Windkaart Van Nederland Achtergrondrapport_tcm24-201744

download Windkaart Van Nederland Achtergrondrapport_tcm24-201744

of 65

Transcript of Windkaart Van Nederland Achtergrondrapport_tcm24-201744

Windkaart van Nederlandop 100 m hoogte

Achtergrondrapport

Duurzame Energie in NederlandDE WEGWIJZER VOOR UW KEUZE

Colofon

De Windkaart van Nederland op 100 m hoogte is door KEMA Nederland B.V. ontwikkeld, in opdracht van SenterNovem. De opdracht is uitgevoerd in het kader van het DEN programma.

Arnhem, juni 2005

Meer informatie? email: [email protected] internet: http://www.senternovem.nl/duurzameenergie/ Publicaties bestellen? Mail dan naar [email protected] o.v.v. titel.

Disclaimer Aan de Windkaart van Nederland op 100 m hoogte kan de gebruiker geen rechten ontlenen. SenterNovem en/of de rijksoverheid zijn niet aansprakelijk voor enige directe, indirecte, bijkomstige of gevolgschade ontstaan door of bij het gebruik van de informatie of gegevens uit Windkaart van Nederland op 100 m hoogte.

INHOUDblz. 1 1.1 1.2 1.3 1.4 2 3 3.1 3.2 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 5 5.1 5.2 5.3 5.4 6 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 7 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6 8 Bijlage A Inleiding ........................................................................................................ 3 Achtergrond................................................................................................... 3 Doelstelling.................................................................................................... 4 De Windkaart van Nederland ......................................................................... 4 Leeswijzer ..................................................................................................... 4 Stand van zaken bij het begin van het project ................................................. 5 Gebruikte methodiek...................................................................................... 7 De Windkaart van Nederland op 100 m hoogte ............................................... 7 Korte beschrijving van de methodiek .............................................................. 7 Lange termijn windatlas ............................................................................... 11 Inleiding ...................................................................................................... 11 KNMI stations met potentile windsnelheden ................................................ 11 Onderbouwing keuze van KNMI meetstations ............................................... 13 KNMI vingerafdrukken (finger prints)........................................................ 14 Stabiliteitseffecten ........................................................................................ 14 Kuststations ................................................................................................. 17 Berekening van de windatlassen ................................................................... 18 Interpolatie tussen stations ........................................................................... 18 Berekening van de Windkaart van Nederland................................................ 21 Inleiding ...................................................................................................... 21 Ruwheidskartering ....................................................................................... 21 Rekenblokken .............................................................................................. 22 Grensgebieden ............................................................................................. 23 Windprofielen tussen 80 en 120 m ................................................................ 25 Inleiding ...................................................................................................... 25 Windkaarten op andere hoogten ................................................................... 25 Lagen op 80 m en 120 m in de digitale Windkaart van Nederland .................. 25 Eenvoudige rekenregel in de papieren versie ................................................. 25 Onderbouwing en nauwkeurigheid van de rekenregel.................................... 26 Validatie en Nauwkeurigheid........................................................................ 29 Inleiding ...................................................................................................... 29 Cabauw meetmast........................................................................................ 30 Windgegevens in het binnenland (WEOM en SEP) ........................................ 31 Validatie van kuststation met windturbineopbrengsten .................................. 32 Langjarig gemiddelde windsnelheid .............................................................. 34 Nauwkeurigheid van de Windkaart van Nederland........................................ 35 Referenties................................................................................................... 37 Overzicht van gebruikte meteorologisch stations ........................................... 39

1

2

1

Inleiding

1.1 AchtergrondDe ashoogte van windturbines is de laatste jaren sterk toegenomen vooral bij toepassing van windenergie op meer landinwaarts gelegen locaties. Om deze reden heeft het Ministerie van Economische Zaken behoefte aan een windkaart van Nederland op 100 m hoogte. De kaart is primair bedoeld voor beleidsontwikkelaars bij het Rijk, de provincies en gemeenten. De afgelopen jaren zijn er verschillende initiatieven geweest om het windaanbod van Nederland in kaart te brengen. Het doel van deze studies varieerde van het nauwkeurig modelleren van het windaanbod voor de berekening van de energieopbrengsten enerzijds en het genereren van windkaarten voor beleidsmakers anderzijds. SenterNovem heeft een traditie in het stimuleren van onderzoek naar het windklimaat van Nederland. Het ondersteunde onder meer projecten rondom het handboek Energieopbrengsten van Windturbines[6], het SEP-windmeetnet[3], de Gevalideerde Windkaart van Nederland[5], de CD-ROM windkaart van Nederland[10] en Windmetingen op grote Hoogte[2]. De kaarten zijn primair bedoeld voor beleidsontwikkelaars bij het Rijk, de provincies en gemeenten en ondersteunen hen bij het maken van plannen voor windenergieprojecten. De kaart maakt in een oogopslag duidelijk waar zich de potentieel windrijke locaties bevinden. Daarnaast kunnen beleidsmakers zich makkelijk orinteren op locaties waarvan zij de beleidsmatige inpassingsmogelijkheden van windprojecten kennen. Ook in communicatie tussen beleidsmakers en andere belanghebbenden (bijvoorbeeld projectontwikkelaars of omwonenden) over mogelijke windlocaties kunnen de kaarten een belangrijke rol spelen. Daarnaast is de kaart te gebruiken voor een gemeente of provincie, om geschikte locaties in het kader van de BLOW afspraken te selecteren.

3

1.2 DoelstellingHet doel van de Windkaart van Nederland op 100 m is: De Windkaart moet inzichtelijk maken wat in Nederland het windklimaat op grotere hoogte is met als referentie 100 m hoogte. De potentieel windrijke locaties moet de gebruiker met een redelijk grote mate van zekerheid uit een dergelijke kaart kunnen aflezen. De mate van detaillering dient dusdanig te zijn dat uit de kaart de potentieel geschikte locaties zijn te bepalen voor nieuwe turbines gericht op de BLOW doelstellingen en het potentieel na afloop van het BLOW convenant. De kaart dient bovendien voldoende gedetailleerd te zijn om het potentieel windvermogen en de energieopbrengst op Rijksgronden te bepalen. De windaanbodkaarten dienen geschikt te zijn bij beleidsstudies voor vergelijkingen van locaties en om snel een globale indicatie voor opbrengstberekeningen te kunnen verkrijgen.

1.3 De Windkaart van NederlandDe Windkaart van Nederland is in vier uiteenlopende vormen beschikbaar: 1. Als papieren atlas. Hierin bevinden zich kaarten van de windsnelheid op 100 m hoogte van Nederland en de provincies. 2. 3. 4. Als beeldbestand in het Adobe Acrobat Reader formaat (PDF). Met een goede kleurenprinter kunt u daarmee zelf de kaarten van de atlas afdrukken. Als computerapplicatie met kaartondergrond. Met deze digitale Windkaart van Nederland kunt u uitgebreidere analyses van potentile windlocaties maken. De windsnelheidscontouren van de Windkaart van Nederland zijn beschikbaar als bestand voor een Geografisch Informatie Systeem (GIS). De afdeling van uw organisatie die het GIS systeem voor u beheert kan met dit bestand de windsnelheidscontouren in uw plankaarten opnemen.

1.4 LeeswijzerDit rapport is het achtergrondrapport bij de Windkaart van Nederland op 100 m hoogte. Hoofdstuk 2 geeft de stand van zaken weer bij het begin van dit project en dient als basis voor de ontwikkeling van de Windkaart van Nederland. Hoofdstuk 3 geeft in het kort de gebruikte methodiek weer met daarin de belangrijkste stappen die zijn gemaakt bij het vervaardigen van de Windkaart. Dit hoofdstuk kan de lezer gebruiken om snel inzicht te krijgen in de achtergrond van de Windkaart van Nederland. Hoofdstuk 4, 5 en 6 gaan dieper in op deze stappen en geven een overzicht van de belangrijkste aannamen en berekeningswijzen. Hoofdstuk 4 behandelt de langjarige windgegevens en de verwerking tot regionale windatlassen. Hoofdstuk 5 behandelt de berekening van de Windkaart van Nederland. Hoofdstuk 6 beschrijft hoe met de Windkaart de windsnelheid op andere hoogten kan worden bepaald en de nauwkeurigheid waarmee dit gebeurt. Tenslotte wordt in hoofdstuk 7 de validatie en de nauwkeurigheid van de Windkaart van Nederland behandeld.

4

2

Stand van zaken bij het begin van het project

De afgelopen twintig jaar hebben verschillende organisaties bijdragen geleverd aan het in kaart brengen van het windklimaat in Nederland. Een belangrijke bijdrage is in 1983 door Wieringa geleverd met het Windklimaat van Nederland[1]. Goed beschouwd vormt dit nog steeds de basis van de windkaarten in Nederland. Rond 1990 bracht de ontwikkeling van de Europese windatlas en het handboek Energieopbrengsten in Nederland een nieuwe impuls in de bepaling van het windklimaat. Op basis van een beperkt aantal jaren berekende de Europese windatlas[9] de karakteristieken van een aantal meteostations. Het handboek leverde een gestructureerde systematiek om het windklimaat op een willekeurige plaats in Nederland te bepalen. Ongeveer tegelijkertijd werd in Denemarken WAsP ontwikkeld dat al snel de feitelijke standaard werd voor windklimaatberekeningen in veel landen. In Nederland heeft het vrij lang geduurd voordat WAsP breed ingang vond. Dit was onder andere het gevolg van het dichte windmeetnet in Nederland. Bij het modelleren van het windaanbod werd steeds uitgegaan van de metingen die beschikbaar zijn uit het dichte windmeetnet van het KNMI. Daarnaast is er een beperkt aantal metingen uitgevoerd met het doel het windaanbod op grote hoogte te bepalen. In drie projecten zijn de windsnelheden op grote hoogten experimenteel bestudeerd. In het SEPmeetnet zijn aan de kust en in het binnenland door KEMA gedurende een aantal jaren windmetingen verricht in hoogspanningsmasten op een hoogte van ongeveer 80 m[3]. WEOM heeft metingen verricht op vier binnenlandlocaties op een hoogte van ca. 70 m[2]. Specifiek voor het bepalen van windbelastingen op windturbines zijn in de KNMI Cabauw windmeetmast windprofielen en turbulenties bepaald gedurende perioden met hoge windsnelheden[4]. In het project gevalideerde windkaart van Nederland[5] is WAsP voor de eerste keer ingezet om een windkaart van heel Nederland te bepalen. Dit project heeft aangetoond dat het goed mogelijk is om op basis van de bestaande meteogegevens en het gebruik van WAsP het windaanbod in de windrijke provincies van Nederland te bepalen op hoogten tussen 30 en 50 m. De bestaande modellen kenden een aantal knelpunten voor windenergietoepassingen. Ten eerste was er aan de kust sprake van een land-zee overgang die het windaanbod ter plaatse vrij sterk benvloedt. Ten tweede baseren de methoden zich op metingen van de oppervlaktewind op 10 m hoogte, die zich niet zonder meer naar grotere hoogten laat vertalen. Het windprofiel varieert als gevolg van de thermische stabiliteit van de atmosfeer.

