelfspraak omvat
12
alle zaken die mensen tegen zichzelf zeggen zonder dat ze gepland of voorbereid zijn.
Strategische zelfspraak daarentegen is het gebruik van signaalwoorden of uitdrukkingen
die gepland zijn of systematisch worden gehanteerd als een mentale regulatiestrategie.
Een voorbeeld hiervan is een leerkracht die studenten de tip geeft om telkens ‘herlezen’
tegen zichzelf te zeggen wanneer ze een vraag op het examen willen beantwoorden om
zo hun concentratie en aandacht te verhogen. Een vloek na een fout antwoord
daarentegen, is niet op voorhand gepland en dus onderdeel van inherente zelfspraak. In
dit onderzoek zal enkel inherente zelfspraak onderzocht worden door middel van een
experimentele studie. De omgevingsinvloeden (i.e. feedbackstijl en het aanmoedigen
van de perfectie) zullen gemanipuleerd worden om het effect ervan te bepalen op
hetgeen studenten spontaan tegen zichzelf zeggen (De Muynck, 2014).
Categorisatie naargelang de expressievorm. Volgens deze indeling
onderscheiden Theodorakis, Hatzigeorgiadis en Zourbanos (2012) interne zelfspraak
van externe. De interne variant betreft zelfspraak in het hoofd van de persoon, terwijl de
externe variant hoorbaar is. In dit onderzoek wordt enkel de interne zelfspraak
onderzocht, door middel van een vragenlijst waarbij de deelnemers dienen aan te geven
welke zelfspraak ze ervoeren tijdens het experiment.
Categorisatie naargelang de inhoud. Tenslotte is er nog een inhoudelijke
indeling van zelfspraak (Hatzigeorgiadis et al., in druk). Hierbij wordt het onderscheid
gemaakt tussen positieve versus negatieve zelfspraak enerzijds en instructionele versus
motivationele zelfspraak anderzijds. Aangezien de valentiedimensie het meeste
onderzoek heeft aangetrokken (Hardy, 2006) en het meest relevant is voor deze scriptie,
wordt enkel hier verder op ingegaan. Positieve zelfspraak wordt omschreven als
“zelfspraak geformuleerd als een vorm van waardering die de focus helpt te houden op
het heden, i.p.v. de aandacht te richten op een verre toekomst of op fouten uit het
verleden” (Hardy, 2006; p. 84). Negatieve zelfspraak ziet Hardy, zich baserend op reeds
bestaande definities (o.a. Moran, 1996), als “een vorm van kritiek die hinderend is
omdat het ongepast, irrationeel, contraproductief of angstopwekkend is” (p. 84).
Hatzigeorgiadis et al. (in druk) benadrukken dat de onderverdeling volgens valentie niet
te verwarren is met een opdeling naar effect. Positieve zelfspraak is namelijk niet altijd
bevorderend, het kan namelijk de aandacht verslappen. Daarnaast is negatieve
13
zelfspraak niet altijd hinderend. Negatieve zelfspraak kan eveneens een motiverende
functie vervullen. Het onderzoek van Zourbanos, Hatzigeorgiadis, Chroni, Theodorakis
en Papaioannou (2009) heeft een differentiatie aangebracht in de ruime categorieën van
positieve en negatieve zelfspraak. Voor elke categorie werden er vier subtypes
gecreëerd. Positieve zelfspraak bestaat uit de subtypes ‘Oppeppen’, ‘Zelfvertrouwen’,
‘Instructies’ en ‘Angstcontrole. Bij ‘Oppeppen’ gaan mensen zelfspraak gebruiken om
het energiepeil te verhogen en inspanningen te maximaliseren. Bij ‘Zelfvertrouwen’
benadrukken personen het vertrouwen in hun capaciteiten om met moeilijke situaties
om te gaan. Het subtype ‘Instructies’ houdt zelfspraak in waarbij personen zichzelf
technisch bijsturen of richtlijnen geven, bijvoorbeeld om de eigen concentratie te
verhogen. Bij ‘Angstcontrole’ tenslotte zullen mensen zelfspraak gebruiken om een
optimale cognitieve of emotionele stemming te bereiken en angstsymptomen te
overwinnen. Zourbanos et al. (2009) hebben eveneens vier types van negatieve
zelfspraak onderscheiden, namelijk ‘Zorgen’, ‘Somatische klachten’, ‘Opgeven’ en
‘Irrelevante gedachten’. ‘Zorgen’ bestaat uit sociale vergelijking en negatieve evaluaties
over de eigen prestatie. Bij ‘Somatische klachten’ worden boodschappen gegeven over
vermoeidheid en onaangename lichaamservaringen, terwijl het ‘Opgeven’ stellingen
over het stoppen met de activiteit inhoudt. ‘Irrelevante gedachten’ tenslotte zijn
gedachten die niets te maken hebben met de activiteit die wordt uitgevoerd. Onderzoek
van Hardy, Gammage en Hall (2001) kon aantonen dat sporters voornamelijk positieve
zelfspraak hanteerden.
Testangst
Definitie. Testangst kan omschreven worden als de situatiespecifieke angst die
men ervaart in een evaluatieve situatie (Putwain, 2008; Zeidner, 1998). In wat volgt zal
er eerst ingegaan worden op de verschillende componenten van testangst. Daarna zal er
kort toegelicht worden welke factoren een invloed hebben op de relatie tussen testangst
en testprestatie.
Componenten van testangst. Factoranalytisch onderzoek (Benson & Bandalos,
1992; Englert, Bertrams, & Dickhäuser, 2011; Hodapp & Benson, 1997; Keith, Hodapp,
Schermelleh-Engel, & Moosbrugger, 2003; Sarason, 1984; Wacker, Jaunzeme, &
Jaksztat, 2008) heeft aangetoond dat testangst bestaat uit cognitieve componenten (angst
en test-irrelevant denken) en affectieve componenten (emotionaliteit en
14
lichaamssymptomen). Angst refereert naar de zorgen over de uitkomst en de gevolgen
van de test en is gekenmerkt door negatieve gedachten (Putwain, Connors, & Symes,
2010). Test-irrelevant denken is dan weer gekenmerkt door interfererende gedachten die
ongerelateerd zijn aan de inhoud en uitkomst van de test en die gelinkt zijn aan
vermijdend copinggedrag (Schutz, Di Stefano, Benson, & Davis, 2004). De affectieve
component bestaat dan weer uit de fysiologische reacties en het gevoel van zenuwachtig
te zijn en spanning te ervaren. Onderzoek toont aan dat de cognitieve en affectieve
componenten van testangst verschillen in hun relatie met testperformantie. De meta-
analyse van Hembree (1988) heeft aangetoond dat de cognitieve componenten sterker
gerelateerd waren aan testprestatie dan de affectieve componenten. De correlatie tussen
de affectieve component en de testprestatie verminderde na het controleren voor de
cognitieve componenten, terwijl de correlatiecoëfficiënt tussen de cognitieve
componenten en testprestatie even sterk bleef na controle voor de affectieve component
(Hembree, 1988). Onderzoek heeft ook duidelijk gemaakt dat er verschillende factoren
zijn die een invloed hebben op de grootte van de correlatie tussen testangst en
testprestatie (Hembree, 1988; Zeidner, 1998). Meer bepaald zijn er situationele factoren
en testkarakteristieken die een invloed zullen spelen. In wat volgt wordt er kort
ingegaan op beide beïnvloedende factoren.
Beïnvloedende factoren. Uit een meta-analyse en verschillende onderzoeken
(Hembree, 1988; Chen, 2012; Hong, 1999; Kim & Rocklin, 1994) blijkt dat de
correlatie groter is voor moeilijke testen (r=-.45) dan voor makkelijkere testen (r=-.07).
Daarnaast zijn er ook nog situationele factoren die een invloed hebben op de
relatie tussen testangst en testprestatie. De correlatie blijkt afhankelijk te zijn van het
moment dat testangst gemeten wordt (Klinger, 1984). Het blijkt dat testangst gemeten
na het invullen van de test zorgt voor een grotere correlatie dan wanneer testangst
gemeten wordt voor het invullen van de test.
Nu alle constructen uitgelegd zijn, zal de opzet van de huidige studie voorgesteld
worden. Er worden ook onderzoeksvragen opgesteld met betrekking tot de relaties
tussen de verschillende variabelen.
15
Huidige studie
Het doel van deze scriptie bestaat erin na te gaan welke invloed het aanmoedigen
tot perfectie heeft op het motivationeel en cognitief functioneren van
universiteitsstudenten (1ste bachelor Psychologie, UGent). Dit wordt in kaart gebracht
door middel van een kort en eenvoudig experiment en vragenlijsten. Door de
manipulatie van de verschillende soorten feedback, wordt het effect van elke
feedbackstijl op de motivatie en prestatie van universiteitsstudenten nagegaan. Door
perfectionisme als moderator op te nemen in het model, wordt er eveneens gekeken of
dit persoonlijkheidskenmerk de relatie versterkt of verzwakt. De uniciteit van deze
scriptie ligt voornamelijk in de modererende rol van perfectionisme in het verband
tussen het aanmoedigen van perfectie en de feedbackstijl en de verschillende
uitkomsten. De mediërende relaties die worden onderzocht, zorgen eveneens voor de
unieke bijdrage van deze scriptie. In deze studie wordt een 2x2 design opgesteld met
vier condities zoals weergegeven in Tabel 1, in bijlage 1 wordt een volledige weergave
gegeven van de gemanipuleerde feedback. De eerste onafhankelijke variabele is het al
dan niet aanmoedigen tot perfectie. Dit gebeurt door middel van een
autonomieondersteunende of controlerende feedbackstijl, waardoor dit de tweede
onafhankelijke variabele is. De afhankelijke variabelen zijn naast motivatie ook de
hoogte van de gestelde doelen, taakbeleving, zelfspraak, testangst en performantie. De
onderzoeksopzet wordt grafisch weergegeven in Figuur 2. Daarnaast wordt ook de
mediërende rol nagegaan van de constructen stress en competentie. De
uitkomstvariabelen worden bij de mediatie-analyses specifieker gehouden. Om het
overzicht te kunnen bewaren, wordt dit in Figuur 3 apart weergegeven.
Tabel 1. 2 x 2 Design Autonomie-
ondersteunend Controlerend
Perfectie stimuleren
Ik zou je willen vragen om tot de perfectie te proberen gaan
Alleen als je dat doet, is het perfect.
/
Ik zou je willen vragen om verder je best te doen
Alleen als je dat doet, is het goed
16
Figuur 2. Onderzoeksopzet van huidige studie
Figuur 3. Mediërende onderzoeksopzet van de huidige studie
17
Uit de onderzoeksopzet en op basis van de huidige literatuur, kunnen de volgende
onderzoeksvragen afgeleid worden;
OZV1: Het effect van de feedbackstijl. Hierbij wordt er verwacht dat autonomie-
ondersteunende feedback zal leiden tot positieve uitkomsten (o.a. autonome motivatie,
positieve zelfspraak en betere prestatie) en controlerende feedback samengaat met
negatieve uitkomsten (o.a. gecontroleerde motivatie, negatieve zelfspraak, slechtere
prestatie en testangst).
OZV2: Het effect van het aanmoedigen van de perfectie. Hierbij wordt er
verwacht dat het aanmoedigen van de perfectie zal leiden tot negatieve gevolgen (o.a.
gecontroleerde motivatie, negatieve zelfspraak, slechtere prestatie en testangst).
OZV3: Het interactie-effect tussen de feedbackstijl en het aanmoedigen van de
perfectie. Hierbij wordt er verwacht dat de combinatie autonomie-ondersteunende
feedback en het niet aanmoedigen van de perfectie zal zorgen voor positieve uitkomsten
(o.a. autonome motivatie, positieve zelfspraak en een betere prestatie). Het
aanmoedigen van de perfectie op een controlerende manier zal zorgen voor negatieve
uitkomsten (o.a. gecontroleerde motivatie, negatieve zelfspraak, een slechtere prestatie
en testangst).
OZV4: De modererende rol van zelfkritisch en prestatiegericht perfectionisme in
de relatie tussen feedbackstijl en het aanmoedigen van de perfectie en de
uitkomstvariabelen. Hierbij wordt er verwacht dat zelfkritisch perfectionisme de
negatieve verbanden zal versterken, terwijl prestatiegericht perfectionisme deze zal
compenseren.
OZV5: De mediërende rol van stress en competentie in de relatie tussen
enerzijds zelfkritisch perfectionisme, feedbackstijl en het aanmoedigen van de perfectie
en de uitkomstvariabelen anderzijds. Hierbij wordt er verwacht dat de directe relaties
tussen zelfkritisch perfectionisme, feedbackstijl en het aanmoedigen van de perfectie en
de uitkomstvariabelen zullen verdwijnen wanneer er rekening wordt gehouden met
stress en competentie. Er zal een indirecte relatie ontstaan via deze mediërende
variabelen.
18
Methode
Deelnemers
Deelnemers aan deze studie waren 80 studenten van de Universiteit Gent. Zo’n
72.5% (n = 58) van de deelnemers waren studenten 1e Bachelor Psychologie aan de
Universiteit Gent. Hun deelname aan dit experiment maakte deel uit van het vak
‘Sociale Psychologie’, waar de deelname aan drie verschillende experimenten als
bijkomende voorwaarde wordt gesteld om te kunnen slagen. De overige participanten (n
= 22; 27.5%) werden betaald voor hun deelname aan dit onderzoek, ze verdienden acht
euro.
De groep bestond uit 61 vrouwen (76.3%) en 19 mannen. De gemiddelde leeftijd
van de studenten bedroeg 20.4 (SD = 4.49) jaar. De jongste deelnemer was 18 jaar, de
oudste deelnemer was 47 jaar. Er werd geen significant verschil gevonden in de man-
vrouw verdeling tussen deelnemers die deelnamen in het kader van de opleiding en
deelnemers die een vergoeding ontvingen.
Procedure
De studenten uit de eerste bachelor Psychologie werden op de hoogte gebracht
van het onderzoek door de docent van het vak waarvoor de deelname aan dit onderzoek
verplicht was via het digitaal platform Minerva. De participanten die betaald werden
voor hun deelname konden zich online inschrijven voor dit onderzoek. Het onderzoek
werd individueel afgelegd en duurde ongeveer 40 minuten per persoon. De participant
kreeg uitleg over het doel en de opzet van het onderzoek en werd gevraagd een
Informed Consent te ondertekenen, waarmee hij zich akkoord verklaarde met zijn
deelname aan dit onderzoek. Het onderzoek begon met een vragenlijst, daarna volgde
een schoonschrijftaak en ten slotte werd opnieuw gevraagd een vragenlijst in te vullen.
De voormeting bracht enkele achtergrondvariabelen in kaart, perfectionisme en de
prestatiemotivatie van de student werden eveneens bevraagd. Daarna volgde het
eigenlijke experiment. Daarbij kregen de participanten de opdracht om een stukje tekst
over te schrijven in schoonschrift. Ze kregen een voorbeeld van hoe de letters van het
alfabet correct geschreven worden. Het experimentele gedeelte bestond uit vier grote
delen. Eerst kregen de deelnemers de kans om te oefenen. Hun prestatie op het
oefengedeelte werd noch bekeken, noch gescoord. Dan volgde eerst een korte tekst
19
zonder hoofdletters (niveau 1) en daarna één met hoofdletters (niveau 2). Tenslotte
werden de deelnemers een vijftal minuten alleen gelaten en werd hen de keuze gelaten
om al dan niet nog een bijkomende tekst te schrijven. Hierbij konden ze kiezen tussen
een tekst van niveau 1 (zonder hoofdletters), niveau 2 (met hoofdletters) of niveau 3
(met hoofdletters en langere, moeilijkere woorden). Gedurende de hele uitleg van het
onderzoek kregen de deelnemers gemanipuleerde feedback van de proefleider. Na de
schrijfopdracht werden de deelnemers verzocht om nog een vragenlijst in te vullen,
waarin werd gepeild naar de taakbeleving, doelen, motivatie, zelfspraak en zelfspraak.
