· Web viewPrior van het klooster is Christian de Chergé, die als fransman in Algerije opgroeide...
Transcript of · Web viewPrior van het klooster is Christian de Chergé, die als fransman in Algerije opgroeide...
III. Getuigen van het Woord
“Verdedig Gods Woord niet, maar getuig ervan.” (D. Bonhoeffer)1
Inleiding
In hoofdstuk twee (“Woorden van leven”) hebben we enkele fragmenten gelezen uit brieven van
Dietrich Bonhoeffer, waarin hij getuigt hoe op een gegeven moment de woorden van de Bijbel – die
hij als theoloog zo goed kende en bestudeerde – levende woorden geworden zijn; hoe hij ervaart dat
doorheen die woorden God zelf spreekt. De woorden zijn niet langer een studieobject, die men veilig
kan bestuderen in de knusse beslotenheid van de studeerkamer, ze zijn levende woorden van God
geworden die appelleren, oproepen en om een antwoord vragen. Woorden die zin en richting geven
aan het leven. ‘Gevaarlijke’ en ‘krachtige’ woorden ook, die het leven kunnen omkeren en een
nieuwe wending geven. Ik ben van theoloog christen geworden, zegt hij zelf.
Van Bonhoeffer is de uitspraak: “Verdedig Gods Woord niet, maar getuig ervan”. Van het woord
getuigen wil zeggen ervan leven, er met alles wat je bent en doet op vertrouwen; niet in de eerste
plaats erover spreken, want dan is je getuigenis niet geloofwaardig.
In wezen is dat de reden waarom Bonhoeffer besluit geen academisch theoloog te blijven en zich te
engageren in de Belijdende Kerk (Die Bekennende Kirche) die zich tegen het naziregime verzet. Hij
keert terug uit het veilige Amerika naar het voor hem gevaarlijke Duitsland…
Dit hoofdstuk gaat precies over het getuigenis van het christelijk leven: hoe een leven dat bezield is
door Gods Geest van liefde daarvan een getuigenis wordt, precies dan wanneer het in conflict komt
met krachten die tegen die liefde ingaan.
Des hommes et des dieux
We beginnen met een fragment uit de film “Des hommes et des dieux” uit 2010 over de
trappistenmonniken in het klooster Onze-Lieve-Vrouw van de Atlas in Thibirine, Algerije. Gezien het
onderwerp verwachtte men niet dat de film met prijzen overladen zou worden. Hij is gebaseerd op
waargebeurde feiten die zich afspeelden in de jaren 1990.
Prior van het klooster is Christian de Chergé, die als fransman in Algerije opgroeide en een grote
Islamkenner was. Tussen de kloosterlingen en de plaatselijke moslimbevolking is een hechte band
ontstaan, onder meer ook door de monnik-geneesheer, die het enige dokterskabinet van Thibirine
runt.
In de Kerstnacht van 1993 worden de monniken geviseerd en bedreigd door de terreurbeweging GIA
(Groupes Islamiques Armée). Sindsdien leeft de gemeenschap in spanning. De vraag dringt zich op of
1 Zie E. Bethge, Dietrich Bonhoeffer. De Biografie, p. 442 (Engelse versie)
CHRISTELIJKE SPIRITUALITEIT 2020 – 2021 HIGW ANTWERPEN 1
ze al dan niet moeten vertrekken. Elke monnik worstelt ermee, en finaal besluit iedereen om te
blijven, wat er ook moge gebeuren.
In de nacht van 27 maart 1996 worden zeven monniken ontvoerd (door de GIA?) om als gijzelaars te
dienen. Twee broeders kunnen zich verbergen en overleven. In mei van dat jaar worden de zeven
vermoord teruggevonden.
De film is geen geromantiseerde reconstructie van de gebeurtenissen, maar concentreert zich op het
proces van persoonlijke en gemeenschappelijke onderscheiding van de monniken: vertrekken of
blijven? De vraag die daaronder ligt is: wat betekent het om in deze omstandigheden Jezus na te
volgen? Om in deze gevaarlijke, ja levensbedreigende situatie getuige te zijn van zijn liefde?
Des hommes et des dieux is een grote film. Niet alleen omwille van de acteursprestaties, maar ook
om de manier waarop hij fundamentele vragen ter sprake brengt en daarbij niet in de valkuil trapt
van moralisme en heroïsme.
Laten we eerst het fragment bekijken (8’30””).
- Enkele notities bij de vier scènes die we gezien hebben.
1. Een gesprek tussen de prior Christian en zijn medebroeder Christophe
Christophe spreekt zijn twijfel, verwarring, angst uit tegenover zijn overste: door te blijven is er een
reële kans dat we een gewelddadige dood zullen sterven, dat we ‘martelaar’ worden. Heeft dat zin?
Is het nuttig? Willen we helden zijn, laten zien hoe goed we zijn? Zijn worsteling gaat gepaard met de
ervaring dat hij in het gebed geen ‘contact’ meer heeft met God. Op zichzelf teruggeworpen loopt hij
vast in zijn vragen: “Ik weet het niet meer, ik heb het gevoel dat ik gek word.”
Het antwoord van Christian is geen verwijt, in de trant van: je geloof is niet sterk genoeg, een echte
volgeling van Christus moet ernaar verlangen om martelaar te worden, om te sterven voor hem… Hij
verruimt het perspectief en beschouwt de keuze waarvoor ze staan vanuit de liefde, de ‘dwaze
liefde’: “Hier blijven is net zo dwaas als monnik worden (…). Je hebt je leven al gegeven, je hebt het
aan Christus gegeven.” Het is inderdaad dwaas om een mogelijke liefdesrelatie, kinderen, bezit op te
geven, en om je land en familie te verlaten om monnik te worden in een ver land, om “broeder van
allen te zijn,” zoals Christian zegt. Die ‘dwaze liefde’ – voor buitenstaanders onbegrijpelijk – is het die
hen doet blijven, niet het verlangen om een heldhaftige martelaar te worden.
En Christian eindigt met een citaat uit het ‘Hooglied van de liefde’ uit de brief van Paulus aan de
Korintiërs (h. 13): de liefde verhoopt alles, de liefde verdraagt alles. Woorden uit de Bijbel die
Christian uit het hoofd kent, die ‘sprekende woorden’ worden in die omstandigheden.
Of het antwoord van zijn medebroeder Christophe op dat moment geholpen heeft, weten we niet;
wel zien we in de laatste scène dat hij het ‘contact’ met God en de liefde teruggevonden heeft.