5

Dit zorgt voor een onzekerheid in de schatting van de wind. Er dient namelijk rekening gehouden te worden met bijvoorbeeld de atmosferische stabiliteit of het optreden van temperatuurinversies. Het HYDRA-project dat het KNMI heeft uitgevoerd ten behoeve van het Rijksinstituut voor Kust en Zee (RIKZ) en het Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling (RIZA), heeft belangrijke spin-off opgeleverd voor windenergie. Het KNMI heeft bestaande windstations opnieuw geanalyseerd en geschoond voor omgevingsinvloeden[13]. Hiervoor is de ruwheid op basis van landgebruikkaarten zeer nauwkeurig (25 bij 25 meter) in kaart gebracht. Deze gegevens zijn in een samenwerkingsproject van Ecofys, KNMI en KEMA verwerkt tot de CD-ROM Windkaart van Nederland[10], die gebruikers in staat stelt om het windaanbod met behulp van WAsP objectief te bepalen.

6

3

Gebruikte methodiek

3.1 De Windkaart van Nederland op 100 m hoogteDe Windkaart van Nederland op 100 m hoogte geeft de langjarige gemiddelde windsnelheid op iedere locatie in Nederland met uitzondering van de Waddenzee en het IJsselmeer. De beperkingen van de berekeningsmethodiek en de beschikbaarheid van meetgegevens laten niet toe dat voor deze locaties de windsnelheid wordt weergegeven. Met name onvoldoende kennis over de stabiliteit van de grenslaag boven het IJsselmeer is hierbij een knelpunt. De Windkaart heeft een ruimtelijke resolutie van 200 m bij 200 m. In de digitale kaart zijn de windsnelheden met een resolutie van 0,1 m/s af te lezen. In de papieren kaart is de afstand tussen de contouren 0,5 m/s. Tussenliggende waarden kunnen worden geschat aan de hand van de afstand tot de contouren. Bij het maken van de Windkaart van Nederland hebben we alleen rekening gehouden met de terreinruwheid. Grote obstakels die zich stroomopwaarts bevinden kunnen de lokale windsnelheid nog benvloeden. Mocht dit het geval zijn, dan is een aparte windstudie nodig om deze effecten goed in beeld te kunnen brengen. Uit de validatie van de windsnelheidsberekeningen blijkt dat de nauwkeurigheid van de Windkaart van Nederland ongeveer 0,3 m/s is.

3.2 Korte beschrijving van de methodiekIn figuur 3.1 geven we schematisch de gebruikte methodiek weer voor het bepalen van de Windkaart van Nederland. In het kort komen de stappen hier op neer: 1. Aan de hand van KNMI-stations zijn tijdreeksen van potentile windsnelheden verzameld, waaruit we een langjarige statistiek hebben gedestilleerd. Dit dient als 2. basis voor de WAsP berekeningen. Met behulp van WAsP en gedetailleerde ruwheidskaarten zijn deze tijdreeksen geconverteerd naar regionale windatlassen die geldig zijn voor een groter gebied. De ruwheidskaarten zijn gegenereerd met het programma WAsP-map[12], dat een database bevat met de ruwheid van iedere locatie in Nederland.

7

3.

Nederland hebben we daarna opgedeeld in rekenblokken van 10 bij 10 km2. Met als basis de regionale KNMI-windatlassen hebben we door middel van interpolatie voor ieder van de rekenblokken een regionale windatlas afgeleid die dient als basis voor de lokale windsnelheidsberekeningen In de rekenblokken is met WAsP de windsnelheid op 100 m berekend met een ruimtelijke resolutie van 200 m. Dit houdt in dat WAsP voor 12 windrichtingen de stroomopwaartse ruwheid bepaalt en aan de hand daarvan een correctie op de

4.

5.

regionale windatlas aanbrengt. Tenslotte hebben we de Windkaart van Nederland bepaald door de rekenvakken samen te voegen tot een bestand. Dit bestand bevat de windsnelheden op alle roosterpunten op 100 m hoogte en dient als directe invoer voor de digitale Windkaart van Nederland. Voor de papieren Windkaart van Nederland is nog een

6.

tussenstap vereist, namelijk het berekenen van contouren met gelijke windsnelheid. Om er voor te zorgen dat de gebruiker zich goed kan orinteren zijn de windkaarten samengevoegd met referentiekaarten waarop de belangrijkste landschapskenmerken zijn te herkennen.

Voor dit proces hebben we Nederland opgedeeld in 480 gebieden. Voor ieder van deze gebieden is een regionale windatlas bepaald. In totaal bevat de Windkaart de windsnelheid op 1,2 miljoen roosterpunten.

8

.

KNMI-stations1 2

Met WASP berekening van regionale windatlas

Z0 0.03 0.1 0.4 10 7.23 6.05 5.53 60 ... 80 100 120 H

3

4

WAsP berekeningen levert windkaart per vierkant

5

Nederland verdeeld in gebieden van 10x10 km - windatlas per vierkant - ruwheidskaart per vierkant

Samenstellen tot windkaart van NLFiguur 3.1 Procedure voor het maken van de Windkaart van Nederland

9

10

4

Lange termijn windatlas

4.1 InleidingDe langjarige windsnelheidsmetingen van het KNMI vormen de basis van de Windkaart van Nederland. Deze metingen worden via diverse transformaties (zie hoofdstuk 3) vertaald in een windsnelheid op 100 m hoogte. De kwaliteit van de windmetingen bepaalt daarmee in belangrijke mate de kwaliteit van de Windkaart van Nederland. In dit hoofdstuk beschrijven we hoe we de KNMI stations hebben geselecteerd, verwerkt tot windstatistieken en uiteindelijk hebben vertaald naar WAsP-regionale windatlassen. Bij het berekenen van de langjarig gemiddelde windsnelheid hebben we een zo lang mogelijke periode gekozen, namelijk 20 jaar.

4.2 KNMI stations met potentile windsnelhedenIn het Hydra-project[13] zijn van alle KNMI-station reeksen van de potentile windsnelheid berekend. De potentile windsnelheid is de windsnelheid op de meetlocatie die is geschoond voor de invloed van de lokale ruwheid. De lokale ruwheid wordt bepaald uit de vlaagfactoren van het station. Daarna wordt de windsnelheid teruggerekend naar een standaard ruwheidslengte van z0 = 0,03 m voor landstations. Zeestations kennen een standaard ruwheidslengte van z0 = 0,0002 m, wat overeenkomt met de ruwheidslengte van open water.

11

Figuur 4.1

Berekening van de potentile windsnelheid uit stationsmetingen

Voor het berekenen van de potentile windsnelheid transformeren we de windsnelheid eerst van 10 m hoogte naar 60 m hoogte (blending height). Hierbij maken we gebruik van de lokale ruwheid. Daarna vindt een omgekeerde transformatie plaats, maar nu bij de genoemde standaardruwheid. Hierbij is de veronderstelling dat de lokale ruwheid geen invloed meer heeft op de windsnelheid op 60 m, maar dat deze alleen maar afhangt van de ruwheid op een grotere ruimtelijke schaal, de zogenaamde mesoruwheid. Bij opschaling naar de blending height wordt geen gebruik gemaakt van stabiliteitscorrecties. Dit is in dit geval ook niet nodig omdat de fout bij het opschalen en het neerschalen elkaar grotendeels opheffen. Bij het maken van de regionale windatlassen zagen wij ons voor een aantal vragen geplaatst, namelijk: 1. Hoe kunnen we de potentile windsnelheden inpassen in WAsP 2. Op welke manier moeten de stabiliteitscorrecties worden doorgevoerd

Standaard berekent WAsP een regionale windatlas uit de ruwe windgegevens. Het WAsP model corrigeert deze ruwe windgegevens voor de omgevingsinvloeden. In het geval van de KNMI-stations is echter al voor de lokale invloeden gecorrigeerd en blijft slechts de invloed van de mesoruwheid over. In [12] suggereert Coeling et al. om de potentile windsnelheid met een vaste factor van 1,31 (log(60/0,03)/ln(10/0,03)) te vermenigvuldigen en deze waarde te gebruiken als bron voor de WAsP berekeningen. Dit zou overeenkomen met de windsnelheid gemeten op 60 m hoogte. Dit is in principe mogelijk als de grenslaag gemiddeld neutraal is, maar in Nederland is dit niet het geval. In Nederland is de grenslaag gemiddeld licht stabiel. Toepassing van de voorgestelde procedure zou leiden tot een onderschatting van de windsnelheid op 100 m hoogte. Voor de Windkaart van Nederland hebben wij een hybride model ontwikkeld. Bij het bepalen van de ruwheidslengte zijn we uitgegaan van de ruwheidskaarten van het KNMI. Hierbij

12

hebben wij een gebied gemodelleerd met een straal van 20 km, zodat WAsP in staat is om het windsnelheidsprofiel op grote afstand van het meetstation te berekenen. Dit profiel komt dan overeen met de meso-ruwheid. Om de correctie van de lokale ruwheid in rekening te brengen, zoals die al aanwezig is in de potentile windsnelheid, hebben we rondom het meetstation een cirkelvormig gebied aangenomen met een ruwheidslengte van z0 = 0,03 m (zie figuur 4.2). Bij het opschalen naar grotere hoogte voert WAsP automatisch de juiste stabiliteitscorrecties uit.