Tenslotte werd er ook nog een manipulatiecheck gedaan en werd de geloofwaardigheid
van zowel de proefleider als de feedback nagegaan.
Gemanipuleerde feedback
Gedurende het volledige onderzoek werd er gemanipuleerde feedback gegeven
aan de participanten. Dit houdt in dat de instructie en de feedback die de deelnemers
kregen vanaf hun verwelkoming tot het verlaten van het lokaal werden gevarieerd. Meer
bepaald werden de deelnemers at random toegewezen aan één van de vier condities, die
werden bekomen door de stijl van de feedback (d.i. autonomie-ondersteunend en
controlerend) te kruisen met het al dan niet aanmoedigen tot de perfectie. Om een
autonomieondersteunende communicatiestijl te onderscheiden van een controlerende
werd er gebruik gemaakt van uitdrukkingen als “Ik zou je willen vragen om…” of “Als
je zou kunnen proberen om…” om de feedback op een niet-dwingende manier over te
brengen. Bij de controlerende condities werd de feedback dan weer op een dwingende
manier gegeven door middel van uitdrukkingen als “Je moet…” of “Het is aan jou om je
te bewijzen.”. Verder werd er in de autonomieondersteunende condities telkens
gesproken van een taak, terwijl er bij de controlerende condities sprake was van een
test.
De feedback werd eveneens gevarieerd door het al dan niet aanmoedigen tot de
perfectie. Bij de condities waarbij perfectie aangemoedigd werd, werden uitspraken
gebruikt als “Ik zou je willen vragen om te streven naar de perfectie” of “Alleen als je
dat doet, is het perfect”. Bij de andere condities werden uitdrukkingen als “Als je dat
doet, is het goed” of “Ik zou je willen vragen om je best te doen” gebruikt. Bijlage 1
geeft de gemanipuleerde feedback weer per conditie. Voor het gemak van de lezer
20
werden de manipulaties wat betreft de stijl in het vet aangeduid en werden de
manipulaties in verband met het aanmoedigen van perfectie onderlijnd.
Instrumenten
Voormeting
Perfectionisme. Voor de meting van perfectionisme werd gebruik gemaakt van
de Multidimensional Perfectionism Scale (MPS) van Frost, Marten, Lahart, &
Roselblate (1990). De oorspronkelijke vragenlijst bestaat uit 29 items en heeft vijf
subschalen; persoonlijke standaarden, zorgen over fouten, twijfel over prestaties,
ouderlijke verwachtingen en ouderlijke kritiek. Voor dit onderzoek is enkel het
onderscheid tussen zelfkritisch en prestatiegericht perfectionisme van toepassing. Er
werden in totaal dus 20 items gebruikt die drie subschalen reflecteren. Er zijn zeven
items die handelden over persoonlijke standaarden, zoals bijvoorbeeld “Als ik mezelf
niet de hoogste normen voorschrijf, zal ik waarschijnlijk eindigen als een tweederangs
persoon”. De interne consistentie bij deze groep van items was zeer goed (α =.85).
Daarnaast waren er negen items die betrekking hadden tot zorgen over fouten. Een
voorbeelditem hiervan is “Als ik niet voortdurend goed presteer, zullen de mensen me
niet respecteren”. Tenslotte waren er nog vier items over twijfels over prestatie,
waaronder het item “Zelfs wanneer ik iets erg zorgvuldig doe, heb ik vaak het gevoel
dat ik het niet volledig juist doe”. Om zelfkritisch perfectionisme te kunnen berekenen,
werd het gemiddelde genomen van de schalen “Zorgen over fouten” en “Twijfels over
prestatie”. Deze set items had een zeer goede betrouwbaarheid (α = .87). Bijlage 2 geeft
een overzicht van de vragenlijst die de deelnemers kregen.
Prestatiemotivatie. Er werd eveneens een inschatting gemaakt van de
prestatiemotivatie van de participanten. Dit werd gedaan op basis van de Shortened
Achievement Motives Scale (AMS) van Lang & Fries (2006). Deze vragenlijst bestaat
uit tien items, zie bijlage 3. Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt tussen hoop op
succes en angst voor falen waarbij elke subschaal vijf items telt. Voorbeelditems van
hoop op succes zijn “Ik hou van situaties waarin ik kan ontdekken hoe bekwaam ik ben”
of “Situaties die me toelaten mijn vaardigheden te testen, spreken me aan”. De interne
consistentie voor deze items in de huidige studie was matig (α= .75). Om angst voor
falen na te gaan werden voorbeelditems als “Ik ben bang om te falen in moeilijkere
21
situaties waarbij er veel druk op mijn schouders staat” of “Als ik een probleem niet
meteen begrijp, voel ik me snel angstig” gebruikt. De betrouwbaarheid van deze items
was goed (α=.86).
Schrijftaak
Prestatie. De taak bestond eruit de korte teksten over te schrijven in
schoonschrift. Hierbij kregen de participanten een voorbeeld van hoe de letters in
schoonschrift geschreven worden. Er werd gebruik gemaakt van het schrift volgens
D’Haese, omdat de participanten hier doorgaans mee leerden schrijven tijdens hun
kindertijd. De prestatie van de studenten werd achteraf beoordeeld door een leerkracht
die jarenlang in het eerste leerjaar gestaan heeft. Er werd gekeken naar drie parameters,
namelijk (1) de regelmatigheid van de grootte van de letters, (2) het al dan niet opheffen
van de pen en (3) het tussen de lijntjes schrijven. De studenten werden op voorhand op
de hoogte gebracht dat ze op deze parameters gescoord zouden worden. Er werd een
aparte score gegeven voor de tekst zonder (niveau 1) en met hoofdletters (niveau 2). De
scores varieerden van één tot drie, waarbij één stond voor een score onder het
gemiddelde en drie voor een score boven het gemiddelde. Doordat er voor de teksten
van niveau 1 en niveau 2 een afzonderlijke score werd gegeven, kon er gekeken worden
welke impact de gemanipuleerde feedback had op de prestatie van de participanten.
Snelheid. De snelheid waarmee de participanten de schrijftaak uitvoerden, werd
eveneens gemeten. Opnieuw werd zowel de tijd gemeten die de studenten nodig hadden
voor de tekst zonder (niveau 1) en met hoofdletters (niveau 2). Dit liet toe om na te gaan
of de gemanipuleerde feedback een effect had op de tijd die de participanten nodig
hadden. De gemiddelde snelheid voor het schrijven van de eerste taak was 274.31
seconden (SD=106.11). Bij het schrijven van de tweede tekst was de gemiddelde tijd
287.45 seconden (SD=96.01).
Persistentie. De mate van persistentie over de tijd of de duurzaamheid van de
geïnitieerde taak werd in kaart gebracht door middel van een gedragsmaat. Hiervoor
werd beroep gedaan op het vrije keuze paradigma (d.i. free choice paradigm), dat sterk
gekend is binnen onderzoek naar intrinsieke motivatie (Deci et al., 1999). Onmiddellijk
aansluitend op het schrijven van de tekst met hoofdletters, kregen de participanten de
keuze om nog een tekst over te schrijven. Participanten beslisten zelf of ze al dan niet
22
een bijkomende tekst schreven en welke moeilijkheidsgraad deze tekst had. Concreet
waren er vier opties waaruit de deelnemers konden kiezen: (1) geen nieuwe tekst meer
schrijven, (2) een tekst van niveau 1 (zonder hoofdletters) schrijven, (3) een tekst van
niveau 2 (met hoofdletters) schrijven of (4) een tekst van een nog moeilijker niveau 3
(langere woorden met hoofdletters) schrijven. Nadat de proefleider het lokaal verlaten
had, was het aan de participanten om een keuze te maken en werden ze een vijftal
minuten alleen gelaten. De proefleider kwam dan na vijf minuten terug in het lokaal
binnen en kon nagaan wat de participanten gedaan hadden tijdens zijn afwezigheid.
Hierbij stond het kiezen van een tekst met een hogere moeilijkheidsgraad voor een
grotere persistentie. De participanten waren niet op de hoogte van het feit dat de keuze
omtrent het schrijven van een bijkomende tekst een inschatting van hun persistentie
betrof.
Nameting1
Taakbeleving. De manier waarop participanten de oefening beleefden, werd
bevraagd door middel van de Intrinsic Motivation Inventory (IMI; Ryan, 1982). Deze
schaal (zie Bijlage 4) bestaat uit 25 items die vier componenten in kaart brengen:
interesse/plezier, autonomie, competentie en druk/spanning. De antwoordalternatieven
staan op een 5-punt likertschaal gaande van 1 (helemaal niet waar) tot 5 (helemaal
waar). De instructies en stellingen werden vertaald naar het Nederlands en aangepast
aan de huidige context. De subschaal omtrent interesse/plezier bestond uit zeven items.
Enkele items waren: “Tijdens het schrijven van de tekst met hoofdletters dwaalden mijn
gedachten soms af” (omgekeerd te scoren) en “Ik vond het schrijven van de tekst met
hoofdletters redelijk plezierig”. De betrouwbaarheid van deze subschaal was hoog (α =
.84). De component die handelde over autonomie bevatte eveneens zeven items. Enkele
voorbeelden zijn “Ik had het gevoel dat ik de tekst met hoofdletters moest schrijven”
(omgekeerd te scoren) en “Ik schreef de tekst met hoofdletters omdat ik dat zelf wilde”.
De items omtrent autonomie vertoonden een hoge interne consistentie (α = .90).
Omtrent competentie werden zes stellingen in de vragenlijst opgenomen. Onder meer
“Ik was in staat om de tekst met hoofdletters goed te schrijven” en “Ik kon het schrijven
van de tekst met hoofdletters niet zo goed” (omgekeerd te scoren). De betrouwbaarheid
1 Enkele meetinstrumenten worden niet besproken. Om het overzicht te bewaren, worden enkel de relevante meetinstrumenten besproken.
23
van de stellingen die competentie bevroegen was uitstekend (α = .89). Tot slot zaten er
vijf items omtrent druk/spanning vervat in de vragenlijst. “Ik was angstig tijdens het
schrijven van de tekst met hoofdletters” en “Ik voelde me heel ontspannen tijdens het
schrijven van de tekst met hoofdletters” (omgekeerd te scoren) zijn voorbeelden van hoe
de druk/spanning bevraagd werd. De betrouwbaarheid van deze subschaal was goed (α
= .80).
Prestatiedoel. De deelnemers werden ook gevraagd om te noteren wat hun
precieze doel was tijdens het schrijven van de tekst met hoofdletters (bv. Geen fouten
maken). Daarnaast werden ze gevraagd om aan te geven in welke mate ze dit
geschreven doel nastreefden. Daarbij waren er vier items, waaronder “…probeerde ik zo
goed mogelijk te zijn in het behalen van mijn doel” of “…stelde ik voor mezelf hoge
verwachtingen in het nastreven van dit doel”. Bijlage 5 geeft een overzicht van de
gestelde vragen. De interne consistentie van deze items was goed (α = .80).
Motivatie. Tenslotte werd er ook gekeken naar hun autonome en gecontroleerde
motivatie om veeleisend te zijn in het nastreven van bovenstaand beschreven doel.
Daarbij werd er gebruik gemaakt van een aangepaste versie van de Behavioral
Regulations in Exercise questionnaire (BREQ; Markland & Tobin, 2004), waarbij er 4
subschalen zijn. Onder autonome motivatie valt geïdentificeerde motivatie “… ik dit
persoonlijk belangrijk vond” en intrinsieke motivatie “… ik het leuk vond om dit te
doen”. De betrouwbaarheid van deze items was zeer goed (α=.88). Daarnaast vielen
onder gecontroleerde motivatie de geïntrojecteerde motivatie “… ik me schuldig
gevoeld zou hebben als ik het niet zou doen” en de extrinsieke motivatie “… anderen
me anders bekritiseerd zouden hebben”. De betrouwbaarheid werd opnieuw goed
bevonden (α=.82). Bijlage 6 geeft een overzicht van de vragen.
Zelfspraak. De zelfspraak werd nagegaan aan de hand van de ASTQ-S. Deze
vragenlijst werd in het Nederlands vertaald door Jannes et al. (2011) en kreeg de naam
Automatische Self-Talk in Sport vragenlijst (ASTIS). Lichte aanpassingen werden
doorgevoerd om de vragen beter te laten aansluiten bij de context van het
schoonschrijven. De vragenlijst (zie Bijlage 7) bestaat uit een positieve, een negatieve
en een neutrale categorie van zelfspraak. De positieve categorie bevat vier onderdelen:
oppeppen, zelfvertrouwen, angstcontrole en instructies. Negatieve zelfspraak bestaat uit
24
boodschappen omtrent bezorgdheid, opgeven en somatische klachten. De neutrale
categorie komt neer op irrelevante gedachten. Deze werden niet in de nameting
opgenomen vanwege een kleinere relevantie voor de huidige studie en om de belasting
van de vragenlijst te beperken. De ASTIS geeft voor elk type zelfspraak een aantal
prototypische uitdrukkingen van zelfspraak. Aan de hand van een 5-punt likertschaal
van 0 (weinig) tot 4 (vaak) gaven de participanten voor elke uitdrukking aan hoe vaak
ze die gebruikt hadden tijdens het schrijven van de tekst met hoofdletters. In wat volgt,
worden de verschillende categorieën van deze vragenlijst meer in detail besproken.
Voorbeelditems worden tussen haakjes getoond. Positieve zelfspraak bevatte vier
onderdelen. ‘Oppeppen’ bestond uit vijf items (“Komaan”), met een betrouwbaarheid
die acceptabel was (α = .70). De subschalen ‘Zelfvertrouwen’ (“Geloof in jezelf”) en
‘Instructies’ (“Let op je techniek”) zijn eveneens opgebouwd uit vijf items. Hun interne
consistentie was goed, respectievelijk α = .85 en α = .86. Tot slot werd de component
‘Angstcontrole’ gevormd door vier items (“Ontspan je”) en wezen
betrouwbaarheidsanalyses op een goede interne consistentie (α = .75). Negatieve
zelfspraak bestond uit zeven items rond ‘Bezorgdheid’ (“Het lukt niet”) en vijf items
omtrent ‘Opgeven’ (“Ik zou er beter mee stoppen”) en ‘Somatische klachten’ (“Ik ben
moe”). Betrouwbaarheidsanalyses toonden een goede betrouwbaarheid voor
‘Bezorgdheid’ en ‘Opgeven’, met respectievelijk α = .79 en α = .77), terwijl de interne
consistentie van ‘Somatische klachten’ eerder laag was (α = .37).
Testangst. In het voorlaatste onderdeel van de vragenlijst werd er gevraagd naar
de angst die de deelnemers ervoeren tijdens het uitvoeren van de schrijftaak (zie bijlage
8). Participanten gaven voor elke uitdrukking op een 5-punt likertschaal van 1
(helemaal niet van toepassing) tot 5 (zeer sterk van toepassing) aan in welke mate de
uitspraak van toepassing was voor hen. Er waren acht items, waaronder “Tijdens het
schrijven van de teksten… maakte ik me er zorgen over dat mijn resultaten in het
gedrang zouden komen”. De betrouwbaarheid van deze set items was matig (α=.60).
