Zin en onzin van wetgeving bij asbestverwijdering
Transcript of Zin en onzin van wetgeving bij asbestverwijdering
Zin en onzin van wetgeving bij
asbestverwijdering
Een onderzoek naar de huidige knelpunten en mogelijke
verbeterpunten bij de uitvoering van het verwijderen van asbest
conform de huidige wet- en regelgeving.
Taco Buissant des Amorie Eindscriptie opleiding Middelbaar Veiligheidskundige
Studiejaar 2007
Zin en onzin van wetgeving bij asbestverwijdering Samenvatting
1
Samenvatting
Dit onderzoek is uitgevoerd naar aanleiding van diverse bevindingen tijdens mijn werkzaamheden
binnen dit werkveld en naar aanleiding van commentaar en kritiek van personen die op enige wijze
betrokken zijn bij het proces van asbest verwijderen. Het doel van dit onderzoek is onder meer om
een discussiestuk op te stellen wat gebruikt kan worden bij toekomstige wijzigingen van wet- en
regelgeving.
Dit onderzoek is uitgevoerd volgens een aantal stappen. In de eerste plaats een literatuuronderzoek,
naar de huidige wet- en regelgeving, het hieraan ten grondslag liggende beleidsvoorstel en
uiteindelijk de van toepassing zijnde normen. Alle conclusies van deze literatuurstudie vervolgens zijn
besproken tijdens een aantal interviews in combinatie met het bezoeken van een aantal
saneringslocaties. Dit heeft geleid tot een aantal slotconclusies en daaruit voortkomende
aanbevelingen. Uiteindelijk heeft het onderzoek geresulteerd in een 6-tal verbetermogelijkheden /
aanbevelingen.
Dit rapport is als volgt opgebouwd:
• in hoofdstuk 1 is de inleiding beschreven met alle achtergronden van dit onderzoek;
• in hoofdstuk 2 wordt de methode van onderzoek beschreven, welke acties zijn uitgevoerd
naar aanleiding van de probleemstelling;
• in hoofdstuk 3 zijn alle onderzoeksresultaten opgenomen, waaronder de resultaten van het
literatuuronderzoek, de conclusies van dit literatuuronderzoek, de resultaten van de
interviews, de conclusies van de interviews;
• in hoofdstuk 4 zijn de uiteindelijke conclusies van dit onderzoek opgenomen met de daaruit
voortkomende aanbevelingen, inclusief de onderbouwing van de aanbevelingen;
• in hoofdstuk 5 zijn de geraadpleegde bronnen en literatuur opgenomen.
De uiteindelijke aanbevelingen voortkomend uit dit onderzoek zijn de volgende:
• Om zelfregulering door de markt te laten slagen is onder meer een betere samenwerking
tussen inspectie instellingen en certificatie instellingen nodig. Dit om het proces van asbest
verwijderen beter en betrouwbaarder te laten verlopen. Het initiatief zou vanuit de
branchepartijen genomen moeten worden in combinatie met de overheid.
• Laboratoria dienen een eigen risico inschaling op te stellen om discussies op het gebied van
persoonlijke beschermingsmiddelen te voorkomen. Momenteel voldoen zij niet in alle
gevallen aan de wet- en regelgeving. VOAM en FENELAB zouden hier het initiatief moeten
nemen.
• Klasse 1 saneringen zouden enkel door gecertificeerde asbestverwijderaars uitgevoerd
mogen worden. Momenteel is er onvoldoende toezicht op dit type saneringen en is het niet
waarschijnlijk, dat de huidige veiligheidseisen adequaat worden toegepast.
• De noodzaak tot uitvoering van de concentratiemeting buiten de afgeschermde ruimte zou
bepaald moeten worden door de onafhankelijke inspectie instelling. Dit zou niet enkel
beperkt moeten blijven tot een klasse 3 sanering, maar ook gelden voor een klasse 2
sanering.
• Bij het verwijderen van asbest zou men vooraf de nodige bronmaatregelen moeten nemen
om vezelemissie zoveel mogelijk te beperken. Dit dient te gebeuren door het te verwijderen
materiaal vooraf te impregneren / bevochtigen.
• Er zou een onderzoek uitgevoerd moeten worden, om vast te stellen tot welke belasting
(concentratie en tijdsduur) er nog gebruik gemaakt kan worden van een mindere belastende
vorm van adembescherming (filterbus). Dit zou kunnen gelden voor diverse klasse 2
saneringen.
Zin en onzin van wetgeving bij asbestverwijdering Inhoud
2
Inhoud
Samenvatting ........................................................................................................................................... 1
1 Inleiding .......................................................................................................................................... 3
1.1 Algemeen ................................................................................................................................. 3
1.2 Aanleiding tot het onderzoek .................................................................................................. 3
1.3 Probleemstelling ...................................................................................................................... 4
1.4 Doelstelling .............................................................................................................................. 4
1.5 Beperkingen............................................................................................................................. 4
2 Methode van onderzoek ................................................................................................................. 5
3 Resultaten en bevindingen .............................................................................................................. 7
3.1 Resultaten literatuuronderzoek wet en regelgeving .............................................................. 7
3.2 Conclusies literatuuronderzoek wet- en regelgeving ........................................................... 11
3.3 Resultaten literatuuronderzoek beleidsvoorstel................................................................... 11
3.4 Conclusies literatuuronderzoek beleidsvoorstel (TNO onderzoek) ...................................... 14
3.5 Resultaten literatuuronderzoek normen .............................................................................. 15
3.6 Conclusies literatuuronderzoek normen ............................................................................... 16
3.7 Interviews met deskundigen ................................................................................................. 16
3.8 Resultaten interviews ............................................................................................................ 16
3.9 Bevindingen projectlocaties asbestsanering ......................................................................... 17
3.10 Conclusies projectlocaties ..................................................................................................... 18
4 Conclusies en aanbevelingen ........................................................................................................ 20
5 Bronnen en literatuur .................................................................................................................... 23
Bijlagen ......................................................................................................................................................
Bijlage 1 – asbestketen in Nederland ....................................................................................................
Bijlage 2 – Overzicht asbest wet- en regelgeving ..................................................................................
Bijlage 3 - Relevante teksten uit Arbeidsomstandighedenbesluit ........................................................
Bijlage 4 - Relevante teksten uit Arbeidsomstandighedenregeling ......................................................
Bijlage 5 - Relevante teksten uit Beleidsregels Arbeidsomstandighedenwetgeving ............................
Bijlage 6 – TNO-MEP – R2004/523 ........................................................................................................
Bijlage 7 – Bedrijfsinrichting en bedrijfsmiddelen.................................................................................
Zin en onzin van wetgeving bij asbestverwijdering Inleiding
3
1 Inleiding
1.1 Algemeen
Bij het horen van het woord asbest reageren mensen op diverse manieren.
Sommige personen reageren gelaten of onverschillig.
Bijvoorbeeld personen die in het verleden met asbest hebben gewerkt en die niets mankeren.
Andere reageren verschrikt en krijgen acuut hoofdpijn en een pijnlijke keel, weer anderen worden
herinnerd aan een vriend of familielid die is overleden aan asbest.
In het algemeen is het iets waar men niet bij betrokken wil raken en is kennis over dit onderwerp
enkel bij een kleine groep mensen aanwezig.
Afhankelijk van de ervaringen van mensen en de opgedane kennis reageert een ieder weer anders.
Het is een feit dat het een enigszins ondoorzichtig onderwerp blijft. In een marktsegment waar geld
een belangrijke speler is en de belangen van de diverse marktpartijen zeer groot zijn, is het daarom
niet vreemd dat de overheid in de vorm van wetgeving zoveel mogelijk tracht te reguleren.
Dat dit een moeilijke en nodige taak is, blijkt wel uit de diverse rapportages die onlangs weer zijn
verschenen van de overheid inspectieorganen, Inspectie voor Werk en Inkomen (IWI) en de
Arbeidsinspectie (AI) (zie bijlagen).
Op dit moment zijn er in de Arbeidsomstandighedenwet diverse veiligheidsregimes opgenomen als
aanvullende eisen bij het verwijderen van asbest. Afhankelijk van de mogelijke blootstelling bij het
verwijderen van asbest gelden er specifieke regels. Deze regels zijn van toepassing voor zowel de
asbestsaneerder als het inspectielaboratorium dat de eindcontrole na asbestverwijdering uitvoert.
Wetgeving geeft zelden volledig invulling aan alle aspecten waar men in de praktijk mee wordt
geconfronteerd. Voor asbest is dit niet anders. De situatie wordt gecompliceerder doordat de
wetgeving ook vanuit Europa moet worden ingevuld. Dit levert in de praktijk veelvuldig discussies op
hoe men deze onvolledigheden dient in te vullen. Tevens is men het ook niet altijd eens met de eisen
zoals deze zijn opgenomen in de wetgeving.
Deze rapportage beschrijft de huidige wettelijke veiligheidsregimes bij het verwijderen van asbest en
het nut en uitvoerbaarheid hiervan aan de hand van de criteria die men hieraan heeft gekoppeld.
1.2 Aanleiding tot het onderzoek
In mijn dagelijkse werkzaamheden word ik regelmatig geconfronteerd met situaties waar de wet- en
regelgeving of normeringen niet of onvolledig invulling aan geven. De betrokken personen die met
dit soort vraagstukken worden geconfronteerd pogen dit naar beste kunnen op te lossen.
De oplossing die dan wordt gekozen is veelal afhankelijk van het kennisniveau en ervaring van de
betrokken personen. Hierbij wordt soms een situatie gecreëerd die nog grotere problemen
veroorzaakt of juist grotere discussies oplevert. Zo kom ik in de praktijk regelmatig in situaties waar
een adembeschermingsregime is opgesteld, waarbij men gebruik moet maken van onafhankelijke
lucht. Echter op de momenten dat bijvoorbeeld het laboratorium de ruimte moet betreden voor het
uitvoeren van een inspectie, om vast te stellen dat er geen gevaar meer bestaat, is dit type
adembescherming overtrokken. Men gebruikt in de praktijk op die momenten dan adembescherming
met afhankelijk lucht (volgelaatmasker met motorunit). Strikt genomen is dit niet in
overeenstemming met het geldende veiligheidsregime wat door de wetgeving wordt opgelegd.
Zo bestaan er nog een aantal situaties waar men niet weet hoe te handelen in verband met lacunes.
Zin en onzin van wetgeving bij asbestverwijdering Inleiding
4
1.3 Probleemstelling
Vanuit de gedachte dat er situaties voorkomen waar de wet- en regelgeving onduidelijkheid schept
en discussies oplevert is de volgende probleemstelling te formuleren:
• Er bestaat onduidelijkheid zowel binnen als buiten de asbestbranche over het nut en de
uitvoerbaarheid van de wettelijke veiligheidsregimes bij het verwijderen van asbest; bestaan
hier verbetermogelijkheden?
Vanuit deze probleemstelling zijn een aantal deelvragen te formuleren:
• welke wetgeving is er van toepassing bij het verwijderen van asbest en wat betekent dit?;
• op basis waarvan is deze wetgeving opgesteld en is dit volledig?;
• is het saneren van asbest in alle gevallen eenduidig in de wet- en regelgeving opgenomen?
1.4 Doelstelling
De doelstelling van dit onderzoek zal zijn het opstellen van een document dat door de
branchepartijen en belanghebbenden gebruikt kan worden als interpretatiedocument.
Als start discussiestuk kunnen de aanbevelingen worden gebruikt om de huidige hiaten of
onduidelijkheden, met betrekking tot de wettelijke veiligheidsregimes bij het verwijderen van asbest,
te ondervangen.
Inhoudelijk zal het document een inventarisatie en analyse bevatten van de huidige wet- en
regelgeving. Het uiteindelijke resultaat van deze analyse zal zijn een concrete en praktische
aanbeveling.
1.5 Beperkingen
Dit onderzoek is hoofdzakelijk gebaseerd op bestaande informatiebronnen, zoals wetgeving, normen
en eerdere onderzoeksrapportages. De onderzoeken die onlangs zijn gepresenteerd van SZW en IWI
zijn niet meegenomen tijdens dit onderzoek. Bij dit onderzoek is enkel uitgegaan van de sanering
volgens het asbestverwijderingsbesluit. Bodemsanering valt buiten dit onderzoek.
Zin en onzin van wetgeving bij asbestverwijdering Methode van onderzoek
5
2 Methode van onderzoek
Het onderzoek is in eerste instantie uitgevoerd op basis van literatuuronderzoek.
Hierbij is gekeken naar een tweetal onderwerpen:
• de huidige relevante wetgeving waarin de veiligheidseisen zijn opgenomen;
Hier is onderzocht welke wetgeving van toepassing is bij dit specifieke onderwerp, wat er is
beschreven in de wetgeving en wat dit betekent qua uitvoering van het asbest verwijderen.
Het resultaat van dit onderzoek is opgenomen in hoofdstuk 3.1 en 3.2.
Een totaal overzicht van de geraadpleegde wetgeving is opgenomen in de literatuurlijst.
• de documenten waarop de wetgeving is gebaseerd.
Om te kunnen begrijpen waarom deze eisen zijn opgenomen in de wetgeving, is het noodzakelijk om
vast te stellen op basis waarvan de beleidsmakers deze wetteksten hebben opgesteld. Mede aan de
hand hiervan kan worden vastgesteld of er literatuur is waarop men eventueel een andere mening
kan vormen of men zou kunnen komen tot een ander pakket van veiligheidsmaatregelen. Hier zal
ook worden gekeken in hoeverre er verschillende invalshoeken bestaan om de risico’s die ontstaan
bij het verwijderen van asbest te ondervangen. De resultaten hiervan zijn opgenomen in hoofdstuk
3.3, 3.4, 3.5 en 3.6. Een totaal overzicht van de geraadpleegde literatuur is opgenomen in de
literatuurlijst.
Om de resultaten van het literatuuronderzoek enige waarde toe te kennen zullen deze resultaten
worden gebruikt als startpunt voor een open interview (gesprek) met enkele deskundigen,
waaronder materiedeskundigen (vakdeskundigen asbest Raad voor Accreditatie), deelnemers van de
NEN normcommissie asbest in lucht en enkele Hoger Veiligheidskundigen die in de praktijk
regelmatig met asbest te maken hebben. De resultaten van deze gesprekken zijn weergegeven in
hoofdstuk 3.7 en 3.8. De uitkomst van deze gesprekken is een opsomming van mogelijke
aanbevelingen op de wettelijke veiligheidseisen bij het asbestverwijderingsproces.
Om de mogelijke aanbevelingen te kunnen plaatsen in de praktijk, zal er ook een analyse worden
gemaakt van de huidige uitvoering van de asbestverwijderingswerkzaamheden. De werkzaamheden
die hiervoor onderzocht zullen worden zijn: de saneringswerkzaamheden uitgevoerd door de
asbestsaneerder, de eindcontrole van een saneringslocatie door een inspectie-instelling en de audit
activiteiten door een certificerende instelling in het kader van certificatie.
Het referentiekader wat hierbij wordt gehanteerd bestaat uit de huidige wetgeving, de van
toepassing zijnde beoordelingsrichtlijnen voor het verwijderen van asbest en de NEN norm voor het
uitvoeren van eindcontroles na asbestverwijdering. Het resultaat van dit onderdeel van het
onderzoek is om vast te stellen of de vastgestelde aanbevelingen in de praktijk werkzaam zouden
kunnen zijn en welke mogelijke positieve of negatieve gevolgen dit zou kunnen hebben op de
veiligheid van de werknemers betrokken bij de verwijdering van asbest.
De bevindingen van de uitvoering zijn objectief, de constatering van mogelijk negatieve of positieve
gevolgen zullen een inschatting zijn op basis van mijn eigen ervaringen binnen dit werkgebied.
Zin en onzin van wetgeving bij asbestverwijdering Methode van onderzoek
6
Om het onderzoek inzichtelijk te maken is in onderstaand stroomschema de onderzoeksopzet
weergegeven aan de hand van het “ABC van een onderzoeksopzet *).
*)
ABC van een onderzoeksopzet, door prof. dr. G. Kuypers
Ja, het kan beter
deelvaag 1:
Welke wetgeving is er van toepassing bij
het verwijderen van asbest en wat
betekent dit?
Probleemstelling:
Er bestaat onduidelijkheid zowel binnen, als buiten de asbestbranche over het nut en de uitvoerbaarheid van de wettelijke
veiligheidsregimes bij het verwijderen van asbest; bestaan hier verbetermogelijkheden?
Advies
Antwoorden op deelvragen combineren
Vanuit de praktijk is bij de onderzoeker bekend dat er problemen
bestaan bij de uitvoering van het verwijderen van asbest
De wet- en regelgeving is complex
Interview
Literatuuronderzoek
deelvaag 2:
Op basis waarvan is deze
wetgeving opgesteld en is dit
volledig?
Nee, er zijn geen directe
verbetermogelijkheden
Rapporteren, onderzoek gereed
deelvaag 3:
Is het saneren van asbest in alle
gevallen eenduidig in de wet- en
regelgeving opgenomen?
Bezoek projectlocaties
Zin en onzin van wetgeving bij asbestverwijdering Resultaten en bevindingen
7
3 Resultaten en bevindingen
3.1 Resultaten literatuuronderzoek wet en regelgeving
De huidige wetgeving op het gebied van asbest is vrij complex, de diverse aspecten van asbest, de
asbestnormen en richtlijnen zijn niet in één enkel wetsartikel of richtlijn te vangen. In bijlage 2 is
totaal overzicht van alle wetten en regelingen opgenomen, die enige betrokkenheid hebben met dit
onderzoek. De wet- en regelgeving die vooral van belang is voor dit onderzoek zijn het
arbeidsomstandighedenbesluit, beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving en de
arbeidsomstandighedenregeling. De letterlijke teksten van de geselecteerde artikelen zijn
opgenomen in respectievelijk bijlage 3, 4 en 5. Hieronder is een opsomming van de maatregelen die
zijn gekoppeld aan de drie risicoklassen. Voor een verduidelijking van het proces van
asbestverwijdering, zie bijlage 1. De selectie van teksten en artikelen is gebaseerd op een sanering
volgens het asbestverwijderingsbesluit, bodemsanering valt buiten het onderzoek, zie ook
beperkingen.
Het wettelijke risicoklasse systeem is modulair opgebouwd, dat wil zeggen dat risicoklasse 1 het
minimum is, bij risicoklasse 2 gelden alle eisen van risicoklasse 1 inclusief een aantal aanvullende
zwaardere eisen, voor risicoklasse 3 geldt dat risicoklasse 1 en 2 van toepassing zijn met een aantal
extra eisen.
Risicoklasse 1 Van toepassing zijnde wet- en regelgeving:
• arbeidsomstandighedenbesluit, artikel 4.44, 4.45, 4.45a, 4.45b, 4.46, 4.47, 4.47a, 4.47b,
4.47c;
• arbeidsomstandighedenregeling, artikel 4.21, 4.22, 4.23, 4.24, 4.25, 4.26;
• beleidsregels Arbeidsomstandighedenwetgeving, artikel 4.18-3, 4.19, 4.47, 4.51a.
Grenswaarde
De concentratie van asbeststof in de lucht overschrijdt tijdens de uitvoering van het asbest
verwijderen niet de grenswaarde van 0,01 vezel per kubieke centimeter, berekend over een
referentieperiode van acht uur.
Preventieve Maatregelen
Concentratie zo laag mogelijk houden, onder andere door een passende methode van verwijderen te
selecteren. De gebouwen, installaties en uitrustingen die gebruikt worden bij het verwijderen van
asbest moeten doeltreffend onderhouden en gereinigd worden. Verpakken en vervoeren van asbest
en afvalstoffen moet gebeuren in geschikte verpakking en met de voorgeschreven etikettering
(A-label volgens productenbesluit asbest).
Hygiënische beschermingsmaatregelen
Er dient een van de werkplek gescheiden ruimte te zijn voor eten en drinken waar geen kans op
blootstelling is.
Er moet doeltreffende werkkleding worden verschaft aan de werknemers. Zie bijlage 6. Deze
werkkleding moet gescheiden worden van de reguliere kleding.
Persoonlijke beschermingsmiddelen worden volgens instructie op de daartoe aangewezen plaats
bewaard en na ieder gebruik gereinigd en voor ieder gebruik gecontroleerd.
Zin en onzin van wetgeving bij asbestverwijdering Resultaten en bevindingen
8
Voorlichting & onderricht
Er dient doeltreffende voorlichting gegeven te worden over de mogelijke gevaren voor de
gezondheid bij blootstelling aan asbeststof, geldende grenswaarden en meetmethoden, welke
preventieve en hygiënische maatregelen er gelden en op welke wijze persoonlijke
beschermingsmiddelen en werkkleding gebruikt dienen te worden.