CHRISTELIJKE SPIRITUALITEIT 2020 – 2021 HIGW ANTWERPEN 2
2. De tweede scène is een stukje uit het koorgebed van de monniken. Ze zingen enkele verzen uit
psalm 143: 1 tot 3 en vers 6 als antifoon. Het onderwerp van de psalm is: “Laat mij aan mijn vijand
ontsnappen, Heer. Ik zoek mijn toevlucht bij U.”
Het spreekt vanzelf dat de woorden van deze psalm in de omstandigheden waarin hij gezongen
wordt van grote betekenis zijn. Hier wordt hij niet gebeden vanuit een behaaglijke zetel, maar door
christenen die in het avontuur van Gods liefde gestapt zijn en de gevolgen daarvan aan den lijve
ondervinden. Opnieuw: de woorden van de Bijbel worden voor de monniken ‘sprekende’, ‘levende’
woorden.
3. De derde scène is een kapittelgesprek, waar de monniken in alle vrijheid de keuze maken om in
Algerije te blijven. Ze stralen een innerlijke vrede uit. Elk van hen heeft een eigen motivatie:
- Het is mijn roeping om hier te blijven, bij de anderen.
- Vannacht besefte ik dat het idee van weggaan me niet lekker zit. Ik heb er geen vrede mee.
Beslissen om zomaar weg te gaan heeft geen zin. We zochten niet ons persoonlijk belang
door naar hier te komen.
- Ik vind nog steeds dat onze zending hier niet volbracht is. Ik blijf.
- Ik heb de hele ochtend tijdens het koken gebeden. De leerling staat niet boven zijn meester
(= Jezus). Het is voor mij niet het moment om mij daarvan te verwijderen.
- Moge God de tafel hier in gereedheid brengen, voor iedereen, vriend en vijand.
- De bloemen op het veld veranderen niet van plaats om de zon op te zoeken. God zorgt
ervoor dat ze bevrucht worden waar ze zich bevinden.
4. In de vierde scène zien we br. Christophe op zijn kamer. Hij is tot rust en innerlijke vrede gekomen,
en heeft de relatie met God weer gevonden. Op een blaadje schrijft hij: “Jij bent de vriend. Jij bent
het die klopt en me onderdak vraagt… In mij… wil je een verhaal vertellen dat me overkomt.
Christophe. Ik (hartje).”
En dan zegt hij: “Jij. Je omringt mij, je omgeeft mij. Je omhelst mij. Ik heb je lief.”
‘Martelaarschap’
Een groepje mensen trekt naar Algerije, met niets anders dan hun geloof, het vertrouwen in Jezus
Christus, aan wie zij zich gegeven hebben (“Je hebt je leven a gegeven”), om daar getuige te zijn van
Gods liefde voor alle mensen. Dat zij vermoord worden is alleen daarvan het gevolg: hun trouw in de
liefde, het geloof dat Gods liefde sterker is dan de dood.
Een mislukt leven? Te vroeg gestorven? Dat is nog maar de vraag. In elk geval een leven dat werkelijk
gelééfd is, en in die zin een vervuld leven, wat een leven met een zin, een betekenis: “Alleen wie een
reden kent waarvoor het de moeite loont om zijn leven te geven, om zijn leven te verliezen, kent ook
CHRISTELIJKE SPIRITUALITEIT 2020 – 2021 HIGW ANTWERPEN 3
een reden waarvoor het de moeite loont te leven” (…) “Het is altijd de moeite waard om te leven en te
sterven voor Christus” (Enzo Bianchi, zie bijlage hoofdstuk 1).
‘Getuige’ is in het Grieks ‘martus’; ‘marturia’ of ‘marturion’ betekent ‘getuigenis’. Aanvankelijk werd
de benaming voorbehouden aan de christenen van de eerste eeuwen die vervolgd en gedood
werden omdat zij christen waren. Men noemde ze daarom ook ‘bloedgetuigen’.2
Het woord ‘martelaar’ maakt ons wat ongemakkelijk. Dat iemand zover gaat dat hij wil sterven voor
zijn geloof, vinden we wel heel extreem. Is dat nog normaal te noemen en kunnen we hier niet beter
spreken van een psychische afwijking? Zeker vandaag hangt over het begrip ‘martelaar’ een kwalijke
geur. Immers, als we er nu over horen spreken, is het dikwijls in een context van
(moslim)fundamentalisme, waar politiek en religie dusdanig met elkaar vermengd worden, dat
sommigen een terroristische zelfmoordactie die dood en terreur zaait als martelaarschap voor God
bestempelen, een opvatting waar overigens een meerderheid van de moslims zich tegen verzet. We
weten wel dat het christelijk martelaarschap toch iets anders is, maar een odium van een ongezond
fanatisme zal het toch niet snel kwijt raken.
Vooraleer we het kind met het badwater weggooien, doen we er goed aan het christelijk
martelaarschap eens van naderbij te bekijken. Want, hoe vreemd het op het eerste gezicht ook mag
lijken, we vinden er de wezenlijke kentrekken van het christelijk (geestelijk) leven in terug: het leven
in de kracht van Gods Geest. Vroeg of laat wordt elke christen uitgenodigd, of beter uitgedaagd om
‘martelaar’ te zijn, dat wil zeggen trouw te zijn in het getuigenis van Gods liefde. Want, zoals gezegd,
is dat de betekenis van het christelijke martelaarschap. Het martelaarschap doet zich voor – kan zich
voordoen - wanneer de liefde van de gelovige in conflict komt met tegengestelde krachten, met een
bepaalde ‘mentaliteit’ van zij die de macht hebben - politieke, religieuze of militaire overheden -, en
wanneer deze liefde beleefd wordt tot het uiterste. In de zelfgave tot de dood wordt een getuigenis
gegeven van het vertrouwen in de ‘waarheid’ van Jezus’ leven: dat voor wie liefheeft en daarin
vertrouwt op Gods reddende kracht, het kwaad en de dood niet het laatste woord hebben.