Manipulatiecheck. De nameting bevatte verder een manipulatiecheck (zie
Bijlage 9). Deze had als doel na te gaan of participanten de feedback percipieerden
zoals hij bedoeld was. Met name de perceptie van de communicatiestijl en het al dan
niet aanmoedigen van de perfectie werden bevraagd. Voorbeelditems voor de
25
communicatiestijl zijn: “De proefleider zette me onder druk om goed te presteren” en
“In de feedback kreeg ik te horen dat de proefleider me steunde en me begeleidde”. Met
betrekking tot het aanmoedigen van de perfectie werden onder andere deze items
opgenomen: “De proefleider gaf me het gevoel dat ik tot de perfectie moest gaan” en
“De proefleider gaf me het gevoel dat ik verder moest doen zoals ik bezig was”. Items
van de manipulatiecheck werden beantwoord op een 5-punt likertschaal van 1 (helemaal
niet akkoord) tot 5 (helemaal akkoord). In de MANOVA zullen de items m.b.t. de
manipulatiecheck opgesplitst worden in vier categorieën; a) manipulatiecheck voor de
autonomie-ondersteunende feedbackstijl, b) manipulatiecheck voor de controlerende
feedbackstijl, c) manipulatiecheck voor het aanmoedigen van de perfectie en d)
manipulatiecheck voor het niet aanmoedigen van de perfectie. Om het overzicht te
kunnen bewaren, worden bij de correlatietabel de items samengevoegd tot twee grote
categorieën. Daarbij is het zo dat de twee meest significante items gebruikt werden voor
de manipulatiecheck met betrekking tot stijl. Hetzelfde principe geldt voor de
manipulatiecheck met betrekking tot het aanmoedigen van de perfectie.
Geloofwaardigheid. Tot slot werd er ook gepeild naar de geloofwaardigheid van
zowel de proefleider als van de feedback. Hierbij werden er opnieuw vijf items
beoordeeld op een likertschaal van 1 (helemaal niet akkoord) tot 5 (helemaal akkoord).
Een voorbeelditem is “De feedback was gegrond en duidelijk, ik wist hoe ik het gedaan
had in vergelijking met anderen”.
26
Resultaten
Achtergrondvariabelen
Via een onafhankelijke t-test werd nagegaan of er geslachtsverschillen waren.
Zoals blijkt uit Tabel 2, werd er gevonden dat vrouwen significant beter presteerden en
meer gecontroleerde motivatie rapporteerden. Voor de andere uitkomstvariabelen
werden geen significante verschillen gevonden.
Tabel 2. Geslachtsverschillen
Geslacht M SD df T p
Performantie Vrouw 2.11 .74 30.25 -2.58 0.02
Man 1.61 .74
Gecontroleerde
motivatie
Vrouw 2.48 .76 40.18 -3.48 .00
Man 1.91 .57
Correlaties
Bivariate correlaties tussen de verschillende constructen worden weergegeven in
Tabel 3. Deze tonen aan dat participanten die hoog scoorden op de items rond
zelfkritisch perfectionisme gemiddeld ook een hogere score hadden op de items rond
prestatiegericht perfectionisme. Daaruit blijkt dat deze twee onderdelen van
perfectionisme gerelateerd zijn aan elkaar.
Deelnemers die hoog scoorden op prestatiegericht perfectionisme rapporteerden
een hogere mate van autonome motivatie. De deelnemers die dan weer hoog scoorden
op zelfkritisch perfectionisme ervoeren meer testangst, negatieve zelfspraak,
gecontroleerde motivatie en stress. Deze personen hadden een lagere waargenomen
competentie en ook hun prestatie was slechter.
De deelnemers die een hoge score gaven op de manipulatiecheck in verband met
stijl, ervoeren meer autonomie, interesse en plezier. Deelnemers met een hoge score op
de manipulatiecheck voor het aanmoedigen van de perfectie rapporteerden meer
gecontroleerde motivatie. Ook hier werd een positieve correlatie met positieve
zelfspraak gevonden.
27
Er werd eveneens een positief verband gevonden tussen het stellen van hoge
doelen en het ervaren van meer interesse en plezier. Daarnaast was de waargenomen
competentie eveneens hoger. Tenslotte ervoeren mensen die zichzelf hoge doelen
stelden zowel meer autonome als gecontroleerde motivatie.
Een hoge score bij de items rond druk en spanning hing samen met minder
waargenomen autonomie. De deelnemers die een hoge score behaalden op de items
rond interesse en plezier, ervoeren dan weer gemiddeld meer autonomie en minder druk
en spanning. Er werd eveneens een verband gevonden tussen een hoge waargenomen
competentie en meer interesse en plezier, minder druk en zelfkritisch perfectionisme.
Opvallend was ook dat de deelnemers die een hogere waargenomen competentie
rapporteerden, gemiddeld ouder waren.
Autonome motivatie hing samen met meer autonomie en interesse en plezier. De
deelnemers die meer gecontroleerd gemotiveerd waren daarentegen, behaalden een
hogere score op waargenomen druk en spanning. Die personen rapporteerden
verrassend genoeg meer positieve zelfspraak.
Wanneer de deelnemers meer negatieve zelfspraak rapporteerden, hadden ze
gemiddeld een hogere score op waargenomen druk en spanning en gecontroleerde
motivatie. Verrassend genoeg hebben ze eveneens meer positieve zelfspraak
gerapporteerd. Daarnaast rapporteerden ze een lagere score op interesse en plezier en
waargenomen competentie.
Deelnemers met een hogere performantie schatten hun competentie eveneens
hoger in. Tenslotte ervoeren personen met een hoge score op testangst meer stress en
gecontroleerde motivatie. Er werd eveneens een positief verband gevonden met zowel
positieve als negatieve zelfspraak en een negatief verband met interesse en plezier en
waargenomen competentie.
28
Tabel 3. Correlaties tussen de bestudeerde variabelen
N M SD 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
Voormeting
1. Leeftijd 80 20.4 4.49 -
2. Prestatiegericht
perfectionisme
80 3.02 .71 -.01 -
3. Zelfkritisch perfectionisme 80 2.57 .67 -.06 .29* -
Nameting
4. Manipulatiecheck stijl 80 3.81 .73 -.11 -.04 .14 -
5. Manipulatiecheck
perfectie
80 3.26 1.01 .20 -.08 -.05 -.04 -
6. Doelen 80 3.80 .66 .12 .13 -.00 .07 .18 -
7. Autonomie 80 2.62 .34 -.15 .12 -.17 .27* .06 -.02 -
8. Stress 80 1.91 .49 -.13 .06 .50** -.17 .05 -.06 -.25* -
9. Interesse en plezier 80 3.28 .62 -.05 .07 -.12 .32** .07 .33** .49** -.34** -
10. Competentie 80 3.34 .56 .41** -.05 -.33** .13 .12 .35** .02 -.50** .44** -
11. Autonome motivatie 80 3.53 .73 .03 .25* -.06 .17 .06 .39** .49* -.18 .67** .20 -
12. Gecontroleerde motivatie 80 2.34 .76 .00 .14 .48** .07 .32** .25* -.19 .49** -.18 -.21 -.14 -
13. Positieve zelfspraak 80 1.50 .70 .04 .12 .20 .05 .29* .12 .12 .19 .07 -.14 .18 .31** -
14. Negatieve zelfspraak 80 .54 .42 -.20 .11 .32** -.04 .21 -.10 .02 .47** -.29** -.47** -.19 .47** .36** -
15. Performantie 80 1.99 .77 .05 -.05 -.23* .11 .10 .04 .12 -.18 .22 .29* .02 .10 -.03 -.03 -
16. Testangst 76 1.79 .61 -.21 .04 .53** .11 .16 .04 -.22 .65** -.29* -.53** -.06 .68** .30** .60** -.14 -
29
Primaire Analyses
Manipulatiecheck. Via een multivariate ANOVA werd nagegaan of de
feedbackstijl en het aanmoedigen van de perfectie een invloed hadden op de
manipulatiecheck. Er werd een manipulatiecheck gedaan naar zowel autonomie-
ondersteunende en controlerende feedback als naar het al dan niet aanmoedigen van de
perfectie. Tabel 4 geeft de gemiddelden en standaarddeviaties per conditie weer. Bij de
multivariate analyses werd er een hoofdeffect gevonden van stijl (Wilks’ Lambda =.80,
F(4,74)=4.54, p<.01) en van het aanmoedigen van de perfectie (Wilks’ Lambda =.73,
F(4,74)=6.65, p<.01). Er werd in deze analyse geen interactie gevonden (Wilks’
Lambda=.92, F(4,72)=1.51, ns).
Tabel 4. Gemiddelden en standaarddeviaties van de manipulatiecheck per conditie
Autonomie
ondersteund -
Perfectie
aanmoedigend
Controlerend -
Perfectie
aanmoedigend
Autonomie
ondersteunend -
Perfectie niet
aanmoedigend
Controlerend -
Perfectie niet
aanmoedigend
M SD M SD M SD M SD
Manipulatiecheck Stijl
Autonomie-ondersteunend 3.95 .83 3.48 .62 4.05 .72 3.78 .66
Controlerend 3.41 .53 3.43 .62 2.95 .60 3.62 .72
Manipulatiecheck Perfectie
Perfectie aanmoedigend 3.78 .80 3.73 1.02 2.70 .91 2.85 .86
Perfectie niet aanmoedigend 3.00 .73 3.11 .66 3.33 .80 3.18 .86
Daarna werden er univariate analyses gedaan om de effecten op de afzonderlijke
variabelen na te gaan. De feedbackstijl bleek een significant effect te hebben op de
manipulatiecheck voor autonomie-ondersteunende feedback (F=5.45, p<.05) en
controlerende feedback (F=5.93, p<.05). Het aanmoedigen van de perfectie had dan
weer een invloed op de manipulatiecheck van het aanmoedigen van de perfectie
(F=25.32, p<.01). Tenslotte werd er een interactie gevonden tussen de feedbackstijl en
het aanmoedigen van de perfectie op de manipulatiecheck voor gecontroleerde feedback
(F=5.36, p<.05). Hierbij is het zo dat wanneer de perfectie aangemoedigd werd, er zo
goed als geen verschil is tussen de feedbackstijlen in de score op de manipulatiecheck.
Wanneer er echter geen aanmoediging tot perfectie was, was er wel een verschil tussen
de autonomie-ondersteunende en controlerende feedback. Hierbij gaven de deelnemers
30
die controlerende feedback kregen een veel hogere score op de manipulatiecheck voor
controlerende feedback dan de deelnemers die autonomie-ondersteunende feedback
kregen. Figuur 4 geeft dit interactie-effect nogmaals visueel weer.
Figuur 4. Interactie-effect op de manipulatiecheck Controlerende Feedback
Er kan besloten worden dat de verschillende feedbackstijlen anders
gepercipieerd werden. Dit is een positieve zaak, want alleen als de gemanipuleerde
feedback op de juiste wijze overkomt, kunnen er uitspraken gedaan worden over de
effecten op de uitkomstvariabelen. Het aanmoedigen van de perfectie werd eveneens
gepercipieerd door de deelnemers. Tenslotte werd er een interactie-effect gevonden
waarbij het grote verschil tussen autonomie-ondersteunende en controlerende feedback
voornamelijk gevonden werd wanneer perfectie niet werd aangemoedigd.
Nu de gemanipuleerde feedbackstijl duidelijk is, wordt er ingegaan op de
verschillende onderzoeksvragen.
Onderzoeksvraag 1: invloed van de feedbackstijl. Via een multivariate
ANOVA werd nagegaan of het aanmoedigen van de perfectie een effect had op de
uitkomstvariabelen. In totaal werden er 16 uitkomstvariabelen opgenomen,
onderverdeeld in zes categorieën; doelen, taakbeleving, motivatie, zelfspraak, testangst
1
1,5
2
2,5
3
3,5
4
4,5
5
Perfectie aanmoedigend Perfectie niet aanmoedigend
Manipulatiecheck Controlerende Feedback
Autonomie-ondersteunende feedback Controlerende feedback
31
en performantie . De gemiddelden en standaarddeviaties per conditie zijn terug te
vinden in Tabel 6. De bijhorende F-waarden en effectgroottes (d.i. Eta squared
waarden) zijn telkens meegegeven per hoofdeffect en interactie. Bij de multivariate
analyses werd er geen hoofdeffect gevonden van stijl (Wilks’ Lambda = .70,
F(16,56)=1.50, ns). Wanneer er wordt gekeken naar de effecten op de afzonderlijke
uitkomstvariabelen, wordt er na controle voor geslacht een effect gevonden van stijl op
prestatie (p<.05). Wanneer de studenten autonomie-ondersteunende feedback kregen,
dan behaalden ze een significant betere prestatie.
Onderzoeksvraag 2: invloed van het aanmoedigen van de perfectie. Uit de
multivariate analyses bleek dat er opnieuw geen effect was van het aanmoedigen van de
perfectie (Wilks’ Lambda=.73, F(16,56)=1.31, ns). Bij de univariate analyses van het
effect van het aanmoedigen van de perfectie op de uitkomstvariabelen, bleek ook dat de
deelnemers die aangemoedigd werden om tot de perfectie te gaan, meer zichzelf aan het
oppeppen waren (p=.10), wat een onderdeel is van positieve zelfspraak.
Onderzoeksvraag 3: interactie tussen feedbackstijl en het aanmoedigen van
de perfectie. Er werd in de multivariate analyses eveneens geen interactie
teruggevonden (Wilks’ Lambda =.84, F(16,56)=.82, ns). Er werd bij de univariate
analyses wel een trend tot significantie gevonden voor de interactie tussen de stijl van
het aanmoedigen van de perfectie op de zelfspraak van de deelnemers. Meer bepaald
werd er voor de items rond “Opgeven”, wat een aspect is van negatieve zelfspraak,
gevonden dat de personen in de conditie waar het aanmoedigen van de perfectie op een
controlerende manier gebeurde, het hoogst scoorden. In de conditie waar het
aanmoedigen van de perfectie op een autonomie-ondersteunende manier gebeurde, de
laagste score teruggevonden werd (p<.10). Dit wil zeggen dat het aanmoedigen van de
perfectie enkel een negatief effect heeft op de zelfspraak in verband met opgeven
wanneer de feedback op een controlerende manier wordt overgebracht. Figuur 5 maakt
dit interactie-effect duidelijk.