Naast deze voorlichting dient er ook periodiek een opleiding verzorgd te worden die is toegespitst op
het kennisniveau en ervaring van de werknemers.
Onderwerpen die hierbij onder meer aan de orde moeten komen zijn:
• eigenschappen van asbest en de invloed van asbest op de gezondheid, met inbegrip van het
synergetische effect van roken;
• soorten producten en materialen die asbest kunnen bevatten;
• handelingen die kunnen leiden tot bloostelling aan asbest en het belang van preventieve
controles om blootstelling tot een minimum te beperken;
• veilige werkwijzen, controles en beschermingsmiddelen;
• de keuze en selectie, de beperkingen en het juiste gebruik van ademhalingsapparatuur;
• noodprocedés;
• ontsmettingsprocedés;
• de wijze waarop de verwijdering van afvalstoffen veilig kan worden uitgevoerd;
• de eisen inzake medisch toezicht.
Het volgen van een opleiding waar bovenstaande onderwerpen aan bod komen is enkel bedoeld
voor niet gecertificeerde asbestverwijderaars. Indien men als gecertificeerde asbestverwijderaar aan
het werk gaat, is men verplicht om een persoonscertificaat te behalen. De toetsingseisen van dit
persoonscertificaat zijn afhankelijk van de verantwoordelijkheid die men heeft op de werkplek, maar
bevat altijd minimaal de onderwerpen die hierboven staan benoemd. Voor een leidinggevende
(toezichthouder) gelden tijdens een sanering zwaardere eisen. Deze persoonscertificaten vallen
buiten dit onderzoek.
Meten en monsterneming
Om aan te tonen dat de grenswaarde bij het verwijderen van het asbest niet wordt overschreden, zal
er op gezette tijden gemeten moeten worden. Deze metingen moeten worden uitgevoerd door een
daartoe opgeleide medewerker van een geaccrediteerd testlaboratorium (NEN-EN-ISO/IEC 17025
‘Algemene eisen voor de competentie van beproevings- en kalibratielaboratoria), of een deskundige
op het gebied van de arbeidshygiëne, de analyses van de metingen moeten worden uitgevoerd door
het geaccrediteerde laboratorium.
Er is wettelijk geen methode vastgesteld voor het uitvoeren van deze metingen.
Momenteel is een norm in ontwikkeling die hier invulling aan moet geven, Ontwerp norm NEN 2939
“Werkplekatmosfeer – Bepaling van de concentratie aan respirabele asbestvezels in de lucht of bij
het werken met of in de directe omgeving van asbest of asbesthoudende producten, met behulp van
microscopische technieken”.
Indien de metingen een overschrijding van de grenswaarde aangeven, zal de asbestverwijderaar de
nodige maatregelen moeten nemen om de vezelconcentratie te verlagen tot beneden de
grenswaarde. Nadat deze maatregelen zijn genomen, moeten er nogmaals metingen worden
uitgevoerd om vast te stellen of er een hogere risicoklasse gehanteerd moet worden.
Zin en onzin van wetgeving bij asbestverwijdering Resultaten en bevindingen
9
Visuele inspectie
Na het verwijderen van de asbesthoudende materialen dient er een visuele inspectie te worden
uitgevoerd, voordat er andere werkzaamheden op dezelfde locatie plaats gaan vinden.
Deze inspectie moet worden uitgevoerd door een geaccrediteerd inspectie laboratorium (NEN-EN-
ISO/IEC 17020 ‘General criteria for the operation of various types of bodies performing inspection’).
De norm die hierbij wettelijk is vastgesteld is de NEN 2990 ‘Lucht - Eindcontrole na
asbestverwijdering’.
Risicoklasse 2 Van toepassing zijnde aanvullende wet- en regelgeving:
• arbeidsomstandighedenbesluit, artikel 4.48, 4.48a, 4.50, 4.51, 4.51a, 4.52, 4.53, 4.54d;
• arbeidsomstandighedenregeling, artikel 4.21, 4.22, 4.23, 4.24, 4.25, 4.26, 4.27;
• beleidsregels Arbeidsomstandighedenwetgeving, artikel 4.18-3, 4.19, 4.47, 4.51, 4.51a.
Grenswaarde
De concentratie van asbeststof in de lucht overschrijdt tijdens de uitvoering van het asbest
verwijderen de grenswaarde van 0,01 vezel per kubieke centimeter, maar blijft lager of gelijk aan
1 vezel per kubieke centimeter, berekend over een referentieperiode van acht uur.
Collectieve beschermingsmaatregelen
De ruimte waaruit het asbest wordt verwijderd moet zodanig worden opgebouwd, dat emissie
buiten de afgeschermde ruimte niet mogelijk is. Verder dient de afgeschermde ruimte of locatie
voorzien te worden van speciale waarschuwingsborden en asbestlint.
Persoonlijke beschermingsmaatregelen
De werkgever moet doeltreffende maatregelen nemen om zijn medewerkers te beschermen,
waaronder het verstrekken van passende adembescherming en werkkleding om blootstelling aan
asbeststof te voorkomen. Voor adembescherming dient men gebruik te maken van een
volgelaatmasker met aangeblazen lucht of met een daaraan equivalente protectiefactor, zoals is
beschreven in de SC-530.
Hygiënische beschermingsmaatregelen
Gebruikte werkkleding mag enkel verpakt als zijnde asbesthoudend de werklocatie verlaten, waarna
het kan worden gereinigd of worden afgevoerd als asbesthoudend afval. Defecte uitrusting mag niet
worden gebruikt en voorafgaande ingebruikstelling dient elk apparaat of voorziening te worden
gecontroleerd.
Algemene maatregel
Voordat met vervolgwerkzaamheden wordt aangevangen dient eerst al het asbest te worden
verwijderd, tenzij dit een groter gevaar oplevert voor veiligheid en gezondheid. Of men in zo’n
specifieke situatie alles verwijdert of enkel een deel van het asbesthoudende materiaal is veelal een
kostenaspect, waarbij de opdrachtgever de doorslaggevende factor is. Enkel in uitzonderingssituaties
wordt er gekeken naar de directe veiligheid en gezondheid. Dit is het geval wanneer bijvoorbeeld de
arbeidsinspectie een dwangeis tot sanering oplegt in verband met een gevaarlijke situatie.
Zin en onzin van wetgeving bij asbestverwijdering Resultaten en bevindingen
10
Documenten
Het bedrijf wat het asbest verwijdert moet hiervoor gecertificeerd zijn volgens SC-530
‘Certificatieschema voor het SCA procescertificaat Asbestverwijderen’. Voordat dit bedrijf start met
de werkzaamheden dient het een werkplan opgesteld te hebben wat specifiek is voor de betreffende
locatie / situatie, waar alle werkzaamheden en bijzonderheden staan beschreven met als doel het
beschermen van de werknemers tijdens uitvoering van de werkzaamheden op het gebied van
veiligheid en gezondheid. Tevens dient de wijze van eindcontrole beschreven te zijn, zodat men met
enige zekerheid kan stellen dat er geen directe asbestrisico’s meer zijn op het moment dat de
collectieve beschermingsmaatregelen worden opgeheven.
Er dient voorafgaande de sanering een inventarisatierapport aanwezig te zijn, voor verdere details
zie bijlage 1.
Meten, monsterneming en visuele inspectie
Voordat er vervolgwerkzaamheden plaats vinden, dient er eerst een eindbeoordeling uitgevoerd te
worden, deze eindbeoordeling bestaat allereerst uit de in risicoklasse 1 benoemde visuele inspectie.
Indien de visuele inspectie heeft aangetoond dat er geen asbestverdachte materialen of stof in de
ruimte aanwezig zijn, dient men ook een luchtmeting uit te voeren om vast te stellen dat de
grenswaarde in de betreffende ruimte niet wordt overschreden.
Deze meting mag enkel door een daartoe geaccrediteerde testlaboratorium (NEN-EN-ISO/IEC 17025)
uitgevoerd worden. De norm die voor de luchtmeting wordt gebruikt is dezelfde als de norm voor de
visuele inspectie; namelijk NEN 2990. In de praktijk worden de visuele inspectie en de luchtmeting
door het zelfde laboratorium uitgevoerd worden.
De meting is enkel van toepassing indien de saneringslocatie een afgeschermde ruimte betreft, bij
een sanering in de buitenlucht is een meting niet voorgeschreven.
Arbeidsgezondheidsonderzoek en registraties
Iedere werknemer die betrokken is bij het verwijderen van asbest moet periodiek (eenmaal per drie
jaar) in de gelegenheid worden gesteld een arbeidsgezondheidsonderzoek te ondergaan. Deze
keuring moet gericht zijn op de uitvoering van de werkzaamheden zoals het gebruik van
adembescherming en bepalen van eventuele gevolgen door blootstelling aan asbeststof.
Verder dient men gedurende een blootstellingregister te bewaren waarin de momenten van
blootstelling aan asbeststof zijn vastgelegd, dit register moet minimaal 40 jaar worden bewaard.
Indien een werknemer gedurende zijn dienstverband schade door blootstelling heeft opgelopen kan
het nodig zijn dat het toezicht door de arbodienst wordt voortgezet, zelfs na zijn dienstverband.
Risicoklasse 3 Van toepassing zijnde aanvullende wet- en regelgeving:
• arbeidsomstandighedenbesluit, artikel 4.53a, 4.54;
• arbeidsomstandighedenregeling, artikel 4.21, 4.22, 4.23, 4.24, 4.25, 4.26, 4.27;
• beleidsregels Arbeidsomstandighedenwetgeving, artikel 4.18-3, 4.19, 4.47, 4.51, 4.51a.
•
Grenswaarde
De concentratie van asbeststof in de lucht overschrijdt tijdens de uitvoering van het asbest
verwijderen de concentratie van 1 vezel per kubieke centimeter, berekend over een
referentieperiode van acht uur.
Persoonlijke beschermingsmaatregelen
Als aanvulling op klasse 2 dient men bij werkzaamheden onder klasse 3 gebruik te maken van een
volgelaatmasker met onafhankelijke lucht of met een daaraan equivalente protectiefactor zoals is
beschreven in de SC-530.
Zin en onzin van wetgeving bij asbestverwijdering Resultaten en bevindingen
11
Verzwaarde eindbeoordeling
In aanvulling op de in risicoklasse 2 beschreven eindbeoordeling dient men bij een risicoklasse 3
sanering tevens een concentratiemeting uit te voeren in de naast de afgeschermde ruimte gelegen
ruimten.
3.2 Conclusies literatuuronderzoek wet- en regelgeving
Op basis van de bovenstaande inventarisatie van wet- en regelgeving wat van toepassing is bij het
verwijderen van asbest kan men de volgende conclusies trekken:
• Wet- en regelgeving is verre van volledig, met name waar het de persoonlijke
beschermingsmiddelen betreft zou er meer invulling gegeven kunnen worden aan welke
types adembescherming gebruikt zou moeten worden, dit heeft men nu overgelaten aan de
marktpartijen. De eisen hiervan staan met name opgenomen in de SC-530,
Certificatieschema voor het SCA procescertificaat asbestverwijdering. Deze eisen zijn
algemeen van toepassing op het saneringsgebied, echter er wordt hier bijvoorbeeld geen
onderscheid gemaakt tussen de saneerder en het laboratorium wat achteraf een
eindcontrole na asbestverwijdering uitvoert.
• De wijze waarop nu de uitvoering van het gehele asbestverwijderingsproces is vastgelegd in
wet- en regelgeving is complex en verre van duidelijk. Mede hierdoor ontstaat veelal
onbegrip en discussies over hoe te handelen in specifieke situaties.
• Bij de verzwaarde eindbeoordeling, volgens risicoklasse 3, dient er een concentratiemeting
uitgevoerd te worden in de naast de afgeschermde ruimte gelegen ruimten. Voor dit type
metingen is geen norm voorgeschreven. Door de branchevereniging van laboratoria is een
richtlijn opgesteld om invulling te geven aan deze eis, dit is echter niet door wetgeving
geborgd of getoetst, waardoor elk type meting in principe afdoende zou kunnen zijn.
Het uitvoeren van deze meting na de uitvoering van de saneringswerkzaamheden is
nutteloos als beheersmaatregel. Het doel van deze meting was oorspronkelijk het bewaken
van de omgevingscondities in de naast de afgeschermde gelegen ruimten tijdens de sanering,
teneinde vast te stellen dat de beheersmaatregelen die de saneerder neemt afdoende zijn
geweest. Het achteraf bepalen dat de maatregelen wel of juist niet afdoende zijn geweest
kan gezien worden als mosterd na de maaltijd.
• Het opschalen van de risicoklasse, bij de klasse 1 sanering, zodra er een verhoogde
vezelconcentratie wordt geconstateerd zal in de praktijk niet plaats vinden zodra een niet
gecertificeerde aannemer de asbestverwijdering uitvoert, mede door het ontbreken van
adequate kennis en voorzieningen en in verband met de saneringskosten die bij een
opschaling substantieel hoger uitkomen.
3.3 Resultaten literatuuronderzoek beleidsvoorstel
De indeling van de wettelijke risicoklassen en de daarbij behorende eisen vindt zijn oorsprong in een
onderzoek van TNO, wat in opdracht van het ministerie van Sociale zaken en Werkgelegenheid is
uitgevoerd. Dit rapport (TNO-MEP – R2004/523, Risicogerichte classificatie van werkzaamheden met
asbest ‘Onderzoek en onderbouwing van de mogelijkheden tot het risicogericht indelen van
werkzaamheden met asbest en asbesthoudende materialen’) is in november 2004 uitgevoerd.
Dit volledige rapport inclusief alle hieronder besproken documenten zijn opgenomen als bijlage 6.
Dit onderzoek is met name uitgevoerd om invulling te kunnen geven aan een Europese richtlijn.
Vanuit Europa is de EU-richtlijn 83/477 EEG doorgevoerd voor de bescherming van werknemers
tegen blootstelling aan asbest. Deze richtlijn moest voor 15 april 2006 zijn geïmplementeerd.
Zin en onzin van wetgeving bij asbestverwijdering Resultaten en bevindingen
12
In deze richtlijn staat dat bij blootstelling aan asbest de concentratie van 0.1 vezel / cm3 als TGG8 uur
niet mag worden overschreden. Verder staat hier nog in vermeld dat indien adembescherming
gebruikt dient te worden, dit beperkt moet blijven tot het strikt noodzakelijke.
De eisen die door het projectteam waren geformuleerd om te komen tot een succesvol risico
classificatiesysteem waren onder andere:
• solide onderbouwd (een verdere relevante detaillering wat hieronder wordt verstaan is niet
beschreven);
• overzichtelijk, systematisch, logisch, waaronder ook duidelijke criteria voor het indelen van
de klassen, zodat in de praktijk geen discussies ontstaan;
• sluit aan bij de praktijk, het systeem is gebaseerd op kennis van de praktijk;
• handhaafbaar, de nieuwe risico indeling mag niet leiden tot een grotere
handhavinginspanning maar juist moet leiden tot een verhoging van de efficiency.
Het onderzoek is in een drietal stappen uitgevoerd:
• Fase 1: Verkenning van (inter)nationale regelgeving, peilen van meningen d. m. v. een
enquête en interviews, inventarisatie van beschikbare meetgegevens en uitwerken van een
risicoclassificatiesysteem (nulhypothese);
• Fase 2: Uitwerken van verzamelde meetgegevens en het waar nodig uitvoeren van
aanvullende luchtmetingen;
• Fase 3: Validatie van het risicoclassificatiesysteem, opstellen van richtlijnen en
aanbevelingen.
Resultaten Fase 1 TNO onderzoek:
Om informatie te verzamelen heeft de projectgroep een enquêteformulier opgesteld.
Dit enquêteformulier is aan diverse representatieve partijen verzonden waaronder handhavers,
brancheorganisaties, laboratoria, adviseurs en aannemingsbedrijven.
In totaal heeft de projectgroep de enquête verzonden naar zo’n 50 bedrijven, waaronder een
brancheorganisatie die naar schatting hem naar nog eens 25 bedrijven heeft doorgestuurd.
Dus in totaal 75 bedrijven (50 zeker, 25 geschat). De helft hiervan heeft gereageerd. Er is niet
beschreven hoe groot het aandeel is geweest van de geschatte bedrijven.
Verder zijn er 10 bedrijven en 5 handhavende instanties benaderd voor een interview met behulp
van het enquêteformulier. Er is niet beschreven in hoeverre deze bedrijven al waren benaderd via
het enquêteformulier.
Op grond van het onderzoek heeft het projectteam een risicoclassificatiesysteem opgesteld wat is
gebaseerd op drie klassen. Op basis van hun gegevens wordt gesteld dat de criteria hiervan een
eenduidige indeling goed mogelijk maakt en dat er goede argumenten bestaan om met drie klassen
te werken.
De indeling waartoe zij zijn gekomen als nulhypothese is als volgt.
Klasse nummer Concentratieniveau in vezels/cm3 In vezels/m3
I > 0,1 > 100.000
II 0,01 – 0,1 10.000 – 100.000
III < 0,01 < 10.000
Zin en onzin van wetgeving bij asbestverwijdering Resultaten en bevindingen
13
Resultaten Fase 2 TNO onderzoek:
De meetresultaten van TNO over de afgelopen 20 jaar en meetgegevens van collega laboratoria zijn
verzameld en na een zorgvuldige selectie in een database gezet. Op basis van de uitgebreide analyse
heeft men geconstateerd dat de vezelconcentratie van de risicoklasse III goed aansluit met de
meetgegevens en de aard van de werkzaamheden. Bij klasse II heeft men vastgesteld dat de
concentratie van 0,01 tot 0,1 vezels/cm3 niet goed aansluit bij de meetgegevens, de praktijk en de in
de omringende landen gehanteerde grenzen. Het concentratie niveau van Klasse II heeft men op
basis hiervan aangepast naar 0,01 tot 1 vezels/cm3.
Verder is geconstateerd dat men voldoende meetgegevens had over de meest voorkomende
werkzaamheden om een betrouwbare uitspraak te kunnen doen, over welke indeling voor welke
activiteit van toepassing is, en dat er geen aanvullende luchtmetingen uitgevoerd behoeven te
worden.
Na de afronding van deze fase heeft men het volgende model opgesteld.
Klasse nummer Concentratieniveau in vezels/cm3 In vezels/m3
I > 1 > 1.000.000
Verzwaard regime, uitsluitend voor verwijdering van “risicovolle” niet hechtgebonden
materialen zoals spuitasbest, leiding- en ketelisolatie, brandwerend board en asbestkarton. De
voorgestelde extra eisen t.o.v. klasse II bestaan uit:
- Vooraf een inhoudelijke beoordeling van het werkplan;
- Maatregelen om emissie tijdens de sanering zoveel mogelijk te reduceren;
- Aanvullende beschermingsmaatregelen, waaronder adembescherming met een hogere
protectiefactor dan klasse II;
- Oplevering conform NEN 2990 zal het gebouw / constructie bij ingebruikstelling tevens
moeten voldoen aan de eisen zoals beschreven in NEN 2991.
II 0,01 – 1 10.000 – 1.000.000
Normaal regime geldend voor de standaard werkzaamheden van:
- Werkzaamheden aan hechtgebonden materialen die niet zonder verspanende bewerken
te verwijderen zijn;
- Werkzaamheden in de buurt van “risicovolle” niet hechtgebonden materialen waarbij
deze materialen kunnen worden verstoord;
- Alle overige werkzaamheden die niet in klasse I of III kunnen worden ondergebracht;
- Ook voor werkzaamheden die niet onder slopen of verwijderen vallen moet een RI&E
worden gemaakt
III < 0,01 < 10.000
Licht regime, geldt voor:
- Werkzaamheden waarvan door middel van een gedegen onderzoek kan worden
aangetoond dat asbestconcentratie in de ademzonde de voor deze klasse aangegeven
grenzen niet overschrijdt;
- Materialen/ werkwijzen waarvan reeds eerder is onderzocht dat deze aan de eisen
voldoen zijn opgenomen in een shortlist;
- Indeling geschiedt op basis van toetsbare criteria waarvan invulling en uitkomst deel
uitmaken van het werkplan.
Zin en onzin van wetgeving bij asbestverwijdering Resultaten en bevindingen
14
Resultaten Fase 3 TNO onderzoek:
Door het projectteam is een workshop georganiseerd voor het verkrijgen van feedback op hun
onderzoeksresultaten. De conclusies van deze dag waren als volgt:
• een risicoclassificatie is werkbaar en sluit aan bij de praktijk;
• goede definities van de klassen is wenselijk om discussie te voorkomen;
• verantwoordelijkheid voor de indeling ligt bij het bedrijf dat deze classificatie uitvoert c.q. de
aannemer die de sanering uitvoert;
• uitvoering van de classificatie door een gecertificeerd inventarisatiebureau is een advies;
• handhaving bij voorkeur door 1 deskundige instantie;
• aandacht voor definitie van onderhoudswerk;
• voorkeur om alle wijzigingen in de wet en regelgeving in 1 keer door te voeren.
