wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag...

105
Celbiologie I Dit document werd in academiejaar 2019-2020 gemaakt door Michiel Dhadamus en bewerkt door een groot aantal andere studenten. In augustus aangevuld met de reconstructie van januari. Examen 2020-2021 1) In de examenreconstructie kunnen uiteraard fouten staan 2) Meer uitleg bij de vragen hier 1.Welke binding is niet aanwezig in het fosfoglyceride fosfatidinezuur? A. Amide B. Fosfaatester C. Glycerolester D. C=O 2.Stimulatie van het eiwitkinase AKT leidt tot: A. Aanmaak p21 B. activering vanPUMA C. Iets met Rheb-GTP D. Promotie apoptose 3.pH gaat van 7 naar 6 wat gebeurt er met histidine? A. Aminegroep meer geioniseerd en carboxyl minder B. Aminegroep minder geioniseerd en carboxyl meer C. Beide meer geioniseerd D. Restgroep wordt minder geladen 4. Hoeveel stereo isomeren heeft glucose? A. 2 B. 4 C. 8 D. 16 5. DeltaG'= A. DeltaG0' + RTln(Product/Reagentia) (beide juist, wss wordt deze geneutraliseerd)

Transcript of wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag...

Page 1: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

Celbiologie IDit document werd in academiejaar 2019-2020 gemaakt door Michiel Dhadamus en bewerkt door een groot aantal andere studenten. In augustus aangevuld met de reconstructie van januari.

Examen 2020-20211) In de examenreconstructie kunnen uiteraard fouten staan 2) Meer uitleg bij de vragen hier

1.Welke binding is niet aanwezig in het fosfoglyceride fosfatidinezuur?

A. Amide B. Fosfaatester C. Glycerolester D. C=O

2.Stimulatie van het eiwitkinase AKT leidt tot:

A. Aanmaak p21 B. activering vanPUMA C. Iets met Rheb-GTP D. Promotie apoptose

3.pH gaat van 7 naar 6 wat gebeurt er met histidine?

A. Aminegroep meer geioniseerd en carboxyl minder B. Aminegroep minder geioniseerd en carboxyl meer C. Beide meer geioniseerd D. Restgroep wordt minder geladen

4. Hoeveel stereo isomeren heeft glucose?

A. 2 B. 4 C. 8 D. 16

5. DeltaG'=

A. DeltaG0' + RTln(Product/Reagentia) (beide juist, wss wordt deze geneutraliseerd) B. DeltaG0' - RTln(Product/Reagentia) C. DeltaG0' + RTln(Reagentia/product) D. DeltaG0' - RTln(Reagentia/product)

6. Van groot naar klein (diameter):

Page 2: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

A. virus, ribosoom, dubbele fosfolipidenlaag, DNA B. ribosoom, virus, dubbele fosfolipidenlaag, DNA C. virus, ribosoom, DNA, fosfolipidendubbellaag D. virus, fosfolipidendubbellaag, ribosoom, DNA

7. Inhibitoren van de glycolyse

A. AMP en glucose-6-fosfaat B. citraat en acetyl-Coa C. Glucose-6-fosfaat en fructose-1,6-bisfosfaat D. fructose-2,6-bifosfaat en AMP

8. Aspirine

A. allosterische inhibitor B. competitieve inhibitor C. covalent D. acetyltransferase

9. Vader is zwart gladharig en moeder is wit ruigharig, zwart is dominant allel A en ruigharig is dominant allel B. hun nakomelingen zijn verdeeld 1:1:1:1 (zwart glad, zwart ruig, wit glad, wit ruig). Wat is het genotype van de ouders ?

A. AaBb en AaBb B. AaBB en AaBb C. Aabb en aaBb D. AaBb en aabb

10. sikkelcelanemie

A. aggregatie van myoglobine B. polymerisatie van hemoglobine C. plasues van amyloid-ß D. Zuurstofverbruik gaat omhoog

11. stelling 1: Reverse transcriptase maakt DNA aan met behulp van RNA matrijs stelling 2: coronavirus maakt gebruik of codeert voor van een RNA afhankelijk Rna polymerase

A. Allebei juist B. Allebei fout C. 1 juist, 2 fout D. 1 fout, 2 juist

12) Tijdens de omzetting van pyruvaat naar acetyl Co-A gebeurt het volgende:

A. NADH wordt geoxideerd B. ATP wordt verbruikt C. Er wordt een Thio-ester binding gevormd

Page 3: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

D. er wordt CO2 toegevoegd

13) Wat klopt NIET

A. het epigenoom van een levercel en een hersencel zijn identiek B. Bij reproductief klonen wordt de kern van een gedifferentieerde cel ingebracht in een kernloze eicel C. Bij reproductief klonen is de nieuwe cel genetische identiek op het DNA van de mitochondriën na D. Imprinting betekent uitschakelen van één kopie van allel

14) Ketonlichamen worden gevormd:

A. Door een tekort aan citroenzuur B. Tgv intensieve gluconeogenese C. Door lage pH in het bloed D. In de cori cyclus

15) Wat is juist over de gamma-subeenheid van ATP synthase?

A. fungeert als een enzym B. conformatie verandering in alfa subeenheden C. ionenkanaal D. deel van het mobiele deel van F0 complex

16) Wat is juist?

A. Chloroplasten kunnen energie halen uit alle golflengten van het zichtbaar licht B. Chlorofyl b kan maar een deeltje van zichtbaar licht gebruiken C. infraroodlicht kan DNA strengen ioniseren D. Zichtbaar licht is meer energierijk dan UV-licht

17) Lange opgave maar het kwam er op neer dat een tRNA met een Ala anticodon het aminozuur Leucine bond. Wat gebeurt er in de cel:

A. Er verandert niks B. In de cel worden de meeste alanines vervangen door een Leucine C. In de cel worden de meeste Leucines vervangen door Alalines D. Eiwitsynthese wordt gestopt

18) een matrijs met 5’ TTG 3’ dat door mutatie 5’ TTA 3’ wordt, wat is het gevolg

A. Er wordt een vroegtijdig stopcodon gevormd B. Val naar Leu ofzoiets C. Er wordt geen stopcodon meer gevormd D. Gln wordt Leu

19) verschillende miRNA’s die partieel binden op mRNA’s van coderend gen A

Page 4: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

A. Er wordt minder eiwit A gevormd doordat mRNA wordt afgebroken B. Er wordt minder eiwit A gevormd doordat het de translatie van mRNA inhibeert C. Er wordt meer eiwit gevormd doordat het de translatie van mRNA bevordert D. Er wordt meer eiwit gevormd doordat..

20) Een matuur rRNA heeft geen processing ondergaan ( iets in die aard), waar is er een defect gebeurd?

A. iets met rho B. tRNA C. de snoRNA’s D. DNA polymerase èta

21) Wat zorgt mede voor de invasie van tumorcellen:

A. verhoogde rho GTPase activiteit B. binding van VEGF (fout want angiogenese activator, leidt tot metastase en niet persé invasie) C. trombospondine D. Inhibitor plasminogeen

22) Lys-Trp-Arg-Ile-Lys-Val-Arg-Ser

A. vormt amfipatische helix B. vormt amfipatische beta streng C. vormt hydrofiele streng D. vormt hydrofobe streng

23) Wat is waar over collageen:

A. bestaat uit alfa helices B. vormt mee het cytoskelet C. bevat vitamine C D. post-translationele hydroxylering

24) Glyoxysoom

A. zorgt in de lever voor de vorming van suiker vanuit acetyl CO-A B. Vormt succinaat vanuit acetyl CoA C. Er vinden metabole reacties plaats die ook in beta-oxidatie gebeuren (misschien kan deze ook)

25) glycogeen fosforylase

A. transferase B. hydrolyseert glycogeen tot glucose C. alleen actief in gedefosfolyseerde vorm

Page 5: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

D. homo tetrameer

26) vraag over het DNA van een mitochondrion, voor wat het NIET codeert

A. ribosomaal RNA B. beta oxidatie enzymen C. ATP synthase enzymen D. eiwitten voor de oxidering van FADH2

27) wat doet E7 bij HPV

A. stimuleert fosforylering van Rb B. activeert p53 C. activeert signalering via E2F D. leidt tot apoptose

28) Omzetting van glyceraldehyden 3 fosfaat naar 1,3 bifosfoglyceraat is:

A. een zuur-base reactie B. een transferase C. gelinkt aan vorming van fosfoanhydride binding D. Via een covalente een katalytische intermediair

29) welke techniek je moet gebruiken om eiwit-eiwit interacties te bepalen

A. CRISPR/Cas9 technologie B. co-immunoprecipitatie C. SDSA D. bisulfiet sequencing

30) trinucleotide repeats zorgen voor mutaties omdat:

A. zorgen voor deletie van de repeats B. zorgen dat het opnieuw gerepliceerd wordt als DNA pol dissocieert C. Repeats hybridiseren verkeerd aan complementaire streng D. zorgen dat een stuk niet gerepliceerd wordt als DNA pol na dissociatie terug aanhecht

31) iets over welk enzyme er nodig is voor het herstel? deaminering van een G bij BER

A. fotolyase B. endonuclease C. DNA polymerase èta D. primase

32) Deaminering van adenine gebeurt:

Page 6: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

A. Bij DNA B. Bij RNA C. Bij beiden D. Bij geen één van beiden

33) Eadie-Hofsteeplot

A. 1/S en 1/V B. S/V en V C. V/s en v D. V/s en s

34) licht-onafhankelijke reactie van de fotosynthese (Calvin cyclus)

A. CO2 fixatie B. O2 komt vrij C. ATP genereren D. kan niet plaatsvinden als er licht is

35) Mdm2 extra actief. Wat is het gevolg?

A. P53 tetramerisering B. apoptose bevorderd C. Minder celcyclus arrest bij DNA schade

36) Iets met lox P en cre en albumine. Albumine kwam enkel voor in de lever. weefsel specifieke knock-out gevormd in lever door cre recombinase

A. Cre geflankeerd door LoxP B. Cre recombinase heeft albumine promotor C. Albumine promotor geflankeerd door LoxP

37) APC

A. pas actief na binding CDC20 B. protease voor cycline B en securine C. Wordt geubiquitineerd tijdens de anafase D. Actief na binding van Mad en Bub

38) Wat is niet nodig bij chromosome painting?

A. Binding met een specifiek antilichaam B. Hydridisatie met probe C. Denaturatie van chromosomaal DNA D. Hybridisatie met fluorescent gemerkte DNA moleculen

39) wat is er niet nodig bij uitschakelen X chromosoom?

Page 7: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

A. xist-RNA bindt op het uitgeschakelde X chromosoom B. methylering van het uitgeschakelde X chromosoom C. SNPs in het uitgeschakelde X chromosoom D. condensatie van het chromosoom

40) vraag met guideRNA en mRNA. Je moest de matrijs streng (DNA) geven van dit guide RNA

41) Oorzaak van progeria

A. Excessieve fosforylering van eiwit B. Excessieve farnesylering van eiwit C. Splicing van transcript gaat fout D. Protease was overactief

42) Wat gebeurt er tijdens anafase 1 van de meiose?

A. homologen uit elkaar B. Zusterchromatiden gaan uit elkaar C. Synaptonemaal complex wordt gevormd D. homologe recombinatie

43) Wat zorgt ervoor dat de polen verder verwijderen tijdens anafase B?

A. Depolymerisering aan pluseinde van polaire microtubuli B. Meer overlap van polaire microtubuli C. Motoreiwit gaat naar plus einde polaire microtubuli D. Axonemale MT

44) Gen A en B liggen op verschillende chromosomen. Hoe verklaar je dat zowel gen A en B tot expressie komen? Eukaryote cel

A. Zelfde DNA response element B. Zelfde operator C. Zelfde promotor D. Zelfde insulator

45) Vraag met lac operon. Er is een mutatie. Welke versvchillende genotype leidt tot hetzelfde fenotype? Lactose is aanwezig en glucose zijn afwezig.

A. I- en Oc B. Oc en P-

46) Welke stelling is NIET juist?

A. RNA polymerase werkt vanaf een primer B. CTD domein is gefosforyleerd tijdens de elongatie C. RNA splicing is co- en posttranscriptioneel

47) Hoe verklaar je dat DNA telkens korter wordt na iedere replicatie

Page 8: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

A. 3’ vorming van lus tgv H-bruggen B. DNA polymerase kan niet de novo werken C. Rnase H kan geen primer verwijderen D. DNA polymerase werkt alleen in 3’-> 5’ richting

48) Detectie van carcinogenen met de ames test is gebaseerd op

A. Verhoogde kolonie van bacteria B. Verlaagde kolonie van bacteria C. Inactivatie van histidine synthase (veel discussie rond, geen idee welke van de 2 nu uiteindelijk de juiste is)

49. Hoe verklaar je dat cellen zonder centrosoom toch een kernspoel vormen?

A. Chromosoom fungeert als Ran-GAP B. Kernmembraan breekt waardoor Ran gradient daalt C. MT vormende eiwitten komen los van gebonden importine aan chromosomen D. chromosomen stimuleren direct MT stimulerende eiwitten?

50) Initiator tRNA bindt op

A. A site B. P site C. Shine Delgarno sequentie D. Kozak

Examen 2019-2020

1. Wat is niet wateroplosbaar? i. Amylose ik dit, ik had ook dit, ik ook, yup ik ook! Me tooii. Amylopectineiii. Glycogeeniv. N-acteylglucosamine (ik had dit) ik ook :) is een monosacharide niet

altijd oplosbaar in water? Ja dacht ik ook zeker omdat GlcNac nog extra polaire groepen heeft, ja was ook mijn redenering, door polaire groepen is het meer hydrofiel dus A klopt denk ik

2. Wat is fout?a. b.Proline is een iminozuur ( -> fout het is een aminozuur en laat dit nu

aljeblieft geen typfout zijn van Bollen) imino slaat op C=N denk ik dus dit klopt. Er staat nochtans op google dat proline een iminozuur is, stond ook in beckers of op ppt, dus dit klopt wel

b. Glutamine heeft een amidegroepc. Cysteïne is een thio-ether (dit is het foute antwoord denk ik) ik had dat ookd. … imidazol is een protonenacceptor (weet iemand nog wat hier stond?)

Page 9: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

3. Een vragen over het APCa. De katalytische functie van securine wordt weggenomen (dit was fout omdat

het volgens mij geen katalytische functie heeft)b. CDC20 (ik had dit) ik ook, yes ik ookc. Geactiveerd door mid-mitotisch puntd. Doelt cdc2 / Cdk1 tot destructie

4. R-looping, wat is lus G op een tekening?a. Exonisch DNAb. Exonisch RNAc. Intronisch DNA (ik had dit) Is ook juist ik heb het opgezocht heb ik ook, Heu

hoezoo? De loops zijn DNA en worden geskipt wanneer het mRNA gemaakt wordt

d. Intronisch RNA5. Glycolyse enzymen:

a. 4 transferase, 3 isomerase, 2 lyases en 1 oxidoreductase (ik had dit) same ik ook me too ik ook

b. …c. …d. ...

6. Iets met muizen (ratten*¨¨!! Nog erger) en positief :)))Er wordt een genomische bibliotheek gemaakt van een levercel en van een hersencel van een muis. Met een probe gaan we het laatste intron van gen Z detecteren. Het gen Z komt in beide celtypes tot expressie. Enkel bij de levercel gebeurt alternatieve splicing waarbij het laatste intron niet wordt afgesplitst. In welke bibliotheek zien we de probe of zoiets?

1. In geen enkele2. Alleen bij de genomische bibliotheek van de levercel (ik had dit ma nie zeker)3. Is ongeveer evenveel zichtbaar (ik dacht dit want een genomische bib bevat

al het DNA en alternatieve splicing gebeurt pas bij mRNA, ik ook)4. Alleen bij de genomische bibliotheek van hersencellen.

7. I. C-C is stabiel onder licht van 250 nmII. C-C heeft ongeveer enveel energie als C-O

a. 1 is juist 2 is fout ik dit ik ook b. 1 is fout, 2 is juist (ik had dit, ik ook, ik ook)c. Beide foutd. Beide juist

C-C = 346 kJ/molC-O = 358 kJ/ml

8. Iets met miRNAa. Het humaan genoom codeert voor meerdere genen voor miRNA (ik had dit) ik

ook (The human genome may encode over 1900 miRNAs,[6] although more recent analysis indicates that the number is closer to 600.[7] -- Wikipedia)

b. miRNAs inhiberen één specifiek genc. miRNA wordt geproduceerd in P-bodiesd. Worden aangemaakt in de nucleolus

9. Een polypeptide van 50 aminozuren, hoeveel fosfoanhydride bindingen worden verbruikt

a. geen

Page 10: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

b. Exact 50 c. Exact 200d. Meer dan 200 (ik had dit, ik ook) how tf do u even know ptn rip me

hahaha → per toegevoegd AZ minstens 4ATPs verbruikt10. Een organisme met genotype AabbCC

a. Tenminste 3 dominante allelen (ik had dit) ik ook :)) ik ook ik oooookb. Triploidc. Tenminste drie chromosomend. Heterozygoot voor minstenst

11. I. De G’ van een biochemische reactie is temperatuurafhankelijk ofzoietsII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de

reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want er wordt niets over de temperatuur gegeven, was het niet lage concentratie product? Jaa ja ma alst dan bijvoorbeeld fucking warm is kan da mss wel doorgaan ofzo he want het is G0 die positief is en niet gewoon de G snapte, daarmee twijfelde ik, delta G 0 was positief maar bij lage concentratie product kan delta G nog steeds negatief zijn. Heeft te maken met verhouding product en reagens. Is stelling 2 dus juist of fout? Ik had juist, “kan” interpreteerde ik als mogelijk Ik denk dat ze met laag houden bedoelen dat de concentratie al laag was, toen de deltag0 positief gemeten werd. Anders zou er toch gewoon staan als de concentratie van het product verlaagd word? Dus volgens mij is stelling 2 wel fout en is A het juiste antwoord. Bij deltaG0 is de concentratie van zowel product als substaat 1, maar dit is een meting onder standaardomstandigheden die niets zegt over de werkelijke omstandigheden. delta_G=delta_G_0+RT*ln(Product/Substraat). Bij weinig product kan die 2de term negatief zijn en enkel delta_G zegt iets over de werkelijke spontaniteit dus volgens u is D juist? yes

a. 1 is juist 2 is fout (ik had dit, ik ook)ik ook, jah ik ookb. 1 is fout, 2 is juistc. Beide foutd. Beide juist (ik had dit) ik ook

12. Homologe recombinatie gebeurt NIET bija. Tussen niet-zusterchromatiden wanneer geen synaptomale complexen (ik

had dit) ik ook, ik ook, ja! Jepp, Wat dan met repair via HR? Das ook in synaptomale complexen dat dit gebeurt (zegt wikipedia)

b. Knock-out muizenc. Conjugatie van bacteriën?

13. Opbouw van de kernspoel vanuit de chromosomena. Alleen bij cellen zonder centrosoom (ik had dit ma dit is fout :( )b. Afhankelijk van Ran-GTP gradiënt (ik had dit maar geen idee of het juist is, ik

had ook dit) ik denk niet dat dit juist was, want de chromosomen hadden GEF activiteit dus het is niet afhankelijk omdat het zwz gemaakt wordt, idk of da klopt he

c. Importine complexen accumuleren aan kinetochoor ofzo (ik had dit maar kan ook b zijn) ik had ook dit, ik had dit ook ik ook

d.14. Hsp70

a. Bindt polypeptide tijdens translatie (ik had dit, ik had dit ook, ik ook staat in de boek) ik ook

b. Bindt stress geinduceerde genen ofzo (ik had dit) ik ookc. Bindt aan HS respons element ik had dit

Page 11: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

15. Wat is geen tussenstap (ofzo) van pyruvaat naar fosfoenolpyruvata. Pyruvaat kinase (ik had dit) ik ook me too ik ookb. Verbreken van 1 pyrofosfaat en 1 fosfoanhydridebindingc. Een intermediair van de glycolyse (was dit ni cori cyclus ofzoiets ipv

glycolyse? ja!!)d. Intermediair dat hetzelfde is als bij de citroenzuurcyclys (oxaloacetaat idd)

16. Anafase Ba. Astrale microtubuli verkortenb. Dimeer motorproteïnen (ik had dit, ik ook, ik ook) ik oookc. Tegengehouden door taxanen (ik had dit, ik ook, ikook) taxol houdt verlenging

toch niet tegen? Enkel depolymerisatie dacht ikd. Polaire microtubuli gaan meer overlappen

17. Eiwit groter dan 80 kDAa. Heeft energie nodig (sowieso fout, passief)b. Eiwit bindt aan nucleair localisatiesignaal van importine (fout, NLS bindt eiwit

niet importine)c. Is afhankelijk van de RAN-GTP gradiënt (ik had dit) moet er een gradient

zijn? Of moet RAN-GTP gwn aanwezig zijn? Ik had dit, maar ben niet zeker Was de optie niet iets van ‘is afhankelijk van een Ran-GTP geïnduceerde conformatieverandering van importine? Ja idd, voor het loslaten van het eiwit moet importine een conformatieverandering ondergaan, dacht ik

d. Vormt een transiënte binding met FG-sequentie (fout, importine vormt een transiente binding toch?)