Waar vindt het christelijk martelaarschap zijn fundament, zijn bestaansreden? Om op die vraag te
antwoorden moeten we een kleine omweg maken en nagaan wat het betekent om christen te zijn en
meer in het bijzonder hoe de christen zich verhoudt tot de wereld, tot de maatschappij. En daarvoor
2 Tot aan de zogenaamde ‘constantijnse vrede’ (edict van Milaan, 313) hadden de christenen van de eerste eeuwen vaak te lijden onder vervolgingen vanwege bepaalde maatschappelijke groepen of de (Romeinse) machthebbers, vooral onder de keizers Decius (ong. 200-251) en Diocletianus (vanaf 303). Met enige overdrijving heeft men later die periode de ‘tijd van de martelaren’ genoemd. In elk geval is het zo dat het martelaarschap voor de jonge kerken een grote betekenis had. Origenes (ca 185-253/54), wiens vader als martelaar gestorven was, schreef een “Aanmoediging tot het martelaarschap”, en hij is lang niet de enige. “Het bloed van de martelaren is het zaad van de Kerk,” schrijft Cyprianus. Martelaren werden beschouwd als de heiligen onder de christenen. De tijd van de vervolging van christenen eindigt met het Edict van Milaan in 313.
CHRISTELIJKE SPIRITUALITEIT 2020 – 2021 HIGW ANTWERPEN 4
moeten we teruggaan naar de kruisdood van Jezus en wat deze betekent voor ons christenen,
‘navolgers van Jezus’.
1. WIE IS DE CHRISTEN? De plaats van de christen in de wereld.3
1.1 Het schandaal en de dwaasheid van het kruis
Onze ogen en oren zijn er zo gewend aan geraakt, dat we dikwijls niet meer beseffen wat het
betekent dat Jezus precies de kruisdood is gestorven. In de ogen van zowel de Joden als de Romeinen
was de kruisdood zowat de schandelijkste dood die iemand kon ondergaan. Voor de Romeinen was
het de manier om ter dood veroordeelde slaven terecht te stellen. Voor de Joodse wet was de
kruisdood voorbehouden aan Godslasteraars en verdoemden door God. Het kruis scheidde de
veroordeelde van God en maakt hem één met de zondaars (cf. Dt 21, 22-234). Veroordeeld door het
gewettigde gezag van Israël, werd Jezus gekruisigd buiten de heilige stad, buiten elke rituele context
(voor de joden had zijn dood niets met ‘offer’ te maken), in de schande van de naaktheid, en dat
maakte hem volgens de joodse wet – en dus voor de gelovige jood - een vervloeking van God, een
besmetting van Gods schepping. Op het kruis verschijnt Hij aldus als de incarnatie van de zonde en
het ongeloof.
Door deze dood te ondergaan, is Jezus vrijwillig (de evangelies, vooral dat van Johannes, leggen daar
de nadruk op) op de plaats van de zondaars gaan staan. Hij heeft zich vereenzelvigd, is helemaal
solidair geworden met de mensen-zondaars: “Hij werd bij de wettelozen, de schurken, gerekend”,
lezen we bij Lucas (2, 37) en Paulus: “Hij is omwille van ons een vervloeking geworden” (Gal 3, 13), en
ze herinneren zich dat Hij tijdens zijn leven ging zitten aan de tafels van zondaars, van tollenaars en
prostituees, om met hen te eten en te drinken, en dat Hij terechtgesteld werd met misdadigers.
Dat men zo iemand ‘Zoon van God’ is gaan noemen, dat men van zo iemand is gaan zeggen dat God
in hem aanwezig is gekomen, werd door de gelovige jood als buitengewoon schokkend ervaren
(Paulus: voor joden een aanstoot, voor Grieken een dwaasheid; zie bv. 1 Kor 1, 23). Het past binnen
geen enkel schema, geen enkele opvatting over religie, God en godsdienst.
En toch is dat het wat christenen belijden: God is zo dicht bij de mensen gekomen, Hij heeft zich zo
met hen vereenzelvigd, Hij is zo solidair met hen geworden, heeft hen zo lief, dat Hij zelfs hun zonde
op zich genomen heeft. In deze uiterste solidariteit, zijn uiterste liefde, tot en met de dood, is de
kracht van de verrijzenis doorgebroken. ‘Zonde en dood zijn overwonnen’, herhaalt Paulus steeds
weer.
3 Cf. E. Bianchi, Chrétien, que dis-tu de toi-même? p. 35-73.4 “Wanneer iemand zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf waar de doodstraf op staat, moet u hem na de voltrekking van het doodvonnis aan een paal hangen. Maar ’s nachts mag u zijn lijk niet aan die paal laten hangen; u moet het diezelfde dag begraven. Want een gehangene is door God vervloekt, en u mag de grond die de Heer uw God u in eigendom geeft, niet verontreinigen.”
CHRISTELIJKE SPIRITUALITEIT 2020 – 2021 HIGW ANTWERPEN 5
1.2 De wereld als de ware cultusplaats
Wat Jezus heeft gedaan en wat met hem is gebeurd, heeft de opvattingen over religie, over wat
‘sacraal’ en wat ‘profaan’ is, over de verhouding tussen mens en God, en over de dienst aan God
helemaal omgekeerd.
In de logica van de ‘religie’ is er een scheiding tussen het sacrale en het profane en wordt de mens
geheiligd door zich meer en meer af te scheiden van de profane wereld. Hoe meer de gelovige zich
van de wereld afscheidt, hoe meer hij de heiligheid binnen gaat en hoe meer voordeel hij haalt van
het heil. Offers (dierenoffers, kostbare voorwerpen) worden gebracht op heilige plaatsen; in de
Tempel is het ‘allerheiligste’ alleen voor de hogepriester toegankelijk.
Jezus draait deze logica helemaal om. Hij laat zien dat precies de wereld de heilige plaats is en de
plaats waar de ‘cultus’ beoefend wordt en ‘offers’ gebracht worden, namelijk doorheen gebaren van
broederlijkheid, liefde en bevrijding. Het gaat erom Gods wil te doen door de solidariteit met de
mensen te beoefenen, door de ‘condition humaine’ helemaal te leven.
In de parabel van de Samaritaan laat Hij dat in alle scherpte zien (Lc 10, 29-37). Gebonden aan de
reinheidsvoorschriften van de Wet, gaan de priester en de leviet met een boog om de gewonde man
heen, in de zekerheid dat ze daardoor ‘onbezoedeld’ blijven voor de dienst aan God. De Samaritaan
doorbreekt deze strikte codes van afscheiding, waarmee Jezus wil laten zien dat daar de ware dienst
aan God beoefend wordt. De wereld is de ‘cultusplaats’ geworden, en de ware offergave is de gave
van zichzelf.5
En daarom nodigt Jezus ons uit ons de vraag te stellen: Van wie ben je de naaste? Van wie maak je je
de naaste? En niet: Wie is mijn naaste? Wie staat ver van mij af en wie is mijn tegenstander? De
andere, de anderen zijn mij nabij wanneer ik dichtbij hen kom; ze raken verwijderd van mij wanneer
ik hen marginaliseer.