Algehele Resultaten van TNO onderzoek:
Het onderzoek van TNO heeft de volgende conclusies en aanbevelingen opgeleverd:
• risicoclassificatie op basis van drie klassen is goed te onderbouwen op basis van de
beschikbare informatie. De indeling sluit het best aan bij de praktijk, het huidige beleid en de
principes van de EU richtlijn. Het traject dient zorgvuldig begeleid te worden.
• het project heeft bijgedragen aan het verkrijgen van draagvlak;
• de risicoclassificatie leidt, indien tot implementatie wordt overgegaan, tot aanpassing van
regelgeving;
• uitvoerige inventarisatie en het verzamelen van betrouwbare meetgegevens hebben geleid
tot het inzicht dat er geen luchtmetingen meer noodzakelijk waren voor onderbouwing van
de risicoclassificatie;
• de risicobenadering is in lijn met de buitenlandse benadering;
• de mate van blootstelling vormt het uitgangspunt voor de indeling, zodat hieraan voor elke
klasse een eenduidige beschermingsregime te koppelen is. Diverse onderverdelingen naar
type werkzaamheden zijn mogelijk zonder de indeling in risicoklasse te veranderen;
• aanbevolen wordt om de indeling van werkzaamheden op te nemen in de norm voor asbest
verwijderen ter bevordering van acceptatie en vereenvoudiging van beschrijving in wet- en
regelgeving;
• certificatieplicht voor beroepsmatige werkzaamheden met als primair doel het verwijderen
van asbesthoudende materialen, met uitzondering van klasse III werkzaamheden.
3.4 Conclusies literatuuronderzoek beleidsvoorstel (TNO onderzoek)
Om de conclusies terug te kunnen herleiden naar een specifiek onderdeel van de rapportage of deel
van het onderzoek zijn bij de conclusies de koppen opgenomen zoals deze in de rapportage is
gebruikt, zie ook bijlage 6. Op basis van het door TNO uitgevoerde onderzoek voor de
totstandkoming van een beleidsvoorstel kunnen we de volgende conclusies trekken:
• Internationale verkenning
Bij het onderdeel van het onderzoek “Internationale verkenning” is het volgende opgemerkt:
De risicoclassificatiesystemen van de diverse Europese landen worden vergeleken, inclusief
de vrijgave niveaus en grenswaarden. Wat hier echter ontbreekt zijn de monstername
methodieken en analysetechnieken van de diverse landen die zij gebruiken, zonder deze
informatie is het vrijwel onmogelijk om de diverse criteria met elkaar te vergelijken. In
Nederland wordt veelal door middel van fasecontrastmicroscopie de analyse uitgevoerd, bij
deze analysemethode kijkt men naar de respirabele vezels en niet enkel naar de
Zin en onzin van wetgeving bij asbestverwijdering Resultaten en bevindingen
15
asbestvezels. In Duitsland maakt men enkel gebruik van Elektronenmicroscopie, waarbij
enkel de daadwerkelijke asbestvezels worden geteld.
• Interviews met handhaving
Bij het onderdeel “interviews met handhaving” is het volgende op te merken:
Er zijn diverse Interviews met medewerkers van provincies, de arbeidsinspectie en VROM
inspectie gehouden. Onderwerpen zijn onder meer opdrachtverlening, meldingen,
werkmethoden en technieken. In de resultaten van deze interviews worden continue de
bewoordingen “soms” en “meestal” gebruikt wat het per definitie ongeschikt maakt om er
consequenties aan te verbinden.
• Gebruik van adembescherming
Het is opvallend dat in het TNO onderzoek voor het gebruik van adembescherming wordt
verwezen naar de criteria die zijn opgenomen in de richtlijn voor het verwijderen van asbest
(SC-530). Er wordt hier verder niet gekeken naar de capaciteit van de diverse
adembescherming ten opzichte van de vezelconcentratie waaraan iemand wordt
blootgesteld. Uitgaande van de EU richtlijn waarbij wordt uitgegaan van enkel de
noodzakelijke bescherming zou dit een logische stap geweest zijn.
Tevens wordt er geen onderscheid gemaakt in de diverse partijen en de adembescherming
die deze personen hierbij gebruiken.
• Wat verder opvalt bij het lezen van het TNO rapport is dat de opgestelde classificaties
omgekeerd zijn ten opzichte van de wetgeving. In de wetgeving is risicoklasse 1 de lichtste
categorie, in het TNO rapport is dit juist de zwaarste.
3.5 Resultaten literatuuronderzoek normen
Verdere informatie met betrekking tot het gebruik van adembescherming is onder meer terug te
vinden in de normen voor Omgevingslucht (on-) afhankelijk adembeschermingsmiddelen en filters.
Omgevingslucht (on-) afhankelijk adembeschermingsmiddelen dienen in overeenstemming te zijn
met:
• NEN-EN 132, Ademhalingsbeschermingsmiddelen - Definities van termen en pictogrammen;
• NEN-EN 133, Ademhalingsbeschermingsmiddelen - Classificatie;
• NEN-EN 134, Ademhalingsbeschermingsmiddelen - Benaming van onderdelen;
• NEN-EN 135, Ademhalingsbeschermingsmiddelen - Lijst van gelijkwaardige termen;
• NEN-EN 136, Ademhalingsbeschermingsmiddelen - Volgelaatmaskers - Eisen,
beproevingsmethoden, merken;
• NEN-EN 137, Ademhalingsbeschermingsmiddelen - Onafhankelijk ademluchttoestel met een
volgelaatmasker - Eisen, beproeving en merken;
• NEN-EN 138, Ademhalingsbeschermingsmiddelen - Zelfaanzuigende
ademhalingsbeschermingsmiddelen voor gebruik met volgelaatmaskers, halfmaskers of een
mondstukgarnituur - Eisen, beproeving, merken;
• NEN-EN 139, Textiel - Standaardatmosferen voor het conditioneren en de beproeving;
• NEN-EN 140, Ademhalingsbeschermingsmiddelen - Halfmaskers en kwartmaskers - Eisen,
beproevingsmethoden, merken;
• NEN-EN 142, Ademhalingsbeschermingsmiddelen - Mondstukgarnituren - Eisen, beproeving,
merken.
Zin en onzin van wetgeving bij asbestverwijdering Resultaten en bevindingen
16
luchtfiltereisen dienen in overeenstemming te zijn met:
• NEN-EN 143, Ademhalingsbeschermingsmiddelen - Deeltjesfilters - Eisen, beproeving,
merken;
• NEN-EN 144,
o Ademhalingsbeschermingsmiddelen - Afsluiters voor gasflessen - Deel 1:
Schroefdraadverbindingen voor aansluiting;
o Ademhalingsbeschermingsmiddelen - Afsluiters voor gasflessen - Deel 2:
Schroefdraadverbindingen voor uitlaataansluitingen;
o Ademhalingsbeschermingsmiddelen - Afsluiters voor gasflessen - Deel 3:
Uitlaatverbindingen voor Nitrox en zuurstof duikgas;
• NEN-EN 12942, Ademhalingsbeschermingsmiddelen - Aangedreven filters gecombineerd met
volgelaatmastkers, halfgelaatmaskers of kwartgelaatmaskers - Eisen, beproeving, merken.
3.6 Conclusies literatuuronderzoek normen
Er zijn geen verdere conclusies uit de normen te herleiden die van toepassing zijn voor dit onderzoek.
In de normen worden enkel de minimale specificaties opgenomen waar adembescherming en filters
aan moeten voldoen. Er is op basis van deze normen, zonder het uitvoeren van metingen, niet
mogelijk om een relatie te leggen tussen de specificaties van adembescherming en de mogelijke
blootstelling optredend bij specifieke saneringswerkzaamheden.
3.7 Interviews met deskundigen
Om te kunnen komen tot een bruikbaar document voor de diverse branchepartijen zijn de conclusies
voortkomend uit de literatuurstudie voorgelegd aan een aantal veiligheidskundigen en
materiespecialisten. De conclusies zijn in een open interview besproken.
De volgende personen zijn hiervoor benaderd:
• dhr. Willem van Aken, middelbaar veiligheidskundige, vakdeskundige asbest en beoordelaar
Raad voor Accreditatie;
• dhr. Henk van Dijk, hoger veiligheidskundige;
• dhr. Ewout Pijpker, hoger veiligheids- en milieukundige;
• dhr. Tom Rave, lid van NEN norm commissie asbest in lucht.
De resultaten van de interviews zijn opgenomen in de volgende paragraaf.
Voorafgaande de interviews hebben de betreffende personen de tijdens het literatuuronderzoek
gevonden conclusies ontvangen. Op basis hiervan is er een open één op één interview geweest in de
vorm van een discussie waarin alle punten van de conclusies zijn besproken. Er zijn geen separate
gespreksverslagen opgesteld. Na afloop van het interview zijn de uitkomsten samengevat en
verzameld.
3.8 Resultaten interviews
De totale uitkomsten van de interviews waren als volgt:
• Door het vrijgeven van de wetgeving door dit te laten reguleren door de marktpartijen krijgt
men een teruggang op het gebied van veiligheid, met name bij specifieke werkzaamheden
als het verwijderen van asbest. Dit is onder meer zichtbaar in de onlangs gepresenteerde
onderzoeken van zowel SZW als IWI.
• Het is wenselijk als de laboratoria onderling een meetprotocol opstellen en metingen
uitvoeren ter ondersteuning van een formele verlaging van het veiligheidsregime met
betrekking tot het gebruik van adembescherming.
Zin en onzin van wetgeving bij asbestverwijdering Resultaten en bevindingen
17
• In diverse situaties is het mogelijk voor deze bedrijven om met een eenvoudigere vorm van
adembescherming hun werkzaamheden uit te voeren zonder dat de veiligheid hierbij in het
geding komt. Momenteel zijn zij in overtreding indien zij niet de voorgeschreven persoonlijke
beschermingsmiddelen gebruiken, zoals bijvoorbeeld onafhankelijke lucht en
veiligheidslaarzen. Het dragen van minder of lichtere beschermingsmiddelen zorgt voor een
mindere belasting van de werknemer waardoor de kwaliteit van diens werk verbeterd.
Denk hierbij ook aan de visuele beperkingen die optreden bij het dragen van een
volgelaatmasker bij de uitvoering van een visuele eindcontrole na asbestverwijdering.
• Bij bepaalde klasse 2 saneringen zou het mogelijk moeten zijn om bijvoorbeeld enkel met een
filterbus te werken in plaats van een motorunit. Indien de vezelemissie tijdens de sanering,
door passende bronmaatregelen toe te passen, lager is dan 1 vezel/cm3 en de tijdsduur van
blootstelling kortdurend is. Een standaard P-3 (Particle) stoffilter biedt bescherming tegen
inademing van giftig fijnstof met een MAC-waarde van 0,1 tot 10 mg/m3.
Onderzoek zou aan moeten tonen tot welke vezelconcentratie een filterbus bescherming
biedt.
• Doordat de wetgever verzuimt om te handhaven c.q. gedegen te controleren op het gebied
van asbestverwijdering, vergaart de overheid te weinig informatie om voorschriften /
wetgeving zinvol aan te passen of te implementeren. Pas het laatste jaar zet de overheid
meer middelen in om het toezicht op de asbestketen te vergroten.
De uitkomst van het in 2007 uitgevoerde onderzoek van IWI toonde onder meer aan dat bij
ongeveer 80 % van de onderzochte locaties fouten werden geconstateerd.
• “Droog” slopen is een wijze van asbest verwijderen wat niet in overeenstemming is met de
arbeidshygiënische strategie, waarbij de maatregelen zo dicht mogelijk bij de bron dienen te
worden genomen. Momenteel verlangt men enkel dat het verwijderen zoveel als mogelijk
zonder breuk plaats vindt. Een sanering vanuit de arbeidshygiënische strategie zou zijn door
onder meer de mogelijke vezelemissie tijdens de sanering zoveel mogelijk te voorkomen,
door bijvoorbeeld het te verwijderen asbest eerst voldoende te bevochtigen door het te
impregneren / bevochtigen met water. Het bevochtigen van met asbest besmette bodem is
bij bodemsanering al een standaard werkwijze voorafgaande aan de sanering.
• Het uitvoeren van een concentratiemeting als aanvulling op de eindcontrole na
asbestverwijdering in geval van een klasse 3 sanering, is enkel noodzakelijk indien er signalen
zijn dat de voorgeschreven maatregelen door de saneerder niet afdoende zijn genomen.
Het laboratorium zou dit tijdens de visuele inspectie kunnen constateren en de conclusie
kunnen trekken dat een aanvullende meting buiten de afgeschermde ruimte noodzakelijk is
om vast te stellen dat de veiligheid buiten de afgeschermde ruimte niet in het geding is.
3.9 Bevindingen projectlocaties asbestsanering
Om de uitkomsten van de interviews te kunnen toetsen op relevantie zijn er een aantal locaties
bezocht. Bij de bezoeken is getracht een zo groot mogelijke diversiteit aan locaties te bezoeken.
In totaal zijn er de afgelopen periode 16 verschillende saneringen bezocht. De diverse locaties staan
hieronder beschreven, eventuele bijzonderheden staan ook vermeld. In het kader van
geheimhouding zijn er geen individuele projectgegevens in deze rapportage opgenomen.
Klasse 1
• klasse 1 – vensterbanken binnen woning, binnensanering zonder voorzieningen;
• klasse 1– sandwichpanelen buitengevel, hier werden na de sanering nog restanten
aangetroffen, buitensanering zonder voorzieningen;
• klasse 1 – hechtgebonden beplating boven een keukenblok, binnensanering zonder
voorzieningen.
Zin en onzin van wetgeving bij asbestverwijdering Resultaten en bevindingen
18
Klasse 2
• klasse 2 – beschadigde golfplaten van loods, hier werden na sanering nog restanten
aangetroffen, buitensanering;
• klasse 2 – beschadigde wandbeplating buitenzijde loods, hier werden na de sanering nog
restanten aangetroffen, buitensanering;
• klasse 2 – standleiding uit woning, decontaminatieunit was defect, sanering in containment;
• klasse 2 – plaat boven schoorsteenmantel, sanering in containment, hier werden na sanering
nog restanten aangetroffen;
• klasse 2 – vloerzeil met frees uit keuken, sanering in containment, eigenlijk Klasse III sanering,
hier werden na sanering nog restanten aangetroffen;
• klasse 2 – leidingen uit kamer, sanering in containment;
• klasse 2 – beschadigde wandbeplating van loods, buitensanering, hier werden na sanering
nog restanten aangetroffen, afscherming werkgebied was verwijderd;
• klasse 2 – beschadigde golfplaten van schuurtjes, buitensanering;
• klasse 2 – wandbeplating uit kamer, sanering in containment, toegang tot containment was
niet juist, waardoor het niet mogelijk is om te decontamineren (1-trap);
• klasse 2 – wandbeplating uit kamer, sanering in containment;
• klasse 2 – golfplaten van loods, mobiele decontaminatie unit in werkgebied opgesteld in
plaats van erbuiten, afscherming van werkgebied onjuist, niet alle verwijderaars hadden de
benodigde opleidingen.
Klasse 3
• klasse 3 – brandschot boven branddeur, sanering in containment, aanvullende meting buiten
containment is uitgevoerd, na sanering werden nog restanten aangetroffen;
• klasse 3 – Vloerzeil uit gang en keuken, aanvullende meting buiten containment is
uitgevoerd.
3.10 Conclusies projectlocaties
Algemeen
• Op de meeste bezochte locaties waren de voorgeschreven arbeidshygiënische
beschermingsmaatregelen op de juiste wijze toegepast en waren alle voorzieningen
beschikbaar.
• Door de inspectie instellingen werden op een 7-tal locaties direct na de verwijdering van het
asbest nog asbesthoudende restanten aangetroffen. Op 1 locatie na waren de wettelijke
voorgeschreven afscherming en beschermingsmaatregelen op deze momenten aanwezig.
Op het moment van constatering is er geen reële vezelconcentratie bekend.
• Op de klasse 3 locaties werd door de saneerder gebruik gemaakt van onafhankelijke lucht,
door de inspecteurs van de inspectie instelling (zie bijlage 1) werd gebruik gemaakt van
afhankelijke lucht (volgelaatmasker met motorunit en P3 filter). Aangezien de wetgever stelt
dat, bij het uitvoeren van een klasse 3 asbest sanering, onafhankelijke lucht gebruikt dient te
worden, is de inspectie-instelling feitelijk in overtreding van de arbowet.
Er geldt voor een inspectie-indeling geen andere norm met betrekking tot de
veiligheidsmaatregelen.
• Bij de klasse 1 sanering die binnen zonder voorzieningen zijn uitgevoerd kan een probleem
optreden op het moment dat het asbesthoudende materiaal bij de verwijdering breekt
waardoor een hogere vezelconcentratie aanwezig is dan 0,01 vezels/cm3.
Op zo’n moment kan de volledige ruimte waarbinnen de werkzaamheden plaats vinden
asbestbesmet raken, alle eventuele personen kunnen dan worden blootgesteld aan een
verhoogde vezelconcentratie boven de wettelijke grenswaarde.
Zin en onzin van wetgeving bij asbestverwijdering Resultaten en bevindingen
19
• Bij geen van de concentratiemetingen bij de Klasse III sanering buiten het containment is een
vezelconcentratie aangetroffen groter dan 0,01 vezels/cm3. Indien dit wel het geval was,
zouden alle personen in de directe omgeving blootgesteld zijn aan een concentratie
asbestvezels groter dan de grenswaarde.
Zin en onzin van wetgeving bij asbestverwijdering Conclusies en aanbevelingen
20
4 Conclusies en aanbevelingen
Op basis van dit onderzoek zijn er een 6-tal conclusies en aanbevelingen geformuleerd:
Zelfregulering
Zelfregulering van de asbestketen door de belanghebbende partijen is onwenselijk vanuit het
oogpunt van veiligheid. De arbeidsinspectie (AI) en Inspectie voor Werk en Inkomen (IWI) hebben
beide onlangs een onderzoek uitgevoerd waarbij werd geconstateerd dat de uitvoering van
asbestverwijdering onder het huidige regime in veel gevallen niet volgens de wet- en regelgeving
verloopt. Zelfregulering is mogelijk indien het toezichthoudende karakter van de diverse
overheidsinstanties uitgebreid wordt, zowel qua aantal als diepgang. Een andere mogelijkheid is
indien de huidige privaatrechtelijke partijen zoals de onafhankelijke inspectie-instelling
(geaccrediteerde laboratorium, zie bijlage 1) of de certificatie-instelling meer met elkaar gaan
samenwerken in plaats van onafhankelijk opererend. Een samenwerking tussen de laatste twee
partijen zou het meeste effect genereren waarbij de consument meer zekerheid heeft op een correct
uitgevoerde sanering.
Onderzoek door laboratoria
Laboratoria gebruiken bij de uitvoering van monsternames en inspecties na asbestverwijdering enkel
afhankelijke adembescherming (halfgelaatmaskers of volgelaatmaskers met motorunit).
Het is wenselijk als de laboratoria onderling een meetprotocol opstellen, conform NEN 2939, en
metingen uitvoeren ter ondersteuning van een formele verlaging van het veiligheidsregime met
betrekking tot het gebruik van adembescherming.
Momenteel zijn de laboratoria in overtreding indien zij niet de voorgeschreven persoonlijke
beschermingsmaatregelen gebruiken, zoals onafhankelijke adembescherming en/of
veiligheidslaarzen. Los hiervan zorgt het dragen van een mindere vorm van adembescherming
ervoor dat de inspecteurs van de inspectie instelling, die de eindcontrole na asbestverwijdering
uitvoeren, minder door de veiligheidsmiddelen belast worden waardoor de kwaliteit van de
eindcontrole verbeterd.
Gecertificeerde asbestverwijderaar
Gezien de vele keren dat er nog restanten aangetroffen worden na de sanering, op basis van de
bevindingen van mijn bezoeken aan projectlocaties gedurende dit onderzoek, is het onwaarschijnlijk
dat een niet gecertificeerde aannemer die een klasse 1 sanering uitvoert, dit volledig zonder breuk
uitvoert. Indien de materialen wel breken is het de vraag of de sanering wordt opgeschaald naar een
klasse 2 sanering. Klasse 1 saneringen vallen niet onder de certificatieregeling en toezicht op dit type
sanering vindt niet tot zelden plaats.
Gezien de veiligheid zou het wenselijker zijn om alle saneringen enkel door gecertificeerde
asbestverwijderaars uit te laten voeren. Het verminderde veiligheidsregime zou dan ook mogelijk
moeten zijn voor de gecertificeerde asbestverwijderaar.
