Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig...

80
ViO Vrijwillige Inzet Onderzocht Wetenschappelijk Tijdschrift voor Onderzoek naar Vrijwilligerswerk Jaargang 1, nr. 2 Utrecht, november 2004

Transcript of Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig...

Page 1: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

ViO VrijwilligeInzetOnderzocht

Wetenschappelijk Tijdschrift voor Onderzoek naar Vrijwilligerswerk Jaargang 1, nr. 2

Utrecht, november 2004

Page 2: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

Vrijwillige Inzet Onderzocht (VIO)Wetenschappelijk tijdschrift voor onderzoek naar vrijwilligerswerk

Vrijwillige Inzet Onderzocht is een gezamenlijk initiatief van CIVIQ, instituutvrijwillige inzet, NIZW (Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn) en ErasmusUniversiteit en mede mogelijk gemaakt door de Rabobank.

RedactieBas Delleman, Lucas Meijs, Marijke Steenbergen en Aletta Winsemius

Redactiesecretariaat & abonnementenCIVIQPlompetorengracht 17Postbus 120803501 AB UtrechtT 030 750 90 14F 030 750 90 01E [email protected] schriftelijk vóór 1 november van het lopende kalenderjaarAbonnementsprijs: € 25,00

BasisvormgevingHans van Bruksvoort, Vormaten Ontwerpers, Cothen

DrukwerkAlfabase, Alphen a/d Rijn

Uitgave en copyrightCIVIQ UitgeverijPlompetorengracht 173512 CB UtrechtPostbus 120803501 AB UtrechtISSN 1573-3785

Gehele of gedeeltelijke overname van artikelen uitsluitend na schriftelijketoestemming van de uitgever.

Page 3: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

ViOVrijwillige Inzet Onderzocht |3

Inhoud

Redactioneel ....................................................................................................................5

1. Actuele vraagstukken in zorg en welzijn ......................................................................6Aletta Winsemius en Katja van Vliet

2. Een verkenning van het begrip vrijwilligerswerk......................................................16Pascale Klein Hegeman en Marike Kuperus

3. Stop professionaliseren, red de sportvereniging ......................................................28Jan Boessenkool en Paul Verweel

4. EVC in de rondte ........................................................................................................36Els van Dam, Andrea Klaeijsen en Jos Frietman

5. Vrijwilligers Terminale Zorg: een bijzondere vorm van vrijwilligerswerk ................48Katrien Luijkx

6. Volunteerism: a United States perspective ..............................................................56Jeffrey Brudney

Serie Kopstukken: Kees Fijneman................................................................................63

Boekbespreking ............................................................................................................67

Over de auteurs ............................................................................................................69

Aanbevolen literatuur....................................................................................................73

Kalender ........................................................................................................................77

Page 4: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training
Page 5: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

Vrijwillige Inzet Onderzocht |5

Met trots presenteren wij het tweede nummer vanVIO, vrijwillige inzet onderzocht. Ook dit nummergeeft goed inzicht in de breedte van vrijwilligerswerken de toenemende kwantiteit en kwaliteit van onder-zoek in dit veld. Een kwantiteit en kwaliteit die er zelfstoe heeft geleid dat de redactie voor dit tweede num-mer moest selecteren en een serieuze review rondeheeft gehouden. Dat belooft wat voor het derde num-mer van VIO en de zevende onderzoeksdag in Neder-land en Vlaanderen op 7 april 2005 aan de ErasmusUniversiteit Rotterdam.

VIO is uiteraard niet de enige plaats waar de toene-mende kwantiteit en kwaliteit van kennis en onder-zoek rondom vrijwilligerswerk zichtbaar wordt. Hetbruist van de activiteiten. Zo heeft het ministerie vanVWS opdracht gegeven tot het uitvoeren van een aan-tal onderzoeken rond vrijwillige inzet in Nederland,zoals onderzoek naar de participatie van allochtonenen nieuwe vormen van immaterieel belonen. De resul-taten van deze onderzoeken worden begin 2005 ver-wacht.

Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarigonderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij-willigerswerk in het kader van het programma &JOYvan CIVIQ, waarbij zowel gepubliceerd als gedebat-teerd zal worden. Interessant is ook de recent tot standgekomen AIO-plaats voor maatschappelijk betrokkenondernemen bij de Rotterdam School of Management. Al met al, spannende en opwindende tijden voor hetvrijwilligerswerk in Nederland, met veel mogelijkhe-den voor onderzoek. De redactie van VIO wil van hettijdschrift een podium maken dat onderzoekers enmensen uit de praktijk stimuleert hun bevindingen tepresenteren en daarmee vervolgonderzoek uit te lok-ken. Als redactie hopen we om, naast de jaarlijksetwee vaste nummers, in 2005 te komen met een speci-aal nummer naar aanleiding van de Eurofestation. Netzoals voor het vrijwilligerswerk geldt ook voor de re-dactie van VIO, passion rules the world...

De redactie

RedactioneelBeste lezer,

Page 6: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

6 | Vrijwillige Inzet Onderzocht

plaatsbepaling

Bas Delleman,

Bascule Mediation Training en Advies

Terwijl NIZW bezig was onderzoek uit 1998 en 2002 te actualiseren, bleek

ook het Verweij-Jonker Instituut met een vergelijkbaar onderzoek bezig te

zijn. In het artikel combineren Aletta Winsemius en Katja van Vliet recent on-

derzoek naar actuele vraagstukken in zorg en welzijn en de consequenties

daarvan voor het vrijwilligerswerk. Zij zetten de actuele vraagstukken af te-

gen de bevindingen uit eerder onderzoek.

Het is niet verbazingwekkend dat er sprake is van veranderingen ten opzich-

te van zes jaar geleden in een wereld waarin alles steeds sneller gaat. De

schrijvers concluderen echter dat er geen sprake is van grote veranderin-

gen, maar wel van versterking van een aantal accenten. Dat maakt echter

een passend antwoord op de problematiek niet minder ingewikkeld. De be-

zuinigingen op zorg en welzijn zijn belangrijke nieuwkomers.

De consequenties van de vraagstukken doen een appel op alle actoren in de

vrijwillige sector binnen zorg en welzijn. Complexiteit van de omgeving van

de instellingen voor zorg en welzijn en tegelijkertijd bezuinigen maken het

noodzakelijk dat die instellingen zich ontwikkelen tot aantrekkelijke organi-

saties voor vrijwilligers om hun tijd en energie aan te geven. Een aantrekke-

lijke organisatie ziet vrijwilligerswerk als iets meer dan een goedkope vorm

van arbeid. Zij bieden vrijwilligers een zinvolle plaats om hun maatschappe-

lijke betrokkenheid vorm en inhoud te geven.

Winsemius en Van Vliet concluderen dat diversiteit en zelfredzaamheid de

grote thema’s zijn voor het vrijwilligerwerk in zorg en welzijn. Er is wellicht

ook een parallel te trekken met het artikel ‘Stop professionalisering’, van

Boesekool en Verweel, in dit tijdschrift, die ook voorstellen om voor een an-

dere benadering te kiezen. Het artikel biedt de lezer een compact overzicht

en zet aan tot dialoog tussen de maatschappij - als vrager van diensten van

organisaties in zorg en welzijn en als aanbieder van (vrijwillige) arbeid -

enerzijds, en organisaties in zorg en welzijn anderzijds. Gesteund door on-

derzoek biedt die dialoog goede mogelijkheden om de geschetste vraag-

stukken op een zinvolle manier het hoofd te bieden.

Actuele vraagstukken in zorg en welzijn en de consequenties voor het vrijwilligerswerk1

Page 7: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

Actuele vraagstukken in zorg en welzijn en de consequenties voor het vrijwilligerswerk

Vrijwillige Inzet Onderzocht |7

1. InleidingIn 1998 verscheen Zicht op zorg en welzijn: vrijwilligers,een publicatie van het Nederlands Instituut voor Zorgen Welzijn (NIZW) en Nederlandse Organisaties Vrij-willigerswerk (NOV). Hierin wordt een overzicht gege-ven van het brede scala aan vrijwilligerswerk dat zichafspeelt in de sectoren zorg en welzijn (Van Dam e.a.,1998). Ook komen maatschappelijke trends en ontwik-kelingen in de sectoren aan de orde die consequentieshebben voor het vrijwilligerswerk. Het is nu zes jaarl a t e r. Zijn de toenmaals beschreven trends nog actueel?Hebben zich de afgelopen jaren nieuwe ontwikkelin-gen voorgedaan die relevant zijn voor het vrijwilligers-werk? Deze vragen vormden de aanleiding voor eenonderzoek naar actuele vraagstukken op het terreinvan vrijwilligerswerk in zorg en welzijn, dat het NIZWin 2003 heeft uitgevoerd.

Zicht op Zorg en Welzijn was natuurlijk niet de eerste ofde laatste publicatie over trends en vrijwilligerswerk.In 2002 verscheen Onvoltooide Toekomst, trendrapportvrijwilligerswerk 2002, van NOV/sVM (het huidigeCIVIQ). Ook dit boek beschrijft maatschappelijke ont-wikkelingen en de invloed ervan op het Nederlandsevrijwilligerswerk. Het belangrijkste verschil met depublicatie uit 1998 is, dat daarin ontwikkelingen voor-op staan die specifiek zijn voor zorg en welzijn. Dat isook het geval in dit artikel. Algemene maatschappe-lijke ontwikkelingen die van invloed zijn op vrijwilli-gerswerk in zorg en welzijn worden kort besproken.De aandacht gaat vooral uit naar ontwikkelingen in desectoren zelf.

Wat betekenen actuele ontwikkelingen in zorg en wel-zijn voor het vrijwilligerswerk in deze sectoren? Dat is

de vraag die het onderzoek heeft geleid en beantwoordwordt in dit artikel. Met de beantwoording van dezevraag willen we niet alleen gedeelten van de twee eer-dere trendstudies actualiseren. Vooral hopen we on-derzoekers, ondersteuners, beleidsmakers en organisa-ties die met vrijwilligers werken nieuwe inzichten tegeven, zodat zij op de geschetste trends kunnen inspe-len.

Het onderzoek Het NIZW is het onderzoek zeer bescheiden gestart.Literatuur werd bestudeerd, een aantal gesprekkenmet het veld werd gevoerd. ‘Zicht op Zorg en Welzijn:Vrijwilligers’ was het startpunt. De informatie hieruitwerd aangevuld met ‘Onvoltooide toekomst’ en een ar-tikel van Plemper over ontwikkelingen in het vrijwilli-gerswerk in de zorg (Plemper, 2002). Het was de be-doeling deze eerste verkennende fase van het onder-zoek af te sluiten met een tussenrapportage dievervolgens met veldorganisaties zou worden bespro-ken. Echter, voordat het zover was, verscheen de Toe-komstverkenning ten behoeve van een beroepenstruc-tuur in zorg en welzijn van het Verwey-Jonker Instituut(Van Vliet e.a., 2004). Deze publicatie doet verslag vaneen vergelijkbaar onderzoek (beschrijving van trendsen sociale kwesties in zorg en welzijn) met een anderdoel, namelijk het inzichtelijk maken van de conse-quenties van trends voor de beroepsuitoefening en be-roepenstructuur zorg en welzijn. De uitkomsten vandit onderzoek vertoonden grote overeenkomst met deopbrengsten van de verkenning door het NIZW. Boven-dien had in de Toekomstverkenning de toets aan depraktijk al plaatsgevonden. Samenwerking werd ge-zocht en gevonden.

1Aletta Winsemius en Katja van Vliet

Page 8: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

8 | Vrijwillige Inzet Onderzocht

Van Vliet en collega’s onderscheiden in de Toekomst-verkenning drie typen ontwikkelingen: maatschappe-lijke ontwikkelingen, beleidsontwikkelingen en ont-wikkelingen aan de vraagzijde. Maatschappelijke ont-wikkelingen zijn sociale, economische, politieke entechnologische ontwikkelingen. Beleidsontwikkelin-gen zijn ontwikkelingen die door beleidsmakers enveldorganisaties worden ingezet. Bij de ontwikkelin-gen aan de vraagzijde gaat het om de uitkomsten vanmaatschappelijke trends: wat zijn de gevolgen vannieuwe sociale kwesties voor de groepen en vragenwaarvoor de sectoren zorg en welzijn zich gesteld zien(Van Vliet e.a., 2004: 10)?

De trends zijn verzameld aan de hand van literatuur endocumentatie, interviews met deskundigen uit de sec-toren, een brainstorm met de begeleidingscommissieen consultatie in twee expertmeetings met vertegen-woordigers van het veld (vanuit het werkveld en de op-leidingen en op het terrein van onderzoek, ontwikke-ling en beleid). De trends zijn geselecteerd aan de handvan vier criteria:- geldigheid: de trend is waar (dat wil zeggen onder-

bouwd door onderzoeksresultaten);- actualiteit: de trend speelt nu en in de nabije toe-

komst (de komende 5-10 jaar); - dominantie: de trend wordt veel en vaak genoemd;- relevantie: de trend is belangrijk voor de sectoren

en voor diens beroepenstructuur.Alle gesignaleerde trends bleken relevant voor de vrij-willige sector. Echter, sommige trends waren minderrelevant voor vrijwilligerswerk in de sectoren zorg enwelzijn, zoals de risico´s en het tempo van het moder-ne leven. Deze trends zijn in dit artikel buiten beschou-wing gelaten.

De sectoren zorg en welzijnWaar hebben we het eigenlijk over wanneer we spre-ken van de sectoren zorg en welzijn? Volgens Van Damen collega’s (2000: 13) omvatten deze sectoren “voor-zieningen, beleidskaders, wetten en regels die gerichtzijn op de verzorging, opvang en activering van men-sen”. De inzet van de sectoren is om mensen te (re)inte-greren, hen goed te laten functioneren in hun leefsitu-atie, op het werk, op school, in de buurt en in de maat-schappij. Het onderscheid tussen zorg en welzijn is datzorgvoorzieningen zich richten op individuele hulpver-lening aan cliënten met een (chronische) ziekte, beper-king of handicap. In tegenstelling tot de gezondheids-

zorg richten ze zich niet op behandeling. Het gaat omcare en niet om cure. Voorbeelden van zorgvoorzienin-gen zijn intra-, extra- en semi-murale zorginstellingenvoor ouderen, psychiatrische patiënten, jongeren enverstandelijke en geestelijke gehandicapten. Welzijns-voorzieningen stimuleren ontmoeting, educatie, eman-cipatie, integratie en participatie. Ze richten zich zowelop de hele bevolking als op specifieke doelgroepen. So-ciale zekerheid valt er buiten. Voorbeelden van wel-zijnsvoorzieningen zijn sociaal-cultureel (jeugd)werk,algemeen maatschappelijk werk, bureaus slachtoffer-hulp, sos telefonische hulpdiensten, asielzoekerscen-tra, kinderopvang. De grenzen tussen zorg en welzijnzijn in toenemende mate vloeiend, mede door de ver-maatschappelijking van de zorg. Valt bijvoorbeeld eenmaatjesproject onder zorg of onder welzijn?

In veel zorg- en welzijnsvoorzieningen zijn vrijwilli-gers te vinden. Ze doen praktisch, uitvoerend werk zo-als het rondbrengen van maaltijden, maar ook specia-listisch werk, zoals bellers te woord staan bij een tele-fonische hulpdienst en bestuurswerk1. Om hoeveelvrijwilligers gaat het? Deze vraag is moeilijk te beant-woorden. Recente onderzoeken naar de omvang vanhet Nederlandse vrijwilligerswerk geven aan welk per-centage van de bevolking welk type vrijwilligerswerkdoet. Cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek(CBS) voor 2002 staan in tabel 1. Deze cijfers gevenechter een beperkt beeld. Vrijwilligerswerk in profes-sionele zorg- en welzijnsinstellingen lijkt bijvoorbeeldbuiten beschouwing te zijn gelaten.

De tabel geeft geen inzicht in absolute aantallen. HetCBS heeft wel een aantal andere recente cijfers die eenindicatie geven. Zo waren in 2001 in Welzijn Ouderen-instellingen ruim 40 duizend mensen werkzaam dieniet in loondienst waren (vrijwilligers en stagiares). Inhet sociaal-cultureel werk waren dat er meer dan 76duizend en in brede welzijnsinstellingen 18,5 d u i z e n d2.In verzorgingshuizen waren in 2001 bijna 61 duizendvrijwilligers werkzaam3. Zonder meer exacte gegevenste hebben, kan toch geconstateerd worden dat de om-

1 Veel stichtingen in zorg en welzijn worden bestuurd door vrijwilli-gers.

2 De gegevens over het welzijnswerk komen uit een jaarlijks onder-zoek van het CBS getiteld Welzijnswerk en kindercentra: perso-neel/exploitatie/dienstverlening 2001 (2003)

3 De gegevens over verzorgingshuizen komen uit een jaarlijks onder-zoek van het CBS getiteld Verzorgingshuizen: capaciteit/dienstverle-ning/bewoners/personeel/exploitatie (2003)

Actuele vraagstukken in zorg en welzijn

Page 9: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

Vrijwillige Inzet Onderzocht |9

vang van het vrijwilligerswerk in de sectoren zorg enwelzijn groot is.

Opzet van het artikelIn dit artikel worden de resultaten van de verkenningvan het NIZW en de toekomstverkenning van hetVerwey-Jonker Instituut gecombineerd. In de paragra-fen 2, 3 en 4 schetsen we de ontwikkelingen zoals zij inhet rapport van het Verwey-Jonker Instituut staan be-schreven. Per ontwikkeling geven we aan wat de con-sequenties (kunnen) zijn voor de ‘vrijwillige sector’.Deze verzamelterm gebruiken we om vrijwilligers-werk, vrijwilligers en organisaties die met vrijwilligerswerken aan te duiden. In paragraaf 5 confronteren wede actuele trends met de ontwikkelingen zoals in 1998en 2002 beschreven. In de slotparagraaf (6) wordenalgemene conclusies getrokken en geven we aan watdeze conclusies betekenen voor organisaties die metvrijwilligers werken, voor beleidsmakers en politici,voor ondersteuners van vrijwilligerswerk en voor on-derzoekers.

2. Maatschappelijke ontwikkelingenHet eerste type trend dat we hier behandelen zijnmaatschappelijke trends. Meestal zijn deze trends nietspecifiek voor de sectoren zorg en welzijn. Wél hebbende hier opgenomen trends consequenties voor dezesectoren.

Verkleuring I: vergrijzing en ontgroening van desamenleving.

De gemiddelde leeftijd van de Nederlanders stijgt (SCP,2003). Dit heeft invloed op de arbeidsproductiviteit, deomvang van de werknemerspopulatie en de zorgbe-

hoeften. Minder mensen zullen in de toekomst eenbetaalde baan hebben. Mensen worden steeds ouder,krijgen daardoor meer gezondheidsproblemen en heb-ben een grotere behoefte aan hulp en ondersteuning(SCP, 2002; SCP, 2003). Als gevolg hiervan is het moge-lijk dat de solidariteit tussen de generaties in de toe-komst afneemt. Immers, een steeds kleinere groepNederlanders moet de kost verdienen voor een steedsgrotere groep.

Als gevolg van de algehele vergrijzing van de Neder-landse bevolking zal ook de gemiddelde leeftijd vanvrijwilligers stijgen. Door de toename van het aantalgepensioneerden, neemt het potentieel aan vrijwilli-gers toe. Knulst (2002: 79-80) laat zien dat ouderen van-af 75 jaar ‘vertraagd uittreden’. Ze blijven vrijwilligers-werk doen of gaan zelfs meer doen. Omdat het vooral40-plussers zijn die vrijwilligerswerk doen, dreigt erstagnatie van de vervanging van vrijwilligers: de oude-re generaties deden al vrijwilligerswerk en gaan daarmee door, de jongere generaties doen veel minder vrij-willigerswerk en lijken dat niet vaker te gaan doen.Door de vergrijzing komt het vaker voor dat vrijwilli-gers cliënt worden. In zorginstellingen wordt dit nogaleens als een probleem ervaren. De vrijwilliger diecliënt wordt, kan op een gegeven moment niet meerzijn of haar vrijwilligerstaken vervullen. De vrijwilli-gerscoördinator zoekt dan meestal mogelijkheden omop een aardige manier afscheid te nemen van de vrij-williger. Een andere mogelijkheid is aanpassing vanhet takenpakket. Op die manier kan de oudere tochnog participeren.

Niet alleen de (potentiële) vrijwilligers vergrijzen, ookde cliënten of de doelgroep. Voor vrijwillige hulp-diensten betekent dat bijvoorbeeld een verzwaring vantaken met mogelijke overbelasting van vrijwilligers totgevolg. Engelen (2004: 12) wijst op een cumulatie vanvraagstukken in de zorg. We komen hierop terug in pa-ragraaf 4.

Verkleuring II: een meer diverse samenlevingNiet alleen in kleur en etniciteit, maar ook in samenle-vingsverbanden en leefvormen is er meer variatie ge-komen in de Nederlandse samenleving. De vrijwilligesector speelt vaak nog onvoldoende in op de toene-mende diversiteit. Vrijwilligerswerk is hoofdzakelijk‘wit’ en wel op twee manieren. In ‘witte’ vrijwilligers-organisaties vindt nog weinig verkleuring plaats én er

Tabel 1: Deelname aan vrijwilligerswerk in sectorenzorg en welzijn en aan informele hulpverlening, alspercentage van de bevolking van 18 jaar en ouder in2002

Jeugdwerk 5%Verzorging en verpleging 8%Andere organisaties* 7%Georganiseerd vrijwilligerswerk totaal 42%

Informele hulp 35%

* “Andere organisaties” is een verzamelterm voor organisaties die in hetonderzoek niet anderzins onderscheiden zijn. Aangezien professione-le zorg- en welzijnsinstellingen niet apart worden genoemd, zou hetkunnen dat deze organisaties onder deze categorie vallen.Bron: CBS (Permanent Onderzoek Leefsituatie), Heerlen 2003

Page 10: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

10 | Vrijwillige Inzet Onderzocht

is weinig oog voor het ‘zwarte’ vrijwilligerswerk. Ove-rigens waren in iets meer dan vijftig procent van doorhet NIZW onderzochte welzijnsinstellingen tot 24allochtone vrijwilligers actief (Winsemius, 2002).Onderzoek naar vrijwilligers met een chronische ziek-te of handicap (Vollenga, 2003) roept de vraag op hoesociaal toegankelijk de vrijwillige sector is. In hoeverrezijn organisaties die met vrijwilligers werken in staaten bereid om rekening te houden met de grotere varia-tie in leefstijlen?

Door de individualisering zijn sociale netwerken zwak-ker geworden. Eenzaamheid en sociaal isolement lig-gen op de loer. Bij de bestrijding hiervan kan vrijwilli-gerswerk een rol spelen, zowel in het voorkomenervan door zelf vrijwilligerswerk te doen, als in debestrijding ervan (vrijwillige bezoekers).

De inkrimpende verzorgingsstaat en eigen

verantwoordelijkheid De verantwoordelijkheid voor het eigen welbevindenwordt meer dan in het verleden bij de burger zelfgelegd. Tegelijkertijd dwingen bezuinigingen maat-schappelijke organisaties zich te bezinnen op hunkerntaken. Hierdoor komt de hulp en ondersteuningaan degenen die ‘buiten de boot vallen´onder druk testaan. De verantwoordelijkheid voor het vormgevenvan het eigen leven en het slagen in de samenlevingwordt in toenemende mate bij het individu gelegd. Ie-der mens is zijn eigen project waaraan men zelf moetwerken, zoals intellectuele ontplooiing, culturele vor-ming, sociale contacten en een fit lichaam (Van Vliet,2004: 16). Echter, niet iedereen is in gelijke mate instaat deze eigen verantwoordelijkheid (zelfstandig) tedragen. En ook burgers die dat wel kunnen, hebbenbehoefte aan een steuntje in de rug, bijvoorbeeld inhun ondersteuning van minder gefortuneerde mede-burgers.

Als gevolg van deze ontwikkeling ligt het voor de handdat er een groter beroep zal worden gedaan op de vrij-willige sector. Te g e l i j kertijd zien we dat de ondersteu-ning van de vrijwillige sector in zorg en welzijn afneemt.Denk bijvoorbeeld aan de honderd procent bezuinigingop de subsidies aan landelijke jeugdorganisaties inseptember 2003.

Groeiende maatschappelijke betrokkenheid en inzet, en

meer vrije tijdNaast deze zorgelijke trends is er ook sprake van eentoename van het maatschappelijk engagement en eengroeiende bezorgdheid onder de bevolking en in de po-litiek over maatschappelijke verschijnselen. Er bestaatbij burgers een grote behoefte om zich sterk te makenvoor een leefbare samenleving. Burgers zijn bereid omzich in te zetten voor goede doelen door het geven vangeld of tijd (Van Daal & Plemper, 2003). Een anderekansrijke ontwikkeling is de grotere hoeveelheid vrijetijd waar Nederlanders in de toekomst over zullen kun-nen beschikken, zowel tijdens als na hun arbeidzameleven. Vrijetijdsbesteding neemt een steeds belangrij-ker plaats in het dagelijks leven van burgers in. Ook alproberen regering en bedrijfsleven de arbeidspartici-patie te verhogen (langere werkweek, langer doorwer-ken), de langetermijntrend lijkt toch te gaan in de rich-ting van meer vrije tijd (Van Vliet, 2004: 18). Overigensis de groei van de vrije tijd niet gelijk verspreid overalle bevolkingsgroepen. Zo hebben jongere ouderendoor vevroegde uittreding veel meer vrije tijd gekregenen veel vrouwen juist minder door de combinatie vanwerk en zorgtaken.

In theorie zouden deze beide trends kunnen leiden totmeer (potentiële) vrijwilligers. Echter, al zijn de cijfersniet eenduidig, van een groei lijkt vooralsnog geensprake. Meer tijd voor vrijwilligerswerk betekent nietautomatisch dat er ook meer vrijwilligers actief wor-den. Er is namelijk ook meer concurrentie van anderevormen van vrijetijdsbesteding. Bovendien is de toena-me van vrije tijd niet evenredig verdeeld over alle be-volkingsgroepen. Van overheidswege neemt als gevolgvan de economische recessie de druk toe om langerdoor te werken, om deeltijdarbeid te beperken, om uit-keringsgerechtigden naar werk te begeleiden, etcetera.En ook voor taakcombineerders kan vrijwilligerswerkminder vanzelfsprekend zijn. Van den Brink (1999) ispessimistisch over het aanbod van informele zorg in detoekomst. Het zal wel toenemen, maar niet in dezelfdemate als de vraag.