1.3 Metgezel van de mensen
Het feit dat men christen wordt, kan dus nooit betekenen dat men zich gaat afscheiden van de
wereld, dat men een afzonderlijk ruimte gaat bewonen, zich terugtrekt om toch maar niet ‘besmet’
te worden door de wereld, in aanraking te komen met het onreine… Het gaat erom de wil van God te
doen door de solidariteit met de mensen te beoefenen, helemaal.
Enzo Bianchi spreekt in dit verband van de christen als een trouwe metgezel, een compagnon van de
mensen (‘compagnon’ komt van het Latijnse cum panis: degene met wie men zijn brood eet). Het is
5 Rom 12, 1: “En nu, broeders en zusters, vermaan ik u bij Gods ontferming: Wijd uzelf aan Hem toe als een levende, heilige offergave, Hem welgevallig. Dat is de geestelijke eredienst die bij u past.”In het gesprek met de Samaritaanse (Joh 4) zegt Jezus: “Geloof me, er komt een uur dat men niet meer op die berg daar en ook niet in Jeruzalem de Vader zal aanbidden. Er komt een uur, ja het is er al, dat de ware aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest en waarheid,” nl. overal waar men in de Geest van Jezus leeft.
CHRISTELIJKE SPIRITUALITEIT 2020 – 2021 HIGW ANTWERPEN 6
in het gezel-zijn van de mensen, ja ook – bij uitstek - in het gezelschap van de zondaars, dat het
evangelie – het goede nieuws - vlees en bloed wordt:
“Met ‘metgezel zijn van de mensen’ wil ik die situatie onderlijnen die de christen ‘metgezel’
van de mensen maakt; ik wijs daarmee op het feit dat de christen zich gewoonlijk, dagelijks,
doorgaans met de mensen ophoudt: hij deelt hun bestaan door met hen hetzelfde brood te
eten, door met hen op weg te gaan zonder te vluchten of zich af te zonderen, door met hen
het kwade en het goede dat aanwezig is in de geschiedenis te delen. Het metgezel zijn van de
mensen wordt beleefd als de Kerk weet dat ze in de wereld is, wanneer de christenen er zich
van bewust zijn dat ze deel uitmaken van de mensheid en het christendom dat het in de
geschiedenis geïntegreerd is; niet ‘Kerk en wereld’, dus, niet ‘christenen en mensen’, niet
‘gelovigen en ongelovigen’!”6
Maar dat betekent anderzijds niet dat de christen daarom helemaal opgaat in de wereld, in die zin
dat hij ook meegaat met de zonde die in de wereld is, met wat tegen de liefde ingaat; dat hij
‘werelds’ wordt, in de Bijbelse betekenis van ‘onderworpen aan de zonde’, afgescheiden van God
(Paulus). Een christen is solidair met de zondaar (hij weet zich immers ook zelf een zondaar), maar
niet met de zonde. Hij gaat de strijd aan met de zonde (ook in zichzelf!), zet zich af – of probeert dat
althans te doen – tegen de ‘idolen’ (de ‘afgoden’) die men achterna loopt, maar hij doet dat niet door
zich af te scheiden van wie ‘afgodendienaar’ is. Het is een uiterst delicaat evenwicht, dat treffend
wordt weergegeven met de vaak verkeerd begrepen boutade: “In de wereld, maar niet van de
wereld” (zie Joh 17, 11.14-16).
6 E. Bianchi, Chrétien, que dis-tu de toi-même ?, Parijs, 2006, p. 60.
CHRISTELIJKE SPIRITUALITEIT 2020 – 2021 HIGW ANTWERPEN 7
Een thuis voor de christen?
De verleiding van de ‘stad Gods’
De verleiding voor christenen is groot om de solidariteit met de mensen wat losser te maken, om zich
toch boven ‘de wereld’ te plaatsen door aan de wereld een ‘christelijk alternatief’ aan te bieden, door
te pleiten voor een christelijke cultuur, een christelijke maatschappij, christelijke projecten, die
opgezet worden parallel met anderen en waardoor men zich feitelijk gaat afscheiden, terugtrekken in
een bolwerk. De verleiding van een door christenen ontworpen ‘stad Gods’.
Natuurlijk zal een christen zich met hart en ziel inzetten om projecten van menselijkheid te realiseren,
maar hij zal dat nooit doen door zich af te zetten van anderen, nooit in concurrentie met anderen,
nooit door zijn alternatief als het ultieme voor te houden en daardoor elke dialoog uit de weg te gaan.
Dit is van wezenlijk belang, omdat anders de christen vervalt in een ‘religieuze’ houding: zichzelf
scheiden van de ander, het sacrale scheiden van het profane; van de kerk een christelijk bolwerk
maken, dat bestaat bij gratie van uitsluiting van de ander.
‘Paroikoi’
In die zin hebben christenen geen ‘thuis’, zij kunnen zich nooit definitief vereenzelvigen met een volk,
stad of natie, een ideologie of politiek systeem door deze te vereenzelvigen met het Rijk Gods. Petrus
spreekt in zijn eerste brief de christenen aan met paroikoi (‘parochianen’), mensen die onderweg zijn
en een tijdelijke verblijfplaats hebben in een paroikia (zie 1 Pe 1, 17 ; 2, 11). De eerste christenen
werden trouwens ‘aanhangers van de weg’ genoemd. Zij zijn onderweg naar de Vader, of beter, zij
leven in de verwachting van de komst van Christus en Gods Rijk, van wat de Bijbel ‘het nieuwe
Jeruzalem’ noemt; de aankondiging van de ‘nieuwe hemel en de nieuwe aarde’ in Apk 21. Paulus
spreekt van de kosmos die “zucht en verlangt naar verlossing” (zie Rom 8, 19-23) en uitziet naar Gods
komst die de geschiedenis tot voltooiing zal brengen.