18. Welk eiwit wordt NIET allosterisch geregelda. IRE b. Homeotisch transciptiefactor (ik had dit) ik ook, ik ookc. Lac repressord. Steroïd hormoon Receptor

19. Wat is juist over de Calvin cyclus?a. Ribulose 1,5 bisfosfaat is het beginsubstraat. (ik had dit, ik ook, ik ook)b. NADH is de elektronendonorc. Geassocieerd met protonengradiëntd. iets met acetyl-coA

20. Temozolimide (nog nooit van gehoord, same lol)a. Is een alkylerend agens (dit is 100% juist), jep dit is juistb. Werkt enkel wanneer de EGF receptor deficiënt isc. Werkt enkel wanneer er een bepaalde DNA herstelfactor aanwezig isd. Wordt via een vaccin ingegeven

21. Wat is de beste behandeling voor basal-like borstcarcinoma?

a. Geen van bovenstaande (ik had deze) ik ookb.c. hormoontherapied. EGF inhibitor?

22. Wat is just over fructose-2,6-bifosfaat?Er leek precies niks deftig te kloppen lmao kutje, same had ik ook echt

Page 12: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

a. Is een substraat van PFK2 (dit klopt) wordt dat niet gemaakr door PFK2? Ja maar PFK2 heeft ook fosfatase activiteit die zet F26B trg naar F6B, was echt een vuile

b. Allosterische regulator van F2,6BF ik had dit is da niet van F1,2BF?c. Activeert gluconeogenesed. Wordt geactiveerd door PKA

23. Oxidatie van NADHa. 3 respiratoire complexen (ik had dit) ik ookb. Gaat gepaard met reductie van H+c. Verbruikt water (fout, maakt water)d. Doet de pH in de matrix dalen ik had dit, ik ook (nee de pH in de

intermembranaire ruimte daalt, niet de matrix)24. Kinetochoor

1. Deels gevormd tijdens interfase ik had dit, jep ik ook, de binnenste kinetochoren worden net na de S-fase aangemaakt

2. Bestaat uit proteïnen en nucleinezuren ik had dit. Ik ook3. Bindt de microtubuli aan het - einde4. ...

25. Zet in de juiste volgorde ivm ATP-synthese1. Elektrisch werk -> concentratie werk -> mechanisch werk -> biosynthetisch

werk (denk dat dit juist is, had ik ook) ik ook26. Welk enzym of welke techniek wordt NIET gebruikt bij het kloneren met een plasmide

1. Transformatie2. DNA ligase3. Restrictie-enzymen4. Affiniteitschromatografie (ik had dit, klopt, whoehoe ik ook ik ook denkik) ik

ook27. Zet in juiste volgorde in lagging strand : ligase, primase, DNase H, DNA polymerase,

helicase.Helicase -> Primase -> DNA Poly -> DNASE H -> Ligase ( ik had dit)Was het niet geen van bovenstaande?= > want na weghalen van primers moet er dan door dna polymerase nog plaatsen worden opgevuld, ik had ook ‘geen van de bovenstaande is volledig) yes, ja! Ik ooook jep ik ook, er is trouwens ook nog het exonuclease FEN1 nodig

28. Collageen wordt gemaakta. Hydroxyproline ofzo ik had dit ik ook, jep das een belangrijke bouwsteen van

collageen! Blijkbaar moet het 3’-hydroxyproline zijn kutttb. Links draaiende alpha helix, ja! Collageen is rechtsdraaiend MAAR

rechtsdraaiende helix bestaat uit 3 linksdraaiende helices!c. Zorgt voor de versteviging van cellend. Wordt na de synthese geprocessed tot een mature versie

29. Het anticodon 5' UAI 3' codeert voor1. Ile (ik had dit) ik ookyes ik ook!! ja!2. Val3. Ile en Val4. Ile en Leu

30. mRNA editing, wat is de mRNA editing sequence31. Ames test, wat klopt niet

Page 13: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

a. Bacteria stam cellen met hystidine mutatie (ik was hard aan het twijfelen over deze want het is een mutatie in hystidine synthese…)

b. Carcinogeen behandeld met weefsel extract (ik had dit, ik ook)c. Carcinogeen behandeld met enzyme (ik had dit), ik ook, ik ook want dat wordt

toch wel met weefsel extratct (lever) op voorhand behandeld zodat percarcinogenen carginogen wordn? Ik dacht net enzymes van de lever jmm bizar want heb ook wel ergens ‘lever extract’ enz gelezen; wikipedia zegt toevoegen van enzymes uit lever van ratten. Maar wat betekent "weefsel extract" zelfs? In antwoord b stond ook vereist voorbehandeling met weefselextract, maar dat is niet per se nodig, enkel als je gaat testen of het een pre-carcinogeen is fzo

d. Test de mutageniteit van stoffen32. Wat zorgt niet voor een NRTK1 oncogen

a. Receptor zonder bindingsplaatsb. Fout in DNA recombinatie; dit wordt toch veroorzaakt door DNA

rearrangements?c. Activering zonder vorming dimeer (dit was het antwoord denk ik, ja same, ik

heb dit ook) ik ookd.

33. Zet in de juiste volgorde van hoge naar lage energiea. Fosfoenol, fosfoester, acylfosfaat, pyrofosfaat b. Fosfoenol, acylfosfaat, pyrofosfaat, fosfaatester Ik had deze, maar was

eerder een gokje, ik had deze ookc. Ik had D bij reeks 4

34. Beta-oxidatie (Stond hier iets bij eukaryoten ofzo)a. Onttrekken van 2 waterstofatomen (ik had dit)ik ook ik ookb. acetyl-coA moet aanwezig zijnc. Gebeurt deels in het cytosol en in de mitochondriale matrixd. Oxidatie van FADH2

35. Wat is NIET juist over een lysozymea. Het is een protease, ik had dit want is het geen ribozyme ik had dit ook, 95%

zekerb. Het katalyseert een hydrolytische reactiec. In actieve site bevat essentiële protondonors en protonacceptors. ofzod. Het vormt een covalent intermediair

36. Wat is de functie van F0a. Fungeert als ionenkanaal (ik had dit) ik ookb. F0 bestaat uit 3 subeenheden (is waar) neen, is fout (It consists of three main

subunits, a, b, and c, and (in humans) six additional subunits, d, e, f, g, F6, and 8 (or A6L) → wikipedia)

c. Heeft een katalytische functied. Kan ATP hydrolyseren

37. Wat geldt voor BER?a. Het herstelt thymine dimerenb. Het heeft AP endonuclease ik had dit, ik oookc. Mut S en Mut H d.

Page 14: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

38. Iets van oncogene expressie? (wist iemand dit?) Iets van wat zorgt voor rechtstreekse celproliferatie. Of iets van zorgt rechtstreeks tot verhoogde expressie van oncogenen?A: philadelphia syndroom (had iemand dit? jep!)B: Li fraumeniC: burkitt lymfoom (was zeker dit!), ik had dit omdat het een Myc oncogen wasD:inhiberen van wnt receptor

39. cAMP bindt op promotor van iets, wat is fout? WAS DE VRAAG WAT IS FOUT? Vrij zeker van wel

a. Acetylering van histonen (ik had dit) b. Fosforyleren van transcriptiefactor CREBc. Activatie van … (iets van de vraag) transcriptie d. CREB transloceert naar de kern (dit was fout), ja dit was fout

40. HFRa. Bevat meerdere F plasmidenb. F factor in bacterieel chromosoom (ik had dit, idem)c. Is een restrictie ‘plasmide?’ in het bacterieel chromosoomd. Bavat meerdere R plasmiden

41. P53A: stabilisatie bij DNA schade (ik had dit, jaa) ik ookB: helemaal niet aanwezig in Li-Fraumeni SyndroomC: aanmaak door Mdm20

42. HPVA: verhindering interactie Rb-EFII (ik had dit, ja ik ook wel zeker) ik ookMaar HPV zeB: fosforylering RbC: maakt inhiberend enzyme voor RbD:

43. 2 stellingen, 1) R-RNA processing houdt in dat intronen verwijderd worden 2) zowel r 3 en 5’ van mRNA belang voor initiatie transcriptie/translatie?A: 1 juist, 2 foutB: 1 fout,2 juist ( ik had dit )C: beide juist ik had ditD: beide fout (ik dit, bindt dat niet enkel op 5 cap zo die TF? Nah check boek, die poly a staart heeft ook een belangrijk ding, kut wat dan? Ook bij initiatie? Ja die kan zo een loop maken ofzoiets.. :( Was de vraag transcriptie/translatie?) ik denk translatie

44. DNA Polymerase blablaa. Herkent een distortie in de helix (was het dit?) denk het, had ik ookb. Werkt alleen tijdens de S-fasec. Knipt nucleotiden 5’-->3’d. Maakt fosfodiesterbindingen met de energie rechtstreek uit ATP gehaald

(fout want wordt gehaald doordat nucleotiden binnenkomen in trifosfaatvorm), ik had dit

45. Wat klopt over mitochondriaal genoomA: bevat niet coderende genen (ik heb dit, ik oook) me tooo, ik ookB: 17000 kb groot Niet kb maar bp

Page 15: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

C: codeert voor het grootste deel van de proteïnen voor (iets in het ETC)D:

46. Elongator methionyl tRNAa. Zelfde anticodon als initiator (ik had dit), gij ook? Ja, ik ookb. Bindt het zelfdeaminozuur Initiator is aangepastc. Wordt erkend door IF2-GTP bij prokaryotend.

47. Wat zorgt voor een andere expressie bij lever en hersenena. Epigenoom, ik had dit, idemb. Enhancer sequenties c. Algemene transcriptiefactord. Insulator sequenties (ik had dit)

48. 2 stellingen over telomeraseI. DNA polymerase met RNA als matrijs

II. Iets van 5’ G-G base paring ofzoietsa. 1 juist, 2 fout. (ik had dit) had nog iemand dit?ja! b. 1 fout, 2 juist.c. Beiden juistd. Beiden fout (ik dacht deze omdat bij telomerase de guanines met

waterstofbruggen aan elkaar worden verbonden) Ja maar dat is bij het 3’-uiteinde, niet? Een of andere vage slide

49. Langs waar verloopt de apoptose in afwezigheid van survival factors?a. Caspase 3 (dit is juist)(inderdaad)b. Procaspase 8c. Fosforylering van Bad

50. Een vraag over V0 (initiële snelheid)a. Lineair met substraat (ik had dit)b. Hangt deels af van Km/Vmax (ik had dit) c. Is afhankelijk van de aanwezige product concentratie (ik had dit)

Is het niet b? Want de Km/Vmax is de steilheid van de rechte, en de initiele snelheid is het stukje dat kan beschouwd worden als de rechte. En hoe steiler de rechte hoe hoger de V0?

A is inderdaad niet juist, het geldt enkel als de substraatconcentratie zeer laag is. Met initiele snelheid wordt niet enkel snelheid bedoelt als je begint substraat toe te voegen bij enzym. Initiele snelheid kan ook zijn als je al heel veel substraat hebt en inneens enzym toevoegt, in dit geval (waarbij de (S) niet veel kleiner/groter is dan de Km) zal de initiele snelheid niet lineair zijn met substraat, maar eerder leunen naar een hyperbool.

Als je deze pagina leest wordt het duidelijker: https://books.google.be/books?id=QqXpWJHICUYC&pg=PA116&lpg=PA116&dq=initial+velocity+hyperbolic+with+substrate&source=bl&ots=kzozakF8Wj&sig=ACfU3U0tDrhtBo4P95i0qTq_7m7pm1TrIQ&hl=nl&sa=X&ved=2ahUKEwjA6u_yzZ7nAhWRaFAKHf9zB-kQ6AEwEnoECAgQAQ#v=onepage&q=initial%20velocity%20hyperbolic%20with%20substrate&f=false

Examen 2018-2019

Page 16: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

1 Wat komt in het cytosol tijdens de malaat-aspartaat shuttle

A: Malaat & Glutamaat B: alfa-ketoglutaraat & aspartaat C: alfa-ketoglutaraat & glutamaat D: Malaat en aspartaat

2) De stabiliteit van bètastrengen wordt vooral bepaald door:

A: minimale sterische hindering tussen de R-groepen B: waterstofbruggen tussen de zijketens C: afwisselende hydrofobe en hydrofiele AZ D: hydrofobe interacties

3) Wat is waar over telomerase

A: Heeft DNA polymerase en RNA matrijs B: Heeft DNA- en RNa polymerase Blijkbaar heeft telomerase ook RNA polymerase activiteit, (check aleyda haar herhalingsles slide 3), kan B ook dan niet? What? Dat lijkt me echt scheef, vind ik niks over terug op het internet https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/26830230 ok, point taken. Dan zijn beiden juist? eigenlijk wel precies, maar zou B niet willen aanduiden op een examen :( Ik zou idd ook voor A gaan #standaardALeYdE C: DNA polymerase en RNA primer D: DNA polymerase en primase

4) Wat is een eigenschap van invasieve tumorcellen?

A: Overexpressie van E-cadherine B: Overmatige afbraak van bèta-catenine C: Meer expressie van endogene Rho-GTPase D: Verminderde plasminogeen activator

5) Waarom heeft een enzym een pH-optimum?

A: denaturering bij afwijkende pH B: ionisatie van zure en basische AZ C: compactering (VDW krachten) D: H-bruggenWaarom kan a hier niet?vraag het me ook afOmdat de denaturering niet de oorzaak is van het optimum, het is een gevolg daarvan. ahja ik had vraag fout begrepen! merci!

6) Welk eiwit komt niet voor als inactieve precursor?

A: insuline B: enterokinase C: caspase D: chymotrypsine

Page 17: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

7) Het exoskelet van insecten bestaat uit:

A: N-acetylglucosamine (alfa 1-4) B: N-acetylglucosamine (beta 1-4) C: alpha glucosamine 1-4 D: bèta glucosamine 1-4

8) 1 mol Acetyl-CoA wordt in de citroenzuurcyclus gebracht wat wordt rechtstreeks geoxideerd tot:

A: er wordt 1 mol citraat gevormd B: er komt 1 mol oxaloacetaat vrij C: er komt 2 mol koolstofdioxide vrij ik dacht dat Co2 rechtstreeks geoxideerd werd van oxaloacetaat en niet van acetyl-Coa… Ja fair point, misschien is de vraag/antwoorden hier verkeerd verwoord? B en D zijn zowiezo fout (Maar 1 mol ATP) en de synthese van citraat is geen oxidatie Waarom niet B eig? Omdat er geen oxaloacetaat vrijkomt. D: er komt 2 mol ATP vrij

9) Tussen matrix en omgeving

A: Ph(intermembr ruimte) - Ph(cytosol) = +1 B: Ph(intermembr ruimte) - Ph(cytosol) = -1 C: Ph(matrix) - Ph(intermembr ruimte) = +1 D: Ph(matrix) - Ph(intermembr ruimte) = -1waarom is hier B fout? Ik had genoteerd: pH matrix: 7; pH intermembraan: 6 De pH van de matrix is ± 8, terwijl die van de intermembranaire ruimte ± 7 is.

10) Wat is het verband tussen de ademhaling van een dier en de citroenzuurcyclus?

A: beide verbruiken zuurstof B: beide geven koolstofdioxide af C: er is geen verband D: beide geven lactaat af

11) Wat zorgt voor overgang naar anafase, afbraak van

A: Mad & Bub B: Securine C: Separase D: CDC20

12) Wat zorgt voor de vorming van peptidebindingen bij translatie

A: ribozyme B: GTPase C: elongatiefactor D: moleculaire chaperone

13) Wanneer is de som van 2 deelreacties exergonisch te noemen?

Page 18: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

A: Als delta G1 + delta G2 < 0 B: Als zowel delta G1 als delta G2 >0 C: Als tenminste één van beide niet exotherm is (niet meer zeker van) D: Als tenminste één beide spontaan verloopt

14) Wat is de laatste stap van de G2/M?

A: Vorming Cdk-cycline complex B: Fosforylering van Cdk C: Defosforylering van Cdk D: Verwijderen van een inhibitor van Cdkik heb als laatste stap van de G2/M dat mitotisch cdk-cycline complex de nucleaire lamina fosforyleert, waardoor het complex uiteenvalt en de nucleaire enveloppe ineenzakt. Dan zou toch juist antwoord B goed zijn? Of is de fosforylatie van de lamina door cdk-cycline gelijk aan de DEfosforylering van cdk?? dan zou er fosforylering DOOR cdk moeten staan; cdk is pas actief als de inhiberende fosfaatgroepen eraf gehaald worden (dus wanneer cdk gedefosforyleerd wordt). pas dan kan cdk zelf eiwitten fosforylerenis dat niet door die 2 inhiberende fosfaten die verwijderd worden en het dan actief wordt?

15) Wat is waar over het mitochondriale genoom

A: bevat histonen als octameer

B: synthese gebeurt synchroon met Genoom replicatie

C: bevat intergenische, niet coderende genen D: codeert ook voor eiwitten bestemd voor het cytosol

16) Tijdens Anafase 1

A: zusterchromatiden gaan uit elkaar B: homologe chromosomen gaan uit elkaar C: worden bivalenten gevormd D: wordt een synaptonemaal complex gevormd

17) Twee genen, X en Y worden onderworpen aan stijgende concentraties DNAse en door restrictie-enzymen (zie tekening)

A: X komt tot expressie B: Y komt tot expressie C: X komt niet tot expressie D: X behoort niet tot het genoom

18) Albumine komt enkel tot expressie in de lever bij normale muizen. In normale muizen komt Gapdh tot expressie in alle cellen buiten de lever. In een transgene muis wordt de albumine promotor voor het CRE gen gezet. Gapdh is omgeven door LoxP sites

A: CRE komt enkel tot expressie in de lever B CRE komt niet tot expressie in de lever

Page 19: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

C LoxP komt tot expressie in de lever

19) wat is een pro-apoptotisch proteïne

A: cytochroom B B: BCL-2 C: BAD D: Rheb

20) fructose 2,6 bifosfaat

A: activeert glycolyse B: gesynthetiseerd door FK1 C: gesynthetiseerd als glucagon stijgt D: is een allosterische activator voor fructose-1,6-bisfosfatase

21) Hoe treedt galactose toe tot de glycolyse

A: Galactose-1-fosfaat > UDP-galactose > UDP-Glucose > Glucose-1-fosfaat B: Galactose-1-fosfaat > UDP-glucose > glucose-1-fosfaat > UDP-galactose C: Galactose-1-fosfaat > UDP-galactose > UDP-glucose > Glucose-6-fosfaat D: Galactose-6-fosfaat > UDP- glucose > UDP-galactose > Glucose-1-fosfaat

22)Zet volgende stoffen in volgorde van energie die vrijkomt bij hydrolyse van de eindstandige fosfaatgroep van meest negatieve delta G naar minst negatieve delta G

A: PEP < 1,3-bisfosfoglyceraat < fosfocreatine < ADP < glucose-1-fosfaat B: PEP < ADP < 1,3-bifosfoglyceraat < glucose-1-fosfaat < fosfocreatine C: glucose-1-fosfaat < ADP < fosfocreatine < 1,3-bifosfoglyceraat < PEP D: 1,3-bifosfoglyceraat < fosfocreatine < PEP < ADP < glucose-1-fosfaat

23) Door alternatieve splicing wordt het laatste intron van mRNA bewaard

A: Non-sens gemedieerde afbraak B: er wordt een nieuw EJC toegevoegd C: Non-stop gemedieerde afbraak D: er ontstaat een eiwit met andere C-terminus waarom is dit zo? Een beetje door eliminatie: A en C zijn fout want deze treden op bij mutaties. B is fout want er wordt net eeamesn intron bewaard dus een EJC minder. D kan indien je aanneemt dat het intron zorgt voor een frameshift. Hierbij zal het laatste exon anders vertaald worden.