De rol van politiek en mediaIn politiek en samenleving spelen media een grotererol dan ooit. Tegelijkertijd worden individuele politicimeer zichtbaar en wordt de politieke agenda vaker be-paald door incidenten. Eén van de gevolgen is gefrag-menteerd en discontinu beleid. Zorg- en welzijnsinstel-

Actuele vraagstukken in zorg en welzijn

Page 11: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

Vrijwillige Inzet Onderzocht |11

lingen worden geconfronteerd met de ‘waan van dedag’. Het ligt voor de hand dat dit ook consequentiesheeft voor de vrijwilligers die in de sectoren werken.Maar directe gevolgen voor het vrijwilligerswerk zijnook mogelijk. Het is niet ondenkbaar dat een kranten-bericht over een vrijwilliger in een verpleeghuis dieeen oudere mishandelt, leidt tot de discussie of vrijwil-ligers wel in verpleeghuizen moeten werken. Het ge-ven van geld en tijd zal ook meer gaan afhangen vanwat op dat moment ‘hot’ is. Gecombineerd met detrend dat vrijwilligers zich vaker voor korte tijd inzet-ten, stelt dit organisaties die met vrijwilligers werkenvoor nieuwe opgaven.

3. BeleidsontwikkelingenHet tweede type trends zijn beleidsontwikkelingen.Hiermee bedoelen we ontwikkelingen die door be-leidsmakers (met name bij overheden) en organisatiesuit het veld worden ingezet.

VerzakelijkingDe marktwerking heeft zijn intrede gedaan in de secto-ren zorg en welzijn. Het formuleren van diensten intermen van producten is steeds gebruikelijker. Profes-sionele organisaties en professionals leveren input enworden afgerekend op hun output. Opdrachtgevers encliënten zijn kritisch en verwachten dat de maatschap-pelijke effecten van de diensten inzichtelijk wordengemaakt (Van der Laan e.a., 2003). Marktwerking ofnieuwe zakelijkheid in de sectoren kan leiden tot eencombinatie van bureaucratie en markt waarin de be-roepskrachten uitvoerders van elders vastgestelde be-leidsdoelen zijn. Toenemende verzakelijking kan ookleiden tot een verregaande opdeling van functies enverantwoordelijkheden.

De verandering van de eisen aan instellingen en be-roepskrachten leidt tot verandering (verhoging) van deeisen aan vrijwilligers. Dit heeft zowel (gedwongen)professionalisering van de vrijwillige sector tot gevolg,als een grotere afstand tot kernactiviteiten door de toe-nemende bureaucratie. Eventuele negatieve conse-quenties voor beroepskrachten zouden wel eens ver-sterkt voor vrijwilligers kunnen gelden. En aangeziende belangrijkste motivator voor vrijwilligers is dat hetwerk leuk is, kan dat leiden tot de uitstroom van vrij-willigers.

Vraaggerichtheid

Vraaggerichtheid is een manier om de vraag vanuit dedoelgroep niet primair te benaderen vanuit het aan-bod, maar vanuit de werkelijke behoeften en wensenvan de betreffende burgers of cliënten. Vraaggerichtwerken past goed in de huidige maatschappelijke con-text. Het gaat uit van de autonomie van de zorgvrageren zijn eigen verantwoordelijkheden. Vraaggericht-heid stelt specifieke eisen aan zowel de organisatie enhaar medewerkers (betaald dan wel onbetaald) als aande cliënt, zorgvrager of doelgroep.

Vrijwilligers kunnen een belangrijke rol vervullen inhet kenbaar maken van de vraag van de doelgroep. Inhet algemeen staan vrijwilligers dichter bij cliëntendan beroepskrachten. Ze kunnen een brug slaan tus-sen de organisatie en de cliënt of doelgroep. Soms ma-ken ze zelf ook deel uit van de doelgroep. Dit komtvooral voor in het welzijnswerk. Via vrijwilligers heefteen instelling dan ook direct toegang tot de vraag.

Een ander aspect is de vraag van de vrijwilligers zelf.Bij vraaggericht werken moet er ook oog zijn voor húnwensen en behoeften. Tenslotte worden vrijwilligersin hun werk direct geconfronteerd met vragen vancliënten of doelgroepen. Zijn ze voldoende toegerustom hier adequaat op te reageren?

Vermaatschappelijking en maatschappelijke zorgAl enige tijd is een verschuiving gaande van zorg bin-nen instellingen naar zorg binnen de samenleving.Hiermee gaat een verandering gepaard van zorg en be-handeling naar begeleiding en ondersteuning bij zelf-redzaamheid en sociale participatie. Deze veranderin-gen monden uit in maatschappelijke zorg: het gebiedwaarop zorg en welzijn maar ook beroepskrachten,mantelzorgers en vrijwilligers elkaar treffen. Deze ont-wikkelingen worden momenteel ondersteund doorveranderingen in wet- en regelgeving, zoals de herzie-ning van de AWBZ, de aanstaande Wet op Maatschap-pelijke Ondersteuning en verandering in en variatiesop het persoonsgebonden budget.

De vermaatschappelijking van de zorg heeft vergaandegevolgen voor de sectoren zorg en welzijn, voor demensen die er werkzaam zijn (al dan niet betaald), voorde cliënten en doelgroepen, voor de organisaties die inhet werkveld actief zijn. Er wordt een groter beroep ge-daan op de samenleving en daarmee ook op het vrijwil-

Page 12: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

12 | Vrijwillige Inzet Onderzocht

ligerswerk. Of dit grotere beroep ook vergezeld gaatvan meer ondersteuning van het vrijwilligerswerk,valt nog te bezien. Samenwerking en afstemming tus-sen beroepskrachten, vrijwilligers en mantelzorgers isbelangrijker dan ooit. Organisaties die met vrijwilli-gers werken, moeten hun sectorale grenzen (zorg ofwelzijn) verleggen, er op zijn minst overheen kijken enin staat zijn om samen te werken.

Territoriale aanpak

Lokaal sociaal beleid vindt steeds vaker territoriaalplaats. De wijkaanpak wordt gehanteerd als strategievoor sociale interventies. Deze aanpak kan voordeliguitpakken voor het vrijwilligerswerk, aangezien ditmeestal lokaal georganiseerd is. Bewonersbetrokken-heid is bijvoorbeeld een belangrijke factor in projectenvoortkomend uit lokaal sociaal beleid. Anderzijds isvrijwilligerswerk lokaal vaak zwak georganiseerd ofheeft het niet voldoende kwaliteit om een bijdrage televeren aan sociale interventies. Voorwaarde voor eensuccesvolle inzet van vrijwilligers is voldoende onder-steuning van het werk zelf of van de organisaties diehet werk leveren.

Het gevaar ligt op de loer, dat vrijwilligerswerk alleenwordt gezien als instrument, zoals bij sociale active-ringstrajecten. Het karakter van het werk verandertdan. De vrijwilligheid is in het geding, immers nietparticiperen kan korting op of zelfs verlies van de uit-kering tot gevolg hebben.

4. Ontwikkelingen aan de vraagzijdeHet derde type trends dat we onderscheiden, speeltzich af aan de vraagzijde. Het gaat in dit geval niet al-leen om cliënten, doelgroepen of zorgvragers maar ookom vrijwilligers. Welke ontwikkelingen zijn te bespeu-ren in de vragen van deze groepen?

In het algemeen kunnen we constateren dat, als gevolgvan een aantal van de maatschappelijke trends en be-leidsontwikkelingen, het beroep op de sectoren zorgen welzijn toeneemt. Zowel het aantal kwetsbare enhulpbehoevende mensen (ofwel risicogroepen) groeit,als het aantal en de zwaarte van de problemen bij dehuidige groepen. Risicogroepen zijn bijvoorbeeld al-lochtone ouderen, jongeren zonder startkwalificatie,langdurig zieken en gehandicapten die (gedeeltelijk)weer aan het werk moeten, dak- en thuislozen (vaakverslaafd en/of met psychiatrische klachten), sociaal

geïsoleerde mensen (vooral onder oudere alleenstaan-den), maar ook mantelzorgers en vrijwilligers. De pro-blemen, waarmee deze groepen bij zorg- en welzijns-voorzieningen aankloppen, worden complexer. Vakerzal zich een concentratie van problemen voordoen enverwacht wordt dat sociale uitsluiting zich zal aandie-nen als centraal probleem. Het gaat echter niet alleenom een toename van aantal en complexiteit van vragenvan risicogroepen. Er is ook sprake van een grotere be-hoefte aan (met name enkelvoudige) dienstverleningaan taakcombineerders en anderen met een druk le-ven.

Waaraan is behoefte? Hulpbehoevenden hebben be-hoefte aan goed toegankelijke hulp en ondersteuningop maat. Voor de intensieve aanpak van meervoudigeproblematiek is het nodig dat het diensten- en hul-paanbod als onderling samenhangend wordt georgani-seerd (ketenbenadering). Daarnaast moet sociale parti-cipatie en het nemen van eigen verantwoordelijkheidondersteund worden. Ten slotte hebben (koopkrachti-ge) tweeverdieners, alleenwonenden met een drukkebaan, vitale ouderen etcetera behoefte aan diensten zo-als huishoudelijke hulp en kinderopvang en dienstengericht op vrijetijdsbesteding en een leefbare en veiligewoonomgeving.

De toename van de vraag en van de complexiteit heb-ben ook gevolgen voor de vrijwillige sector. Het beroepop de sector neemt toe en ook vrijwilligers krijgen temaken met een verzwaring van taken. Doordat men-sen langer thuis blijven wonen met een chronischeziekte of handicap, wordt er gedurende een langere pe-riode een beroep gedaan op informele zorg (mantel-zorg en vrijwillige zorg). In een ketenbenadering vanhulpvragen heeft ook de vrijwillige sector een rol.

De vraagzijde bestaat niet alleen uit cliënten en doel-groepen. Vrijwilligers zelf maken niet alleen deel uitvan de aanbodzijde, maar ook van de vraagkant. In dediscussie over veranderingen in de motivatie van vrij-willigers wordt vaak verwezen naar ‘de nieuwe vrij-williger’. Inmiddels is wel duidelijk dat ‘dé’ nieuwevrijwilliger niet bestaat (zie bijvoorbeeld Hustinx,2003). Wél is meer variatie ontstaan in de wensen, be-hoeften en mogelijkheden van (potentiële) vrijwilli-gers. En ook moeten organisaties, die met vrijwilligerswerken, meer moeite doen om vrijwilligers te wervenen te behouden, onder meer door de sterke concurren-

Actuele vraagstukken in zorg en welzijn

Page 13: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

Vrijwillige Inzet Onderzocht |13

tie van andere vormen van vrijetijdsbesteding en degrotere nadruk op betaald werk.

5. Aansluiting bij eerdere ontwikkelingen Sluiten de geschetste ontwikkelingen aan bij eerderetrendstudies? Dat is de vraag die in deze paragraafwordt beantwoord. Daarbij wordt vooral gekeken naar‘Zicht op Zorg en Welzijn: Vrijwilligers’ (1998) en ‘On-voltooide Toekomst’ (2002). Vergelijken we de trendsdie in deze publicaties worden genoemd met de trendsin dit artikel, dan valt het volgende op:

Trends die gerelateerd zijn aan demografische veran-deringen (verkleuring, vergrijzing, diversiteit in leef-stijlen, veranderingen op de arbeidsmarkt) wordenook in 1998 en 2002 genoemd. In het verlengde hier-van worden in alle drie periodes ‘de nieuwe vrijwilli-gers’ als belangrijke ontwikkeling geschetst. Ooktrends die te maken hebben met verzakelijking wordenin de eerdere trendstudies genoemd. De bezuinigingenzijn uiteraard een nieuw thema.

Trends die wel in de NIZW/NOV (1998) publicatie ge-noemd worden, maar niet in Onvoltooide Toekomst,zijn de trends die te maken hebben met de inkrimpingvan de verzorgingsstaat, de vermaatschappelijking vande zorg en het grotere beroep op de eigen verantwoor-delijkheid. Ook ontwikkelingen die we willen karakte-riseren als ‘dichterbij de cliënt of doelgroep’ (vraagge-richt werken en de wijkgerichte aanpak), komen dui-delijker terug in de eerste publicatie dan in de tweede.Wellicht zijn deze trends meer typerend voor de secto-ren zorg en welzijn dan voor de vrijwillige sector alsgeheel. Bovendien zijn deze ontwikkelingen de laatstejaren sterk toegenomen, vandaar de prominente plaatsin het huidige overzicht.

Nieuwe trends zijn de toenemende en complexerevraag van cliënten en doelgroepen, de groei van het po-tentieel aan vrijwilligers (groeiende maatschappelijkebetrokkenheid en inzet, meer vrije tijd) en de rol vanpolitiek en media. Vooral de eerste twee zijn opvallen-de nieuwkomers, omdat het geen nieuwe verschijnse-len zijn. Trends die eerder wel genoemd zijn, maar hierniet terugkomen zijn globalisering en informatisering(Onvoltooide Toekomst), veranderingen op de arbeids-markt en professionalisering (NIZW/NOV). Wellichtdat de eerste twee in de sectoren zorg en welzijn nogniet zo sterk spelen als in de vrijwillige sector als ge-

heel. De laatste twee zijn inmiddels zo vanzelfspre-kend dat het geen trends meer genoemd kunnen wor-den.

Welke conclusies kunnen we trekken over de conse-quenties van de genoemde trends voor de vrijwilligesector? Daarover gaat de volgende, tevens laatste para-graaf. Ook zullen we een aantal aanbevelingen doenaan organisaties die met vrijwilligers werken, onder-steuners van vrijwilligers, politici, beleidsmakers enonderzoekers.

6. Conclusies en aanbevelingenIs er veel veranderd sinds 1998 en 2002? Nee, niet veel,maar een aantal accenten is wel versterkt. En de recen-te bezuinigingen drukken hun stempel. Sommige vande geschetste ontwikkelingen hebben consequentiesvoor de vrijwillige sector als geheel en zijn niet speci-fiek voor zorg en welzijn.

Vrijwilligerswerk is niet vanzelfsprekend. De concur-rentie met ander vormen van vrijetijdsbesteding isgroot. En al hebben Nederlanders meer vrije tijd danooit, de druk om (meer) betaald werk te doen neemtook toe. Daarnaast is de diversiteit in wensen, behoef-ten en mogelijkheden van vrijwilligers gegroeid. Omvrijwilligers te werven en te binden, maar ook om aanbepaalde ontwikkelingen tegemoet te komen, zullennieuwe, niet-vanzelfsprekende verbindingen tot standmoeten komen. Naast diversiteit is zelfredzaamheidhet bepalende thema voor het vrijwilligerswerk in zorgen welzijn de komende jaren. Het beroep op het maat-schappelijk middenveld en de individuele burgerneemt toe. Het grotere beroep op de vrijwillige sectorgeldt niet alleen de hoeveelheid werk, maar ook deaard van het werk. De problematiek waarmee vrijwil-ligers in de uitoefening van hun werk geconfronteerdworden, zal verzwaren.

De geschetste ontwikkelingen stellen met name zorg-en welzijnsinstellingen voor een opdracht. Zij moeteneen omslag maken, waardoor zij vrijwilligerswerkgaan zien als meer dan een goedkope vorm van arbeid.Vrijwilligerswerk is een kwaliteit op zich. Instellingenkunnen hun voordeel doen met de sterke intrinsiekemotivatie van vrijwilligers, van hun kennis en ervaringen van de vernieuwing die start in maatschappelijkeinitiatieven. Eigentijds vrijwilligersbeleid legt een rela-tie tussen de doelstellingen en eisen van de organisatie

Page 14: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

14 | Vrijwillige Inzet Onderzocht

en de variatie aan wensen, behoeften en mogelijkhe-den van (potentiële) vrijwilligers. Het vrijwilligersbe-leid wordt daarmee ingebed in het bredere organisatie-beleid. Tegelijktertijd sluit het aan bij ontwikkelingenin de omgeving van de organisatie. Ten slotte moetende randvoorwaarden goed geregeld zijn. Voor de uit-voering van het beleid zijn voldoende menskracht,specifieke deskundigheid en tijd nodig.

De sectoren zorg en welzijn hebben ieder hun eigenmogelijkheden en problemen om te reageren op de ge-schetste ontwikkelingen. In de zorgsector spelen voor-al de vaak marginale positie van de vrijwilligerscoördi-nator binnen de organisatie, de veranderende relatietussen vrijwilligers en beroepskrachten, het omgaanmet professionele vrijwilligers, het belang om vrijwilli-gers niet alleen maar te zien als verlengstuk of aanvul-ling op de beroepskracht maar ook met een eigen kwa-liteit. In de noodzaak om zich meer richting welzijn tebewegen, zullen beroepsmatige zorginstellingen aansamenwerking met vrijwilligersorganisaties gestaltemoeten geven. Ook dan is een voorwaarde dat de eigenkwaliteit van het vrijwilligerswerk wordt onderkend.

Veel welzijnsinstellingen kampen met een imagopro-bleem, al dan niet aangepraat door de landelijke dis-cussie over de toekomst van het welzijnswerk (zie on-der meer het Tijdschrift voor de Sociale Sector van hetafgelopen jaar). In deze discussie staan globaal tweemeningen tegenover elkaar. Aan de ene kant wordt heteinde van welzijn en daarmee van de sector aangekon-digd. Aan de andere kant wordt de nadruk gelegd opde noodzaak van sterk welzijnswerk, juist in deze tijd.In de praktijk zien we beide standpunten bevestigd. Inde praktijk zien we ook dat vrijwilligerswerk floreertin welzijnsinstellingen waar het integraal deel uit-maakt van de bedrijfsvoering en op zijn eigen kwaliteitwordt beoordeeld.

In het uitzetten van hun eigen koers zijn zorg- en wel-zijnstinstellingen afhankelijk van overheidsbeleid. Inzorg en welzijn was de verzorgingsstaat de institutiona-lisering van het maatschappelijk initiatief. Allerleivoorzieningen zijn ooit gestart als vrijwilligerswerk.Nu wordt de klok teruggedraaid. Het beroep op hetmaatschappelijk middenveld en de individuele burgerneemt toe. Echter, we leven niet meer in de 20ste maarin de 21ste eeuw. De oplossing ligt niet in het nieuw le-ven blazen in oude organisatievormen, maar in een

nieuwe invulling van burgerschap. Die komt er niet zomaar. Een groter beroep op de vrijwillige sector leidtniet automatisch tot meer vrijwilligers. Politici en be-leidsmakers moeten zich beter realiseren dat het vrij-willigerswerk geen makkelijke oplossing is voor finan-ciële en sociale problemen. De civil society is tot veelin staat, maar laat zich per definitie moeilijk sturen.Ondersteuning en stimulering zijn essentiële voor-waarden4.

Ondersteuners van de vrijwillige sector kunnen hetmaatschappelijk belang van vrijwilligerswerk centra-ler stellen in hun werk dan zij nu doen. Ze richten zichvaak op de oplossing van concrete problemen: hoe krij-gen we meer vrijwilligers, hoe houden we vrijwilligersvast, hoe worden we aantrekkelijker voor allochtonen,et cetera? Hier is natuurlijk niets mis mee. Het gaat im-mers om concrete vragen waar vrijwilligers en hun or-ganisaties mee te kampen hebben. In de omgeving vanhet vrijwilligerswerk dienen zicht echter vraagstukkenén oplossingen voor, die met een bredere aanpak totnog meer resultaat kunnen leiden.

De twee grote thema’s van de komende jaren voor hetvrijwilligerswerk in zorg en welzijn zijn diversiteit enzelfredzaamheid. Voor onderzoekers betekent dit datde volgende onderzoeksthema´s in ieder geval interes-sant zijn: de effecten op de vrijwillige inzet van de in-krimping van de verzorgingsstaat en de grotere nadrukop eigen verantwoordelijkheid en de strategieën om opdie effecten te reageren. Ook de gevolgen van de toe-nemende diversiteit voor het management van organi-saties die met vrijwilligers werken, is een relevant the-ma. Heel concreet liggen er nu kansen voor onderzoe-kers om de effecten van de bezuinigingen en van deintroductie van de Wet op de Maatschappelijke Onder-steuning op de vrijwillige sector in kaart te brengen.

4 Zie ook de oratie van Jan Willem Duyvendak (2004).

Actuele vraagstukken in zorg en welzijn

Page 15: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

Vrijwillige Inzet Onderzocht |15

Referenties

Brink, G. van den, Een schaars goed, De betekenis van zorg in de hedendaagse levensloop. NIZW, 1999.

Daal, H.J. van, E.M.T. Plemper (2003). Geven van tijd: vrijwilligerswerk. In: Th.N.M. Schuyt (red). Geven in Nederland 2003.

Giften, Legaten, Sponsoring en Vrijwilligerswerk. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.

Dam, Corrie van, Margriet-Marie Govaart, Peter Wiebes (red.) (1998) Zicht op Zorg en Welzijn: Vrijwilligers, Utrecht:

NIZW/NOV.

Dam, Corrie van, Marieke Ploegmakers, Joop de Smet, Peter Wiebes, Ina Wisselink (red.) (2000) Zicht op Zorg en Welzijn:

Beleid en Voorzieningen, Utrecht: NIZW.

Duyvendak, Jan Willem (2004) Een eensgezinde, vooruitstrevende natie. Over de mythe van `de´ individualisering en de

toekomst van de sociologie (oratie Universiteit van Amsterdam, 14 mei 2004). Digitale versie.

Engelen, Jel (2004) Vergrijzing of verzilvering, De effecten van vergrijzing op vrijwilligerswerk, Utrecht: CIVIQ/NIZW.

Hustinx, Lesley (2003) Reflexive modernity and styles of volunteering, The case of the Flemish Red Cross Volunteers.

Proefschrift Katholieke Universiteit Leuven.

Knulst, Wim en Koen van Eijck (2002) Vrijwilligers in soort en maten II, Tilburg: Faculty of Social and Behavioral Sciences,

Laan, G. van der, E.M.T. Plemper, M.W.M. Flikweert (2003). Vraaggericht werken door Sociaal Pedagogische Diensten. Een

vooronderzoek naar de professionele rol van maatschappelijk werkers. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.

Onvoltooide toekomst, trendrapport vrijwilligerswerk 2002 (2002) Utrecht: NOV/sVM.

Plemper, E.M.T., Vrijwilligerswerk in de zorg, in: Lucas C.P.M. Meijs en Judith van der Voort, Vrijwilligerswerk in Nederland

en Vlaanderen, Proceedings van de onderzoeksbijeenkomst maart 2002, Rotterdam: Erasmus Universiteit, Faculteit

Bedrijfskunde, Business-Society Management, pp. 51-65.

Sociaal en Cultureel Planbureau (2002) Sociaal en Cultureel Rapport 2002, De kwaliteit van de quartaire sector, Den Haag, SCP.

Sociaal en Cultureel Planbureau (2003) De sociale staat van Nederland, Den Haag: SCP.

Vliet, Katja van, Jan Willem Duyvendak, Nanne Boonstra, Esther Plemper (2004) Toekomstverkenning ten behoeve van een

beroepenstructuur in zorg en welzijn, Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.

Vollenga, Irma (2003) Vrij Baan, Wegwijzer voor vrijwilligerswerk door mensen met een chronische ziekte of handicap,

Utrecht: NIZW.

Winsemius, Aletta, Ied Dirksen en Christien Begemann (2002) Vrijwilligerswerk in welzijn: rapportage van een quick scan.

Utrecht: NIZW (digitaal rapport).

Page 16: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

16 | Vrijwillige Inzet Onderzocht

plaatsbepaling

Aletta Winsemius,

senior innovatiemedewerker

Nederlands Instituut voor

Zorg en Welzijn/NIZW

Reflectie is niet de sterkste kant van het vrijwilligerswerk in Nederland. Niet alleen de

vrijwilligers zelf, maar ook hun organisaties en de ondersteuners zijn vaak praktijk- en

oplossingsgericht. Lekker de handen uit de mouwen steken en niet te veel prakkizeren,

dat is meestal het devies. Het onderzoek van Klein Hegeman en Kuperus naar het be-

grip vrijwilligerswerk is een verademing in deze doenerswereld.

Wat is vrijwilligerswerk? Dat is de vraag die de auteurs van dit artikel zichzelf stelden,

voorafgaand aan het onderzoek. Deze vraag werd ingegeven door ontwikkelingen in de

vrijwillige sector. Is een stagiair een vrijwilliger? Of een fase 4-cliënt die bij een vrijwilli-

gersorganisatie werkt? Een lid van de vrijwillige brandweer? Vrijwilligerswerk bij een

commercieel bedrijf, bestaat dat? Vrijwilligerswerk in opdracht van je werkgever, is dat

eigenlijk wel vrijwilligerswerk? Vrijwilligers, vrijwilligersorganisaties, vrijwilligerscen-

trales en anderen stellen zich vergelijkbare vragen. De grenzen van het begrip vrijwilli-

gerswerk zijn in beweging en dus was het tijd voor een onderzoek naar de betekenis van

het begrip.

Waarom is een onderzoek naar de betekenis van het begrip vrijwilligerswerk van be-

lang? Het heeft praktisch nut. In de praktijk blijkt het begrip verschillende betekenissen

te krijgen. Communicatie verloopt beter wanneer deze verschillen expliciet worden ge-

maakt. Eventueel kan daarna overeenstemming worden bereikt over het gebruik van

één of meerdere begrippen en hun betekenis. In dit verband is de conclusie uiterst rele-

vant dat de definitie van 1980 als beleidsinstrument voor de overheid is opgesteld en als

duidingsinstrument is overgenomen door ondersteuners, onderzoekers en uitvoerende

instanties. Hetzelfde begrip wordt dus in verschillende contexten op een andere manier

gebruikt. Dat moet wel tot frictie leiden. Of tot misverstanden.