Deze nieuwe ‘stad’ die verwacht wordt, de nieuwe gemeenschap, krijgt reeds gestalte in de
gemeenschap van de christenen, in de eerste plaats in de eucharistie, die – als het goed is -
functioneert als een ‘leergezag’ voor het christelijk leven (waar dus niet de groep gevierd wordt, maar
de gemeenschap samengebracht en gevormd wordt door God zelf). In de eucharistie zijn de
fundamentele houdingen de volgende: God danken voor de schepping en alle mensen, zijn leven als
offer aanbieden, delen van alles wat men heeft, voorspreken voor iedereen en voor de hele wereld,
omgaan met God, die de mens tot in zijn zonde opzoekt, hem geneest en vergeeft. Het is de plaats
waar men kracht ontvangt om Jezus te volgen, waar men leven put dat verder gaat dan de dood, waar
elke muur die tussen mensen opgetrokken werd, afgebroken wordt, waar men de verwachting
uitspreekt van het uur wanneer God werkelijkheid zal doen worden wat we menselijkerwijs niet
kunnen realiseren: de definitieve overwinning op de dood en het kwaad. In de ‘nieuwe familie’ waarin
de christen door het doopsel ‘geboren’ wordt, worden deze houdingen doorgetrokken: cf. Hnd 2, 41-
47; zodat het werkelijkheid wordt wat Lucas schreef over de eerste christenen van Jeruzalem, dat zij
“in de gunst stonden bij heel het volk” (Hnd 2, 47) En Petrus maant de christenen aan: “Leid onder de
volken een mooi leven; dan zullen zij (…) door uw goede werken tot inzicht komen en God
CHRISTELIJKE SPIRITUALITEIT 2020 – 2021 HIGW ANTWERPEN 8
verheerlijken.” (1 Pe 2, 12). Als christengemeenschap isoleert men zich niet van de wereld,
integendeel, de gemeenschap is er voor de wereld; is wezenlijk openheid op de wereld..
Christenen zijn ‘in de wereld, maar niet van de wereld’. De brief aan Diognetes uit het midden van de
tweede eeuw stelt vast hoe de christenen leven: “Zij onderscheiden zich niet van andere mensen, niet
door hun land van herkomst, door hun taal of hun kledij. Zij leven niet in eigen steden, spreken geen
bijzondere taal, hun manier van leven heeft niets bijzonders (…).
Zij wonen elk in hun eigen land, maar als vreemdelingen. Zij nemen al hun burgertaken op zich en
dragen alle lasten als vreemdelingen. Elk vreemd land is een vaderland voor hen en elk vaderland
vreemde grond. Zij huwen zoals iedereen, hebben kinderen, maar laten hun pasgeborenen niet in de
steek (…). In één woord, wat de ziel is in het lichaam, zijn de christenen in de wereld (…). Zij leven in de
wereld, maar zijn niet van de wereld.” (Brief aan Diognetus, midden 2de eeuw)
Het gevolg is dat geen enkele cultuur, geen enkele ideologie, geen enkele manier van leven, geen
enkele maatschappij of project definitief kan zijn en bijgevolg kan de christen – de Kerk - zich niet
afzonderen in een bolwerk, een soort tijdelijke macht worden, die ‘de wereld’ veroordeelt en een
alternatieve cultuur, projecten, organisatie opzet die ze boven andere stelt, die zich opsluit en opstelt
tegenover de wereld, of meent met zekerheid en autoriteit de weg van de mensen te moeten leiden.
“De solidariteit die door het kruis7 is ingesteld plaatst de christen – de Kerk –zonder voorafgaande
rechtvaardiging, zonder van te voren gegeven oplossingen, zonder een mentaliteit van verovering of
kruistocht, in de geschiedenis, waarin voortdurend het evangelie geherinterpreteerd en geleefd moet
worden in het gezelschap van de mensen. Het moeilijke engagement om steeds weer opnieuw de
evangelische waarden in de geschiedenis voor te stellen, wegen van communicatie, van
rechtvaardigheid en vrijheid te openen” (E. Bianchi).
2. CHRISTELIJK MARTELAARSCHAP
Het christelijk martelaarschap kan dus niet gesitueerd worden in de ideologische sfeer: sterven voor
een volk, land, natie, ideologie… Dat kan misschien gerechtvaardig zijn – bv. je land verdedigen -,
maar het kan nooit begrepen worden als ‘christelijk martelaarschap.’ Liefde voor de wereld, gezel
zijn van de mensen, tot het kruis: dat is in wezen het christelijk martelaarschap, en zo begrepen is
‘martelaarschap’ geen enkele christen vreemd.
Waarom kan het martelaarschap zich voordoen? Omdat de mogelijkheid bestaat dat men gezel is tot
het moment van de weigering, de verwerping. Kijken we naar Jezus: op het moment dat de haat van
de wereld zich tegen hem ontketent - vanwege de Romeinse overheid, de religieuze leiders, het volk
-, en de verlatenheid totaal is – vanwege zijn leerlingen, zijn Vader -, beleeft Jezus de solidariteit, het
gezel zijn, de vreedzame communicatie met de mensen op een extreme manier. Gekruisigd tussen
7 Het kruis is teken van de liefde tot het uiterste, voor alle mensen.
CHRISTELIJKE SPIRITUALITEIT 2020 – 2021 HIGW ANTWERPEN 9
twee misdadigers bevindt Hij zich op de plaats die de ‘goddelozen’, de ‘atheïsten’ bekleden, en Hij
komt ertoe te zeggen: “Vader, vergeef hen, want ze weten niet wat ze doen,” en: “vandaag zul je met
mij in het paradijs zijn.” (Lc 23, 34.43).
Het martelaarschap doet zich voor wanneer de christen de vijandschap niet vlucht of met gelijke
middelen bestrijdt, maar in navolging van Jezus beschikbaar is om de vernedering en de vijandschap
te ondergaan, God beminnend en biddend voor hen die hen vervolgen. Het enige ‘wapen’ in deze
strijd is de navolging van Jezus.8
De liefde maakt de zonde – alles wat tegen de liefde ingaat - openbaar en ontketent tegenkrachten.
De christen zoekt het conflict niet, maar het gebeurt omwille van het mysterie van de
ongerechtigheid dat in de geschiedenis werkzaam is; het is ‘de schok van het evangelie’, dat elke
menselijke, wereldse en kerkelijke situatie oordeelt met een oordeel dat liefde en barmhartigheid is.
De christen oordeelt de zondaar niet; hij realiseert het oordeel door de tafel te delen met de
zondaar, door zich solidair in de zonde te verklaren: het is een oordeel dat door het evangelie wordt
gerealiseerd. Ofwel volgt uit deze confrontatie tussen de liefde en de zonde bekering (denken we aan
Zacheüs), ofwel ‘verhardt het hart’ met afwijzing, verwerping en mogelijk vijandschap voor gevolg.