Page 20: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

Potentieel is dit ook een reconstructiefout en moest er staan “intron verwijderd” ofzo, dan was het B. super merci!

(24) Hox4 en Soc2 activeren transcriptie van het Fgf4 gen, ze doen dit door aan een DNA-element te binden dat downstream ligt van het gen Wat voor DNA element is dit?A: enhancer B: mediator C: promoter D: TATA box

25) Welke enzymen uit het volgend lijstje kan je vinden in het cytosol: 1: aldolase, 2: pyruvaat dehydrogenase, 3: glycogeen fosforylase , 4:pyruvaat kinase, 5: cytochroom c oxidase

A: 1,3,5 B: 1,3,4 C: 3,4,5 D: 2,3,4

26) Een lijst gegeven Hoeveel care-takers en hoeveel gate-keepers? Zie BWC

27) Er werd een coderende streng gegeven en de sequentie van het guide RNA en aan de hand daarvaan moest ge de sequentie van het matuur mRNA afleiden

hoe zou je dit moeten doen? de u’s moeten er dan terug uit denk ik maar hoe weet je welke u’s je moet verwijderen enz? of is dat gewoon kei simpel het complement van elkaar? ik snapte da niet in haar les…

iemand da hier toevallig nog een antwoord voor heeft?

mRNA 5' AAAGAAAAGGCUUUAACUUCAGGUUGU 3'

The 3' end is used to anchor the gRNA (gCyb-I gRNA in this case) by basepairing (some G/U pairs are used). The 5' end does not exactly match and one of three specific endonucleases cleaves the mRNA at the mismatch site.

gRNA 3' AAUAAUAAAUUUUUAAAUAUAAUAGAAAAUUGAAGUUCAGUA 5'

mRNA 5' A A AGAAA A G G C UUUAACUUCAGGUUGU 3'

The mRNA is now "repaired" by adding U's at each editing site in succession, giving the following sequence:

gRNA 3' AAUAAUAAAUUUUUAAAUAUAAUAGAAAAUUGAAGUUCAGUA 5'

mRNA 5' UUAUUAUUUAGAAAUUUAUGUUGUCUUUUAACUUCAGGUUGU 3' (Thank Wikipedia, our God)

wtf

28) bromodeoxyuridine is een analoog van Thymine, wanneer het wordt geïntegreerd in DNA, wordt het DNA “zwaar”. Het DNA van een cel met celcyclus van 24h wordt gemerkt met bromodeoxyuridine en wordt vervolgens 48h in een oplossing gezet zonder bromodeoxiuridine, waar het kan groeien. Hoe verhouden het licht en zwaar DNA zich?

Page 21: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

A: L/L = 50% H/L = 50% B: L/L = 75% H/L = 25% C: H/H = 50% L/L = 50% D: H/H = 25% L/H = 75%

29) vraag van fotosynthese: wat is fout?

A) O² = elektronenacceptor B) Atp synthase koppelt protonenstroom en ATP synthese C) Tussen de fotosystemen is er een electronentransportketenwat is er hier fout aan c en b? Niets toch, de vraag is wat er fout is, dus O2 is GEEN elektronenacceptor, en b en c zijn dus goed

30) herstel van thymine-dimeren gebeurt voornamelijk door

A:nucleotide excision repair B: Base excision repair C: translesion synthesis D: mismatch repair

31) Wat weet je uit het snijpunt met de y-as bij een grafiek van Lineweaver Burk? Daarmee kun je de Vmax berekenen, want het snijpunt met de y-as is 1/Vmax

32) E6 (bij HPV) zorgt voor:

A: versnelde afbraak p53B: vermindert interactie tussen Rb en E2FC: fosforyleert E2FD: Apoptose

33) Ames test

A: pre-incubatie mogelijke carcinogenen met lever-extractB: minder kolonies indien oncogenC: werkt niet voor carcinogenen die afhankelijk zijn van cytochroom P450D: Vereist transfectie met carcinogenen

34) vraag met Lac-operon en Trp-operon en die waren samengevoegd Je had Trp-promotor en operon Wanneer wordt beta-galactosidase afgeschreven?

A: aanwezigheid Trp B: afwezigheid Trp C: aanwezigheid lactaat en glucose D: aanwezigheid lactaat, geen glucosezou iemand dit kunnen uitleggen pls? je hebt het operon en de promotor van Trp en de Lac-genen, er zal dus geen reactie zijn bij aanwezigheid van lactaat en glucose omdat je daar het Lac-operon en de Lac-promotor voor nodig hebt en aangezien transcriptie geïnhibeerd wordt door Trp bij het Trp-operon moet het antwoord B zijn

Page 22: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

dus dit antwoord verkrijg je eigenlij door eliminatie van de andere 3? Niet per se

35) Hoe komt het dat er DNA slechts 1x gerepliceerd wordt?

A: Replicatie-controlepunt verhindert 2e replicatie B: Geminine breekt helicase laders af C: Helicase wordt maar 1x gerecruteerd D: ORC wordt gedefosforyleerd

36) Wat is waar over gelfriltatie?

37) welk eiwit zorgt voor proliferatie

A: Fos B: Rheb C: Rb D: PTEN

38) wat is een deel van cholesterol

A: Alcoholgroep B: enkel C- en H C: Acetylgroep D:Carbonylgroep

39) Wat wordt voorgesteld in het ramachandran diagram?

A: Welke delen van eiwit zich in beta-plaat of alpha-helix vorm bevinden B: De bindingshoek tussen de alpha koolstof en zijn omliggende C en N C: De bindingshoeken tussen de alpha koolstof en de zijketens D: Geen ideeB is zeker juist, maar is A fout omdat het ‘welke delen zich theoretisch gezien kunnen bevinden’ is? Of hoe moet dat gezien worden?

40) hoeveel transferases in de glycolyse

A)2 B)3 C)4 D)5

41) Verschil tussen initiator methionine-tRna en elongatie methionine-tRNA

A: Afkomstig zelfde gen B: Ze gebruiken dezelfde methionine-tRna synthetase Volgens mij toch deze, C geldt enkel voor bacterien? Ja C: Er wordt een formylgroep toegevoegd aan het initiator methionine D: Ze hebben beide dezelfde functie tijdens translatie initiatie

Page 23: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

ik denk ook dat het mss B is, er wordt idd niets specifiek gevraagd over pro/eukaryoten dus ik denk dat B dan correcter is dan C, als ik me niet vergis. :)

42) Wat klopt over Rdrp (RNA dependent RNA polymerase)

A: Komt enkel voor in virussen B: Wordt door retrotransposon afgeschreven C: Extra stimulatie van de RNAi respons D:RdRP siRNA aanmaakt

43) De kern van een uiercel van schaap 1 wordt toegevoegd aan een kernloze cel van schaap 2 en deze cel wordt dan in schaap 3 ingeplant Het lam dat hieruit voorkomt is:

A: identiek aan schaap 1 B: identiek aan schaap 2 C: 50% schaap 1 en 50% schaap 3 D: identiek aan schaap 3

44) iets met inactivatie APC

A: hyperfosforylering bèta-catenine B: minder afbraak bèta-catenine C: defosforylering bèta-catenine D: minder synthese bèta-catenine

45) lapjeskatvraag: waarom dat een lapjeskat oranje en grijs was

A: X-chromosoom inactivatie B: Homologe recombinatie C: Gen verwijderd op X-chromosoom D: Aneuploïdie

46) wat is fout:

A: RNA polymerase schrijft beide strengen van één gen af B: RNA polymerase blijft stationair tijdens ‘abortive synthesis’ C: Elke bacteriestam codeert voor verschillende sigmafactoren

47) Major groove:

A: Dnase 1 kan beter binden B: De basen van ribose staan loodrecht op elkaar C: Bindingsplaats voor eiwitspecifieke sequenties

48)Wat geldt voor een denaturerend eiwit in kokend water?

A: deltaH > 0 en deltaS < 0 B: deltaH < 0 en deltaS < 0 C: deltaH > 0 en deltaS > 0 D: delta H < 0 en detaS > 0

Page 24: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

49) Vraag over experiment van Neurospora crassa, weet iemand nog wat het was?

50) Waarin spelen riboswitches onder andere een rol?

A: translatie B: mRNA afbraak C: replicatie D: conjugatie

Examen 2017-20181 Wat leidt bij inactivatie niet tot genetische instabiliteit?

Bcl2DNA poymerase etaMadBrca1

2 Een vraag over fotosynthese: wat is fout

NAD+ is terminale elektronenacceptorATP synthase koppelt ATP synthese en protonenstroom De elektronenoverdracht vindt plaats tussen fotosysteem I en IIDe elektronen komen van H2O

3 Hemoglobine is een hetrotetrameer dat

Kan zuurstof opnemen bij lage zuurstofspanning in de longenGeeft omwille van zuurstofspanning O2 af aan perifere weefsels Het kan zo volledig gesatureerd geraken in de longenHet kan 4 O2-moleculen tegelijkertijd binden waarom is dit niet juist? wikipedia: “The mammalian hemoglobin molecule can bind (carry) up to four oxygen molecules”, ook becker p70 linksonder “each subunit can bind a single oxygen molecule” Ik ben ook benieuwd naar de redenering achter B, zou voor D gaan. Misschien zit de fout in tegelijkertijd, aangezien hemoglobine niet alle 4 de O2-moleculen tegelijkertijd aan zich kan laten binden, maar op de beurt, dat denk ik maar ben niet zeker… Idd, de eerste binding is altijd het ‘moeilijkst’ en de volgende 3 gaan gemakkelijker. Nadat de eerste al is gebonden toch ja idd precies dat Nja maar kan wel tegelijkertijd als in ‘op hetzelfde moment’…

4 Wat verandert er grafisch bij een niet-competitieve inhibitor aan de lineweaver Burk plot?

De rico wordt groter = de helling wordt steilerSnijpunt met x-as verandertKm/Vmax wordt groter Technisch ook juist (Vmax daalt) maar niet grafischSnijpunt met y-as blijft hetzelfde

dat kan toch niet dat het bij competitief en niet comp allebei rico wordt groter is? Waarom ni, kijk p. 39 in de practicumhandleiding

Page 25: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

5 Glycogeen fosforylase :

Substraat is glucose wordt actief door fosforylatie Breekt alfa(1-->4) binding van glycogeen door hydrolysereactieProduct is glucose-6-fosfaat

6 Vader heeft genotype AABB en moeder AaBb , wat is de kans dat het kind genotype AaBb heeft als je weet dat de dominante allelen van de vader op 1 chromosoom lagen?

½¼⅛waarom is dit ½? is het niet ¼, tenzij de dominante allelen van de moeder op 1 chromosoom liggen? Kan zijn dat het bij de moeder automatisch op 1 chromosoom ligt als dat geldt bij de vader, omdat het over dezelfde genen gaat. In de vraag mocht wel vermeld worden of er homologe recombinatie optreedt of niet, want dat verandert wel iets. Dit was ook mijn redenering oh ok thx, ik dacht dat het bij de moeder dan AB Ab aB of ab kon zijn (dan is het ¼) maar als je er vanuit moet gaan dat ze bij beiden op zelfde chromo liggen dan is het idd ½ :) merci misschein dat ik nu heel stom klink maar snap de redenering niet helemaal van dat het op hetzelfde chromosoom ligt?

7 ...n het mRNA om op deze plaats tot uiting te komen? ik denk dat een deel van de vraag weg is… Ik ben er zelfs zeker van ;)

3’ van stopcodon3’ van startcodonAan de enhancer5’ van transcriptie start site (TSS)

8 Polypeptiden wat is fout:

Bevat altijd polaire groepenAndere C en N termBevat altijd een a helix , b plaat en/of hairpin loop Lijkt me mogelijk ook fout aangezien het over een polypeptide en niet een eiwit gaat Maar polypeptiden kunen zeker licher zijn dan 160kDaZe wegen altijd meer dan 160 kDa waarom wegen ze meer dan 160kDa? misschien is dit een foutje in de vraag want enkele examens terug staat er denk ik dezelfde met 160Da, en dan lijkt het logisch aangezien 1 AZ gemiddeld 110 Da is? gjMm mss idd foutje. Dan wellicht C? Aangenomen dat er nog andere structuren zijn buiten die 3 vermeld hm ja zou best kunnen. het lijkt me ook raar dat een polypeptide sws meer weegt dan 160 kDa, maar of je al van bij een polypeptide (ipv een eiwit) kan spreken over helices etc is ook heel oppervlakkig (en volgens mij ook niet correct).sommige AZ wegen 75 Da, je kan van een polypeptide spreken vanaf 2 AZ zou ik denken dus dan

Page 26: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

weegt dath 150 Da → een AZ weegt gemiddeld 110 Da, GEEN kDa, dus een polypeptide weegt toch niet per se meer dan 160 kDa. Waarom is A per se juist? Denk aan fibroïne, zijde, dat bevat alleen glycine en alanine, die apolair zijn; dus een eiwit bevat niet altijd polaire groepenMiss ist ‘wat is juist’ en ist B lol

9 Een mutatie in een stuk DNA waarvan de 3’-->5’ streng en de 5’-->3’ streng gegeven werd Men vertelde dat er normaal gezien een polypeptide werd gevormd met een bepaalde volgorde van AZ (deze AZ waren gegeven; je moest dus zelf bepalen, door het opstellen van de bijhorende mRNA streng, waar het stukje dat codeerde voor het polypeptide van start ging Zo kon je achterhalen in welk codon dat voor een bepaald AZ van dit polypeptide codeert, de mutatie plaatsvond) De mutatie hield een T/A wissel in (deze was ook duidelijk aangeduid, het base was vetgedrukt), je moest vervolgens bepalen wat voor mutatie er optrad (tabel met verschillende AZ

en de bijbehorende basensequenties werd gegeven)

Nonsense mutatieMissense mutatieSilent mutatieframeshift

10 Wat zorgt voor een dubbele breuk in DNA?

TaxolFluorouracilTemozolomideDoxorubicine

11 Een eiwit Met-Lys-Lys-Lys-Lys wordt plots maar Met-Lys na toevoeging van een bepaald gif Wat is waarschijnlijk het effect van het gif?

Inhibeert GTP hydrolyseInhibeert translocatieInhibeert petidebinding maken ofzo(peptidyltransferase?)-> kan iemand dit uitleggen? Ik snap het ook niet echt, translocatie gaat toch over DNA? Terwijl hier het eiwit gegeven is.<Als de translocatie in een ribosoom geinhibeerd wordt, kunnen de tRNAs niet meer verplaatsen van de A site naar de P site enzo. Dus kunnen er twee AZ aan elkaar gehangen worden, maar daarna zijn de sites ‘vol’ en kunnen er dus geen nieuwe tRNAs met eiwitten gebonden worden denk ik.

12 We willen de expressie van een eiwit hsp70 bestuderen We gebruiken een fluorescente probe die moet binden op: (Er was bovendien ook iets gegeven over het gebruik van een Northern blot)

IntronExonpoly-A staartmRNA

Page 27: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

13 Bij welke stap in de glycolyse wordt Pi toegevoegd?

Vorming van glucose-6-fosfaatGlyceraldehyde-3-fosfaat oxidatieSplitsing van glucose-1,6-bifosfaatVorming van glucose-1,6-bisfosfaat

14 E7 (HPV) zorgt voor

Fosforylatie RbInhibeert interactie Rb-E2FIets met p53Tweede mogelijkheid met p53

15 Experiment met gegevens snelheid en substraat Hoeveel is Km ongeveer?

16 Wat is geen kenmerk van apoptose?

Signaaltransductie via B-lymfocytenFragmentatie van nucleïnezuren Macrofagen Cyt c-apaf complex

17 Wat is juist over de Ames test?

Is evenwaardig voor gist en zoogdiercellenGebaseerd op minder kolonievorming in aanwezigheid van carcinogeenTransfectie van de bacteriën met histidine synthase is noodzakelijkIs niet mogelijk voor pre-carcinogenen die in de lever door P450 nog omgezet worden

18 Welk enzym is geen hydrolase?

AldolaseSeparaseCaspaseTripsine

19 DNA synthese

Tegelijkertijd discontinu en continu <- juistDe leidende streng is sneller dan de navolgende streng <- juist? theoretisch gezien is dit denk ik correct, maar geen idee of dat in werkelijkheid ook effectief meer tijd in beslag neemt.Ik meen te hebben gelezen dat ze, ondanks het bestaan van ‘leading’ en ‘lagging’ strand, toch even snel gaan! Dus dan zou A juist zijn. Gebruikt DNA primase <- Dit is foutwaarom klopt de laatste niet? RNA primers worden gebruikt

20 Wat is niet juist? Fosforylering en defosforylering:

Page 28: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

Is gepaard met het breken van een fosfodiesterbindingDefosforylering is temperatuur onafhankelijk kinasen en fosfatasen katalyseren een omgekeerde chemische reactieHoezo is dat juist? Een kinase voegt een fosfaatgroep toe en een fosfatase verwijdert die.

21 FISH kan niet gebruikt worden voor

Chromosoom translocatieMethylering aantonenChromosomen identificerenTrisomie

22 Het gen van lac, enkel de lac operon wordt vervangen door een Trp operon, al de rest is nog intact

Het gemodificeerde lac operon zal bij grote hoeveelheden tryptophan niet worden afgeschrevenCAP zal zijn operator niet binden in afwezigheid van glucoseThryptophan-operon zal worden afgeschreven bij grote hoeveelheden thryptophan

23 Wat bevat het meeste energie? Van hoog naar laag

C=C, C-H, zichtbaar licht, infrarood lichtC=C, C-H, infrarood licht, zichtbaar licht C=C, infrarood licht, C-H, zichtbaar licht C-H, C=H, infrarood licht, zichtbaar licht

24 Toedienen van dinitrofenol

O2 consumptie maar minder ATP syntheseATP synthese maar geen O2 consumptie

25 Een transcriptiefactor bindt aan DNA, welke techniek moet je toepassen om de sequentie te bepalen waarop deze transcriptiefactor gebonden is?

Chip-seqDNA Fingerprinting Crispr-casYeast-2-hybrid

26 Het Meselson-Stahl experiment leverde in de eerste generatie dochterstrengen

A: een intermediair evenwicht op tussen strengen met N15 enN14 Wel vreemd verwoordB: een toename van de verwijdering van het DNA in het CsCl C: strengen met enkel N14 D: strengen met enkel N14 of N15

Page 29: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

Dit kan toch ook geïnterpreteerd worden dat ze met streng enkele streng bedoelen? Dan zou D toch ook kloppen of niet? Vgm slecht verwoord in de reconstructie

27 Vraag over lysine dat vervangen wordt in DNA Welke AZ hebben het meeste en minste effect Minst Meest:

Arginine glycine Arginine Glutaminezuur

Kan iemand hier uitleggen waarom? ik begrijp dat lysine positief geladen is en arginine ook, glutaminezuur negatief. deze zijn toch allemaal hydrofiel, dus dan zal er toch geen andere vouwing zijn? Glycine is hydrofoob en zorgt voor andere vouwing? Waarom heeft glutaminezuur meer effect?ik zou dit heel binair bekijken als zwart/wit: lysine is basisch az en glutamaat is een zuur az dus ‘staan tegen over elkaar’ terwijl arginine ook een basisch az is, maar weet niet of mijn redenering klopt. het is een heel rare vraag, mede wegens de weinige uitleg die er in de les werd gezegd en in het HB staat over AZ… Lysine in DNA is ook gwn vreemd? Maar ik was aan het denken aan bv ionenkanalen hun selectiviteitsfilter. Als een lading omdraait kan dat mss de selectiviteit verstoren. Terwijl een positieve naar neutrale lading wellicht minder effect heeftgaat wss over DNA polymerase (zoals in vraag 35 op p60 van dit document)ik snap ook niet welk AZ het uberhaupt moet zijn… hoe kan je dat weten eig want elke uitleg hierboven lijkt ergens logisch?volgens mij gaat het erover dat de reactie die in de actieve site v/e enzyme gebeurt meer beïnvloed wordt door een verandering van positief -> negatieve lading dan van positief -> neutraal Als het gaat over de actieve site van DNA pol zou ik zeker Glutamate kiezen. DNA is vooral negatief dus dat gaat elkaar afstoten

28 Wat is waar over telomerase

Heeft DNA polymerase en RNA matrijsHeeft DNA- en RNa polymerase DNA polymerase en RNA primer DNA polymerase en primase

29 Per mol acetylcoA dat de CZC binnengaat

levert 2 mol FADH2Levert 2 mol CO2Netto winst van 1 mol oxaloacetaat Levert 1 mol citraat -> en deze ook? Niet echt toch? Citraat wordt niet vrijgegeven itt CO2 en FADH2 (maar 1 wel) ah zoo, oke ja thankss

Page 30: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

30 2 uitspraken I) RNA editing zijn posttranscriptionele modificatieprocessen ofzo van matuur mRNA II) Iets met posttranslationele fosforylering van CTD domein dat een effect zou moeten hebben op een posttranscriptioneel proces

A) Enkel 1 is juistB) Enkel 2 is juistC) Zowel 1 als 2 zijn juistD) Beide foutDa lijkt beide juist, maar is slecht verwoord

31) een gegeven DNA triplet van de template streng, waarvan je dan moest zeggen welk AZ het vormt

HisValLeuTyr

32) Waar zijn ribozymen niet bij betrokken?