Ruwheidslengte uit WA P-mapS

Potentiele windsnelheid

Ruwheidslengte z0 = 0,03 m

Figuur 4.2

Hybride model voor de inpassing van potentile windsnelheden in WAsP.

4.3 Onderbouwing keuze van KNMI meetstationsHet netwerk van stations waarvoor het KNMI windgegevens verzamelt, bevat een groot aantal stations die in principe bruikbaar zijn om dienst te doen als basis voor de windkaartberekeningen. Bij de keuze van de stations hebben we ons laten leiden door een aantal criteria die samen de geschiktheid bepalen van de stations. De locatie van het station. Het is nodig om voldoende dekking te hebben van meetstations. WAsP adviseert om de afstand tussen het meetstation en de locatie waarvoor de windsnelheid berekend, wordt minder dan 50 km te laten bedragen. Lengte van de meetreeks. Een voldoende lange reeks van meetgegevens is nodig om te zorgen dat de gemiddelde snelheid van de reeks overeenkomt met de langjarige gemiddelde windsnelheid. Bij de keuze hebben we stations gekozen waarvan minimaal 20 jaar aaneengesloten windgegevens beschikbaar zijn. Voor de analyse is de periode van 1983 tot 2002 gekozen. Kwaliteit van het meetstation. Verkaik[15] heeft een overzicht gemaakt van de geschiedenis van de meetstations. Hij beschrijft de meetapparatuur die door de jaren heen gebruikt is; de verschillende locaties waar de meetmast zich heeft bevonden en de hoogte van de meetmast. Hij geeft bovendien een beoordeling van de kwaliteit van het station en de continuteit van de meetreeks. Dit heeft uiteindelijk geleid tot 26 stations die we voor het berekenen van regionale windatlassen hebben gebruikt. Bijlage A geeft een overzicht van de gebruikte stations en hun cordinaten.

13

4.4 KNMI vingerafdrukken (finger prints)Van de gebruikte KNMI-stations hebben we zogenaamde finger prints gemaakt. Deze vingerafdrukken geven in een oogopslag de belangrijkste eigenschappen van het meetstation, zoals: Gemiddelde windsnelheid Jaarlijkse variabiliteit Dagelijkse gang Windrichtingverdeling

Weibull-verdeling Deze finger prints vindt u in bijlage B. Voor details en uitleg over de fingerprints verwijzen we naar de Europese Windatlas[9], die de fingerprints uitgebreid behandelt. De vingerafdrukken geven onder andere een indruk van de invloed van stabiliteitseffecten op de windsnelheid. Dit komt tot uitdrukking in de dagelijkse gang van het station. Voorbeelden van stations met een duidelijk verschillende dagelijkse gang zijn te zien in figuur 4.3. Station Twente laat een dagelijkse gang zien met een maximum rond drie uur s middags. Dit laat zien dat er sprake is van opwarming van de bodem en als gevolg daarvan een hogere menging in de grenslaag en daardoor een hogere windsnelheid. Station IJmuiden is aan de kust gelegen en vertoont een veel kleinere dagelijkse gang. Het zeewater vormt een grote warmtebuffer waardoor de lucht niet snel kan opwarmen en niet extra wordt opgemengd. De windsnelheid is gemiddeld bijna constant over de dag. Het is belangrijk om deze verschillen in kaart te brengen, omdat de stabiliteit van de grenslaag bepaalt hoe de windsnelheid toeneemt met de hoogte. Bij het bepalen van de stabiliteitsparameters in WAsP hebben we daarom rekening gehouden met het stabiliteitsprofiel van het station. Wanneer er geen sprake is van een noemenswaardige dagelijkse gang hebben we qua stabiliteit het station gemodelleerd alsof het een zeestation betreft. Twente Hoek van Holland

Figuur 4.3

Voorbeeld van verschillende dagelijkse gang bij kuststations en landstations. De getrokken lijnen geven de windsnelheid, de gestippelde lijnen geven het windvermogen. De dagelijkse gang is gegeven voor het zomer- en het winterseizoen.

4.5 StabiliteitseffectenHet artikel Shear and stability in high met masts, and how WAsP treats it[8], geeft een uitstekende beschrijving hoe WAsP omgaat met stabiliteitscorrecties. Met behulp van meetgegevens van de Ris meetmast en de meetmast in Brandenburg van de Duitse weerdienst enerzijds en aan de hand van de theorie anderzijds gaan de schrijvers na hoe

14

groot de effecten van stabiliteit zijn op schattingen van de gemiddelde windsnelheid. Minstens net zo belangrijk is het hoe vaak deze in de tijd deze effecten voorkomen. Het grootste probleem bij de opschaling van windmetingen treedt op tijdens perioden met een stabiele grenslaag. Hogere luchtlagen worden ontkoppeld van lagere luchtlagen als gevolg van het thermische profiel. Dit heeft tot gevolg dat het nauwelijks mogelijk is om de windsnelheid van een lagere hoogte naar een grotere hoogte te transformeren. Gelukkig komt dit in de tijd niet zo veel voor. Het betreft vooral nachtelijke uren met lage windsnelheden. Volgens het artikel komt de situatie op 100 m ongeveer 14% van de tijd voor. Voor de nachturen is het percentage 24%. Omdat deze situaties vooral bij lage windsnelheden voorkomen is de invloed op de gemiddelde windsnelheid niet groot. Gezien de bevindingen is het goed om de situatie voor Nederland in kaart te brengen. De basis van de WAsP methodiek voor stabiliteitscorrectie zijn correctieberekeningen voor de laag waarop de respons voor stabiliteitseffecten het kleinst is. Wieringa heeft deze laag voor het windklimaat van Nederland ook als uitgangspunt genomen. Uit metingen aan de Cabauw meetmast (figuur 4.4) is goed te zien dat deze laag zich op ongeveer 100 m bevindt. Boven en onder deze laag zijn de thermische effecten gedurende de dag aanmerkelijk groter.

Figuur

4.4

Jaargemiddelde invloed van de stabiliteit op het windprofiel in Cabauw[4]

De Europese windatlas beschrijft de correcties die WAsP gebruikt voor het modelleren van stabiliteitseffecten[9]. De grootte en de richting van de correctie worden vooral bepaald door twee parameters Havg (average) en Hrms (root-mean-square). Havg bepaalt het effect dat de gemiddelde warmteflux heeft op het grenslaagprofiel. Hrms is een maat voor het effect van de warmtefluxvariatie op het grenslaagprofiel. Figuur 4.5 geeft een voorbeeld van de effecten van de stabiliteit op het grenslaagprofiel en de manier waarop deze in WAsP zijn gemodelleerd.

15

Figuur 4.5

Voorbeeld van de effecten van de stabiliteit op het grenslaagprofiel en de manier waarop deze in WAsP zijn gemodelleerd.

Voor Nederland hebben we de stabiliteitsparameters bepaald aan de hand van een set van 11 jaar windsnelheidsmetingen in de KNMI mast in Cabauw[4]. In deze mast heeft het KNMI windsnelheden gemeten op 10, 20, 40, 80, 140 en 200 m hoogte. De stabiliteitsparameters hebben we bepaald door de windsnelheid op 100 m te berekenen, waarbij we zijn uitgegaan van de meetgegevens op verschillende hoogten (20, 40, 80 en 140 m). Uit deze berekeningen bleek dat bij opschaling van de onderste meethoogten (20 en 40 m) naar 100 m met standaard WAsP-stabiliteitswaarden een onderschatting van de windsnelheid optrad. Waarschijnlijk ontwikkelt zich gedurende stabiele situaties een ontkoppeling tussen de windsnelheid op lagere niveaus en de windsnelheid op grotere hoogtes. Door systematische variatie van de parameters is het gelukt dit effect in rekening te brengen. We merken hierbij op dat het gaat om gemiddelde correcties op het windsnelheidsprofiel. Van uur tot uur kunnen de windsnelheidsprofielen sterk afwijken van het door WAsP berekende profiel. Tabel 4.1 geeft een overzicht van de door ons gebruikte en de standaard waarden voor de stabiliteitsparameters. Tabel 4.1 overzicht van gebruikte stabiliteitsparameters Parameter Land Zee Hoff Hrms Hoffs Hrms Standaardwaarde -40 100 15 30 Waarde voor Nederland -80 40 15 30

16

4.6 KuststationsIn principe houdt WAsP rekening met de aanwezigheid van een land/zee overgang binnen een strook van 10 km vanaf de kust. De aanwezigheid van de kust laat zich op twee manieren gelden. Ten eerste heeft het zeewater een lage ruwheid, zodat de snelheden onmiddellijk aan de kust hoog zijn. Meer landinwaarts neemt de invloed van de ruwheid steeds meer toe. Er ontwikkelt zich een interne grenslaag waarvan de hoogte toeneemt naarmate de locatie verder van de kust is. Onder deze hoogte is de laag in evenwicht met het landoppervlak, daarboven is het profiel in overeenstemming met een zeeprofiel. Daarnaast zijn de stabiliteitseffecten boven zee anders dan boven land. Boven zee is de grenslaag gemiddeld gezien bijna neutraal, terwijl boven land de grenslaag een enigszins stabiel karakter heeft. In de buurt van de kust zou dit verschillende karakter van de stabiliteit leiden tot een sprong in de windsnelheid. Om dit ongewenste gedrag tegen te gaan heeft WAsP een gebied gedefinieerd waarin het ene regime geleidelijk overgaat in het andere regime. WAsP-parameter 13 (width of coastal zone) bepaalt de breedte van het gebied waarover dit gebeurt. De parameter staat standaard ingesteld op een waarde van 10 km. WAsP bepaalt uit de ruwheidskaart de afstand tot de kust en berekent hiermee welke resulterende stabiliteitsparameters Havg en Hrms worden gebruikt. Tijdens onze bepaling van de regionale windatlassen uit de kuststations hebben we geconcludeerd dat de standaardberekeningen leiden tot onrealistisch hoge waarden voor de windsnelheden op 100 m hoogte. Dit bleek onder andere uit vergelijkingen met de opbrengsten van een windpark op de Maasvlakte (zie ook hoofdstuk 7). De berekende windsnelheid aan de kust was hoger dan de berekende windsnelheid op zee en op land. In werkelijkheid hoort de windsnelheid aan de kust tussen deze waarden in te leggen. Een aantal stations zoals IJmuiden, Hoek van Holland en Cadzand staan op de pier of bevinden zich dicht bij het water. Het probleem van hoge windsnelheden hebben we verholpen door voor deze stations de stabiliteitsparameters voor zee te gebruiken. Dit leidde er toe dat de berekende gemiddelde windsnelheid op 100 m hoogte met 1 m/s naar beneden ging. Hiermee kwam de voorspelde windsnelheid goed overeen met de windsnelheid die op basis van de parkopbrengsten verwacht kan worden. Daarnaast bleek de windsnelheid met deze aanpassing geen sprong meer te vertonen bij de overgang van zee naar land.