Het onderzoek bevestigt de indruk dat de aanwezigheid van het woord ‘werk’ in het be-

grip soms een belemmering is, bijvoorbeeld voor sommige groepen allochtonen. Nieu-

we invullingen of nieuwe woorden kunnen de herkenbaarheid van het verschijnsel ver-

groten en de toegang tot bijvoorbeeld ondersteuningsstructuren ontsluiten. Hiermee

hangt het imago van het begrip samen. Op het moment dat onderzoek uitwijst dat de

term vrijwilligerswerk negatieve beelden oproept, bijvoorbeeld bij jongeren, dient zich

de vraag aan of dan het begrip moet worden gewijzigd, of dat geprobeerd moet worden

de beelden te veranderen.

Niet in de laatste plaats is de studie van Klein Hegeman en Kuperus van belang voor on-

derzoekers. Zij hebben een eenduidige definitie nodig, omdat dat de vergelijkbaarheid

van gegevens vergroot. Tegelijkertijd wordt hun onderzoek minder relevant op het mo-

ment dat de gehanteerde definitie niet langer aansluit bij de betekenis die bijvoorbeeld

respondenten aan een begrip geven.

Ten slotte heeft een onderzoek als dit een principieel belang. Onze samenleving is

voortdurend in beweging. Vrijwilligerswerk is een vitaal onderdeel van die samenleving,

en beweegt dus ook. De definitie van vrijwilligerswerk die overal wordt aangehaald, is

bijna 25 jaar oud. Het werd de hoogste tijd dat dat begrip eens onder de loep werd geno-

men.

Een verkenning van het begripvrijwilligerswerk2

Page 17: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

Vrijwillige Inzet Onderzocht |17

De aanleiding voor het onderzoek ‘What’s in a Name?’zijn de signalen die CIVIQ opvangt over de onduide-lijke grenzen van vrijwilligerswerk bij verschillendepartijen in het veld. Medewerkers van CIVIQ lopenhier tegenaan bij hun dagelijkse klantencontact. Ookde CIVIQ-helpdesk wordt regelmatig gebeld door vrij-willigers, vrijwilligersorganisaties, vrijwilligerscentra-les en andere ondersteuningsorganisaties met de vraagof een bepaalde activiteit wel of niet tot vrijwilligers-werk gerekend kan worden. De definitie van vrijwilli-gerswerk uit 1980 biedt in deze gevallen aan vrijwilli-gers- en ondersteuningsorganisaties onvo l d o e n d ehandvatten om vast te stellen wat nu wel en wat nugeen vrijwilligerswerk is.

Deze signalen hebben bij CIVIQ de vraag doen ont-staan of het tijd is voor een helderder definitie van vrij-willigerswerk en/of meer begrippen voor het ene of an-dere type vrijwillige activiteit. Is één term voor het sca-la aan activiteiten van vrijwillige inzet nog we ltoereikend om grip te krijgen op het brede veld vanvrijwilligerswerk en het grijze gebied daarvan? Omdeze vraag te beantwoorden heeft CIVIQ in 2003 hetmeerjarige project ‘Vrijwilligerswerk, heldere defini-ties’ opgezet. De eerste deeldoelstelling van dit projectwas het verkrijgen van inzicht in de verschillende vor-men van vrijwillige inzet en de wijze waarop de be-trokkenen dat zelf labelen. Daartoe is het onderzoek

‘What’s in a name?’ verricht en in dit artikel worden debelangrijkste resultaten hiervan beschreven.

Verkenning definitie vrijwilligerswerkAan het onderzoek ‘What’s in a name?’ is een litera-tuuronderzoek voorafgegaan, waarin de definiëring enterminologie van vrijwilligerswerk en de belangrijkstegebruikers hiervan zijn verkend. De literatuurstudieheeft uitgewezen dat de definitie van vrijwilligerswerkuit 1980 het dominante perspectief op vrijwilligers-werk in Nederland is. Deze definitie is in 1980 opge-steld door het toenmalige ministerie van VWS als be-leidsinstrument op het niveau van arbeidswet- en re-gelgeving voor de overheid, vrijwilligersorganisatiesen -centrales die met deze wet- en regelgeving te ma-ken kregen. De definitie luidt nog steeds: “Werk datonbetaald en onverplicht verricht wordt ten behoevevan anderen of van (de kwaliteit van) de samenlevingin het algemeen, in enig georganiseerd verband”(RMO, 1997:46). De definitie is op te delen in vier com-ponenten, te weten ‘onbetaald’, ‘onverplicht’, ‘ten be-hoeve van anderen of (de kwaliteit van) de samenle-ving in het algemeen’ en ‘in enig georganiseerd ver-band’. Na 1980 hebben onderzoekers en publiekebeleidsmakers wel hun eigen toevoegingen en verfij-ningen gegeven op de definitiecomponenten, maardeze zijn nooit bindend verklaard. In een nota van hetministerie van Financiën wordt bijvoorbeeld een ver-

Een onderzoek naar de flexibiliteit van de definitie en de naam- en betekenisgeving aan de eigen vrijwillige inzet

Een verkenning van het begrip vrijwilligerswerk 2

Pascale Klein Hegeman en Marike Kuperus

Vrijwilligerswerk is een breed begrip en bestaat in Nederland in een grote diversiteit aan sectoren. Gezien deze

grote diversiteit lopen ook de activiteiten zeer uiteen. Wat vrijwilligerswerk is, wat er wel onder valt en wat niet,

daarover bestaat onduidelijkheid. Onduidelijkheid die zich vertaalt in discussies, onderzoeksresultaten, wettelijke

bepalingen en imago. CIVIQ heeft in 2003-2004 onderzoek gedaan naar de definities en beleving van

vrijwilligerswerk, waarvan dit artikel de belangrijkste bevindingen weergeeft. Het verrichte onderzoek draagt de

naam ‘What’s in a Name?’ en maakt deel uit van het meerjarige CIVIQ-project ‘Vrijwilligerswerk, heldere definities’.

Page 18: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

18 | Vrijwillige Inzet Onderzocht

fijning gevonden op de betalingscomponent, waarinwordt gezegd dat wanneer vrijwilligerswerk op zich-zelf bezien geen bron van inkomen is voor de vrijwilli-ger, deze niet als betaald wordt gezien (2002).

Een introductie van de begrippen ‘grijs gebied’en ‘vrijwillige inzet’De definitie uit 1980 is op enkele nuanceringen en toe-voegingen na onveranderd gebleven. AangezienCIVIQ steeds vaker signalen opvangt dat de definitieniet toereikend is om vast te stellen wat nu vrijwilli-gerswerk is en wat niet, is er in het onderzoek ‘What’sin a name?’ gekozen voor het begrip ‘vrijwillige inzet’.Met dit begrip wordt gedoeld op de brede betekenisvan vrijwilligerswerk, waaronder het reguliere vrijwil-ligerswerk én die vormen van vrijwilligerswerk diedoor de definitie in twijfel worden getrokken en/of nietzijn ingeburgerd als vrijwilligerswerk, de zogenaamdetwijfelgevallen. Met vrijwilligerswerk wordt gedoeldop die vormen van vrijwilligerswerk die in de Neder-landse samenleving worden herkend en benoemd alsvrijwilligerswerk, oftewel de reguliere vormen vanvrijwilligerswerk die zijn ingeburgerd als vrijwilligers-werk.

In het onderzoek is vanuit twee invalshoeken naar vrij-willige inzet gekeken en dit heeft vorm gekregen intwee onderzoeken. In het eerste deelonderzoek vormtde definitie van vrijwilligerswerk de centrale invals-hoek: welke activiteiten scoren als twijfelgeval op dedefinitie van vrijwilligerswerk? In het tweede deelon-derzoek staat het perspectief van mensen die zich vrij-willig inzetten centraal: hoe labellen mensen zelf hunvrijwillige activiteiten? Alle vormen van vrijwillige in-zet die niet zijn ingeburgerd als vrijwilligerswerk en/ofniet (geheel) passend zijn in de definitie van vrijwilli-gerswerk, worden aangeduid met ‘een grijs gebied’van vrijwilligerswerk. Door de uitkomsten van detwee deelonderzoeken naast elkaar te leggen, wordtzichtbaar of er een discrepantie bestaat tussen de de-finitie van vrijwilligerswerk uit 1980 en de naam- enbetekenisgeving van mensen zelf aan hun vrijwilligeinzet.

De onderzoeksmethodiekDe doelstelling van de quick scan was het vinden vanvoorbeelden van activiteiten die afwijken op één of en-kele componenten van de bestaande definitie van vrij-willigerswerk en daarmee een zogenaamd ‘twijfelge-

val’ zijn. Om deze doelstelling te realiseren is gebruikgemaakt van de praktijkkennis van de CIVIQ-mede-werkers en van vakbladen, dagbladen, beleidsdocu-menten, straatinterviews en webpagina’s. Aan de me-dewerkers is gevraagd om mee te denken over twijfel-g evallen van vrijwilligerswerk, die zij in hundagelijkse werk tegenkomen. De aanknopingspuntendie dit heeft opgeleverd zijn in bovenstaande schrifte-lijke en digitale bronnen nagetrokken. Met behulp vande sneeuwbalmethode zijn zoveel mogelijk twijfelge-vallen van vrijwilligerswerk in kaart gebracht engescand op de vier definitiecomponenten. Vervolgenszijn deze twijfelgevallen ondergebracht in één of meervan de definitiecomponenten (Klein Hegeman,Kuperus, 2003).Na het uitvoeren van de quick scan heeft het empi-risch onderzoek plaatsgevonden. De doelstelling vanhet empirisch onderzoek is een beschrijving te gevenvan de namen en achterliggende betekenissen diemensen geven aan hun vrijwillige inzet en inzicht tebieden in de wijze waarop mensen naam en betekenisgeven aan deze vrijwillige inzet. Om deze doelstellingte bereiken zijn 41 semi-gestructureerde diepte-inter-views afgenomen met mensen van 16 jaar en ouder,die zich op enige wijze vrijwillig inzetten. De leeftijds-grens is bij 16 jaar gelegd, omdat dit de leeftijd is waar-op jongeren beginnen te participeren in bijvoorbeeldde sportvereniging en de scouting. Om zo’n hete-rogeen mogelijke onderzoeksgroep te verkrijgen, is re-kening gehouden met een gespreide verdeling van dekenmerken opleidingsniveau, geslacht, kerkelijke be-trokkenheid, land van herkomst, ouderschap, leeftijd,woongebied en het hebben van een baan of volgen vaneen opleiding. Bij de werving van de interviewrespon-denten is in eerste instantie gebruik gemaakt van degeïnventariseerde locaties en personen uit de quickscan. Aan het eind van ieder interview is via desneeuwbalmethode verder geworven door de respon-dent te vragen of hij of zij andere mensen kent die zichop een voor het onderzoek interessante manier inzet-ten.

Resultaten quick scanDe quick scan heeft geresulteerd in de volgende lijstvan verschillende twijfelgevallen van vrijwilligers-werk:

Een verkenning van het begrip vrijwilligerswerk

Page 19: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

Vrijwillige Inzet Onderzocht |19

Betaling Verplichting Organisatie T.b.v. anderen/ samenleving

Vrijwillige brandweer en politie - - + + -/+

Emancipatorisch adviesbureau - - + + +

Noord-Nederland

Overblijfouders basisscholen -/+ -/+ + +

Trainers in de sportwereld - + + +

Bestuurswerk door studenten - + + -

Werknemersvrijwilligerswerk - - - + -

Ontwikkelingshulpprojecten - + + +

Taalstages - - - + -/+

Sociale activering -/+ - - + -/+

Maatschappelijke stages in + - - + -/+

het onderwijs

Ouderparticipatie in algemeenheid + - + -/+

(m.u.v overblijfouders)

Ondersteuning sport- en + - + -/+

hobbyverenigingen

Levensbeschouwelijke activiteiten + - + -/+

Alternatief gestraften + - - + - -

Opstap vrijwilligerswerk + + + - -

Bestuurswerk en inspraakorganen - + + - -

in algemeenheid (bv.

medezeggenschap, OR)

Cultuuruitingen + + + -

Virtuele burgerinitiatieven + + + -

Buurtburgerinitiatieven -/+ + + - -

Burgerinitiatieven ter + + - - +

campagnevoering/

one-issuebewegingen

Kortdurende vrijwillige klussen in + + - +

georganiseerd verband

Eenmalige vrijwillige klussen in + + - - +

georganiseerd verband

Celebrity volunteering + + - +

Kortdurende vrijwillige klussen + + - - -/+

buiten georganiseerd verband

Toelichting:

Een + betekent dat de inzet conform de definitie is, een – betekent dat de inzet afwijkt van de de-

finitie, een - - betekent dat de inzet in veel gevallen sterk afwijkt van de definitie en een +/- bete-

kent dat de component schommelt tussen wel en niet passend binnen de definitie.

ComponentVorm van vrijwillige inzet

Schema 1 – twijfelgevallen van vrijwilligerswerk

Page 20: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

20 | Vrijwillige Inzet Onderzocht

Het vinden van de twijfelgevallen in de quick scangeeft in ieder geval al aan dat op elk van de vier defini-tiecomponenten twijfelgevallen bestaan. Tijdens de quick scan stond de score op de definitiecentraal, maar tevens heeft het de insteek voor een an-der verdelingsmechanisme opgeleverd. De lijst vantwijfelgevallen in schema 1 laat zien dat de twijfelge-vallen grofweg zijn onder te verdelen naar vrijwilligeinzet waarvoor rechtstreeks gekozen wordt om de vrijetijd aan te besteden en vrijwillige inzet die voortkomtuit andere tijdsbestedingen, zoals inkomensgenerendearbeid, onderwijsverplichtingen, huishoudelijke ta-ken, zorgtaken en vrijetijdsbestedingen als sport enhobby’s. Vanuit dit perspectief is een indeling naarsoorten inzet ontstaan, die is weergegeven in schema2. De indeling van vrijwillige inzet naar soorten tijd ende fasering van vrijwilligerswerk temidden daarvan isgebaseerd op de onderverdeling naar verplichtingenen vrije tijd en de fasering van vrijwilligerswerk daar-binnen van bureau Intomart in haar vijfjaarlijkse tijds-bestedingonderzoeken voor het SCP (De Hart, 1999:165-172). In figuur 1 is de verdeling naar soorten vrij-willige inzet grafisch weergegeven:

Tijdens de quick scan is de verwachting ontstaan dat ereen verband bestaat tussen de naam- en betekenisge-ving aan vrijwillige inzet en de tijdsbesteding waaruitdeze inzet voortkomt. De verwachting was dat onaf-hankelijke inzet vaker als vrijwilligerswerk herkend enbenoemd wordt dan de andere soorten inzet, omdat devrijwilliger voor onafhanke l i j ke inzet rechtstreekskiest en daarom bewust bezig is met het label dat eropwordt geplakt. Daarentegen kiest de vrijwilliger voorde andere soorten inzet niet rechtstreeks, omdat hetvoortvloeit uit het lidmaatschap bij een club of vereni-ging, waardoor deze tijdsverwante inzet als een groterevanzelfsprekendheid wordt ervaren dan onafhankelij-ke inzet en daarom minder sterk als vrijwilligerswerkwordt gelabeld.

Resultaten diepte-interviewsIn de diepte-interviews is de bovengenoemde ver-wachte samenhang tussen naam- en betekenisgevingen tijd(sbesteding) meegenomen. Tevens heeft de inde-ling naar soorten inzet dienst gedaan als indelingsme-chanisme van de geïnventariseerde vormen van vrij-willige inzet tijdens de interviews.

De opbrengst van de diepte-interviews was zeer om-vangrijk: er zijn 176 verschillende vormen van vrijwil-lige inzet genoemd, die in mindere of meerdere matezijn besproken in de interviews. Bij de analyse vandeze vormen van vrijwillige inzet is grofweg gelet opde volgende aspecten:

* De respondentendefinitie van vrijwilligerswerk inhet algemeen;

* De respondentendefinitie van de eigen vrijwillige in-zet;

* De naamgeving van de respondenten aan de eigenvrijwillige inzet;

* De plaats van de eigen vrijwillige inzet in het levenvan de respondenten;

Soort inzet Relatie tot tijd

Onafhankelijke inzet Vrijwillige inzet die niet voortvloeit uit een andere tijdsbesteding;

Taakverwante inzet Vrijwillige inzet die voortvloeit uit een (vroeger) betaald beroep of studie;

Zorgverwante inzet Vrijwillige inzet die voortvloeit uit zorg voor zichzelf en/ of huisgenoten, uit activitei-

ten voor het huishouden, waaronder woonsituatie en uit zorg voor mensen binnen of

buiten het sociale netwerk;

Vrijetijdsverwante inzet Vrijwillige inzet die voortvloeit uit andere vormen van vrijetijdsbesteding, waaronder

hobby, sport, kerk en vrijwilligerswerk.

Schema 2 - Soorten vrijwillige inzet wat betreft naam- en betekenisgeving

Figuur 1 - Vrijwillige inzet ingedeeld naar tijdsbesteding waaruit hetvoortkomt

Een verkenning van het begrip vrijwilligerswerk

Page 21: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

Vrijwillige Inzet Onderzocht |21

* De relatie tussen tijd en tijdsbesteding en de naam-en betekenisgeving aan de vrijwillige inzet.

De belangrijkste resultaten met betrekking tot dezeaspecten komen hieronder stapsgewijs aan de orde.

De respondentendefinitie vanvrijwilligerswerk in het algemeenIn de interviews is een onderscheid gemaakt naar vrij-w i l l i g e r s werk in het algemeen en naar de eigen vrijwilli-ge inzet. Dit onderscheid is gemaakt om de ve r g e l i j k i n gte kunnen maken tussen de respondentenopva t t i n g e nover hun eigen activiteiten en over vrijwilligerswe r k .Niet iedere activiteit wordt door de respondent als vrij-w i l l i g e r s werk gelabeld. In de interviews is gev r a a g dnaar een omschrijving van vrijwilligerswerk in het alge-meen. Dit leverde de volgende ke n m e r ken in schema3op, we e r g e g even in volgorde van de frequentie wa a r-mee het is genoemd.De eigenschappen staan van boven naar beneden in demate van belangrijkheid, afgeleid van de totale fre-quentie én van de volgorde per respondent waarin zezijn genoemd. De eigenschap ‘onbetaald’ is dus hetvaakste genoemd en de eigenschap ‘tussenkomst vaneen organisatie’ is het minst vaak genoemd.

Verder komt tijdens de interviews naar voren dat debeeldvorming over vrijwilligerswerk een belangrijke

rol speelt in de respondentendefinitie van vrijwilli-gerswerk. Uit de interviews zijn in de schema 4 ver-melde dominante maatschappijbeelden over vrijwilli-gerswerk afgeleid.

De eerste twee en de laatste twee beelden verhoudenzich paradoxaal tot elkaar. Bij sommige respondentenbestaan meerdere maatschappijbeelden naast elkaar,waaruit opnieuw blijkt dat hét vrijwilligerswerk en désamenleving niet bestaan. Bij het beeld dat vrijwilli-gerswerk een lagere maatschappelijke status heeft,noemen respondenten ook vrijwilligerswerk als niet-professioneel en weinig uitdagend en dat het vrijwilli-gerswerk vooral in de zorg- en welzijnssector gebeurt.

De respondentendefinitie van de eigen vrijwillige inzetIn de diepte-interviews werd tevens aan de respondentgevraagd of deze de eigen inzet als vrijwilligerswerkbeschouwt of herkent, de zogenaamde individuele per-ceptie. Dit heeft een aantal factoren opgeleverd, dieeen rol spelen bij de individuele perceptie op de eigeninzet. De perceptiefactoren geven met behulp van glij-dende schalen weer welke verschillen er bestaan tus-sen de respondentenopvattingen over hun eigen vrij-willige inzet versus hun opvattingen over vrijwilligers-werk in het algemeen (zie schema 5):

Respondentenopvattingen over vrijwilligerswerk

1. Onbetaald;

2. Hulp aan anderen, organisaties of de maatschappij;

3. Vrijwillig om aan te gaan;

4. Niet vrijblijvend: er wordt een verplichting aangegaan;

5. Is altijd leuk voor de vrijwilliger, anders doet deze het niet vrijwillig;

6. Is daarmee nooit zonder enig eigenbelang, de vrijwilliger kan er iets van leren of vindt het leuk;

7. Tussenkomst van een organisatie is voor enkele respondenten een kenmerk, maar voor de meeste niet.

Schema 3

Beelden over positie vrijwilligerswerk in samenleving

De betekenis van iets goeds en bewonderenswaardigs;De betekenis van een lagere maatschappelijke status;De betekenis dat vrijwilligerswerk op een gezonde maatschappij duidt;De betekenis dat vrijwilligerswerk de oorzaak is van een tekortschietende overheid.

Schema 4 – Beelden over de positie van vrijwilligerswerk in de samenleving

Page 22: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

22 | Vrijwillige Inzet Onderzocht

De naamgeving aan de eigen vrijwillige inzetBij de naamgeving is gevraagd hoe de respondent de ei-gen vrijwillige inzet noemt. Vanuit de ve r o n d e r s t e l l i n gdat de naamgeving niet iets is waar de respondent al eer-der over nagedacht heeft, worden er situaties geschetst

waarbinnen de respondent de naamgeving plaatst, zoalseen verjaardag of een sollicitatiegesprek. Hierbij blijktdat de omgeving en de beeldvorming, onbewust, eengrote invloed uitoefenen op de naamgeving aan de eigenvrijwillige inzet. Respondenten zijn zich er niet erg va n

Een verkenning van het begrip vrijwilligerswerk

Onderscheidende factoren

De tijd die de respondent met de inzet kwijt is

Aanwezigheid van eigenbelangen en intentie achterinzet

Of de gever deel uitmaakt van hetzelfde verband alsde ontvanger

Gelijkwaardigheid in relatie tussen gever enontvanger

De sector waar de inzet plaatsvindt

Mate van vanzelfsprekendheid

Aanwezigheid officiële instantie

Mate van betaling

Mate van fysieke inspanning

Vrijwillige inzet versus vrijwilligerswerk in glijden-de schalen

Hoe meer tijd de inzet kost, hoe meer het gezien wordtals vrijwilligerswerk, hoe regelmatiger de inzet ge-beurt, hoe meer de respondent het ziet als werk endaarmee als vrijwilligerswerk.

Hoe minder eigenbelang, hoe meer de respondentende inzet als vrijwilligerswerk zien. Wanneer de inten-tie van de inzet eigenbelang is en er meer eigenbelangdan belang voor de ander is, vinden de respondentende inzet geen vrijwilligerswerk.

Hoe duidelijker de gever deel uitmaakt van hetzelfdeverband als de ontvanger, hoe minder de respondentde inzet ziet als vrijwilligerswerk, omdat er dan meereigenbelangen gepaard gaan met de inzet.

Hoe minder gelijkwaardigheid tussen gever en ont-vanger, hoe meer de inzet wordt gezien als vrijwilli-gerswerk. Hangt samen met hulpbehoevendheid vande ontvanger.

Wanneer de inzet in zorg- en welzijnssector plaats-vindt zien respondenten het vaker als vrijwilligers-werk dan wanneer het in een andere sector plaats-vindt.

Hoe vanzelfsprekender de inzet, des te minder hetwordt gezien als vrijwilligerswerk. Hoe meer er eenweloverwogen keuze aan de inzet is vooraf gegaan,hoe meer het wordt gezien als vrijwilligerswerk. Erspelen morele verplichtingen mee

Hoe duidelijker er een officiële instantie achter de in-zet zit, hoe meer de inzet als vrijwilligerswerk wordtgezien.

Hoe meer betaling, hoe minder de inzet als vrijwilli-gerswerk wordt gezien. Het hangt samen met de in-tentie voor inzet, financiële afhankelijkheid van inzet,inzet naast betaalde baan of niet en verhouding gele-verde inspanning versus ontvangen betaling.

Hoe minder fysieke activiteit er in de inzet zit, des teminder de respondent het als werk ziet en daarmeeals vrijwilligerswerk.

Schema 5 - Factoren die de individuele perceptie op de eigen vrijwillige inzet bepalen

Page 23: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

Vrijwillige Inzet Onderzocht |23

b ewust hoe zij hun inzet noemen en meestal hebben zijgeen vaste benaming voor hun inzet.

Het grootste gedeelte van de respondenten noemt deeigen inzet geen vrijwilligerswerk. De naamgevinghangt gedeeltelijk met de individuele perceptie samen:respondenten die hun inzet niet als vrijwilligerswerkzien, noemen het om die reden ook geen vrijwilligers-werk. Deze samenhang tussen individuele perceptieen naamgeving gaat opvallend genoeg niet in omge-keerde richting op: ook respondenten die hun inzetwel als vrijwilligerswerk zien, noemen het daarente-gen meestal geen vrijwilligerswerk. De bevinding datde naamgeving en individuele perceptie niet altijd sa-men gaan, kan verklaard worden door de grote rol diede omgeving van de respondent speelt in de naamge-ving. Belangrijke omgevingsfactoren zijn:• De beeldvorming over de positie van vrijwilligers-

werk in de samenleving (schema 4), waardoorrespondenten expliciet gebruik van het woord vrij-willigerswerk vaak vermijden;

• Het woord vrijwilligerswerk, dat bij de responden-ten een bepaalde associatie oproept waarmee zijhun inzet niet willen of kunnen associëren;

• De functienamen binnen de organisatie, die in mon-delinge en schriftelijke communicatiedragers zijnopgeslagen.

Naast functienamen die binnen een organisatie ont-staan, bedenken respondenten eigen passende namen

voor hun inzet. Dit is vaak een variant op de term vrij-willigerswerk, waarin wel een verwijzing naar ‘vrijwil-lig’ terugkomt, maar die een andere connotatie heeftdan vrijwilligerswerk. Respondenten hebben dusvooral moeite met het woord ‘werk’ in vrijwilligers-werk, zowel vanwege de beeldvorming die aan hetwoord vrijwilligerswerk hangt, als met de associatiedie het woord werk oproept. Het woord werk ver-zwaart het woord vrijwilligerswerk, waardoor respon-denten hun eigen inzet niet ‘werkachtig’ genoeg vin-den om het vrijwilligerswerk te noemen. Dit geldt metname voor werkzaamheden met bestuurlijke taken ofveel verantwoordelijkheden, die ook beroepsmatig uit-gevoerd kunnen worden.