Pre-mRNA splicingTranslatieRNA proofreadingsiRNA knockdown

33) Wat klopt niet

a) onder anaerobe omstandigheden wordt pyruvaat in de spieren omgezet tot lactaatb) onder aerobe omstandigheden wordt pyruvaat gedecarboxyleerdc) onder aerobe omstandigheden wordt pyruvaat tot acetaldehyde (?) omgevormd via decarboxylering waarom is dit dan wel correct? dit zou toch onder ANaerobe omstandigheden zijn, dus deze stelling met ‘aeroob’ is dan toch ook fout of ben ik mis? Ik vermoed dat aangezien pyruvaat wordt gedecarboxyleerd, je mss even acetaldehyde hebt als tussenstap… AcetylCoa lijkt ook hard op acetaldehyde met gwn een andere groep ipv de H. D is iig zwz fout er staat wel een vraagteken achter acetaldehyde, miss bedoelde deze persoon wel acetyl co a ? d) Pyruvaat wordt in anaerobe omstandigheden in gist geoxideerd tot 3-fosfoglyceraat

34 I) delta G > 0 dan is Keq > 1; II) delta G = 0 dan is Keq = 1

Enkel 2 juistEnkel 1 juistBeide juistBeide fout

35 Wat is niet juist over een retrovirus

HIV is een retrovirusviraal RNA insereert in het genoommRNA codeert voor virale eiwitten

Page 31: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

reverse transciptase is een DNA polymerase en afhankelijk van zowel DNA en RNA

37 2 DNA strengen gegeven (één van 5’ → 3’, andere 3’ -> 5’), RNA polymerase ging hier dan aan transcriptie doen Hierbij was er een antwoord dat je de RNA streng niet kon weten

38 HOXD4 werd compleet vervangen door GFP, de muizen, en de muizen zijn leefbaar, wat kan er uit deze modellen van muizen niet worden afgeleid?

In welke cellen HOXD4 tot expressie kwamIn welke embryonale fasen HOXD4 tot expressie kwamIn welk weefsel HOX4D tot expressie komtWaar in de cel HOX4D normaal is gelokaliseerd (subcellulaire lokalisatie) Kan iemand hier uitleggen waarom? thanks GFP wordt gebruikt om proteïnen te volgen, je kan er geen genen mee volgen zoals bij het laatste antwoord wordt gezegd. je ziet het enkel als het gen tot expressie komt

39) Wat is de reden voor het unidirectioneel transport door de nucleaire poriën?

GTP hydrolyse bij het transport van uw eiwitNTF-2 dat uitsluitend aanwezig is in het cytosolGAP dat in het cytosol aanwezig is en GEF in het nucleusmissen van NLS

40 Hoe komt het dat er maar 1 keer DNA gerepliceerd wordt tijdens de S-fase?

MCM wordt niet nog een keer gerecruteerdGeminine zorgt voor de afbraak van helicase loadersS-fase CDK is slechts tijdelijk actief”MCM wordt geubiquitineerd voor afbraak

41 Wat zorgt niet voor de activatie van mitotische promoting factor (MPF)?

ubiquitinering cyclinefosfatase cdk fosferylering cdkFosforylering CDC25is dit CDC25 echt of bedoelt men mss CDC2? want vind nergens iets terug van CDC25 bij MPF (enkel CDC2 vind ik)CDC25 is het fosfatase dat het cdk-cycline complex activeert

42 Wat geldt voor een nucleosoom

H1-4 histonenAlleen in eukaryoten Toch ook DNA-histonen interactie bij archaea? Ik zou gaan voor A Ergens op een slide van hfst 16 staat “nucleosoom: DNA + histonen (H2A, H2B, H3 en H4)”. Hebben arachea geen histone-achtige eiwitten ipv nucleosomen? Het is iig weer een vuile kutvraag

Page 32: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

ja ik was ook niet zeker omdat er inderdaad gesproken wordt over ‘histone-like’... een paar slides verder staat “nucleosoom = DNA + 2x histonen (H2AenB, H3 en H4)n linker dna (H1) dus dan zou ik voor A gaan? Het herkent een specifieke DNA sequentieHet omvat een DNA-streng van 10-50 nt

43 Welk eiwit zorgt niet voor proliferatie

RhebPTENFosEts

44 Activering van het mid-mitotisch checkpoint, wat gebeurt er?

activatie APC-Cdc20inactivatie APC-Cdc20 Mogelijk maar APC-cdc20 was nog niet actiefubiquitination securineGeen microtubuli-kinetochoor verbinding

45 Welke enzymen komen tussen bij het herstel van deaminering van een guanine?

DNA glycosylase ExonucleaseDNA polymerase etaUVR eiwitten

46 Er is een anticodon UAI (3’ -> 5’) gegeven Wat is de aminozuur die er getranslateerd gaat worden door de binding van deze anticodon aan de mRNA?

a) Val en Ileb) Tyrc) Ile d) Ile en Metkrijgen we dan die tabel met codons gegeven?ja

47 Gegeven een cel zonder centrosoom. In dergelijke cellen nemen chromosomen de rol in de vorming van mitotische spindle. Aan de hand van welk molecule gebeurt dat?

Onafhankelijk Ran Importine die nodige componenten met zich mee brengtDoor ran importine aan chromosomen Door uit elkaar gaan van ran importinecomplex aan de chromosomenGtpase wordt getransloceerd naar chromosomenweet iemand deze? ik denk c: in slides staat dat rangef aan chromosomen binden en zo Ran-GTP gevormd wordt. En dan bindt Ran-GTP aan importine om eiwitten vrij te stellen ofzoiets die MT assemblage stimuleren

48 Wat bevat geen sfingosine?

Page 33: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

a) sfingolipidenb) glycolipidenc) ceramidend) fosfoglyceriden

49 Waar bindt miRNA op

Promoters in het DNAmRNA van genenPartieel of volledig op mRNAPartieel of volledig op enkel viraal (m?)RNA

50 rRNA wordt gemethyleerd met SAM als donor. Stel dat dit radioactief wordt gemerkt, waar zal je dit dan terugvinden?

43S RNA complex en de mature 28S, 18S en 58S43S RNA complex, maar niet in de mature 28S, 18S en 58SmRNA?Denk dat 5.8S wordt bedoeld, niet?

Examen 2016-20171) Hoeveel gate-keepers en care-takers staan er in volgende lijst: Brca1, Brca2, polymerase èta, trypsine, Tubuline, MSH6, p53, Rb protein, XP-B, TGF bèta receptor

A: gate keepers: 4 care-takers: 6B: gate keepers: 4 care-takers: 5C: gate keepers: 3 care-takers: 5D: gate keepers: 5 care-takers: 4Gatekeepers: p53, Rb, TGF betaCaretakers: BRCA1, BRCA2, MSH6, XP-B en polymerase eta

2) Thymine dimeren worden hersteld door:

A: Translesie syntheseB: Base excision repairC: Nucleotide excision repairD: Mismatch-excision herstel

3) Waterige oplossing met pH=4, wat is dan de concentratie OH-

A: Niet af te leiden uit de verkregen gegevens Hangt ook af van temperatuur en druk B: 0 MC: 10^-10 M D: 10^-4 M

4) Zet volgende stoffen in volgorde van energie die vrijkomt bij hydrolyse van de eindstandige fosfaatgroep van meest negatieve delta G naar minst negatieve delta G

Page 34: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

A: PEP < 1,3-bisfosfoglyceraat < fosfocreatine < ADP < glucose-1-fosfaatB: PEP < ADP < 1,3-bifosfoglyceraat < glucose-1-fosfaat < fosfocreatineC: glucose-1-fosfaat < ADP < fosfocreatine < 1,3-bifosfoglyceraat < PEPD: 1,3-bifosfoglyceraat < fosfocreatine < PEP < ADP < glucose-1-fosfaat

5) In welke stap van de glycolyse wordt inorganisch fosfaat verbruikt?

A: Splitsing van fructose-1,6-bisfosfaatB: Vorming glucose-6-fosfaatC: Oxidatie glyceraldehyde-3-fosfaatD: Vorming fosfoenolpyruvaat

6) In welke volgorde treedt galactose in in de glycolyse

A: Galactose1P-> UDP-galactose-> UDP-glucose-> Glucose1PB: Galactose1P-> UDPgalactose->glucose6P-> glucose1PC: Galactose 6P -> UDP galactose -> UDP glucose -> Glucose 1PD: Galactose1P -> UDP galactose -> glycerol 3 P -> glucose 1P

7) Wat wordt er weergegeven op een Eadie-Hofstee plot?

A: 1/V en 1/SB: V/S en VC: 1/S en S/VD: V/S en 1/V

8) Wat is een eigenschap van invasieve tumorcellen?

A: Overexpressie van E-cadherineB: Overmatige afbraak van bèta-catenineC: Meer expressie van endogene Rho-GTPaseD: Verminderde plasminogeen activator

9) Wat draagt niet bij tot resistentie van tumorcellen?

A: Heterogeniteit van tumorpopulatieB: Opstapeling bijkomende mutatiesC: Verhoogde productie van ABC-transportersD: Stimulering van angiogeneseis dit D omdat angiogenese helpt tumorcellen verspreiden ? of ? Draagt bij aan de groei en verspreiding, maar niet zozeer aan de resistentie

10) Telomerase is:

A: DNA polymerase met RNA matrijsB: DNA polymerase met RNA primerC: Zowel een reverse transcriptase als een primaseD: Zowel een DNA polymerase als een primase

11) Wanneer is de som van 2 deelreacties exergonisch te noemen?

Page 35: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

A: Als delta G1 + delta G2 < 0B: Als zowel delta G1 als delta G2 >0C: Als tenminste één van beide niet exotherm is (niet meer zeker van)D: Als tenminste één beide spontaan verloopt

12) Wat komt in de mitochondriale matrix tijdens de malaat-aspartaat shuttle

A: malaat en aspartaatB: malaat en glutamaatC: oxaloacetaat en glutamaatD: oxaloacetaat en aspartaat

13) Welk transport over het binnenste mitochondriale membraan verloopt niet rechtstreeks gekoppeld?

A: ATP en ADPB: Pi en OH-C: Glycerol-3-fosfaat en dihydroxyacetonfosfaatD: Pyruvaat en H+

14) Waarvoor dient de 5’-> 3’ exonuclease activiteit van DNA polymerase

A: Verwijderen van RNA primerB: synthese van de lagging strandC: Corrigeren van fouten tijdens replicatieD: Geen van bovenstaandewaarom is dit niet C? want proeflezing?is dat niet van 3 naar 5? oeh dayum ja!! klote details hahaha pff thx :) np :p ik denk wel dat er ergens een typo is in het handboek: in die tabel van dat hoofdstuk staat het juist (5 -> 3) maar op de pagina in de tekst waar dat uitgelegd wordt staat ook 3 → 5 exonuclease voor primers… fix this BWC

15) Pyruvaat decarboxylase en pyruvaat carboxylase zijn respectievelijk

A: Ligase en lyaseB: Ligase en hydrolaseC: Hydrolase en lyaseD: Lyase en ligase

16) Wat is een deel van cholesterol?

A: cholesterol bevat enkel koolstof en waterstofB: alcoholgroepC: carbonylgroepD: acylgroep

17) RNA editing is:

A: Maturatieprocessen van mRNA na RNA splicingB: inbouwen van gemodificeerde basen in tRNA

Page 36: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

C: basen wijzigen in gerijpt mRNAD: verwijderen van introns

18) Ferritine expressie:

A: als er voldoende ijzer in de cel aanwezig isB: Binding IRE binding protein aan IRE in 3’UTRC: binding van Fe aan IREbinding protein zorgt voor activatieD: binding van IRE binding protein aan 5’UTR (ongeveer)

19) Tryptofaan operon:

A: inactiveert een repressorB: activeert een activatorC: tryptofaan induceert een transcriptie-terminatieD: bindt op het operator

20) Nuclear run-on essay:

A: kan gebruikt worden om specifieke sequenties op te sporen B: gebruik van een reverse transcriptase is nodigC: hybridisaties om te kijken welk transcript tot uiting komt

21) CREB

A: zorgt voor rekrutering van een histon acetyltransferase (HAT)

say howdeeeB: vormt een heterodimeer na fosforylering door proteïne kinase aC: vertoont een hogere affiniteit voor de CRE-bindingsplaats na fosforyleringD: heeft een allosterische bindingsplaats voor cAMP

22) Complementariteit tussen een antilichaam en een antigen wordt bepaald door:

A: complementariteit tussen antilichaam en CDR (complementary determining region)(ik denk deze) Is CDR niet deel van het antilichaam zelf? Dan is complementariteit tussen CDR en antilichaam nogal nietszeggend… Ik zou dan B kiezen hebben wij ooit cdr gezien? ik zou niet weten wat het is zonder deze vragen nee same?? vind dat ook niet in dat hb ofzo :o B: aantal niet-covalente interacties tussen antilichaam en antigenC: de KmD: aantal antigen bindingsplaatsenwaar kan je dit vinden??

23) Op basis waarvan worden ES cellen geselecteerd die homologe recombinatie ondergingen?

A: resistentie tegen ganciclovir en G-418

Page 37: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

B: gevoeligheid voor ganciclovir en G-418C: gevoeligheid voor ganciclovir en resistentie voor G-418D: resistentie voor ganciclovir en gevoeligheid voor G-418

24) Waarin speelt DNA methylering GEEN rol?

A: paternale imprinting B: het vormen van P bodies Niet zeker, mogelijk DC: differentiatie in de oögeneseD: Expressie van HMLalpha en HMRa locus ik denk D, HMLalfa en HMRa kunnen worden gesilenced door SIR genen, volgens internet bevatten deze alleen deactylase, niks gevonden over methylering. P-bodies spelen een rol bij miRNA, waar wel methylering kan voorkomen. Ja klopt, maar hier staat "vormen" van P-bodies. Dus gwn opslag van miRNA? Vind het weer dubieus.

25) Wat is de laatste stap van de G2/M?

A: Vorming Cdk-cycline complexB: Fosforylering van CdkC: Defosforylering van CdkD: Verwijderen van een inhibitor van Cdk

26)Waarin spelen ribosomen GEEN rol?

A: vorming van amino-acyl tRNAB: binding van tRNA aan mRNAC: vorming van peptidebindingenD: recrutering van translatiefactoren

27) Waarin speelt het EJC een rol? waarom is dit niet c?? Instinker maar tijdens het splicen zelf is er geen EJC nodig, het EJC wordt wel gebruikt om vroegtijdige stopcodons te herkennen (pagina 552 links onderaan in handboek)

A: non-sens gemediëerde afbraakB: afbraak van mRNA bij afwezigheid van stopcodonsC: splicing van pre-mRNAD: Non-stop gemediëerde afbraak

28) Bepalen van een pre-carcinogeen dmv de Ames test is gebaseerd op:

A: eerst inwerken met een lever-extractB: een inactiverende mutatie in bacteriëel enzymC: iets met cytochroom P680D: bacteriën in een His-rijke oplossing

29) Wat herkent GEEN nucleotidensequentie?

A: co-activatorB: release factorC: cAMP-CAP complex

Page 38: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

D: Oestrogeenreceptor

30) Wat is waar over mitochondrionaal DNA?

A: codeert voor niet-mitochrondriale eiwittenB: omvat intergenisch, niet-coderend DNAC: bevat DNA geassocieerd met histonenoctameerD: replicatie is synchroon met nucleair DNA

31) Fosforylering van eIF2

ƒA: Geen binding tussen eIF2 en fMetB: is een algemene regeling voor de globale translatieC: Verhindert binding aan 5’ capD: is een gevolg van een overvloed aan heem

32) De alpha fosfaat van ATP is:

A: gebonden aan ribose via een fosfoesterbindingB: tussen ribose en adenineC: de verste fosfaat van adenosine D: gebonden aan ribose via een fosfoanhydridebinding

33) Productie van transgene muizen

A: DNA injectie in bevruchte eicelB: intraveneuze injectie vanC: DNA injecteren in de muis (gentherapie)D: DNA injecteren in de spermacel (in vitro fertilisatie)

34) De stabiliteit van een alpha helix wordt bepaald door:

A: afwisselende volgorde van polair-apolaire aminozurenB: minimale sterische interactie tussen de zijketens van aminozurenC: compactering door Van der Waals krachtenD: hydrofobe krachten

35) Rol van proteolyse door proteasoom:

A: hydrolyse, dus er wordt geen energie verbruiktB: Binden op degrons van polypeptideketenC: ubiquitinering op C-terminusD: afbraak van verkeerd-gevouwen proteïnen

36) Gist dubbel-hybride systeem:

A: is gebaseerd op de reconstitutie van een transcriptiefactorB: gaat vaak samen met genomische bibliotheek screenenC: wordt gebruikt om DNA bindingsdomein te testen op transcriptiefactordomeinD: vereist dimerisering transcriptiefactor ofzo

Page 39: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

37) Genamplificatie van genen gebeurt niet bij:

A: maturatieproces van rode bloedcellen in zoogdierenB: rRNA aanmaak tijdens oögenese van sommige groepen dierenC: replicatie in de speekselklieren in larven van sommige insectenD: mutaties van proto-oncogenen tot oncogenenWaar staat dit ergens ?

38) de voornaamste bronnen van oxaloacetaat in de cellen van de lever zijn

A: malaat dehydrogenase en pyruvaat carboxylaseB: malaat dehydrogenase en PEP carboxykinaseC: pyruvaat carboxylase en PEP carboxykinaseD: malaat dehydrogenase en pyruvaat dehydrogenase

39) Wat is waar over de major groove in de DNA dubbele helix?

A: zorgt ervoor dat eiwitten DNA-specifiek kunnen bindenB: veroorzaakt door loodrechte binding van de basen op riboseC:DNase 1 heeft betere toegang in de major groove dan in de minor groove -> waarom dit niet? ik dacht dat eiwitten altijd aan specifieke sequenties in het DNA binden maar dat DNA specifieke eiwitten (bv. DNAse) beter kunnen binden op major groove dan minor groove omdat er minder zijketens in de weg zitten? Ik vind de vraag vaag maar op het internet staat dat DNAse 1 net op de minor groove bindt… Geen idee waar dat ergens in de cursus staat ah oei oke.. Ah miss gwn omdat DNase ontwindt de helix en wanneer eiwit bindt aan major groove dat gebeurt zonder ontwinding van de helix? Ik heb geen idee… Maar misschien ergens logisch omdat, zoals je zegt, DNAse1 vooral actief is bij euchromatine. Mocht het op de major groove binden zou het ook meer reactief zijn voor heterochromatine vermoed ik okee cavaa thankssD: is verantwoordelijk voor de flexibiliteit (of zo)

40) Welke van volgende enzymen werken in het cytosol?