17

4.7 Berekening van de windatlassenR-class 0 (0.00 m) Height 1 (z = 10 m) Height 2 (z = 60 m) Height 3 (z = 80 m) Height 4 (z = 100 m) Height 5 (z = 120 m) m/s Wm-2 m/s Wm-2 m/s Wm-2 m/s Wm-2 m/s Wm-2 6.61 335 7.90 548 8.16 607 8.37 663 8.57 715 R-class 1 (0.03 m) 4.64 135 6.61 320 7.06 377 7.47 447 7.84 519 R-class 2 (0.10 m) 4.07 89 6.08 252 6.52 295 6.89 347 7.23 403 R-class 3 (0.40 m) 3.21 44 5.30 170 5.71 205 6.06 236 6.37 273

Figuur 4.6

Voorbeeld van een regionale windatlas (Herwijnen)

Voor de geselecteerde stations hebben we uit de potentile windsnelheidsreeksen de regionale windatlassen berekend (lib-files). Deze lib-files bevatten een beschrijving van het windklimaat in de vorm van de Weibull-vormfactor (k) en de schaalfactor (a). De regionale atlas bevat de Weibull-factoren per windrichting per ruwheidsklasse en per hoogte. Bij de berekening van de Windkaart van Nederland zoekt WAsP de Weibull-factoren die horen bij een bepaalde hoogte en gebruikt deze om de windsnelheden te berekenen. Wanneer een hoogte niet voorkomt in de tabel berekent het programma de waarde door tussen de wel beschikbare hoogten te interpoleren. Het is dus van belang om bij de keuzen van de hoogten aan te sluiten bij de latere berekeningen. Wij hebben er voor gekozen de windsnelheden te laten uitrekenen bij 10 m (ter controle met de originele data), 60 m, 80 m, 100 m en 120 m.

4.8 Interpolatie tussen stationsDe basis van de WAsP-methodiek is dat het de lokale windsnelheid berekent op basis van het regionale windklimaat en dit corrigeert voor de terreinruwheid. Daarbij is het standaard om voor de berekeningen van het lokale windklimaat de dichtstbijzijnde of de meest representatieve regionale windatlas te gebruiken. In het geval van de Windkaart van Nederland zou dit leiden tot scherpe overgangen en sprongen in de windsnelheidscontouren, wanneer voor aangrenzende gebieden van de ene windatlas naar de andere windatlas zou worden overgeschakeld. Om dit te voorkomen hebben we gebruik gemaakt van een van de WAsP utilities, de zogenaamde LIB-interpolator LT (figuur 4.7). De LIB-interpolator berekent de eigenschappen van een windatlas door interpolatie van drie omliggende stations. Het interpoleert de

18

richtingsafhankelijke eigenschappen met behulp van Fourier-splines. Voor de overige grootheden vindt een lineaire interpolatie plaats.

Figuur 4.7

Voorbeeld van lineaire interpolatie met de LIB-interpolator. Drie stations (1, 2 en 3) zijn de basis voor de berekening van de gezochte regionale windatlas.

Op deze manier hebben we voor alle 480 rekengebieden van Nederland een regionale windatlas berekend. Figuur 4.8 geeft een overzicht van de rekengebieden van 10 bij 10 km2. Verder geeft de figuur aan welke KNMI-stations we hebben gebruikt voor de interpolatie () en hoe we Nederland hebben ingedeeld bij de interpolatie. Bijlage A geeft een overzicht van de gebruikte stations.

19

Figuur 4.8

Overzicht van de rekenblokken met de gebruikte stations voor de ruimtelijke interpolatie. () geeft aan welke stations zijn gebruikt voor de interpolatie. De dikkere lijnen geven de gekozen gebiedsindeling is bij de interpolatie.

20

5

Berekening van de Windkaart van Nederland

5.1 InleidingIn dit hoofdstuk behandelen we de berekening van de Windkaart van Nederland. In hoofdstuk 4 hebben we uitgelegd hoe de regionale windatlassen zijn berekend. In dit hoofdstuk behandelen we hoe met behulp van deze atlassen en ruwheidskaarten onder toepassing van WAsP de windsnelheden op iedere locatie in Nederland berekenen.

5.2 RuwheidskarteringDe windsnelheid op een bepaalde locatie hangt af van het regionale windklimaat en de ruwheid rondom de locatie. Naarmate we de windsnelheid op grotere hoogte willen bepalen, neemt de omvang van het gebied dat invloed op de windsnelheid heeft toe. Daar staat tegenover dat de invloed van de ruwheid op de windsnelheid afneemt. Het KNMI heeft een ruwheidskaart gemaakt op basis van de Landgebruikkaart LGN3+ van Alterra. In de landgebruikkaart is Nederland verdeeld in gebieden van 25 m bij 25 m. Aan deze gebieden heeft Alterra steeds een gebruiksfunctie toegekend. KNMI heeft deze gebruiksfuncties geclassificeerd en aan iedere gebruiksfunctie een ruwheidslengte gekoppeld. Dit is de ruwheidskaart die wij hebben gebruikt. Het KNMI programma WAsPmap kan ruwheidskaarten maken die rechtstreeks zijn in te lezen in WAsP. Het is bovendien mogelijk om uitsneden uit de ruwheidskaart van Nederland maken en de gebieden van 25 m bij 25 m samen te voegen tot grotere gebieden. We hebben aan de hand van een gevoeligheidsstudie gekozen om voor de Windkaart van Nederland ruwheidsgebieden te berekenen van 200 m bij 200 m. Hierbij hebben de volgende overwegingen een rol gespeeld: WAsPmap kan maximaal 200 bij 200 roosterpunten verwerken De gebruikershandleiding van WAsP beveelt aan om bij een WAsP berekening het stroomopwaartse gebied over een afstand van minimaal 15 km in kaart te brengen De invloed van de resolutie op de windsnelheid is klein De hoeveelheid rekenwerk wordt beperkt. Een verdubbeling van de afstand tussen de roosterpunten verkleint de hoeveelheid rekenwerk met een factor 4

21

Voor ieder punt waarvoor WAsP een windsnelheidsberekening maakt, construeert het een ruwheidsroos. Deze ruwheidsroos bestaat uit 12 taartpunten van 30o die de ruwheidslengte als functie van de afstand weergeven. In totaal kan een windrichtingsector 7 ruwheidslengteovergangen bevatten.

Figuur 5.1

Voorbeeld van een ruwheidskaart (200 m resolutie) en een daaruit afgeleide ruwheidsroos (Hoek van Holland)

Figuur 5.1 laat een voorbeeld zien van een ruwheidskartering op basis van de KNMIdatabase. De figuur toont verder de ruwheidsroos die WAsP hieruit heeft afgeleid en die het gebruikt in de windsnelheidsberekeningen. Voor ieder punt van Nederland is deze ruwheidsroos bepaald ten behoeve van de windsnelheidsberekening.

5.3 RekenblokkenNederland is te groot om in een keer mee te nemen bij het berekenen van de Windkaart van Nederland. Om deze reden hebben we Nederland opgedeeld in gebieden van 10 km bij 10 km (figuur 4.8), waarbinnen op het rekenrooster van 200 m bij 200 m de windsnelheid is berekend. Rondom het rekenblok hebben we een ruwheidskaart gedefinieerd met afmetingen van 40 km bij 40 km. Op deze manier is voor ieder rekenpunt van het rekenrooster gewaarborgd dat er stroomopwaarts over minimaal 15 km de ruwheidslengte bekend is. Het is van belang om de windsnelheidscondities ver stroomopwaarts te bepalen. Rondom het rekenblok hebben we de windsnelheden over een extra strook van 1 km berekend om te voorkomen dat bij het samenstellen van de rekenblokken tot de Windkaart van Nederland er overgangen ontstaan. Bij het samenstellen middelen we daarom de snelheden in deze strook met de windsnelheden in de naastliggende blokken. In totaal is Nederland op deze manier verdeeld in 480 blokken van 2500 roosterpunten wat neerkomt op 1,2 miljoen roosterpunten.

22

15 km

10 km

15 km

Figuur 5.2

Afmetingen van een rekenblok.