De plaats van de eigen vrijwillige inzet in hetleven van de respondentenOok is in de interviews aandacht besteed aan de indivi-duele betekenissen die de vrijwillige inzet heeft voorde respondent. Er is gevraagd naar de functies van deinzet en de achterliggende intenties en motieven. Deresultaten zijn teruggebracht tot schema 6, met daarinde plaats die de inzet in het leven van de respondent in-neemt en de belangrijkste betekenissen daarvan:

Vaak neemt de inzet meerdere plaatsen tegelijkertijd inhet leven van de respondent in. Ook kan dezelfde inzetvoor verschillende respondenten verschillende plaat-sen in het leven innemen.

Plaats in leven Betekenissen vrijwillige inzet

Baanfunctie Vaste taken, verantwoordelijkheden en verplichtingen, nuttig bezig zijn, eenwerkritme krijgen, wat leren en uitgedaagd worden voor eigen plezier of alsopstap naar toekomstig doel

Persoonlijke ontwikkeling Zelfverrijking, groeien, kennis maken met geheel andere sector, gezichtsveldverbreden

Inzet is onderdeel van leven Eigen identiteit gestalte geven, eigen levensmotto uitdragen, iets doen waar-mee je affiniteit hebt

Sociaal gebeuren Sociale contacten opdoen en onderhouden, gezelligheid, nieuwe woonomge-ving ontdekken, aansluiting vinden ‘bij mensen zoals jij’

In behoefte voorzien Iets nuttigs doen, waardering krijgen, een stukje menselijkheid tonen, eenorganisatie draaiende houden, gevoel van verantwoordelijkheid, moreleplicht, vanzelfsprekendheid

Actief burgerschap Voldoening krijgen, iets goed doen voor de medemens, handen uit de mou-wen steken in plaats van mopperen, ‘de maatschappij dat ben jij’, moreleplicht

Teruggeven Een ander, een organisatie of de maatschappij terugbetalen in de vorm vanhulp, niet alleen maar nemen maar ook geven

Schema 6 - Plaats van inzet in leven respondent en belangrijkste betekenissen

Page 24: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

24 | Vrijwillige Inzet Onderzocht

De relatie tussen tijd en tijdsbesteding en denaam- en betekenisgeving aan vrijwillige inzetTijdens de gehele interviewanalyse is gekeken of ereen mogelijk verband bestaat tussen de naam- en bete-kenisgeving aan de eigen vrijwillige inzet en de tijdsbe-steding waaruit de inzet al dan niet is voortgekomen.Er zijn wel enkele regelmatigheden gevonden met be-trekking tot deze relatie, die in schema 7 zijn weerge-geven.

Ondanks de regelmatigheden in schema 7 zijn er ookveel situaties waarin deze regelmatigheden zich juistniet voordoen. Steeds spelen er tal van factoren mee inde naam- en betekenisgeving en voor iedere respon-dent wegen in iedere situatie deze factoren in een an-dere verhouding met elkaar mee in opvattingen overde eigen vrijwillige inzet. Steeds zijn de factoren pro encontra vrijwilligerswerk deels terug te brengen tot detijdsbesteding waaruit het voortkomt, maar deels ook

niet. Concluderend is de koppeling van naam- en bete-kenisgeving aan de tijdsbesteding waaruit het al danniet voortkomt geen waterdicht criterium om de naam-en betekenisgeving aan vrijwillige inzet vanuit te ver-klaren. Wel kan de fasering van de naam- en betekenis-geving van vrijwilligerswerk temidden van anderetijdsbestedingen inzichtelijk werken om verschillendevormen van vrijwillige inzet (kunstmatig) van elkaar tescheiden.

Conclusies Wat kunnen de verschillende partijen in het veld, zoalsvrijwilligers, beleidsmakers, onderzoekers en onder-steuners als CIVIQ met de uitkomsten van het onder-zoek? Dat is de vraag die in deze paragraaf centraalstaat. De vraag wordt vanuit twee invalshoeken beant-woord. De eerste invalshoek is de definitie van vrijwil-ligerswerk met als betrokken partijen de overheid, on-derzoekers en ondersteuners. De tweede invalshoek is

Een verkenning van het begrip vrijwilligerswerk

Soort inzet Belangrijkste namen en betekenissen

Onafhankelijke inzet • Veelal de reguliere vormen van vrijwilligerswerk;• Veelal binnen de zorg- en welzijnssector;• Veelal de functie van actief burgerschap en baanfunctie;• Vaker dan andere soorten inzet als vrijwilligerswerk beschouwd; • Vaker dan andere soorten inzet als werk beschouwd en genoemd.

Taakverwante inzet • Relatief vaak werk genoemd;• Relatief minst vaak als vrijwilligerswerk beschouwd;• Desondanks is de belangrijkste plaats niet een baanfunctie, maar persoonlijke

ontwikkeling en in een behoefte voorzien.Zorgverwante inzet: Wordt het minst vaak vrijwilligerswerk genoemd en relatief vaak niet als vrijwilli-hulpverwant gerswerk beschouwd, omdat:

1. Het als vanzelfsprekend wordt ervaren;2. Het in eigen sociale netwerk buiten een organisatie plaatsvindt;3. Het niet als werk wordt beleefd;

• Wordt relatief vaak hulp of hulp bieden genoemd;• Veelal functie van in een behoefte voorzien;• Kent geen functienamen;• Vaak ‘benaming naar plaats in leven’.

Vrijetijdsverwante inzet: • Veelal als hobby beleefd of als verlengstuk daarvan;sport- en hobbyverwant • Veelal functie van onderdeel van leven, sociaal gebeuren en in

behoefte voorzien;• Vaker dan andere soorten inzet hobby genoemd.

NB: Het is belangrijk de woorden ‘beschouwd’ en ‘genoemd’ vanelkaar te onderscheiden. ‘Beschouwd’ heeft betrekking op de re-sultaten omtrent de individuele perceptie en ‘genoemd’ heeft be-trekking op de resultaten omtrent naamgeving.

Schema 7 - naam- en betekenisgeving gekoppeld aan soorten inzet

Page 25: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

Vrijwillige Inzet Onderzocht |25

het woord vrijwilligerswerk met als betrokken partijende vrijwilliger zelf en vrijwilligersorganisaties.

A De definitie en de overheid, onderzoekers enondersteunersEen conclusie uit de vergelijking van de respondenten-opvattingen (schema 3) met de definitie van vrijwilli-gerswerk uit 1980 is dat de definitie toch redelijk veelovereenkomsten vertoont met de respondentenopvat-tingen over vrijwilligerswerk in het algemeen (schema3). Uit de gegevens blijkt dat de respondenten het ken-merk onbetaald het belangrijkste kenmerk van vrijwil-ligerswerk vinden. Gelijktijdig blijkt dit ook één vande meest complicerende factoren bij het herkennenvan werk als vrijwilligerswerk. Ondanks dat de respondenten verschillende kenmer-ken van de definitie noemen in hun eigen opvattingenover vrijwilligerswerk, wordt het woord vrijwilligers-werk redelijk eenduidig gebruikt. Door respondentende vergelijking te laten maken van vrijwilligerswerkmet de eigen vrijwillige inzet, komen belemmeringenen overwegingen naar voren die het consequent ge-bruik van het woord vrijwilligerswerk bij de definitiein de weg staan. Het gaat dan met name om:• Kleine vergoedingen en betaling;• Beeldvorming;• Het woord ‘werk’ in vrijwilligerswerk.

Kleine vergoedingen en betalingRespondenten kunnen hun inzet ook als vrijwilligers-werk beleven, terwijl er sprake is van betaling die on-kostenvergoeding overstijgt. Dit wijst erop dat lichtbe-taalde vormen van vrijwillige inzet zich bewegen tus-sen de marges wel- en niet-vrijwilligerswerk en in debeleving van de respondenten niet unaniem daarvanuitgesloten hoeven te zijn. Deze bredere kijk op decomponent ‘onbetaald’ sluit aan bij verfijningen op‘onbetaald’ uit de nota van het ministerie van Finan-ciën van 2002. In de interviews gaat het echter om deindividuele perceptie, en dit is iets anders dan hetdaadwerkelijk benoemen van een activiteit. Respon-denten zeggen hun lichtbetaalde inzet geen vrijwilli-gerswerk te noemen. Deze bevinding is interessantvoor die partijen in het veld die een brede scope heb-ben op vrijwilligerswerk, zij kunnen overwegen delichtbetaalde vormen van vrijwilligerswerk tot hunwerkdomein van ‘vrijwillige inzet’ te gaan rekenen,mits het doel van de vrijwilliger met de inzet niet ligt inhet voorzien in het eigen primaire levensonderhoud.

Het onder de definitie laten vallen van lichtbetaaldevormen van vrijwillige inzet behoort voor CIVIQ tot demogelijkheden.

B Het woord vrijwilligerswerk en devrijwilligers(organisaties)Beeldvorming vrijwilligerswerk

De beelden over de positie van vrijwilligerswerk in desamenleving onder vrijwilligers zijn van invloed op dedaadwerkelijke naamgeving aan de eigen inzet. Debeelden dragen zowel positieve als negatieve opvattin-gen ten aanzien van vrijwilligerswerk in zich en beideopvattingen maken dat respondenten hun inzet nietkunnen of niet willen associëren met vrijwilligers-werk. Het woord vrijwilligerswerk zelf is een belang-rijke drager van deze beeldvorming. Om toetredingvan vrijwillige inzet tot het begrip vrijwilligerswerk tebewerkstelligen, is flexibel gebruik van nieuwe en aan-sprekende woorden voor het fenomeen vrijwilligers-werk gewenst.

Woord ‘werk’ als belemmering

Een andere belemmering voor toetreding van activitei-ten tot het begrip vrijwilligerswerk ligt gelegen in hetwoord ‘werk’ in het begrip vrijwilligerswerk. Hetwoord werk is voor veel respondenten reden om huneigen vrijwillige inzet niet als vrijwilligerswerk te be-noemen. Met het weglaten of aanpassen van het woordwerk in vrijwilligerswerk wordt het begrip vrijwilli-gerswerk verbreed. Het begrip vrijwillige inzet, waar-onder CIVIQ als instituut vrijwillige inzet opereert, isdaarmee een stap in die richting.

Onderzoeksconclusies in een brederperspectief De onduidelijkheid die bestaat over de grenzen vanvrijwilligerswerk kan voor een groot deel worden ver-klaard door de verschillende doelen en belangen vande partijen die met de definitie werken. De definitie isals beleidsinstrument voor de overheid opgesteld,maar door ondersteuners, onderzoekers en uitvoeren-de instanties als duidingsinstrument in gebruik geno-men. Hierdoor bestaat er spanning tussen de doelenvan de veldpartijen met de definitie: voor de overheidis het doel te excluderen met het oogmerk wet- en re-gelgeving, voor ondersteuners is het oogmerk include-ren, vanuit de interesse voor het bredere veld en dewens aan te sluiten bij de beleving en benaming van devrijwilligers zelf. De definitie is echter niet als dui-

Page 26: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

26 | Vrijwillige Inzet Onderzocht

dingsinstrument en ter includering in het leven geroe-pen en daar dan ook maar beperkt geschikt voor.

Onder de verschillende partijen in het veld die met dedefinitie werken, is nog geen wetenschappelijk onder-zoek verricht dat ingaat op hun behoeften en wensenomtrent de definitie en de toereikendheid van de hui-dige definitie. Eén van de aanbevelingen die is voortge-komen uit het onderzoek is dan ook om een vervolgon-derzoek op te zetten onder de diverse belanghebben-den van de definitie van vrijwilligerswerk. In ditvervolgonderzoek dient aandacht te zijn voor de wijzewaarop de veldpartijen met de definitie werken, ofdeze partijen daarbij tegen problemen aanlopen enwelke behoeften en wensen zij hebben omtrent de de-finitie van vrijwilligerswerk.

Naast inventariseren van behoeften en wensen om-trent de definitie doet het afnemen van een behoefte-onderzoek onder de verschillende partijen dienst alseen bewustwordingsproces. Een onderzoek naar dehuidige en gewenste situatie omtrent de definitie enterminologie van vrijwilligerswerk dwingt ondersteu-nende organisaties, onderzoekers, uitvoerende instan-ties en de overheid tot nadenken over hun eigen defini-tie. Daarbij is uitwisseling van de bevindingen tussende onderzochte partijen van groot belang en een slaag-factor. Door zicht te krijgen op elkanders opvattingenen definities wordt immers inzichtelijk dat er niet éénwerkelijkheid is. Iedere partij werkt in een unieke con-text en dient daarom met zijn eigen afbakening vanvrijwilligerswerk te werken.

Een verkenning van het begrip vrijwilligerswerk

Referenties

Adriaansens, H.P.M. en Zijderveld, A.C. (1981) ‘Vrijwillig initiatief en de verzorgingsstaat: Cultuursociologische analyse van

een beleidsprobleem’, Deventer: Van Loghum Slaterus.

Hart, J. de (1999) ‘Vrijwilligerswerk vanuit tijdsbudgetperspectief’, in: Dekker, P., Vrijwilligerswerk vergeleken, Nederland in

internationaal en historisch perspectief, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau: pp. 165-170.

Klein Hegeman P. en Kuperus M. (2003) ‘En de mens gaf namen aan al... Samenvatting van een verkenning van het

definitievraagstuk rond vrijwillige inzet’, Utrecht: CIVIQ.

Klein Hegeman, P. (2004) ‘What’s in a Name? - Een onderzoek naar de naam- en betekenisgeving aan de eigen vrijwillige inzet

tegen de achtergrond van het huidige begrip vrijwilligerswerk’ , Utrecht: CIVIQ.

Lindeman, E. (1996) ‘Participatie in vrijwilligerswerk’, Amsterdam: Thesis Publishers.

Ministerie van Financiën (2002) ‘Nota van de Staatssecretaris van de minister van Financiën’, http://www.minfin.nl.

Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (1997) ‘RMO-advies - Uitsluitend vrijwillig?!

Maatschappelijk actief in Vrijwilligerswerk’, Rijswijk: Sdu Uitgevers.

Page 27: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training
Page 28: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

28 | Vrijwillige Inzet Onderzocht

plaatsbepaling

Bas Delleman,

Bascule Mediation Training & Advies

Als je vrijwilligerswerk wilt professionaliseren, betekent dat niet vanzelfsprekend dat je

vrijwilligers vervangt door betaalde krachten. Jan Boessenkool en Paul Verweel noe-

men dat het verkeerde antwoord op de goede vraag. Professionaliseren in vrijwilligers-

organisaties betekent vooral het voorop stellen van vrijwilligerswerk, zo stellen zij. In

het artikel ondersteunen zij deze stelling met argumenten uit onderzoek en eigen

ervaring.

In weerwil van de trends in onze economische gestuurde samenleving, houdt het artikel

een pleidooi voor aandacht voor werving en behoud van vrijwilligers door ‘goed’ bestuur.

Het gaat hier om verenigingen in de sport. De klantgerichtheid die deze verenigingen

zouden moeten ontwikkelen, is enerzijds gericht op de sporters, anderzijds gericht op

de vrijwilligers. Het moet voor vrijwilligers om meer redenen aantrekkelijk zijn om zich

in te zetten voor de vereniging dan alleen om de sporters te faciliteren. Dat stelt eisen

aan de vereniging en dus aan het bestuur daarvan.

Uit het onderzoek dat als basis dient voor dit artikel komen drie essentiële waarden

naar voren waaraan door de respondenten als goed betitelde clubs voldoen: 1. Vereni-

gingsbinding; 2. Goed kader; 3. Financiën op orde. Vooral de eerste waarde beinvloedt

de aantrekkelijkheid van de vereniging voor leden en vrijwilligers. Een vereniging die

niet meer aantrekkelijk is, heeft zijn bestaansrecht misschien wel verloren. Dat is een

interessante conclusie van de schrijvers, omdat zij daarmee kiezen voor een benadering

van de vereniging vanuit een dienstenperspectief en haar positie op de (vrijwilligers)ar-

beidsmarkt. Misschien is het beleid van NOC*NSF, dat inzet op professionalisering

vooral door inzet van betaalde krachten, wel een goed antwoord, maar dan op de ver-

keerde vraag. Maatschappelijke verschraling kan niet worden bestreden door de socia-

le cohesie te vervangen door inzet van betaalde krachten. De vraag is veel meer: hoe kan

sociale cohesie worden versterkt door effectieve inzet van (betaalde) ondersteuning. Het

pleidooi van de schrijvers doet impliciet een appel op bestuurders van verenigingen om

vast te stellen wat het probleem is achter de geringe beschikbaarheid van vrijwilligers.

De oplossing voor dat probleem kan wel eens veel dichterbij (en goedkoper) zijn dan

aanvankelijk gedacht en door de (betaalde) krachten van de grote sportkoepel bedacht.

Boesekool en Verweel hebben onderzoek gedaan binnen sportverenigingen. Naar mijn

mening zijn hun bevindingen ook interessant voor andere verenigingen. De andere be-

nadering die zij voorstellen is de moeite waard om bij de aanpak van het probleem ‘te

weinig vrijwilligers ‘ af te wegen.

Stop professionaliseren, red desportvereniging3

Page 29: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

Vrijwillige Inzet Onderzocht |29

Als remedie wordt veelal voorgesteld de sport te pro-fessionaliseren. Sportscholen, betaalde managers inverenigingen, kwaliteitsmodellen, et cetera lijken deaangewezen weg. Maar gooien we daarbij niet een zeervolwassen kind met het badwater weg? Hoe staat heteigenlijk met de vrijwilligers? Wat is volgens sportken-ners een goede vereniging? Zou professionaliseren vansportverenigingen niet juist vooral moeten betekenenhet vooropzetten van vrijwilligerswerk? Maar hoedan?In dit artikel pleiten we, op basis van onderzoek én ei-gen ervaringen, voor een eerherstel van de vereniging.

De trendOnlangs op een zaterdagmiddag in de bestuurskamervan een voetbalvereniging een gesprek tussen enkeleleden: Ik begrijp niet waarom niemand tegenwoordigmeer iets wil doen in de club. Ja, die mentaliteit, vooral vande jeugd, ze komen en gaan en het interesseert ze niks. Ik

zou zeggen ‘donderstraal op’, óf ze helpen mee en gedragenzich, óf wegwezen. Vind ik ook, gewoon verplichten, an -ders komt alles neer op dezelfde mensen en die lopen zich

toch al uit de naad.Een doorsnee gesprek dat wekelijks, misschien wel da-gelijks op en rond sportverenigingen is te beluisterenen waarin de gesprekspartners elkaar vooral willenovertuigen dat het vroeger allemaal beter was en allesnu veel minder is. Het geweeklaag past in de discussies

rond het debat over waarden en normen, dat maar wei-nig concreet wil worden en nauwelijks houvast biedt.Voor sportverenigingen geldt, evenals voor veel anderesectoren, dat van overheidswege het beleid de laatstejaren meer en meer gericht is op bezuinigingen, min-der subsidie, privatisering, extra taken, et cetera. Hetkomt erop neer dat sportclubs in toenemende mate ‘deeigen broek moeten ophouden’. “De financiering vansport staat onder druk, en het dilemma is dat de verso-bering samenvalt met de vraag om kwaliteitsverbete-ring”, zoals Ronald Kramer (directeur breedtesport bijNOC*NSF) onlangs ve r kondigde (de Vo l k s k r a n t ,22-01-2004). Het risico dat steeds meer mensen uit fi-nanciële overwegingen afhaken is levensgroot aanwe-zig. Het laat zich raden wie de eersten zullen zijn. ‘Depolitiek’ wil, een enkel tegengeluid daargelaten, in z’nalgemeenheid dat de sport maatschappelijk gezien hetmaximale oplevert zonder dat daarvoor extra middelenworden vrijgemaakt.

Het tegenstrijdige is dat diezelfde NOC*NSF, en in haarkielzog veel verenigingen, de kwa l i t e i t s ve r b e t e r i n gvooral zoekt in meer geld kostende oplossingen, onderde noemer ‘moderniseringsslag’ of ‘professionalise-r i n g s s l a g ’. Deze zou noodzakelijk zijn om de unieke cul-tuur van het sportve r e n i g i n g s l even in Nederland tekunnen behouden. Sportverenigingen in de huidigevorm zullen, volgens een verenigingsondersteuner va n

Van, voor en door vrijwilligers!

Stop professionaliseren, red de sportvereniging

3‘Lang leve de vereniging’ is de titel van een interview met de politicoloog Robert Putnam (de Volkskrant,

30-11-2002). Putnam onderschrijft op basis van een indrukwekkende studie van de Amerikaanse

samenleving het belang van de vrijwillige organisatie voor het maatschappelijke leven. Uit zijn analyse

(‘Bowling Alone’, 2002) blijkt echter ook het gevaar van een oprukkende verschraling, gepaard gaande

met een afname van maatschappelijke solidariteit, omdat mensen steeds minder directe contacten

onderhouden. In zijn ogen zijn het juist verenigingen die deze trend moeten keren. Verenigingen moeten

ondersteund worden ten behoeve van het behoud van de maatschappelijke samenhang en de

zelfredzaamheid van de burgers. In de sport zullen velen zijn betoog onderschrijven. Maar tegelijk

dringt de vraag zich op of de verenigingen niet zelf ten onder gaan aan de individualiseringstendens, die

zich aandient in de vorm van een tekort aan vrijwilligers en minder binding van de leden.

Jan Boessenkool en Paul Verweel

Page 30: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

30 | Vrijwillige Inzet Onderzocht

de KNVB, niet in staat blijken de kwaliteit die leden/klanten eisen te leveren. Hoewel we hier de trendset-tende ideeën van de NOC*NSF volgen, vindt deze orga-nisatie daarin veel steun binnen en buiten de sportwe-r e l d. De vereiste moderniseringsslag vertaalt zich alsvolgt: “..., de sportvereniging van nu wordt de (maat-s c h a p p e l i j ke) onderneming van morgen” (NOC* NSF,2002:1). Hetzelfde ‘pamflet’ schetst “Een toeko m s t-beeld in 2008: De vitale sportvereniging anno 2008 iseen ondernemende en vraaggerichte vereniging. Eigen-lijk is het een (maatschappelijke) onderneming dienaast een breed scala van sportactiviteiten eve n e e n sandersoortige diensten (kinderopvang, huiswe r k b e g e-leiding, boodschappendienst, etc.) aanbiedt.” Daarbij voorziet de NOC*NSF optimale samenwer-king met bedrijven in de buurt of de wijk (onder ande-re kennis en expertise van bedrijven tegenover gebruikvan accommodaties) en met scholen: “door de bunde-ling van accommodaties en gekwalificeerd kader is deonderneming bij uitstek geschikt om kinder- en na-schoolse opvang aan te bieden”. Bovendien sluit de on-derneming samenwe r k i n g s verbanden met anderesportverenigingen en adopteert kleinere verenigingen.De NOC*NSF denkt dit toekomstbeeld vooral te kun-nen realiseren door het aanstellen van “verschillendebetaalde verenigingsmanagers... die oog hebben voorde omgeving en de activiteiten van de ondernemingdaar moeiteloos op af kunnen stemmen.” De doelstel-lingen voor 2008 spreken van 2700 verenigingsma-nagers en verder van veel beroepstrainers (40 procentvan de verenigingen) en 100 procent gekwalificeerdetrainers.

Dat de opstellers van deze ambitieuze plannen zelf teweinig oog voor hun omgeving hebben gehad en in ie-der geval een te beperkte contextanalyse gemaakt heb-ben, bleek onlangs (januari 2004) toen duidelijk werddat het idee van honderden extra verenigingsmanagerslosgelaten moest worden vanwege de subsidiestop vande overheid. Echter, de beleidsgeluiden die enkele ja-ren geleden zijn ingezet en waarop de sportwereld col-lectief heeft gereageerd met ideeën over professionali-sering en modernisering, zijn in de dagelijkse praktijkvan sportverenigingen allerminst verstomd. De sport-wereld volgt organisatorisch het beleid, past zich aanen is daarin nogal reactief. Dat beleid is in Nederlandal een aantal jaren vooral geïnspireerd vanuit een een-zijdige economische invalshoek, hetgeen zich in desportwereld uit in termen als ondernemingen, het aan-

bieden van producten, klantgerichtheid en bedrijfs-voering. Daarbij is een toenemende invloed van (ver-enigings)managers en andere beroepskrachten merk-baar. Deze dreigt een van de belangrijkste peilers vanhet verenigingsleven, het vrijwilligerswerk, te onder-mijnen.Dit laatste zal bij een zich versterkende trend, zo vre-zen wij, pas over een aantal jaren duidelijk worden:verdere afkalving van het vrijwilligerswerk, toene-mende gedwongen afhankelijkheid van beroepskrach-ten en voor steeds meer mensen onbetaalbare lidmaat-schapskosten. Tenzij de aanwezige tegengeluiden col-lectiever worden en een trendbreuk weten te forceren.Om dit bereiken zullen we primair (opnieuw) moetenstilstaan bij de vraag: “waartoe zijn sportverenigingenop aard?” (zie Gastelaars, 1997)

Onderzoek naar best practicesIn het kader van het onderzoeksprogramma Waardenen Normen in de Sport van de NOC*NSF en VWS zijnwij op zoek gegaan naar best practices onder sportver-enigingen (zie Boessenkool en De Jong, 2001). Demeeste onderzoeken in de sportwereld tot nu toe con-centreerden zich vooral op probleemgebieden zoalsfair play, infrastructuur, financiering, allochtonen envrijwilligersbeleid. Weinig onderzoek richt zich op deintrinsieke, positieve waarden van sport en sportver-enigingen. Het plezier dat miljoenen mensen wekelijksbeleven aan het sporten zelf of aan de organisatie daar-van, blijft onzichtbaar. Problemen krijgen onevenre-dig veel aandacht. In deze zin sluit het onderzoek naarbest practices aan bij een aanbeveling van Colette Ro-ques, zoals zij deze formuleert in haar analyse van hetlandelijke programma ‘Vrijwilligers in de Sport’ (VIS)(Roques, 2004): “De zegeningen tellen (en communice-ren) in plaats van de noodklok luiden.”