Glycogeen fosforylase, pyruvaat kinase, pyruvaat dehydrogenase, cytochroom c oxidase, aldolaseCorrect antwoord: glycogeen fosforylase, pyruvaat kinase, aldolase

41) E6 dat door HPV gemaakt wordt:

A: zorgt voor versnelde afbraak van p53B: zorgt voor celdood (apoptose)C: interfereert in de interactie van Rb met E2FD: inactiveert Rb

42) ChIP werking

A: voor lokalisatie nucleosomen te bepalenB: vrije histonen afzonderenC: de graad van histonmodificaties bepalenD: condensatie-graad van het chromatine bepalen

Page 40: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

43) Wat wordt er bij footprinting onderzocht?

A: lengte van restrictiefragmentenB: welke eiwitten er op een specifiek DNA sequentie binden ->waarom deze niet? ik denk omdat het niet zegt ‘welke’ eiwitten er zijn, gwn dat er eiwitten zijn C: bepalen van aanwezigheid van regulerende sequentiesD: identificatie door unieke sequenties

44) Bij een enzym-geactiveerd complex is de Km:

A: bepaalt de vorm van de Michaelis Menten curveB: een maat voor de snelheid van de reactieC: een maat voor de affiniteit van het substraat D: bepaalt de Vmax

45) Een cultuur zoogdiercellen met een cyclus van 24h (alle cellen in dezelfde fase) wordt geincubeerd in een oplossing van bromodeoxyuridine (vervangt alle deoxythymidinemonofosfaat en creëert dus een zwaardere streng) Vervolgens wordt deze cel voor 48 uur lang in een oplossing gebracht zonder bromodeoxyuridine Welke percentages lichte en zware ketens bekomt men na evenwichtsdensiteitcentrifugatie van het DNA van deze cellen?:

A: H/H 50 H/L 50B: H/L 25 H/H 75C: H/L 50 L/L 50 Moet dit niet C zijn? SiD: H/H 50 L/L 50Hoezo? HH -> HL en HL -> HL, LL, HL, LL, dus 50 % HL en 50 % LL (best te visualiseren met een tekening)

46) Wat weet je wanneer substraat <<<< Km

A: v in Lineair verband met SB: minder gevoelig aan een competitieve inhibitorC: bepalend voor de Vmax

47) Wat is waar over een co-repressor

A: Het wordt gerekruteerd door een repressorB: Het heeft een DNA-bindingsdomein en een activatie domeinC: Het treedt in competitieve inhibitie met de co-activator voor de bindingsplaats op de activator waarom kan c hier niet? Een co-repressor die op een activator bindt, idk, klinkt raarD: bindt RNA

48) Een homeoproteïne

A: heeft een helix-turn-helix bindings domeinB: Wordt bij zoogdieren gecodeerd door 2 Hox genenC: heeft een DNA bindingsdomein en een repressordomein

Page 41: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

D: Is verantwoordelijk voor de vergroeiing van vingers en tenen bij seniorenp. 626 BWC links onderaan

49) Micro RNA

A: Inhibeert de translatie van (partieel) complementair transcriptB: Zorgt voor de afbraak van complementaire fragmenten met DicerC: Bestaat in afgewerkte vorm uit ongeveer 70 nucleotidenD: Wordt gemaakt uit vreemd dubbelstrengig RNA

50) Bij een mutatie die zorgt voor een disfunctie van het APC

A: wordt er meer beta-catenine gesynthetiseerd B: Wordt er minder beta-catenine afgebrokenC: Beta-catenine gefosforyleerdD: Meer expressie van E-cadherin

BRUH

Examen 2015-20161)Wat leidt niet tot genetische instabiliteit?

A: p53 B: Mad/Bub C: EGF-receptor D: DNA polymerase èta

2)De K'eq voor de omzetting van A in B is 10^4 Wat weet je over deze reactie?

A: [A]>[B] als de reactie in evenwicht is B: de delta G0' is positief C: de omzetting naar B verloopt snel D: de reactie verloopt mogelijk traagDe Keq heeft toch niets te maken met snelheid? net daarom is antwoord D juist. Je kan uit de opgave niets afleiden over de snelheid, dus het is mogelijk dat de reactie traag verloopt merci!! Bruh

3)RNA editing is:

A: aan het 3'uiteinde een poly(A)tail toevoegen en een 5'cap toevoegen B: inbouwen van gemodificeerde basen in tRNA C: basen veranderen in matuur RNA D: verwijderen van introns

Page 42: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

4)Wat is een belangrijke glycolytische metaboliet, dat een voorloper is van een belangrijke elektronendrager naar de binnenste mitochondriale membraan?

A: dihydroxyaceton-fosfaat B: phosphoenolpyruvaat C: glyceraldehyde-3-fosfaat D: 1,3-biphosphoglyceraat

5)Wat is de oorzaak van prionziekten?

A: prion-geïnduceerde vormveranderingen van andere prionen B: prion-geïnduceerde vormveranderingen van andere niet-prionen C: niet-prion-geïnduceerde vormveranderingen van andere prionen D: niet-prion-geïnduceerde vormveranderingen van andere niet-prionenWaar staat dit voor cb1? Staat in H4 maar dat is cb2

6)De oxidatie van 1 mol acetylCOA in de TCA leidt rechtstreeks tot:

A: de vorming van 1 mol citraat B: de vorming van 2 mol CO2 C: de vorming van 2 mol ATP D: het verbruik van 1 mol oxaloacetaat

7)In de polytene chromosomen bij bijvoorbeeld klieren van insecten zien we in de chromosomen "puffs"

A: meer open chromatine B: cyclusstop tijdens de S-fase C: meerdere replicaties zonder deling Ik zou denken dat dit ook juist is, verduidelijking? Is niet de verklaring van de puffs denk ik, maar wel van de polyteen chromosomen D: het CTD dat gefosforyleerd is (RNA polymerase III)

8)Wat doet het Humaan Papilloma Virus?

A: stabilisatie van p53 B: fosforylatie van Rb deze toch? E7 van HPV bindt Rb en zorgt dat het niet werkt, maar fosforyleert het niet. Die afbeelding is wel een beetje verwarrend. C: activatie van E2F (denk ik) jup ik dacht ook dit D: inhibeert Mdm2

9)Hoeveel AZ zitten er in een polypeptide van 33kDa?

A: 100 B: 300 C: 1000 D: 3000

10)Het branchpoint:

A: bindt snRNP U1

Page 43: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

B: heeft 3 phosphodiësterbindingen in de lariatstructuur C: vormt een phosphodiësterbinding op het 1' koolstofatoom D: mist een 2'OH-groep

11)Wat is telomerase?

A: reverse transcriptase B: DNA polymerase met RNA primer C: telomerase verlengt de 5'streng van DNA D: komt zowel voor bij prokaryoten als eukaryoten

12)Transferrine receptor mRNA:

A: wordt gestabiliseerd bij een hoge concentratie ijzer B: heeft een AU-rijke IRE sequentie C: heeft een hairpin loop aan de 5'kant D: iets met de 5'UTR

13)Wat is geen stap tussen galactose en pyruvaat?

A: glucose-6-fosfaat [mogelijks een andere mogelijkheid] B: UDP-glucose C: 3-fosfoglyceraat D: glycerol-3-fosfaat

14)Van waar komt de CO2 uit de citroenzuurcyclus?

A: oxaloacetaat B: Acetyl-CoA C: de carboxyl van acetaat en de carboxyl van oxaloacetaat D: de carboxyl van acetaat en de keton van oxaloacetaat

15)Waarvoor wordt een DNA microarray gebruikt?

A: mRNA expressiepatroon onderzoeken B: het vergelijken van verschillende genomen C: DNA expressiepatronene D: Eiwitexpressiepatronen onderzoeken

16)Wat geldt voor aminoacyl-tRNA synthetasen?

A: het zijn ligasen B: bindt een AZ op het 5'uiteinde van tRNA C: proeflezing door middel van transferasewerking D: herkent het codon van tRNA

17)Wat geldt voor CREB?

A: rekruteert een histonmodificerend eiwit Ja, CBP B: wordt getransloceerd naar de kern bij aanwezigheid van cAMP C: bindt cAMP [niet zeker] D: functioneert als een heterodimeer [niet zeker]

Page 44: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

18)De stabiliteit van bètastrengen wordt vooral bepaald door:

A: minimale sterische hindering tussen de R-groepen B: waterstofbruggen tussen de zijketens C: afwisselende hydrofobe en hydrofiele AZ D: hydrofobe interacties

19)Affiniteit tussen antilichaam en antigen wordt bepaald door:

A: de Km B: het aantal niet-covalente interacties C: het aantal waterstofbruggen [niet zeker] D: binding aan het CDRdomein

20)Het exoskelet van insecten bestaat uit:

A: N-acetylglucosamine (alfa 1-4) B: N-acetylglucosamine (beta 1-4) C: alpha glucosamine 1-4 D: bèta glucosamine 1-4

21)De 5'cap van mRNA:

A: bevat een 5-5 fosfodiësterbinding B: biedt bescherming tegen endonucleasen C D: acetylering van eindstandige G-base

22)Wat kan je afleiden uit het snijpunt met de y-as in de Lineweaver-Burke plot?

A: de efficiëntie van het enzyme B: hiermee kan je de Km berekenen kan dit ook niet? aangezien Km=Vmax/2 en het snijpunt 1/Vmax is. Km is de waarde van S waar v=Vmax/2 C: de affiniteit voor het substraat D: dit punt komt overeen met Vmax/2wat is hier nu het juiste antwoord? want ik vind A en B echt super verwarrend, hoe meer ik er naar zoek, hoe onduideljker het wordt wat het nu zou moeten zijn haha ik snap niet waarom het niet B is dan.

23)Ramachandrandiagram:

A: de verhouding van de hoeken tussen de C(alfa) en de CN-binding B: De verhouding van AZ tov elkaar C DVerhouding tussen (Calfa & C) en (Calfa & N)

24)Waarom heeft een enzym een pH-optimum?

Page 45: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

A: denaturering bij afwijkende pH B: ionisatie van zure en basische AZ C: compactering (VDW krachten) D: H-bruggen

25)Wat is geen kenmerk van de apoptose?

A: afbraak eiwit B: translocatie van cytochroom c C: activering van de APAF-1 receptor Dit is geen receptor? zal wss gewoon een foutje zijn: APAF-1 zorgt wel voor apoptosoom denk ik -> A D: fagocytose

26)Welk organisme heeft de meeste genen?

A: Arabidopsis B: C Elegans C: S Cerevisae D: Drosophila

27)Welk eiwit komt niet voor als inactieve precursor?

A: insuline B: enterokinase C: caspase D: chymotrypsine

28)Op basis waarvan worden ES cellen geselecteerd die homologe recombinantie ondergingen?

A: resistentie tegen ganciclovir en G-418 B: gevoeligheid voor ganciclovir en G-418 C: gevoeligheid voor ganciclovir en resistentie voor G-418 D: resistentie voor ganciclovir en gevoeligheid voor G-418

29)Het lactose operon:

A: CAP kan zijn promotor binden als cAMP gebonden is B: CAP bindt op de promotor van het lac operon en inhibeert de binding van RNA polymerase C D

31)Wat is onjuist over fosfatase?

A: het verandert de lading van het eiwit B: het is exotherm C: het vormt een fosfaatester D: is het omgekeerde van wat een kinase doet

32)De hoeveelheid tRNA synthetasen en AZ:

A: er zijn evenveel tRNA synthetasen als AZ

Page 46: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

B: er zijn evenveel tRNA synthetasen als tRNA's C: er zijn evenveel tRNA's als AZ Dhoe kan je deze verklaren? Staat zo op p. 564

33)Sikkelcelanemie:

A: wordt veroorzaakt door een conservatieve mutatie van het globine gen B: leidt tot aggregatie van rode bloedcellen C: leidt tot vorming van hemoglobinefilamenten D: Hemoglobine kan zuurstof minder goed bindenkan iemand hier uitleggen waarom c niet kan ?

34)Bij de Sanger methode voor de sequentiebepaling van DNA:

A: wordt reverse transcriptase gebruikt B: wordt een RNA primer gebruikt C: worden dNTPs en ddNTPs als substraat gebruikt D: worden dNTPs en ddfs gescheiden tijdens electroforese

35)Mating type switching van a naar alfa:

A: homologe recombinantie tussen HMRalfa en de Mat locus B: translocatie van Mat locus naar HMR alfa C: opheffen van repressoren op Mat alfa D: decondensatie van de alfa locus

36)Hoe wordt experimenteel p53 verwijderd ahv Interference mRNA?

A: leidt tot vernietiging van het p53 transcript B: inhibitie van translatie van het p53 transcript C D-> hoe weet je dit?

37)Fosfofructokinase-2:

A: kan ook functioneren als een fosfatase B: een fosfatase heeft een tegenovergestelde werking als een kinase C: inhibeert de glycolyse D

38) I: fructose-2,6-bifosfaat verhoogt de remmende werking van ATP

II: glucagon zorgt voor een hogere concentratie aan fructose-2,6-bifosfaat A: beide zijn juist B: beide zijn fout C: I is fout en II is juist D: I is juist en II is fout

Page 47: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

39)Wat leidt tot de metafase-anafase transitie? Afbraak van:

A: Mad en Bub B: securine C: Cdc20 D: separase

40)Waartoe leidt het mid-mitotisch checkpoint?

A: activering van het APC-cdc20 complex B: verhindering van de vorming van het APC-cdc20 complex C: verstoren van de interactie tussen kinetochoren en microtubuli D

Examen 2014-2015

Reeks 1

1)Wat is geen hydrolase?

A: Aldolase B: DNA polymerase C: DNAse 1 D: Alkylaat fosfatase als ik het me goed herinner

2)wat gaat met malaat-aspartaat shuttle in matrix?

A: Malaat & Glutamaat B: alfa-ketoglutamaat & malaat C: alfa-ketoglutamaat & glutamaat D: Malaat en aspartaat

3)Hoe wordt affiniteit tussen antigen & antilichaam bepaald?

A: complementariteit in CDR-regio B: graad van complementariteit tussen ringbasen C: aantal niet-covalente interacties tussen antilichaam en antigen D: Km Michaelis-Menten constante

4)Hoeveel telomeren zijn er in de G1 fase?

A: 92 B: 125 C: 46 D: 69

5)Wat is waar ivm glycogeen fosforylase?

A: Glucose als substraat

Page 48: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

B: Hydrolyse-reactie C: wordt geregeld door fosforylering D: Glucose-6-fosfaat als substraat

6)Wat is niet waar ivm fotosynthese?

A: de electronen die worden overgedragen zijn afkomstig van water B: zuurstof is de terminale electronenacceptor C: het vloeien van protonen door het ATP-synthase levert ATP op D: de ETS-complexen staan in contact met elkaar via electronencarriers

7) Telomerase:

A: DNA pol met RNA als matrijs B: DNA pol met DNA als matrijs C: zowel DNA als RNA pol D:

8)DNA-streng voor transcriptie

A: afgelezen in 5' -> 3' B: bepaald door promotor C: altijd dezelfde streng in het chromosoom die wordt afgelezen

9)DNA Microarray gebruikt voor

A: mRNA expressiepatroon onderzoeken B: Eiwitexpressie onderzoeken C: Genomen vergelijken D: Mutaties onderzoeken

10)Microtubuli behoort tot

A: 10^-8 en 10^-7 B: 10^-10 en 10^-9 C: 10^-6 en 10^-7 D: 10^-9 en 10^-8waar staat dit in de cursus?p30 HB

11)hoeveel hydride ionen gevormd bij ox van glucose tot pyruvaat?

A:1 B:2 C:3 D:4

12)Wat gebeurt er na activering mid-mitotisch controlepunt? (checkpoint ON)

A: tegenhouden van binding MT aan kinetochoren B: Verhinderen van vorming APC-Cdc20 complex

Page 49: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

C: vorming APC-Cdc20 complex

13)Wat bedoelen ze met nonsens-gemedieerde afbraak?

A: meerdere stopcodons B: geen EJC C: geen stopcodons

14)Effect van competitieve inhibitor?

A: lagere V bij lage concentratie substraat B: lagere Vmax bij hoge concentratie substraat C: lagere Km, ongeacht de concentratie substraat

15)Wat is de reden voor het verkorten van de telomeren

A: Er is geen plaats voor het DNA polymerase om te binden B: DNA polymerase kan enkel ketens verlengen C: de laatste leidende streng maakt geen primer D: de laatste primer kan niet verwijderd worden

16)De Ames test

A: Is gebaseerd op transfectie van bacterien B: Is evenwaardig voor gist en humane genomen C: Werkt niet voor producten die beïnvloed worden door P450

17) I) Mitochondrien hebben geen histonen II) Mitochondriaal heeft niet-coderende sequenties

A: Beide juist B: Beide fout C: 1 juist, 2 fout D: 2 juist, 1 fout

18) wat is waar ivm met het CREB?

A: het recruteert een DNA-transacetylase B: het activatiedomein recruteert een histonmodificerend eiwit C: het is actief als heterodimeer D: het verhoogt de concentratie cAMP in de cel

19)Silencers

A: hebben altijd een repressor en een corepressor nodig B: zijn afhankelijk van hun oriëntatie tov de promotorregio

20) Wat is juist over zoogdieren?

A: kunnen geen vetzuren in suikers omzetten B: kunnen geen suikers in vetten omzetten C: kunnen geen eiwitten in suikers omzetten D: kunnen geen suikers in ketonlichamen omzetten

Page 50: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

21)Hemoglobine komt voor als oligomeer (heterotetrameer) omdat:

A: O² kan afgeven in perifere weefsels B: 4 O² moleculen kan opnemen C: Hemoglobine dan volledig met zuurstof gesatureerd kan raken in de longenWat is hier de redenering? Ik zou voor B Gaan.

22)Wat is niet gekatalyseerd door een ribozyme?

A: Peptidebindingen maken B: splicen pre-mRNA C: van pri-miRNA naar pre-miRNA D: maturatie van rRNA van tetrahymena

23)Waarvoor dient de hydrolyse van eIF2 gebonden GTP?

A: eindigen van 5' UTR scanning aan het startcodon B: rekrutering door 40S ribosomale eenheid C: start van scannen van 5' UTR D: herkenning 5' cap

24)De histoncode verwijst naar:

A: covalente modificaties van histonen B: herkennen door chromatineremodelleercomplexen van histonenmodificaties

25)Sorteer de affiniteit voor alfa-amantine van RNA pol (groot naar klein)

A: II>III>ISensitiviteit*?

26)Wat klopt?

A: Ph(intermembr ruimte) - Ph(cytosol) = +1 B: Ph(intermembr ruimte) - Ph(cytosol) = -1 C: Ph(matrix) - Ph(intermembr ruimte) = +1 D: Ph(matrix) - Ph(intermembr ruimte) = +1

27)Ontkoppeling door bvb dinitrofenol zorgt voor

A: Stop synthese ATP maar wel nog O² consumptie B: Stop 02 consumptie maar wel nog ATP synthese

28) Wat leidt tot sikkelcelanemie

A: nonsensmutatie B: dominant erfelijke mutatie C: filamenten plakken samen ofzoiets D: aggregatie van rode bloedcellen

Page 51: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

D is toch een gevolg, geen oorzaak? Maar het is ook geen nonsens en het is recessief…

29) Wat is niet een functie van PFK2?

A: is een fosfatase B: is een kinase C: activeert hexokinase D:inhibeert fructose-1,6-bifosfatase

30) Wanneer wordt ferritine gerecruteerd

A: Bij een hoge concentratie van Fe in het cytosol B: Binding IRE BP (iron response element binding protein) aan ire C: Beschermen van AU segmenten aan het 3' uiteinde door IRE tegen degraderende enzymen

31)Bandenpatroon in polytene cellen veroorzaakt door:

A: stop in S-fase B: Puffs die vormen C: verschillende condensatiegraad chromatiden D: hangt af van fosforylering van CTDdomein bij pol 2

32) Wat zorgt voor overgang naar anafase, afbraak van

A: Mad & Bub Kan dit ook niet? die worden niet afgebroken, worden niet meer met kinetochore geassocieerd B: Securine C: Separase D: (cohesine ofso?)

33)Ramachandram diagram dient voor

A: verhoudingen van de hoek tss C(alfa) en bindende C en N B: verhoudingen van de hoek tss C(alfa) en restgroepen

34) Wat is het verband tussen de ademhaling van een dier en de citroenzuurcyclus?