Dit zou dan aangepast moeten worden in de huidige wet- en regelgeving en de SC-530.
Voor de consument levert dit een veiligere situatie op en kunnen de kosten van de sanering lager
uitvallen doordat de saneerder geen aanvullende materialen hoeft te huren ten opzichte van een
reguliere aannemer. Het geeft op basis van de Arbowet ook betere arbeidsomstandigheden voor de
medewerkers. De SC-530 bedrijven weten ten slotte waar ze mee werken. Reguliere aannemers
weten dit lang niet altijd;
Zin en onzin van wetgeving bij asbestverwijdering Conclusies en aanbevelingen
21
Concentratiemeting
De huidige aanvullende concentratiemeting zou enkel uitgevoerd moeten worden indien er naar het
oordeel van de onafhankelijke inspectie instelling, die de eindcontrole na asbestverwijdering
uitvoert, een mogelijk risico bestaat buiten de afgeschermde ruimte.
Dit kan plaats vinden doordat de genomen afschermende en veiligheidsmaatregelen van de
asbestverwijderaar niet correct waren / zijn. Dit zou niet enkel moeten gelden voor klasse 3
saneringen maar ook voor klasse 2 saneringen. De norm die hierbij gehanteerd moet worden is de
NEN 2939. Eventuele afwijkingen in de voorgeschreven veiligheidsmaatregelen zouden geregistreerd
moeten worden door de inspectie instelling voor behandeling door de certificatie instelling.
De inspectie instelling wordt, vanuit de inspectie accreditatie, geacht de kennis te bezitten om deze
taak uit te kunnen voeren. Dit zou aangepast moeten worden in de wet- en regelgeving en de
SC-530. Deze maatregel zou kostenverlagend kunnen werken indien er bij een klasse 3 sanering geen
redenen zijn om een concentratiemeting uit te voeren.
Wanneer op basis van waarnemingen toch concentratiemetingen buiten het containment uitgevoerd
moeten worden ligt, na aanpassing van wet- en regelgeving, deze werkmethode vast, zodat
discussies voorkomen worden.
Indien er bij de meting een verhoogde concentratie wordt geconstateerd kunnen er directe
aanvullende maatregelen genomen worden. Deze maatregelen moeten adequaat worden
opgenomen in de SC-530. Momenteel staat in de SC-530 niets vermeld over welke acties genomen
moeten worden, indien een vezelconcentratie boven de grenswaarde wordt geconstateerd.
Indien er gronden bestaan om de concentratiemeting uit te voeren geeft dit een stuk extra
zekerheid. Indien er toch een verhoogde concentratie wordt geconstateerd kunnen er directe
aanvullende maatregelen genomen worden.
Bronmaatregelen
Vanuit de arbeidshygiënische strategie dient men allereerst bronmaatregelen toe te passen alvorens
over te gaan tot andere maatregelen. Bij het “droog” verwijderen van asbest wordt dit nagenoeg niet
gedaan. Er wordt niet tot nauwelijks gelet of de asbestbevattende materialen zonder breuk worden
verwijderd. Het is aan raden om voorafgaande de sanering de te verwijderen materialen zoveel
mogelijk te bevochtigen met water / impregneer. Asbestverwijdering op deze wijze kan resulteren in
een verlaging van de geldende veiligheidsklasse. Dit zou opgenomen moeten worden in de SC-530.
Voor de eventuele natte plekken in de afgeschermde ruimte zou er een aanvulling hiervoor moeten
komen in de NEN 2990.
Vanuit de Europese richtlijnen en de Arbowet moet het gebruik van persoonlijke
beschermingsmiddelen en met name adembescherming tot het minimum worden beperkt om extra
belasting van de medewerker zoveel mogelijk te voorkomen zonder dat de veiligheid van de
medewerker daarbij in het geding komt. Het verlagen van een veiligheidsklasse door het nemen van
passende bronmaatregelen is een maatregel wat past binnen deze richtlijn en wetgeving.
Adembescherming
Bij bepaalde klasse 2 saneringen zou het mogelijk moeten zijn om enkel te werken met een filterbus
in plaats van een volgelaatmasker met motorunit. Er zou een onderzoek uitgevoerd moeten worden
om vast te stellen tot welke vezelconcentratie aan respirabele vezels het mogelijk is om te werken
met een filterbus. Dit onderdeel is niet meegenomen in het eerdere onderzoek van TNO.
Door fabrikanten van filters is in de CROW 132 al aangegeven dat een P3 filter bescherming biedt
tegen een stofconcentratie van maximaal 10 mg/m3. Dit moet door middel van onderzoek worden
gekoppeld aan een eventuele vezelconcentratie. Het uitvoeren van werkzaamheden zonder extra
belasting van het dragen van bijvoorbeeld een motorunit zorgt ervoor dat de kortdurende
werkzaamheden eenvoudiger en sneller, dus goedkoper, uitgevoerd kunnen worden.
Een volgelaatmasker zorgt onder meer voor een belemmering van het zicht.
Zin en onzin van wetgeving bij asbestverwijdering Conclusies en aanbevelingen
22
Door gebruik te maken van bijvoorbeeld een halfgelaatmasker met P-3 filterbus heeft een
werknemer beter zicht waardoor het verwijderen van asbest en het schoonmaken van de
afgeschermde ruimte beter plaats vindt.
Hierdoor zal het aantal keer dat er asbest wordt geconstateerd na de sanering waarschijnlijk
afnemen, wat dan weer kostenverlagend en veiligheidsverhogend werkt;
Zin en onzin van wetgeving bij asbestverwijdering Bronnen en literatuur
23
5 Bronnen en literatuur
Wet- en regelgeving (actueel op 12-07-2008) waaronder:
• Arbeidsomstandighedenwet
• Arbeidsomstandighedenbesluit
• Arbeidsomstandighedenregeling
• Asbestverwijderingsbesluit 2005
• Beleidsregels Arbeidsomstandighedenwetgeving
• Productenbesluit asbest
Normen en richtlijnen:
• NEN-EN 132, Ademhalingsbeschermingsmiddelen - Definities van termen en pictogrammen
• NEN-EN 133, Ademhalingsbeschermingsmiddelen – Classificatie
• NEN-EN 134, Ademhalingsbeschermingsmiddelen - Benaming van onderdelen
• NEN-EN 135, Ademhalingsbeschermingsmiddelen - Lijst van gelijkwaardige termen
• NEN-EN 136, Ademhalingsbeschermingsmiddelen - Volgelaatmaskers - Eisen,
beproevingsmethoden, merken
• NEN-EN 137, Ademhalingsbeschermingsmiddelen - Onafhankelijk ademluchttoestel met een
volgelaatmasker - Eisen, beproeving en merken
• NEN-EN 138, Ademhalingsbeschermingsmiddelen - Zelfaanzuigende
ademhalingsbeschermingsmiddelen voor gebruik met volgelaatmaskers, halfmaskers of een
mondstukgarnituur - Eisen, beproeving, merken
• NEN-EN 139, Textiel - Standaardatmosferen voor het conditioneren en de beproeving
• NEN-EN 140, Ademhalingsbeschermingsmiddelen - Halfmaskers en kwartmaskers - Eisen,
beproevingsmethoden, merken
• NEN-EN 142, Ademhalingsbeschermingsmiddelen - Mondstukgarnituren - Eisen, beproeving,
merken
• NEN-EN 143, Ademhalingsbeschermingsmiddelen - Deeltjesfilters - Eisen, beproeving,
merken
• NEN-EN 144,
o Ademhalingsbeschermingsmiddelen - Afsluiters voor gasflessen - Deel 1:
Schroefdraadverbindingen voor aansluiting
o Ademhalingsbeschermingsmiddelen - Afsluiters voor gasflessen - Deel 2:
Schroefdraadverbindingen voor uitlaataansluitingen
o Ademhalingsbeschermingsmiddelen - Afsluiters voor gasflessen - Deel 3:
Uitlaatverbindingen voor Nitrox en zuurstof duikgas
• O-NEN-2939 Bepaling van de concentratie aan respirabele asbestvezels in de lucht bij het
werken met- of in de directe omgeving van asbest of asbesthoudende producten, met
behulp van microscopische technieken
• NEN 2990: Eindcontrole na verwijdering;
• NEN 2991 Risicobeoordeling in niet sloopsituaties;
• NEN 5896 Kwalitatieve analyse van asbest in materialen met polarisatiemicroscopie
• NEN-EN 12942, Ademhalingsbeschermingsmiddelen - Aangedreven filters gecombineerd met
volgelaatmastkers, halfgelaatmaskers of kwartgelaatmaskers - Eisen, beproeving, merken
• SC-510 Certificatieschema voor het SCA Persoonscertificaat Deskundig Toezichthouder
Asbestverwijdering
• SC-520 Certificatieschema voor het SCA Persoonscertificaat Deskundig Asbestverwijderaar
• SC-530 Certificatieschema procescertificaat asbestverwijdering
Zin en onzin van wetgeving bij asbestverwijdering Bronnen en literatuur
24
• SC-540 Certificatieschema procescertificaat Asbestinventarisatie
Overige documenten:
• Landelijke Uitvoeringsmethodiek Asbestverwijderingsbesluit 2005; VROM en LOM. Een
handreiking voor gemeenten. Senter Novem juni 2007
• S03 Handboek Asbest, wet- en regelgeving - InfoMil - Maart 2007
• Besluit van 7 juli 2006 tot wijziging van het Arbobesluit (implementatie van wijzigingsrichtlijn
nr. 2003/18/EG) Staatsblad nr. 348, juli 2006
• Rapport TNO-MEP R 2004/523 Risicogerichte classificatie van werkzaamheden met asbest
• Convenant Ministerie van SZW en Stichting Certificatie Asbest d.d. 8 maart 2006.
Staatcourant 7, augustus 2006, nr. 151/pag. 7
• SZW schema voor aanwijzing en toezicht certificatie-instelling
• Toekomstbeeld Asbestveld; SCA 2005
• CROW 132 Werken in of met verontreinigde grond en verontreinigd grondwater; CROW -
oktober 2002
Bijlagen
Bijlage 1 – asbestketen in Nederland
Bijlage 1 – asbestketen in Nederland
Om enige duidelijkheid te scheppen hoe de asbestketen in Nederland in elkaar zit en welke
processen een relatie met elkaar hebben is in figuur 1 een schematisch overzicht weergegeven. In
principe is het systeem in Nederland opgebouwd uit een 6-tal niveaus.
Deze 6 zijn de volgende:
1. Overheid
De overheid in de vorm van het IWI (Inspectie voor Werk en Inkomen) en de Arbeidsinspectie
bewaken de uitvoering van het proces zoals dit door wet- en regelgeving is vastgelegd.
2. Lagere overheden
Voordat een asbestsanering uitgevoerd mag worden dient er in eerste instantie een sloopvergunning
afgegeven te worden door de gemeente. Hier is met name het asbestverwijderingsbesluit 2005 van
toepassing. Om een sloopvergunning af te mogen geven dient de gemeente onder meer een
inventarisatierapport en werkplan te ontvangen.
3. Object
Niveau 3 beschrijft feitelijk het daadwerkelijke proces van asbestverwijdering. Dit niveau is op te
delen in een aantal delen:
• Conform het asbestverwijderingsbesluit dient er sprake te zijn van een object;
• Dit object moet allereerst onderzocht worden op de aanwezigheid van asbest conform de SC-
540 (certificatieschema procescertificaat Asbestinventarisatie) door een hiertoe
gecertificeerd bedrijf, dit bedrijf maakt tevens een inschatting van de risicoklasse;
• Bij deze inventarisatie worden asbestmonsters genomen die onderzocht moeten worden
conform de NEN 5896 (Kwalitatieve analyse van asbest in materialen met
polarisatiemicroscopie), door een hiervoor geaccrediteerde laboratorium (NEN-EN-ISO/IEC
17025, Algemene eisen voor de bekwaamheid van beproevings- en kalibratielaboratoria);
• Nadat de sloopvergunning is verleend kan het asbest worden verwijderd conform de SC-530
(certificatieschema procescertificaat asbestverwijdering) door een daartoe gecertificeerd
asbestverwijderingsbedrijf;
• Nadat de asbestverwijdering is uitgevoerd dient het object gecontroleerd te worden op
aanwezigheid van asbest om vast te stellen dat er geen gevaar meer bestaat voor de
gebruikers van het object. Deze controle noemt men de eindcontrole na asbestverwijdering
en dient uitgevoerd te worden conform de NEN 2990 (Lucht - Eindcontrole na
asbestverwijdering) door een hiervoor geaccrediteerde inspectie instelling (NEN-EN-ISO/IEC
17020 General criteria for the operation of various types of bodies performing inspection).
Deze eindcontrole bestaat uit een visuele inspectie gevolgd door een actieve
luchtmonstername.
4. Certificatie
In Nederland wordt van de medewerkers die werkzaamheden verrichten waarbij asbest betrokken is,
verlangd dat zij een bepaald kennis niveau hebben. Om dit aan te kunnen tonen dat men de beoogde
kwalificatie bezit heeft men een aantal schema’s ontwikkeld voor het uit kunnen geven van
persooncertificaten. Afhankelijk van de type werkzaamheden die iemand verricht is een specifiek
schema van toepassing.
Bijlage 1 – asbestketen in Nederland
De schema die momenteel zijn ontwikkeld zijn de volgende:
• SC-510 – Certificatieschema voor het SCA Persoonscertificaat Deskundig Toezichthouder
Asbestverwijdering, dit certificaat is bedoeld voor de leiding gevende bij een
asbestverwijdering;
• SC-520 - Certificatieschema voor het SCA Persoonscertificaat Deskundig Asbestverwijderaar,
alle overige medewerkers van het asbest verwijderingbedrijf dienen in het bezit te zijn van dit
certificaat;
Verder zijn er nog drie schema’s in ontwikkeling:
• SC-550 – CI-auditor asbest, bedoeld voor auditoren van Certificatie instellingen;
• SC-560 – Deskundig asbest inventariseerder, bedoeld voor medewerkers van een
asbestinventarisatiebureau, de eisen van dit schema staan momenteel nog beschreven in SC-
540, Bijlage A;
• SC-570 - SCA –Examineringsschema voor het SCA Diploma Asbestdeskundige, dit schema is
speciaal ontwikkeld voor de verschillend toezichthouders van de asbestketen, waaronder
handhavers van provincie, gemeente en overheid.
5. CB & Lab
Hieronder worden de volgende partijen verstaan:
• geaccrediteerde testlaboratoria (NEN-EN-ISO/IEC 17025, Algemene eisen voor de
bekwaamheid van beproevings- en kalibratielaboratoria), voor het uitvoeren van
monsternames en analyses van lucht- en materiaalmonsters;
• geaccrediteerde inspectie instellingen (NEN-EN-ISO/IEC 17020 General criteria for the
operation of various types of bodies performing inspection), voor het uitvoeren van
inspecties;
• geaccrediteerde product certificatie instellingen (NEN-EN 45011 Algemene eisen voor
instellingen die product certificatiesystemen uitvoeren), voor het certificeren van asbest
inventarisatiebureaus, asbestverwijderaars;
• geaccrediteerde persoonscertficatieinstellingen (NEN-EN-ISO/IEC 17024
Conformiteitbeoordeling - Algemene eisen voor instellingen die persoonscertificatie
uitvoeren), voor het afnemen van examens en verstrekken van persoonscertificaten,
waaronder de SC-510 en SC-520.
6. AB
Het werk van een accreditatie-instelling is erop gericht het vertrouwen van een afnemer in de
kwaliteit van een product of dienst te ondersteunen. Dat gebeurt via onafhankelijk en deskundig
toezicht. Mede daarom is er binnen Nederland maar 1 instelling die bedrijven accrediteert.
Accreditatie vergroot de helderheid van de waarde van keurmerken, certificaten en
laboratoriumresultaten. Een accreditatie-instelling beoordeelt zowel het managementsysteem als de
technische competentie van de conformiteitverklarende instelling. Daarnaast houdt de accreditatie-
instelling toezicht om de onpartijdigheid en deskundigheid van de conformiteitverklarende instelling
te garanderen. Een accreditatie instelling moet voldoen aan de NEN-EN-ISO/IEC 17011
Conformiteitsbeoordeling - Algemene eisen voor accreditatie-instellingen die
conformiteitsbeoordelende instellingen accrediteren.
Bijlage 1 – asbestketen in Nederland
Afbeelding 1 – Asbestketen in Nederland
Bijlage 2 – Overzicht asbest wet- en regelgeving
Bijlage 2 – Overzicht asbest wet- en regelgeving
Het totale relevante overzicht van de asbest wet en regelgeving is op te splitsen in:
• algemene wet- en regelgeving;
• Specifieke asbest wet- en regelgeving;
• Europese verordeningen
Algemene wet- en regelgeving (geldend op 14 juli 2008):
• Wet Milieubeheer
Voor asbest betekent de Wet Milieubeheer in zijn algemeenheid:
“Het is verboden handelingen met asbest te verrichten of handelingen na te laten die nadelige
gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Daarnaast moet iedereen die handelingen met asbest
verricht er voor zorgen dat mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu worden voorkomen of
beperkt. Storten van asbest of verbranden van asbest of van asbesthoudend afval buiten een
inrichting is verboden. Indien zich in een inrichting een incident met asbest voordoet of heeft
voorgedaan, moet de drijver van de inrichting maatregelen treffen om verdere gevolgen te
voorkomen en ongedaan te maken. Het incident moet worden gemeld bij het bevoegd gezag.”
[Citaat S03 Handboek Asbest, wet- en regelgeving - InfoMil - Maart 2007]
Specifiek:
Artikel 15.50 - financiële tegemoetkoming bij maligne mesothelioom door blootstelling aan asbest
Bevoegd gezag:
Gemeente, provincie, Ministerie van VROM
• Woningwet
Voor asbest betekent de woningwet in zijn algemeenheid:
“De Woningwet bevat onder andere regels over bouwvergunningen, bouwverordeningen,
sloopvergunningen, woningbehoefte, dwang- en strafbepalingen en toezicht op bouwwerken,
terreinen en volkshuisvesting. De gemeente kan de eigenaar van een woning aanschrijven indien de
woning of het erf van de woning niet aan weten regelgeving of de eisen des tijds voldoet. De
eigenaar kan worden verzocht voorzieningen te treffen of aanpassingen door te voeren. Bij het
verwijderen asbest uit bouwwerken is in principe een sloopvergunning nodig.”
[Citaat S03 Handboek Asbest, wet- en regelgeving - InfoMil - Maart 2007]
Bevoegd gezag:
Gemeente (bouw- en woningtoezicht), Ministerie van VROM
Bijlage 2 – Overzicht asbest wet- en regelgeving
• Wet vervoer gevaarlijke stoffen
Voor asbest betekent de wet vervoer gevaarlijke stoffen in zijn algemeenheid:
“Met deze wet wordt de openbare veiligheid bij het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, de
binnenwateren en per spoor bevorderd. Schade of hinder voor mens, dier en omgeving als gevolg
van het vervoer van gevaarlijke stoffen moet worden voorkomen. De wet is van toepassing op alle
vervoershandelingen in de gehele vervoersketen, van verlader tot transporteur. De wet stelt regels
aan het vervoer van bepaalde groepen van gevaarlijke stoffen.”
Transport van gevaarlijke stoffen zoals asbest mag alleen plaatsvinden door bedrijven die
geregistreerd zijn (VIHB registratie), zoals bedoeld in het Besluit inzamelen afvalstoffen (Staatsblad
2004, nummer 127) (zie toelichting a). [Citaat S03 Handboek Asbest, wet- en regelgeving - InfoMil - Maart 2007]
Bevoegd gezag:
Ministerie van V&W
Specifieke asbest wet- en regelgeving (geldend op 14 juli 2008):
• Productenbesluit asbest
“Sinds 1 juli 1993 geldt in Nederland geldt op grond van het Arbeidsomstandighedenbesluit een
verbod op productie, toepassing en hergebruik van asbest en asbesthoudende producten. Met de
inwerkingtreding van het Productenbesluit asbest op 8 maart 2005, zijn alle uitzonderingen op het
verbod op toepassingen waaraan met opzet asbest is toegevoegd, vervallen. Ook is het particulieren
verboden om asbest of asbesthoudende producten in voorraad te hebben en te hergebruiken. De
regels voor hergebruik van asbesthoudende grond, baggerspecie en puin(granulaat) zijn enigzins
versoepeld door inbedding van de rest concentratienorm van 100 mg/kg d.s. g.g. in het besluit.”