Genoemd onderzoek richtte zich op de vraag: “Wat zijnvolgens direct betrokkenen goede sportverenigingen enwelke belangrijke kenmerken vertonen deze?” Antwoordop deze vraag, zo verwachtten wij, zou ons iets lerenover hetgeen velen kennelijk belangrijk vinden tenaanzien van sportverenigingen en hun bemoeienisdaarmee. Het zou tevens iets zeggen over de richtingdie (veel?) sportverenigingen zouden opgaan vanuit deveronderstelling dat goede voorbeelden doen volgen,al blijft voorspellen een riskante aangelegenheid en isgeneralisatie niet op z’n plaats. Bovendien zou kunnenblijken of de schijnbaar zo algemeen aanvaarde profes-

Stop professionaliseren, red de sportvereniging

Page 31: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

Vrijwillige Inzet Onderzocht |31

sionaliseringstrend, zoals in de vorige paragraaf gepre-senteerd, op enige empirische fundering kan rekenen.Een belangrijke achterliggende vraag was of de aloudeverenigingsstructuur (vergelijk de zogenaamde tradi-tionele vereniging - zie onder anderen Anthonissen enBoessenkool, 1995) aan herziening toe is.

Het (kwalitatieve) onderzoek heeft zich gericht opmeerdere takken van sport waarbij rekening is gehou-den met individuele en teamsporten: toerfietsen, gym-nastiek, veldvoetbal, volleybal en basketbal. Allereerstis aan betreffende bondsbestuurders gevraagd welkeverenigingen (in het midden van het land: Utrecht enomstreken) volgens hen als goede verenigingen be-kend staan en waarom. Vervolgens is dezelfde vraaggesteld aan een aantal journalisten en medewerkersvan gemeentelijke sport- en recreatiediensten, beidebelangrijke stakeholders en beïnvloedend in de beeld-vorming. Empirische data en literatuurbestudering (zie Boessen-kool en De Jong, 2001, pp.51-66) leverden uiteindelijkde volgende thema’s op:• sportverenigingen in veranderende maatschappelij-

ke context (Van den Heuvel en Van der Poel, 1999,o.a. p.69; Van Bottenburg en Schuyt, 1996);

• maatschappelijke functie: diversiteit en identiteit(Van den Heuvel en Van der Poel, 1999; Verweel,2001; Anthonissen en Boessenkool, 1998);

• context en netwerk (o.a. Meijs, 1997; Lucassen enHoogendam, 1998);

• structuur en basisprincipes organisatievorm (Meijs,1997; Handy, 1998);

• kwaliteit van het leiderschap (Anthonissen en Boes-senkool, 1995, 1998);

• kwaliteit van de organisatie (Meijs, 1997; Van deHeuvel en Van der Poel, 1999);

• overeenkomsten en verschillen tussen takken vansport (Anthonissen en Boessenkool, 1998; Van denHeuvel en Van der Poel, 1999);

• toekomstvisie: vitalisering (Anthonissen en Boes-senkool, 1995; Steenbergen en Tamboer, 1998; Vanden Heuvel en Van der Poel, 1999; Anthonissen enVan Eekeren, 2000).

Aan de hand van deze thema’s zijn de onderzoeksre-sultaten beschreven en uiteindelijk geanalyseerd.

Daarnaast zijn onderzoeken gedaan naar de mogelijk-heid van het ondersteunen van verenigingen die te ma-ken hebben met het proces van multiculturalisering

(Anthonissen en Van Eekeren, 2000; Verweel, 2000,2001; Van Eekeren, 2004). Deze veelal oude arbeiders-voetbalverenigingen in grote steden zien zich gecon-fronteerd met de komst van grote groepen allochtonejongeren en klagen over gebrek aan kader en participa-tie van de ouders. In de volgende paragraaf gaan we inop de belangrijkste conclusies.

OnderzoeksconclusiesDe door de respondenten als goed betitelde clubs blij-ken aan een drietal essentiële waarden te hechten:1) verenigingsbinding; 2) goed kader; 3) de financiënop orde. Simpel en kernachtig, voor praktisch alle on-derzochte verenigingen. Daarbij gaat het de bestuur-ders vooral om het vasthouden van hetgeen men be-reikt heeft en het handhaven van het huidige niveau.Deze verenigingen slagen er dus tegen de wind van in-dividualisering en modernisering in hun kader vast tehouden en de binding met de leden vorm en inhoud tegeven. Vrijwilligers werven en vasthouden is aan deorde van de dag. Er is geen sprake van een crisisgevoel,wel van dagelijks realisme en pragmatisme.

Opvallend is, als een belangrijke tweede conclusie, datde geselecteerde clubs heldere keuzen hebben ge-maakt met betrekking tot hun identiteit en/of imago;ook in de ogen van de geraadpleegde externe deskun-digen. Alle zijn helder in de relatie tussen de prestatie-en recreatiegerichtheid van aangeboden activiteiten,inclusief de keuze voor bepaalde doelgroepen en even-tuele andere (maatschappelijke) diensten. De goedeverenigingen weten een redelijke balans te vinden tus-sen prestatie en recreatie. Daarbij is overigens opval-lend dat, anders dan voor de grote meerderheid aans p o r t verenigingen geldt (vergelijk Anthonissen enBoessenkool, 1998), het accent veel minder ligt opprestaties, schaalvergroting (bijvoorbeeld middels fu-sies) en verdergaande commercialisering.

De derde en meest in het oog springende conclusiericht zich op de organisatievorm van sportverenigin-gen. Talrijk zijn inmiddels de ideeën omtrent andereorganisatievormen voor sportclubs dan die van de be-kende ‘traditionele vereniging’. We noemen hier de in-deling van Anthonissen en Van Eekeren (2000) alsvoorbeeld:1. Professionele organisatie, waarin de verantwoorde-

lijkheid volledig bij de professional ligt en de be-trokkenheid van de leden laag is.

Page 32: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

32 | Vrijwillige Inzet Onderzocht

2. Professionele organisatie, ondersteund door vrijwil-ligers: in dit type ligt de verantwoordelijkheid pri-mair bij professionals, daarbij ondersteund doorvrijwilligers; de betrokkenheid van de verenigings-leden is bij deze variant matig.

3. Vrijwilligersorganisatie, ondersteund door profes-sionals: de verantwoordelijkheid ligt primair in dehanden van vrijwilligers en de betrokkenheid is re-delijk tot hoog.

4. Vrijwilligersorganisatie: de ve r a n t wo o r d e l i j k h e i dligt volledig bij vrijwilligers en de betrokkenheidbinnen de vereniging is hoog.

Vanzelfsprekend hebben we het hier over ideaaltypenen komen we in de praktijk diverse combinaties tegen.Echter, onze onderzoeksresultaten wijzen uit dat, an-ders dan de in de tweede paragraaf geschetste trendzou suggereren, de meest vitale verenigingen van ditmoment vooral te scharen zijn onder de derde varianten zelfs deels onder de vierde.B e t r o k kenheid en verenigingsbinding blijken (nogsteeds) essentiële waarden. De keuze valt op een zosterk mogelijk vrijwillig kader waarbij (eventuele) be-roepskrachten ondersteunend zijn en met name inge-huurd worden voor zaken waarvoor het uiterst lastig isvrijwilligers te vinden, zoals financiële en administra-tieve taken. Verder is er in de geselecteerde en onder-zochte verenigingen veel aandacht voor het vereni-gingskarakter en speelt de commercie geen of een on-dergeschikte rol.

Een laatste belangrijke conclusie gaat over de financië-le huishouding van sportverenigingen. Deze moet, zo-als een voorzitter aangaf, ‘op orde’ zijn. De financiënstaan echter niet als eerste op de agenda. Zij zijn afhan-kelijk van de eerder gemaakte identiteitsvragen. Wileen club zich vooral richten op prestaties van selectie-teams, dan zal zo’n keuze financiële consequentieshebben. Maar ook een keuze voor bijvoorbeeld G-voet-bal heeft gevolgen voor de inkomsten en uitgaven. Im-mers, veel verstandelijk gehandicapten zijn niet instaat het volle pond aan contributie te betalen. Ditgeldt ook voor bijvoorbeeld leden uit achterstandswij-ken.De geïnterviewden zijn eensgezind over de plek dieeventuele sponsors en hun commerciële activiteiten inde club kunnen of mogen krijgen. Voorop staat dat declub z’n eigen broek kan ophouden en op eigen krachtlevensvatbaar blijft. Dat betekent dat sponsorgeld wel-kom is mits ingezet voor extra activiteiten waarvan de

continuïteit van de vereniging niet afhankelijk is enwaarvan bovendien de leden in de breedte profiteren,niet slechts de selectieteams. Het uitgangspunt is datieder lid evenveel rechten en plichten heeft en gelijk-waardig behandeld wordt vanuit de beschikbare mid-delen.

Dit onderzoek geeft aan wat insiders een goede clubvinden. Het beeld is, zou men kritisch kunnen zeggen,nogal conservatief of nostalgisch. Het beeld van degoede vereniging ligt niet ver af van het standaard-beeld van de traditionele vereniging. Een verenigingwaarin geheel in de lijn van Putnam sprake is van bin-ding, sterke netwerken, veel plezier en vertrouwen inelkaar. Als we de critici blijven volgen, is dat nou netwat - mogelijk wel gewenst - echter in de praktijk nietmeer mogelijk is. De vrijwilligers zouden er immersniet meer zijn, goed kader zou ontbreken en de ledenhebben geen binding meer, zeggen deskundigen enpraktijkmensen. En, zeggen zij, kijk eens hoeveel ver-enigingen het loodje leggen.Maar hebben de critici wel gelijk? Dat vele kleine ver-enigingen het niet volhouden, ligt meer aan het ontbre-ken van bestaansrecht dan aan het verlies van bindingen een tekort aan vrijwilligers. Er zijn nog altijd meerdan een miljoen vrijwilligers en de verenigingen orga-niseren nog altijd meer dan vijf miljoen sporters. Welkconcern, welke overheidsorganisatie of welke anderegesubsidieerde welzijnsinstelling heeft meer personeelen leden en zulke lage personele kosten? We moetenrealistisch blijven en oog hebben op wat er op vereni-gingen afkomt. Echter, verhoudingsgewijs doen ver-enigingen in vergelijking met sterk(er) gesubsidieerdeorganisaties goed, zeker als je naar de cijfers kijkt ennaar wat mensen zien als een goede vereniging.

Tegen de trend in: pleidooi voor een anderebenaderingVerreweg het grootste deel van de wekelijkse sportacti-viteiten in Nederland speelt zich nog steeds af in watwij ‘gewone’ sportverenigingen noemen, die proberenal dan niet succesvol te overleven. De afhankelijkheidvan duizenden vrijwilligers is groot en zal groot blij-ven, zo is te verwachten. De ingezette moderniserings-slag van organisaties als de NOC*NSF impliceert groterisico’s voor verdere afkalving van het enthousiasmevan al die vrijwilligers. Wie zelf vrijwilligerswerk doetof beschikt over enig inlevingsvermogen ten aanzienvan de beweegredenen van vrijwilligers, zal snel kun-

Stop professionaliseren, red de sportvereniging

Page 33: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

Vrijwillige Inzet Onderzocht |33

nen concluderen dat deze niet of nauwelijks plezierzullen beleven aan klussen in een sportvereniging dieals een onderneming geleid wordt, waarbij sportactivi-teiten als producten worden aangeboden, en managersin toenemende mate de dienst uitmaken.In z’n algemeenheid zijn sportclubs geen bedrijven ofondernemingen en moeten dat ook niet willen zijn.

De gedachte achter de ingezette trend is dat verenigin-gen klantgerichter moeten worden, zodat zij beter vol-doen aan de vragen en eisen van de huidige sporters.Daar is niets mis mee. Er is ook niets mis met sportbe-drijven die zich commercieel op deze markt richten.Maar de meeste sporters moeten het van een vereni-gingsaanbod hebben. Een vereniging die inspeelt op dewensen van haar leden (zowel sporters als vrijwilli-gers).Het primaire proces in een gemiddelde sportvereni-ging is tweeledig: enerzijds is zij gericht op het sportenzelf, leden in staat stellen op een plezierige wijze tekunnen sporten; anderzijds gaat het om het vrijwilli-gerswerk. Vrijwilligers in de sportwereld verzetten aldat werk niet slechts om anderen in staat te stellen tekunnen sporten; immers, dat is op den duur niet vol tehouden. Vrijwilligers doen dat vooral ook omdat ze erzelf plezier aan (kunnen) beleven, omdat het de kwali-teit van hun leven positief beïnvloedt, omdat ze op diewijze bij een groep horen en zich kunnen thuis voelenin hun ‘cluppie’. Daar ligt de sleutel voor het succes:het aanbieden van een verenigingscontext waarin degeïndividualiseerde mens de mogelijkheid gebodenwordt zich met plezier of uit verantwoordelijkheidsge-voel te binden aan anderen.

De professionalisering van sportverenigingen zou zichmoeten concentreren op het plezier dat vrijwilligerszoeken in sportverenigingen: vrijwilligerswerk niet on-dergeschikt aan de sportactiviteiten maar er naast, iseven belangrijk. Dat moet de inzet van de sportbe-stuurders zijn, niet alleen voor anderen, ook voor hen-zelf. Zo’n houding zal potentiële vrijwilligers gemakke-lijker over de streep trekken zich in te zetten. Boven-dien werken gemotiveerde vrijwilligers aan bindingmet de spelende (jeugd)leden, volgens de wetten vande theorie over dienstverlenende organisaties (Nor-mann, 1991). De club komt in een positieve spiraal, inplaats van in een negatieve. De ondersteuning vansportbonden, koepels en (lokale) overheden zoudenzich hiervoor sterk moeten maken, in plaats van zich te

scharen achter de geluiden over afnemende betrok-kenheid en verkeerde mentaliteit van de jeugd. Oor-zaak en gevolg dienen omgekeerd te worden. Vrijwilli-gers moeten trots kunnen zijn, dat uitstralen en zichgewenst voelen in plaats van zich verwant voelen meteen uitstervende diersoort, die zo gek is datgene tedoen wat anderen nalaten.

Eigen ervaringen leren ook dat de verhalen niet klop-pen. Velen blijken bereid iets voor de club te doen en alsnel beleven ze er plezier aan, bijvoorbeeld aan hettrainen en begeleiden van verstandelijk gehandicaptenof E’tjes en F’jes; of als leider van een lager elftal waar-bij, onafhankelijk van winst of verlies, in de derdehelft uiteindelijk altijd gewonnen wordt. De intrinsie-ke waarden van sport zijn in dit opzicht onschatbaarhoog, doelen op zich. De ervaringen leren ook dat ve-len nooit gevraagd worden vrijwilligerswerk te doen.Veel moeders zijn nooit gevraagd. Veel ouders wordenniet gevraagd als er al een leider is. Allochtonen wor-den alleen in uiterste noodzaak gevraagd. Bijna nie-mand biedt zichzelf aan als bestuurslid of leider, al washet alleen maar uit bescheidenheid. Echter, de capaci-teiten van de leden kennen en ze daar vervolgens opaanspreken, brengt mensen in de verleiding ‘ja’ te zeg-gen: “Goh, kennelijk zien ze iets in mij en word ik ge-waardeerd...” ‘Kopstuk’ Theo van Loon zegt het alsvolgt, als hij gevraagd wordt welk onderzoek hem al-tijd is bijgebleven (Denis, 2004:63): “Dat was een kleinonderzoekje van jaren geleden, waarin vooral werd na-gegaan waarom mensen niet actief waren in het vrij-willigerswerk. Met stip op één stond de uitspraak: ‘ikben nooit gevraagd’. Blijkbaar stellen we die vraag nietrechtstreeks aan elkaar.”

Onderzoek (Anthonissen en Van Eekeren, 2000; Ver-weel, 2001; Van Eekeren, 2004) naar het werven vanallochtone ouders bevestigt dat beeld. Veel clubs kla-gen over het gebrek aan allochtone vrijwilligers in debegeleiding van jeugdsporters. Maar tegelijk zijn erwel veel allochtone ouders bij het sporten te vinden.Het blijkt dat men pas een ouder vraagt als er niemandanders van het autochtone kader meer is; maar ook datmen de nieuwkomer geen goede inbedding geeft enmen zich niet verdiept in de achtergronden van de tevragen vrijwilliger. Genoemd onderzoek bracht aanhet licht dat een van de clubs zelf geen ouders kon krij-gen, totdat twee allochtone jongerenwerkers onder-steuning boden. Zij vroegen ouders niet om shirts te

Page 34: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

34 | Vrijwillige Inzet Onderzocht

wassen of auto’s te rijden, maar deel te nemen aan deopvoeding van de kinderen. Ruim honderd ouderskwamen luisteren, meer dan tien gaven zich dezelfdeavond op, maar de voorzitter van de vereniging hebbenze verder niet meer gezien. Die was van mening dat ernog niets gebeurd was. Ook constateerden de onder-zoekers dat een Turkse vader, die altijd meeging, ge-vraagd werd een autochtone leider die niet kon, te ver-vangen. De vader ging akkoord, schafte zelfs een trai-ningspak aan, werd bedankt voor zijn invalbeurt enkon weer langs de lijn plaatsnemen met een bedankje.De ‘echte’ coach was immers terug. Het probleem isniet dat allochtone ouders niet bereid zijn, maar datclubs ze niet weten te binden of liever niet willen bin-den tenzij voor de opvang van jeugdactiviteiten.

Het reservoir aan potentiële vrijwilligers is ons inzienszelfs op dit moment vele malen groter dan wordt aan-genomen. Het percentage vrouwen dat bestuurlijke enkaderfuncties in de sportwereld vervult, is nagenoeg teverwaarlozen. Doordringen in dat typische mannen-bolwerk valt niet mee, zeker niet als daar vanuit diemannen niet over nagedacht wordt. Dat geldt even-eens voor potentiële bestuurders van allochtone af-komst (Anthonissen en Van Eekeren, 2000). Allochtoneleiders zijn voor veel clubs prima, maar ze in het be-stuur opnemen is kennelijk (nog) een brug te ver. Tenslotte zou ook een (veel) groter beroep gedaan kunnenworden op de jeugd van 16-20 jaar, in ieder geval invoetbalverenigingen.

AfrondingVerenigingen zouden niet mee moeten doen in de pro-fessionaliseringsslag, althans niet zoals deze in de

trend vanuit de NOC*NSF is vertaald. Verenigingenzouden terug moeten gaan naar de eigen grondslag tenbehoeve van hun toekomst, ten behoeve van het ple-zier van vrijwilligers en leden en ten behoeve van dedoor Putnam benoemde productie van sociaal kapitaalals cement voor de samenleving en redzaamheid voorde burger. Professionals moeten dat niet vervangen,wel ondersteunen. We zijn voorstander van professio-nalisering van de ondersteunings- en adviesstructuur,en daar is nog veel werk te doen (Anthonissen en VanEekeren, 2000). Niet vervangen, omdat we daarmeeiets onherstelbaars dreigen te verliezen. Als een ver-eniging ten onder gaat, komt deze niet meer terug. Welondersteunen, omdat een vrijwillige vereniging zekeradvies kan gebruiken of iemand die gespecialiseerdelastige klussen uit handen neemt en/of het de vrijwilli-gers makkelijk maakt. Maar de grondslag van een goe-de vereniging is de vrijwillige organisatie.De vrijwillige organisatie heeft problemen. Ja zeker,maar wie niet? Zien we het private en publieke organi-saties beter doen? Met zo’n omvang? Waar meer daneen miljoen vrijwilligers zijn, kan niemand zeggen dater geen vrijwilligers zijn. Natuurlijk zijn er nóg meernodig.Verenigingen kunnen hun problemen aan als:1. zij oog hebben voor de toekomst;2. gemeente en rijk stoppen hen te overbelasten met

regelingen, alsof ze ondernemingen zijn; 3. het rijk ze blijft steunen met de breedtesportimpuls,

die gericht professioneel kan adviseren; 4. zij mogelijkheden bieden voor positieve identifica-

tie aan vrijwilligers en leden, in plaats van hun zwa-nenzang te laten horen.

Leve de vereniging, van, voor en door leden!

Stop professionaliseren, red de sportvereniging

Page 35: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

Vrijwillige Inzet Onderzocht |35

Referenties

Anthonissen Anton en Jan Boessenkool, Betekenissen van Besturen: Utrecht, 1998, ISOR.

Anthonissen Anton en Frank van Eekeren, Interculturalisatie: nieuwe kansen in de sport: Utrecht, 2000, CBM/UU.

Anthonissen Anton en Jan Boessenkool, De sportvereniging tussen traditie en commercie: Arnhem, 1995, NOC*NSF.

Boessenkool Jan en Arjan de Jong, Sportverenigingen in de 21e eeuw: voor en door leden?: Arnhem, 2001, NOC*NSF.

Bottenburg M. van en K. Schuyt, De maatschappelijke betekenis van sport, Arnhem, 1996, NOC*NSF.

Eekeren F.J.A. van, Toegankelijkheid van verenigingen voor allochtone jeugd en ouders, Utrecht, 2003, CMCO/UU.

Gastelaars M., Human Service in veelvoud. Een typologie van dienstverlenende organisatie, 1997, Utrecht, SWP.

Handy, C., Understanding voluntary organizations, Londen, 1998, Penguin Books.

Heuvel M. van den en H. van der Poel, Sport in Nederland, een beleidsgerichte toekomstverkenning, Tilburg, 1999, KUB.

Lucassen J. en A. Hoogendam, Time out!, in: J. Steenbergen, A.J. Buisman, P. de Knop en J.M.H. Lucassen, Waarden en Normen

in de Sport, Analyse en beleidsperspectief, 1998, Houten, Bohn Stafleu van Loghum.

Meijs L., Management van Vrijwilligersorganisaties, Utrecht, 1997, NOV Publicaties.

NOC*NSF, Professionalisering in de Sport: Arnhem, 1998, NOC*NSF.

NOC*NSF, De Vereniging wint! Meerjarenbeleidsplan 2002-2004: Arnhem, 2002, NOC*NSF.

Normann R., Service Management. Strategy and Leadership in Service Business, 1991, Chicester, John Wiley and Sons.

Steenbergen J. en J. Tamboer, Het dubbelkarakter van sport: een conceptuele dynamiek, in: J. Steenbergen, A.J. Buisman, P. de

Knop en J.M.H. Lucassen, Waarden en Normen in de Sport, Analyse en beleidsperspectief, 1998, Houten, Bohn Stafleu van

Loghum.

Putnam Robert D., Bowling Alone: New York, 2000, Simon & Schuster.

Verweel P., Betekenisgeving in organisatiestudies, de mechanisering van het sociale, 2000, Utrecht, ISOR.

Verweel P., Sense making in sport organizations, in: Annelies Knoppers (ed.) The construction of meaning in sport organizations:

Management of diversity, 2001, Maastricht, Shaker Publ.

Volkskrant de, Lang leve de vereniging: interview met Robert D. Putnam, 30 november 2002.

Volkskrant de, Bezuinigingen stellen de sportclub voor dilemma: 22 januari 2004.

Page 36: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

36 | Vrijwillige Inzet Onderzocht

plaatsbepaling

Ruud Duvekot,

coördinator Kenniscentrum EVC

EVC in de rondte4

zelf. Het draagt bij aan de ontwikkeling van individuen en het

versterken van human capital management van organisaties.

EVC kent twee stromingen. EVC kan zich specifiek richten op

het erkennen van de competenties binnen bestaande certifi-

cerings- en diplomastructuren. In deze vorm is EVC een al-

ternatieve route naar certificering of diplomering. EVC richt

zich op het waarderen van iemands ontwikkeling in de vorm

van ‘papieren schouderklopjes’.

EVC kan ook worden ingezet als instrument voor loopbaan-

vorming. Het verstrekken van diploma’s en certificaten is dan

het middel om te tonen hoe ver de ontplooiing van een indivi-

du al is gevorderd én verder kan worden gebracht. Het gaat

dus vooral om ontwikkeling en uitvoering van het Persoonlijk

Ontwikkelings Plan.

EVC en vrijwilligersEVC in het vrijwilligerswerk kent reeds vele toepassingen bij

verschillende organisaties. Ruim 4 miljoen mensen in Ne-

derland, oftewel een derde van de volwassen bevolking,

houdt zich bezig met vrijwilligerswerk. Dat daarmee een

enorm reservoir aan competenties kan worden aangeboord

maken de auteurs van het artikel over erkennen van compe-

tenties van vrijwilligers heel duidelijk. Het betreft waardevol-

le competenties die voor een verscheidenheid aan doeleinden

kunnen worden ingezet ten behoeve van de vrijwilliger én de

betreffende vrijwilligersorganisaties. Iedereen wint dus met

EVC. Aan breed draagvlak geen gebrek. Nu de brede toepas-

sing - EVC in de rondte - nog!

De belangrijkste vragen zijn op dit moment hoe het individu -

te beginnen bij het invullen van het portfolio - te prikkelen om

te investeren in de eigen loopbaan, hoe duidelijk aan te geven

waar het ‘EVC-loket’ zit en waar het investeringskapitaal is te

vinden voor het opstarten van een EVC-aanpak. Een tip is

misschien om een EVC-platform voor alle betrokken partijen

in het vrijwilligerswerk op te richten dat de uitwisseling van

ideeën en kennis kan stimuleren.

De Erkenning van Verworven Competenties (EVC) is in

opkomst. Sinds eind vorige eeuw wordt hard gewerkt

aan het invoeren van de EVC-systematiek. Onder het

motto ‘De fles is half vol!’ was en is de leidende ge-

dachte dat mensen werkendeweg allerlei waardevolle

competenties verwerven. Al dat informele leren erken-

nen is een enorme stimulans om mensen (weer) aan het

leren te krijgen. Leren op basis van hun eigen behoefte

en in hun eigen omgeving. Dat dit positieve effecten

heeft voor economie en maatschappelijke participatie is

logisch. Immers, investeren in ontwikkeling betaalt zich

altijd terug. Om deze gedachtengang te ondersteunen

werd in 2001 zelfs een heus Kenniscentrum EVC opge-

richt.