5.4 GrensgebiedenDe ruwheidskaart van het KNMI strekt zich uit tot aan de Nederlandse grens. In de ruwheidskaart is voor Duitsland en Belgi een vaste waarde van de ruwheidswaarde opgeslagen. Deze bedraagt 0.24 m. Het is niet mogelijk gebleken om van Duitsland of Belgi even gedetailleerde ruwheidskaarten te verkrijgen als voor Nederland. In Belgi het bedrijf 3E bezig een ruwheidskaart te maken in het kader van een federaal onderzoeksproject om te komen tot een verbeterde voorspelling van het windklimaat in Belgi. Helaas was deze niet op tijd beschikbaar om hem mee te kunnen nemen in onze berekeningen. Uit eerste berekeningen bleek dat de standaardwaarde van het KNMI de ruwheidslengte overschat. De ruwheidslengte bleek in sommige gevallen over de grens sterk af te wijken van de ruwheidslengte aan de Nederlandse kant van de grens. We hebben dit opgelost door de ruwheidslengte te spiegelen. Voor de ruwheidslengte in het buitenland hebben we per rekenblok dezelfde ruwheidslengte genomen als in Nederland. Deze methode betekent dat in sommige gevallen de windsnelheid dichtbij de grens kan afwijken van de werkelijke gemiddelde windsnelheid. Met name in Limburg dat natuurlijk relatief smal is kan dit effect belangrijk zijn.

23

24

6

Windprofielen tussen 80 en 120 m

6.1 InleidingDe Windkaart van Nederland is in principe ontwikkeld voor een hoogte van 100 m. Met de Windkaart is het echter ook mogelijk om de windsnelheden op andere hoogten te bepalen. In de digitale Windkaart van Nederland zijn extra lagen opgenomen met de windsnelheden op 80 m en 120 m. De papieren Windkaart van Nederland bevat een eenvoudige rekenregel waarmee gebruiker de windsnelheid op hoogten tussen 80 m en 120 m kan berekenen. In dit hoofdstuk behandelen we hoe dit tot stand is gekomen.

6.2 Windkaarten op andere hoogtenVoor het bepalen van de extra kaartlagen zijn de berekeningen die we hebben beschreven in hoofdstuk 5 herhaald voor hoogten van 80 m en 120 m. Dat wil zeggen dat op basis van de al beschikbare regionale windatlassen en de beschikbare ruwheidskaarten WAsP berekeningen zijn gemaakt voor 80 m en 120 m. Hiermee zijn voor deze twee hoogten dus volledige windkaarten gegenereerd met dezelfde resolutie als de 100 m kaart, namelijk 200 m bij 200 m.

6.3 Lagen op 80 m en 120 m in de digitale Windkaart van NederlandVan de windsnelheidskaarten op 80 m en 120 m hebben we kaartlagen gemaakt voor de digitale Windkaart van Nederland. De resolutie en de afleesnauwkeurigheid zijn identiek aan de Windkaart van Nederland op 100 m. Er zijn contourenkaarten en vlekkenkaarten beschikbaar voor de gebruiker. Voor details verwijzen we naar de handleiding van de digitale Windkaart van Nederland.

6.4 Eenvoudige rekenregel in de papieren versieDe papieren versie van de Windkaart van Nederland bestaat uit kaarten van de windsnelheid op 100 m hoogte. Het was niet de bedoeling om ook kaarten op andere hoogten op te nemen in de atlas, maar het mogelijk te maken om door middel van eenvoudige rekenregel de windsnelheid op andere hoogten te berekenen. De eenvoud van de regel gaat wel enigszins ten koste van de nauwkeurigheid van de windsnelheidsbepaling. Voor een nauwkeurige

25

bepaling staat de gebruiker natuurlijk altijd de digitale Windkaart van Nederland ter beschikking. De rekenregel voor de berekening van windsnelheden tussen 80 m en 100 m luidt als volgt: U (z) = U100 + c * (z-100) hierin is: U(z)de windsnelheid op de hoogte z (m/s) U100 de windsnelheid op 100 m (m/s). Deze kan op de Windkaart worden afgelezen. z c de hoogte tussen 80 en 120 m waarvan de windsnelheid bepaald moet worden -1 een constante met waarde 0,023 (ms /m)

VoorbeeldDe gebruiker wil de windsnelheid op 90 m bepalen. De windsnelheid die in de atlas wordt afgelezen wordt geschat op 7,3 m/s. De windsnelheid op 90 m wordt dan 7,3-0,23 = 7,1 m/s.

6.5 Onderbouwing en nauwkeurigheid van de rekenregelDe rekenregel is afgeleid door vergelijking van de kaartlagen op de drie hoogten 80 m, 100 m en 120. Een theoretische beschouwing van de grenslaagvergelijking laat zien dat het verschil van de snelheden op deze hoogten niet rechtstreeks afhankelijk is van de ruwheidslengte van het onderliggende terrein, maar slechts van de wrijvingssnelheid u* (een maat voor de wrijving aan het aardoppervlak). De invloed van de ruwheid zit al grotendeels verwerkt in de windsnelheid op 100 m hoogte. Figuur 6.1 laat het snelheidsverschil zien tussen de windsnelheid op 80 m en op 100 m hoogte. Uit de figuur wordt duidelijk dat dit verschil niet veel varieert over Nederland namelijk tussen -0,35 en -0,55 m/s. In het westen van het land is de waarde iets hoger dan in het oosten van het land. Een gemiddelde waarde van -0,45 m/s lijkt goed te voldoen. Hiermee -1 komt de cofficint c in de rekenregel op c=0,45/20=0,023 ms /m.

26

-0.35

-0.45

-0.55

Figuur 6.1

Windsnelheidsverschil tussen 80 m en 100 m

Uit de figuur kunnen we ook de nauwkeurigheid van de rekenregel te bepalen. Voor het maximale hoogteverschil van 20 m bedraagt de nauwkeurigheid 0,1 m/s. Voor tussenliggende hoogtes wordt de onnauwkeurigheid evenredig kleiner. Deze onnauwkeurigheid komt bovenop de onnauwkeurigheid van de Windkaart van Nederland op 100 m hoogte.

27

28

7

Validatie en Nauwkeurigheid

7.1 InleidingDe Windkaart van Nederland is gebaseerd op windgegevens die voor het merendeel zijn gemeten op 10 m hoogte. Een goede extrapolatie van deze gegevens naar 100 m is vooral afhankelijk van het juiste grenslaagprofiel. Dit grenslaagprofiel is afhankelijk van de ruwheids- en de stabiliteitsmodellering. Validatie van deze modellen is slechts mogelijk door gebruik te maken van metingen op grotere hoogte. Uit een inventarisatie blijkt dat er slechts weinig gegevens beschikbaar zijn. Wij hebben gebruik gemaakt van zoveel mogelijk gegevens om de Windkaart van Nederland te valideren. Figuur 7.1 geeft een overzicht van de gebruikte validatiepunten.

Veenhuizen

Harculo

Cabauw Slufter

Dodewaard

SEP Eindhoven

Maasbracht

Figuur 7.1

Meetpunten gebruikt voor de validatie. () WEOM () SEP meetnet () KNMI Cabauw () Windpark op slufter

29

7.2 Cabauw meetmastDe belangrijkste bron voor de validatie vormt de KNMI-mast in Cabauw (figuur 7.2). Het KNMI heeft ons een gedetailleerde set van gegevens ter beschikking gesteld met windsnelheidsmetingen op hoogten tussen 10 m en 200 m.

Figuur 7.2

Cabauw meetmast

De windsnelheid en windrichting zijn op 6 hoogten gemeten: 200,140, 80, 40, 20 en 10 m. De windmetingen worden uitgevoerd op 3 uithouders om verstoring van de wind te voorkomen. Gedurende iedere 10 minuten meetperiode wordt de beste uithouder uitgekozen en gebruikt voor het bepalen van de windsnelheid en de windrichting. Ondanks deze procedure treedt nog enige verstoring op. Hiervoor heeft het KNMI gecorrigeerd; de correctie bedraagt niet meer dan 3% voor de windsnelheid en niet meer dan 3 graden voor de windrichting. Van de Cabauw windgegevens was een geschoonde dataset van 11 jaar windgegevens beschikbaar die uitstekend geschikt is voor validatie. Het KNMI heeft de gegevens geschoond en eventuele gaten opgevuld. In Hoofdstuk 4 hebben we de invloed van de stabiliteitsparameters op de berekende windprofielen behandeld. De Cabauw-gegevens hebben we gebruikt om de waarden van de parameters te valideren met behulp van de in Cabauw gemeten windprofielen. Hierbij hebben we de volgende procedure gevolgd: Van de metingen op de hoogten 20 m, 80 m en 140 m hebben we regionale windatlassen gemaakt met de standaard WAsP-parameters en met de aangepaste parameters. De regionale windatlassen geven ook het windklimaat op andere hoogten dan waarop de metingen zijn verricht.

30

Met deze windatlassen hebben we de windsnelheid en het windvermogen berekend op hoogten tussen 10 en 140 m. Deze berekende windsnelheden en windvermogens hebben we vergeleken met de gemeten waarden op 20 m, 80 m, en 140 m. Figuur 7.3 geeft het resultaat van deze vergelijking.

700 600 Vermogen (W/m2) 500 400 300 vermogen 200 100 0 0 50 hoogte (m) Cabauw 20 (standaard) Cabauw 140 (aangepast)Figuur 7.3 Validatie Cabauw gegevens

9 8 Windsnelheid (m/s)31

7 windsnelheid 6 5 4 3 2 150

100

Cabauw 20 (aangepast) metingen

De figuur laat duidelijk zien dat de extrapolatie vanuit de Cabauw-metingen op 20 m hoogte (gele lijn) op de hoogten van 80m en 140 m te lage waarden opleveren. De onderschatting is in de orde van 0,4 m/s. Met de aangepaste waarden zijn de extrapolaties duidelijk beter, namelijk minder dan 0,2 m/s. Op het niveau van het windvermogen, wat een goede maat is voor de kwaliteit van een windenergieopbrengstberekening, is het verschil minder dan 3%. De conclusie is dat we met de aangepaste stabiliteitsparameters goed in staat zijn om met WAsP het gemiddelde windprofiel boven land te berekenen.