32
Figuur 5. Interactie-effect tussen het al dan niet aanmoedigen van de perfectie en de
feedbackstijl op opgeven
0
0,5
1
1,5
2
2,5
3
3,5
4
4,5
5
Perfectie aanmoedigend Perfectie niet aanmoedigend
Opgeven
Autonomie-ondersteunende feedback Controlerende feedback
33
Tabel 5. Gemiddeldes, standaarddeviaties, en effecten van stijl en aanmoedigen van de perfectie op uitkomstvariabelen. Autonomie
ondersteund - Perfectie
aanmoedigend
Controlerend - Perfectie
aanmoedigend
Autonomie ondersteunend -
Perfectie niet aanmoedigend
Controlerend - Perfectie niet
aanmoedigend Stijl Perfectie
Interactie Stijl x Perfectie
M SD M SD M SD M SD F η2 F η2 F η2
1. Doelen
Hoogte doelen 3.91 .63 3.71 .63 3.84 .74 3.75 .67 .97 .01 .03 .00 .10 .00
2. Taakbeleving
Interesse & plezier
3.12 .63 3.23 .71 3.33 .62 3.43 .72 .52 .01 1.68 .02 .00 .00
Autonomie 2.42 .76 2.55 .82 2.65 .64 2.79 .85 .58 .01 1.65 .02 .00 .00
Druk & spanning
1.82 .56 2.16 .81 1.76 .68 1.91 .68 2.41 .03 1.03 .01 .40 .01
Competentie 3.50 .63 3.32 .73 3.38 .65 3.18 .61 1.62 .02 .77 .01 .00 .00
3. Motivatie
Autonome motivatie
3.40 .88 3.57 .73 3.63 .48 3.54 .79 .04 .00 .37 .01 .56 .01
Gecontroleerde motivatie
2.60 .67 2.14 .51 2.29 .86 2.34 .85 1.32 .02 .19 .00 2.17 .03
4. Zelfspraak
Angstcontrole .80 .98 .99 .81 1.03 .95 1.24 .89 .90 .01 1.25 .02 .00 .00
Oppeppen 1.28 .92 1.41 .89 .98 .70 1.06 .79 .28 .00 2.83† .04 .01 .00
Zelfvertrouwen 1.61 1.03 1.83 1.06 1.60 .99 1.46 1.08 .02 .00 .59 .01 .53 .01
Instructies 2.31 1.07 2.35 1.14 1.98 1.12 2.16 .85 .18 .00 1.16 .02 .10 .00
Somatische klachten
.71 .53 .99 .61 .79 .47 .94 .78 2.37 .03 .01 .00 .21 .00
Bezorgdheid .53 .51 .66 .69 .52 .49 .80 .76 2.20 .03 .17 .00 .22 .00
Opgeven .05 .13 .22 .49 .16 .40 .06 .12 .25 .00 .13 .00 3.07† .04
5. Testangst
Testangst 1.91 .60 1.78 .65 1.74 .54 1.73 .68 .20 .00 .80 .01 .16 .00
6. Performantie
Performantie 2.16 .65 1.74 .81 2.16 .83 1.84 .81 4.49* .06 .06 .00 .81 .00
Noot. †p < .01, *p < .05, **p< .01
34
Onderzoeksvraag 4: Moderatie-analyse : Invloed van perfectionisme. In een
volgende stap werd perfectionisme opgenomen als moderator in het model. Er werd een
onderscheid gemaakt tussen zelfkritisch perfectionisme en prestatiegericht
perfectionisme. Prestatiegerichte perfectionisten leggen de lat hoog en stellen hoge
verwachtingen en standaarden voor zichzelf. Zelfkritisch perfectionisme daarentegen
houdt in dat men kritisch is tegenover zichzelf, men heeft het gevoel dat het nooit goed
genoeg is en altijd beter kan wanneer men iets doet. Er werd een hiërarchische regressie
analyse uitgevoerd waarbij in de eerste stap de achtergrondvariabelen en hoofdeffecten
werden toegevoegd. In de tweede stap werden de interactie-effecten opgenomen. De
interactietermen werden aangemaakt door de Z-gescoorde variabelen te
vermenigvuldigen. Een overzicht van de bekomen resultaten is terug te vinden in Tabel
6. Er werd gekozen om, zoals bij de correlatietabel, sommige variabelen samen te
clusteren (vb. alle onderdelen van positieve zelfspraak) om zo het overzicht te kunnen
bewaren.
35
Tabel 6. Hiërarchische regressiecoëfficiënten voor de verschillende uitkomstvariabelen Autonomie Stress Interesse en plezier Competentie Testangst Stap 1 Stap 2 Stap 1 Stap 2 Stap 1 Stap 2 Stap 1 Stap 2 Stap 1 Stap 2 Geslacht .10 .10 .10 .10 .17 .16 .13 .11 .25 .27 Perfect -.08 -.06 .03 .03 -.09 -.08 .09 .10 .01 .00 Stijl .03 .04 .15* .14* .03 .02 -.10 -.10 -.02 -.01 ZKP -.16 -.18 .36** .40** -.09 -.11 -.25** -.26** .33** .33* PSP .12 .13 -.07 -.11 .05 .04 .06 .04 -.07 -.07 ZKP x perfect
-.02 .02 -.09 -.11 .08
ZKP x stijl .02 .02 .05 .03 .04 Perfect x stijl
-.10 .13 -.03 -.02 .04
PSP x perf -.05 .04 -.03 -.03 .01 PSP x stijl .05 -.04 -.02 -.06 .06
Autonome motivatie
Gecontroleerde motivatie
Positieve zelfspraak
Negatieve zelfspraak
Performantie Stap 1 Stap 2 Stap 1 Stap 2 Stap 1 Stap 2 Stap 1 Stap 2 Stap 1 Stap 2 Geslacht -.05 -.06 .48** .49** -.13 -.12 .05 .07 .54** .56** Perfect -.04 -.04 .04 .05 .07 .06 .01 .02 .03 .06 Stijl -.01 -.04 -.08 -.07 .07 .11 .09 .11 -.19* -.22* ZKP -.09 -.09 .33** .31** .12 .12 .12** .16** -.22* -.21* PSP .20* .21* .02 .03 .06 .06 .01 -.02 .04 .01 ZKP x perfect
-.09 .00 .14 .11* -.07
ZKP x stijl -.06 .03 .01 .07 .13 Perfect x stijl
-.00 -.08 .01 .04 -.06
PSP x perf .10 -.05 -.11 -.04 .10 PSP x stijl -.02 .00 .04 -.05 -.10 Noot: * p<.05 **p<.01. ZKP = Zelfkritisch perfectionisme; PSP = Prestatiegericht perfectionisme.
36
Eerst en vooral wordt er dieper ingegaan op de hoofdeffecten van zelfkritisch
perfectionisme (ZKP), prestatiegericht perfectionisme (PSP) en stijl. Daarna worden de
interactie-effecten besproken. Uit de hiërarchische regressieanalyse blijkt dat
zelfkritische perfectionisten meer stress ervoeren, meer testangst voelden en zich meer
lieten sturen door gecontroleerde motivatie. Daarnaast rapporteerden ze ook meer
negatieve zelfspraak. Ze schatten hun waargenomen competentie ook lager in en ook
hun behoeftesatisfactie en performantie waren lager. Voor prestatiegericht
perfectionisme werd er enkel een positief hoofdeffect gevonden op autonome motivatie.
Bij de feedbackstijl werd, zoals eerder gezegd, enkel een positief verband gevonden
tussen autonomie-ondersteunende feedback en de performantie van de deelnemers.
Wanneer er wordt gekeken naar de interactie-effecten, blijkt dat enkel de
combinatie tussen zelfkritisch perfectionisme en het aanmoedigen van de perfectie
significante resultaten heeft. Meer bepaald kan een positief interactie-effect op
negatieve zelfspraak vastgesteld worden. Dit houdt in dat de relatie tussen het
aanmoedigen van de perfectie en negatieve zelfspraak sterker wordt wanneer de
deelnemers een hoge score hebben op zelfkritisch perfectionisme. Deze deelnemers
zullen met andere woorden meer negatieve zelfspraak ervaren.
Onderzoeksvraag 5: Mediatie van stress en competentie. Er werd als
hypothese voorgesteld dat stress en competentie als mediator konden fungeren in het
verband tussen zelfkritisch perfectionisme, stijl en aanmoedigen van perfectionisme en
de uitkomstvariabelen negatieve zelfspraak, performantie, plezier en testangst. Om dit te
onderzoeken werden er verdere hiërarchische regressieanalyses gedaan. Volgens de
methode van Baron en Kenny (1986) dienen vier voorwaarden vervuld te zijn om te
kunnen spreken van mediatie. Ten eerste dient er een verband te zijn tussen de
onafhankelijke variabele en de afhankelijke variabele (d.i. stap 1). Toegepast op dit
onderzoek betekent dit een verband tussen zelfkritisch perfectionisme, feedbackstijl en
het aanmoedigen van perfectionisme en een van de uitkomstvariabelen. De tweede
voorwaarde luidt dat er een verband moet zijn tussen de onafhankelijke variabele en de
vooropgestelde mediator (d.i. stap 2). Ten derde is het noodzakelijk dat de mediator een
significant effect heeft op de uitkomstvariabele (d.i. stap 3) en de laatste voorwaarde
stelt dat het effect van de onafhankelijke variabele op de uitkomstvariabele moet
37
afnemen of verdwijnen wanneer de mediator in rekening wordt gebracht (d.i. stap 4).
Men spreekt van volledige mediatie als het effect wegvalt en van partiële mediatie als
het effect in grootte afneemt. Figuur 1 toont door middel van een onderzoeksmodel aan
welke verbanden allemaal onderzocht zijn. In wat volgt wordt er ingegaan op de
significante mediërende verbanden en de significante indirecte effecten tussen de
variabelen. Tabel 7 geeft de resultaten van de mediatieanalyse weer. Enkel de resultaten
van de mediatieanalyse waarbij zelfkritisch perfectionisme als onafhankelijke variabele
vooropgesteld wordt, worden getoond. Doordat er geen samenhang is tussen stijl en het
aanmoedigen van de perfectie en potentiële mediatoren, kan er geen mediatie-analyse
opgestart worden. Er zal echter wel ingegaan worden op mogelijke indirecte verbanden
tussen de variabelen.
38
Tabel 7. Mediatieanalyse voor de verschillende uitkomstvariabelen Stap 1 Stap 2 Stap 3 Stap 4 Sobel Zelfkritisch Perfectionisme Stress Negatieve zelfspraak .21** .52** .26** .07 3.02** Performantie -.26* .52** -.10 -.21 -.71 Plezier -.12 .52** -.36* .07 -2.60** Testangst .48** .52** .46** .25** 3.65** Competentie Negatieve zelfspraak .21** -.32** -.27** .12 2.32* Performantie -.26* -.32** .29* -.16 -1.77 Plezier -.12 -.32** .46** .03 -2.39* Testangst .48** -.32** -.37** .36** 2.37* Noot: * p<.05, **p<.01
39
Voor er dieper wordt ingegaan op de mediërende relaties, is het belangrijk om
het maladaptieve effect van zelfkritisch perfectionisme nog eens aan te duiden. Uit deze
analyse kwam duidelijk naar voren dat zelfkritisch perfectionisme een positief direct
effect heeft op stress, negatieve zelfspraak en testangst. Daarnaast werd er een negatief
effect gevonden op competentie en performantie. Uit de mediatieanalyses bleek dat het
verband tussen zelfkritisch perfectionisme en negatieve zelfspraak volledig gemedieerd
wordt door competentie. Dit wil zeggen dat het oorspronkelijk verband tussen
zelfkritisch perfectionisme volledig verdwijnt wanneer competentie in rekening wordt
gebracht. Het verband wordt dus verklaard doordat een hoge score op zelfkritisch
perfectionisme leidt tot een lage score op waargenomen competentie en er is een
negatief verband tussen competentie en negatieve zelfspraak. Daarnaast is stress ook als
mediërende variabele opgenomen. Uit de analyses komt naar voren dat er opnieuw een
volledige mediatie is van stress bij het verband tussen zelfkritisch perfectionisme en
negatieve zelfspraak. Zelfkritisch perfectionisme voorspelt meer stress, wat op haar
beurt ervoor zorgt dat mensen meer negatieve zelfspraak gaan hebben. Tenslotte werd
er nog gevonden dat stress de relatie tussen zelfkritisch perfectionisme en testangst
partieel medieert. Het is zo dat zelfkritisch perfectionisme ervoor zorgt dat mensen meer
stress ervaren, wat er dan voor zorgt dat mensen meer testangst ervaren. Het
rechtstreekse verband tussen zelfkritisch perfectionisme en testangst blijft echter
bestaan, ook wanneer stress in rekening gebracht wordt. Figuur 6 geeft nogmaals een
visuele weergave van de significante mediërende relaties.
Figuur 6. Mediërende variabelen
40
Naast de analyses wat betreft mediatie werd er eveneens gekeken of er indirecte
verbanden zijn tussen de verschillende variabelen. Figuur 7 toont aan welke significante
indirecte verbanden gevonden werden. Er werd zo’n indirect verband gevonden tussen
de variabelen zelfkritisch perfectionisme, stress en plezier. Dit wil zeggen dat er geen
significant verband is tussen zelfkritisch perfectionisme en plezier. Er is echter wel een
significant positief verband tussen zelfkritisch perfectionisme en stress. Daarnaast is er
ook een significant negatief verband tussen stress en plezier. Dit houdt in dat mensen
met een hoge score op zelfkritisch perfectionisme meer stress ervoeren en dat mensen
die meer stress ervoeren minder plezier hadden tijdens de taak. Er werd eveneens een
indirect verband gevonden tussen zelfkritisch perfectionisme, competentie en plezier.
Hierbij is het zo dat zelfkritisch perfectionisme ervoor zorgde dat de waargenomen
competentie lager was. De waargenomen competentie ging bovendien samen met het
ervaren van meer plezier.
Figuur 7. Indirecte effecten
41
Discussie
De perfectie komt steeds meer naar voren in ons dagelijks leven. Mensen
worden vaak geconfronteerd met de perfectie en worden zo aangemoedigd om te
streven naar de perfectie. Onze prestatiemaatschappij kan zo veel druk bij de mensen
leggen, waardoor de vraag rijst of de gevolgen hiervan niet nefast zijn voor het
functioneren. In een schoolcontext waar kinderen en jongeren bijna dagelijks door
zowel hun ouders als hun leerkracht worden uitgedaagd om alles perfect te kunnen of
wanneer werknemers gevraagd worden door hun werkgever om steeds sneller en beter
te worden, lijkt de rol van feedback dan ook essentieel. Feedback kan immers een
invloed hebben op de doelen die studenten of werknemers hebben, de manier waarop ze
leren, hun doorzettingsvermogen, prestatie,… Vanuit het perspectief van de Zelf-
Determinatie Theorie heeft onderzoek aangetoond dat wanneer feedback op een
autonomieondersteunende wijze gecommuniceerd wordt, zal samenhangen met
positieve uitkomstvariabelen (Adie et al, 2008).
De huidige studie ging het effect van het aanmoedigen van de perfectie na op het
motivationeel en cognitief functioneren van studenten. Daarnaast werd er eveneens
gekeken welke invloed de feedbackstijl heeft op deze uitkomstvariabelen.
Perfectionisme werd opgenomen als mogelijke moderator, om te onderzoeken of dit
persoonlijkheidskenmerk de relatie versterkt dan wel verzwakt. Tenslotte werden enkele
mediërende relaties nagegaan.
Invloed van de feedbackstijl
Eerst en vooral toont deze studie aan dat wanneer personen autonomie-
ondersteunende feedback kregen, ze een betere prestatie behaalden. Dit kan verklaard
worden door het feit dat bij autonomie-ondersteunende feedback de behoefte aan
autonomie bevredigd wordt. Deelnemers in de autonomieondersteunende condities
kregen te horen dat de proefleider hen steunde en begeleidde gedurende de taak, wat er
voor kan zorgen dat de deelnemers een gevoel van psychologische vrijheid ervoeren en
het gevoel hadden dat ze zichzelf konden zijn. Hoewel dit verband in deze studie niet
werd gevonden, heeft vorig onderzoek aangetoond dat een autonomie-ondersteunend
gevoel samenhangt met de bevrediging van de drie basisbehoeftes aan autonomie,
competentie en verbondenheid (Gonzalez, Castillo, Garcia-Merita, & Balaguer, 2015).