Verder is in dit besluit de wijze van verpakking en etikettering vastgelegd. [Citaat ministerie van VROM, dossier asbest]
Bevoegd gezag:
“Ministerie van VROM: als het milieubelang in gevaar is en in het bijzonder bij de handel in asbest
verdachte bulkmaterialen;
Ministerie van SZW: als de arbeidsveiligheid in gevaar is en in het bijzonder bij het (bedrijfsmatig)
behandelen van asbestverdachte materialen.” [Citaat S03 Handboek Asbest, wet- en regelgeving - InfoMil - Maart 2007]
• Productenregeling asbest
“In de Productenregeling asbest worden methoden voorgeschreven die gebruikt moeten worden
voor de bepaling van de asbestconcentratie in asbesthoudende producten. Voor de
productcategorieën puin en puingranulaat, bagger en slib, grond en overige producten zijn
verschillende methoden opgenomen.” [Citaat S03 Handboek Asbest, wet- en regelgeving - InfoMil - Maart 2007]
Bijlage 2 – Overzicht asbest wet- en regelgeving
• Asbestverwijderingsbesluit 2005
“Het Asbestverwijderingsbesluit 2005, dat op 1 maart 2006 in werking is getreden, bevat regels voor
het inventariseren van asbest en asbesthoudende producten en verwijderen van asbest en
asbesthoudende producten uit bouwwerken en objecten. Ook bevat het regels voor opruimen van
asbest en asbesthoudende producten die zijn vrijgekomen door een incident (bijvoorbeeld een brand
of een explosie). De belangrijkste wijziging in het herziene besluit is de wijziging van de
certificatiestructuur voor asbestinventarisatie en asbestverwijderingsbedrijven.” [Citaat ministerie van VROM, dossier asbest]
Bevoegd gezag:
Gemeente: verwijderen van asbest uit bouwwerken (behandeling van aanvraag sloopvergunning en
houden van toezicht op specifieke eisen uit de sloopvergunning);
Ministerie van VROM: verwijderen van asbest uit objecten (houden van toezicht vanuit Wet
Milieubeheer in verband met eventuele emissie naar het milieu);
Ministerie van SZW: als de arbeidsveiligheid in gevaar is en met name bedrijfsmatige handelingen
met asbest(verdachte) materialen.
• Circulaire uitvoering en handhaving van het asbestverwijderingsbesluit
“Het Asbest verwijderingsbesluit bevat voorschriften voor het verwijderen van asbest uit
bouwwerken en objecten, alsmede voor onderzoek naar de aanwezigheid van asbest voorafgaand
daaraan. De voorschriften met betrekking tot bouwwerken zijn gebaseerd op de Woningwet en
worden gehandhaafd door de gemeenten en de politie. De voorschriften met betrekking tot objecten
zijn gebaseerd op de Wet milieugevaarlijke stoffen en worden gehandhaafd door de Inspectie
Milieuhygiëne en de politie. In de praktijk blijkt dat de begrippen ‘bouwwerk’ en ‘object’ verschillend
kunnen worden geïnterpreteerd. Deze circulaire is uitgegeven ter verduidelijking van deze
begrippen.” [Citaat Circulaire uitvoering en handhaving van het asbestverwijderingsbesluit]
• Regeling Bouwbesluit 2003
Deze regeling vervangt alle voorgaande regelingen van het Bouwbesluit, waaronder Regeling
Bouwbesluit Materialen 1998. Afdeling 2.3 Artikel 2.5 bevat de grenswaarde voor de toelaatbare
concentratie asbest die gelijk is gesteld aan de streefwaarde. Het voorschrift is afkomstig uit de
inmiddels vervallen Regeling Bouwbesluit materialen 1998 en dient de toepassing van
asbestbevattende materialen in bouwwerken door particulieren onmogelijk te maken. Gemeenten
kunnen op grond van hoofdstuk III van de Woningwet eigenaren van gebouwen aanschrijven tot het
treffen van voorzieningen. Dit kan dus ook gelden voor gebouwen waarin zich zogenoemde niet-
hechtgebonden bouwmaterialen bevinden die niet of niet goed zijn afgeschermd, met als gevolg een
gezondheidsrisico. Deze voorzieningen kunnen dan bestaan uit verwijdering of afscherming van het
niet-hechtgebonden asbestbevattend materiaal. Het voorschrift geeft een concreet niveau van eisen. [Citaat ministerie van VROM, dossier asbest]
Bijlage 2 – Overzicht asbest wet- en regelgeving
• Arbeidsomstandighedenbesluit
Dit besluit bevat voorschriften die zijn gericht op de bescherming van de gezondheid en veiligheid
van werknemers. Maatregelen bij werkzaamheden met asbest kunnen worden gebaseerd op het
risico van blootstelling. Daarbij worden drie risicoklassen onderscheiden. Bij de werkzaamheden mag
de blootstelling aan asbest niet hoger zijn dan de geldende grenswaarde.
Voor asbest zijn in het Arbobesluit de volgende concrete bepalingen opgenomen:
• hoofdstuk 2, afdeling 5 (bouwproces)
• hoofdstuk 4, afdeling 5 (aanvullende voorschriften asbest)
• hoofdstuk 8, afdeling 1 (persoonlijke beschermingsmiddelen)
Op 28 juli 2006 is een nieuwe wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit in werking getreden.
Hierdoor zijn de regels die gelden bij de verwijdering van asbest meer in overeenstemming gebracht
met de risico’s die kunnen optreden. Hoe hoger het risico dat gevaarlijke asbestvezels vrijkomen, hoe
uitgebreider de maatregelen die genomen moeten worden om werknemers te beschermen. Tijdens
de asbestinventarisatie zal door het gecertificeerd asbestinventarisatiebureau de risicocategorie voor
het werk moeten worden bepaald. Op basis van het arbeidsomstandighedenbesluit zijn de
asbestverwijderingswerkzaamheden in drie categorieën op te delen. Iedere categorie kent de nodige
maatregelen waarbij risicoklasse de minst gevaarlijke is en risicoklasse drie de gevaalrijkste
werkzaamheden betreft. Een verdere verduidelijking van deze drie klassen is terug te vinden in het
hoofdstuk resultaten.
Bevoegd gezag:
Ministerie van SZW
• Arbeidsomstandighedenregeling
In de Arbeidsomstandighedenregeling zijn regels met betrekking tot de uitvoering van
meetmethodes opgenomen. Daarnaast zijn de certificatiebepalingen voor arbeid met asbest
vermeld.
• Beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving
Voor asbest zijn de volgende beleidsregels van belang:
• Beleidsregel 4.2-2 Beoordelen van blootstelling bij werken in of met verontreinigde
grond
• Beleidsregel 4.9-4 Doeltreffende beheersing van de blootstelling aan toxische stoffen bij
werken in of met verontreinigde of verontreinigd grondwater
• Beleidsregel 4.14 Beoordelen blootstelling aan kankerverwekkende stoffen waaronder
enkele aanvullende regels voor asbest
• Beleidsregel 4.18 -3 Gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen bij overschrijding
van grenswaarde voor asbeststof en bij asbestsloop
• Beleidsregel 4.19 Informatie voor werknemers bij het werken met kankerverwekkende
stoffen
• Beleidsregel 4.45 Verpakking en vervoer van bepaalde bulkmaterialen, verontreinigd met
asbest- en/of crocidoliethoudende materialen.
• Beleidsregel 4.50 Doeltreffend meten van asbeststof in de lucht
• Beleidsregel 4.51 Sanitaire voorzieningen bij overschrijden aktieniveaus asbeststof in de
lucht en bij asbestsloop
• Beleidsregel 4.54 Melding slopen asbest of crocidoliet
• Beleidsregel 4.55 Voorschriften eindmeting bij asbestsloop
Bijlage 2 – Overzicht asbest wet- en regelgeving
• Warenwetbesluit persoonlijke beschermingsmiddelen
“ (Ministerie van VWS thans LNV; Stb. 1992, 396, Stb. 1993, 776 , Stb. 1994, 426 , Stb. 1994, 829, Stb.
2003, 315.) Uitwerking van richtlijn 89/686/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van
21 december 1989 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten
inzake persoonlijke beschermingsmiddelen (PbEG L 399), op grond waarvan het noodzakelijk is regels
te stellen ten aanzien van de deugdelijke werking van persoonlijke beschermingsmiddelen. In artikel
8.1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt verwezen naar het Warenwetbesluit persoonlijke
beschermingsmiddelen.” [Citaat S03 Handboek Asbest, wet- en regelgeving - InfoMil - Maart 2007]
Europese verordeningen en richtlijnen (Bron Infomil)
• Beperking van het op de markt brengen en het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en
preparaten.
Richtlijn 76/769/EEG betreffende onderlinge aanpassing van wettelijke en bestuursrechtelijke
bepalingen inzake de beperking van het op de markt brengen en het gebruik van bepaalde
gevaarlijke stoffen en preparaten. (geïmplementeerd in het Productenbesluit asbest)
• De indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen.
Richtlijn 2001/59/EG (PbEG L 225) van de Commissie van 6 augustus 2001 tot achtentwintigste
aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad betreffende de
aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en
het kenmerken van gevaarlijke stoffen. ("Voor asbest (cas. 650-013-00-6) geldt de algemene regel
pas als er in bijlage I een concentratiegrens is vastgesteld. Stoffen die asbest bevatten, moeten
worden ingedeeld en geëtiketteerd overeenkomstig de bepalingen van artikel 6 van deze richtlijn.")
• Voorkoming en vermindering van verontreiniging van het milieu door asbest.
Richtijn 87/217/EEG (PbEG L 85) van 19 maart 1987 inzake voorkoming en vermindering van
verontreiniging van het milieu door asbest, waarin handelingen met asbestbevattend afval worden
toegestaan. (Geïmplementeerd in de Regeling met betrekking tot grenswaarden voor asbest Wet
verontreiniging oppervlaktewateren, het Stortbesluit bodembescherming en het Productenbesluit
asbest).
• De bescherming van werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan asbest op het werk.
Richtlijn 83/477/EEG (PbEG L 263) van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19/9/’83
betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan asbest op het
werk, 2e bijzondere richtlijn in de zin van artikel 8 van Richtlijn 80/1107/EEG) (Geïmplementeerd in
het Arbeidsomstandighedenbesluit, het Productenbesluit asbest, de Productenregeling asbest en het
Asbestverwijderingsbesluit 2005).
Bijlage 2 – Overzicht asbest wet- en regelgeving
• De minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid voor het gebruik op het werk van
persoonlijke beschermingsmiddelen door de werknemers.
Richtlijn 89/656/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 30 november 1989
betreffende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid voor het gebruik op het werk
van persoonlijke beschermingsmiddelen door de werknemers (PbEG L 393, derde bijzondere richtlijn
in de zin van artikel 16, eerste lid, van Richtlijn nr. 89/391/EEG). (Geïmplementeerd in het
Arbeidsomstandighedenbesluit).
• Betreffende de bescherming van werknemers tegen risico’s van blootstelling aan carcinogene
agentia op het werk.
Richtlijn 97/42/EG (PbEG L 179) van 27 juni 1997 tot eerste wijziging van richtlijn 90/394/EEG.
Betreffende de bescherming van werknemers tegen risico’s van blootstelling aan carcinogene agentia
op het werk. (Geïmplementeerd in het Arbeidsomstandighedenbesluit).
Bijlage 3 – relevante teksten Arbeidsomstandighedenbesluit
Bijlage 3 - Relevante teksten uit Arbeidsomstandighedenbesluit
Artikel 3.22. Kleedruimten
1. Iedere werknemer beschikt over een plaats om zijn kleding op te hangen.
2. Voor werknemers die speciale werkkleding moeten dragen zijn doelmatige, voldoende ruime, van
stoelen of banken voorziene en naar seksen gescheiden kleedruimten beschikbaar; deze ruimten
zijn zoveel mogelijk gelegen in de nabijheid van de open of besloten ruimten waar de arbeid
pleegt te worden verricht. Natte werkkleding kan zo nodig worden gedroogd.
3. In de kleedruimten kan kleding die de werknemers tijdens de arbeid niet dragen, op doelmatige
wijze en afgesloten worden bewaard.
4. Indien de omstandigheden zulks vereisen kunnen de speciale werkkleding en de persoonlijke
kleding van de werknemers gescheiden van elkaar, op doelmatige wijze en afgesloten worden
bewaard.
Artikel 3.23. Wasgelegenheden en doucheruimten
1. Indien werknemers bloot staan aan vuil of stof is een wasruimte met een voldoende aantal
wasbakken aanwezig. De wasbakken zijn functioneel geplaatst en naar seksen gescheiden; ze
beschikken over koud en zonodig warm stromend water.
2. Indien werknemers zodanig bloot staan aan vuil, stof of hoge temperaturen dat een reiniging van
het lichaam nodig is die meer omvat dan die van handen en gezicht of zulks uit de aard van hun
arbeid of de zorg voor de gezondheid voortvloeit, is tevens een doucheruimte met een voldoende
aantal douches aanwezig. De doucheruimte is voldoende ruim, doelmatig ingericht en naar
seksen gescheiden; de douches beschikken over warm en koud stromend water.
3. Indien de douche- of wasruimten en de kleedruimten zich niet in dezelfde ruimte bevinden, zijn
deze onderling gemakkelijk en binnendoor bereikbaar.
Artikel 4.1c. Beperken van blootstelling; algemene preventieve maatregelen
1. In alle gevallen waarin arbeid wordt verricht waarbij werknemers worden of kunnen worden
blootgesteld aan gevaarlijke stoffen, wordt, in het kader van artikel 3 van de wet, de blootstelling
van werknemers aan gevaarlijke stoffen voorkomen of geminimaliseerd door:
d. het aantal werknemers, dat wordt of kan worden blootgesteld te minimaliseren;
g. de hoeveelheid gevaarlijke stoffen op de werkplek zoveel mogelijk te beperken;
Artikel 4.2. Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie, beoordelen
1. Indien werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen, ongeacht
of met deze stoffen daadwerkelijk arbeid wordt of zal worden verricht, worden, in het kader
van de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, de aard, de mate
en de duur van die blootstelling beoordeeld teneinde de gevaren voor de werknemers te
bepalen.
2. Voor het doeltreffend vaststellen van het blootstellingniveau wordt gebruik gemaakt van
geschikte, genormaliseerde meetmethodes, dan wel andere voor het doel geschikte
meetmethodes of kwantitatieve evaluatiemethodes.
Bijlage 3 – relevante teksten Arbeidsomstandighedenbesluit
Artikel 4.7. Maatregelen bij ongewilde gebeurtenissen
3. Ter naleving van het tweede lid worden in ieder geval de volgende maatregelen genomen:
b. de werknemers worden onverwijld ingelicht over de ongewilde gebeurtenis en er wordt zorg
voor gedragen dat zij zich verwijderen uit de getroffen zone;
c. uitsluitend de werknemers of andere personen, belast met het uitvoeren van de
noodzakelijke herstelwerkzaamheden, betreden, met gebruik van doeltreffende middelen en
persoonlijke beschermingsmiddelen, de getroffen zone;
e. er zijn in aanvulling op artikel 15 van de wet doeltreffende waarschuwings- en andere
communicatiesystemen beschikbaar ten behoeve van de signalering van een toegenomen
risico voor de veiligheid en gezondheid en die voldoen aan het bepaalde bij of krachtens
afdeling 2 van hoofdstuk 8;
Artikel 4.10a. Onderzoek
1. Iedere werknemer die voor de eerste keer kan worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen,
wordt, in aanvulling op artikel 18 van de wet, in de gelegenheid gesteld om vóór de aanvang van
de werkzaamheden waarbij blootstelling kan ontstaan een arbeidsgezondheidskundig onderzoek
te ondergaan.
2. Indien bij een werknemer een schadelijke invloed op de gezondheid dan wel een aantoonbare
ziekte wordt geconstateerd die het gevolg zou kunnen zijn van blootstelling aan gevaarlijke
stoffen, worden werknemers, die op soortgelijke wijze zijn blootgesteld, tussentijds in de
gelegenheid gesteld een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan.
3. Op verzoek van de werkgever of de betrokken werknemer wordt het arbeidsgezondheidskundig
onderzoek opnieuw aangeboden, dan wel opnieuw uitgevoerd. De resultaten van het
hernieuwde onderzoek treden in de plaats van het daaraan voorafgaande.
4. De werknemer wordt geïnformeerd over de wijze waarop hij na beëindiging van de blootstelling
in de gelegenheid wordt gesteld een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan.
5. Alle gegevens die nodig zijn om de blootstelling van de werknemers aan gevaarlijke stoffen te
kunnen beoordelen en te kunnen adviseren over de periodiciteit en inhoud van de
arbeidsgezondheidskundige onderzoeken, en de te nemen preventieve maatregelen kunnen
worden ingezien door de deskundige persoon, bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, of de
arbodienst.
Artikel 4.18. Voorkomen of beperken van blootstelling
1. Voor zover uit de resultaten van de beoordeling, bedoeld in het artikel 4.2, eerste lid, blijkt dat er
gevaar voor de gezondheid van de werknemers bestaat en dat het op doeltreffende wijze
voorkomen van blootstelling door het nemen van maatregelen als bedoeld in artikel 4.17
technisch niet uitvoerbaar is, wordt de blootstelling, voor zover dit technisch uitvoerbaar is, bij de
bron voorkomen of teruggebracht tot een zo laag mogelijk niveau onder de grenswaarde, met
name door de productie en het gebruik van kankerverwekkende of mutagene stoffen of
kankerverwekkende processen plaats te doen vinden in een gesloten systeem.
2. Indien het voorkomen van blootstelling of het terugbrengen van blootstelling tot een zo laag
mogelijk niveau onder de grenswaarde technisch niet uitvoerbaar is, worden collectieve
maatregelen genomen om kankerverwekkende of mutagene stoffen of stoffen die vrijkomen bij
kankerverwekkende processen op doeltreffende wijze bij de bron te verwijderen, onder meer
door plaatselijke afvoer van de lucht, zo nodig aangevuld door algemene ventilatie, waarbij, met
inachtneming van artikel 4.5, gelijktijdig voldoende toevoer van niet-verontreinigde lucht is
gewaarborgd zonder dat hierbij gevaar ontstaat voor de volksgezondheid en het milieu.
3. Indien het technisch niet uitvoerbaar is om de blootstelling van werknemers te voorkomen of te
beperken tot een zo laag mogelijk niveau onder de grenswaarde door middel van de
maatregelen, bedoeld in het tweede lid, worden aan de werknemers die worden of kunnen
worden blootgesteld, persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking gesteld.
4. Indien de werkzaamheden worden verricht met gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen
Bijlage 3 – relevante teksten Arbeidsomstandighedenbesluit
overeenkomstig het derde lid, wordt de duur van het dragen daarvan voor ieder van deze
werknemers tot het strikt noodzakelijke beperkt.
Artikel 4.19. Beperken van blootstelling
In alle gevallen waarin arbeid wordt verricht waarbij werknemers worden of kunnen worden
blootgesteld aan kankerverwekkende of mutagene stoffen of stoffen die vrijkomen bij
kankerverwekkende processen, worden in aanvulling op artikel 4.1c en artikel 4.18 de volgende
maatregelen genomen om blootstelling van werknemers te voorkomen of te beperken tot een zo
laag mogelijk niveau onder de grenswaarde:
b. voorkomen wordt dat gevarenzones worden betreden door anderen dan de werknemers of
andere personen die de zones in verband met hun arbeid moeten betreden;
c. gevarenzones worden gemarkeerd door middel van waarschuwings- en veiligheidssignalen die
voldoen aan het bij of krachtens afdeling 2 van hoofdstuk 8 bepaalde;
Artikel 4.20. Hygiënische beschermingsmaatregelen
1. Zones zijn ingericht waar de werknemers zonder gevaar voor blootstelling kunnen eten en
drinken.
2. Aan werknemers die worden of kunnen worden blootgesteld aan mutagene of
kankerverwekkende stoffen of stoffen die vrijkomen bij kankerverwekkende processen wordt
doeltreffende werkkleding ter beschikking gesteld die voldoet aan afdeling 1 van hoofdstuk 8 en
die door de werknemers bij de arbeid steeds wordt gedragen.
3. In aanvulling op artikel 3.22 wordt de werkkleding op een andere plaats opgeborgen dan de
overige kleding.
4. In aanvulling op artikel 3.23 zijn voor de werknemers doelmatige wasgelegenheden en
doucheruimten beschikbaar.
5. Persoonlijke beschermingsmiddelen worden volgens instructie op de daartoe aangewezen plaats
bewaard en na ieder gebruik gereinigd en voor ieder gebruik gecontroleerd.
Artikel 4.44. Risicoklasse 1
Deze paragraaf is van toepassing, indien uit de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, blijkt
dat de concentratie van asbeststof in de lucht, waaraan werknemers in verband met de arbeid
worden blootgesteld, lager is dan of gelijk is aan de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.46.