Een martelaar geeft inderdaad zijn leven voor zijn geloof, maar niet als teken van vijandschap met
wie ‘anders’ is. De kern van dat geloof is precies: liefde voor de mens, vanuit Gods kracht. Daarop wil
men niet ‘toegeven’, dat wil men niet verloochenen; Christus verloochenen betekent verloochenen
dat hij gestorven is voor allen, dat Hij verrezen is, dat Gods liefde sterker is dan de dood…9
De martelaar is geen masochist of iemand die in naam van volk, natie of overtuiging zijn leven offert.
Hij is een getuige van de verrijzenis van Jezus, die een menselijkheid gerealiseerd en geleefd heeft die
werkelijk goddelijk is.
Enzo Bianchi schrijft: “Waarom doet het martelaarschap zich voor? Omdat, waar de arme en
ontwapende rechtvaardige verschijnt, hij een hinder voor de goddelozen betekent, die hem
beschouwen als de brenger van een ongunstig oordeel over hun beweegredenen en daden.
De ontwapende en arme rechtvaardige, die er zich op beroemt God als Vader te hebben,
wordt onverdraaglijk voor de goddelozen die hem nauwelijks opmerken; noodzakelijkerwijs
onderwerpt men hem aan de beproeving door hem te beledigen, en door hem te kwellen
veroordeelt men hem tot een schandelijke dood (zie W 2,10-20). Het opdoemen in de
geschiedenis en onder de mensen van de zwakke en weerloze gelovige, alleen door zijn geloof
8 “Het komt erop aan het hier en nu te interpreteren volgens de logica van de Dienaar, die zijn leven geeft voor de anderen, die zich slaaf maakt tot het wassen van de voeten van zijn broeders toe, die de zondaar insluit in de barmhartigheid van God, die de vrede in de zachtheid realiseert, die wil dat alle mensen de waarheid bereiken en bidt dat allen gered worden.” E. Bianchi, Chrétien,...., p. 71.9 Zie bv. het fragment over de monniken van Thibirine: De liefde voor de mensen, geïnspireerd door de liefde voor Christus, doet hen besluiten te blijven. Daarmee getuigen ze van het feit dat de liefde sterker is dan de haat, dan de dood.
CHRISTELIJKE SPIRITUALITEIT 2020 – 2021 HIGW ANTWERPEN 10
sterk, ontketent de machten, provoceert de reactie van de goddelozen; dan ontspringt de
mogelijkheid van het martelaarschap. Dat is zo gelopen voor de profeten, voor Jezus en voor
de christelijke martelaren: dat moet ook mogelijk zijn – en het is mogelijk – voor ons,
vandaag. Daar waar het christelijk radicalisme opbloeit, waar de herinnering aan Christus
authentiek en efficiënt wordt, moet de christen weten dat het voor hem mogelijk wordt de
kelk te drinken. Het martelaarschap is niet een project waarnaar men moet streven, het is
ook niet een ideaal van persoonlijke heiliging, maar het is een gebeurtenis waar God de
gelovige in de handen van de goddelozen geeft, het is een zuiver geschenk van God. Wanneer
evenwel het martelaarschap komt, wordt de solidariteit met de mensen, en met de zondige
mensen, niet door het martelaarschap tegengesproken; wel integendeel, zij wordt erdoor
bevestigd.”10
De martelaar laat hiermee ‘zien’ – tot in zijn lichaam - dat het Rijk van God dat komt, sterker is dan
het kwaad en de logica van de vijandschap breekt, zelfs als dat tot de dood leidt; hij toont dat het
‘goede nieuws’ van het evangelie, leven in Gods liefde, werkelijkheid wordt tot in de zonde en de
dood. Het is het onbegrijpelijke evangelie van de ‘Dienaar van de Heer’ (cf. Jes 53), dat een God
aankondigt die zijn macht toont doorheen de zwakheid, de wrede dood, de onrechtvaardigheid die
zijn Dienaar ondergaat. Dat spreekt over het lijden, de dood en de verrijzenis van de Messias en eist
dat men het niet beminnenswaardige (de ‘vijand’) liefheeft, dat men het ongelooflijke gelooft, dat
men hoopt tegen alle hoop in.
“Christus die sterft op het kruis, die de plaats van de wanhoop bewoont, van het verlaten zijn
door God en de mensen, van de vernietiging van de menselijke waardigheid (zichtbaar
gemaakt in de totale naaktheid van de gekruisigde), en die dat beleeft met liefde en door zijn
beulen te vergeven – zodanig dat, vertrekkend van wat Hij heeft beleefd, ik zijn eis om ‘zijn
vijanden te beminnen’ (Lc 6,27-35; Mt 5,44) geloofwaardig vind -, openbaart mij iets dat mij
misschien rationeel niet overtuigt, maar mij zeker overrompelt. En meer nog: mij aangrijpt.
Het kwade met het goede vergelden, tot zeventig maal zeven maal vergeven, eenzijdig daden
van liefde, van vergeving stellen, zonder iets terug te verwachten (...), zich neerbuigen voor
zijn persoonlijke vijand om hem met liefde te dienen (zoals Jezus gedaan heeft met Judas
tijdens wat men de ‘voetwassing’ noemt): dit alles is heel zeker dwaasheid en aanstoot, zoals
Paulus meermaals herhaalt (1 Kor 1,17-2,5), maar het is ook, steeds volgens de apostel, de
directe openbaring van de wijsheid en macht van God, en het is de openbaring van radicale
mogelijkheden die de mens heeft. Ja, het is een dwaasheid die onze rationaliteit en ons
gezond verstand verwart en desoriënteert, en het is een schandaal die de religieuze mens in
verlegenheid brengt, degene die altijd bereid is de aanwezigheid van God veeleer te erkennen
10 E. Bianchi, Chrétien, ..., p. 67-68.
CHRISTELIJKE SPIRITUALITEIT 2020 – 2021 HIGW ANTWERPEN 11
in het sacrale, in het wonderbaarlijke, dan in de geschiedenis en in het menselijke vlees,
nochtans de enige plaats die God werkelijk waardig is!”11
Meer nog dan apologeten, zo besluit Bianchi, heeft de Kerk nood aan getuigen van het christelijk
geloof, van het Woord, van Christus. Het ‘Goede Nieuws’, dat het evangelie is, wordt in de eerste
plaats verkondigd door een ‘evangelisch leven’. We hebben mensen nodig die laten zien dat het
“altijd de moeite waard is om te leven en te sterven voor Christus”; mensen die zich door Hem laten
mee nemen, die in zijn ruimte leven, op een zodanige manier dat zij levende getuigen zijn van de
waarheid dat een leven uit Gods liefde, zoals Jezus dat geleid heeft, de grenzen van de dood en de
zonde doorbreekt.