42
De autonomieondersteunende feedback kan er toe bijgedragen hebben dat de
deelnemers sterker geloofden in zichzelf en in hun bekwaamheid om de taak tot een
goed einde te brengen, waardoor ze beter gingen presteren.
Invloed van het aanmoedigen van de perfectie
Dit onderzoek wou nagaan of het aanmoedigen van de perfectie positieve dan
wel negatieve effecten heeft. De analyses tonen aan dat de deelnemers die
aangemoedigd werden om tot de perfectie te gaan, zichzelf meer aan het oppeppen
waren. Oppeppen is een onderdeel van positieve zelfspraak, waarbij men dingen tegen
zichzelf zegt om het energiepeil te verhogen en inspanningen te maximaliseren. Deze
bevinding strookt niet helemaal met de verwachtingen en lijkt te suggereren dat het
aanmoedigen tot perfectie niet per definitie negatieve gevolgen dient te hebben voor het
functioneren. Het is immers mogelijk dat het aanmoedigen tot perfectie gepercipieerd
wordt als een geloof van de proefleider in de mogelijkheden van de deelnemer om de
oefening tot een goed einde te brengen, eerder dan als een manier om druk te zetten op
de deelnemer, waardoor deze zichzelf op een positieve manier gaat aanmoedigen tijdens
het uitvoeren van de oefening. Hierbij dient echter het belang van de taak in rekening
gebracht worden. Vorig onderzoek (Boone, Soenens, & Vansteenkiste, 2013) heeft
namelijk aangetoond dat het aanmoedigen van perfectionisme een ongunstig effect heeft
op eetbuiten. Het verschil in effect tussen beide studies kan te maken hebben met de
sterkte van de manipulatie en de taak. Bij het vorige onderzoek (Boone et al., 2013)
werden namelijk geïndividualiseerde doelen gebruikt, die de personen zelf belangrijk
vonden. In dit onderzoek werden de doelen opgelegd en waren die misschien niet
belangrijk genoeg voor de deelnemers. Op dit laatste wordt bij de beperkingen van dit
onderzoek eveneens ingegaan.
Invloed van feedbackstijl en het aanmoedigen van de perfectie (d.i. interactie)
Naast de hoofdeffecten werden ook eventuele interactie-effecten tussen de
feedbackstijl en het al dan niet aanmoedigen van de perfectie op het motivationeel en
cognitief functioneren van universiteitsstudenten onderzocht. Er werd één significant
interactie-effect gevonden. Bij de items rond opgeven, een onderdeel van negatieve
zelfspraak, werd er gevonden dat wanneer personen aangemoedigd werden tot de
perfectie op een controlerende manier het hoogst scoorden, terwijl het aanmoedigen van
43
de perfectie op een autonomie ondersteunende manier leidde tot de laagste score. Het
aanmoedigen van de perfectie had enkel een negatief effect op dit onderdeel van
zelfspraak wanneer de feedback gegeven werd op een controlerende manier. Dit kan
verklaard worden doordat het aanmoedigen van de perfectie op zich mogelijks al enige
druk legt op de personen, waardoor ze misschien al willen opgeven. Als deze boodschap
dan nog eens wordt overgebracht op een controlerende en dwingende manier, is de druk
te groot en zien de deelnemers het als het ware niet meer zitten en willen ze opgeven.
Deze bevindingen lijken te suggereren dat wanneer het aanmoedigen tot perfectie
gebeurt op een dwingende en controlerende manier, de negatieve gevolgen meer
zichtbaar worden.
Invloed van perfectionisme
Zoals eerder vermeld wordt er binnen de literatuur een onderscheid gemaakt
tussen prestatiegericht en zelfkritisch perfectionisme (Boone, Soenens, & Braet, 2011).
Prestatiegerichte perfectionisten leggen de lat hoog en stellen hoge verwachtingen en
standaarden voor zichzelf. Deze mensen zijn op ambitie gericht en willen slagen.
Zelfkritisch perfectionisme daarentegen houdt in dat men kritisch is tegenover zichzelf,
men heeft het gevoel dat het nooit goed genoeg is en altijd beter kan wanneer men doet.
Deze mensen maken zich zorgen over fouten en laten hun zelfwaarde sterk afhangen
van hun prestaties, waardoor ze een breekbaar zelfbeeld hebben. Uit de huidige studie
blijkt dat de opsplitsing tussen zelfkritisch en prestatiegericht perfectionisme zeer zinvol
en informatief is. Het nefaste effect van zelfkritisch perfectionisme werd teruggevonden
bij verschillende uitkomstvariabelen. Meer bepaald bleek uit dit onderzoek dat
zelfkritische perfectionisten meer stress ervoeren, meer testangst voelden en zich meer
lieten sturen door gecontroleerde motivatie. Daarnaast rapporteerden ze ook meer
negatieve zelfspraak. Ze schatten hun waargenomen competentie lager in en hun
performantie was eveneens lager. Prestatiegericht perfectionisme daarentegen bleek een
positief effect te hebben op de autonome motivatie van de deelnemers. Met andere
woorden, deelnemers die hoger scoorden op prestatiegericht perfectionisme
rapporteerden dat zij meer het gevoel hadden dat ze de taak uitvoerden omdat ze dit als
plezierig ervoeren of omdat deze taak belangrijk was voor hen. Deze studie bevestigt
het negatieve effect van zelfkritisch perfectionisme en - weliswaar in mindere mate - het
positieve effect van prestatiegericht perfectionisme.
44
Daarnaast werd er ook gekeken naar het effect van perfectionisme als moderator
om na te gaan of dit persoonlijkheidskenmerk een versterkend of verzwakkend effect
heeft op de relatie tussen het aanmoedigen tot perfectie en de feedbackstijl op het
motivationeel en cognitief functioneren van personen. Daarbij werd duidelijk dat enkel
de combinatie tussen zelfkritisch perfectionisme en het aanmoedigen van de perfectie
zorgt voor een significante interactie-effect. Er werd een positief moderatie-effect op
negatieve zelfspraak gevonden. Hierbij zorgt zelfkritisch perfectionisme voor een
versterkend effect op de relatie tussen het aanmoedigen van de perfectie en negatieve
zelfspraak. Personen die een hoge score behalen op zelfkritisch perfectionisme, zullen
dus nog meer negatieve zelfspraak rapporteren dan niet-zelfkritisch perfectionisten. Dit
kan verklaard worden door het feit dat zelfkritisch perfectionisten op zich al een heel
fragiel zelfbeeld hebben. Dit zelfbeeld lijkt ineen te vallen door de mogelijke druk die
het aanmoedigen tot perfectie met zich meebrengt. Dit zal er voor zorgen dat deze
personen meer negatieve zelfspraak zullen rapporteren.
De mediërende rol van competentie en stress
Er werd in deze studie ook gekeken naar de mediërende relaties, waarbij de
constructen competentie en stress mogelijks enkele verbanden zouden verklaren. Er
werd gevonden dat de relatie tussen zelfkritisch perfectionisme en negatieve zelfspraak
volledig gemedieerd wordt, zowel door stress als competentie. Dit houdt in dat er naast
een negatieve relatie tussen zelfkritisch perfectionisme en competentie, ook een
negatieve relatie is tussen competentie en negatieve zelfspraak. De oorspronkelijke
relatie tussen zelfkritisch perfectionisme en negatieve zelfspraak verdwijnt volledig als
er rekening wordt gehouden met competentie. Dit kan verklaard worden doordat
zelfkritisch perfectionisme ervoor zorgt dat de deelnemers een zeer kwetsbaar zelfbeeld
hebben en twijfelen aan hun eigen competentie. Als deze waargenomen competentie
laag is, zullen de deelnemers nog meer beginnen twijfelen aan zichzelf, met meer
negatieve zelfspraak tot gevolg.
Verder werd er ook een volledig mediatie-effect gevonden via stress. Het was
namelijk zo dat er zowel een positieve relatie gevonden werd tussen zelfkritisch
perfectionisme en stress, als tussen stress en negatieve zelfspraak. Opnieuw verdween
het oorspronkelijke verband tussen zelfkritisch perfectionisme en negatieve zelfspraak
volledig als stress in rekening gebracht werd. Een verklaring hiervoor is dat de
45
deelnemers die zelfkritisch perfectionistisch zijn, meer stress en druk ervaren tijdens de
taak. Deze stress zal er voor zorgen dat de deelnemers meer negatieve spanning voelen
en zo meer negatieve zelfspraak zullen vertonen.
Tenslotte werd er een partiële mediatie gevonden tussen zelfspraak, stress en
testangst. Dit houdt in dat er een positieve relatie is tussen zelfkritisch perfectionisme en
stress en tussen stress en testangst. Een verklaring hiervoor is, zoals eerder vermeld, dat
het zelfkritisch perfectionisme ervoor zal zorgen dat de deelnemers meer stress en
spanning zullen voelen. Deze stress zal ervoor zorgen dat de deelnemers meer druk
ervaren en zo zich angstiger zullen voelen om de test in te vullen. Falen is namelijk
geen optie. Belangrijk om weten is dat nadat stress in rekening gebracht is, de relatie
tussen zelfkritisch perfectionisme en testangst overeind bleef.
Naast de mediërende verbanden werd er ook gekeken of er indirecte verbanden
tussen de variabelen waren. De analyses vonden geen significant verband tussen
zelfkritisch perfectionisme en plezier. Verder bleek wel dat er naast een positief verband
tussen zelfkritisch perfectionisme en stress, ook een negatief verband tussen stress en
plezier gevonden werd. Dit verband kan verklaard worden doordat zelfkritisch
perfectionisme ervoor zorgt dat de deelnemers meer druk en spanning ervaren, wat er op
haar beurt dan weer voor kan zorgen dat de deelnemers geen plezier ervaren bij het
uitvoeren van de taak. Er werd ook een indirect verband gevonden tussen zelfkritisch
perfectionisme, competentie en plezier. Dit houdt in dat er een significant negatief
verband is tussen zelfkritisch perfectionisme en competentie en een positief verband
tussen competentie en plezier. Zelfkritisch perfectionisten twijfelen veel aan zichzelf,
waardoor hun waargenomen competentie mogelijks lager was. Op zijn beurt zorgt een
lage waargenomen competentie ervoor dat de deelnemers minder plezier zullen ervaren
bij het uitvoeren van de taak.
Beperkingen van de huidige studie
Hoewel de huidige studie enkele belangrijke bevindingen vertoont, is het aantal
significante resultaten relatief beperkt. Na een kritische evaluatie kunnen hiervoor vijf
mogelijke beperkingen worden blootgelegd. In wat volgt, wordt er verder ingegaan op
elk van deze beperkingen.
46
Lage power. Een eerste verklarende factor voor het lage aantal significante
resultaten is een eerder lage power. Dit is in het bijzonder zo voor het detecteren van
interacties. Er namen slechts 80 personen deel aan deze studie. Met een aantal van
ongeveer 20 deelnemers per conditie is het moeilijker om resultaten te verkrijgen die
het significantieniveau bereiken. De reden waarom er slechts 80 proefpersonen hebben
deelgenomen, ligt aan een combinatie van verschillende factoren. Aangezien de afname
van dit experiment heel tijdsintensief was, werd er om praktische redenen gekozen voor
een kleiner aantal proefpersonen. Verder zijn sommige deelnemers niet komen opdagen,
waardoor het geplande aantal van 100 deelnemers niet bereikt kon worden. Het zou
interessant zijn om een vervolgonderzoek uit te voeren, waarbij er wel minimum 100
deelnemers aanwezig zijn.
Differentiatie feedback tussen condities. Een tweede mogelijke verklaring is
dat de gemanipuleerde feedback tussen de verschillende condities mogelijks
onvoldoende verschilde. Het onderscheid tussen de autonomie-ondersteunende en
controlerende feedback was mogelijks niet krachtig genoeg, waardoor het effect ervan
op het motivationeel en cognitief functioneren van de deelnemers nagenoeg uitbleef. Dit
werd gedeeltelijk bevestigd door enkele items van de manipulatiecheck. Daaruit bleek
bijvoorbeeld dat de deelnemers in de autonomie-ondersteunende condities de
begeleidende feedback niet echt hadden waargenomen zoals deze bedoeld was. In de
huidige resultaten werden wel enkele trends gevonden, die net wel of net niet significant
waren. Indien de verschillende feedbackstijlen meer uitgesproken waren geweest, dan
zou dit zich mogelijks ook weerspiegeld hebben in de antwoorden van de deelnemers.
Hoewel het aanmoedigen van de perfectie in het algemeen wel werd opgepikt, kon dit
misschien nog wat krachtiger, waarbij er nog meer de klemtoon werd gelegd op het
nastreven en bereiken van de perfectie. Belangrijk om aan te duiden is dat bij de
manipulatiecheck wel naar voren kwam dat de manipulaties en de uitkomsten wel
effecten hadden in de verwachte richting. Daaruit kan besloten worden dat de
manipulatie goed, maar onvoldoende sterk was.
Inhoud taak. De deelnemers werden gevraagd om een schrijftaak uit te voeren.
Uit de resultaten bleek al dat er hierbij geslachtsverschillen waren die een effect hadden
op het motivationeel en cognitief functioneren van de deelnemers. Echter, er zijn
47
misschien nog andere interindividuele verschillen, los van de gemanipuleerde feedback
die ze kregen, die een invloed spelen op de verschillende uitkomstvariabelen. Wanneer
de deelnemer bijvoorbeeld al graag bezig is met schoon schrijven, dit belangrijk vindt
of dit goed kan, zal dit hoogstwaarschijnlijk een invloed hebben op zijn motivatie en
prestatie. Hiermee werd geen rekening gehouden tijdens deze studie, wat een
tekortkoming is. Verder onderzoek dient deze interindividuele verschillen in kaart te
brengen en als controlevariabelen op te nemen in de analyses.
Daarnaast was de taak voor de deelnemers wellicht niet echt nuttig of belangrijk.
Er was weinig sprake van ‘ego-involvement”. Dit wil zeggen dat het niet echt uitmaakte
of de deelnemers nu goed of slecht scoorden op deze taak. Dit had geen persoonlijk
gevolgen. Het zou anders geweest zijn als bijvoorbeeld aan sporters een
sportgerelateerde taak voorgelegd werd. In dat geval zouden de deelnemers extra
gemotiveerd zijn om goed te scoren, want indien ze zouden falen op de taak, dan zou dit
wel persoonlijke gevolgen hebben. Mogelijks had de taak in de huidige studie
onvoldoende gewicht voor de deelnemers. Het is daarom belangrijk dat bij
vervolgonderzoek gekozen wordt voor een taak waarbij er een grote(re) mate van ‘ego-
involvement’ is voor de deelnemers. Het blijft daarbij wel belangrijk om, zoals in dit
onderzoek wel het geval was, een taak te kiezen die zich leent tot het gebruik van het
woord perfect en kan afgenomen worden binnen een labo-context.
Geloofwaardigheid feedback. Hierbij aansluitend kan ook in gegaan worden op
de geloofwaardigheid van en de mogelijkheid om te streven naar de perfectie. Wanneer
bijvoorbeeld een deelnemer écht geen mooi handschrift heeft, maar toch gevraagd wordt
om te streven naar de perfectie, zal dit misschien niet de gewenste effecten hebben,
aangezien het haast onmogelijk is voor hem/haar om de perfectie te bereiken. De vraag
is dan ook of deze deelnemers het geloofwaardig vinden wanneer hen gevraagd wordt
om te streven naar de perfectie. Uit de manipulatiecheck kwam immers ook naar voren
dat sommige deelnemers de feedback niet geloofwaardig vonden. Het is natuurlijk ook
maar de vraag of er een taak bestaat waarbij het niveau van alle deelnemers gelijk is,
waardoor het voor alle deelnemers mogelijk is om te streven naar de perfectie.