Artikel 4.45. Preventieve maatregelen
1. De concentratie van asbeststof in de lucht wordt zo laag mogelijk onder de grenswaarde, bedoeld
in artikel 4.46, gehouden.
2. Ter naleving van het eerste lid worden de volgende maatregelen genomen:
a. de werkmethoden zijn zo ingericht dat er geen asbeststof wordt geproduceerd of indien dat
technisch niet mogelijk is, dat geen asbeststof in de lucht vrijkomt;
b. gebouwen, installaties en uitrustingen die dienen voor het toepassen of het bewerken van
asbest of van asbesthoudende producten worden doeltreffend en regelmatig gereinigd en
onderhouden;
c. asbest, een asbesthoudend product en een product waaruit asbeststof vrijkomt worden
opgeborgen en vervoerd in een daartoe geschikte en gesloten verpakking;
d. afvalstoffen, ontstaan als gevolg van het toepassen of bewerken van asbest of van
asbesthoudende producten, worden zo spoedig mogelijk verzameld en afgevoerd in een
daartoe geschikte en gesloten verpakking, voorzien van een etiket met de duidelijke en goed
leesbare vermelding dat de inhoud daarvan asbest bevat.
3. Artikel 4.20, vierde lid, voorzover het de beschikbaarheid van douches betreft, is niet van
toepassing indien de concentratie van asbeststof in de lucht is ingedeeld in risicoklasse 1.
Bijlage 3 – relevante teksten Arbeidsomstandighedenbesluit
Artikel 4.45a. Voorlichting
Aan werknemers die arbeid verrichten waarbij gevaar voor blootstelling aan asbeststof bestaat,
wordt doeltreffende voorlichting gegeven over:
a. mogelijke gevaren voor de gezondheid van blootstelling aan asbeststof;
b. de noodzaak van het toezicht op het asbestgehalte in de lucht en de daarvoor geldende
grenswaarden;
c. de maatregelen inzake de hygiëne, bedoeld in artikel 4.51;
d. maatregelen om de blootstelling aan asbeststof zo laag mogelijk te houden;
e. het juiste gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen en kleding.
Artikel 4.45b. Onderricht
1. Voor alle werknemers die werkzaamheden verrichten waarbij zij aan asbeststof worden of
kunnen worden blootgesteld wordt met regelmatige tussenpozen een passende opleiding
verzorgd.
2. Deze opleiding is toegespitst op het kennisniveau en de ervaring van de werknemers en verschaft
hen de nodige kennis en vaardigheden inzake veiligheid en preventie met name met betrekking
tot:
a. eigenschappen van asbest en de invloed van asbest op de gezondheid, met inbegrip van het
synergetische effect van roken;
b. soorten producten en materialen die asbest kunnen bevatten;
c. handelingen die kunnen leiden tot bloostelling aan asbest en het belang van preventieve
controles om blootstelling tot een minimum te beperken;
d. veilige werkwijzen, controles en beschermingsmiddelen;
e. de keuze en selectie, de beperkingen en het juiste gebruik van ademhalingsapparatuur;
f. noodprocedures;
g. ontsmettingsprocédés;
h. de wijze waarop de verwijdering van afvalstoffen veilig kan worden uitgevoerd;
i. de eisen inzake medisch toezicht.
Artikel 4.46. Grenswaarde
De concentratie van asbeststof in de lucht overschrijdt niet de grenswaarde van 0,01 vezel per
kubieke centimeter, berekend over een referentieperiode van acht uur.
Artikel 4.47. Meten en monsterneming
1. Om de naleving van de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.46, te kunnen waarborgen, wordt, in
het kader van de risicobeoordeling, bedoeld in artikel 4.2, de concentratie asbeststof in de lucht
waaraan de werknemers in verband met de arbeid worden blootgesteld, gemeten.
2. Het meten geschiedt op gezette tijden, afhankelijk van de resultaten van de eerste
risicobeoordeling, bedoeld in artikel 4.2.
3. De meting wordt uitgevoerd overeenkomstig een bij ministeriële regeling vast te stellen methode
of een andere methode, indien deze gelijkwaardige resultaten oplevert.
4. De ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging of, bij het ontbreken daarvan, de
belanghebbende werknemers wordt de gelegenheid gegeven een oordeel over de wijze van
monsterneming kenbaar te maken.
5. De monsterneming is representatief voor de individuele blootstelling van de werknemers aan
asbeststof.
6. De monsterneming wordt zodanig uitgevoerd dat door meting, of door berekening van deze
meting, gewogen in de tijd, de blootstelling van werknemers aan asbeststof kan worden
vastgesteld die representatief is voor een referentieperiode van 8 uur.
7. Het nemen van monsters wordt uitgevoerd door een persoon die de daarvoor vereiste
deskundigheid bezit.
8. De na het nemen van monsters uit te voeren monsteranalyse wordt uitgevoerd in een
Bijlage 3 – relevante teksten Arbeidsomstandighedenbesluit
laboratorium dat daarvoor adequaat is toegerust alsmede ervaring heeft met de vereiste
identificatietechnieken.
9. De ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging of, bij het ontbreken daarvan, de
belanghebbende werknemers kunnen de resultaten van de metingen inzien en kunnen over de
betekenis van deze resultaten uitleg krijgen.
Artikel 4.47a. Maatregelen bij overschrijding van de grenswaarde
1. Bij overschrijding van de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.46, worden de oorzaken voor de
overschrijding opgespoord en worden zo spoedig mogelijk doeltreffende maatregelen genomen
om de concentratie terug te brengen tot beneden die waarde.
2. De ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging of, bij het ontbreken daarvan, de
belanghebbende werknemers worden zo spoedig mogelijk in kennis gesteld van de
overschrijding, van de oorzaak daarvan en de te nemen maatregelen. Daarnaast wordt hen de
gelegenheid gegeven een oordeel kenbaar te maken over de maatregelen, bedoeld in het eerste
lid, tenzij sprake is van spoedeisende redenen om zonder deze gelegenheid te bieden, deze
maatregelen te nemen. In dat geval worden zij ingelicht over de getroffen maatregelen.
3. Zolang de in het eerste lid bedoelde maatregelen om de concentratie terug te brengen nog niet
volledig ten uitvoer zijn gelegd, wordt de arbeid op de betreffende arbeidsplaats alleen
voortgezet indien de betrokken werknemers doeltreffend zijn beschermd tegen blootstelling aan
asbeststof.
4. Wanneer in de situatie, bedoeld in het derde lid, de blootstelling niet met andere middelen kan
worden beperkt en de grenswaarde het dragen van individuele ademhalingsapparatuur vereist,
wordt de duur van het dragen daarvan voor iedere werknemer tot het strikt noodzakelijke
beperkt.
5. Wanneer individuele ademhalingsapparatuur wordt gebruikt, wordt voorzien in rustpauzes.
6. Het aantal rustpauzes, bedoeld in het vijfde lid, en de duur daarvan wordt bepaald door de
fysieke en klimatologische belasting waaronder de werknemer de werkzaamheden moet
verrichten.
7. Bij het ontbreken van een ondernemingsraad of een personeelsvertegenwoordiging worden de
rustpauzes, bedoeld in het vijfde lid, zo nodig vastgesteld in samenspraak met de
belanghebbende werknemers.
8. Nadat de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, zijn genomen wordt de concentratie van
asbeststof in de lucht gemeten overeenkomstig artikel 4.47 en wordt de indeling in een
risicoklasse als bedoeld in de artikelen 4.44, 4.48 of 4.53a opnieuw bepaald.
9. Indien uit de meting, bedoeld in het achtste lid, blijkt dat de concentratie in een hogere
risicoklasse wordt ingedeeld, is tevens paragraaf 4 of 5 van deze afdeling van toepassing.
Artikel 4.47b. Visuele inspectie
1. Na werkzaamheden met asbest wordt, voordat met andere werkzaamheden een aanvang wordt
gemaakt, op de betreffende arbeidsplaats een eindbeoordeling uitgevoerd.
2. De eindbeoordeling, bedoeld in het eerste lid, betreft een visuele inspectie waarbij is vastgesteld
dat de aanwezigheid van asbest niet meer visueel waarneembaar is.
Artikel 4.47c. Melding
1. Voor aanvang van de werkzaamheden wordt tijdig door de werkgever schriftelijk een melding
gedaan aan een daartoe aangewezen toezichthouder. Deze melding bevat tenminste een
beknopte beschrijving van:
a. de plaats waar de werkzaamheden worden verricht;
b. de soorten en hoeveelheden asbesthoudende producten;
c. de werkzaamheden die met asbest of asbesthoudende producten worden verricht, de
werkmethoden alsmede de indeling van de concentratie asbeststof in de lucht in een
risicoklasse;
Bijlage 3 – relevante teksten Arbeidsomstandighedenbesluit
d. het aantal betrokken werknemers;
e. de datum en het tijdstip waarop de werkzaamheden aanvangen, alsmede de duur ervan;
f. de maatregelen die zullen worden getroffen om blootstelling van werknemers aan asbest te
beperken.
2. Telkens wanneer een verandering in de arbeidsomstandigheden kan leiden tot een aanzienlijke
toename van de blootstelling aan asbeststof of asbesthoudende producten, wordt een nieuwe
melding gedaan.
3. De op grond van het eerste en tweede lid gemelde gegevens kunnen worden ingezien door de
ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging of, bij het ontbreken daarvan, door de
belanghebbende werknemers.
4. Artikel 4.54b, met uitzondering van onderdeel a, is van overeenkomstige toepassing.
§ 4. Aanvullende voorschriften voor het werken met asbest en asbesthoudende producten
Artikel 4.48. Risicoklasse 2
Indien uit de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, blijkt dat de concentratie van asbeststof
in de lucht waaraan werknemers in verband met de arbeid worden blootgesteld, hoger is dan de
grenswaarde, bedoeld in artikel 4.46, maar lager is dan of gelijk is aan 1 vezel per kubieke
centimeter, uitgaande van een referentieperiode van acht uur, is in aanvulling op paragraaf 3 tevens
deze paragraaf van toepassing.
Artikel 4.48a. Aanvullende maatregelen
1. Indien, gelet op de aard van de werkzaamheden, overschrijding van de grenswaarde, bedoeld in
artikel 4.46, kan worden verwacht ondanks preventieve technische maatregelen ter beperking
van de asbestconcentratie in de lucht, neemt de werkgever doeltreffende maatregelen ter
bescherming van de betrokken werknemers.
2. Tot de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, behoren in ieder geval:
a. het ter beschikking stellen en het verplichten te dragen van passende ademhalingsapparatuur
en andere persoonlijke beschermingsmiddelen;
b. het aanbrengen van waarschuwingsborden die voldoen aan het bij of krachtens afdeling 2 van
hoofdstuk 8 bepaalde, ter aanduiding dat een overschrijding van de in artikel 4.46 genoemde
grenswaarde kan worden verwacht;
c. het voorkomen van de verspreiding van stof afkomstig van asbest of asbesthoudende
materialen buiten de ruimten waar de werkzaamheden plaatsvinden.
3. De ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging of, bij het ontbreken daarvan, de
belanghebbende werknemers wordt de gelegenheid gegeven een oordeel kenbaar te maken over
de maatregelen, bedoeld in het eerste lid.
4. Voordat wordt aangevangen met andere werkzaamheden, wordt respectievelijk worden het
aanwezige asbest dan wel de aanwezige asbesthoudende producten verwijderd, behalve
wanneer dit voor de werknemers een groter gevaar voor de veiligheid en gezondheid zou
inhouden.
Artikel 4.50. Werkplan
1. Voordat wordt aangevangen met de werkzaamheden wordt door de werkgever van het bedrijf,
bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, een schriftelijk werkplan opgesteld dat doeltreffende, op de
specifieke situatie van de betreffende arbeidsplaats toegespitste, maatregelen bevat ter
bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de betrokken werknemers.
2. Indien een inventarisatierapport als bedoeld in artikel 4.54a, derde lid, is opgesteld, worden de
resultaten van dat rapport opgenomen in het werkplan.
3. In het werkplan wordt voorgeschreven dat de werkgever van het bedrijf, bedoeld in artikel 4.54d,
eerste lid, zich ervan vergewist dat na de eindbeoordeling, bedoeld in artikel 4.51a, er geen
risico’s van bloostelling aan asbest of asbesthoudende producten meer zijn.
4. In het werkplan worden de volgende gegevens opgenomen:
Bijlage 3 – relevante teksten Arbeidsomstandighedenbesluit
a. een beschrijving van de maatregelen, bedoeld in de artikelen 4.1c, eerste lid, aanhef en
onderdelen d en g, 4.7, derde lid, onderdelen b, c en e, 4.18, 4.19, aanhef en onderdelen b en
c, 4.20, eerste tot en met vierde lid, 4.45, eerste en tweede lid, onderdelen a, b, en d, 4.48a,
tweede en vierde lid, en 4.51.
b. een beschrijving van de aard, duur en plaats van de werkzaamheden alsmede van de
werkmethode;
c. een beschrijving van de werktuigen, machines, toestellen en overige hulpmiddelen die bij de
werkzaamheden worden gebruikt;
d. de namen van de werknemers en personen, bedoeld in artikel 4.54d, vijfde en zevende lid.
5. De werkzaamheden worden overeenkomstig het opgestelde werkplan uitgevoerd.
6. Het werkplan of een afschrift daarvan is op de arbeidsplaats aanwezig en wordt desgevraagd
getoond aan de toezichthouder.
Artikel 4.51. Hygiënische beschermingsmaatregelen
1. De werkkleding mag uitsluitend buiten het bedrijf of de inrichting worden gebracht indien dit
geschiedt met het doel deze te laten reinigen in daartoe adequaat uitgeruste wasserijen.
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, wordt de werkkleding in een daartoe geschikte en
gesloten verpakking vervoerd.
3. Wanneer beschermende uitrusting wordt verstrekt, wordt deze op een daartoe aangewezen
plaats bewaard en na ieder gebruik gecontroleerd en gereinigd. Defecte uitrusting mag niet
worden gebruikt.
Artikel 4.51a. Eindbeoordeling
1. Na de werkzaamheden wordt na reiniging van de arbeidsplaats en voordat met andere
werkzaamheden een aanvang wordt gemaakt, op de betreffende arbeidsplaats in een
binnenruimte een eindbeoordeling uitgevoerd waarbij de monsterneming wordt uitgevoerd door
een persoon als bedoeld in artikel 4.47, zevende lid, en de monsteranalyse door een laboratorium
als bedoeld in artikel 4.47, achtste lid.
2. De eindbeoordeling, bedoeld in het eerste lid, betreft een visuele inspectie gevolgd door een
eindmeting, teneinde vast te stellen of de concentratie van asbeststof in de lucht lager is dan 0,01
vezel per kubieke centimeter, uitgaande van een referentieperiode van twee uur.
3. Na de werkzaamheden wordt na reiniging van de arbeidsplaats en voordat met andere
werkzaamheden een aanvang wordt gemaakt, op de betreffende arbeidsplaats in de buitenlucht
door een bedrijf dat daartoe adequaat is toegerust een visuele inspectie uitgevoerd, waarbij is
vastgesteld dat de aanwezigheid van asbest niet meer visueel waarneembaar is.
4. Indien de werkzaamheden in de buitenlucht betrekking hebben op asbesthoudende grond, wordt
na het beëindigen van die werkzaamheden door een bedrijf dat daartoe adequaat is toegerust,
een visuele inspectie uitgevoerd op de aanwezigheid van asbest teneinde vast te stellen dat de
concentratie asbest niet hoger is dan honderd milligram per kilogram droge stof als bedoeld in
artikel 2, onderdeel b, van het Productenbesluit asbest.
5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de
monsterneming, bedoeld in het eerste lid, de eindmeting, bedoeld in het tweede lid, en de
visuele inspectie, bedoeld in het tweede, derde en vierde lid.
Artikel 4.52. Arbeidsgezondheidskundig onderzoek
1. Zolang de blootstelling aan asbeststof duurt, worden, in aanvulling op artikel 4.10a, derde lid, de
betrokken werknemers ten minste éénmaal in de drie jaar opnieuw in de gelegenheid gesteld om
een arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in artikel 4.10a te ondergaan.
2. Het arbeidsgezondheidskundig onderzoek, bedoeld in artikel 4.10a, omvat in ieder geval een
specifiek onderzoek van de borstkas.
3. Indien het resultaat van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek, bedoeld in artikel 4.10a,
Bijlage 3 – relevante teksten Arbeidsomstandighedenbesluit
daartoe aanleiding geeft, worden doeltreffende maatregelen genomen om schade voor de
gezondheid van de betrokken werknemer door blootstelling aan asbeststof te voorkomen.
4. In aanvulling op artikel 4.10a, vierde lid, kan een deskundige persoon, bedoeld in artikel 2.14a,
tweede lid, of de arbodienst verklaren dat het medisch toezicht na de beëindiging van de
blootstelling zolang moet worden voortgezet als voor de gezondheid van de betrokkene
noodzakelijk wordt geacht.
Artikel 4.53. Registratie
1. Van iedere werknemer die in verband met de arbeid wordt blootgesteld aan asbeststof wordt
aantekening gehouden in een register, waarbij de aard en de duur van de arbeid alsmede de
mate van de blootstelling worden vermeld.
2. De gegevens die in het register zijn vermeld kunnen worden ingezien door de deskundige
persoon, bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, of de arbodienst.
3. Iedere werknemer krijgt inzage in zijn persoonlijke gegevens in het register.
4. De gegevens in het register, voorzien van een toelichting, in statistische niet tot individuen
herleidbare vorm, kunnen worden ingezien door de ondernemingsraad of de
personeelsvertegenwoordiging of, bij het ontbreken daarvan, door de belanghebbende
werknemers.
§ 5. Extra aanvullende voorschriften voor het werken met asbest en asbesthoudende producten
Artikel 4.53a. Risicoklasse 3
Indien uit de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, blijkt dat de concentratie van asbeststof
in de lucht waaraan werknemers in verband met de arbeid worden blootgesteld, hoger is dan 1 vezel
per kubieke centimeter, uitgaande van een referentieperiode van acht uur, is in aanvulling op de
paragrafen 3 en 4 tevens deze paragraaf van toepassing.
Artikel 4.54. Verzwaarde eindbeoordeling
In aanvulling op artikel 4.51a, eerste en tweede lid, wordt er tevens een eindbeoordeling uitgevoerd
in de naast de arbeidsplaats gelegen ruimten. Artikel 4.51a, eerste en tweede lid, is van
overeenkomstige toepassing.
§ 6. Certificatie
Artikel 4.54a. Asbestinventarisatie
1. In het kader van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, wordt de aanwezigheid van asbest of
asbesthoudende producten volledig geïnventariseerd voordat wordt aangevangen met de
volgende werkzaamheden:
a. het geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen van bouwwerken, met uitzondering
van grondwerken, of objecten waarin asbest of asbesthoudende producten is respectievelijk
zijn verwerkt;
b. het verwijderen van asbest of asbesthoudende producten uit de bouwwerken of objecten,
bedoeld in onderdeel a;
c. het opruimen van asbest of asbesthoudende producten die ten gevolge van een incident zijn
vrijgekomen.
2. Op grond van de inventarisatie, bedoeld in het eerste lid, wordt in het kader van de
risicobeoordeling, bedoeld in artikel 4.2, door het bedrijf, bedoeld in het vierde lid, bepaald in
welke risicoklasse als bedoeld in de artikelen 4.44, 4.48 of 4.53a de werkzaamheden vallen.
3. De resultaten van de inventarisatie, bedoeld in het eerste lid, en de indeling in een risicoklasse,
bedoeld in het tweede lid, worden opgenomen in een inventarisatierapport.
4. De inventarisatie, bedoeld in het eerste lid, en het inventarisatierapport, bedoeld in het derde lid,
worden uitgevoerd, onderscheidenlijk opgesteld, door een bedrijf dat in het bezit is van een
certificaat asbestinventarisatie dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende
instelling.
Bijlage 3 – relevante teksten Arbeidsomstandighedenbesluit
5. Een afschrift van het inventarisatierapport wordt verstrekt aan het bedrijf dat asbest verwijdert.
6. Het certificaat asbestinventarisatie of een afschrift daarvan is op de arbeidsplaats aanwezig en
wordt desgevraagd getoond aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 24 van de wet.