A: beide verbruiken zuurstof B: beide geven koolstofdioxide af C: er is geen verband

35) Hoe komt het dat er maar 1 keer gerepliceerd wordt tijdens de S-fase?

A: gemini breekt helicase lader af B: een 2de keer het pre-replicatiecomplex rekruteren wordt voorkomen C: Het G1-restrictiepunt voorkomt een tweede initiatie

36)Hoe gebeurt terminatie van translatie?

A: binding van release tRNA aan P site B: binding van release tRNA aan A site C: binding van release eiwit aan A site

Page 52: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

D: binding van release eiwit aan P site

37)Injectie van recombinant DNA in de blastocysten van muizen voor het creëren van een knock-out maakt chimere muizen

A: Eventueel in zowel somatische als geslachtscellen B: in alle cellen C: in geslachtscellen D: in somatische cellenWAT HIER? MozaiekDenk dat ze hier bedoelen waar je het effect ziet? Vraag is een beetje vaag

38)Wat kan geen nucleotide sequentie herkennen?

A:Glucocorticoid receptor B:cAMP-CAP complex C: Co-repressor D:

39) Wat is de biologische functie van een restrictie-enzyme?

A: het herkennen van een specifieke restrictie-site B: Afbraak van vreemd DNA C: het vormen van recombinant DNA D: het reproduceerbaar openknippen van humaan DNA

40) Wat is er juist van de 5' CAP?

A: gevormd door een 5'5' fosfodiesterbinding B: gevormd door acetylering van eindstandige guanine C: bescherming tegen nuclease bij prokaryoten (door prokaryoten is dit niet juist, omdat deze geen 5' cap hebben denk ik) D: herkenningspunt voor (maar het was niet translatie, dus ook niet juist)

Reeks 2[bewerken]

1)Topoisomerasen 1 en 2

A: Zorgen beiden zowel voor positieve als negatieve supercoil herstel B: topo 1 en topo 2 zorgen respectievelijk voor een negatieve en positieve supercoilherstel C: topo 1 en topo 2 zorgen respectievelijk voor een positieve en negatieve supercoilherstel D: beiden kunnen supercoils zowel introduceren als verwijderen

2) I: eukaryote cellen hebben ofwel mitochondriën ofwel chloroplasten, nooit beiden II: bacterieel genoom codeert grotendeels voor eiwitten, dit geldt niet voor het humaan genoom

Page 53: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

A: beide stellingen zijn fout B: beide stellingen zijn juist C: enkel I is juist D: enkel II is juist

3) Het verschil tussen een retrovirus en een retrotransposon

A: insertie in genoom van de gastheer B: tranpositie in het genoom van de gastheer C: productie van een besmettelijk partikel D: gebruik van reverse transcriptase

4)Welke mutatie leidt niet tot genetische instabiliteit

A: BRCA 1 B: polymerase éta C: PTEN D: XP

5)Hoeveel N-termini heeft hemoglobine?

A: 1 B: 2 C: 3 D: 4

6) I: snoRNA's binden aan silencer en enhancer sequenties bij mRNA splicing II: snoRNA's regelen de methylering van rRNA

A: beide fout B: beide juist C: enkel 1 juist D: enkel 2 juist

7)Wat is de betekenis van het intercept met de X-as bij de Lineweaver-burk plot?

A: een maat voor de affiniteit tussen substraat en enzym B: een maat voor de efficiëntie van het enzym C: de waarde is Vmax/2 D: met de waarde kan het omzettingsgetal berekend worden

8) Wat is juist ivm de pH in chloroplasten?

A: pH thylakoid lumen - pH stroma = +2 B: pH thylakoid lumen - pH cytosol = +2 C: pH thylakoïd lumen - pH stroma = -2 D: pH stroma - pH cytosol = -2waar vind je die pH? want op internet vind ik stroma = 8 en lumen = 4?pH Lumen < pH stroma >(?) pH cytosol -> de 3 andere opties elimineren

Page 54: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

In het boek staat ergens dat de pH in de thylakoïden 100 keer zo laag is als in het stroma. Omdat de pH een logaritmische schaal is, wil dat dus zeggen dat de pH 2 eenheden kleiner is.

9)De stabiliteit van een alpha-helix wordt vooral bepaald door:

A: Waterstofbruggen tussen de zijketens van de AZ B: Minimale sterische hindering tussen de zijketens C: Sterke compactering door Vanderwaals-interacties D: Steeds afwisseling: 2 hydrofobe - 2 hydrofiele AZ

10) I: In zuiver water zijn er meer H3O+ ionen dan OH- ionen II: In zuiver water zijn er minder dan 1 op 1 miljard moleculen geïoniseerd

A: Enkel stelling I is juist B: Beide stellingen zijn juist C: Enkel stelling II is juist D: Beide stellingen zijn fout1,8/1miljard blijkbaar

11) wat is de massa van een nonapeptide met 9 verschillende peptiden

A: 500DA B: 1000 DA Gemiddeld 110Da per AZ C: 1500 DA D: 2000DA

12) CAP

A: bindt als er glucose aanwezig is B: voorkomt de binding van RNA polymerase C: promoot de binding van een repressor D: bindt aan de promotor als cAMP aanwezig is

13) wat is fout ivm de sigma factor

A: kom enkel in eencellige organismen voor B: bindt op enhancer sequenties C: D:

14) De regeling door tryptophan

A: interageert met de operator B: tryptofaan zorgt dat de leiderpeptide wordt gevormd C: tryptofaan stimuleert anti-terminatie signaal D:HIER TOCH C?Het blokkeert de transcriptie, niet de terminatie

15) Hoeveel enzymes uit de volgende lijst hebben 0, 1 of 2 katalytische sites? DNA polymerase, fosfofructokinase 1, securine, hemoglobine 0 1 2

A: 2 1 1

Page 55: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

B: 2 0 2 C: 1 1 2 D: 1 2 1

15) AZ sequentie van een amfipatische β keten

A: B: C: D:

16) I: in het bloed (tussen spieren en de lever) komt lactaat dehydrogenase veel voor II: de lever kan acetyl-coA in zowel suikers als vetzuren omzetten

A: Enkel stelling I is juist B: Beide stellingen zijn juist C: Enkel stelling II is juist D: Beide stellingen zijn fout

17) Welke molecule is geen tussenstap van de galactose-pathway dat omgezet wordt in pyruvaat

A: glucose-1-fosfaat B: UDP - glucose C: glucose-6-fosfaat D: glycerol-3-fosfaat

18)orden van klein naar groot: energie die vrijkomt bij hydrolyse: Fosfoenolpyruvaat (1), ADP (2), fosfocreatine (3) en glucose-6-fosfaat (4)

A: 4, 3, 2, 1 B: 4, 2, 3, 1 C: 1, 3, 2, 4 D: 1, 2, 3, 4is het niet B? bij PEP komt toch de meeste energie vrij? ja denk ook dat het een foutje is!

19) Wat gebeurt er niet tussen glyceraldehyde-3-fosfaat en PEP

A: pyruvaat kinase B: verbruik van Pi C: vorming van een C=C binding D:

20) I) Coenzym Q brengt elektronen van complex 2 naar 3 II) Cytochroom C is een onderdeel van complex 2

A: Alleen I is juist B: Alleen II is juist C: Beide juist D: Beide fout

Page 56: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

21)transferrine

A: is een intracellulair ijzerbindend proteïne B: wordt gestabiliseerd door een hoge concentratie ijzer C: bevat AU rijke IRE-sequentie

Alu in het genoom

A: is een retrotransposon B: codeert voor een reverse transcriptase C: is een LINE sequentie (long interspersed ) D: stimuleert exonduplicatie

herkenning van intron-exon sequenties is gebaseerd op ?

A: splicesites aan het 5' uiteinde dat herkent wordt door U2snRNP B: vertakte adenine sequentie (branch) C: exon splicing sequenties die complementair zijn met U1snRNA D: 'e d e' die RNA

22) Waarom wordt het genoom van de bacterie zelf niet geknipt door restrictie-enzymen?

A: De herkenningssites zijn gemethyleerd B: De restrictiesites komen niet voor in het genoom van de bacterie C: D:

23) Om recombinant DNA te maken heb je nodig:

A: faag en plasmide B: DNA ligase

24) Chromatin immunoprecipitation wordt ook gebruikt om:

A: promotorsequentie bepalen

25) Wat is geen manier om cycline afhankelijke kinasen te activeren?

A: binding van een regulatorische subeenheid B: Mid mitotisch checkpoint

26)Voor silencer geldt:

A: vereist altijd repressor en co-repressor

27) Aminoacyl tRNA synthetase:

A: werkt als ligase B: heeft een proofreadingfunctie op basis van transferasewerking

28) Aminoacyl tRNA synthetase:

Page 57: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

A: er zijn er evenveel als aminozuren

29) RNA editing is: cool

30) bij het maken van knock out muizen worden cellen geselecteerd met homologe recombinatie doormiddel van

A: resistent tegen zowel G-418 en ganciclovir B: gevoelig voor zowel G-418 en ganciclovir C: enkel resistent tegen G-418 D: enkel resistent tegen ganciclovir

31) RNA primer wordt gebruikt ipv DNA primer omdat:

A: na verwijdering kan er aan proofreading gedaan worden B: chemische labiliteit van RNA zorgt ervoor dat RNA verwijderd kan worden

32)

I: er is meer H3O+ dan OH- in zuiver water II: Minder dan 1 op 1 miljard moleculen in water zijn geïoniseerdAllebei fout

33) zygoteen: vorming synaps; pachyteen: crossing over; diploteen: chiasmata

34) Transgene muizen maken:

A: injectie in zygote B: injectie in zaadcel C: injectie in embryo D: injectie in blastocyst

35) Welke van de volgende structuren bevat geen vetzuren?

A: Fosfoglyceriden B: Ceramiden C: Sfingolipiden D: Terpenen

36) Welk eiwit wordt niet gesynthetiseerd als een niet werkende precursor?

A: Caspase B: Enterokinase C: Carboxypeptidase D: Insuline

Examenvragen '13 - '14

Page 58: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

Reeks 11) Welke structuur maakt GEEN deel uit van NADH?

A: Ribose B: amide C: carboxylgroep D: pyrofosfaat

2) Rangschik van minst naar meest wateroplosbaar; triglyceriden, vetzuren, fosfoglyceriden

(triglyceriden < vetzuur < fosfoglyceride)kan iemand zeggen waarom? Triglyceriden hebben 3 vetzuurketens, vetzuur is een vetzuurketen, fosfoglyceride is amfipatisch

3) Wat kan naar de matrix geïmporteerd worden mbv de malaat-aspartaat shuttle

A: malaat en aspartaat B: malaat en glutamaat C: glutamaat en alfa-ketoglutaraat D: aspartaat en alfa-ketoglutaraat

4) Wat is fout ivm glycogeen fosforylase?

A: het is een homo-dimeer B: het wordt allosterisch gereguleerd C: het wordt geactiveerd door fosforylering D: zorgt voor afbraak van glycogeen door hydrolyse

5) Wat is fout ivm het mid-mitotisch checkpoint?

A: Het vormt een Mad-securine complex B: het activeert een inhibitor van anafase C: activeert een inhibitor van Cdc20 D: Wordt geactiveerd door niet gebonden kinetochoren6) Zet in volgorde van Groot --> Klein; Virus, Dna dubbele helix, microtubulus, fosfolipidenmembraan

(virus,MT,lipidendubbellaag, DNA)

7) Wat is onjuist over een proteine van 80 kDa?

A: tussen de 400-1000 aminozuren Juist B: kan niet passief door het kernmembraan heen juist C: kan alleen bestaan uit polaire/geladen aminozuren D: heeft een grotere diameter dan een microfilament Wrs

8) Hoeveel transferase enzymen zijn actief in de glycolyse?:

Page 59: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

A: 2 B: 3 C: 4 D: 5

9) Hoeveel hydride ionen worden er onttrokken van glucose bij de volledige verbranding tot CO2 en H20?

A: 4 B: 6 C: 8 D: 10

10) Hoe zou je steroid receptoren in een cytoplasma omgeving het best kunnen uitscheiden?

A: ionenwisselaarschromatografie B: affiniteitschromatografie C: gelfiltratie D: differentiele centrifuge

11) Wat is GEEN activator van de apoptose?

A: bad B: cytochroom b1 C: apaf-1 D: PUMAbad is toch een inhibitor vd apoptose? of niet?--> nee alleen in zijn gefosforyleerde vorm bad is bad

12) Wat bedoelen ze juist met nonsens-gemedieerde mRNA afbraak? Het mRNA bevat:

A: geen stopcodons B: meerdere stopcodons C: Geen EJC D:

13) Je moest de energie inhoud van groot naar klein zetten ofzoiets; C=C, C-H, zichtbaar licht, infrarood licht

(C=C, C-H, zichtbaar, infrarood)

14) Wat is het effect van een onomkeerbare inhibitor op de Vmax en Km?

A: geen effect B: Vmax en Km dalen C: Km stijg en Vmax daalt D: Km blijft gelijk en Vmax daalt

Page 60: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

waarom daalt Km niet? want je schakelt enzymen permanent uit dus je hebt dan minder enzymen voor evenveel substraat als er voor?Het aantal enzymen heeft invloed op de vmax! De Km zegt iets over de affiniteit van het enzym voor het substraat, wat ook bij onomkeerbare inhibitoren gelijk blijft (cf. niet-competitieve inhibitie). Ja maar

15) Welk enzyme is niet betrokken bij correctie van DNA mutaties

A: DNA polymerase eta B: ATM proteine kinase C: Helicasen D: Proteïne die bindt aan enkelstrengig DNAwaarom is dat A? ik snap niet waarom want dat komt toch terug bij bv Xeroderma Pigmentosum en translesie synthese? in het hb staat dat een mutatie geelimineerd wordt door dna pol eta (bij thymine dimeren)?DNA pol èta gaat over de gemuteerde zone en leest de foute bases mee af, zo kan de andere Pol weer zijn transcriptie hernemen na die zoneATM Kinase wordt ingeschakeld bij double strand breaks, kan dat gezien worden als mutatie?

16) Wat is de reden voor het verkorten van de telomeren

A: Er is geen plaats voor het DNA polymerase om te binden B: DNA polymerase kan enkel ketens verlengen Het enzym DNA-polymerase kan echter het eind van het chromosoom niet repliceren, omdat het voortijdig van het DNA afvalt. dus is het antwoord toch A? Ja dat kan wel denk ik

C: de laatste leidende streng maakt geen primer D: de laatste primer kan niet verwijderd worden

17) De Ames test

A: Is gebaseerd op transfectie van bacterien B: Is evenwaardig voor gist en humane genomen C: Werkt niet voor produSDcten die beïnvloed worden door P450 D:

18) Wat is het effect van SDS op eiwitten

A: zorgt dat alle eiwitten éénzelfde positieve ladingsdensiteit hebben B: reduceert de disulfidebruggen C: Zorgt dat de eiwitten alleen op massa (of lengte) worden gesorteerd D:Waarom niet A? Zou negatieve lading geven. In boek staat wel letterlijk dat het de disulfidebruggen reduceert en dat het op grootte word gesorteerd, dus ik ga B markeren ipv C

19) Twee stellingen ivm humaan mitochondriaal DNA: Welke zijn juist?

Page 61: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

I) Het grootste deel van het mitochondriaal RNA wordt in de celkern getranscripteerd II) Mitochondriaal heeft niet-coderende sequenties

Beide juist

20) Waarin spelen chaperonen geen rol:

A: transport van eiwitten door de PM B: assemblage van multimere complexen C: vorming van eiwitaggregaties Voorkomen de vorming van eiwitaggregaties D: helpt bij de vorming van hydrofobe hydrataties

21) 2 stellingen:

I) Hiv codeert voor een eiwit, Rev, dat instaat voor de export van virale proteinen uit de kern II) Er bestaat een transporter voor Ran-GDP in de kern te krijgen

1 fout, 2 juist

22) 2 stellingen:

I) F0/F1 fungeert als een protonpomp II) F0/F1 kan ATP hydrolyse koppelen aan het ronddraaien van de motor

Beiden zijn juist Bacterien kunnen FoF1 pomp gebruiken om proton gradient te creeren Is het niet ATP synthese? Eh het kan hydrolyse doen maar ben niet zeker of dat ronddraaien er dan nog is

23) Wat is waar in verband met de kernspoel gebaseerd vanuit de chromosomen:

A: Heeft elementen nodig die loskomen van importine in de kern B: C: D:24) Wat weet je over CREB?

A: Hij haalt er een coactivator bij die histonen modificeert B: Fosforylatie van CREB door PKA zorgt dat het wordt getranslokeerd naar de kern C: Bindt op een c-amp afhankelijke wijze aan DNA D:

25) Hoe verklaar je substraatspecificiteit?

A: Complementariteit tussen actieve site en substraat B: Prostetische groepen strategisch gepositioneerd rond substraat

Page 62: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

C: Hoge Km D:26) Wat is juist over zoogdieren?

A: kunnen geen vetten in suikers omzetten B: kunnen geen suikers in vetten omzetten C: kunnen geen eiwitten in suikers omzetten D: kunnen geen suikers in ketonlichamen omzetten

27) Wat is de functie van Cajal bodies?

A: maturatie van snRNA B: maturatie van mRNA C: D:

28) CTD domein

A: TBP( Tata Binding Protein) bindt op de major groove B: CTD domein moet gefosforyleerd worden voor 3' splitsingsenzymen te laten werken C: D:

29) Fosfofructokinase 2t A: Stimuleert gluconeogenese B: vormt fructose 2,6 bisfosfaat C: is actief bij grote hoeveelheden glucagon D: stimuleert de werking van fructose 2-6 bisfosfatase

30) Waarom komen sommige enzymen voor in de vorm van een oligomeer?

A: voor terugkoppelingsmechanisme B: bescherming C: verandert het effect van een allosterische regeling D:

31) De leadersequentie

A: Vertraagt de translatie van het operon B: Regelt de stabiliteit van het transcript C: de verkregen leaderpeptide heeft geen echte funtie als peptide D:

32) Wat geldt niet voor een cDNA bibliotheek?

A: enkel coderende genen worden vertegenwoordigd B: de 5' en 3' UTR zijn niet opgenomen C: rRNA is niet opgenomen

Page 63: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

D: niet alle genen zijn in dezelfde mate vertegenwoordigdKan iemand dit even uitleggen?? thanksss UTR zijn sequences in het mRna dat niet naar eiwitten vertaald worden. Ze worden dus tijdens splicing niet verwijderd en dus worden ze m.b.v reverse transcriptase naar cDNA “getranscribeerd”.

33) Wat is juist voor de denaturatie van eiwitten in kokend water

A: deltaH is positief en deltaS is positief B: delta H is negatief en deltaS is positief C: delta H positief en deltaS negatief D: delta H en delta S negatiefzijn ze niet allebei positief? want denaturatie = structuur verliezen = meer chaos na dan voor dus chaosna - chaosvoor > 0? idem voor warmte?jup denk dat dit per ongeluk foutief aangeduid is, bij vraag 48 onderaan pagina 8 is er wel alletwee >0 aangeduid Jup, my bad

34 2 stellingen

I) de meeste energie tijdens oxidatie is afkomstig van een entropie effect (protonenstroom) II) Het katabolisme van 1 gram pyruvaat levert meer energie op dan de verbranding van 1 gram vetzuren

1 juist, 2 fout

35) Reverse transcriptase

A: vereist een primer B: Staat in voor duplicatie van retrovirale genomen C: Is een DNA-afhankelijk RNA-polymerase D:

36) Een tweede binding van het pri-initiatiecomplex wordt voorkomen door:

A: Fosforylering van de Helicase laders waarom niet deze? B: Geminine dat de binding van ORC verstoord (?) C: Verhindering van het herrecruteren van MCM D: S cdk (-cycline?) is maar heel kort actief

37) Splicing

A: begint met het binden van het U2 'ribonucleoprotein particle' B: veronderstelt eerst hybridizatie van snRNA C: het branchpoint ondergaat een transesterificatie ik snap niet waarom b niet kan , iemand die kan helpen? is inderdaad B :)

38) Welke combinatie van enzym en enzymklasse is juist?