EVC is inmiddels wel een blijvertje. Het wordt vooral be-

nut voor diplomering en effectiever personeels- en op-

leidingsbeleid. Aan pilots en proeftuinen geen gebrek.

Integrale of structurele EVC-benutting laat nog op zich

wachten, omdat dit nogal wat vergt van organisaties.

EVC vraagt immers om het vooropstellen van het leren-

de individu. Organisaties moeten daarop leren inspelen

om er zelf ook beter van te worden. Dit is een omkering

van belangen en verantwoordelijkheden: zelfsturing in

plaats van aansturing.

EVC in een notendopEVC richt zich op het herkennen, waarderen en verder

ontwikkelen van wat iemand al heeft geleerd in formele

leeromgevingen als school en informele leeromgevin-

gen als werkplek en thuis. Reeds aanwezige competen-

ties worden achtereenvolgens geïnventariseerd, beoor-

deeld en erkend door middel van certificering of diplo-

mering. Op basis hiervan kan tenslotte persoonlijke

ontwikkeling vorm krijgen. ‘Competentie’ betekent in

deze zin op een bepaalde wijze weten te handelen. Of ie-

mand competent is, blijkt uit dat handelen.

EVC is niet bedoeld om ontbrekende kennis en vaardig-

heden te tonen. EVC moet verder bouwen op de reeds

aanwezige competenties. Vandaar het motto De fles is

half vol. EVC toont hoe vol de fles is en hoe die fles verder

gevuld kan worden. EVC is daarmee geen doel op zich-

Page 37: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

Vrijwillige Inzet Onderzocht |37

Bij het leren verschuift de aandacht van het ve r g a r e nvan kennis naar het ve r we r ven van competenties. Com-petenties zijn combinaties van ke n n i s, inzicht, va a r d i g-heden en houding die nodig zijn om in bepaalde situ-aties goed te kunnen handelen. Competenties kunnenvakspecifiek zijn, bijvoorbeeld het goed kunnen begelei-den van verstandelijk gehandicapten, maar ook meer al-gemeen, bijvoorbeeld duidelijk kunnen communiceren. Een methode om inzichtelijk te maken welke compe-tenties mensen hebben opgedaan is EVC, oftewel Er-kenning van Verworven Competenties. Bij EVC wor-den de competenties waarover iemand beschikt be-noemd, getoetst aan een standaard (bijvoorbeeld de

formele eindtermen van een opleiding), en erkend inde vorm van bijvoorbeeld een formeel diploma of vrij-stellingen voor onderdelen van een opleiding. In 2003 heeft het Kenniscentrum EVC de vier sferenvan EVC geïntroduceerd. Deze vier sferen, weergege-ven in figuur 1, vloeien voort uit een combinatie vanenerzijds het doel waarvoor en anderzijds de contextwaarin EVC wordt ingezet. Voor wat betreft de doel-stellingen wordt uitgegaan van het onderscheid in eensmalle benadering, gericht op certificering en eenmeer brede benadering gericht op loopbaanontwikke-ling en persoonlijke ontwikkeling. De context verwijstnaar de meetlat of standaard die wordt gehanteerd.

Erkennen van competenties van vrijwilligers

Hoe staan vrijwilligers(organisaties) hier tegenover?

4

Els van Dam, Andrea Klaeijsen en Jos Frietman

De laatste jaren verandert de visie op hoe, waar en wanneer mensen leren. Werd leren voorheen gezien

als iets dat je vooral op school doet, nu wordt ingezien dat mensen overal en altijd, bewust en onbewust,

leren. Bijvoorbeeld al werkende, thuis, of in vrijwilligersactiviteiten. Dit levenslange en levensbrede

leren wordt in de huidige maatschappij van belang geacht, omdat veranderingen elkaar snel opvolgen

en mensen hier voortdurend mee om moeten leren gaan (Onderwijsraad, 2003).

De visie dat mensen altijd en overal leren, plaatst ook vrijwilligerswerk in een ander perspectief. Biedt

vrijwilligerswerk vrijwilligers in de eerste plaats een mogelijkheid om leuk en maatschappelijk relevant

werk te doen, daarnaast geeft het ze een kans om veel te leren.

Figuur 1 – De vier sferen vanEVC (aangepast naar: Kennis-centrum EVC, 2003)

Page 38: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

38 | Vrijwillige Inzet Onderzocht

Werden voorheen de EVC-achtige activiteiten die nietleiden tot een formeel, landelijk of sectoraal erkend,diploma of certificaat niet tot het domein van EVC ge-rekend, het hierboven geïllustreerde sferenmodel ver-breedt het domein van EVC. Het gebruik van elk struc-turerend referentiekader als toetssteen voor erkenningimpliceert dat ook EVC-activiteiten op regionaal of in-stellingsniveau die niet automatisch leiden tot een for-meel diploma of certificaat, tot het domein van EVCgerekend kunnen worden. Dit biedt beloftevolle per-spectieven voor het vrijwilligerswerk, onder meer om-dat hierdoor ruimte gecreëerd wordt voor het ontwik-kelen van een ‘eigen’ competentiestandaard voor devrijwilligerssector of een afzonderlijke vrijwilligersor-ganisatie, wanneer dit een vereiste blijkt te zijn vooreen succesvolle implementatie van EVC voor vrijwilli-gers.

Een succesvolle ontwikkeling, invoering en benuttingvan EVC wordt gezien als een goede manier om deaantrekkelijkheid en professionaliteit van het vrijwilli-gerswerk te vergroten. Het invoeren van EVC kan wor-den gezien als een aanvulling op en verdere ontwikke-ling van het door een vrijwilligersorganisatie gevoerdeHRM-beleid. EVC kan in die hoedanigheid bijdragenaan het verbeteren van de professionaliteit van vrijwil-ligers en het vergroten van hun loopbaanmogelijkhe-den, zowel binnen het vrijwilligerswerk, als ook in hetonderwijs en op de arbeidsmarkt. Tegelijkertijd zalsprake zijn van een positief effect op de professionali-teit van vrijwilligersorganisaties. Erkenning en ont-

wikkeling van de competenties van vrijwilligers komtimmers ook de vrijwilligersorganisatie zelf ten goede.Bovengenoemde effecten zullen er naar verwachtingtoe leiden dat EVC de instroom en het behoud van vrij-willigers voor vrijwilligersorganisaties bevordert. Sa-menvattend worden in figuur 2 de aanleidingen en be-oogde effecten van EVC als interventie in een vrijwilli-gersorganisatie schematisch weergegeven.

EVC in het vrijwilligerswerk krijgt steeds meer aan-dacht. Zo hebben in 2002 het Nederlands Instituutvoor Zorg en Welzijn (NIZW) en CIVIQ het initiatiefgenomen tot het project ‘EVC vrijwilligerswerk’. Doelvan dit project is organisaties die met vrijwilligers wer-ken in staat te stellen om de competenties die vrijwilli-gers opdoen in beeld te brengen en te erkennen. Hetproject is gestart met een onderzoek naar de vraag ofvrijwilligers en organisaties die met vrijwilligers wer-ken EVC wenselijk en haalbaar vinden. Het onderzoekis uitgevoerd door het Kenniscentrum Beroepsonder-wijs Arbeidsmarkt (KBA) te Nijmegen. In het onderha-vige artikel wordt verslag gedaan van de opzet en debelangrijkste bevindingen van het onderzoek.

OnderzoekHet onderzoek naar de wenselijkheid en haalbaarheidvan EVC in het vrijwilligerswerk is uitgevoerd in tweefasen. Doel van de eerste onderzoeksfase was om de meningvan verschillende betrokkenen in de vrijwilligerssec-tor over erkenning te verkennen. De vraagstelling luid-

EVC in de rondte

Figuur 2 – EVC als in-t e r ventie in vrijwilli-gerssector

Page 39: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

Vrijwillige Inzet Onderzocht |39

de: Vinden organisaties die met vrijwilligers werkenen vrijwilligers zelf het erkennen van de competentiesdie vrijwilligers opdoen wenselijk en haalbaar? In deze eerste fase is een brede steekproef getrokkenvan vrijwilligers en organisaties die met vrijwilligerswerken. De steekproef is beperkt tot vijf sectoren bin-nen het vrijwilligerswerk: sport, jeugdwerk, zorg enwelzijn, onderwijs en een ideële sector met religieuzeen politieke organisaties. Binnen de vijf sectoren zijn inprincipe steeds twee landelijke organisaties (verderaangeduid met koepels) geïnterviewd (11 in totaal).Vervolgens zijn 29 lokale organisaties die met vrijwilli-gers werken geïnterviewd, grotendeels aangesloten bijde geïnterviewde koepels. De lokale organisaties be-staan uit organisaties met alleen vrijwilligers, metvoornamelijk vrijwilligers, en met slechts enkele vrij-willigers en voornamelijk betaalde krachten. Via de lo-kale organisaties zijn namen van vrijwilligers verkre-

gen, die als laatste zijn geïnterviewd (58 in totaal). Alle informanten zijn telefonisch geïnterviewd aan dehand van een vooraf toegestuurde vragenlijst.

Doel van de tweede onderzoeksfase was om te komentot een nadere typering van vrijwilligers die erkenningvan hun competenties relevant vinden. De vraagstel-ling luidde: Welke typen vrijwilligers vinden erken-ning van de competenties die ze opdoen wel of niet vanbelang? In deze fase is getracht met beperkte tijd en middeleneen grote groep vrijwilligers te bereiken. Hiertoe zijndrie vrijwilligersorganisaties gevraagd om schriftelijkevragenlijsten te verspreiden onder (een deel van) hunvrijwilligers. De drie geselecteerde organisaties zijnwerkzaam in Limburg (zorg en welzijn), Overijssel(jeugdwerk) en Noord-Holland (zorg en welzijn). Metdeze wijze van steekproeftrekking is niet gestreefdnaar een representatief beeld van alle vrijwilligers inNederland. Er is echter wel vanuit gegaan dat de me-ning van de vrijwilligers binnen deze drie organisatiesrelevant is voor de vrijwilligerssector als geheel. Van de 363 vrijwilligers die zijn benaderd hebben er182 een ingevulde vragenlijst geretourneerd. De re-spons bedraagt hiermee vijftig procent, wat hoog isvoor dit type onderzoek.

In onderstaande twee tabellen is weergegeven welkekoepels (tabel 1) en lokale organisaties met vrijwilli-gers (tabel 2) in de eerste onderzoeksfase zijn geïnter-viewd.Tabel 3 geeft een beeld van de vrijwilligers die in deeerste en tweede onderzoeksfase zijn bevraagd.

BevindingenDe belangrijkste bevindingen uit de eerste en tweedeonderzoeksfase worden in dit artikel geïntegreerd be-

sector koepels

sport NOC-NSF (Nederlands OlympischComité-Nederlandse Sport Fede-ratie), KNVB (Koninklijke Neder-landse Voetbalbond)

jeugdwerk Scouting Gelderland, NUSO (lan-delijke organisatie voor speeltuin-werk en jeugdrecreatie)

zorg en welzijn Rode Kruis, Verdiwel (landelijkevereniging van directeuren vanwelzijnsinstellingen), Vluchtelin-genwerk Nederland

onderwijs AVS (Algemene Vereniging vanSchoolleiders in primair en speci-aal onderwijs)

‘ideëel’ Samen op Weg kerken, AmnestyInternational, Partij van de Arbeid

Tabel 1 – Geïnterviewde koepels (n=11)

sector type organisaties

sport volleybalverenigingen, voetbalverenigingen, atletiekverenigingen, tennis-verenigingen

jeugdwerk scoutingclubs, speeltuinenzorg en welzijn ziekenhuizen, verpleeghuizen, zorgcentra, welzijnsinstellingen, wijkcentra,

Rode Kruis-afdelingen, vrijwilligerscentrales, organisaties voor vluchtelingen-werk

onderwijs basisscholen, scholen voor speciaal onderwijs (4-12 jaar)‘ideëel’ kerken, zelforganisaties allochtonen, lokale politieke partijen

aantal

5

412

35

Tabel 2 – Geïnterviewde lokale organisaties met vrijwilligers (n=29)

Page 40: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

40 | Vrijwillige Inzet Onderzocht

sproken. Voor een volledige beschrijving van alle re-sultaten verwijzen we naar de afzonderlijke onder-zoeksrapporten (Van Dam en Frietman, 2003;Klaeijsen en Van Dam, 2004).

Waarom EVC? De mening van de organisaties Verondersteld wordt dat het erkennen van competen-ties van vrijwilligers organisaties kan helpen aantrek-kelijker te worden voor vrijwilligers en de professiona-liteit van hun vrijwilligers te verbeteren. De geïnter-viewde organisaties is eerst gevraagd of ze op dezetwee gebieden problemen ervaren. Grofweg de helft van de geïnterviewde lokale organi-saties geeft aan dat ze niet (altijd) voldoende vrijwilli-gers heeft om de gewenste activiteiten te kunnen uit-voeren. De andere helft heeft geen acute problemenmet het aantrekken en behouden van vrijwilligers.

Wat betreft de deskundigheid van de vrijwilligers er-vaart ongeveer één op de drie lokale organisaties pro-blemen. Aangegeven wordt dat in bepaalde omstandig-heden vrijwilligers (nog) niet competent genoeg zijnom hun taken goed uit te voeren. Als voorbeeld noemteen welzijnsinstelling dat sommige vrijwilligers niet decommunicatieve en sociale vaardigheden bezitten omgoed om te kunnen gaan met probleemkinderen inhun buurt. Evenveel lokale organisaties ervaren geen deskundig-heidsproblemen bij hun vrijwilligers. Als redenenhiervoor noemen zij onder andere dat de werkzaamhe-den eenvoudig zijn en dat vrijwilligers worden geselec-teerd en/of een (voor)opleiding krijgen. Daarnaastwordt genoemd dat vrijwilligers zichzelf selecteren

door vrijwilligerswerk te kiezen dat bij hen past. De overige organisaties geven geen mening over dedeskundigheid van hun vrijwilligers.

De geïnterviewde koepels zijn veel negatiever: van henvindt 82 procent dat vrijwilligers vaak onvoldoendedeskundig zijn om hun taken goed uit te voeren. Opvallend is dat bijna alle in de eerste fase geïnter-viewde vrijwilligers zichzelf deskundig genoeg vindenvoor hun vrijwilligerswerk.

Samengevat, kampt ongeveer de helft van de geïnter-viewde lokale organisaties met een gebrek aan vrijwil-ligers en een derde met deskundigheidsproblemen bijhun vrijwilligers. Van de geïnterviewde koepels vindteen grote meerderheid dat vrijwilligers vaak onvol-doende deskundig zijn. Deze problemen kunnen aanleiding zijn voor organisa-ties om aan de slag te gaan met het erkennen van com-petenties die vrijwilligers opdoen. In de volgende para-graaf wordt ingegaan op het profijt dat organisaties vanerkenning van competenties van vrijwilligers ver-wachten voor de vrijwilligers en voor hun organisatie.

Wat verwachten de organisaties vanerkenning?Profijt voor vrijwilligers

De geïnterviewde koepels hebben merendeels positie-ve ve r wachtingen van het erkennen van competentiesvan vrijwilligers. Alle ve r wachten dat erkenning zal bij-dragen aan de professionaliteit waarmee vrijwilligershun taken uitvoeren en tachtig procent denkt ook dathet de motivatie van vrijwilligers zal doen groeien. De

EVC in de rondte

vrijwilligers eerste fase vrijwilligers tweede fase(percentages, n=58) (percentages, n=182)

geslachtvrouw 57 67man 43 33

leeftijdtot 29 jaar 26 3930-59 jaar 45 4160 jaar en ouder 30 20

betaald werk?ja 38 47nee 62 53

op zoek naar (ander) betaald werk?

ja 5 22nee 95 78

Tabel 3 – Kenmerken van de in de eer-ste en tweede fase bevraagde vrijwilli-gers (respectievelijk n=58 en n=182)

Page 41: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

Vrijwillige Inzet Onderzocht |41

meeste koepels voorzien ook dat erkenning de in- en/ofdoorstroommogelijkheden van vrijwilligers in het on-derwijs en op de arbeidsmarkt zal doen toenemen. De lokale organisaties zijn iets gematigder in hun ver-wachtingen. Een ruime meerderheid denkt dat erken-ning de motivatie van vrijwilligers zal doen toenemen.De helft verwacht positieve effecten op de professiona-liteit van vrijwilligers en hun kansen op de arbeids-markt (tabel 4).

Profijt voor organisaties met vrijwilligersBijna driekwart van de koepels verwacht dat erken-ning voor lokale organisaties die met vrijwilligers wer-ken een bijdrage zal leveren aan het vinden en bindenvan vrijwilligers en aan het verbeteren van de kwali-teit van het uitgevoerde vrijwilligerswerk. De geïnter-viewde lokale organisaties zijn wederom meer ver-deeld in hun verwachtingen. Ruim veertig procentdenkt dat erkenning voor hun organisatie tot een vande eerder genoemde positieve effecten zal leiden. On-geveer een derde verwacht geen positieve effecten vanerkenning (tabel 5).Meerdere informanten zeggen nog andere positieve ef-fecten van erkenning te verwachten voor hun organi-

satie. Zoals het kunnen aantrekken van een type vrij-willigers dat ook kiest voor vrijwilligerswerk vanwegede ontplooiingsmogelijkheden die het biedt, het schep-pen van duidelijkheid over wat vrijwilliger en organi-satie van elkaar kunnen verwachten, en het beter kun-nen bijsturen en inzetbaar maken van vrijwilligers.

Vrees voor ongewenste effecten De geïnterviewde organisaties is ook gevraagd of ze ne-gatieve gevolgen van het erkennen van competentiesvan vrijwilligers vrezen. Van de 11 koepels zeggen erdrie geen negatieve gevolgen te verwachten. Van de 29lokale organisaties verwacht ongeveer de helft geennegatieve gevolgen voor hun eigen organisatie en vrij-willigers. De overige organisaties denken dat erken-ning ook tot ongewenste neveneffecten kan leiden. Demeest genoemde zijn:

- Beoordeling is bedreigendVeelgenoemd is de vrees dat sommige vrijwilligerseen bedreiging zullen zien in het beoordelen vanhun competenties. Het kan ze onzeker maken en hetgevoel geven dat ze niet gewaardeerd worden. Eénkoepel geeft aan dat het ook voor organisaties con-

wel profijt misschien profijt geen profijt totaal

professionaliteit koepels 100 0 0 100lokale org. 48 31 21 100

motivatie koepels 80 15 5 100lokale org. 62 14 24 100

mogelijkheden in onderwijs koepels 67 22 11 100lokale org. 21 34 45 100

kansen op arbeidsmarkt koepels 59 41 0 100lokale org. 48 24 28 100

Tabel 4 - Profijt van erkenning van competenties van vrijwilligers dat koepels en lokale organisaties verwachten voor vrijwilligers (percentages;koepels n=11; lokale organisaties n=29)

wel profijt misschien profijt geen profijt totaal

vinden van vrijwilligers koepels 64 27 9 100lokale org. 45 21 34 100

binden van vrijwilligers koepels 73 9 18 100lokale org. 45 17 38 100

kwaliteit van vrijwilligerswerk koepels 73 18 9 100lokale org. 41 28 31 100

Tabel 5 – Profijt van erkenning van competenties van vrijwilligers dat koepels en lokale organisaties verwachten voor lokale organisaties (percen-tages; koepels n=11; lokale organisaties n=29

Page 42: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

42 | Vrijwillige Inzet Onderzocht

fronterend kan zijn om duidelijk te maken wat erwel en niet goed gaat.

- Onderscheid tussen vrijwilligersGevreesd wordt dat er ten gevolge van erkenningvan competenties onderscheid tussen vrijwilligersontstaat. Bijvoorbeeld omdat vrijwilligers die moei-lijk vrijwilligerswerk doen wel erkenning kunnenkrijgen voor wat ze leren en vrijwilligers die simpelwerk doen niet. Een informant van een van de be-trokken organisaties zegt hierover: “Het mag niet zo

zijn dat in één organisatie iemand die bestuurswerkdoet wel erkenning krijgt en iemand die koffie schenktniet. Dat zou het idee geven dat niet ieders inzet even -

veel wordt gewaardeerd”. Met name vrijwilligers uitlage sociale klassen en/of met een laag werk/denk-niveau moeten aansluiting kunnen vinden bij me-thodes voor erkenning van competenties, zodat zijniet buitengesloten worden, terwijl juist zij een der-gelijke erkenning goed zouden kunnen gebruiken.

- Past niet bij vrijwilligerswerkSommige organisaties staan negatief tegenover hete r kennen van competenties van vrijwilligers omdatzij van mening zijn dat het niet past bij het imago va nv r i j w i l l i g e r s werk. Illustratief zijn opmerkingen in detrant van: “ Vr i j w i l l igerswerk is meer dan een leerplek”,en “ Vr i j w i l l igerswerk doe je omdat je het leuk vindt ofiets goeds wilt doen, niet om een papiertje. ”

- Kosten en moeiteEnkele organisaties hebben praktische bezwaren te-gen een erkenningssysteem. Ze zijn bang dat het op-starten ervan veel tijd en geld kost, of dat de metho-des veel administratie en gedoe vergen. Opgemerktwordt: “Is het dat wel waard? Vrijwilligers zetten hunvrijwilligerswerk zo toch ook wel op hun cv?”

Wel of geen erkenning? Uit het bovenstaande blijkt dat ongeveer driekwartvan de geïnterviewde koepels en bijna de helft van delokale organisaties positieve effecten van erkenningvan competenties van vrijwilligers verwacht. Er wor-den echter ook verscheidene kanttekeningen bij erken-ning geplaatst. Gevraagd naar een afweging van deverwachte positieve en negatieve effecten geeft drie-kwart van de koepels aan dat ze methodes voor het er-kennen van competenties van vrijwilligers wil gebrui-ken wanneer deze beschikbaar komen, danwel haar le-den erop wil wijzen en bij het gebruik erva nondersteunen. Van de lokale organisaties zegt ruim ze-stig procent gebruik te willen maken van beschikbaarkomende erkenningsmethodes.Als voorwaarden stellen de organisaties dat een erken-ningssysteem breed geaccepteerd is en status heeft,duidelijke meerwaarde heeft voor een organisatie, pastbij de wensen van vrijwilligers, eenvoudig en betaal-baar is, en op vrijwillige basis wordt aangeboden.

EVC in de rondte

Figuur 3 – Vrijwilligers over verschillende vormen van erkenning van hun competenties

# Een formeel landelijk erkend certificaat/diploma wordt afgegeven door een landelijk erkende onderwijsinstelling. Een informeel landelijk erkendcertificaat/diploma is verstrekt door een andere organisatie. Denk bijvoorbeeld aan een getuigschrift van een landelijke koepel van vrijwilligersor-ganisaties voor het hebben opgedaan van bepaalde competenties.

% vrijwilligers dat deze erkenning wenselijk vindt (n=148)

% vrijwilligers dat deze erkenning zegt te krijgen (n=163)

6017

467

442

69

22

0 20 40 60 80

formeel of informeel landelijk erkend certificaat/diploma #

studiepunten voor onderdelen van een opleiding

vrijstellingen voor onderdelen van een opleiding

één of meerdere van bovenstaande vormen van erkenning

Page 43: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

Vrijwillige Inzet Onderzocht |43

De vrijwilligers aan het woordDe geïnterviewde vrijwilligers blijken verschillend aante kijken tegen het krijgen van erkenning voor de com-petenties die ze opdoen in vrijwilligerswerk. Van de 58vrijwilligers die in de eerste onderzoeksfase zijn geïn-terviewd zegt ruim twintig procent waarde te hechtenaan een vorm van erkenning. De helft denkt daarbijaan het verwerven van een formeel diploma of certifi-caat. De andere helft houdt het op het verkrijgen vaneen informele aanbevelingsbrief of getuigschrift.

Opvallend is dat van de vrijwilligers in de tweede on-derzoeksfase een veel groter deel aangeeft waarde tehechten aan erkenning. Zoals in figuur 3 is weergege-ven zegt een ruime meerderheid van hen erkenningvan hun competenties in de vorm van een formeel ofinformeel landelijk erkend certificaat/diploma wense-lijk te vinden. Bijna de helft ziet ook belang in erken-ning in de vorm van studiepunten of vrijstellingenvoor een opleiding. In totaal vindt ruim tweederde vande bevraagde vrijwilligers ten minste één van de ge-noemde vormen van erkenning van hun competentieswenselijk. Dit terwijl slechts eenvijfde van hen aan-geeft reeds één van deze vormen van erkenning te krij-gen.

Waarom geen belangstelling voor erkenning?De vrijwilligers uit de eerste en tweede fase die geenbelang hechten aan erkenning geven hiervoor tweeverschillende typen redenen: - Sommigen vinden erkenning niet nodig, hetzij om-

dat ze te oud (of te jong) zijn om nog (of al) aan hunloopbaan te werken, hetzij omdat ze al duidelijkzicht hebben op hun eigen competenties, of omdatze al voldoende waardering krijgen voor hun vrij-willigerswerk.

- Anderen vinden erkenning niet wenselijk, omdathet in strijd is met de aard van vrijwilligerswerk.

De uitspraken van twee vrijwilligers geven deze ver-schillende standpunten weer: “Ik ben gepensioneerd en

dankbaar dat ik dit werk nog kan en mag doen. Voor dejongeren onder ons is officiële erkenning natuurlijk welwelkom. Ook de mogelijkheid om werk te krijgen speelt

dan mee”, en: “Vrijwilligerswerk doe je vanuit je hart. Een beloning isniet noodzakelijk en trekt mensen niet over de streep. De

cursussen die mijn vrijwilligersorganisatie aanbiedt zijnvoor mij beloning genoeg om gemotiveerd te werken.”

Waarom juist wel geïnteresseerd in erkenning?