Duidelijkheid opzet studie. Een laatste mogelijke verklaring tenslotte sluit hier
verder op aan. Zoals reeds aangegeven kwam bij de manipulatiecheck naar voren dat de
48
geloofwaardigheid van de feedback en/of proefleider niet altijd even hoog was. Achteraf
gaven sommige deelnemers ook aan dat ze er zich van bewust waren dat er nagegaan
werd wat de invloed van de feedback was op de uitkomstvariabelen. Doordat ze de
opzet van de studie eigenlijk achterhaald hadden, waren hun antwoorden misschien niet
zo betrouwbaar meer. Deze antwoorden zouden in principe uit het onderzoek moeten
gelaten worden, maar het is moeilijk om in kaart te brengen welke deelnemers wel of
niet de onderzoeksopzet achterhaald hadden. Er werd ervan uitgegaan dat de deelnemers
die de opzet van de studie door hadden gerandomiseerd zouden geraken over de
verschillende condities. Het is misschien beter om onderzoek naar motivatie en
feedback niet te voeren bij studenten psychologie, aangezien dit toch hun materie is en
ze het onderzoeksopzet misschien sneller door hebben dan andere. Vervolgonderzoek
zal hierover meer uitsluitsel moeten geven.
Praktische implicaties
Ondanks het lage aantal significante resultaten van deze scriptie, kunnen er toch
enkele praktische implicaties naar voren worden geschoven. Eerst en vooral werd in
deze studie het belang van de feedbackstijl bevestigd. Daarnaast werd er aangetoond dat
het aanmoedigen van de perfectie niet noodzakelijk nefast is. Tenslotte wordt er ook
stilgestaan bij de rol van zelfkritisch perfectionisme en de negatieve invloed ervan op
het functioneren.
Communicatiestijl is cruciaal. Allereerst heeft deze studie bevestigd wat eerder
onderzoek reeds duidelijk heeft gemaakt, namelijk dat feedback die op een autonomie-
ondersteunende manier overgebracht wordt, positieve effecten heeft.
Autonomieondersteunende feedback zorgt er voor dat de basisbehoefte aan autonomie
bevredigd wordt, wat op haar beurt positieve effecten zal hebben voor de motivatie en
het presteren. De ruimere implicatie van deze bevindingen is dat het heel belangrijk is
voor leerkrachten, managers, coaches, ouders,… om feedback op een autonomie-
ondersteunende manier te communiceren, aangezien dit er niet alleen voor zorgt dat
leerlingen, werknemers, sporters, kinderen, … een taak beter uitvoeren.
Aanmoedigen van de perfectie niet noodzakelijk nefast. In het
literatuuroverzicht en in de voorstelling van de verwachte hypotheses werd
vooropgesteld dat het aanmoedigen van de perfectie nefast is voor het motivationeel en
49
cognitief functioneren van personen. De huidige resultaten laten echter zien dat dit niet
per se het geval hoeft te zijn. Het blijkt namelijk dat personen die aangemoedigd
worden om te streven naar de perfectie, zich uitgedaagd kunnen voelen en daardoor
extra gemotiveerd zijn om de taak goed uit te voeren en goed te presteren. Dit blijkt in
het bijzonder het geval wanneer het streven naar perfectie op een
autonomieondersteunende manier wordt aangemoedigd, aangezien dit er voor zorgt dan
men minder de neiging heeft om op te geven (d.i. negatieve zelfspraak). Echter,
wanneer het aanmoedigen tot perfectie op een controlerende manier gebracht wordt, zal
dit wel negatieve effecten hebben op de manier waarop men zichzelf aanmoedigt zoals
tot uiting komt in de sterkere mate waarin men wil opgeven. Het is dus zeer belangrijk,
zoals hierboven reeds is aangehaald, dat de communicatiestijl van de leerkracht of
werkgever autonomie-ondersteunend is. Want alleen op die manier kan hij zijn
leerlingen of werknemers aanmoedigen om de perfectie te bereiken.
Zelfkritisch perfectionisme is een kwetsbaarheidsfactor. Zoals reeds eerder
naar voren geschoven werd, bevestigt deze studie dat zelfkritisch perfectionisme een
kwetsbaarheidsfactor vormt voor maladaptieve uitkomsten (Boone, Soenens, Braet, &
Goosens, 2010). Zelfkritisch perfectionisme wordt namelijk in verband gebracht met
stress, negatieve zelfspraak en testangst. Daarnaast blijkt het ook ongunstig te zijn om
competentie te ervaren tijdens de taak en de prestatie op de taak. Deze studie bevestigde
dus de opvatting dat zelfkritisch perfectionisme nefast is voor het motivationeel en
cognitief functioneren van personen en dat dit zeker moet opgevolgd en aangepakt
worden. Dit is een zeer belangrijke implicatie voor managers of leerkrachten. Het is hun
taak om signalen van zelfkritisch perfectionisme (o.a. zorgen over fouten maken,
zelfwaarde laten afhangen van prestaties, een breekbaar zelfbeeld,...) tijdig opsporen bij
hun leerlingen of werknemers, zodat dit zo snel mogelijk aangepakt kan worden. Hierbij
kan er opnieuw de aandacht gevestigd worden op de effecten van de communicatiestijl
van de manager, coach, ouder of leerkracht. Door een autonomie-ondersteunende
omgeving te creëren en de aandacht af te leiden van de perfectie, kunnen de
maladaptieve effecten van zelfkritisch perfectionisme misschien beperkt worden.
Verder onderzoek dient dit uiteraard na te gaan.
50
Conclusie
Deze studie bracht, zoals voorgaand onderzoek (Vansteenkiste et al., 2004) reeds
aangaf, aan het licht dat wanneer feedback gegeven wordt, een
autonomieondersteunende manier aan te bevelen is. Daarnaast kwam naar voren dat het
aanmoedigen tot perfectie niet per se dient samen te gaan met nefaste uitkomsten, maar
dat voornamelijk de manier waarop dit gecommuniceerd wordt, doorslaggevend is.
Tenslotte bleek ook duidelijk dat zelfkritisch perfectionisme samenhangt met
verschillende negatieve uitkomsten.
51
Referenties
Adie, J. W., Duda, J. L., & Ntoumanis, N. (2008). Autonomy support, basic need satisfaction and the optimal functioning of adult male and female sport participants: a test of basic needs theory. Motivation and Emotion, 32, 189-199. DOI: 10.1007/s11031-008-9095-z
Bandura, A., Adams, N. E., & Beyer, J. (1977). COGNITIVE-PROCESSES MEDIATING BEHAVIORAL CHANGE. Journal of Personality and Social Psychology, 35(3), 125-139. doi: 10.1037/0022-3514.35.3.125
Bardone-Cone, A. M., Wonderlich, S. A., Frost, R. O., Bulik, C. M., Mitchell, J. E., Uppala, S., & Simonich, H. (2007). Perfectionism and eating disorders: Current status and future directions. Clinical Psychology Review, 27(3), 384-405. doi: 10.1016/j.cpr.2006.12.005
Baron, R. A. (1988). NEGATIVE EFFECTS OF DESTRUCTIVE CRITICISM - IMPACT ON CONFLICT, SELF-EFFICACY, AND TASK-PERFORMANCE. Journal of Applied Psychology, 73(2), 199-207. doi: 10.1037/0021-9010.73.2.199
Baron, RM., Kenny, DA. (1986). THE MODERATOR MEDIATOR VARIABLE DISTINCTION IN SOCIAL PSYCHOLOGICAL-RESEARCH - CONCEPTUAL, STRATEGIC, AND STATISTICAL CONSIDERATIONS. Journal of personality and social psychology , 51 (6), 1173 -1182. DOI: 10.1037/0022-3514.51.6.1173
Benson, J., & Bandalos, D. L. (1992). Second-order confirmatory factor analysis of the reaction to tests scale with cross validation. Multivariate Behavioral Research, 27, 459–487.
Bidee, J., Vantilborgh, T., Pepermans, R., Huybrechts, G., Willems, J., Jegers, M., & Hofmans, J. (2013). Autonomous Motivation Stimulates Volunteers' Work Effort: A Self-Determination Theory Approach to Volunteerism. Voluntas, 24(1), 32-47. doi: 10.1007/s11266-012-9269-x
Boone, L., Soenens, B., Braet, C., & Goossens, L. (2010). An empirical typology of perfectionism in early-to-mid adolescents and its relation with eating disorder symptoms. Behaviour Research and Therapy, 48(7), 686-691. doi: 10.1016/j.brat.2010.03.022
Boone, L., Soenens, B., & Braet, C. (2011). PERFECTIONISM, BODY DISSATISFACTION, AND BULIMIC SYMPTOMS: THE INTERVENING ROLE OF PERCEIVED PRESSURE TO BE THIN AND THIN IDEAL INTERNALIZATION. Journal of Social and Clinical Psychology, 30(10), 1043-1068.
Boone, L., Soensens, B., Vansteenkiste. M., Braet., C. (2012). Is there a perfectionist in each of us? An experimental study on perfectionism and eating disorder symptoms. Appetite, 59 (2), 531 -540.DOI: 10.1016/j.appet.2012.06.015
Burns, D. D. (1980). THE PERFECTIONISTS SCRIPT FOR SELF-DEFEAT. Psychology Today, 14(6), 34-&.
Butler, R. (1987). TASK-INVOLVING AND EGO-INVOLVING PROPERTIES OF EVALUATION - EFFECTS OF DIFFERENT FEEDBACK CONDITIONS ON MOTIVATIONAL PERCEPTIONS, INTEREST, AND PERFORMANCE. Journal of Educational Psychology, 79(4), 474-482. doi: 10.1037/0022-0663.79.4.474
Carpentier, J., & Mageau, G. A. (2013). When change-oriented feedback enhances motivation, well-being and performance: A look at autonomy-supportive feedback in sport. Psychology of Sport and Exercise, 14(3), 423-435. doi: 10.1016/j.psychsport.2013.01.003
Chen, B., Vansteenkiste, M., Beyers, W., Boone, L., Deci, E.L., Deeder, J., Lens, W., Matos, L., Mouratidis, A., Ryan, R.M., Sheldon, K.M., Soenens, B., Van Petegem, S., & Verstuyf, J. (2015). Basic psychological need satisfaction, need frustration, and need strength across four cultures. Motivation and emotion, 39(2),216 -236. DOI: 10.1007/s11031-014-9450-1
52
Chen, H. (2012). The moderating effect of item order arrangement by difficulty on the relationship between test anxiety and test performance. Creative Education, 3, 328–333.
Cortright, R. N., Lujan, H. L., Blumberg, A. J., Cox, J. H., & DiCarlo, S. E. (2013). Higher levels of intrinsic motivation are related to higher levels of class performance for male but not female students. Advances in Physiology Education, 37(3), 227-232. doi: 10.1152/advan.00018.2013
De Muynck, G. (2014). Welke invloed heeft aard en stijl van feedback op zelfspraak, taakbeleving en prestaties bij tennisspelers? Masterproef van Universiteit Gent
Deci, E. L., Egharri, H., Patrick, B. C., & Leone, D. R. (1994). FACILITATING INTERNALIZATION - THE SELF-DETERMINATION THEORY PERSPECTIVE. Journal of Personality, 62(1), 119-142. doi: 10.1111/j.1467-6494.1994.tb00797.x
Deci, E. L., & Ryan, R. M. (1985). Intrinsic motivation and self-determination in human behavior. New York: Plenum.
Diaz, R. M. (1992). Methodological concerns with private speech. In R. M. Diaz, & L. M. Berk (Eds.), Private speech: from social interactions to self-regulation. Hillsdale, NJ: Lawrence Erlbaum.
Drost, D. K., & Todorovich, J. R. (2013). Effects of Feedback on Students' Process Performance and Motivation. Research Quarterly for Exercise and Sport, 84, A39-A39.
Dysvik, A., & Kuvaas, B. (2013). Intrinsic and extrinsic motivation as predictors of work effort: The moderating role of achievement goals. British Journal of Social Psychology, 52(3), 412-430. doi: 10.1111/j.2044-8309.2011.02090
Elliot, A. J. (2006). The hierarchical model of approach-avoidance motivation. Motivation and Emotion, 30(2), 111-116. doi: 10.1007/s11031-006-9028-7
Englert, C., Bertrams, A., & Dickhäuser, O. (2011). Entwicklung der Fünf-ItemKurzskala STAI-SKD zur Messung von Zustandsangst. Zeitschrift für Gesundheitspsychologie, 19, 173–180.
Frost, R. O., Marten, P., Lahart, C., & Roselblate, R. (1990). THE DIMENSIONS OF PERFECTIONISM. Cognitive Therapy and Research, 14(5), 449-468. doi: 10.1007/bf01172976
Glazebrook, C. M., Dhillon, V. P., Keetch, K. M., Lyons, J., Amazeen, E., Weeks, D. J., & Elliott, D. (2005). Perception-action and the Muller-Lyer illusion: amplitude or endpoint bias? Experimental Brain Research, 160(1), 71-78. doi: 10.1007/s00221-004-1986-y
Gonzalez, L., Castillo, I., Garcia-Merita, M., Balaguer, I. (2015). AUTONOMY SUPPORT, PSYCHOLOGICAL NEEDS SATISFACTION AND WELL-BEING: INVARIANCE OF A STRUCTURAL MODEL IN SOCCER PLAYERS AND DANCERS. Revista de Psicologia del Deporte, 24(1),121 -129
Hackfort, D., & Schwenkmezger, P. (1993). Anxiety. In R. N. Singer, M. Murphey, & L. K. Tennant (Eds.), Handbook of research on sport psychology (pp. 328-364). New York: Macmillan.
Hamachek, D. E. (1978). PSYCHODYNAMICS OF NORMAL AND NEUROTIC PERFECTIONISM. Psychology, 15(1), 27-33.
Hardy, J. (2006). Speaking clearly: a critical review of the self-talk literature. Psychology of Sport and Exercise, 7, 81-97.
Hardy, J., Gammage, K., & Hall, C. R. (2001). A descriptive study of athletes self-talk. The Sport Psychologist, 15, 306-318.
Hatzigeorgiadis, A., Zourbanos, N., Latinjak, A., & Theodorakis, Y. (in druk). Self-talk. In A. Papaioannou & D. Hackfort (Eds.), Fundamental concepts in sport and exercise psychology. Publisher: Taylor & Francis.
Hembree, R. (1988). Correlates, causes, effects and treatment of test anxiety. Review of Educational Research, 58, 47–77.
53
Henderlong, J., & Lepper, M. R. (2002). The effects of praise on children's intrinsic motivation: A review and synthesis. Psychological Bulletin, 128(5), 774-795. doi: 10.1037//0033-2909.128.5.774
Hodapp, V., & Benson, J. (1997). The multidimensionality of test anxiety: A test of different models. Anxiety, Stress and Coping: An International Journal, 10, 219–244.
Hong, E. (1999). Test anxiety, perceived test difficulty, and test performance: Temporal patterns of their effects. Learning and Individual Differences, 11, 431–447.
Kannappan, A., Yip, D. T., Lodhia, N. A., Morton, J., & Lau, J. N. (2012). The Effect of Positive and Negative Verbal Feedback on Surgical Skills Performance and Motivation. Journal of Surgical Education, 69(6), 798-801. doi: 10.1016/j.jsurg.2012.05.012
Keith, N., Hodapp, V., Schermelleh-Engel, K., & Moosbrugger, H. (2003). Cross-sectional and longitudinal confirmatory factor models for the German test anxiety inventory: A construct validation. Anxiety, Stress and Coping: An International Journal, 16, 251–270.