Page 64: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

A: aldolase= hydrolase ; decarboxylase = lyase ; carboxylase = ligase ; Aldolase is een lyase, dus fout B: C: D: Geen van deze mogelijkheden

39) Welk leidt niet tot celgroei?

A: PTEN B: Ets C: Fos D: Rheb

40) De histon code

A: Wordt gemaakt mbv covalente bindingen Nah niet dit, histoncode is een soort van verzamelnaam voor methylatie, acetylatie, fosforylering, … van histonen (of toch hun “tail”)! B: Acetylatie zorgt voor condensatie van het DNA Nee, dat doet deacetylering C: verwijst naar de methylering van DNA Mjah, methylering van de histone tail is iets wat bij de histoncode hoort ja D:

Reeks 21) In hoeveel stappen in de volledige verbranding van glucose naar CO2 en H2Oworden er fosfoanhydride bindingen gevormd?

A: 2 B: 4 Bij de vorming van 1,3 bifosfoglyceraat, het maken van ATP in de glycolyse en krebs cyclus? C: 6 D: 8

2 Wat is niet juist over een allosterisch proteïne?

A: Het wordt geactiveerd door activatoren en geïnhibeerd door inhibitoren B: Het is meestal actief als een multidomein monomeer enzym C: De effector bind op de actieve zijde D:3 Welk proces gaat niet op in de mitochondriale matrix?

A: pyruvaat reductie B: replicatie C: transcriptie D: ATP hydrolyse -> wanneer gebeurt dit? Bv inactiveren van pyruvaat dehydrogenase complex, zou ik zeggen. Lijkt me sterk dat de mitochondria zelf geen ATP gebruiken voor sommige processen

Page 65: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

4 Hoeveel enzymes uit de volgende lijst hebben 0, 1 of 2 katalytische sites?

DNA polymerase, aminoacyl tRNA synthetase, fosfofructokinase 1, fosfofructokinase 2, securine, hemoglobine, separase, RAD-GTP, importine 0 1 2 A: 3 3 3 B: 3 4 2 C: 3 2 4 D: 4 3 2F D?5 Wat is de juiste volgorde van de protolystische splitsing in de pancreas?

A: enterokinase splitst trypsine, chymotrypsine en carboxypeptidase B: enterokinase splitst trypsine die dan vervolgens zowel chymotrypsine en carboxypeptidase zal splitsen C: enterokinase splitst trypsine, trypsine splitst chymotrypsine, chymotripsine splitst carboxypeptidase D: geen van de vorige opties is correctC was aangeduid, maar ben (ook na controle) zeker dat het B is

6 Waarom wordt er RNA gebruikt als primer bij de replicatie

A: Zodat er proeflezing kan gebeuren op de primersequentie B: Omdat het rna gemakkelijker verwijderd kan worden door zijn grotere instabiliteit C: Omdat DNA polymerase enkel kan verlengen vanaf een rna primer D:

WEET IEMAND DEZE? c? ik dacht B c sws Ik zeg a sws ;) er stond volgens mij in het boek dat RNA wordt gebruikt, omdat dat door repair mechanismen wordt verwijderd en er dan proeflezing kan gebeuren op het nieuwe DNA-stukje door polymerase, terwijl dat niet kon met DNA primer

7 Bij een vergiftiging met diisopropylfosfofluoridaat bestaat de beste behandeling uit:

A: Toevoegen van een competitieve inhibitor van cholinesterase B: Toevoegen van een antagonist van de acetylcholinereceptor C: Toedienen van een activator van Cytochroom P450 D: Intraveneuze toediening van (acetylcholine of cholinesterase?)

8 Sikkelcelanemie wordt veroorzaakt door:

A: Aggregatie van rode bloedcellen B: Aggregatie van hemoglobine C: Puntmutatie in de alfa subeenheid van hemoglobine Beta D: Een conformatieverandering in de quaternaire structuur Is het niet dit? Aggregatie lijkt me meer een gevolg dan een oorzaak

Page 66: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

9 Rangschik de volgende van groot naar klein: Ribosoom, Mitochondrium, Virus, Saccharomyces Cerevisiae Antwoord: S Cerevisiae, Mitochondrium, Virus, Ribosoom

10 Hoeveel isomerasen zijn er actief in de glycolyse?

A: 1 B: 2 C: 3 D: 4

11 Bij het smelten van ijs bij 10 C° geldt het volgende:

A: ΔH>0 en ΔS>0 B: ΔH0 C: ΔH>0 en ΔS>0 D: ΔH

12 Bij de calvincyclus wordt het volgende gevormd:

A: 2-fosfoglyceraat B: NAD+ C: Glyceraldehyde-3-fosfaat D: ATP

13 De rol van "Speckles", oftewel "interchromatin granule clusters", is:

A: Maturatie van pre-mRNA B: Maturatie van snRNA C: D:

14 Bij de volledige oxidatie van glucose tot CO2 en H2O wordt netto het volgende vrijgesteld:

A: Acetyl CoA B: Fosfoesters C: Caloriën D: FADH2

15 Rangschik de volgende polymeren van minst naar meest wateroplosbaar

A: Amylopectine-Amylose-Glycogeen B: Glycogeen-Amylopectine-Amylose C: Amylose -Amylopectine-Glycogeen D: Amylose-Glycogeen-Amylopectine hoe kom je aan dit antwoord? Amylose lijkt me obvious omdat dat een structuur is die vrij compact is. Amylopectine is net als glycogeen

Page 67: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

vertakt, maar veel minder (om de 12 à 25 glucose-eenheden t.o.v. 8 à 12) en de vertakkingen zijn ook langer.

16 Sorteer de volgende stoffen op de hoeveelheid energie die vrij komt bij niet-enzymatische, volledige verbranding, van meeste naar minste energie propaan, pyruvaat, glycerol , acetylPyruvaat>Glycerol >propaan> acetyl?17 Wat zit er niet in FAD?

A: Ribose B: Pyrofosfaat C: Amide D: polyhydroxyketen

18 In welke van devolgende proteïnes leidt een mutatie niet tot genetische instabiliteit?

A: single strand binding proteins B: proteines van het APC complex C: polimerase eta D: PTEN hoe zo? Op Google staat dat het voor kanker kan zorgen. A lijkt mij het juiste antwoord. Denk het ook

19 welke uitspraak is juist over topoisomerasen 1 en 2?

A: Zorgen beiden zowel voor positieve als negatieve supercoil herstel B: topo 1 en topo 2 zorgen respectievelijk voor een negatieve en positieve supercoilherstel C: topo 1 en topo 2 zorgen respectievelijk voor een positieve en negatieve supercoilherstel D: beiden kunnen supercoils zowel introduceren als verwijderen

20 Wat is er juist in verband met micro-RNA

A: Kan slicer recruteren B: wordt achtereenvolgens gemaakt door Drosha, miRISK en Dicer C: D:21 Welke van de volgende technieken kan niet gebruikt worden voor het aantonen van een DNA bindingsproteïne op een bepaalde sequentie?

A: Chromatografie B: Elektroferese

Page 68: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

C: Fingerprinting D: DNAse sentisiviteit

22 Wat is er juist ivm het verkorten van telomeren tijdens de replicatie?

A: door verkorten van telomeren, gaan er een belangrijke C-C baseparen verloren in het telomeer B: telomeer verkort doordat DNA polymerase enkel kan verlengen C: telomeer kan verlengd worden door een primer telomerase D: Enkel het 3' einde is hier gevoelig aanWhat about C? Ik vind B zo raar23 Wat werkt niet mee aan de temperatuursgevoeligheid van een enzyme?

A: Vanderwaalskrachten kunnen worden verstoord B: het veranderen van ionische bindingen in de zijketens C: Kinetische energie van de substraten D:B?

24 Stelling juist of fout: Stelling 1: Er zijn 5 NOR coderende genen die verspreid zijn over de chromosomen Stelling 2: Een typische eukaryote cel heeft 1 nucleolus

A: 1 is juist, 2 is fout B: ze zijn allebei juist C: ze zijn allebei fout D: 1 is fout, 2 is juist-> wat is er fout aan 1? was dat niet iets van 5x2 NOR verdeeld over 1 chromosoom ofso? ben vergeten bij welk deel dat hoort 5x NOR per haploide chromosoomset, 10 diploid. Weet niet wat het dan is though25 Welke stelling is fout over ribose?

A: Ribose bepaalt de karakteristieke vorm van een B-DNA B: C: D:

26 Wat is geen inhibitor van de celcyclus?

A: ETS B: PTEN C: p15 D:

27 Wat helpt niet mee bij de activatie van MPF?

A: Fosforileren van mitotisch cdk B: Defosforileren van mitotisch cdk C: Verdwijnen van kernmembraan D: p21

Page 69: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

Herexamen '13 - '141) Wat is geen kenmerk van apoptose?

A: Fragmentatie van eiwitten B: Fagocytose C: Signaaltransductie met Apaf - 1 D: Translocatie van cytochroom c

Examenvragen '12 - '13[bewerken]

Reeks 1[bewerken]

1) Wat is NIET van toepassing voor een fosforylering?

A: een fosforyleringsreactie is exotherm B: een phosfatase katalyseert de omgekeerde reactie van een kinase C: een fosforylering vormt een fosfaatesterbinding D: een fosforyleringsreactie induceert een conformatieverandering

2) Wat is NIET van toepassing op een eiwit?

A: elk eiwit bezit een N-terminus en een C-terminus B: elk eiwit heeft een massa van meer dan 160 Da C: elk eiwit heeft een tertiaire structuur D: elk eiwit heeft minstens 1 alphahelix, bètastreng of haarspeldbocht Geen idee bij deze, ik dacht dat een eiwit altijd secundaire structuur heeft? Is C dan fout?

alle eiwitten hebben een primaire, secundaire en tertiaire structuur en enkel een quaternaire structuur als ze uit twee of meer polypeptideketens bestaan. volgens mij is D fout, ik dacht dat een eiwit ook uit maar één soort secundaire structuur kon bestaanDat impliceert dan dat er andere structuren voorkomen dan alphahelices, betastrengen en haardspeldbochten? Zou kunnen, niet meteen in de cursus gevondenIk las ‘en’ ipv ‘of’, oeps… Maar als er ‘en’ zou staan zou D wel fout zijnmss is er hier ergens een reconstructiefout ingekropen. ze lijken mij allemaal te kunnen, want in C en D wordt quasi hetzelfde gezegd denk ik: als het een tertiaire structuur heeft(kan niet anders, anders is het niet functioneel), heeft het sowieso ook een secundaire, wat impliceert dat er dus sws wel een helix/plaat/whatever inzit, volgens mij.

3) een telomerase

A: is een reverse transcriptase

Page 70: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

B: komt zowel voor in eukaryoten als in prokaryoten C: vormt een unieke DNA-sequentie aan de telomeren D: is een DNA-polymerase met een RNA als matrijswaarom kan a niet? volgens mij is zowel A als D juist (want telomerase is idd ook reverse transcriptase volgens wikipedia)

4) Wat is het verband tussen de ademhaling van een dier en de citroenzuurcyclus?

A: beide verbruiken zuurstof B: beide geven koolstofdioxide af C: er is geen verband D: ?

5) uit 1 mol fructose 1,6-bisfosfaat wordt 2 mol pyruvaat gemaakt

A: hierbij komt 1 mol NADH en 2 mol ATP vrij B: hierbij komt 2 mol NADH en 2 mol ATP vrij C: hierbij komt 2 mol NADH en 4 mol ATP vrij D: hierbij komt 1 mol NADH en 4 mol ATP vrij

6) Welke zijn de belangsrijkste leveranciers voor Acetyl-CoA in de mitochondriale matrix?

A: Latctaatdehydrogenase en Pyruvaatdecarboxylase B: Pyruvaatdehydrogenase en een thiolase C: Citraat synthase en Pyruvaatdehydrogenase D: Pyruvaatcarboxylase en oxaloacetaat

7) Welk eiwit leidt bij een "Loss of Function" mutatie NIET tot instabiliteit?

A: p53 B: Ras C: BRCA1 D: Mad

8) Wat bedoelt men met hybridisatie?

A: baseparing tussen nucleotiden B: het radioactief labelen van een probe met een snuffelmolecule C: destructie van nucleotiden D: Het maken van fosfodiëster bindingen tussen nucleotiden

8) Hoeveel telomeren bezit een cel in de G1-fase?

A: 23 B: 46 C: 92 D: 184

9) Wat klopt ivm fosfofructokinase-2?

A: het is zowel een kinase als een fosfatase

Page 71: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

B: het is een stimulator van de gluconeogenese C: het produceert een activator van pyruvaatkinase D: het wordt gevormd bij hoge cAMP-concentratie

10) Wat is GEEN substraat van aminoacyl-tRNA-synthetase?

A: tRNA B: anticodon C: aminozuur D: ATP

11) De 'branchpointsequentie' bij pre-mRNA splicing is deel van

A: een exon B: een intron C: 3'-UTR D: 5'-UTR

12) Wat is GEEN ribozym-gekatalyseerde reactie?

A: pre-mRNA splicing B: vorming van een peptidebinding C: klieving van pri-microRNA tot pre-microRNA D: maturatie van rRNA in

13) Injectie van recombinant DNA in de blastocysten van muizen voor het creëren van een knock-out maakt chimere muizen met X+/X- in

A: geen enkele cel B: enkel de geslachtscellen C: enkel somatische cellen D: zowel somatische als geslachtscellen

14) Wat leidt NIET tot de activering van MPF (M-fase promoting factor)?

A: cycline B: phosforylase kinase C: phosforylase phosfatase D: ubiquitinering

15) Het Meselson-Stahl experiment leverde in de eerste generatie dochterstrengen

A: een intermediair evenwicht op tussen strengen met N15 en N14 B: een toename van de verwijdering van het DNA in het CsCl C: strengen met enkel N14 D: strengen met enkel N14 of N15

16) Welke microtubuli maken GEEN gebruik van een kinesine tijdens de anafase?

A: kinetochoormicrotubuli B: astrale microtubuli C: polaire microtubuli

Page 72: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

D: cytoplasmatische microtubuli

17) Wat heeft niets te maken met apoptose?

A: fragmentatie van de nucleus B: fagocytose C: knippen van het DNA met DNase D: pompen van cytochroom c naar de mitochondriën

18) Wat is NIET waar voor de fotosynthese?

A: de electronen die worden overgedragen zijn afkomstig van water B: zuurstof is de terminale electronenacceptor C: het vloeien van protonen door het ATP-synthase levert ATP op D: de ETS-complexen staan in contact met elkaar via electronencarriers

19) Wat is het effect van competitieve inhibitie op een Lineweaver-Burk plot?

A: het snijpunt met de x-as blijft ongewijzigd B: het snijpunt met de y-as verandert C: De Vmax daalt D: de helling van de rechte wordt steiler

B toch ook juist dan? neen want het uw vmax verandert niet

20) Wat is geen hydrolase?

A: pepsine B: glycogeen fosforylase C: glucose-6-fosfatase D: DNase

21) Waaraan heeft de PCR zijn specifieke amplificatie van een DNA segment te danken?

A: de goed gekozen 5' en 3' primers B: de hittebestendige polymerase c: het aantal cycli D: de snelheid van de cycliEr bestaan toch enkel 5' primers aangezien DNA pol van 5' naar 3' werkt? welke is het dan?wikipedia: De beste primer voor PCR is een relatief korte RNA-streng. Deze streng wordt kunstmatig gemaakt met een RNA-polymerase. De RNA-streng wordt dan door DNA-polymerase omgezet in een korte enkelstrengs-DNA. Deze DNA-streng is zo kort dat het zich vanzelf aan een ander complementair stuk enkelstrengs-DNA hecht en zo het startpunt vormt voor de replicatie.

22)

1. Bij de fermentatie is er geen netto aanmaak van NADH

Page 73: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

2. Tijdens de anaerobe glycolyse is er een opstapeling van NAD+ in het cytosol A: enkel 1 is juist B: enkel 2 is juist C: 1 en 2 zijn juist D: 1 en 2 zijn niet juist

23) De grootte van een gemiddeld globulair eiwit in meter ligt tussen:

A: 10^-9 en 10^-8 waar kan je dit ergens vinden?? Figuur 1-4 in het handboek B: 10^-8 en 10^-7 C: 10^-7 en 10^-6 D: 10^-10 en 10^-9

24) Welk van de volgende kan geen nucleotide sequentie herkennen?

A: Een co-repressor B: Een steroid receptor C: Het cAMP-CAP comples D: Een translatiefactor Een stop translatiefactor (eiwit) herkent mRNA

25) Welk van volgende uitspraken is juist?

A: er zijn evenveel amino-acyl tRNA synthetasen als aminozuren B: er zijn evenveel tRNA's als aminozuren C: er zijn evenveel tRNA's als er tripletcodons zijn D: er zijn evenveel amino-acyl tRNA synthetasen als er tRNA's zijn

26) Rangschik volgens sedimentatie coëfficiënt bij differentiële centrifuge (toenemende g-waarden van klein naar groot)

A: nucleus, mitochondriën, ribosomen, polymerase B: polymerase, ribosomen, mitochondriën, nucleus C: polymerase, mitochondriën, ribosomen, nucleus D: ribosomen, mitochondriën, nucleus, polymerase

27) Transferrine

A: is een intracellulair, ijzerbindend eiwit B: is gestabiliseerd bij hoge ijzerconcentratie C: bevat AU-rijk IRE in zijn transcript D: bindt IRE-BP aan het 5'-uiteinde van transcript

28)Glucose-1-fosfaat wordt omgezet naar fructose-6-fosfaat door 2 volgende reacties:

G1P -> G6P DG0'= -7,1kJ/mol G6P -> F6P DG0'= 1,7 kJ/mol Wat is de globale DG0' van deze reactie? A: -8,8 kJ/mol B: -7,1 kJ/mol

Page 74: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

C: -5,4 kJ/mol D: +5,4 kJ/mol

29) Gegeven:

product substraat (in µmol/min)(in mmol) 126 0,8 325 2 421 4 488 6 647 1000 Wat is Km van deze reactie? A: 1 mmol B: 2 mmol C: 3 mmol D: 4 mmol

30)Voor een reactie: A->B en Keq'= 10^4

Je begint met een concentratie van A van 1mmol en geen B Wat kan je zeggen over deze reactie? A: bij evenwicht geldt: [A]>[B] B: DG0' is heel groot en positief C: De reactie zal snel verlopen en er wordt B gevormd D: De reactie zal mogelijk traag gaan

31) Nadat het mid-mitose checkpoint is geactiveerd zal:

A: securine geübiquitineerd worden B: het APC-cdc20 complex gevormd worden C: het APC-cdc20 complex niet gevormd worden D: ?

32) Wat weet je over de affiniteit voor alfa-amanitine?

A: affiniteit voor RNA pol II> RNA pol III > RNA pol I B: affiniteit voor RNA pol II> RNA pol I > RNA pol III C: affiniteit voor RNA pol III> RNA pol I> RNA pol II D: affiniteit voor RNA pol III> RNA pol II> RNA pol I

32) Het branchpoint

A: heeft 3 phospho-esterbindingen in de lariatstructuur B: vormt een phosfodiësterbinding op het C1-atoom C: bindt snRNP U1 D: splitst het intron aan het 5' uiteinde

Page 75: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

33) Wat is de biologische functie van een restrictie-enzyme?

A: het herkennen van een specifieke restrictie-site B: het afbreken van vreemd DNA in prokaryoten C: het vormen van recombinant DNA D: het reproduceerbaar openknippen van humaan DNA

34) 4 structuurformules zijn gegeven in een bepaalde volgorde (adenine, guanine, uracil en cytosine)

- kies de juiste volgorde uit 4 mogelijkheden

35) Stel dat lysine in een DNA-polymerase wordt vervangen Welk vervangend AZ zal dan de grootste wijziging teweeg brengen en welk de kleinste?

meest minst glycine arginine valine glutamaat glutamaat arginine arginine glycine-> waarom heeft glutamaat meer effect dan glycine? glutamaat is wel een tegengestelde lading maar is nog steeds hydrofiel terwijl glycine zowel lading verliest als hydrofoob karakter vertoond?

36) men maakt transgene muizen door DNA te injecteren in:

A: de kern van spermatozoa B: de vene van de muis (gentherapie) C: een bevruchte eicel (embryonale cellen) D: plasmiden die in de muis worden gebracht

37) wat is waar ivm met het CREB?