7.3 Windgegevens in het binnenland (WEOM en SEP)WEOM heeft metingen verricht op vier binnenlandlocaties op een hoogte van 70 m (zie figuur 7.1)[2]. Deze locaties zijn Veenhuizen, Harculo, Dodewaard en Maasbracht. Uit de rapportage blijkt dat de metingen in Dodewaard en Maasbracht goed te gebruiken zijn voor de validatie. De meetserie is weliswaar relatief kort met een meetperiode van 2 jaar, maar door middel van correlaties met nabijgelegen meetstations is hiervoor gecorrigeerd en zijn langjarige gemiddelde windsnelheden bepaald. Op basis van de windkaartmethodiek zijn ook schattingen gemaakt van de windsnelheid op 70 m hoogte. In het SEP-meetnet zijn aan de kust en in het binnenland door KEMA gedurende een aantal jaren windmetingen verricht in hoogspanningsmasten op een hoogte van ongeveer 80 m[3]. Dit maakte onderdeel uit van een experimenteel programma naar windenergie waar ook de

Proefwindcentrale in Oosterbierum een onderdeel van uitmaakte. Naast metingen van de windsnelheid aan de kust is in het binnenland een reeks van metingen beschikbaar die afkomstig zijn uit de buurt van Eindhoven. Tabel 7.1 laat een vergelijking zien van de gemeten en de berekende windsnelheid op de locaties Maasbracht, Dodewaard en Eindhoven. WEOM heeft de gemeten windsnelheid gecorrigeerd voor de afwijking van de langjarig gemiddelde windsnelheid met behulp van nabijgelegen KNMI-stations. Voor ieder van de stations hebben we een windkaartberekening uitgevoerd. Hiervoor hebben we de omgevingsruwheid van de meetlocatie bepaald met de ruwheidskaart volgens de windkaartmethode. De windsnelheid hebben we daarna berekend met als basis KNMI-station in de omgeving. Voor Maasbracht waren dit Volkel en Arcen; voor Dodewaard waren dit Volkel, Herwijnen, Cabauw en Deelen en voor de SEP-meting was dit het KNMI-station Eindhoven. Uit de tabel blijkt dat de berekeningen ongeveer 0,3 m/s afwijken van de gemeten waarden.

Tabel 7.1

Vergelijking van de gemeten windsnelheden (gecorrigeerd voor het langjarig gemiddelde) en windkaartberekeningen op basis van stations in de omgeving van de meting.

Maasbracht (WEOM) Gemeten windsnelheid Berekende windsnelheid op basis van: Volkel Arcen Herwijnen Cabauw 20 Deelen Eindhoven 5.8 5.5 5.8

Dodewaard (WEOM) 6.5

Eindhoven (SEP) 6.7

6.2 6.8 6.5 6.9 6.6

7.4 Validatie van kuststation met windturbineopbrengstenZoals in hoofdstuk 4 is aangegeven bleek de standaardmethodiek van WAsP niet te voldoen voor de kuststations. Deze leverden bij opschaling naar 100 m hoogte te hoge waarden op voor de gemiddelde windsnelheid. Bij de berekeningen van de Windkaart hebben we voor de kuststations voor de stabiliteitsparameters waarden aangenomen die overeenkomen met de waarden boven zee. In deze paragraaf geven we de validatie van deze methode aan de hand van KNMI-station Hoek van Holland. Voor de validatie hebben we van Eneco toestemming gekregen om gebruik te maken van opbrengstgegevens van het windpark op de Slufterdam (Maasvlakte). De 8 turbines hebben een ashoogte van bijna 90 m ten opzichte van het omliggende terrein. De opbrengsten van dit windpark zijn via lineaire regressie gekoppeld aan de regionale Windex van Zeeland. De correlatie van de opbrengstgegevens met deze Windex is goed met 2 een correlatiecofficint van R = 0,89. Aangezien de gegevens vertrouwelijk zijn verstrekt, tonen we in dit rapport alleen de resultaten van de validatie en een schatting van de onnauwkeurigheid die hiermee gepaard gaat.

32

Bij het bepalen van de windsnelheid op de Slufterdam hebben we de volgende stappen ondernomen.

Bepalen van de langjarige parkopbrengst van het referentiepark1. 2. Bepalen van de productiegegevens van het windpark op de nabijgelegen Slufterdam, gecorrigeerd voor niet-beschikbaarheid, en de lengte van de maand Voor de beschikbare maanden bepalen van de regressie met de meest geschikte Windex. Als meest geschikt is de Windex genomen die de hoogste correlatie vertoonde met de opbrengsten van het windpark. Extrapolatie van de opbrengst naar een langjarig gemiddelde opbrengst. Dit komt overeen met een Windex van 100

3.

Kalibreren van WAsP voor het kuststation Hoek van Holland1. 2. 3. Bepalen van het langjarig windklimaat ter plaatse van het referentiepark op basis van KNMI-station Hoek van Holland en de KNMI-ruwheidskaart Aanpassen van de stabiliteitsparameters aan het zeeklimaat Opbrengst berekenen van het referentiepark op basis van de P(V)-curve van de op de Slufterdam aanwezige windturbines en de gemiddelde windparkeffecten en vergelijken met de langjarig verwachte gemiddelde opbrengst. Windparkeffecten hebben we berekend met het programma WindFarmer. Bepalen van de langjarige parkopbrengst van het windpark op de slufterdam Op de Slufterdam staan GE-1.5 windturbines met een ashoogten van 64,7 m. De hoogte van de Slufterdam is 24 m, waarmee de hoogte van de turbines op 69 m komt, wanneer de turbines op een vlakke ondergrond zouden staan. Van 8 turbines heeft ENECO de opbrengsten en de beschikbaarheid aan ons ter beschikking gesteld voor controleberekeningen. Op basis van deze gegevens hebben we het gemiddelde geleverde vermogen bepaald aan de hand van de maandopbrengst, gecorrigeerd voor de beschikbaarheid van de turbines en de lengte van de maand. Wind Service Holland[11] publiceert maandelijks een Windex gebaseerd op gemeten productiegegevens van windturbines in Nederland en in verschillende regios.

1 000 R2 = 0.8912 Gemiddeld vermogen 800 600 400 200 40 60 80 100 120 Regionale Windex Zeeland

Figuur 7.4

Correlatie van windparkopbrengsten en de regionale windex voor Zeeland

Uit de vergelijking blijkt dat we de hoogste correlatie vinden met de Windex van Zeeland die een correlatiecofficint levert van R2 = 0,89. Dit betekent dat de fluctuatie in de Windex 89% van de fluctuaties in de windopbrengst verklaard. Op basis hiervan is het mogelijk om

33

een schatting te maken van het gemiddelde vermogen dat over een langjarige periode kan worden verwacht in dit park. Rekening houdend met een gemiddelde beschikbaarheid van 98% hebben we het langjarig gemiddelde aantal vollasturen geschat. Dit vergelijken we hierna met het aantal vollasturen dat we berekenen met WAsP. Kalibreren van WAsP voor het kuststation Hoek van Holland Het KNMI station dat het dichtste bij de Distridam ligt is Hoek van Holland. De meetmast bevindt zich op de pier en is omgeven door water. Uit onze berekeningen is gebleken dat standaardberekeningen met WAsP voor kuststations voor grotere hoogten een overschatting van het windaanbod opleveren. Dit is te wijten aan het feit dat de standaardwaarden voor de landsectoren een enigszins stabiel windprofiel aannemen, wat een snellere toename van de windsnelheid met de hoogte oplevert. Het omringende water overheerst voor kustlocaties zoals Hoek van Holland de stabiliteit van de grenslaag. Bij onze berekeningen van de regionale windatlas van Hoek van Holland hebben we aangenomen dat de stabiliteitsparameters voor water gelden. De resultaten van de WAsP berekeningen leveren hiermee voor de locatie Slufterdam een gemiddelde windsnelheid van 8,75 m/s. Windfarmer-berekeningen laten een gemiddeld parkrendement zien van 94%. Hiermee blijken de WAsP berekening en de schatting op basis van de gemeten windparkopbrengsten gecorrigeerd voor de Windex minder dan 1% van elkaar te verschillen. Onze conclusie is dat het station Hoek van Holland uitstekend bruikbaar is voor de bepaling van de langjarige gemiddelde opbrengst, mits wordt uitgegaan van de stabiliteit van de grenslaag die standaard voor zee wordt aangenomen.

7.5 Langjarig gemiddelde windsnelheidIn de Toestand van het Klimaat 1999[14] heeft het KNMI een schatting gemaakt van de trends en fluctuaties in de weersvariabelen. Hier volgt het gedeelte over de gemiddelde windsnelheid:

Wind ontstaat door horizontale luchtdrukverschillen. Bij ontbreken van betrouwbare lange reeksen windsnelheidmetingen worden die horizontale luchtdrukverschillen als maat voor de windsnelheid gebruikt. Uit het luchtdrukverschil van drie stations kan de snelheid en de richting van de zogenaamde geostrofische wind berekend worden. De geostrofische wind is een maat voor de ongestoorde wind op enige hoogte boven het aardoppervlak. De windsnelheid op de gewone meethoogte van 10 meter is ongeveer twee keer zo klein, omdat nabij de grond de luchtstroom door wrijving wordt afgeremd. Tegenover het nadeel dat we zo niet de echte windklimatologie bij het aardoppervlak bestuderen, staat het voordeel dat de reeks homogeen is, omdat ook vroegere luchtdrukmetingen zeer nauwkeurig zijn. Alleen in de zeldzame gevallen dat een kleine depressie juist langs deze drie stations trekt, geeft de methode tijdelijk onjuiste schattingen. Als er een systematische verandering in de wind nabij het aardoppervlak heeft plaatsgevonden moet deze verandering ook te zien zijn in de geostrofische wind. Figuur 7.5 toont het langjarig verloop van de gemiddelde windsnelheid en ook van een karakteristiek voor hoge windsnelheid. Voor dit laatste kiezen we die snelheid die gedurende 1% van de uren wordt overschreden. Dat betreft 88 uren per jaar en dat zijn dan doorgaans

34

de uren met windkracht 8 of hoger op de gewone meethoogte. Met de hier gevolgde methode wordt overigens niet gekeken naar locale zware windstoten bij onweersbuien. In de winter zijn gemiddelde en hoge windsnelheden ongeveer anderhalf keer groter dan in de zomer. Omdat stormen vooral in het winterhalfjaar optreden, is de getoonde grafiek van hoge windsnelheden vrijwel uitsluitend bepaald door de winter. De resultaten voor zomer en winter worden ditmaal niet apart getoond, daar er nauwelijks verschillen zijn tussen zomer, winter en jaarwaarden wat betreft de langjarige fluctuaties in de gemiddelde en hoge windsnelheid.