En dat hoeft natuurlijk niet altijd tot een gewelddadige dood te leiden. We zien hoe het begrip
‘martelaarschap’ al gauw werd verbreed tot allen die met hun hele leven getuigen van Gods
bevrijdende liefde, in navolging van Jezus. Zo begrepen is ‘martelaarschap’ geen enkele christen
vreemd. De christelijke martelaren-getuigen leven zo innig verbonden met Christus dat zij dag na dag
hun eigen leven willen ‘verliezen’, opdat de anderen het leven zouden hebben. Als zij ook bereid zijn
hun leven te geven, is dat omdat zij de bevrijdende en verlossende kracht van Gods liefde hebben
leren kennen en daarvan met hun leven getuigen. Zij geven getuigenis van het feit dat Jezus leeft, dat
Hij verrezen is en dat de kracht van de verrijzenis al werkzaam is in de wereld.
3. STEFANUS (Hnd 7,54-60)
In de eerste eeuwen leefde sterk de verwachting naar de spoedige wederkomst van Christus en het
grote verlangen naar een spoedige ontmoeting met Hem. Het martelaarschap moet in dit perspectief
gezien worden. De eerste martelaar, Stefanus, zegt net voor hij wordt gestenigd: “Ik zie de hemelen
open en ik zie de Mensenzoon staan aan de rechterhand van God.” (Hnd 7, 56). Men beschouwde het
martelaarschap eerder als een getuigenis van de heerlijkheid van Christus dan een getuigenis van de
waarheid in het licht van de dood. De martelaar deelt in Christus’ lijden en dood, maar ook in zijn
verrijzenis. Het martelaarschap getuigt van de intimiteit met Christus.
4. IGNATIUS VAN ANTIOCHIË (+ tss 107 en 111)
“Naar Hem verlang ik, die voor ons gestorven is.” (Rom VI, 1)
Ignatius van Antiochië was tweede bisschop van Antiochië12 (nu Antakya, Zuid-Turkije), na Petrus (die
daarna bisschop van Rome werd). Antiochië was de oudste bisschopszetel. Onder keizer Trajanus
11 E. Bianchi, Op. cit., p. 87-88.12 Hnd 11,26 : “Het was in Antiochië dat de leerlingen voor het eerst christenen werden genoemd.” Petrus, Paulus en Barnabas missioneerden in en vanuit Antiochië, cf. Hnd h. 13, 14, 15, 18.
CHRISTELIJKE SPIRITUALITEIT 2020 – 2021 HIGW ANTWERPEN 12
(97-117) werd hij naar Rome werd gebracht om er in het begin van de 2de eeuw in het Colosseum de
marteldood te sterven (aanklacht: omwille van ‘zijn getuigenis voor Christus’).
Tijdens zijn reis als gevangene schreef hij zeven brieven, vier te Smyrna (nu Izmir): aan de Klein-
Aziatische kerken Efeze, Magnesia en Tralles, en aan de kerk van Rome, en drie te Troas (nu
Estinkanbul): aan bisschop Polycarpus van Smyrna en de kerken van Smyrna en Philadelphia.
Ignatius wordt ‘bisschop van de eenheid’ genoemd: de eenheid onder de gelovigen is noodzakelijk
om onder Christus te kunnen blijven. Er mag geen onenigheid zijn over de persoon van Jezus Christus
en over wat men de ‘heilsgeheimen’ noemde: de Godheid en mensheid van Jezus Christus, zijn lijden,
kruisdood en verrijzenis13. In Ignatius’ brieven vinden we een eerste poging van een omschrijving wie
Jezus Christus is. Hij is ook de eerste die spreekt over de katholieke kerk (katholikè Ekklèsia). De
bisschop14 is – als gezondene van de Heer – behoeder van de eenheid. We staan aan het begin van de
totstandkoming van de kerkelijke hiërarchie15. Voor Ignatius moet de bisschop een ‘charismatisch’
leider zijn, dwz bezield met de Geest van Jezus; hij moet voor alles een geestelijk leider zijn.
Hij had grote invloed op de christelijke spiritualiteit, vooral wat betreft de diepe verbondenheid met
de verrezen Christus die erin tot uitdrukking komt. Onder andere Clemens van Alexandrië, Ireneüs,
Origenes, Hiëronymus, Athanasius, Basilius, Johannes Chrysostomos en Johannes Damascenus
citeren hem.16
Tekst
[Uit: Ignatius van Antiochië, Zeven brieven. Polycarpus van Smyrna, Brief en martelaarsakte,
Bonheiden, 1981, tekst IV, V, VI, VII)
13 Cf. de ketterij van het ‘docetisme’ (‘dokein’ = schijnen): God is niet werkelijk mens geworden, maar ‘in schijn’; met als gevolg loochening van lijden, dood en verrijzenis.14 Bisschoppen werden benoemd door hun voorganger of soms verkozen door het volk.15 In Ignatius’ tijd is er sprake van bisschoppen, priesters en diakens (reeds in Hnd en brieven).16 De jonge Iñigo van Loyola, latere stichter van de jezuïeten, heeft Ignatius van Antiochië voor ogen wanneer hij zich Ignatius gaat noemen.
CHRISTELIJKE SPIRITUALITEIT 2020 – 2021 HIGW ANTWERPEN 13
CHRISTELIJKE SPIRITUALITEIT 2020 – 2021 HIGW ANTWERPEN 14
Commentaar
-De sterke affectieve band met Christus.
- Het martelaarschap: delen in Jezus’ lijden en dood (en verrijzenis). De motivatie: omwille van Hem.
Bij VI, 2 “mijn geboorte is aanstaande”: de sterfdag is de geboortedag van de martelaar (is ook de
herdenkingsdag). Kan ook begrepen worden als: “mijn baring is aanstaande”: kunnen slaan op de
barensweeën.
Bij VII,2 “mijn aardse liefde (‘eros’) is gekruisigd”
- Commentaar van Origenes: slaat op Christus: de historische Christus die gekruisigd is;
immers: de liefde, elke liefde, vindt haar oorsprong in God. De liefde (agape) is tegelijk de
goddelijke realiteit en de gave ervan aan de mensen.
- Huidige exegese: mijn aardse begeerten zijn gekruisigd.]