In de tweede onderzoeksfase is de vrijwilligers die be-langstelling hebben voor erkenning gevraagd welkprofijt ze ervan verwachten. Zoals weergegeven in fi-guur 4 verwacht circa eenderde van de vrijwilligershet meeste te hebben aan erkenning op persoonlijkvlak, bijvoorbeeld door het krijgen van meer zelfver-trouwen, meer status, of het bevredigen van denieuwsgierigheid naar wat je in huis hebt. Een vrijwil-liger uit Limburg verwoordt dit als volgt: “Een officiële

erkenning zou goed voor mijn zelfvertrouwen zijn. De bui -tenwereld ziet het niet-betaalde werk vaak als ‘dat is maarvrijwilligerswerk’. Een officiële erkenning zou de status

van vrijwilligerswerk opwaarderen.”En in de woorden van een collega-vrijwilliger: “Ik doedit vrijwilligerswerk vanuit een persoonlijke levensopvat -

ting, ik vind het belangrijk om te doen. Een officiële erken -ning zal me vooral meer bevestiging geven. Voor werk, op -leiding et cetera kan ik zelf wel zorgen.”

Eveneens ongeveer eenderde van vrijwilligers denkthet meeste profijt te hebben van erkenning bij het zoe-ken naar (ander) betaald werk. Een vrijwilliger uitNoord-Holland zegt hierover: “Hoewel vrijwilligerswerkvermeld kan worden op je cv, willen werkgevers daar toch

wat meer van zien dan alleen wat je zelf neergepend hebt.Officiële erkenning/een diploma is daarom gewenst, en/ofeen getuigschrift van de organisatie waar je voor werkt.”

Een Overijsselse vrijwilliger licht toe: “Spreekt voorzich denk ik. Bij mijn functie als vrijwilliger leer ik veelwat ook interessant is voor werkgevers. Het is echter niet

altijd even makkelijk om dit te verduidelijken. Binnen devrijwilligersorganisatie is het wel duidelijk en een officiëleerkenning maakt het ook naar buiten toe duidelijk.”

In mindere mate verwachten de vrijwilligers profijtvan erkenning bij het (gaan) volgen van een opleiding,bij het uitvoeren van hun vrijwilligerswerk, en bij hetuitvoeren van hun eventuele betaalde baan.

Kortom, een aanzienlijk deel van de bevraagde vrijwil-ligers blijkt geïnteresseerd in het krijgen van erken-ning voor de competenties die ze opdoen in hun vrij-willigerswerk. Zij verwachten dat het ze meer zelfver-trouwen geeft en hun arbeidsmarktpositie verbetert.De vrijwilligers die niet geïnteresseerd zijn in erken-ning vinden dat ze het niet nodig hebben of dat het nietpast bij de aard van vrijwilligerswerk.

Page 44: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

op welk gebied profijt (meerdere antwoorden mogelijk (n=167)

op welk gebied het meeste profijt (n=139)

44 | Vrijwillige Inzet Onderzocht

Welke vrijwilligers zijn geïnteresseerd?De geïnterviewde organisaties in de eerste onderzoeks-fase geven aan dat zij erkenning van competenties vanvrijwilligers het meest geschikt achten voor twee groe-pen vrijwilligers, namelijk: - vrijwilligers die (ook) betaald werk zoeken, met

name mensen met weinig werkervaring en herintre-ders;

- jongere vrijwilligers.Specifiekere doelgroepen die worden genoemd zijn:gedeeltelijk arbeidsongeschikten, laag opgeleiden,mensen uit een lage sociale klasse en allochtonen.

In de eerste onderzoeksfase kon niet worden nagegaanof de vrijwilligers die geïnteresseerd zijn in erke n n i n gd a a d we r kelijk tot één van deze groepen behoren. Desteekproef van 58 vrijwilligers, wa a r van er 13 aangave nbelang te hechten aan erkenning, was daarvoor te klein.

In de tweede onderzoeksfase is, door een groter aantalvrijwilligers te bevragen (182), wél getracht een beeldte krijgen van het type vrijwilligers dat wel of geen be-lang hecht aan erkenning. Bekeken is op welke puntende groep vrijwilligers die erkenning van hun compe-tenties wenselijk vindt verschilt van de groep vrijwilli-gers die hier geen belangstelling voor heeft. In tabel 6is weergegeven hoe enkele persoonskenmerken en ar-beidsmarktsituaties van vrijwilligers samenhangenmet het al dan niet wenselijk vinden van erkenning.

Gesteld kan worden dat de geïnterviewde vrijwilligersonder de 30 jaar en tussen de 30 en 60 jaar veel vaker

geïnteresseerd zijn in erkenning dan die boven de 60jaar (respectievelijk 83%, 71%, en 16%). Samenhan-gend met deze leeftijdsinvloed zien vrijwilligers diemomenteel (nog) een opleiding volgen vaker iets in er-kenning dan vrijwilligers die dit niet doen. Ook vrij-willigers wiens belangrijkste inkomstenbron bestaatuit studiefinanciering, een uitkering of loon staan va-ker positief tegenover erkenning dan vrijwilligers diehun voornaamste inkomsten ontvangen uit pensioenen/of AOW.

Daarnaast blijkt de arbeidsmarktsituatie van vrijwilli-gers van belang. Vrijwilligers die een (andere) betaaldebaan zoeken hechten vaker belang aan erkenning danvrijwilligers die hier niet mee bezig zijn (respectieve-lijk 89 procent en 63 procent).

Ten slotte is er een (niet significant) patroon zichtbaardat het al dan niet wenselijk vinden van erkenning sa-menhangt met het opleidingsniveau: ongeveer drie-k wart van de lager en van de middelbaar opgeleide vrij-willigers vindt erkenning wenselijk, tegenover ruim dehelft van de hoger opgeleide vrijwilligers. Hierbij moetopgemerkt worden dat veel van de jongere vrijwilligersnog bezig zijn met een opleiding en wellicht later alsnogeen hoger opleidingsniveau bereiken.

Wanneer we inzoomen op de groep vrijwilligers die er-kenning relevant vindt, blijkt dat ruim de helft van henjonger is dan 30 jaar en bijna de helft tussen de 30 en60 jaar.Van de in erkenning geïnteresseerde vrijwilligers jon-

EVC in de rondte

Figuur 4 – Door vrijwilligers verwacht profijt van erkenning

0 20 40 60 80

op persoonlijk vlak

bij uitvoering van vrijwilligerswerk

bij volgen van een opleiding

bij zoeken naar (ander) betaald werk

bij uitvoering van betaald werk

5635

4825

4314

4012

364

Page 45: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

Vrijwillige Inzet Onderzocht |45

ger dan 30 is drie kwart bezig met een opleiding enzoekt een derde (ander) betaald werk. Van de in erkenning geïnteresseerde vrijwilligers tus-

sen de 30 en 60 is slechts ongeveer één op de zes bezigmet een opleiding. Plus minus de helft van hen is aanhet werk en een derde zoekt (ander) betaald werk.

geslachtman vrouw

leeftijd*tot en met 29 jaar30 tot en met 59 jaar60 jaar of ouder

huidige opleidingsniveaulager niveau1

middelbaar niveau2

hoger niveau3

belangrijkste bron van inkomsten?*inkomsten uit betaaldwerkstudiefinancieringinkomsten van de partneruitkeringpensioen/aow

momenteel opleiding?*janee

betaald werk?janee

op zoek naar (ander)betaald werk?*janee

via reïntegratietraject?janee

percentage vrijwilligersmet dit kenmerk dat

erkenning wenselijk vindt

(69% in totale steekproef)

65%71%

83%71%16%

73%76%57%

73%

86%60%76%23%

88%58%

76%61%

89%63%

100%88%

percentage vrijwilligersmet dit kenmerk dat

erkenning niet wenselijkvindt

(31% in totale steekproef)

35%29%

17%29%84%

27%24%43%

27%

14%40%24%77%

12%42%

24%39%

11%37%

0%13%

totaal aantal vrijwilligers met dit

kenmerk in de steekproef

(=100%)

5197

646519

267051

62

28251714

5295

7870

36111

432

* Kenmerken waarop vrijwilligers die wel en niet erkenning willen significant van elkaar verschillen (p<0,05).1 Hoogst afgeronde opleiding lagere school, voorbereidend beroepsonderwijs, lager beroepsonderwijs of mavo.2 Hoogst afgeronde opleiding middelbaar beroepsonderwijs, havo of vwo.3 Hoogst afgeronde opleiding hoger beroepsonderwijs of wetenschappelijk onderwijs.

Tabel 4

Page 46: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

46 | Vrijwillige Inzet Onderzocht

Samengevat kan worden gezegd dat vrijwilligers onderde 60 jaar en/of vrijwilligers die (ander) betaald werkzoeken vaker geïnteresseerd zijn in erkenning dan vrij-willigers die niet tot deze groepen behoren.

Conclusies

Voldoende draagvlak voor erkenning in devrijwilligerssector Uit het hier beschreven onderzoek is duidelijk gewor-den dat er in de vrijwilligersector voldoende draagvlakbestaat voor erkenning van de competenties die vrij-willigers in hun werk opdoen.Een meerderheid van de bevraagde organisaties in devrijwilligersector staat positief tegenover erkenning.Profijt van erkenning wordt met name verwacht in hetmakkelijker vinden en binden van vrijwilligers en hetverbeteren van de professionaliteit waarmee vrijwilli-gers hun werk doen. Aangezien sprake is van een bre-de steekproef van organisaties in verschillende takkenvan het vrijwilligerswerk mag aangenomen wordendat dit beeld illustratief is voor de gehele Nederlandsevrijwilligerssector.

Wat betreft de mening van de vrijwilligers zelf gevende eerste en tweede onderzoeksfase een verschillendeindruk. Van de vrijwilligers die zijn bevraagd in de eer-ste onderzoeksfase zegt ruim een vijfde belangstellingte hebben voor erkenning, van de vrijwilligers in detweede fase is dit meer dan twee derde. Dit grote ver-schil kan wellicht door de volgende factoren verklaardworden. Ten eerste zijn de vrijwilligers van de tweedefase ten opzichte van die van de eerste fase gemiddeldjonger en vaker op zoek naar werk (zie tabel 3), eigen-schappen die positief blijken samen te hangen met hethechten van belang aan erkenning. Ten tweede zijn devrijwilligers in de tweede fase werkzaam bij drie orga-nisaties, waarvan minstens twee actief inzetten op des-kundigheidsbevordering van hun vrijwilligers. Wel-licht dat deze ‘leersfeer’ in de organisaties ook de vrij-willigers meer geïnteresseerd maakt in wat ze leren inhun werk. Ten slotte is in de tweede fase, naar aanlei-ding van ervaringen in de eerste fase, het begrip erken-ning van competenties en de mogelijke plaats hiervanin vrijwilligerswerk beter toegelicht. Dit kan hebbengeleid tot een meer open houding van de geënquêteer-de vrijwilligers ten opzichte van erkenning. Een exacte inschatting van het percentage vrijwilligersin Nederland dat belangstelling heeft voor erkenning

kan op basis van het onderhavige onderzoek niet wor-den gemaakt, maar de resultaten van beide onder-zoeksfasen maken duidelijk dat het om een substan-tieel deel van de vrijwilligers gaat.

Vrijwilligers die erkenning niet zien zitten geven als re-denen dat ze het niet nodig denken te hebben, of dat zehet ongepast vinden om uit eigen belang vrijwilligers-werk te doen. Dit laatste komt overeen met een be-zwaar dat sommige vrijwilligersorganisaties bij erken-ning plaatsen: “Past erkenning wel bij de aard van vrij-willigerswerk?”

Vrijwilligers die positief staan tegenover erkenningverwachten voornamelijk dat het ze meer vertrouwenen inzicht in zichzelf geeft en dat het hun kansen op dearbeidsmarkt vergroot. Inlossing van deze verwachtin-gen zou voor hen de aantrekkelijkheid van vrijwilli-gerswerk vergroten. Dit is één van de effecten die or-ganisaties met erkenning hopen te bereiken, zodat zemakkelijker voldoende vrijwilligers kunnen vinden enlangere tijd kunnen behouden. De vrijwilligers verwachten in mindere mate dat er-kenning de uitvoering van hun vrijwilligerswerk zalverbeteren, iets waar organisaties juist wel naar stre-ven. Dit verschil in mening zou kunnen samenhangenmet de bevinding dat vrijwilligers zichzelf deskundiggenoeg achten voor hun vrijwilligerswerk, terwijl or-ganisaties hier vaak verbetering mogelijk en wenselijkachten.

Erkenning voor vrijwilligers die met hunloopbaan bezig zijn Uit het onderzoek blijkt dat niet specifiek is te zeggenwelke vrijwilligers wel en welke geen belang hechtenaan erkenning. Wél komt naar voren dat vrijwilligersboven de 60 jaar erkenning veel minder relevant vin-den en dat vrijwilligers die (ander) betaald werk zoe-ken juist vaker in erkenning zijn geïnteresseerd. De in-teresse in het krijgen van erkenning voor de eigen com-petenties lijkt dus samen te hangen met de matewaarin een vrijwilliger (nog) actief met zijn loopbaan-ontwikkeling bezig is. Hierbij valt op dat vrijwilligersonder de 30 jaar niet veel meer dan vrijwilligers tussende 30 en 60 geïnteresseerd zijn in erkenning. Wellichthangt dit samen met het gegeven dat mensen tegen-woordig vaker van baan en werkgever wisselen. Hetwerken aan de persoonlijke ontwikkeling en loopbaanblijft hierdoor langer van belang.

EVC in de rondte

Page 47: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

Vrijwillige Inzet Onderzocht |47

Aanbevelingen voor methodiekontwikkelingDe ontwikkeling van methodes voor erkenning vancompetenties van vrijwilligers kan in eerste instantieworden afgestemd op die doelgroepen die er het meestpositief tegenover staan: vrijwilligersorganisaties diehet belang inzien van deskundigheidsbevordering vanvrijwilligers en vrijwilligers die actief bezig zijn methun loopbaan. Echter, bij het ontwikkelen van erken-ningsmethodes dient rekening te worden gehoudenmet de naar voren gekomen vragen en voorwaardendie sommige vrijwilligers en organisaties stellen. Hier-bij gaat het met name om:

• Methodes voor erkenning van competenties vanvrijwilligers moeten passen bij het karakter vanvrijwilligerswerk. Zo zou erkenning voor zoveel mo-gelijk vrijwilligers binnen een organisatie toeganke-lijk moeten zijn om onderscheid tussen vrijwilligerste voorkomen. Ook moet erkenning op vrijwilligebasis worden aangeboden.

• Methodes voor erkenning moeten aansluiten bij dewensen en mogelijkheden van vrijwilligersorgani-saties. Bijvoorbeeld, een vrijwilligersorganisatie diede deskundigheid van haar vrijwilligers wil vergro-ten zal behoefte hebben aan een andere vorm vanerkenning dan een vrijwilligersorganisatie die meer

vrijwilligers wil aantrekken. In het algemeen moe-ten methodes voor erkenning niet te arbeidsinten-sief zijn omdat de meeste vrijwilligersorganisatiesweinig arbeidskrachten (professioneel dan wel vrij-willig) beschikbaar hebben.

• Methodes voor erkenning moeten passen bij dewensen van vrijwilligers. Gebleken is dat vrijwilli-gers profijt verwachten van erkenning op persoon-lijk vlak en bij het zoeken naar (ander) betaaldwerk. Methodes voor erkenning kunnen hieropaansluiten door naar algemene competenties ennaar vakspecifieke competenties van vrijwilligers tekijken. Verder moet worden gezorgd dat er bij werk-gevers en organisaties voor arbeidsmarkttoeleidingdraagvlak bestaat voor in de vrijwilligerssector op-gedane en erkende competenties.

Inmiddels hebben enkele vrijwilligersorganisaties hetinitiatief genomen om met erkenning van competen-ties van vrijwilligers aan de slag te gaan. Daarnaast zet-ten NIZW en CIVIQ zich op landelijk niveau in voor deontwikkeling van erkenningsmethodes. In de nabijetoekomst zal kunnen worden bezien tot welke resulta-ten verschillende toepassingsvormen van erkenning inde praktijk leiden voor zowel vrijwilligersorganisatiesals vrijwilligers.

Referenties

Dam, E. van en Frietman, J. (2003) Wenselijkheid en haalbaarheid van het erkennen van competenties van vrijwilligers.

Onderzoeksrapport NIZW/KBA, Utrecht/Nijmegen.

Klaeijsen, A. en Dam, E. van (2004) Erkenning van competenties van vrijwilligers: potentiële gebruikers in kaart gebracht. Een

verdiepend onderzoek binnen drie vrijwilligersorganisaties. Onderzoeksrapport NIZW/KBA, Utrecht/Nijmegen.

Onderwijsraad (2003) Advies aan de staatssecretaris van OCenW: Werk maken van een leven lang leren. Onderwijsraad, Den

Haag.

Page 48: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

48 | Vrijwillige Inzet Onderzocht

plaatsbepaling

Marijke Steenbergen,

Raad van Bestuur CIVIQ

De vrijwillige inzet van mensen in de terminale zorg heeft in de afgelopen jaren in Ne-

derland een enorme vlucht genomen. Veel mensen blijken bereid om ondersteuning te

bieden aan mensen die de laatste levensfase thuis willen doorbrengen. Op dit moment

kan iedereen in Nederland een beroep doen op Vrijwilligers Terminale Zorg (VTZ).

Het artikel van Luijkx doet verslag van een prakijkonderzoek naar de ervaringen met

vrijwillige terminale thuiszorg. Het betreft een bijzondere vorm van vrijwilligerswerk, zo

stelt de auteur terecht. Het ondersteunen van een cliënt die terminaal is en zijn of haar

naaststaande, is intensief en doet een appel op speciale persoonlijke kwaliteiten. On-

danks deze intensiteit en emotionele belasting is er een groeiende groep mensen die

deze vrijwillige zorg willen leveren. Dit wordt overigens - zo blijkt uit het onderzoek van

het IVA - ook zeer gewaardeerd door de naaststaanden en de terminale patiënten.

Het gegeven dat het aanbod van vrijwilligers in de VTZ groeit, is interessant. Dit geldt

niet voor de vrijwillige zorg op andere terreinen. Deze groei kan verband houden met

datgene wat de vrijwilliger in de palliatieve zorg terug krijgt uit het contact met de termi-

nale patiënt en de mantelzorger(s). Wat zijn eigenlijk de motieven van de vrijwilligers in

de VTZ? Welke erkenning en/of immateriële beloning ervaren zij? Wellicht dat ook het

kortdurende karakter van de zorg een rol speelt bij de aantrekkelijkheid van de VTZ voor

de vrijwilliger. Uit het onderzoek van Luijkx blijkt, dat meer dan de helft van de mantel-

zorgers niet meer dan twee weken ondersteuning van de VTZ heeft ontvangen. Uit ander

onderzoek weten we dat de aantrekkelijkheid van het kortdurend vrijwilligerswerk

steeds groter wordt en beter aansluit bij de hedendaagse leefpatronen van mensen. Ook

de wijze waarop de vrijwilligers ondersteuning krijgen van de VTZ-organisatie, door trai-

ningen, coaching en dergelijke, kan een verklaring vormen voor het feit dat sprake is van

een groeiend aantal vrijwilligers in de VTZ.

Naar het waarom van het feit dat deze vorm van vrijwilligerswerk in de zorg aantrekke-

lijk is, is door Luijkx geen onderzoek gedaan. Dat paste ook niet direct in de onderzoeks-

opdracht die de Stichting VTZ Nederland bij het IVA heeft neergelegd. Toch is het een in-

teressante vraag. Die vooral ook van belang is voor die onderdelen van het vrijwilligers-

werk in de zorg die veel moeite hebben om nieuwe vrijwilligers aan te trekken. Wat

kunnen zij leren van de VTZ?

Vrijwilligers Terminale Zorg: een bijzondere vormvan vrijwilligerswerk5

Page 49: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

Vrijwillige Inzet Onderzocht |49

Het ontstaan van Vrijwilligers Terminale Zorg(VTZ)Technische en medische ontwikkelingen hebben er inde loop van de twintigste eeuw toe geleid dat ernstigzieke mensen steeds vaker worden opgenomen in eenziekenhuis of verpleeghuis en daar ook overlijden. Tot1975 is het percentage mensen dat in een ziekenhuissterft, gestaag toegenomen, van 35 procent in 1956 tot52 procent in 1975. Tegelijkertijd was het een taboe omte praten over sterven of daar expliciet aandacht voorte hebben. Men hoorde zich flink te gedragen en hetmotto was: ‘als iets is geschied, helpt het klagen niet’.Vanaf de jaren zeventig veranderde dit. Er kwam meeraandacht voor gevoelens en emoties. Dat bracht metzich mee dat er geleidelijk aan ook meer aandachtkwam voor de dood, voor het afscheid nemen van hetleven en voor de gevoelens die dit bij de stervende endiens naaststaanden1 teweegbrengt. De wens vansteeds meer mensen om hun laatste levensfase thuisdoor te brengen, past in deze ontwikkelingen (Van denAkker, c.s., 1994; VTZ, 2002a; Wouters, 1990).

Mensen die hun laatste levensfase2 thuis willen door-brengen, hebben zorg nodig. Deze zorg is idealiter ge-richt op het verbeteren van de kwaliteit van leven vanmensen die te maken hebben met een levensbedrei-gende aandoening. Deze zorg wordt palliatieve zorg ge-noemd, zij is niet alleen gericht op de patiënt, maar ookop diens naasten. Palliatieve zorg is per definitie inter-disciplinair. Idealiter werken familieleden en anderemantelzorgers, vrijwilligers en beroepskrachten in depalliatieve zorg samen en vullen zij elkaar aan (Van denAkker et al., 1994; Janssens, 2001; Van den Muijsen-bergh, 2001; VTZ Nederland, 2003; WHO, 2003).

Pa l l i a t i eve zorg is vaak erg intensief en veelzijdig. Hoe-wel beroepskrachten een bepaald deel van die zorgvoor hun rekening kunnen nemen, blijft er voor naast-

staanden een zware intensieve zorgtaak liggen. Naast-staanden zijn meestal ook mantelzorgers; zij zorgenvoor de terminale patiënt, die deel uitmaakt van hunsociale omgeving, zonder dat daar betaling tegenove rstaat en zonder tussenkomst van een organisatie. Erdoen zich maatschappelijke ontwikkelingen voor wa a r-door mantelzorg tegenwoordig niet meer als va n z e l f-s p r e kend en in overvloed aanwezig is. Steeds meermensen wonen alleen; bij hen is de meest va n z e l f s p r e-kende mantelzorger, de partner of huisgenoot, niet aan-wezig. Het aantal kinderen neemt af; terwijl kinderenna de partner het meest vaak mantelzorg verlenen. Dekinderen wonen vaak verder bij hun ouders va n d a a n ;het is dan praktisch bijna onmogelijk om mantelzorg teverlenen. Tevens is de arbeidsmarktparticipatie va nv r o u wen gestegen; zij zijn niet meer als va n z e l f s p r e-kend beschikbaar voor het verlenen van mantelzorg(CBS, 2000; Emancipatieraad, 1993; Finch & Mason,1993; Luijkx, 2001; Timmermans, 2003; VTZ, 2002).

Doordat steeds meer mensen thuis willen sterven endoordat mantelzorg steeds minder als vanzelfsprekenden in overvloed beschikbaar is, is de behoefte aan on-dersteuning in de palliatieve zorg gegroeid. Dat heeftertoe geleid dat in 1980 in Enschede de eerste vrijwilli-

5

Vrijwilligers Terminale Zorg: een bijzondere vorm van vrijwilligerswerk

Katrien Luijkx

1 Nabestaanden of naasten van terminale patiënten duiden we vaakaan met de term naaststaanden. In deze term wordt de betrokken-heid van de omgeving op de patiënt treffend verwoord. “Naaststaan-den zijn méér dan nabestaanden, zij zijn ook degenen die de patiënttijdens zijn ziekte het naaste bij zijn, in emotionele zin en meestalook in praktische zin: iemand na staan betekent ook verzorgen” (Vanden Muijsenberg, 2001). Deze term is tevens op zijn plaats, omdatmensen naaststaande zijn en blijven, ook wanneer de terminale pa-tiënt eenmaal is overleden.

2 Mensen in hun laatste levensfase noemen we vaak (terminale) pa-tiënten. We zijn ons ervan bewust dat de term patiënt verwijst naarhet medische circuit en bijbehorende behandelingen en processen.Terwijl sterven in feite onlosmakelijk bij het leven hoort; het is zekerdat een ieder van ons dood zal gaan. Omdat de term terminale pa-tiënt korter is dan iemand die in haar/zijn laatste levensfase verkeert,gebruiken we vaak deze term.

Page 50: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

50 | Vrijwillige Inzet Onderzocht

gersgroep Terminale Zorg is opgericht. Daarna volgdener vele. Op 31 december 2002 waren er 172 lokaleVTZ-organisaties die er samen voor zorgen dat in prin-cipe iedereen in Nederland een beroep kan doen opVrijwilligers Terminale Zorg (VTZ, 2003). VTZ biedtaan een ieder in de laatste levensfase en diens naasten daarwaar nodig tijd, aandacht en ondersteuning. De onder-steuning van deze vrijwilligers bestaat uit (VTZ, 2002):

• waken of oppassen;• helpen bij de praktische verzorging van de termina-

le patiënt;• informatieve steun aan terminale patiënten en man-

telzorgers;• emotionele steun aan terminale patiënten en man-

telzorgers;• het incidenteel overnemen van zorg en verantwoor-

delijkheid van mantelzorgers, waardoor dezen instaat zijn zich voor de patiënt te blijven inzetten;

• signaleren en rapporteren van veranderingen in dezorgsituatie.

Een aantal VTZ-organisaties heeft ervoor gekozen ooknazorg, na het overlijden van de terminale patiënt, aante bieden.

OnderzoekIn 2003 heeft het IVA3 in opdracht van Stichting VTZNederland onderzoek gedaan naar ervaringen metVTZ. Over de resultaten van dit onderzoek is een we-tenschappelijk onderzoeksrapport en een publieks-vriendelijke versie verschenen (Luijkx & Van denAkker, 2003a/b). In dit artikel staan de onderzoeksre-sultaten centraal.

In het onderzoek stonden twee vragen centraal: 1. Hoe (on)bekend is VTZ onder de Nederlandse be-

volking?

Vrijwilligers Terminale Zorg

Meneer Groen is ongeneeslijkziek, de artsen denken dat hij nietlang meer zal leven. MeneerGroen kan niet meer alleen zijn enheeft ook ‘s nachts medicijnen no-dig. Daardoor kan zijn vrouw ei-genlijk niet van huis weg en krijgtzij nauwelijks nachtrust. Hun driekinderen, die allemaal hun eigenbaan en gezin hebben, helpenwanneer dat voor hen mogelijk is.