Kim, S. H., & Rocklin, T. (1994). The temporal patterns of worry and emotionality and their differential effects on test performance. Anxiety, Stress, and Coping: An International Journal, 7, 117–130.
Klinger, E. (1984). A conscious-sampling analysis of test anxiety and performance. Journal of Personality and Social Psychology, 47, 1376–1390.
Kluger, A. N., & DeNisi, A. (1996). The effects of feedback interventions on performance: A historical review, a meta-analysis, and a preliminary feedback intervention theory. Psychological Bulletin, 119(2), 254-284. doi: 10.1037/0033-2909.119.2.254
Knevels, E. (2013, November 4) . Oef, ik krijg aandacht omdat ik niet perfect ben. De Redactie. Retrieved from http://www.deredactie.be
Knevels, E. (2013, December 10). Wie maalt om drugs, als je zo'n entrée maakt. De Redactie. Retrieved from http://www.deredactie.be
Lang, JWB., Fries, S. (2006). A revised 10-item version of the Achievement Motives Scale - Psychometric properties in German-speaking samples. European journal of psychological assessment, 22(3), 216 -224. DOI: 10.1027/1015-5759.22.3.216
Lynch, M. F., Vansteenkiste, M., Deci, E. L., & Ryan, R. M. (2011). Autonomy as Process and Outcome: Revisiting Cultural and Practical Issues in Motivation for Counseling. Counseling Psychologist, 39(2), 286-302. doi: 10.1177/0011000010388424
Markland, D., & Tobin, V. (2004). A modification to the behavioural regulation in exercise questionnaire to include an assessment of amotivation. Journal of Sport & Exercise Psychology, 26(2), 191-196.
Monteil, J. M., Brunot, S., & Huguet, P. (1996). Cognitive performance and attention in the classroom: An interaction between past and present academic experiences. Journal of Educational Psychology, 88(2), 242-248.
Moran, P. A. (1996). The psychology of concentration in sport performance. East Sussex, UK: Psychology Press Publishers.
Morgan, C. (2001). The effects of negative managerial feedback on student motivation: Implications for gender differences in teacher-student relations. Sex Roles, 44(9-10), 513-535. doi: 10.1023/a:1012286907894
Mouratidis, A., Lens, W., & Vansteenkiste, M. (2010). How You Provide Corrective Feedback Makes a Difference: The Motivating Role of Communicating in an Autonomy-Supporting Way. Journal of Sport & Exercise Psychology, 32(5), 619-637.
Natori, H. (2007). Coaches' verbal feedback and elementary school football players' motivation. Japanese Journal of Educational Psychology, 55(2), 244-254.
Nease, A. J. A., Mudgett, B. O., & Quinones, M. A. (1999). Relationships among feedback sign, self-efficacy, and acceptance of performance feedback. Journal of Applied Psychology, 84(5), 806-814. doi: 10.1037/0021-9010.84.5.806
Pacht, A. R. (1984). REFLECTIONS ON PERFECTION. American Psychologist, 39(4), 386-390. doi: 10.1037//0003-066x.39.4.386
54
Putwain, D. W. (2008). Deconstructing test anxiety. Emotional and Behavioral Difficulties, 13, 141–155.
Putwain, D. W., Connors, L., & Symes, W. (2010). Do cognitive distortions mediate the test anxiety-examination performance relationship? Educational Psychology, 30, 11–26.
Preston, M. S. (2013). Advancing case manager motivation in child welfare: Job control's curvilinear relationship and instrumental feedback's moderating influence. Children and Youth Services Review, 35(12), 2003-2012. doi: 10.1016/j.childyouth.2013.09.018
Ryan, R.M. (1982). Control and information in the intrapersonal sphere: An extension of cognitive evaluation theory. Journal of Personality and Social Psychology, 43, 450–461.
Ryan, R. M., & Deci, E. L. (2000). Self-determination theory and the facilitation of intrinsic motivation, social development, and well-being. American Psychologist, 55(1), 68-78. doi: 10.1037//0003-066x.55.1.68 Sarason, I. G. (1984). Stress, anxiety, and cognitive interference: Reactions to tests. Journal of
Personality and Social Psychology, 46, 929–938. Schutz, P. A., Di Stefano, Ch., Benson, J., & Davis, H. A. (2004). The emotional regulation
during test-taking scale. Anxiety, Stress, and Coping: An International Journal, 17, 253–269.
Shafran, R., & Mansell, W. (2001). Perfectionism and psychopathology: A review of research and treatment. Clinical Psychology Review, 21(6), 879-906. doi: 10.1016/s0272-7358(00)00072-6
Shafran, R., Cooper, Z., & Fairburn, C. G. (2002). Clinical perfectionism: a cognitive-behavioural analysis. Behaviour Research and Therapy, 40(7), 773-791. doi: 10.1016/s0005-7967(01)00059-6
Smetana, J. G. (1988). ADOLESCENTS AND PARENTS CONCEPTIONS OF PARENTAL AUTHORITY. Child Development, 59(2), 321-335. doi: 10.1111/j.1467-8624.1988.tb01469.x
Smith, R., & Smoll, F. (1990). Self-esteem and children’s reactions to youth sport coaching behaviors: A field study of self-enhancement processes. Developmental Psychology, 26, 987–993.
Sokol, K. (2014, Frebruary 3). Amper 16% van de hoogbegaafden behaalt universitair diploma. De redactie. Retrieved from http://www.deredactie.be
Taveirne, X. (2014, January 6). Dit is geen mening over Brussel - Xavier Taveirne. De redactie. Retrieved from http://www.deredactie.be
Theodorakis, Y., Hatzigeorgiadis, A., & Zourbanos, N. (2012). Cognitions: self-talk and performance. In S. Murphy (Ed.), Oxford handbook of sport and performance psychology. Part two: individual psychological processes in performance (pp. 191-212). New York: Oxford University Press.
Thompson, T. (2004). Re-examining the effects of noncontingent success on self-handicapping behaviour. British Journal of Educational Psychology, 74, 239-260. doi: 10.1348/000709904773839860
Vansteenkiste, M., & Lens, W. (2006). Intrinsic versus extrinsic goal contents in self-determination theory: Another look at the quality of academic motivation. Educational Psychologist, 41(1), 19-31. doi: 10.1207/s15326985ep4101_4
Vansteenkiste, M., Mouratidis, A., & Lens, W. (2010). Detaching Reasons From Aims: Fair Play and Well-Being in Soccer as a Function of Pursuing Performance-Approach Goals for Autonomous or Controlling Reasons. Journal of Sport & Exercise Psychology, 32(2), 217-242.
Vansteenkiste, M., Sierens, E., Goossens, L., Soenens, B., Dochy, F., Mouratidis, A., Aelterman, N., Haerens, L., Beyers, W. (2012). Identifying configurations of perceived teacher autonomy support and structure: Associations with self-regulated learning, motivation and problem behavior. Learning and instruction, 22(6), 431 -439. DOI: 10.1016/j.learninstruc.2012.04.002
55
Velki, T. (2011). THE CORRELATION CONSIDERING THE DEGREE OF AUTONOMOUS MOTIVATION, ACADEMIC ACHIEVEMENT AND MENTAL HEALTH. Croatian Journal of Education-Hrvatski Casopis Za Odgoj I Obrazovanje, 13(3), 56-87.
Wacker, A., Jaunzeme, J., & Jaksztat, S. (2008). Eine Kurzform des Prüfungsängstlichkeitsinvenatars TAI-G. Zeitschrift für Pädagogische Psychologie, 22, 73–81.
Yang, H., Stoeber, J. (2012)? The Physical Appearance Perfectionism Scale: Development and preliminary validation. Journal of Psychopathology and Behavioral Assessment, 34 (1). pp. 69-83.
Zeidner, M. (1998). Test anxiety: The state of the art. New York: Plenum Zourbanos, N., Hatzigeorgiadis, A., Chroni, S., Theodorakis, Y., & Papaioannou, A. (2009).
Automatic self-talk questionnaire for sports (ASTQS): development and preliminary validation of a measure identifying the structure of athletes’ selftalk. The Sport Psychologist, 23, 233-251.
56
Bijlagen
Bijlage 1. De gemanipuleerde feedback
a. Autonomieondersteunend + perfectie
Ok, laat ons eens kijken of ik je wat feedback kan geven over het eerste deel van de taak. Zoals ik
zei bestaan er namelijk geslachtsspecifieke normen over deze taak. Hoe oud ben jij precies?
Gegeven jouw leeftijd en jouw tijd kan ik je vertellen dat je het goed hebt gedaan op het eerste deel
van deze taak in vergelijking met medestudenten. Dit is positief, want het toont aan dat je voldoende
snel en mooi kan schrijven. Dit is belangrijk, want deze taak vergt een vlotte oog-hand coördinatie,
die in het dagelijks leven van essentieel belang is. Denk maar aan het blind typen, terwijl je naar
het scherm van je pc kijkt.
Ik stel voor dat we nu overgaan tot het tweede deel van de taak, die iets moeilijker is omdat je ook
gevraagd wordt om hoofdletters te schrijven. Met deze oefening wil ik jou evenwel graag verder
uitdagen. Ik wil je vragen om voor dat tikkeltje meer te gaan en te proberen om te streven naar de
perfectie. Het zou goed zijn als je het schoonschrift goed onder de knie hebt en de oefening perfect
leert uitvoeren. Dit kan je doen door hoofdletters ook op de juiste en perfecte manier te leren
schrijven. Als je dit zou kunnen doen, zou dit perfect zijn. Een andere manier om jouw vaardigheden
te perfectioneren is door te proberen wat sneller te schrijven. Kortom, ik wil je vragen om, ondanks
deze bijkomende uitdaging, te proberen dezelfde aandacht en concentratie aan de dag te leggen, om
zo een uitmuntend resultaat neer te zetten. Ik wens je veel succes toe. Je laat maar weten wanneer je
met het tweede deel van de taak klaar bent.
b. Controlerend + perfectie
Ok, laat ons eens kijken hoe je scoort op deze test, die een belangrijke graadmeter is van de mate
van jouw oog-hand coördinatie. Er bestaan namelijk geslachtsspecifieke normen over deze test. Hoe
oud ben jij precies?. Gegeven jouw leeftijd en jouw tijd kan ik je vertellen dat het goed hebt gedaan
op het eerste deel van deze test, eigenlijk zoals dat van iemand van jouw leeftijd en met jouw
opleidingsniveau kan verwacht worden. Dit is positief, want het toont aan dat je voldoende snel en
mooi kan schrijven. Dit is belangrijk, want deze taak vergt een vlotte oog-hand coördinatie, die in
het dagelijks leven van essentieel belang is.
Maar een gemiddeld niveau halen is één ding, de perfectie bereiken is een stuk moeilijker. Er is
duidelijk nog ruimte om je prestatie te perfectioneren. Je moet bij het tweede deel van de test, die
moeilijker is, ook de hoofdletters op de juist en perfecte manier schrijven. Alleen als dat lukt,
weliswaar in combinatie met de vorige vereisten, dan is dit perfect. Tevens moet je ook sneller gaan
schrijven, want alleen zo bereik je de perfectie. Ik verwacht van iemand van jouw leeftijd en
opleidingsniveau dat je, ondanks deze bijkomende moeilijkheid, een zelfde prestatie neerzet en zo
een uitmuntend resultaat bereikt. Het is nu aan jou om je te bewijzen. Je laat maar weten wanneer je
met het tweede deel van de test klaar bent.
57
c. Autonomieondersteunend + /
Ok, laat ons eens kijken of ik je wat feedback kan geven over het eerste deel van de taak. Zoals ik
zei bestaan er namelijk geslachtsspecifieke normen over deze taak. Hoe oud ben jij precies?.
Gegeven jouw leeftijd en jouw tijd kan ik je vertellen dat je het goed hebt gedaan op het eerste deel
van deze taak in vergelijking met medestudenten. Dit is positief, want het toont aan dat je voldoende
snel en mooi kan schrijven. Dit is belangrijk, want deze taak vergt een vlotte oog-hand coördinatie,
die in het dagelijks leven van essentieel belang is. Denk maar aan het blind typen, terwijl je naar
het scherm van je pc kijkt.
Ik stel voor dat we nu overgaan tot het tweede deel van de taak, die iets moeilijker is omdat je ook
gevraagd wordt om hoofdletters te schrijven. Met deze oefening wil ik jou evenwel graag verder
uitdagen en vragen om voor dat tikkeltje meer te gaan. Het zou goed zijn als je het schoonschrift
goed onder de knie hebt en de oefening goed leert uitvoeren. Dit kan je doen door hoofdletters ook
op de goed te leren schrijven. Een andere manier om jouw vaardigheden verder te ontwikkelen is
door te proberen wat sneller te schrijven. Kortom, ik wil je vragen om, ondanks deze bijkomende
uitdaging, te proberen dezelfde aandacht en concentratie aan de dag te leggen. Ik wens je veel
succes toe. Je laat maar weten wanneer je met het tweede deel van de taak klaar bent.
d. Controlerend + /
Ok, laat ons eens kijken hoe je scoort op deze test, die een belangrijke graadmeter is van de mate
van jouw oog-hand coördinatie. Er bestaan namelijk geslachtsspecifieke normen over deze test. Hoe
oud ben jij precies? Gegeven jouw leeftijd en jouw tijd kan ik je vertellen dat het goed hebt gedaan
op het eerste deel van deze test, eigenlijk zoals dat van iemand van jouw leeftijd en met jouw
opleidingsniveau kan verwacht worden. Dit is positief, want het toont aan dat je voldoende snel en
mooi kan schrijven. Dit is belangrijk, want deze taak vergt een vlotte oog-hand coördinatie, die in
het dagelijks leven van essentieel belang is.
Maar een gemiddeld niveau halen is één ding, dit behouden is een stuk moeilijker. Er is duidelijk
nog ruimte om je prestatie te verbeteren. Je moet bij het tweede deel van de test, die moeilijker is,
ook de hoofdletters op goed schrijven. Alleen als dat lukt, weliswaar in combinatie met de vorige
vereisten, dan is dit goed. Tevens moet je sneller gaan schrijven. Ik verwacht van iemand van jouw
leeftijd en opleidingsniveau dat je, ondanks deze bijkomende moeilijkheid, een zelfde prestatie
neerzet. Het is nu aan jou om je te bewijzen. Je laat maar weten wanneer je met het tweede deel van
de test klaar bent.
58
Bijlage 2. Meting van perfectionisme
Hieronder vind je een aantal uitspraken over jezelf. Omcirkel een cijfer van 1 (helemaal
niet waar) tot 5 (helemaal wel waar) voor elk van deze uitspraken.