Artikel 4.54b. Uitzonderingen asbestinventarisatie
Artikel 4.54a is niet van toepassing indien de werkzaamheden, bedoeld in artikel 4.54a, eerste lid,
betrekking hebben op:
a. handelingen die worden uitgevoerd in of aan bouwwerken of objecten die op of na 1 januari
1994 zijn vervaardigd;
b. het geheel of gedeeltelijk verwijderen van asbestcementhoudende waterleidingbuizen,
gasleidingbuizen, rioolleidingbuizen en mantelbuizen of delen daarvan, voorzover zij deel
uitmaken van het ondergrondse openbare gas-, water- en rioolleidingnet;
c. het geheel of gedeeltelijk verwijderen van asbesthoudende rem- en frictiematerialen;
d. het geheel of gedeeltelijk verwijderen van asbesthoudende geklemde vloerplaten onder
verwarmingstoestellen;
e. het als een geheel verwijderen van asbesthoudende verwarmingstoestellen;
f. het geheel of gedeeltelijk verwijderen van asbesthoudende beglazingskit dat is verwerkt in de
constructie van kassen;
g. het geheel of gedeeltelijk verwijderen van asbesthoudende pakkingen uit
verbrandingsmotoren;
h. het geheel of gedeeltelijk verwijderen van asbesthoudende pakkingen dan wel delen daarvan
uit procesinstallaties dan wel verwarmingstoestellen met een nominaal vermogen lager dan
2250 kilowatt;
i. het geheel of gedeeltelijk verwijderen van asbest of asbesthoudende producten uit wegen als
bedoeld in het Besluit asbestwegen milieubeheer.
Artikel 4.54d. Deskundigheid bij het werken met asbest
1. De volgende werkzaamheden, indien de concentratie van asbeststof is ingedeeld in risicoklasse 2
of 3, worden verricht door een bedrijf dat in het bezit is van een certificaat asbestverwijdering,
dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling:
a. de werkzaamheden, bedoeld in artikel 4.54a, eerste lid;
b. het reinigen van de arbeidsplaats nadat een handeling als bedoeld in artikel 4.54a, eerste lid,
onderdeel a of b, is uitgevoerd.
2. Artikel 4.54b, met uitzondering van onderdeel a, is van overeenkomstige toepassing.
3. Voordat wordt aangevangen met het verwijderen van asbest is het bedrijf, bedoeld in artikel
4.54a, vijfde lid, in het bezit van een afschrift van een inventarisatierapport als bedoeld in artikel
4.54a, derde lid, voorzover van toepassing.
4. Bij de uitvoering van de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, wordt in het kader van de
risicobeoordeling, bedoeld in artikel 4.2, de indeling van de risicoklasse in het
inventarisatierapport als ondergrens gehanteerd.
5. De werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, worden verricht door of onder voortdurend
toezicht van een persoon die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid voor het
toezicht houden op het werken met asbest, dat is afgegeven door Onze Minister of een
certificerende instelling.
6. Bij een bedrijf als bedoeld in het eerste lid is ten minste één persoon als bedoeld in het vijfde lid
werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst.
7. Voorzover de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, mede worden verricht door een andere
persoon dan de persoon, bedoeld in het vijfde lid, is deze andere persoon in het bezit van een
certificaat vakbekwaamheid voor het verwijderen van asbest, dat is afgegeven door Onze
Minister of een certificerende instelling.
8. Indien de handelingen, bedoeld in artikel 5, onderdelen e en f, van het Productenbesluit asbest
betrekking hebben op werkzaamheden met asbesthoudende grond, worden deze
Bijlage 3 – relevante teksten Arbeidsomstandighedenbesluit
werkzaamheden begeleid door een persoon die in het bezit is van een certificaat van
vakbekwaamheid arbeidhygiëne of veiligheidskunde als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid.
9. De certificaten, bedoeld in het eerste, vijfde en zevende lid, of afschriften daarvan en een
afschrift van het inventarisatierapport, bedoeld in artikel 4.54a, derde lid, zijn op de arbeidsplaats
aanwezig en worden desgevraagd getoond aan de toezichthouder.
Hoofdstuk 8. Persoonlijke beschermingsmiddelen en veiligheids- en gezondheidssignalering
Afdeling 1. Persoonlijke beschermingsmiddelen
Artikel 8.1. Algemene vereisten persoonlijk beschermingsmiddel
1. Een door de werkgever aan de werknemer ter beschikking gesteld persoonlijk
beschermingsmiddel is in overeenstemming met de betreffende bepalingen inzake ontwerp en
constructie op het gebied van veiligheid en gezondheid, bedoeld in het Warenwetbesluit
persoonlijke beschermingsmiddelen. De vorige volzin is slechts van toepassing voor zover
bedoeld persoonlijk beschermingsmiddel onder het toepassingsgebied van genoemd besluit valt.
2. In alle gevallen moet een persoonlijk beschermingsmiddel:
a. geschikt zijn voor de te vermijden gevaren, zonder zelf een vergroot gevaar in te houden;
b. beantwoorden aan de bestaande omstandigheden op de arbeidsplaats;
c. afgestemd zijn op de ergonomische eisen en de vereisten met betrekking tot de gezondheid
van de werknemers;
d. na de nodige aanpassingen geschikt zijn voor de drager.
3. Indien verschillende gevaren het tegelijkertijd dragen van meer dan één persoonlijk
beschermingsmiddel noodzakelijk maken, zijn deze persoonlijke beschermingsmiddelen op elkaar
afgestemd en blijven zij doelmatig tegen het betreffende gevaar of de betreffende gevaren.
4. De keuze van het persoonlijk beschermingsmiddel en de wijze waarop dit gebruikt moet worden,
met name wat betreft de duur van het dragen, worden bepaald afhankelijk van de ernst van het
gevaar, de frequentie van de blootstelling aan het gevaar en de kenmerken van de arbeidsplaats
van iedere werknemer afzonderlijk alsmede van de doelmatigheid van het persoonlijk
beschermingsmiddel.
5. Een persoonlijk beschermingsmiddel is in beginsel bestemd voor gebruik door één persoon.
Indien de omstandigheden vereisen dat een persoonlijk beschermingsmiddel door meer dan één
persoon gebruikt wordt, worden doeltreffende maatregelen genomen, opdat een dergelijk
gebruik geen gezondheids- of hygiëneproblemen oplevert voor de onderscheiden gebruikers.
6. Adequate gegevens over ieder persoonlijk beschermingsmiddel, nodig voor de toepassing van het
eerste, tweede, derde en vierde lid, zijn in het bedrijf of de inrichting beschikbaar en worden
zonodig doorgegeven.
7. Persoonlijke beschermingsmiddelen worden slechts voor de beoogde doeleinden gebruikt.
8. Persoonlijke beschermingsmiddelen worden overeenkomstig de gebruiksaanwijzing gebruikt.
Artikel 8.2. Keuze persoonlijk beschermingsmiddel
Alvorens een persoonlijk beschermingsmiddel te kiezen maakt de werkgever, in het kader van de
risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, een beoordeling van de uitrusting
die hij voornemens is ter beschikking te stellen, teneinde na te gaan in hoeverre deze voldoet aan de
in artikel 8.1, eerste, tweede en derde lid gestelde voorwaarden. Deze beoordeling omvat:
a. een risico-inventarisatie en -evaluatie van de gevaren die niet met andere middelen
vermeden kunnen\ worden;
b. een omschrijving van de kenmerken die de persoonlijke beschermingsmiddelen moeten
bezitten om de onder a vermelde gevaren te kunnen ondervangen, rekening houdend met
eventuele gevaarsbronnen die de persoonlijke beschermingsmiddelen zelf kunnen vormen;
c. een risico-inventarisatie en -evaluatie van de kenmerken van de betreffende persoonlijke
beschermingsmiddelen die beschikbaar zijn, vergeleken met de onder b bedoelde kenmerken.
Artikel 8.3. Beschikbaarheid en gebruik persoonlijke beschermingsmiddelen
Bijlage 3 – relevante teksten Arbeidsomstandighedenbesluit
1. Indien gevaar voor de veiligheid of de gezondheid van een werknemer op de arbeidsplaats
aanwezig is of kan ontstaan, zijn voor de werknemers die aan dat gevaar blootstaan of kunnen
blootstaan, persoonlijke beschermingsmiddelen in voldoende aantal beschikbaar.
2. In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, wordt ervoor gezorgd dat de werknemers de
persoonlijke beschermingsmiddelen gebruiken.
3. Persoonlijke beschermingsmiddelen worden onderhouden, gerepareerd en zindelijk gehouden.
4. Ten behoeve van het goed functioneren van persoonlijke beschermingsmiddelen vinden de
noodzakelijke vervangingen daarvan plaats.
Afdeling 2. Veiligheids-en gezondheidssignalering
Artikel 8.4. Algemene vereisten veiligheids- en gezondheidssignalering
1. Ter voorkoming of beperking van gevaren voor de veiligheid en de gezondheid van werknemers
zorgt de werkgever ervoor dat, indien de gevaren op de arbeidsplaats of de gevaren van een
arbeidsmiddel daartoe aanleiding geven, doeltreffende veiligheids- of gezondheidssignalering
aanwezig is.
2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste lid.
Bijlage 4 – relevante teksten Arbeidsomstandighedenregeling
Bijlage 4 - Relevante teksten uit Arbeidsomstandighedenregeling
Paragraaf 4.5 Meetmethodes asbest
Artikel 4.21. Algemeen
De metingen, bedoeld in artikel 4.47, derde lid, van het besluit worden overeenkomstig de artikelen
4.22 tot en met 4.26 uitgevoerd.
Artikel 4.22. Monsterneming
Monsters worden genomen uit de individuele ademzone van de werknemers, dat wil zeggen binnen
een halve bol met een straal van 300 mm frontaal voor het gezicht en gemeten vanaf het midden van
een lijn, die de oren verbindt.
Artikel 4.23. Te gebruiken materialen
Bij monsterneming wordt gebruik gemaakt van:
a. membraanfilters van gemengde esters van cellulose of cellulosenitraat, met een
poriëngrootte van 0,8 tot 1,2 micrometer met gedrukte vierkanten en een doorsnede van 25
mm en een optimale belasting van 100/400 vezels per mm²;
b. een open filterhouder, voorzien van een cilindervormige kap die zich tussen 33 en 44 mm
voor het filter bevindt, waardoor een cirkelvormig oppervlak van ten minste 20 mm doorsnee
wordt blootgesteld, waarvan de kap bij het gebruik naar beneden is gericht;
c. een draagbaar pompje met batterijvoeding dat de werknemer tijdens de monsterneming
meedraagt, waarvan de luchtsnelheid regelmatig is en wordt afgesteld op 1 liter per minuut ±
5%; deze luchtsnelheid blijft tijdens de periode van de monsterneming gehandhaafd binnen ±
10% van aanvankelijke stroomsnelheid, waarbij voor de duur van de monsterneming een
marge van 2% is toegestaan.
Artikel 4.24. Vezeltelling
1. De voor de vezeltelling te gebruiken binoculaire microscoop heeft de volgende kenmerken:
a. Koehler-verlichting;
b. onder de voorwerptafel is een centreerring, een Abbe- of achromatische
fasecontrastcondensor ingebouwd, waarbij het fasecontrast onafhankelijk van het
mechanisme van de condensorcentrering wordt ingesteld;
c. een positief par-focaal achromatisch fasecontrastobjectief, met een vergroting van 40 maal
en met een numerieke opening van 0,65 tot 0,70 en een fase-ring-absorptie van 65 tot 85%;
d. een algeheel gecompenseerd oculair met een vergroting van 12,5;
e. ten minste één oculair is geschikt voor een graticule en moet te focussen zijn;
f. een Walton-Beckett ringvormige oculairgraticule met een zichtbare diameter in het objectvlak
van 100 micrometer, ± 2 micrometer, bij gebruik van het gespecificeerde objectief en oculair,
en geverifieerd met een micrometer op een voorwerptafel.
2. De microscoop wordt aan het begin van de dag van gebruik opgesteld volgens de voorschriften
van de fabrikant, waarbij de waarnemingsgrens wordt gecontroleerd aan de hand van een fase-
contrastproefplaatje. De codes op de AIA-proefglaasjes of op de blokken op het HSE/NLP/Mark 2
proefglaasje zijn bij gebruik volgens de door de fabrikant aangegeven wijze zichtbaar tot aan code
5 respectievelijk blok 5.
Bijlage 4 – relevante teksten Arbeidsomstandighedenregeling
Artikel 4.25. Voorschriften bij telling
Telling van de vezels op het filter, bedoeld in artikel 4.24, vindt plaats volgens de onderstaande
voorschriften:
a. alleen telbare vezels worden geteld; onder telbare vezel wordt verstaan een vezel die voldoet
aan de definitie van een vezel, bedoeld in artikel 4.37, eerste lid, onder c, van het besluit die
geen deeltje met een maximum diameter groter dan 3 micrometer raakt;
b. telbare vezels waarvan de twee uiteinden zich binnen de graticulezone bevinden, worden als
één vezel geteld;
c. telbare vezels waarvan zich één uiteinde binnen de graticulezone bevindt, worden als een
halve vezel geteld;
d. een vezelcluster dat over zijn lengte op één of meer plaatsen stevig en niet gespleten schijnt
te zijn maar dat op andere plaatsen in afzonderlijke vezels uiteen schijnt te vallen, is één
telbare vezel indien het voldoet aan de definitie van een vezel, bedoeld in artikel 4.37, eerste
lid, onder c, van het besluit; de diameter wordt gemeten dwars door het niet-gespleten deel
en niet door het gespleten deel;
e. bij vezelclusters in de vorm van een bundel, waarin de afzonderlijke vezels elkaar raken of
kruisen, worden deze vezels apart geteld indien zij voldoende van elkaar kunnen worden
onderscheiden om vast te stellen dat zij voldoen aan de definitie van een vezel; wanneer dit
niet het geval is, dan is de bundel een telbare vezel, indien hij als geheel aan de definitie
voldoet;
f. het filter dan wel een deel daarvan wordt op een voorwerpglaasje geplaatst, doorzichtig
gemaakt volgens de acetontriacetinemethode en met een dekglaasje bedekt;
g. graticulezones waar zal worden geteld, worden a-select in het hele blootgestelde oppervlak
van het filter gekozen;
h. indien meer dan een achtste van een graticulezone is bedekt met een vezelcluster dan wel
deeltjes wordt de graticulezone overgeslagen en wordt een andere zone geteld;
i. er worden 100 vezels geteld, waarbij minimaal 20 graticulezones worden onderzocht of er
worden 100 graticulezones onderzocht.
Artikel 4.26. Berekening
1. Het gemiddelde aantal vezels per graticulezone wordt berekend door het aantal getelde vezels te
delen door het aantal onderzochte graticulezones. De bijdrage tot het tellen als gevolg van
vlekken op het filter en verontreiniging wordt beneden 3 vezels per 100 graticulezones gehouden
en wordt gemeten met behulp van blancofilters.
2. De concentratie van vezels in de lucht is (het gemiddeld aantal vezels per graticulezone x de
gehele blootgestelde zone van het filter)/(graticulezone x doorgeleid luchtvolume).
Paragraaf 4.6. Certificatiebepalingen arbeid met asbest
Artikel 4.27. Afgifte certificaten
Een certificaat wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft
aangewezen, door een certificerende instelling, afgegeven indien:
a. in geval van het certificaat, bedoeld in artikel 4.54a, vierde lid, van het besluit, de aanvrager
voldoet aan de eisen, vastgelegd in het SCA Certificatieschema SC-540 /2007
Asbestinventarisatie.
b. in geval van het certificaat, bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, van het besluit, de aanvrager
voldoet aan de eisen, vastgelegd in het SCA Certificatieschema SC-530 /febr. 2008
Asbestverwijdering.
c. in geval van het certificaat, bedoeld in artikel 4.54d, vijfde lid, van het besluit, de aanvrager
voldoet aan de eisen, vastgelegd in het SCA Certificatieschema SC-510 ‘Deskundig
Toezichthouder Asbestverwijdering’, juli 2005;
d. in geval van het certificaat, bedoeld in artikel 4.54d, zevende lid, van het besluit, de aanvrager
voldoet aan de eisen, vastgelegd in het SCA Certificatieschema SC-520 ‘Deskundig
Bijlage 4 – relevante teksten Arbeidsomstandighedenregeling
Asbestverwijderaar (DAV)’, augustus 2006.
Artikel 4.28. Nadere criteria en voorschriften voor de aanwijzing en het (blijven) functioneren als
certificerende instelling in het werkveld asbest
Als certificerende instelling als bedoeld in de artikelen 4.54a, vierde lid, en 4.54d, eerste, vijfde en
zevende lid, van het besluit, kan worden aangewezen de instelling die voldoet en blijft voldoen aan
de criteria en voorschriften, opgenomen in het document ‘Nadere criteria en voorschriften voor de
aanwijzing en het (blijven) functioneren als certificerende instelling in het werkveld asbest’, februari
2008.
Artikel 9.2f. Overgangsbepaling certificering arbeid met asbest
1. Certificaten die bij de toepassing van het Asbest-verwijderingsbesluit zijn afgegeven op basis van
de certificatieschema’s, genoemd in artikel 4.27, onderdeel a of b, worden voor de
geldigheidsduur die is vastgesteld bij de afgifte ervan, doch maximaal voor een periode van drie
jaar, aangemerkt als een certificaat als bedoeld in artikel 4.54a, vierde lid, onderscheidenlijk
artikel 4.54d, eerste lid, van het besluit.
2. Indien de geldigheidsduur van een certificaat als bedoeld in het eerste lid is verstreken en de
instelling die het betreffende certificaat heeft afgegeven op grond van het derde lid is
aangewezen als certificerende instelling, kan de geldigheidsduur door deze instelling worden
verlengd voor maximaal een periode van een jaar.
3. Behalve indien de aanwijzing, bedoeld in artikel 1.5a van het besluit, is ingetrokken, wordt een
instelling tot uiterlijk 1 juli 2007 aangemerkt als een certificerende instelling als bedoeld in artikel
4.54a, vierde lid, onderscheidenlijk artikel 4.54d, eerste lid, van het besluit, indien op het tijdstip
van inwerkingtreding van artikel 12 van het Asbestverwijderingsbesluit 2005:
a. een of meer certificaten als bedoeld in het eerste lid, afgegeven door de betreffende
instelling, van kracht is of zijn;
b. een overeenkomst tussen de instelling en de Stichting Certificatie Asbest te Bennekom met
betrekking tot de toepassing van een of meer schema’s, bedoeld in artikel 4.27, onderdeel a
of b, van kracht is;
c. de instelling aan de Europese norm EN 45011 voldoet voor de toepassing van de
certificatieschema’s genoemd in het eerste lid;
d. de instelling de minister heeft gemeld voor toepassing van dit lid in aanmerking te willen
komen en heeft verklaard te voldoen aan de onderdelen a tot en met c.
Bijlage 5 –beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving
Bijlage 5 - Relevante teksten uit Beleidsregels Arbeidsomstandighedenwetgeving
Beleidsregel 4.2 -1. Wijze van beoordelen van blootstelling aan gevaarlijke stoffen en enkele
aanvullende regels voor asbest
Grondslag: Arbobesluit artikel 4.2, eerste tot en met vierde lid.
1. Aan de verplichting tot het bepalen van de gevaren van de blootstelling, bedoeld in artikel 4.2,
eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, wordt voor wat betreft de blootstelling via
inademingslucht voldaan als de werkgever het vastgestelde blootstellingsniveau van een stof
toetst aan de voor die stof vastgestelde grenswaarde, volgens de methodiek beschreven in NEN-
EN 689:1995 "Werkplekatmosfeer.
2. Aan de verplichting tot beoordeling van de aard van de blootstelling, als bedoeld in artikel 4.2,
tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, wordt voldaan als de werkgever over die
stoffen welke door blootstelling aan werknemers schade aan hun gezondheid kunnen
veroorzaken, de volgende gegevens vastlegt:
a. de identiteit van de stof,
b. de aard van de gevaren,
c. de wijze van mogelijke blootstelling en
d. het werk of de werkwijze die met de blootstelling verband houdt.
3. Als de beoordeling van de mate van de blootstelling, zoals bedoeld in artikel 4.2, derde lid, van
het Arbeidsomstandighedenbesluit, door middel van een schatting wordt uitgevoerd, voldoet de
werkgever aan het gestelde in dit lid alleen als hij deze schatting door middel van een berekening
kwantitatief goed kan onderbouwen en schriftelijk heeft weergegeven bij de bepaling of een
schatting van de mate van blootstelling in een gegeven blootstellingssituatie volstaat dienen de
randvoorwaarden zoals genoemd in NEN-EN 689 in acht te worden genomen.