Figuur 7.5

Gemiddelde (onderste kromme) en hoge geostrofische windsnelheden in Nederland (1906-1998). De geostrofische windsnelheid is ongeveer twee keer zo groot als de windsnelheid op de normale waarnemingshoogte van 10 m. De bovenste kromme is een karakteristiek voor hoge windsnelheid, namelijk de snelheid die in 1% van de uren is overschreden.

In figuur 7.5 zien we gedurende deze eeuw een viertal perioden met meer wind. Deze perioden zijn zowel in het gemiddelde als in de hoge windsnelheid zichtbaar. Grote windsnelheid heeft vaak een westelijke component. () In de windsnelheden is geen duidelijke trend te ontdekken; zo we al van een trend zouden moeten spreken, dan zou dat een dalende zijn.Hieruit kunnen we voorzichtig concluderen dat de periode van 1983 tot 2002 representatief is voor de langjarig gemiddelde windklimaat in Nederland. Dit rechtvaardigt onze keuze voor deze periode.

7.6 Nauwkeurigheid van de Windkaart van NederlandDe nauwkeurigheid van de Windkaart van Nederland is afhankelijk van de volgende aspecten: De gebruikte KNMI-tijdreeksen voor de berekening van de langjarige regionale windatlassen De ruimtelijke interpolatie van de regionale windatlassen voor de berekening van de windatlassen per rekenblok De kartering van de omgevingsruwheid De modellering van de atmosferische grenslaag in WAsP De instellingen van WAsP, met name de instelling van de stabiliteitsparameters.

De bepaling van de exacte nauwkeurigheid van de methode is moeilijk, omdat er nog weinig metingen zijn van windsnelheden of windenergieopbrengsten op grote hoogte. We baseren

35

onze schatting van de nauwkeurigheid van de Windkaart daarom op de resultaten van de validatie die we in dit hoofdstuk hebben gepresenteerd, gecombineerd met de ervaring die we in de loop van de jaren hebben opgedaan met de uitvoering van windkaartberekeningen. We schatten dat de Windkaart van Nederland een nauwkeurigheid heeft van ongeveer 0,3 m/s. De 20-jarige KNMI reeksen die we hebben gebruikt voor de de bepaling van de langjarige gemiddelde windsnelheid heeft een geschatte afwijking van maximaal 1,5%. De genterpoleerde rekenblokken bleken goed op elkaar aan te sluiten. Aan de randen van de rekenblokken bedroeg het verschil van de windsnelheden in de aansluitende rekenblokken minder dan 0,1 m/s. Uit de Cabauw-data bleek dat het goed mogelijk was om de data aan het oppervlak op te schalen naar grotere hoogte. De afwijking die hierbij optrad was in de orde van 0,1 m/s. De kustlocaties bleken lastig te modelleren in WAsP. Uiteindelijk is voor de stabiliteit van de kuststations aangenomen dat deze overeenkwam met de stabiliteit van de zee. Ook hier geldt een onnauwkeurigheid van de windsnelheid op 100 m van 0,1 m/s. Op enkele locaties kan de onnauwkeurigheid iets hoger uitvallen. Dit betreft de gebieden aan de grens van Nederland met Duitsland en Belgi. Dit betreft een strook van maximaal 10 km waarin de onzekerheid in de ruwheidmodellering zorgt voor een grotere onzekerheid in de windsnelheidsberekening. In de kop van Noord-Holland lijken de windsnelheden aan de hoge kant. Het bleek lastig om daar betrouwbare windsnelheidsgegevens te vinden.

36

8

Referenties

[1][2] [3]

Windklimaat van Nederland, J. Wieringa en P.J. Rijkoort, KNMI, Staatsuitgeverij, Den Haag, 1983 Windmetingen op grote hoogte, A.C. van der Steege, WEOM, 1999. Inventarisatie van windgegevens voor extreme windcondities, J.W. Cleijne, TNOMEPR97/062, 1997. Cabauw data for the validation of land surface parametrization schemes, Beljaars A. C. M. en F. C. Bosveld (1997). J. Climate, 10, 1172-1193. Gevalideerde windaanbodkaart voor Nederland voor 30, 40 en 50 m hoogte, EConnection, juni 1999. Handboek Energieopbrengsten van windturbines, F.J. Verheij en L. van der Snoek, TNO-MEP 88-145, mei 1991. Apeldoorn. Influence of Thermal Stratification on Wind Profiles for Heights up to 140 m Ulrich Focken, Detlev Heinemann, University of Oldenburg. Shear and stability in high met masts, and how WAsP treats it, Gregor Giebel en SvenErik Gryning, Proceedings The Science of making torque from the wind, European Academy of Wind Energy, Delft, april 2004. Europese windatlas, I. Troen and E.L. Petersen, Ris National Laboratory, 1989, Roskilde Denmark. Windsnelheden en Ruwheden, Handleiding, J. P. Coelingh et al., Ecofys E60065, oktober 2002. Windex van Nederland, gepubliceerd door Wind Service Holland, http://home.wxs.nl/~windsh/, April 2005. Windsnelheden en ruwheden verantwoording, oktober 2002 E60065 A method fort the geographical interpolation of wind speed over heterogeneous terrain, J.W. Verkaik, KNMI, december 2001. De toestand van het klimaat in Nederland 1999, KNMI.

[4]

[5]

[6]

[7]

[8]

[9]

[10]

[11]

[12] [13]

[14]

37

[15] [16]

Documentatie windmetingen in Nederland, J.W. Verkaik, KNMI, januari 2001 Evaluation of two gustiness models for exposure correction calculations, J.W. Verkaik, KNMI, Oktober 1999.

38

BIJLAGE A

OVERZICHT VAN GEBRUIKTE METEOROLOGISCH STATIONSX-coordinaat 98.450 110.125 141.450 80.512 164.125 178.970 188.850 188.330 209.000 235.200 241.400 222.037 257.978 32.824 6.038 51.250 65.550 123.731 138.300 156.800 177.000 182.250 211.100 603.125 90.218 276.778 Y-coordinaat 497.450 556.875 596.163 476.658 497.125 581.970 523.975 451.950 603.125 571.350 454.500 621.279 477.076 421.369 392.714 394.325 445.050 397.594 429.900 383.950 407.500 325.450 390.150 359.677 323.672 597.377 Opmerkingen KNMI KNMI KNMI KNMI KNMI KNMI KNMI KNMI KNMI KNMI KNMI KNMI KNMI KNMI KNMI KNMI KNMI KNMI KNMI KNMI KNMI KNMI KNMI Belgi Belgi Duitsland, radiosonde

Nummer 225 229 250 254 269 270 273 275 277 280 283 285 290 312 313 323 330 350 356 370 375 380 391 EW EW EW

Naam IJmuiden Texelhors Terschelling Noordwijk Lelystad Leeuwarden Marknesse Deelen Lauwersoog Eelde Hupsel Huibertgat Twenthe Oosterschelde Vlakte van de Raan Wilhelminadorp Hoek van Holland Gilze-Rijen Herwijnen Eindhoven Volkel Beek Arcen Middelkerke Melsbroek Emden