1 2 3 4 5
Helemaal niet
waar
Eerder niet
waar
Soms wel en
soms niet waar
Eerder wel
waar
Helemaal wel
waar
1. Als ik mezelf niet de hoogste normen voorschrijf, zal ik waarschijnlijk eindigen als een tweederangspersoon
1 2 3 4 5
2. Het is belangrijk voor mezelf dat ik heel erg competent ben in alles wat ik doe
1 2 3 4 5
3. Als ik faal op school of op het werk, ben ik een mislukkeling 1 2 3 4 5
4. Ik zou moeten overstuur zijn als ik een fout bega 1 2 3 4 5
5. Ik schrijf mezelf hogere doelen voor dan de meeste andere mensen
1 2 3 4 5
6. Als iemand op school, of op het werk een taak beter uitvoert dan mij, dan heb ik het gevoel dat ik gefaald heb op de hele taak
1 2 3 4 5
7. Als ik gedeeltelijk faal, is dat even slecht als volledig falen 1 2 3 4 5
8. Ik ben erg goed in het richten van mijn inspanningen op het bereiken van een doel
1 2 3 4 5
9. Zelfs wanneer ik iets erg zorgvuldig doe, heb ik vaak het gevoel dat ik het niet volledig juist doe
1 2 3 4 5
10. Ik haat het om in iets niet de beste te zijn 1 2 3 4 5
11. Ik stel mezelf extreem hoge doelen 1 2 3 4 5
12. Andere mensen zullen me waarschijnlijk minder waarderen als ik een fout bega
1 2 3 4 5
13. Als ik het niet zo goed doe als andere mensen, dan betekent dit dat ik een minderwaardig mens ben
1 2 3 4 5
59
14. Andere mensen lijken voor zichzelf lagere normen te hanteren dan ikzelf
1 2 3 4 5
15. Als ik niet voortdurend goed presteer zullen de mensen me niet respecteren
1 2 3 4 5
16. Ik heb vaak twijfels over de eenvoudige, alledaagse dingen die ik doe
1 2 3 4 5
17. Ik verwacht betere prestaties in mijn alledaagse taken dan de meeste andere mensen
1 2 3 4 5
18. Ik heb de neiging achterop te geraken op mijn werk omdat ik bepaalde dingen steeds weer zit te herhalen
1 2 3 4 5
19. Het vergt me veel tijd om iets ‘juist’ te doen 1 2 3 4 5
20. Hoe minder fouten ik maak, hoe liever de mensen me zullen zien
1 2 3 4 5
60
Bijlage 3. Meting van prestatiemotivatie
Sommige mensen hebben als voornaamste doel het halen van succes, terwijl vermijden
van falen voor andere mensen het dominante doel is. Items in deze vragenlijst helpen
ons hierop een zicht te krijgen. Geef a.d.h.v. onderstaande schaal aan in welke mate de
verschillende items op u van toepassing zijn.
1 2 3 4
Volledig oneens Oneens Eens Volledig eens
1. Ik hou van situaties waarin ik kan ontdekken hoe bekwaam ik ben
1 2 3 4
2. Ik ben bang om te falen in moeilijkere situaties waarbij er veel druk op mijn schouders rust
1 2 3 4
3. Ik hou van situaties waarin ik mijn vaardigheden kan aanwenden 1 2 3 4
4. Zelfs als niemand mijn falen zou opmerken, ben ik bang van opdrachten die ik niet succesvol kan beëindigen
1 2 3 4
5. Ik word aangetrokken door taken waarbij ik mijn vaardigheden kan testen
1 2 3 4
6. Zelfs wanneer niemand aan het kijken is, voel ik me angstig in nieuwe situaties
1 2 3 4
7. Situaties die me toelaten mijn vaardigheden te testen, spreken me aan
1 2 3 4
8. Ik voel me angstig om iets te doen waarvan ik niet zeker ben dat ik zal slagen
1 2 3 4
9. Als ik geconfronteerd word met een probleem dat ik wellicht kan oplossen, vind ik het verleidelijk om het meteen te proberen.
1 2 3 4
10. Als ik een probleem niet meteen begrijp, voel ik me snel angstig
1 2 3 4
61
Bijlage 4. Meten van taakbeleving
Hieronder vind je een aantal uitspraken over hoe je je voelde toen je de tekst met
hoofdletters aan het schrijven was. Omcirkel een cijfer van 1 (helemaal niet waar) tot 5
(helemaal wel waar) voor elk van deze uitspraken.
Deze uitspraak is …
1 2 3 4 5
Helemaal niet
waar
Eerder niet
waar
Soms wel en
soms niet
waar
Eerder wel
waar
Helemaal wel
waar
1. Ik voelde me helemaal niet zenuwachtig bij het schrijven van de tekst met hoofdletters.
1 2 3 4 5
2. Tijdens het schrijven van de tekst met hoofdletters dwaalden mijn gedachten soms af.
1 2 3 4 5
3. Ik was in staat om de tekst met hoofdletters goed te schrijven.
1 2 3 4 5
4. Ik vond het schrijven van de tekst met hoofdletters redelijk plezierig.
1 2 3 4 5
5. Terwijl ik de tekst met hoofdletters aan het schrijven was, voelde ik aan dat ik het goed kon.
1 2 3 4 5
6. Ik had niet echt de keuze over het schrijven van de tekst met hoofdletters.
1 2 3 4 5
7. Ik had het gevoel dat ik de tekst met hoofdletters moest schrijven.
1 2 3 4 5
8. Ik denk dat ik goed gepresteerd heb tijdens de tekst met hoofdletters.
1 2 3 4 5
9. Het schrijven van de tekst met hoofdletters voelde niet aan als mijn eigen keuze.
1 2 3 4 5
10. Ik vond het heel leuk om de tekst met hoofdletters te schrijven.
1 2 3 4 5
62
11. Ik heb de tekst met hoofdletters geschreven omdat ik geen keuze had.
1 2 3 4 5
12. Ik was angstig tijdens het schrijven van de tekst met hoofdletters.
1 2 3 4 5
13. Ik zou het schrijven van de tekst met hoofdletters als heel interessant beschrijven.
1 2 3 4 5
14. Ik geloof dat ik de keuze had om de tekst met hoofdletters te schrijven.
1 2 3 4 5
15. Ik vond het schrijven van de tekst met hoofdletters saai. 1 2 3 4 5
16. Ik voelde me heel ontspannen tijdens het schrijven van de tekst met hoofdletters.
1 2 3 4 5
17. Ik voelde me onder druk staan tijdens het schrijven van de tekst met hoofdletters.
1 2 3 4 5
18. Ik kon het schrijven van de tekst met hoofdletters niet zo goed.
1 2 3 4 5
19. Ik schreef de tekst met hoofdletters omdat ik dat zelf wilde.
1 2 3 4 5
20. Ik voelde me heel gespannen tijdens het schrijven van de tekst met hoofdletters.
1 2 3 4 5
21. Het schrijven van de tekst met hoofdletters was leuk om te doen.
1 2 3 4 5
22. Ik denk dat ik, in vergelijking met andere studenten, de tekst met hoofdletters redelijk goed geschreven heb.
1 2 3 4 5
23. Terwijl ik de tekst met hoofdletters aan het schrijven was, dacht ik eraan hoe leuk ik het vond.
1 2 3 4 5
24. Ik ben tevreden met mijn prestatie bij het schrijven van de tekst met hoofdletters.
1 2 3 4 5
25. Ik schreef de tekst met hoofdletters omdat het moest. 1 2 3 4 5
63
Bijlage 5 Meting van prestatiedoelen
Bij het schrijven van de tekst met hoofdletters zal je wellicht voor jezelf ook enkele
specifieke doelen opgesteld hebben. Schrijf hieronder wat jouw specifieke doel was, dit
kan onder andere zijn ‘de hoofdletters goed schrijven’ of ‘sneller schrijven’.
Mijn doel bij het schrijven van de tekst met hoofdletters was:
……………………………………………………………………………………………
Geef nu aan in welke mate je het hierboven genoteerde doel nastreefde.
Bij het schrijven van de tekst met hoofdletters …
1. … probeerde ik zo goed mogelijk te zijn in het behalen van
mijn doel
1 2 3 4 5
2. … legde ik de lat hoog bij het nastreven van mijn doel 1 2 3 4 5
3. … streefde ik ernaar mijn doel perfect waar te maken 1 2 3 4 5
4. …stelde ik voor mezelf hoge verwachtingen in het nastreven
van dit doel
1 2 3 4 5
1 2 3 4 5
Helemaal niet Helemaal wel
64
Bijlage 6. Meten van motivatie
Ik was bij het schrijven van de tekst met hoofdletters veeleisend in het nastreven van dit
doel omdat….
1. … ik dit persoonlijk zinvol vond 1 2 3 4 5
2. … ik me schuldig gevoeld zou hebben als ik het niet zou
doen
1 2 3 4 5
3. … ik het leuk vond om dit te doen 1 2 3 4 5
4. … ik me pas dan fier over mezelf kon voelen 1 2 3 4 5
5. … ik er plezier in schiep om dit te doen 1 2 3 4 5
6. … anderen me anders bekritiseerd zouden hebben 1 2 3 4 5
7. … ik dit persoonlijk belangrijk vond 1 2 3 4 5
8. … anderen me hiertoe dwongen 1 2 3 4 5
9. … ik hier volledig achter kon staan 1 2 3 4 5
10. … ik dit een leuke uitdaging vond 1 2 3 4 5
11. … ik dit aan mezelf verplicht was 1 2 3 4 5
12. … ik me geschaamd zou hebben als ik dit niet had gedaan 1 2 3 4 5
13. … ik dit graag deed 1 2 3 4 5
14. … anderen me pas dan zouden waarderen 1 2 3 4 5
15. … ik me hier volledig in kon vinden 1 2 3 4 5
16. … de proefleider me onder druk zette om dit te doen 1 2 3 4 5
1 2 3 4 5
Helemaal niet Helemaal wel
65
Bijlage 7. Meten van zelfspraak
Hieronder staan zinnen die de gedachten van studenten beschrijven wanneer ze zich concentreren. Gebruik de schaal van 0 tot 4 om aan te geven hoe vaak de gedachten bij jou opkwamen tijdens het schrijven van de tekst met hoofdletters.
Tijdens het schrijven van de tekst met hoofdletters dacht ik bij of zei ik tegen mezelf.
1. Ik zou er beter mee stoppen 0 1 2 3 4
2. Geloof in jezelf 0 1 2 3 4
3. Concentreer je op je doel 0 1 2 3 4
4. Ontspan je 0 1 2 3 4
5. Komaan! 0 1 2 3 4
6. Ik kan hier beter weggaan 0 1 2 3 4
7. Hou je niet in! 0 1 2 3 4
8. Het lukt niet 0 1 2 3 4
9. Ik kan me goed concentreren vandaag 0 1 2 3 4
10. Ik zou beter stoppen met proberen 0 1 2 3 4
11. Focus je op wat je nu moet doen 0 1 2 3 4
12. Goed bezig! 0 1 2 3 4
13. Alles geven 0 1 2 3 4
14. Ik kan beter niet meer verder doen 0 1 2 3 4
15. Alweer een fout 0 1 2 3 4
16. Concentreer je op de oefening 0 1 2 3 4
17. Ik heb er genoeg van 0 1 2 3 4
18. Let op je techniek 0 1 2 3 4
19. Doe eens je best 0 1 2 3 4
20. Ik voel me sterk 0 1 2 3 4
0 1 2 3 4
Weinig Minder dan
gemiddeld
Gemiddeld Meer dan
gemiddeld
Vaak
66
21. Concentreer je 0 1 2 3 4
22. Wees sterk 0 1 2 3 4
23. Ik ben moe 0 1 2 3 4
24. Ik kan het 0 1 2 3 4
25. Ik geloof in mijn kunnen 0 1 2 3 4
26. Ik zal het niet zo goed doen als anderen 0 1 2 3 4
27. Wind je niet op 0 1 2 3 4
28. Vandaag bak ik er niets van 0 1 2 3 4
29. Ik ga mijn doel niet bereiken 0 1 2 3 4
30. Ik kan mij niet concentreren 0 1 2 3 4
31. Mijn vingers/armen trillen van vermoeidheid 0 1 2 3 4
32. Kalm aan! 0 1 2 3 4
33. Ik ga het niet halen 0 1 2 3 4
34. Geen stress 0 1 2 3 4
35. Mijn lichaam wilt niet mee vandaag 0 1 2 3 4
36. Wat zullen anderen denken over mijn zwakke prestatie? 0 1 2 3 4
67
Bijlage 8. Meten van testangst
De volgende uitspraken gaan over jouw gevoelens tijdens het schrijven van de teksten.
Geef voor elk van onderstaande uitspraken aan in welke mate deze voor jou van
toepassing waren.
Tijdens het schrijven van de teksten…
1. Maakte ik me er zorgen over dat mijn resultaten in het gedrang
zouden komen
1 2 3 4 5
2. Geraakte ik ontmoedigd door hoe ik het deed 1 2 3 4 5
3. Was ik zeer gespannen 1 2 3 4 5
4. Voelde ik me erg ongerust, zelfs als het goed ging 1 2 3 4 5
5. Had ik er tamelijk veel vertrouwen in dat ik het goed deed 1 2 3 4 5
6. Werd mijn concentratie verstoord doordat ik mij zorgen maakte
over een mogelijk zwak resultaat
1 2 3 4 5
7. Was ik paniekerig 1 2 3 4 5
8. Dwaalde mijn geest vaak af 1 2 3 4 5
1 2 3 4 5
Helemaal niet
van toepassing
Niet van
toepassing
Enigszins van
toepassing
Sterk van
toepassing
Zeer sterk van
toepassing
68
Bijlage 9. Manipulatiecheck en geloofwaardigheid
Om vaardigheden te ontwikkelen, is feedback cruciaal. Door feedback weet je waar
jouw sterke kanten en werkpunten zich situeren. Bij dit schoonschrijven is dit niet
anders, waardoor feedback een krachtig instrument van leerkrachten is. Het is echter
belangrijk om niet te veel feedback ineens te geven, want dan kan hij niet volledig
worden opgenomen en gaat waardevolle informatie verloren.
Om na te gaan of je de feedback goed begrepen hebt, worden hieronder enkele
uitspraken opgesomd. Gelieve aan te geven in welke mate de uitspraken van toepassing
zijn op de feedback die je kreeg door een cijfer van 1 (helemaal niet akkoord) tot 5
(helemaal akkoord) te omcirkelen.
1 2 3 4 5
Helemaal niet
akkoord
Eerder niet
akkoord
Neutraal Eerder wel
akkoord
Helemaal wel
akkoord
1. In de feedback kwam duidelijk naar voren dat ik een test aan het
maken was
1 2 3 4 5
2. De proefleider zette mij onder druk om goed te presteren 1 2 3 4 5
3. In de feedback kreeg ik te horen dat de proefleider me graag
verder wou uitdagen door een bijkomende uitdaging (nl. tekst met
hoofdletters) te geven
1 2 3 4 5
4. De proefleider gaf me het gevoel dat ik tot de perfectie moest
gaan
1 2 3 4 5
5. De proefleider gaf met het gevoel dat ik verder moest doen
zoals ik bezig was
1 2 3 4 5
6. In de feedback kreeg ik te horen dat de proefleider me steunde
en me begeleidde
1 2 3 4 5
7. In de feedback kreeg ik te horen dat het aan mij was om me in
het vervolg van de test te bewijzen
1 2 3 4 5
8. In de feedback kreeg ik te horen dat als ik mijn best deed, het
voldoende was
1 2 3 4 5
69
9. In de feedback zei de proefleider dat het pas echt goed zou zijn
als ik de perfectie bereikte
1 2 3 4 5
10. De feedback was gegrond en duidelijk, ik wist hoe ik het
gedaan had in vergelijking met anderen
1 2 3 4 5
11. De feedback van de proefleider was geloofwaardig 1 2 3 4 5
12. De feedback van de proefleider was voldoende concreet 1 2 3 4 5
13. De proefleider kwam geloofwaardig over 1 2 3 4 5
14. De feedback van de proefleider was (te) vaag 1 2 3 4 5
15. Ik hechtte geloof aan de feedback die ik van de proefleider
kreeg
1 2 3 4 5