Beleidsregel 4.18 -3. Gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen bij overschrijding de
grenswaarde bij werkzaamheden met asbest en asbesthoudende producten
Grondslag: Arbobesluit artikel 4.18, derde lid, artikel 4.47a, derde en vierde lid, artikel 4.48a,
tweede lid, onder a, juncto hoofdstuk 8, afdeling1, en artikel 9.3, eerste lid
1. Onder persoonlijke beschermingsmiddelen als bedoeld in artikel 4.18, derde lid en 4.48a, tweede
lid, onder a, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, die de betrokken werknemers doeltreffend
beschermen tegen blootstelling aan asbeststof als bedoeld in artikel 4.47a, derde lid en artikel
4.48a, eerste lid en tweede lid onder a, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, wordt verstaan
een volgelaatsmasker of overdrukpak met externe luchttoevoer via een compressor met
luchtzuiveringsunit, welke voldoen aan de normen:
a. Ontwerp norm NEN-EN 137: 2002 "Ademhalingsbeschermingsmiddelen. Onafhankelijk
ademluchttoestel met een volgelaatmasker. Eisen, beproeving, merken",
b. NEN-EN 14593-1: 2005 ‘Ademhalingsbeschermingsmiddelen. Slangentoestel voorzien van een
ademhalingsautomaat – Deel 1: Toestel met een volgelaatmasker – Eisen, beproeving en
merken.’
2. Indien op basis van de resultaten van de risico-iventarisatie en -evaluatie het om
veiligheidsredenen niet mogelijk is om de in het eerste lid genoemde typen
ademhalingsbeschermingsmiddelen te gebruiken, kan in dergelijke situaties een volgelaatmasker
met aanblaasunit en P3SL-filter en voorfilter worden toegepast, welke voldoen aan de normen:
a. NEN-EN 136:1998 "Ademhalingsbeschermingsmiddelen. Volgelaatmaskers. Eisen,
beproevingsmethoden merken, met correctieblad van 01 – 2000",
b. NEN-EN 143:2000 "Ademhalingsbeschermingsmiddelen. Deeltjesfilters. Eisen,
beproevingmerking",
c. NEN-EN 12942:1998/A1 2003 "Ademhalingsbeschermingsmiddelen. Aangedreven filters
gecombineerd met volgelaatmaskers, halfgelaatmaskers of kwartgelaatmaskers – Eisen
beproeving, merken".
Bijlage 5 –beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving
Beleidsregel 4.19. Informatie voor werknemers bij het werken met kankerverwekkende en
mutagene stoffen
Grondslag: Arbobesluit artikel 4.19, onder a en c
1. Aan het gestelde in artikel 4.19, onder a van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt voldaan
als mondeling en schriftelijk voorlichting en onderricht wordt gegeven over:
a. de gevaren van desbetreffende kankerverwekkende en mutagene stoffen en de
werkzaamheden ermee;
b. het veilig omgaan met deze stoffen;
c. hoe blootstelling zoveel mogelijk kan worden voorkomen;
d. hoe bij calamiteiten dient te worden gehandeld, een en ander conform de in artikel 4.7 van
het Arbeidsomstandighedenbesluit bedoelde procedure;
e. het voorkomen op de lijst van blootgestelde werknemers en het recht op inzage;
f. het arbeidsgezondheidskundig onderzoek. De voorlichting en instructie worden tenminste
een keer per jaar herhaald.
2. Aan het gestelde in artikel 4.19, onder c, van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt voldaan
als gevarenzones duidelijk zijn afgebakend en de toegangen tot een gevarenzone zijn gemarkeerd
met een doodshoofdsymbool dat met betrekking tot de vormgeving voldoet aan het gestelde in
of krachtens artikel 8.4 en dat voorzien is van de tekst "kankerverwekkende stoffen. Verboden
voor onbevoegden".
Beleidsregel 4.45. Verpakking en vervoer van bepaalde bulkmaterialen, verontreinigd met
asbesthoudende materialen
Grondslag: Arbobesluit artikel 4.45 eerste en tweede lid, onder d, juncto artikel 6.2, eerste, tweede
en derde lid
Aan de verplichting om grond, bagger, puin, puingranulaat, water of afvalstoffen of materialen,
verontreinigd met asbest af te voeren in een daartoe geschikte en gesloten verpakking, bedoeld in
artikel 4.45, tweede lid, onderdeel d, van het Arbeidsomstandighedenbesluit en aan de verplichting
om voldoende niet-verontreinigde lucht aanwezig te hebben als bedoeld in artikel 6.2 van het
Arbeidsomstandighedenbesluit, wordt in geval van vervoer van bulkmaterialen verontreinigd met
asbesthoudende materialen, het volgende in acht genomen.
1. Het verpakken en het afvoeren van hechtgebonden of niet-hechtgebonden asbesthoudende
grond, bagger, puin, puingranulaat, water of asbesthoudende afvalstoffen of materialen, niet
ontstaan bij selectieve sloop of verwijdering van asbestbevattende materialen uit gebouwen,
apparaten, installaties, transportmiddelen en constructies met uitzondering van wegen,
waterkeringen, dijken, ophogingen van geluids(wallen) e.d., dient zodanig te zijn dat deze
asbesthoudende materialen niet in de omgeving vrijkomen. Hieraan wordt voldaan indien:
a. ten behoeve van het wegvervoer, de vrachtwagen van het type kipper, voorzien is van een
lekdichte laadruimte met een stofdicht afsluitsysteem in de vorm van hydraulisch
aangedreven kleppen met rubberen afdichting welke vanuit de cabine worden bediend;
b. ten behoeve van het vervoer over het spoor, de laadruimte van de wagon, lek- en stofdicht is
uitgevoerd;
c. ten behoeve van het vervoer over het water, het vaartuig is voorzien van een lek- en
stofdichte, afsluitbare laadruimte.
2. De afsluiting van de laadruimte, bedoeld in het eerste lid, is zodanig robuust, dat ingeval van
calamiteiten geen lading verloren gaat.
3. De concentratie hechtgebonden asbest in grond, bagger, puin, puingranulaat, water of
asbesthoudende afvalstoffen of materialen, is lager dan 10 gram per kilogram droge stof.
4. De concentratie niet-hechtgebonden asbest in grond, bagger, puin, puingranulaat, water of
asbesthoudende afvalstoffen of materialen, is lager dan 1 gram per kilogram droge stof.
5. Het gehalte hechtgebonden en niethechtgebonden asbest in grond en in andere vergelijkbare
materialen wordt bepaald volgens norm-NEN 5707, uitgave 2001. Het gehalte hechtgebonden en
Bijlage 5 –beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving
niet-hechtgebonden asbest in puin, puingranulaat en in andere vergelijkbare steenachtige
materialen, wordt bepaald volgens norm NEN 5897, uitgave 2005 of norm NEN 5896, uitgave
2003.
6. Er worden zodanige maatregelen aan de bron getroffen tijdens het laden, lossen en het vervoer
van asbesthoudende grond, bagger, puin, puingranulaat, water of asbesthoudende afvalstoffen
of materialen, dat verstuiving of aërosolvorming visueel niet waarneembaar is. Hieraan wordt
onder andere voldaan indien het vochtgehalte (via vernevelen) van de genoemde bulkmaterialen
minimaal 10% bedraagt, waardoor verspreiding van de te vervoeren bulkmaterialen wordt
voorkomen. Ingeval van het lossen van bagger, wordt het gebruik van de zogenoemde
bakkenzuiger achterwege gelaten.
7. De cabine en andere arbeidsplaatsen van het voer- en vaartuig zijn voorzien van een
overdrukfilter- en klimaatregelingsinstallatie, die het binnentreden van asbest- of
crocidoliethoudend stof of aërosol in de cabine via de ventilatielucht voorkomt. De overdruk
bedraagt minimaal 100 Pascal en maximaal 300 Pascal. Het debiet bedraagt, afhankelijk van de
lekdichtheid, minimaal 12,5 en maximaal 120 kubieke meter lucht per uur. De installatie is
voorzien van een controlesysteem dat storingen signaleert.
8. Voordat de vrachtwagen het werkterrein en het losterrein verlaat, wordt aanhangende vervuiling
verwijderd door de vrachtwagen aan de buitenzijde nat te reinigen. Het werkwater wordt
opgevangen en gefilterd alvorens het water wordt hergebruikt of geloosd.
9. Restanten hechtgebonden of niethechtgebonden asbest-, crocidoliethoudende grond, bagger,
puin, puingranulaat, water of asbest- of crocidoliethoudende afvalstoffen en materialen, worden
na het legen van de laadruimte, zorgvuldig hieruit verwijderd, bij voorkeur via nat reinigen,
voordat deze voor opslag of vervoer van asbestvrije materialen en producten wordt gebruikt.
10. De beschreven reinigingswerkzaamheden, bedoeld in de leden acht en negen, dienen plaats te
vinden onder dezelfde arbeidsbeschermende maatregelen als die, die van toepassing zijn bij het
ontgraven, baggeren of op een andere wijze verzamelen van hechtgebonden of niet-
hechtgebonden asbesthoudende grond, bagger, puin, puingranulaat, water of asbesthoudende
afvalstoffen en materialen. In dit verband zijn beleidsregels 4.2 -2 en 4.9 -4 eveneens van
toepassing.
11. Tijdens het laden en het lossen verblijft de chauffeur van de vrachtwagen in de cabine, waarvan
de ramen en deuren geheel zijn gesloten.
12. De chauffeur, machinist of schipper stelt zich op grond van de vervoersdocumenten op de hoogte
van de aard en samenstelling van de vracht die wordt vervoerd.
Beleidsregel 4.47. Doeltreffend meten van asbeststof in de lucht
Grondslag: Arbobesluit artikel 4.47, derde, zevende en achtste lid
1. Aan het voorschrift dat laboratoria adequaat zijn toegerust voor analyse van asbestmonsters,
bedoeld in artikel 4.47, achtste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, voldoen laboratoria
die in het bezit zijn van een RvA accreditatie op basis van NEN-EN-ISO/IEC 17025 ‘Algemene eisen
voor de competentie van beproevings- en kalibratielaboratoria.
2. Aan het voorschrift dat personen de vereiste deskundigheid bezitten voor de monstername,
bedoeld in artikel 4.47, zevende lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit voldoet
a. een voor deze werkzaamheden opgeleide bevoegde medewerker van een laboratorium als
bedoeld in het eerste lid , of
b. een deskundige op het gebied van de arbeidshygiene als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid,
van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
Beleidsregel 4.51. Hygiënische beschermingsmaatregelen bij werkzaamheden met asbest in
risicoklasse 2 en 3
Grondslag: Arbobesluit artikel 4.50, vierde lid, artikel 4.51, eerste lid, juncto artikel 4.20, eerste tot
en met vierde lid
1. Onder een adequaat uitgeruste wasserij als bedoeld in , artikel 4.51, eerste lid, van het
Arbeidsomstandighedenbesluit wordt verstaan: een wasserij die beschikt over onder meer de
Bijlage 5 –beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving
volgende procedures en voorzieningen teneinde blootstelling van het personeel aan asbest te
voorkomen:
a. het gebruik van zakken die in de wasmachine oplossen of een procedure waarbij de zakken
uitsluitend onder water worden geopend;
b. er zijn procedures en voorzieningen om de kans op ongewilde besmetting teniet te doen;
c. besmet afvalwater wordt gefilterd alvorens het wordt afgevoerd.
2. Onder hygiënische beschermingsmaatregelen als bedoeld in artikel 4.20, eerste tot en met vierde
lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit worden, voor wat betreft het werken met asbest bij
werkzaamheden ingedeeld in risicoklasse 2 of 3 als bedoeld in artikel 4.48 en 4.53a van het
Arbeidsomstandighedenbesluit, de volgende faciliteiten en procedures voor ontsmetting van
werknemers verstaan:
a. Er wordt een drietraps-ontsmettingsprocedure gevolgd. Deze ontsmettingsprocedure wordt
toegepast indien de ruimte waar de werkzaamheden met asbest plaatsvinden, afgeschermd is
van andere ruimten of van de buitenlucht. Onder deze procedure wordt verstaan, het
doorlopen van een ontsmettingsprocedure in een decontaminatie-unit die uit drie van elkaar
gescheiden afsluitbare compartimenten bestaat, waarbij:
1°. In het eerste compartiment, de vuile ruimte, de beschermende werkkleding wordt
uitgetrokken, terwijl men de ademhalingsbescherming blijft dragen,
2°. In het tweede compartiment douches staan opgesteld en worden gebruikt. De
ademhalingsbeschermingsmiddelen worden eerst afgespoeld alvorens ze worden
afgenomen.
3°. In het derde compartiment, de schone ruimte, schone kleding wordt aangetrokken.
b. Bij de onder a. genoemde drietraps-procedure wordt tevens het volgende in acht genomen:
1°. Het eerste compartiment van de ontsmettingsvoorziening grenst bij voorkeur aan de
ruimte waar het asbest wordt verwijderd.
2°. Indien de drietrapsontsmettingsvoorziening met aansluitend is gelegen aan de ruimte
waaruit de asbest wordt verwijderd, is deze voorzien van een lucht- ventilatiestroom in de
richting van het schone naar het vuile deel van de voorziening.
3°. Ter voorkoming van besmetting van de tussenliggende schone ruimten trekken personen
die zich van de ruimte waar asbest wordt verwijderd naar de ontsmettingsruimte begeven
een schone overall over de besmette werkkleding en laarzen aan.
Beleidsregel 4.51a. Voorschriften voor de eindbeoordeling
Grondslag: Arbobesluit artikel 4.47b, eerste en tweede lid, 4.51a, tweede en derde lid en artikel
4.54
1. De visuele inspectie bij de eindbeoordeling, bedoeld in artikel 4.47b, eerste en tweede lid, van
het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt uitgevoerd conform hoofdstuk 7 ‘Visuele inspectie op
de aanwezigheid van restanten asbesthoudend materiaal’ van NEN 2990:2005 ‘Lucht-
eindcontrole na asbestverwijdering’.
2. De eindbeoordeling, bedoeld in artikel 4.51a, tweede lid, alsmede de eindbeoordeling, bedoeld
in artikel 4.54 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, wordt uitgevoerd overeenkomstig NEN
2990:2005 ‘Lucht-eindcontrole na asbestverwijdering’.
3. Aan het voorschrift dat bedrijven adequaat zijn toegerust voor de uitvoering van een visuele
inspectie, bedoeld in artikel 4.51a, derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, voldoen
bedrijven die in het bezit zijn van een RvA accreditatie op basis van NEN-EN-ISO IEC 17020:2004
‘Algemene criteria voor het functioneren van verschillende soorten instellingen die keuringen
uitvoeren’.
Bijlage 6 –TNO-MEP R2004/523
Bijlage 6 – TNO-MEP – R2004/523
Bijlage 7–Bedrijfsinrichtingen bedrijfsmiddelen
Bijlage 7 – Bedrijfsinrichting en bedrijfsmiddelen
Nr. Bedrijfsmiddelen Keuringsgrondslag c.q. - criteria keuring
periode
Arbeidsmiddelen
dienen te voldoen aan
de CE-keur ER-
89/686/EEG
Alle keuringen (en reparaties) te verrichten door een voor dat
onderdeel gekwalificeerde monteur.
Marge +/-
1 maand
1. Elektrisch apparaat,
incl. alle hieronder
genoemde elektrische
apparaten:
Keuring volgens NEN 3140. 12 maanden
2. Blusmiddelen NEN2559 en NEN-EN671-1 t/m 3 12 maanden
3. steiger, ladder en
overig klimmaterieel:
NEN-EN2484, EN131-1 t/m 5, NEN2718 12 maanden
4. persoonlijke
beschermingsmiddelen
en kleding (PBM)
Onderhoud, behandeling en controle:
• Voor en na ieder gebruik op werking controleren en
onderhouden cf. Arbowet, artikel3;
• Op een daartoe aangewezen geschikte plaats
bewaren/opslaan;
• Lichtfiltereisen dienen in overeenstemming te zijn met NEN-EN
143, 144, 12942.
12 maanden
5. harnasgordel, vanglijn
en anti-valtoestel
NEN-EN354, 355, 358, 360 t/m 363 12 maanden
6. Omgevingslucht (on-
)afhankelijke
adembeschermingsmid
del
keuring op pasvorm, beschadigingen, hoofdbanden, vizier,
ademcapaciteit, weerstand in- en uitblaasventielen,
ademautomaat, trekbeveiliging koppelstuk, luchtslangen,
luchtopbrengst (min. 120, resp. 160l/min p.p. bij afhankelijke
ABM en min 300 l/min p.p. plus 150 l/min. Voor elke extra
persoon bij 6-8 bar bij onafhankelijke adembescherming, accu,
duurtest accu (6h) en motorunit volgens NEN-EN 132 t/m 144 en
NEN-EN 12942
12 maanden
Nr. Bedrijfsmiddelen Keuringsgrondslag c.q. - criteria keuring
periode
Bijlage 7–Bedrijfsinrichtingen bedrijfsmiddelen
7. mobiele
decontaminatie-unit:
controle op
• Legionella volgens een specifiek beheersplan;
• Eindbeoordeling van tenminste de ‘vuile’ ruimte met visuele
controle en minimaal één luchtmeting door een RvA Inspecties
en Testen geaccrediteerd laboratorium;
• de goede werking van de afscheidingen tussen de drie
compartimenten;
• onderdrukventilatie met een minimale capaciteit van 240 m3/h
(minimaal 20 Pascal in de ‘vuile’ ruimte), waarbij de ventilatie
zigzaggend en diagonaal van boven naar beneden (of
andersom) van de schone naar de ‘vuile’ ruimte plaatsvindt;
• gas-, verwarmingskeuring volgens GIVEG;
• inrichting, dat met asbest vervuild water wordt opgevangen en
gefilterd met een juist waterfilter(systeem), eindigend met een
watertrap met een 5 micron poriëndiameter;
• de wagen volgens eisen Rijksdienst voor het Wegverkeer.
12 maanden
8. Watermanagement
systeem
controle op
• Legionella volgens een specifiek beheersplan (bij boiler-/
doorstroomsystemen, facultatief bij volledige leeg-
/droogloopsystemen);
• functionaliteit verwarmingsinstallatie;
• inrichting dat met asbest vervuild water wordt opgevangen
en gefilterd met een juist waterfilter(systeem), eindigend met
een filtertrap met 5 micron poriëndiameter.
12 maanden
9. Asbest stofzuig
systeem
• HEPA-filter moet voldoen aan NEN-EN 1822 filterklasse H13;
fabriekstestcertificaat van het filter moet bij de machine
aanwezig zijn;
• HEPA-filter vervangen indien de lekdichtheid van de machine
niet voldoet of het volumedebiet van de machine door
vervuiling van het filter is gereduceerd tot 75% of minder van
de fabriekswaarde, uit te voeren met een photometer;
• Rendementstest.
12 maanden
10. Onderdrukmonitor / -
meter
kalibreren volgens DIN16086; 12 maanden
Nr. Bedrijfsmiddelen Keuringsgrondslag c.q. - criteria keuring
periode
Bijlage 7–Bedrijfsinrichtingen bedrijfsmiddelen
Bron: Tabel 8.2.3 SC-530 Certificatieschema Procescertificaat Asbestverwijdering
11. Onderdrukventilatiem
achine (waaronder ook
die van
decontaminatie-units,
overdrukcabines en
droge stoffen
zuiginstallaties /
wagens)
• HEPA-filter moet voldoen aan NEN-EN 1822 filterklasse H13;
fabriekstestcertificaat van het filter moet bij de machine
aanwezig zijn, het filter moet aan de belastbare zijde voorzien
zijn van metalen beschermingsstrippen/ -rooster;
• HEPA-filter vervangen indien de lekdichtheid van de machine
niet voldoet of het volumedebiet van de machine door
vervuiling van het filter is gereduceerd tot 75% of minder van
de fabriekswaarde, uit te voeren met een photometer;
• Controle op optredende luchtverplaatsing aan maximaal
toelaatbaar luchtverplaatsing voor het betreffende filter {in
m3/h = filteroppervlak (m2) x 3600 (sec./h) x toelaatbare
filtersnelheid (m/sec)};
• Rendementstest en keuringen volgens NEN 50110-1;
• Functionaliteitscontrole traploze regeling, urenteller e.d.,
waar van toepasing.
12 maanden
12. Overdrukcabines / -
machines
• Capaciteits- en rendementstesten volgens NEN-EN 1822 t/m
5, BS 3928;
• In de cabine moet een overdruk van 100-300 Pascal heersen
(50 Pascal voor machines van vóór 1997);
• Koolwaterstofmeting < 5 ppm bij een meetperiode van
minimaal 60 seconden;
• Luchtopbrengst tussen de 40 en 120 m3/h;
• Controleren plaats uitlaat, zodat geen gassen kunnen worden
aangezogen;
• Controleren dat de aangezogen lucht alleen via de filters kan
toestromen;
• Controleren automatisch opstart, optisch en akoestische
signalering;
• Bij de machine met overdrukcabine moet een filterlogboek
aanwezig zijn, waarin staat aangegeven, welke filters
aanwezig zijn en of deze op tijd zijn gewisseld.
12 maanden