CHRISTELIJKE SPIRITUALITEIT 2020 – 2021 HIGW ANTWERPEN 15
5. DE MONNIKEN VAN THIBIRINE
In de nacht van 27 op 28 maart 1996 worden zes monniken van het trappistenklooster Notre-Dame
de L’Atlas in Algerije – allen Fransen – ontvoerd door een radicale groep van de GIA (Groupe
Islamique Armé). Op 23 mei verspreidt de GIA een communiqué waarin gemeld wordt dat de
monniken twee dagen eerder geëxecuteerd werden. Het is het (voorlopig) einde van een weg die
begon in 1938, wanneer enkele monniken zich in de streek van Tibhirine vestigden om door stilte,
gebed, dialoog en vriendschap met de mensen ter plaatse te getuigen van Gods liefde voor elke
mens.
In een politiek instabiel en gewelddadig Algerije, waarin met name vreemdelingen (fransen) en
christenen door de GIA werden geviseerd, had de monnikengemeenschap na lang wikken en wegen
enkele jaren eerder het besluit genomen om te blijven in het land, waar ze zo van hielden en intense
banden van dialoog en geestelijke verdieping met de moslims hadden gesmeed. Het is dan dat prior
Christian de Chergé zijn ‘geestelijk testament’ schreef, een indrukwekkend getuigenis van liefde te
midden van de spiraal van haat en geweld waarin het land was terecht gekomen17:
Geestelijk testament van broeder Christian
ALS EEN "À-DIEU" EEN GEZICHT KRIJGT...
Als ik ooit—het zou vandaag al kunnen gebeuren —het slachtoffer zou worden van het terrorisme dat
nu blijkbaar alle vreemdelingen die in Algerije verblijven, wil treffen, dan zou ik graag hebben dat
mijn gemeenschap, mijn kerk, mijn familie zich herinneren dat mijn leven GEGEVEN was aan God en
aan dit land.
Dat ze aanvaarden dat de enige Meester van alle leven niet vreemd kan zijn aan dit brutale einde.
Dat ze voor mij bidden: hoe zou ik een dergelijk offer waardig bevonden worden? Dat ze deze dood
weten te verbinden met al die andere die even gewelddadig zijn, maar in de onverschilligheid van de
anonimiteit gebleven zijn.
Mijn leven is niet meer waard dan dat van een ander. Het is ook niet minder waard. In elk geval heeft
het niet de onschuld van de kindertijd. Ik heb voldoende geleefd om te weten dat ik mee schuld heb
aan het kwaad dat in de wereld, helaas, de bovenhand lijkt te halen, zelfs aan het kwaad dat me
blindelings zou treffen.
Ik zou graag, als het zover is, in een flits de luciditeit hebben die me in staat stelt aan God en aan mijn
broeders in het menszijn vergeving te vragen, en tegelijk hem die mij getroffen heeft, van ganser
harte te vergeven.
17 Zie over de monniken van Thibirine: Ivo Dujardin, De droom van Tibhirine, Lannoo, 2009; http://www.citeaux.net/wri-av/ontvoering_tibhirine.htm ; http://www.ocso.org/HTM/7atls-fr.htm
CHRISTELIJKE SPIRITUALITEIT 2020 – 2021 HIGW ANTWERPEN 16
Ik zou een dergelijke dood niet kunnen wensen. Het lijkt me belangrijk dit uitdrukkelijk te zeggen. Ik
zie immers niet hoe ik mij erover zou kunnen verheugen dat dit volk, waarvan ik houd, zonder
onderscheid van mijn dood zou worden beschuldigd.
Wat men misschien de "genade van het martelaarschap" zal noemen, is te duur betaald als ze te
danken zou zijn aan een Algerijn, wie dan ook, vooral als hij zegt dat hij handelt uit trouw aan wat
volgens hem de islam is.
Ik ken het misprijzen dat de Algerijnen in het algemeen ten deel is gevallen. Ik ken ook de karikaturen
van de islam die door een bepaald islamisme bevorderd worden. Het is al te gemakkelijk zich een
goed geweten aan te praten door deze religieuze weg te identificeren met de verschillende vormen
van integrisme waar de extremisten voor staan.
Algerije en de islam zijn voor mij iets anders, ze zijn een lichaam en een ziel. Dat heb ik, denk ik,
genoeg verkondigd. Ik heb niet verheeld wat ik ervan ontvangen heb, en dat ik er zo vaak de lijn en de
leidraad van het evangelie in teruggevonden heb. Het evangelie dat ik op de knieën van mijn moeder
heb leren kennen, mijn allereerste Kerk, precies in Algerije, en toen al in respect voor de
moslimgelovigen.
Mijn dood zal natuurlijk gelijk schijnen te geven aan al wie mij al vlug een naïeveling of een idealist
hebben genoemd: "Dat Hij nu zegt wat Hij ervan denkt!" Maar die moeten weten dat mijn meest
kwellende nieuwsgierigheid eindelijk een bevrijdend antwoord zal krijgen.
Ik zal immers, als het God belieft, mijn blik kunnen laten opgaan in die van de Vader om met Hem
naar zijn moslimkinderen te kijken zoals Hij ze ziet, badend in het licht van Christus' heerlijkheid,
vrucht van zijn Passie, bekleed met de gave van de Geest, wiens verborgen vreugde het altijd zal zijn
gemeenschap tot stand te brengen en, spelend met de verschillen, de gelijkenis te herstellen.
Dit verloren leven, helemaal van mij en helemaal van hen, ik dank God die het blijkbaar in zijn geheel
bestemd heeft voor die VREUGDE, ondanks en niettegenstaande alles.
In dit DANK U, waarmee van nu af aan alles over mijn leven gezegd is, sluit ik jullie natuurlijk in, mijn
vrienden van gisteren en van vandaag, en jullie, mijn vrienden van hier, die samen met mijn moeder
en mijn vader, met mijn zusters en mijn broers en hun familie het honderdvoudige zijt dat mij
geschonken werd, zoals beloofd was!
En jij ook, vriend van het laatste ogenblik. Je zult niet geweten hebben wat je deed. Ja, dit DANK U en
dit "À-DIEU" zijn ook gericht tot jou in wie ik het gezicht van God zie. Mogen wij elkaar als gelukkige
moordenaars weerzien in het paradijs—als het God, ons beider Vader, belieft. AMEN! Inch' Allah!
Algiers, 1 december 1993.
Tibhirine, 1 januari 1994.
+ Christian
CHRISTELIJKE SPIRITUALITEIT 2020 – 2021 HIGW ANTWERPEN 17
CHRISTELIJKE SPIRITUALITEIT 2020 – 2021 HIGW ANTWERPEN 18