A: het recruteert een DNA-transacetylase B: het activatiedomein recruteert een histonmodificerend eiwit C: het is actief als heterodimeer D: het verhoogt de concentratie cAMP in de cel

38) Hoe wordt de matrijs herkend bij transcriptie?

A: positie van de promotor tgo het transcript B: de matrijs is in elk chromosoom dezelfde C: RNA kan enkel aangemaakt worden in de 3'-5' richting D: ALLE bovenstaande antwoorden zijn fout

39) Hemoglobine is een heterotetrameer, in tegenstelling tot myoglobine Hemoglobine is hierdoor beter geschikt voor zuurstoftransport omdat

A: het volledig gesatureerd is bij hoge zuurstofspanning B: het gemakkelijker de zuurstof loslaat bij lage zuurstofspanning C: hemoglobine 4 bindingsplaatsen heeft voor zuurstof D: ?

Page 76: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

Niet helemaal zeker, maar heb me hier op gebaseerd: Hemoglobine is een efficiëntere zuurstofdrager voor de cel omdat de affiniteit voor zuurstof lager is. Een lagere affiniteit betekent dat het voor hemoglobine aanzienlijk eenvoudiger is om zuurstof vrij te geven in de juiste gebieden van het lichaam. Om deze reden is de cel voor distributie van zuurstof meer afhankelijk van hemoglobine dan van myoglobine; er zijn echter specifieke gebieden in het lichaam waarvoor myoglobine de betere zuurstofdrager is, zoals voor spiercellen. Ik kan me zeker vinden in deze uitleg, myoglobine geeft enkel zuurstof bij volledige depletie van zuurstof in zijn omgeving, zeker Ik zou voor C gaan omdat myoglobine maar één zuurstof kan binden, in tegenstelling tot Hb, die er 4 bindt. Ik denk ook dat het C is omdat het in de vraag gaat over het feit dat het een tetrameer is; lagere affiniteit volgt (denk ik) niet uit tetrameer zijn itt 4 bindingsplaatsen hebben Je zou dat argument ook kunnen omkeren: Hemoglobine zou dan ook beter geschikt zijn voor zuurstof-opslag aangezien het 4 keer O2 kan binden, maar toch staat myoglobine hiervoor in. Het interessante zuurstofspanningsverloop is een gevolg van de cooperativiteit tussen de 4 domeinen in hemoglobine. Myoglobine kan geen zuurstof verplaatsen naar perifere weefsels aangezien het bij de zuurstofspanning daar nog steeds ~ 98% verzadigd is met zuurstof itt hemoglobine met ~50%. ja dat is ook waar, goed punt.

40) Bij welke stap wordt er een inorganische fosfaat verbruikt?

- juist antwoord: bij de oxidatie van glyceraldehyde-3-fosfaat

41) Wat bevat GEEN sfingosine?

A: sfingolipiden B: glycolipiden C: ceramiden D: fosfoglyceriden

42) 1 mol Acetyl-CoA wordt in de citroenzuurcyclus gebracht

A: er komt 1 mol isocitraat vrij B: er komt 1 mol oxaloacetaat vrij C: er komt 2 mol koolstofdioxide vrij D: er komt 2 mol NADH vrij

43) Gegeven: pH vloeistof I = 1, pH vloeistof II = 3

A: de protonenconcentratie in vloeistof I is tweemaal zo groot als die in II B: de protonenconcentratie in vloeistof I is tweemaal zo klein als die in II C: de protonenconcentratie in vloeistof II is honderd keer zo klein als die in I

Page 77: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

D: de protonenconcentratie in vloeistof II is honderd keer zo groot als die in I

44) wat is juist ivm de pH in mitochondriën?

A: pH intermembraanruimte - pH matrix = +1 B: pH intermembraanruimte - pH matrix = -1 C: pH cytosol - pH intermembraanruimte = +1 D: pH cytosol - pH intermembraanruimte = -1

45) Wat gebeurt er wanneer we de mitochondriën behandelen met een ontkoppelaar?

A: het elektronentransport zal niet verminderd worden, maar er zal geen ATP gesynthetiseerd worden B: het elektronentransport zal verminderd worden, maar er zal wel nog ATP gesynthetiseerd worden C: De ATP synthese stopt, maar er zal blijvend O2 verbruikt worden D:-> wat is het verschil tussen A en C? O2 consumptie behoort toch tot het elektronentransport? Ik zou het eerlijk gezegd ook niet weten. Tenzij dat ETS verminderd wordt? Maar lijkt me niet logisch aangezien minder ATP net meer ETS zou moeten drijven -> ja lijkt me onlogisch want die O2 consumptie is toch gebaseerd op elektronentransport door complex IV, miss fout in antwoorden ‘wel’ verminderd ofzo. Jup zou goed kunnen, of weer zo een dwaas geval waar we het “beste antwoord” moeten selecteren haha gwn accepteren dus

46) Wat is een Ramachandran shizzle?

A: echt absoluut geen idee en ik hoop dat deze vraag geschrapt wordt stond blijkbaar ergens in de ppt HS 3 ofzohahaha tbh weet ik het ook maar door de vragen op wikimedica

Reeks 2[bewerken]

1) Sikkelcelanemie

A: is een nonsens mutatie B: beïnvloedt de zuurstofbindende eigenschappen van hemoglobine Is da ni? C: doet rode bloedcellen aggregeren D: vormt aggregaten

2) Aminoacyl tRNA synthetase

A: is een ligase B: herkent de tRNA anticodon A klopt zowiezo maar waarom is dit fout? Ik dacht dat deze synthetase zowel het 3-uiteinde als het anticodon van tRNA gebruikt ter herkenning wrs weer bullshit van ‘meest juiste’ ofzo maar idd ik denk dat je geljik hebt want B lijkt me ook te kloppen. neen, dit is fout omdat het niet het tRNA synthethase de tRNA

Page 78: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

anticodon herkent maar omgekeerd. het is de tRNA anticodon dat de tRNA synthetase herkent C: bindt een AZ aan de 5' uiteinde van tRNA D: doet aan proeflezing op basis van een transferase-functie

3) I: gelfiltratie (chromatografie) zorgt voor de scheiding van moleculen volgens hun diameter

II: gelfiltratie (chromatografie) zorgt voor de scheiding van moleculen volgens hun dichtheid A: Beide beweringen zijn juist B: Bewering I is juist en bewering II is fout C: Bewering II is juist en bewering I is fout D: Beide beweringen zijn fout

4) De stabiliteit van een alpha-helix wordt vooral bepaald door:

A: Waterstofbruggen tussen de zijketens van de AZ B: Minimale sterische hindering tussen de zijketens C: Sterke compactering door Vanderwaals-interacties D: Steeds afwisseling: 2 hydrofobe - 2 hydrofiele AZ

5) Welke structuurformule van D-Glucose is de juiste? --> vier verschillende opties

6) Wat gebeurt er NIET tijdens de tussenstappen in de glycolyse tussen glyceraldehyde 3 fosfaat en 3 fosfoglyceraat

A: oxidatie van NADH B: ATP synthese C: verbruik van Pi D: katalyse door fosfogylerokinase

7) Je hebt de volgende twee stellingen:

I: In zuiver water zijn er meer H3O+ ionen dan OH- ionen II: In zuiver water zijn er meer dan 1 op 100 miljoen moleculen geïoniseerd A: Enkel stelling I is juist B: Beide stellingen zijn juist C: Enkel stelling II is juist D: Beide stellingen zijn foutErgens anders stond minder dan 1 op 100 miljoen moleculen en dat was ook fout, wat is het nu? Volgens de laatste consensus tussen ons (een aantal studenten) is het juiste nummer 1,8 op 1 miljard. Zou dus C zijn hier.

8) Welke AZ is het meest hydrofoob?

A: Gly B: Val C: Ala D: Leu

Page 79: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

9) Hoeveel telomeren heeft een cel in G2-fase?

A: 23 B: 46 C: 92 D: 184

10) Rangschik van klein naar groot:

A: ribosoom - nucleosoom - virus - mitochondrion B: ribosoom - nucleosoom - mitochondrion - virus C: nucleosoom - ribosoom - virus - mitochondrion D: nucleosoom - ribosoom - mitochondrion - virus

11) Gegeven:

Fosfocreatine --> Creatine + Pi : Delta G°' = -43 KCal/mol ATP --> ADP + Pi : Delta G°' = -30,5 KCal/mol Hoeveel bedraagt Delta G°' voor de volgende reactie: Fosfocreatine + ADP --> Creatine + ATP? A: +12,5 KCal/mol B: -12,5 KCal/mol C: +73,5 KCal/mol D: -73,5 KCal/mol

12) Wat weet je over de pH in chloroplasten?

A: pH(thylakoid) - pH(cytosol) = +2 B: pH(thylakoid) - pH(stroma) = -2 C: D:

13) Welk eiwit wordt niet geproduceerd als een niet-werkende precursor?

A: Insuline B: Caspase C: Carboxypeptidase D: Enterokinase

14) Welke parameter is hetzelfde bij een enzymatisch-gekatalyseerde reactie en een niet-enzymatisch-gekatalyseerde reactie?

A: K'(eq) B: Km C: V D: V(0) (=initiële V)

15) Twee stellingen:

I: Als Delta G°'<0 dan is K'eq<0 II: Als Delta G°'=1 dan is K'eq=1 A: Beide stellingen zijn juist

Page 80: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

B: Beide stellingen zijn fout C: Enkel stelling I is juist, stelling II is fout D: Enkel stelling II is juist, stelling I is fout

16) Het genoom van een mitochondrion

A: Is ongeveer 17*10^6 baseparen groot B: Is ingebed in nucleosomen C: Codeert voor een ATP synthase D:

17) Op basis van hybridisering kan men

A: het moleculair gewicht van DNA bepalen B: het moleculair gewicht van RNA bepalen C: de graad van verwantschap bepalen D:

18) Ferritine

A: komt tot expressie als er voldoende ijzer in het cytosol is B: komt tot expressie als IRE-BP geactiveerd is C: komt tot expressie als de IRE aan het 3'-uiteinde IRE-BP gebonden heeft D: komt tot expressie als de IRE aan het 5'-uiteinde IRE-BP gebonden heeft

19) Welk enzyme bevindt zich niet in de mitochondriale matrix?

A: Isocitraat dehydrogenase B: PDH-dehydrogenase C: Glyceraldehyde-3-fosfaat dehydrogenase D:

20) Fosfofructokinase-2

A: Is zowel een kinase als een fosfatase B: versterkt de inhiberende activiteit van ATP op PFK-1 C: bevordert de gluconeogenese D:

21) hoeveel N-terminale uiteinden heeft een anti-lichaam?

A: 1 B: 2 C: 4 D: 8

22)Wat leidt tot de overgang van metafase naar anafase Afbraak van:

A: SecurineB: separase

Page 81: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

C: cyclineD:

23) Wat kan je zien op het snijpunt met de x-as, bij de linewaever- burk grafiek:

A: B: maat van affiniteit van het enzyme voor het substraat C: substraat bij Vmax/2 D: het getal = substraatconcentratie bij Vmax/2

24) Waarvoor kan pcr niet gebruikt worden?

Iemand zin om over deze zijn/haar hoofd even te breken? A: Genotyperen van knockout muizen Niet zkr over deze... Volgens internet wel B: screenen van een genomische bibliotheek Staat in de boek C: DNA footprinting Gebruikt toch ook PCR? D: Het kopiëren van mitochondriaal DNA Vast wel aangezien PCR dient om DNA te kopieren…

25)Van waar zijn de CO2's die vrijkomen afkomstig?

A: oxaloacetaat B: acetyl-coA C: aplha-keton van oxaloacetaat en van acetaat D: en

26) a) Coenzym q brengt elektronen van complex 2 naar 3 Juist

b) Cytochroom c is ene odnerdeel van complex 3 A: Alleen a is juist Cytochroom c1 is deel van complex 3 B: Alleen B is juist C: Beide juist D: Beide fout

27)Wat is een belangrijke glycolytisch metaboliet, dat een voorloper is van een belangrijke e- drager naar de mit matrix ?

A: phosphoenolpyruvaat waarom niet PEP? wordt omgezet naar pyruvaat (treedt matrix binnen)? Klopt maar is geen electronendrager, dihydroxyacentonfosfaat wordt gereduceerd naar glycerol-3-fosfaat wat daarna terug zijn elektronen afgeeft aan NAD+ in de matrix ahja juist B: dihydroxyacetonfosfaat Omgezet naar glycerol-3-fosfaat C: glyceraldehyde 3 fosfaat D:hoe weet je dit?

28) EXJ speelt een rol bij

A: mRNA splicing B: nonsense gemedieerde mRNA degradatie

Page 82: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

C: D: EXJ = EJC neem ik aan? Hoogstwaarschijnlijk

29) Wat bevat geen vetzuren

A: ceramiden B: terpenen C: fosfolipiden D: glycolipiden

30)Wat is geen/wel een transferase?

A: RNA polymerase Transferase is dit geen hydrolase?? Een hydrolase gebruikt water om bindingen te breken… B: splicer Hydrolase? C: glycogeen fosforylase Transferase D: kinase Transferase

31) Wat zorgt voor de unidirectionele transport van een deeltje (>60kDa) naar de nucleus?

A: accumulatie van ran-GTP in de nucleus B: Ran-GEF in het cytoplasma C: verspreiding van FG-nucleoporines D: trimeer complex waarbij importine het deeltje in de nucleus brengt

32) 2 stellingen:

I: LDH in het bloed is heel belangrijk voor de omzetting van pyruvaat naar glucose II: de lever kan acetyl-coA in zowel suikers als vetzuren omzetten A: Enkel stelling I is juist B: Beide stellingen zijn juist C: Enkel stelling II is juist D: Beide stellingen zijn fout

33) Welke molecule is geen tussenstap van de galactose-pathway dat omgezet wordt in pyruvaat

A: Galactose-6-fosfaat B: UDP-glucose C: Glucose-1-fosfaat D:

34) Wat wordt er wel aangetoond met de chemiosmotische stelling?

A: B: C: D:

Page 83: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

35) Met DNA microarrays kan men

A: eiwit expressie-patroon opsporen B: RNA expressie-patroon opsporen C: D:

36) 2 stellingen:

I: snoRNAs kunnen rRNA methyleren II: snoRNA regelt de mRNA splicing A: Enkel stelling I is juist B: Beide stellingen zijn juist C: Enkel stelling II is juist D: Beide stellingen zijn foutmrna splicing wordt toch geregeld door snRNAs en niet snoRNAs?nope door snoRNA en regulerende proteïnen

37) HPV

A: stabiliseert p53 B: fosforyleert Rb Alhoewel binding tussen E2F en Rb verstoren accurater is zeker C: fosforyleert e2F D: inhibeert mdm2

ik zou elimineren, mdm2 inhiberen kan niet en fosforyleren vind ik maar wat vreemd… ik zoek op Idd, en zorgt ervoor dat p53 wordt afgebroken dus ik kom op B uit door eliminatiehmm makes sense Mja, maar klopt toch ni 100 %

38) Wat is wel een eigenschap van tumorcellen?

A: insensitiviteit voor anti-groeifactoren B: stabilisering p53 C: stabilisering APC D: stabilisering van GSK3

39) De herkenning van het ribosoom met mRNA vereist

A: AUG startcodon B: 40S subeenheid complex met initiatie tRNA C: Eiwitten gebonden op de CAP structuur D:

40) Met DNaseI kan men

A: DNA gebonden eiwitten bepalen B: expressie van genen bepalen C: D:

Page 84: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

41) Het verschil tussen DNA en RNA is

A: DNA gebruikt men dNTP's als substraat B: Bij RNA-synthese worden er geen 2 fosfaatgroepen afgesplitst C: D:

42) Welk eiwit is er vereist voor herstel?

A: DNA polymerase eta B: ssDNA-bindend eiwit C: colchicine D: endonuclease Holiday junction resolution?

herstel van ds DNA gebeurt toch door een homologe streng als template te gebruiken? vormt idd een holliday junction, maar zijn ssDNA bindende eiwitten dan niet meer vereist? Sleutelenzym in homologe recombinatie is RecA (pro) en RAD51 (euk). Tijdens homologe recombinatie zullen deze enzymen de ssDNA regio ‘coaten’. Deze regio interageert dan met DNA helix die voorbij het doelwit DNA gaat tot het een complementaire sequentie vindt ik denk dus B Ik twijfelde ook tussen B maar ik weet niet zeker of ze met ssDNA-bindend eiwit nu ook RecA/RAD51 bedoelen… Op

wikipedia https://en.wikipedia.org/wiki/Holliday_junction vond ik dat een

endonuclease de junction resolvedik snap de twijfel, is idd weer vaag

43) Bij welke microtubili gebeurt geen depolymerisatie tijdens de anafase?

A: + poolastrale MT B: + pool polaire MT C: - pool kinetochoor MT D: + pool kinetochoor MT

44) Welk RNA doet niet aan katalyse

A: initiator tRNA B: miRNA C: telomerase D: sWat is het antwoord hier?

45) Splicing van pre-mRNA bevat ondermeer

A: 'splicing enhancer sequenties' voor (U1 -> U6) B: adenosine vertakking sequentie (branch point) C: 5' uiteinde die herkend wordt door U1 D: 3' uiteinde die herkend wordt door U2Wat is heir het antwoord??

46) Wat induceert geen apoptose?

Page 85: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

A: Bad B: cytochroom c C: Bcl-2 D: p53

47) Door middel van de Meselson en stahl experiment toonde men aan dat

A: de parentale strengen tijdens replicatie uit elkaar gaan B: DNA polymerase nodig is voor DNA-replicatie C: D: … DNA semi-conservatief repliceert, wat betekent dat elke streng in een DNA-molecuul dient als een sjabloon voor de synthese van een nieuwe, complementaire streng.(juist)+1

48)vraag over knockout muizen Bij homologe recombinatie wordt een cassette ingebracht met een gen dat codeert voor neomycin resistentie en een plasmide met een gen dat codeert voor () Hoe gebeurt de selectie voor homologe recombinatie?)

A: resistent tegen neomycin en ganciclovir B: resistent tegen neomycin en vatbaar voor ganciclovir C: vatbaar voor neomycin en resistent tegen ganciclovir D: vatbaar voor neomycin en ganciclovir

49) Als men A+B -> C en G°' = - 20 kJ/mol dan weet men

A: [C]<[A] B: Er kan nog traag C worden omgezet in A+B C: zowel A, B en D zijn fout D: bij toevoegen van A en B zal er snel C worden gevormd D is toch zowiezo fout? delta_G zegt niets over snelheid van reactie. Ik denk Cik twijfelde, had het niet geïnterpreteerd als snelheid vd reactie, maar eerder als spontaan naar rechts, maar als je het zo bekijkt idd C’snel’ is een vaag woord…Ik ben zelf wel niet zeker over B, maar aangezien er een enkele pijl staat, zal dat ook wel fout zijn?Dat sluit dat idd uit, dan zou ik ook voor C kiezen

50) Glycogeen fosforylase zal

A: glucosebindingen fosforyleren (alpha 1-6 bindingen) B: glycogeen afbreken tot glucose-6-fosfaat C: glucosebindingen hydrolyseren (alpha 1-4 bindingen) D: → breekt alfa 1-4 bindingen (dus niet A) van glycogeen - fosforolyse lijkt op hydrolyse, maar niet hetzelfde, dus niet C - tot glucose-1-fosfaat (niet B, glucose-1-fosfaat kan hierna omgezet worden tot glucose-6-fosfaat door fosfoglucomutase)

Page 86: wikimedica.medica.be · Web viewII. De G’° > 0, als de concentratie van het product laag gehouden wordt kan de reactie spontaan opgaan -> sws fout; dit weet ik niet zeker, want

juiste antwoord is dus onbekend antwoord D

Herexamen '12 - '13[bewerken]

1) Welk aminozuur is het minst hydrofoob?

A: Glycine (van deze drie → want kortste apolaire R-groep) B: Valine C: Leucine D:

2) Waar vindt de gluconeogenese plaats?

A: Lever en spieren B: Lever en nieren → vooral in de lever, in mindere mate in de nieren C: Spieren en lever (antwoord kwam twee keer voor) D: Geen van bovenstaande