39

s225 IJmuiden

1983-92

10.0 m agl, mean 6.8 m/s, st dev 3.3 m/s, cube 572. m3/s3

10

5 1x

100x

Month J F M A M J J A S O N D0 3 6 9 12 15 18

Hour21 24

Year

Week

20

15

93

24

15

10

5

0

Month14 17 23 4 9 5

Day6

3

1

o0

o o o

o o o

o o o

-1

83

84

85

86

87

88

89

90

91

92

Year

6 15

s229 Texelhors

1983-92

10.0 m agl, mean 7.4 m/s, st dev 3.5 m/s, cube 699. m3/s3

10

1x

5

100x

Month J F M A M J J A S O N D0 3 6 9 12 15 18

Hour21 24

Year

Week

25 11 20 15 10 5 0 93 22

Month13 15 18 3 11 4

Day7

3

1

o0

o o o o

o o

o o 5 13

-1

83

84

85

86

87

88

89

90

91

92

Year

s250 Terschelling

1983-92

10.0 m agl, mean 7.1 m/s, st dev 3.5 m/s, cube 642. m3/s3

10

5 1x

100x

Month J F M A M J J A S O N D0 3 6 9 12 15 18

Hour21 24

Year

Week

20

10

93

23

15

10

5

0

Month12 14 17 3 10 4

Day8

3

1

0

o o o

o o

o o o o o

-1

83

84

85

86

87

88

89

90

91

92

Year

5 13

s254 Meetpost Noordwijk15 100

1990-99

10.0 m agl, mean 7.6 m/s, st dev 3.7 m/s, cube 778. m3/s3

x

10

1x

5

Month J F M A M J J A S O N D0 3 6 9 12 15 18

Hour21 24

Year

Week

25 12 20 15 10 5 0 93 22

Month15 18 23 2 6 3

Day7

3

1

0

o

o

o

o

o o o

o

o

-1

90

91

92

93

94

95

96

97

98

99

Year

4 11

s269 Lelystad10 100

1983-92

10.0 m agl, mean 5.1 m/s, st dev 2.9 m/s, cube 286. m3/s3

x

5

1x

Month J F M A M J J A S O N D0 3 6 9 12 15 18

Hour21 24

Year

Week

20

15

89

30

15

10

5

0

Month17 19 22 8 43 6

Day34

3

1

o o0

o o o

o o

o o o 8 27

-1

83

84

85

86

87

88

89

90

91

92

Year

s270 Leeuwarden

1983-92

10.0 m agl, mean 5.2 m/s, st dev 2.9 m/s, cube 303. m3/s310 100x

5 1x

Month J F M A M J J A S O N D0 3 6 9 12 15 18

Hour21 24

Year

Week

25 9 20 15 10 5 0 88 31

Month14 16 20 9 46 6

Day33

3

1

o0

o o

o o

o o o o o 6 15

-1

83

84

85

86

87

88

89

90

91

92

Year

s273 Marknesse

1989-98

10.0 m agl, mean 4.8 m/s, st dev 2.6 m/s, cube 224. m3/s3

5

1x

50x

Month J F M A M J J A S O N D0 3 6 9 12 15 18

Hour21 24

Year

Week

25 11 20 15 10 5 0 87 31

Month16 18 19 7 49 5

Day35

3

1

o0

o

o

o

o

o o o o

o

-1

89

90

91

92

93

94

95

96

97

98

Year

4 15

s275 Deelen

1983-92

10.0 m agl, mean 4.9 m/s, st dev 2.6 m/s, cube 228. m3/s3

5

1x

100x

Month J F M A M J J A S O N D0 3 6 9 12 15 18

Hour21 24

Year

Week

25 18 20 15 10 5 0 85 34

Month16 19 25 11 50 8

Day39

3

1

o o0

o o o

o

o o o o 9 21

-1

83

84

85

86

87

88

89

90

91

92

Year

s277 Lauwersoog

1983-92

10.0 m agl, mean 6.7 m/s, st dev 3.2 m/s, cube 527. m3/s3

10

5 1x

100x

Month J F M A M J J A S O N D0 3 6 9 12 15 18

Hour21 24

Year

Week

20

13

93

26

15

10

5

0

Month15 15 18 5 19 4

Day15

3

1

o o0

o o

o o

o

o

o

o 5 14

-1

83

84

85

86

87

88

89

90

91

92

Year

s280 Eelde

1983-92

10.0 m agl, mean 5.1 m/s, st dev 2.8 m/s, cube 274. m3/s310 100x

5

1x

Month J F M A M J J A S O N D0 3 6 9 12 15 18

Hour21 24

Year

Week

25 7 20 15 10 5 0 88 32

Month16 19 27 9 51 6

Day41

3

1

o0

o o o o

o o

o o o 5 15

-1

83

84

85

86

87

88

89

90

91

92

Year

s283 Hupsel

1989-98

10.0 m agl, mean 4.1 m/s, st dev 2.3 m/s, cube 149. m3/s3

5

1x

50x

Month J F M A M J J A S O N D0 3 6 9 12 15 18

Hour21 24

Year

Week

25 12 20 15 10 5 0 86 32

Month17 20 29 9 49 5

Day40

3

1

o0

o

o

o

o o o o o

-1

89

90

91

92

93

94

95

96

97

98

Year

4 13

s285 Huibertgat

1983-92

10.0 m agl, mean 7.8 m/s, st dev 3.5 m/s, cube 784. m3/s315 100x

10

1x

5

Month J F M A M J J A S O N D0 3 6 9 12 15 18

Hour21 24

Year

Week

25 9 20 15 10 5 0 93 23

Month14 15 17 3 6 5

Day5

3

1

o0

o o o

o o

o

o

o

o

-1

83

84

85

86

87

88

89

90

91

92

Year

4 13

s290 Twente

1983-92

10.0 m agl, mean 4.1 m/s, st dev 2.4 m/s, cube 151. m3/s3

5

1x

50x

Month J F M A M J J A S O N D0 3 6 9 12 15 18

Hour21 24

Year

Week

25 19 20 15 10 5 0 86 33

Month18 22 26 8 46 4

Day36

3

1

o o0

o o o o o 10 21 o

o

o

-1

83

84

85

86

87

88

89

90

91

92

Year

s312 Oosterschelde

1983-92

10.0 m agl, mean 7.2 m/s, st dev 3.5 m/s, cube 668. m3/s3

10

5 1x

100x

Month J F M A M J J A S O N D0 3 6 9 12 15 18

Hour21 24

Year

Week

20

8

94

23

15

10

5

0

Month16 19 23 2 4 4

Day6

3

1

o0

o o o o o o

o o o 4 12

-1

83

84

85

86

87

88

89

90

91

92

Year

s313 Vlakte van de Raan

1997-02

10.0 m agl, mean 7.4 m/s, st dev 3.5 m/s, cube 698. m3/s3

10

1x

5

100x

Month J F M A M J J A S O N D0 3 6 9 12 15 18

Hour21 24

Year

Week

25 12 20 15 10 5 0 92 23

Month16 19 25 4 5 5

Day8

3

1

0

o

o

o

o

o

-1

97

98

99

0

1

2

3

4

5

6

Year

1 4

s330 Hoek van Holland

1983-92

10.0 m agl, mean 6.6 m/s, st dev 3.3 m/s, cube 509. m3/s3

10

5 1x

100x

Month J F M A M J J A S O N D0 3 6 9 12 15 18

Hour21 24

Year

Week

15

25

92

23

10

5

0

Month15 18 22 2 14 4

Day10

3

1

o o0

o o o o o o o o 14 3088 89 90 91 92

-1

83

84

85

86

87

Year

s323 Wilhelminadorp

1989-98

10.0 m agl, mean 5.2 m/s, st dev 2.8 m/s, cube 282. m3/s310 100x

5

1x

Month J F M A M J J A S O N D0 3 6 9 12 15 18

Hour21 24

Year

Week

20

12

89

29

15

10

5

0

Month17 18 26 7 41 4

Day31

3

1

o0

o

o

o

o o o o o 4 13

-1

89

90

91

92

93

94

95

96

97

98

Year

s370 Eindhoven

1983-92

10.0 m agl, mean 4.4 m/s, st dev 2.5 m/s, cube 180. m3/s3

5

1x

50x

Month J F M A M J J A S O N D0 3 6 9 12 15 18

Hour21 24

Year

Week

25 14 20 15 10 5 0 87 32

Month16 19 26 10 49 7

Day39

3

1

o o0

o o o o o

o o o 8 21

-1

83

84

85

86

87

88

89

90

91

92

Year

s350 Gilze-Rijen

1983-92

10.0 m agl, mean 4.5 m/s, st dev 2.4 m/s, cube 183. m3/s3

5

1x

50x

Month J F M A M J J A S O N D0 3 6 9 12 15 18

Hour21 24

Year

Week

25 11 20 15 10 5 0 87 33

Month17 19 22 10 51 8

Day42

3

1

o0

o o o o

o o o o o 5 15

-1

83

84

85

86

87

88

89

90

91

92

Year

s356 Herwijnen

1983-92

10.0 m agl, mean 4.6 m/s, st dev 2.7 m/s, cube 217. m3/s3

5

1x

100x

Month J F M A M J J A S O N D0 3 6 9 12 15 18

Hour21 24

Year

Week

25 8 20 15 10 5 0 88 31

Month16 20 28 10 46 7

Day37

3

1

o o0

o

o o o

o o o

o 7 21

-1

83

84

85

86

87

88

89

90

91

92

Year

s375 Volkel

1983-92

10.0 m agl, mean 4.1 m/s, st dev 2.4 m/s, cube 155. m3/s3

5

1x

100x

Month J F M A M J J A S O N D0 3 6 9 12 15 18

Hour21 24

Year

Week

25 15 20 15 10 5 0 86 32

Month19 23 29 11 49 8

Day34

3

1

o o0

o o

o o

o o o o 8 22

-1

83

84

85

86

87

88

89

90

91

92

Year

s380 Beek

1983-92

10.0 m agl, mean 4.9 m/s, st dev 2.7 m/s, cube 247. m3/s3

5

1x

100x

Month J F M A M J J A S O N D0 3 6 9 12 15 18

Hour21 24

Year

Week

20

13

90

28

15

10

5

0

Month24 28 34 9 37 8

Day29

3

1

o0

o o o o

o o

o o o 6 15

-1

83

84

85

86

87

88

89

90

91

92

Year

s391 Arcen

1990-99

10.0 m agl, mean 3.9 m/s, st dev 2.3 m/s, cube 128. m3/s3

6

4

2

1x

50x

Month J F M A M J J A S O N D0 3 6 9 12 15 18

Hour21 24

Year30 15 25 20 15 10 5 0 85 34

Week

Month17 21 26 11 52 7

Day42

3

1

o0

o o o o

o

o

o

o

-1

90

91

92

93

94

95

96

97

98

99

Year

4 12

Duurzame energie in NederlandIn 2020 moet 10% van de Nederlandse energiebehoefte worden ingevuld met behulp van duurzame energiebronnen. Dat is de doelstelling van de Nederlandse overheid. SenterNovem helpt daarbij via uitvoering van het programma Duurzame Energie in Nederland (DEN). DEN stimuleert het toepassen van duurzame energie in provincies, gemeenten en bedrijven in de bouwsector, agrarische sector, industrie en dienstensector. Dit gebeurt ondermeer door initiatieven te ondersteunen en subsidie beschikbaar te stellen voor veelbelovende en innovatieve energieprojecten.

SenterNovem Den Haag Juliana van Stolberglaan 3 Postbus 93144 2509 AC Den Haag Telefoon: 070 373 50 00 Telefax: 070 373 51 00

SenterNovem Sittard Swentiboldstraat 21 Postbus 17 6130 AA Sittard Telefoon: 046 420 22 02 Telefax: 046 452 82 60

SenterNovem Utrecht Catharijnesingel 59 Postbus 8242 3503 RE Utrecht Telefoon: 030 239 34 93 Telefax: 030 231 64 91

SenterNovem Zwolle Dokter van Deenweg 108 Postbus 10073 8000 GB Zwolle Telefoon: 038 455 35 53 Telefax: 038 454 02 25

SenterNovem is ontstaan uit een fusie tussen Senter en Novem is een agentschap van het Ministerie van Economische Zaken voert beleid uit voor verschillende overheden op het gebied van innovatie, energie & klimaat en milieu & leefomgeving en draagt zo bij aan innovatie en duurzaamheid Meer informatie: www.senternovem.nl [email protected]