Op een gegeven moment vindende kinderen dat het te zwaar isvoor hen allemaal en dat er eigen-lijk meer hulp nodig is. MevrouwGroen denkt dat ze het nog weleen tijdje vol zal houden. Dat haarman graag thuis wil blijven, sterkthaar in deze gedachte. De gezins-verzorgster die twee keer per weekvoor het huishoudelijke werkkomt, pikt dit signaal op en verteltover de mogelijkheid om vrijwilli-gers om hulp te vragen. Na een ge-sprek met de coördinator van VTZ,

is mevrouw Groen bereid om hette proberen. Sindsdien komt erelke nacht een vrijwilliger die dezorg voor haar man van haar over-neemt, zodat zijzelf eindelijk weereens hele nachten kan slapen. Deeerste nacht is zij nog drie keer bijhaar man gaan kijken, de tweedenacht nog één keer en daarna heeftzij steeds de hele nacht doorgesla-pen. Mevrouw Groen kan daar-door voldoende rust nemen omvoor haar man te blijven zorgen.

Na enkele weken komt in een ge-sprek met één van de vrijwilligerster sprake dat mevrouw Groen,voordat haar man ziek werd, eencursus pottenbakken heeft gedaanen regelmatig met een vriendinging zwemmen. De vrijwilligervertelt dan dat het ook mogelijk isom overdag een vrijwilliger te vra-gen, waardoor mevrouw zou kun-nen gaan zwemmen of pottenbak-ken. Meneer Groen vindt het be-

langrijk dat zijn vrouw ook ietsleuks gaat doen en hij vindt hetniet erg als er ook overdag een vrij-williger komt. Het is dan snel gere-geld dat er ook elke woensdagmid-dag een vrijwilliger komt.

Op een nacht verslechtert plotse-ling de situatie van meneer Groen.De vrijwilliger die op dat momentbij hem was, heeft meteen zijnvrouw gewaarschuwd en vervol-gens de kinderen. Diezelfde nachtis meneer Groen in het bijzijn vanzijn familie overleden.

Achteraf vertelt mevrouw Groendat haar man, dankzij de hulp vanvrijwilligers, thuis is kunnen blij-ven. Alleen, zelfs met de hulp vanhaar kinderen, had zij het nooit zolang vol kunnen houden. Boven-dien voelde zij zich prettig door deoprechte bezorgdheid van de vrij-willigers en hun interesse in haar.

Het echtpaar Groen

Page 51: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

Vrijwillige Inzet Onderzocht |51

2. Wat zijn de ervaringen van terminale patiënten enhun naaststaanden met de ondersteuning van vrij-willigers van VTZ?

Om de onderzoeksvragen te beantwoorden is eengrootschalig onderzoek opgezet, dat bestaat uit viermet elkaar samenhangende fasen. In de achtereenvol-gende fasen wordt steeds specifieker ingezoomd op deervaringen van cliënten met VTZ. Omdat een comple-te en weloverwogen evaluatie van ervaringen pas mo-gelijk is na afloop, is ervoor gekozen om voor het on-derzoek nabestaanden van terminale patiënten te be-naderen. Zij zijn benaderd via coördinatoren vanverschillende lokale VTZ-organisaties en via de Neder-landse Kankerbestrijding/Koningin Wilhelmina Fonds(KWF), met name via gespreksleiders van Contact-groepen Nabestaanden Kankerpatiënten (CNK).

In de eerste onderzoeksfase is, via een panel, bij hetbrede Nederlandse publiek de bekendheid van VTZgetoetst. Aan deze onderzoeksfase hebben 1712 Ne-derlanders meegewerkt, zij zijn representatief voor deNederlandse bevolking. In de tweede onderzoeksfaseis met behulp van focusgroepen ingegaan op ondersteu-ning in de palliatieve zorg. Aan de focusgroepen heb-ben naaststaanden, die ervaring met VTZ hebben,deelgenomen, maar ook naaststaanden die geen erva-ring met VTZ hebben. In het totaal hebben 22 naast-staanden aan de focusgroepen deelgenomen. In de der-de onderzoeksfase is aan een groot aantal cliënten vanVTZ een enquête over de ondersteuning door VTZvoorgelegd. De enquête is door 237 naaststaanden in-gevuld teruggestuurd. Om dieper op bepaalde onder-werpen in te gaan, zijn in de vierde onderzoeksfase in -

dividuele interviews gehouden met zes naaststaandendie ervaring met VTZ hebben.

Een voorbeeld De betekenis die de ondersteuning van VTZ kan heb-ben, wordt geïllustreerd in de situatiebeschrijving vanhet echtpaar Groen4.

Uit de situatie van het echtpaar Groen blijkt dat hetemotioneel en ook lichamelijk heel zwaar kan zijn omiemand in zijn laatste levensfase te verzorgen en te be-geleiden. Hun verhaal maakt ook duidelijk dat vrijwil-ligers op verschillende manieren in deze fase kunnenondersteunen. De vrijwilligers namen een stuk van dezorg van mevrouw Groen over, waardoor zij zelf aan

haar rust toe kon komen en er zelfs weer ruimte kwamom leuke dingen voor zichzelf te doen. Zij kon haarverhaal kwijt aan de vrijwilligers, die naar haar luister-den en haar soms ook met praktische tips hielpen.Door de ondersteuning van vrijwilligers kwam zij li-chamelijk en emotioneel tot rust en werd overbelas-ting voorkomen.

Bekendheid met VTZNiet iedereen die te maken krijgt met de zorg voor eenterminale patiënt roept de hulp van vrijwilligers in.Een belangrijke reden daarvoor is de onbekendheidvan VTZ. Van de Nederlandse 35-plussers heeft onge-veer de helft wel eens van VTZ gehoord, maar slechts24 procent weet waar zij bereikbaar zijn. Het zijn vaakintermediairen die mensen op de mogelijkheid wijzenom vrijwilligers in de terminale zorg te betrekken (ziefiguur 1); bij 65 procent van de naaststaanden die deenquête hebben ingevuld, kwam een intermediair alseerste met het idee om ondersteuning van VTZ aan tevragen. Overigens kwam in 29 procent van de gevalleniemand uit de primaire leefsfeer met dit idee.

Figuur 1: Wie kwam het eerste met het idee om ondersteuning aanVTZ te vragen?

De ondersteuning door VTZUit de focusgroepen is gebleken dat de ondersteuningdoor vrijwilligers op vijf manieren bijzonder is. Ten

eerste geven vrijwilligers naaststaanden de gelegenheidom even - ook letterlijk - afstand te nemen en iets voorzichzelf te gaan doen: even de zinnen te kunnen verzet-ten. Op die manier dragen zij eraan bij dat de naast-staanden het vol kunnen houden. Ten tweede kunnenvrijwilligers ‘s nachts komen waken. Hierdoor kan denaaststaande van de terminale patiënt eindelijk weer

3 IVA is een onafhankelijk instituut voor beleidsonderzoek en adviesdat gelieerd is aan de Universiteit van Tilburg.

4 De case van het echtpaar Groen is verzonnen, naar aanleiding vande gesprekken die voor het onderzoek naar de ervaringen met VTZzijn gevoerd.

29%

12%

37%

12%10% de huisarts

iemand van dethuiszorgiemand van hetziekenhuisiemand uit de sociale omgevingiemand anders

Page 52: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

52 | Vrijwillige Inzet Onderzocht

eens rustig slapen, waardoor de naaststaande voldoen-de energie blijft houden voor een zware taak. Op dederde plaats is de ondersteuning van vrijwilligers nietalleen gericht op de terminale patiënt, maar ook op denaaststaanden. Ten vierde blijken vrijwilligers in staatdiepgaande gesprekken met zowel de terminale pa-tiënt als diens naaststaanden aan te gaan over zakendie hen bezig houden. Het belangrijkste uitgangspuntvan de ondersteuning door vrijwilligers is ‘er zijn’. Inde tijd dat ze er zijn, is er ruimte voor veel dingen, vooreen praatje, maar ook voor een gesprek. Door de ge-sprekken ontstaat vertrouwen en voelen mensen zichwerkelijk ondersteund. Ten vijfde lijken vrijwilligers derouwverwerking te vergemakkelijken. Als mensen datwillen, bespreken vrijwilligers het sterven en het ver-lies van de naaste met zowel de terminale patiënt alsdiens naaststaanden. Daardoor wordt het sterven be-spreekbaar, waardoor mensen beter voorbereid lijkenop wat er komen gaat.

Nabestaanden ervaren de ondersteuning van vrijwilli-gers als een extra steun in de rug. De resultaten uit hetenquêteonderzoek sluiten hier grotendeels bij aan (zieook tabel 1).

Vrijwilligers blijken met name sterk in het geven vantijd en aandacht aan de patiënt, maar ook aan de man-t e l z o r g e r s. Sommige mantelzorgers hebben echtergeen behoefte aan een gesprek met vrijwilligers, voorhen is het voldoende dat de vrijwilligers even de zorgvan hen overnemen. Daarnaast ontlasten vrijwilligersmantelzorgers door ‘s nachts bij de patiënt te zijn, zo-dat de mantelzorgers enigszins aan hun nachtrust toekunnen komen.

Aantal vrijwilligers en waarderingOver het algemeen komen er meerdere vrijwilligers.Zoals ook uit figuur 2 blijkt, heeft slechts twintig pro-cent van de naaststaanden met één vrijwilliger te ma-ken gehad.

Figuur 2: Aantal vrijwilligers.

De vrijwilligers komen één tot vijf keer per week bij determinale patiënt thuis. Het bezoek duurt meestaltwee uur of langer. Vrijwilligers komen meestal ‘s mid-dags of ‘s nachts en dat gebeurt over het algemeen doorde week. Dat er meerdere vrijwilligers komen, wordtdoor de betrokkenen meestal niet als probleem erva-ren. 78 Procent vond het niet vervelend om met meervrijwilligers te maken te hebben. Naarmate er meervrijwilligers komen, zijn mantelzorgers zelfs meer te-vreden en positief over de ondersteuning. De ondersteuning door vrijwilligers wordt zeer ge-waardeerd. Uitspraken over de ondersteuning doorVTZ van naaststaanden die aan de focusgroepen deel-namen of met wie een individueel interview is gehou-den, zijn wat dat betreft illustrerend. De volgende uit-spraken zijn van verschillende mensen: “Ik ben blij dat ik VTZ heb ontdekt.” “De liefste wens van mijn man was thuis sterven. Dankzijde zorg van vrijwilligers kon ik hem thuis laten sterven.”

Vrijwilligers Terminale Zorg

tijd en aandacht voor de terminale patiënt 81‘s nachts waken 52tijd en aandacht voor de naasten van de terminale patiënt 46hulp bij lichamelijke verzorging van de terminale patiënt 31steun en begeleiding voor de naasten van de terminale patiënt bij het omgaan met het sterven 23steun en begeleiding voor de terminale patiënt bij het omgaan met het sterven 22advies en informatie voor de naasten van de terminale patiënt 20advies en informatie voor de terminale patiënt 19bespreekbaar maken van pijnlijke onderwerpen 12licht huishoudelijk werk 10boodschappen doen 3zwaar huishoudelijk werk 1

Tabel 1: De inhoud van de ondersteuning door vrijwilligers, in volgorde van het percentage mensen dat dit heeft genoemd (in %).

25%20%

21%16%

18%

1 vrijwilliger

2 vrijwilligers

3 vrijwilligers

4 vrijwilligers

meer dan 4vrijwilligers

Page 53: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

Vrijwillige Inzet Onderzocht |53

“De gesprekken met de vrijwilligers hebben me erg gehol -

pen bij het verwerken van het verlies. Eigenlijk al voordatmijn dochter overleed.”“Het is een goede ondersteuning, een begeleiding en een

ontlasting voor de mantelzorg.”“Voor mij was het toch een geruststelling. Een geruststel -ling dat er iemand was. De angst over of ze wel drinkt, als

ze maar niet uit bed valt, wat dan ook. Die zorg was jekwijt.”“Ik heb eigenlijk pas de noodzaak er van ingezien toen ze

er waren. Zeker voor wat betreft die nachten heeft het voormij wel rust betekend. Ik wist dat hij in vertrouwde han -den was. De mensen wisten wat ze moesten doen.”

Die laatste uitspraak is van een mevrouw die uiteinde-lijk slechts drie nachten ondersteuning van VTZ heeftontvangen. Maar zelfs dan blijken vrijwilligers rust tekunnen brengen.

Als een vergelijkbare situatie zich voor zou doen, zou-den de naaststaanden allemaal weer een beroep opVTZ doen. Ook raden zij het anderen aan om gebruikvan VTZ te maken als de situatie zich voordoet. Eénvan de echtgenotes werkt zelf in de thuiszorg en zegtover het aanraden van VTZ het volgende:“Ja, ik raad het in mijn werk ook iedereen aan. Ik kan nu

dus zelf uit ervaring spreken. Mensen reageren op dezelfdemanier als ik zelf deed. Afwerend. Maar als het niet meerlukt, kan ik hen aangeven dat het prima werkt; ik heb het

zelf meegemaakt en dat werkt vaak heel goed als ik mijnervaringen vertel.”

Over het algemeen wordt vrijwilligerswerk ook ge-waardeerd omdat mensen bewondering hebben voorhet feit dat andere mensen zich inzetten, zonder datdaar iets tegenover staat. Voor vrijwilligers in de termi-nale zorg geldt deze bewondering zeer zeker ook; het iszware zorg die mensen toch maar vrijwillig geven.

De slogan ‘Vrijwilligheid is geen vrijblijvendheid’ wo r d twaargemaakt. Vaak genoemd is het belang van ‘er zijn’,maar ‘erbij betrokken zijn’ wordt eveneens hoog ge-wa a r d e e r d. Ook uit het enquêteonderzoek blijkt datnaaststaanden en terminale patiënten erg tevreden zijnover de ondersteuning door VTZ. Van de naaststaandendie de enquête hebben ingev u l d, is 68 procent zelfs zeert evreden over de ondersteuning van VTZ en 30 procentis daar tevreden ove r. De zorg door vrijwilligers wo r d tdoor de naaststaanden met gemiddeld een 8,7 gewa a r-d e e r d.

De zorg uit handen geven

Hulp door vrijwilligers wordt vaak gevraagd als dezorg voor de mantelzorgers te zwaar dreigt te worden.Soms is dat als de levensverwachting van de patiëntnog enkele maanden is, soms als die nog maar enkeledagen is. Vaak hebben mantelzorgers er moeite meeom een deel van de zorg uit handen te geven. Daaromtwijfelen zij of ze vrijwilligers in de zorg willen betrek-ken Vooral partners moeten soms door anderen over-tuigd worden dat het goed voor hen zou zijn als ze eendeel van de zorg uit handen zouden geven. Mensen diegeen ervaring met VTZ hebben, vinden het bovendieneen bezwaar dat er (weer) meer vreemden in huis zul-len komen. Als mensen eenmaal kennis hebben ge-maakt met de ondersteuning door vrijwilligers, blijkendergelijke bezwaren in de praktijk echter geen pro-bleem te zijn. Laat, maar niet te laat: meer dan de helft van de naast-staanden (54 procent) heeft niet meer dan twee wekenondersteuning van VTZ ontvangen, zoals ook uit fi-guur 3 blijkt.

Figuur 3: Periode van ondersteuning door VTZ.

Naaststaanden zijn ervan overtuigd dat VTZ misschienwel laat, maar meestal niet te laat wordt ingeroepen.Zij moeten aan het idee wennen om de zorg uit handente geven. Bovendien willen ze graag zo lang mogelijkzelf voor de patiënt zorgen. Omdat niet duidelijk is hoelang de patiënt nog zal leven, is het moeilijk in te schat-ten wanneer het het juiste moment is om VTZ in teschakelen. Daar komt nog bij dat er over het algemeenvaak weerstand bestaat om vrijwilligers in de zorg tebetrekken. Dit alles leidt er toe dat toch 28 procent vande naaststaanden achteraf zegt dat zij VTZ eigenlijk telaat heeft ingeschakeld.

12%

18%

11%

19%16%

korter dan één week

24%drie maanden oflanger

twee maanden

één maand

twee weken

één week

Page 54: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

54 | Vrijwillige Inzet Onderzocht

VTZ na het overlijden

Een behoorlijk deel van de naaststaanden (36 procent)heeft geen enkel afrondend contact met iemand vanVTZ gehad.

Figuur 4: Afrondend contact.

Voor naaststaanden is het afrondende contact wel be-langrijk. Zij willen de vrijwilligers graag bedanken enhebben er behoefte aan om de periode van zorg voorde stervende ook met VTZ af te ronden. Uit aanvullen-de analyses van de antwoorden in de enquête blijktook dat naaststaanden die een afrondend contact heb-ben gehad, meer tevreden zijn over de ondersteuningdoor VTZ. De afsluiting van het contact dient structu-rele aandacht te krijgen. Een dergelijk afrondend con-tact kan verschillende waardevolle functies hebben:het zet een duidelijke punt achter het contact (van be-lang voor de rouw van de naaste), het biedt de VTZ-or-ganisatie de mogelijkheid de inzet te evalueren en hetgeeft naaststaanden de mogelijkheid vrijwilligers tebedanken.

Nazorg: Veel naaststaanden (79 procent) hebben ergeen behoefte aan om na het overlijden van de termi-nale patiënt nog regelmatig contact met één van devrijwilligers te hebben. Bovendien zijn naaststaandenvan mening dat het voor de vrijwilligers te zwaar zouzijn om na het overlijden met de nabestaanden van depatiënten contact te houden. Wel bestaat de overtui-ging dat vrijwilligers kunnen helpen bij de verwerkingvan het verlies.

ConclusieVan palliatieve zorg is reeds gezegd dat dit bij uitstekinterdisciplinaire zorg is, waarbij vrijwel altijd mantel-zorgers en beroepskrachten betrokken zijn en vaakook vrijwilligers. Uit het voorgaande is duidelijk ge-worden dat vrijwilligers van VTZ op een bijzonderemanier mantelzorgers ondersteunen. De inzet van vrij-willigers maakt de laatste levensfase van een dierbarevaak net wat dragelijker. Hierdoor houden naaststaan-den het langer vol om intensief voor de patiënt te zor-gen, vaak heeft dit tot gevolg dat de patiënt, zoals ge-wenst, thuis kan sterven. Deze zorg voegt enige rustaan deze hectische periode toe.De zorg van deze vrijwilligers wordt dan ook erg ge-waardeerd. Ook omdat deze vrijwilligers dergelijkezware zorg toch maar verlenen, zonder dat daar iets te-genover staat. Vrijwilligers terminale zorg: het zijn bij-zondere vrijwilligers.

Vrijwilligers Terminale Zorg

18%

31%

19%

15%

geen enkel afrondend contact

afrondend contact alleen met vrijwilliger

afrondend contact alleen met coördinator

afrondend contactmet coördinator envrijwilliger

Page 55: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

Vrijwillige Inzet Onderzocht |55

Referenties

Akker, P.A.M. van den (red.), M.H.L. van Tits en N.M. Kok (1994), Leven met de dood. Over terminale patiënten en terminale zorg

in Nederland. Houten/Zaventem: Bohn Stafleu Van Loghum.

Akker, P.A.M. van den en S.F.M. van Wersch (2001), Vrijwilligers Terminale Zorg. Een onderzoek naar de rol van intermediairen.

Tilburg: IVA.

CBS (2000), Statistical Yearbook of the Netherlands 2000. Voorburg/Heerlen: Statistics Netherlands.

Emancipatieraad (1993), Advies vrouwenmantel en mannetrouw in de thuiszorg. Den Haag: Emancipatieraad.

Finch J. en J. Mason (1993), Negotiating Family Responsibilities. London: Routledge.

Janssens, M.J.P.A. (2001), Palliative care. Concepts and ethics. Nijmegen: Katholieke Universiteit Nijmegen (proefschrift).

Luijkx, K.G. (2001), Zorg; wie doet er wat aan. Een studie naar zorgarrangementen van ouderen. Wageningen: Universiteit van

Wageningen.

Luijkx, Katrien en Piet van den Akker (2003a), Een extra steun in de rug. Onderzoek naar ervaringen met Vrijwilligers Terminale

Zorg. Tilburg: IVA en Bunnik: Landelijk Steunpunt VTZ (publieksversie).

Luijkx, Katrien en Piet van den Akker (2003b), Een extra steun in de rug. Onderzoek naar ervaringen met Vrijwilligers Terminale

Zorg. Tilburg: IVA en Bunnik: Landelijk Steunpunt VTZ (rapport).

Muijsenbergh, M.E.T.C. van den (2001),Palliatieve zorg door de huisarts. Ervaringen van huisartsen, patiënten en naaststaanden.

Leiden: Universiteit Leiden (proefschrift).

Statement ‘Vrijwilligers in de Zorg’ (2004), De kunst van het evenwicht. Op weg naar een heldere positionering van de vrijwilliger ten

opzichte van de beroepsmatige zorg. Dertien landelijke organisaties voor vrijwilligers.

Timmermans, J.M. (red) (2003), Mantelzorg. Over de hulp van en aan mantelzorgers. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

VTZ, Vrijwilligers Terminale Zorg (2002), Organisatiehandboek VTZ. Hilten, P. van (red). Bunnik: Landelijk Steunpunt VTZ.

VTZ, Vrijwilligers Terminale Zorg (2003), Rapportage Registratie Vrijwilligers Terminale Zorg Nederland 2001-2002. Bart, H., M.

Reijnen en J. van Rooy. Bunnik: Landelijk Steunpunt VTZ, oktober 2003.

VTZ Nederland (2003), www.vtz-nederland.nl

WHO, World Health Organization (2003), WHO Definition of Palliative Care, www.who.int.

Wouters, C. (1990),Van minnen en sterven. Informalisering van omgangsvormen rond seks en dood. Amsterdam: Uitgeverij

Bert Bakker.

Page 56: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

56 | Vrijwillige Inzet Onderzocht

plaatsbepaling

Lucas Meijs,

Bijzonder Hoogleraar Vrijwilligerswerk,

Civil Society en Ondernemingen,

Rotterdam School of Management -

Erasmus Universiteit

Het artikel ‘The role of government in stimulating and sustaining volun-

teerism: A United States perspective’ is gebaseerd op een inleiding van

Jeffrey Brudney voor de commissie Lokaal Vrijwilligersbeleid in februari

2004. Brudney bevestigde tijdens die presentatie dat er in de Verenigde Sta-

ten heel andere relaties tussen de overheid en het vrijwilligerswerk zijn dan,

wat wij in Nederland zijn gewend. Bovendien weten we überhaupt nog weinig

over die concrete relatie tussen vrijwilligerswerk en de overheid. Deze ver-

schillen maken het artikel van Brudney moeilijk te plaatsen en niet direct toe

te passen in de Nederlandse context, maar niet minder relevant en interes-

sant.

Het grote verschil tussen de Verenigde Staten en Nederland lijkt te zijn dat in

de Verenigde Staten de civil society veel directere en rechtstreekse banden

heeft met de samenleving en het bedrijfsleven, dan in ons land. Dit is in lijn

met het directe en indirecte model van bemiddeling tussen bedrijven en vrij-

willigersorganisaties, beschreven door Van der Voort (2003). Zelfs een be-

middelende instantie, zoals de United Way, wordt grotendeels gefinancierd

door de sector zelf en vooral het bedrijfsleven, en dus niet indirect via belas-

tingen en de overheid. United Ways en de daaraan gekoppelde Volunteer

Centers zijn daarom in hun relatie tot overheidsbeleid niet te vergelijken met

onze vrijwilligerscentrales. Naast deze private bemiddelaars zijn er behoor-

lijk grote vrijwilligersprogramma’s van de lokale overheid zelf. In deze pro-

gramma’s runnen vrijwilligerscoördinatoren, rechtstreeks in dienst van de

lokale overheid, vrijwilligers die allerlei overheidstaken uitvoeren zoals het

opruimen van parken, het regelen van het verkeer bij festiviteiten, het opha-

len van huisvuil in kleinere gemeenschappen, het weghalen van graffiti (zie

bijvoorbeeld http://phoenix.gov/commidx.html). Het artikel van Brudney is,

met name bij de lokale overheid, vooral gebaseerd op het stimuleren en on-

derhouden van deze laatste vorm van vrijwilligerswerk. Meer internationaal

vergelijkend onderzoek naar vrijwilligerswerkbeleid is absoluut noodzake-

lijk, waarbij de verschillende relatiepatronen tussen de overheid en de non-

profit sector moeten worden meegenomen.

Ondanks de grote verschillen in die context, geeft Brudney met zijn indelin-

gen (vier c’s: climate, context, culture and conditions en vier p’s: provide in-

kind support, provide technical assistance, provide assistance in ‘matching’

and provide incentives for volunteer work) een toevoeging aan ook hier be-

kende begrippen. Het artikel van Brudney is daarmee weer een kleine stap

op weg naar meer kennis over vrijwilligerswerkbeleid.

Voort, J.M. van der, 2003, Partnerschappen in perspectief: over duurzame

relaties tussen bedrijven en vrijwilligersorganisaties, Doctoraalscriptie

Faculteit Bedrijfskunde, Vakgroep Business Society Management, Erasmus

Universiteit Rotterdam.

Volunteerism: a United Statesperspective6

Page 57: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

Vrijwillige Inzet Onderzocht |57

For the past forty years or so, expanding the numberand different types of people who volunteer has beenpublic policy in government and an avowed aim of thevoluntary sector in the United States (Chambré, 1989;Brudney, 1990).* Volunteerism has a much longer andricher heritage in the U.S., dating back to the historicobservations of Alexis de Tocqueville in the early1800s, who characterized Americans as a “nation ofjoiners,” and to pre-colonial times (Ellis and Noyes,1990). The movement to increase volunteering by theAmerican people took on new energy and new urgen-cy in the later part of the twentieth century as govern-ments at all levels - federal (national), state (the U.S.has 50 states, each represented in the federal govern-ment), and local (cities and counties) - as well as non-profit organizations began to consider more seriouslythe potential of volunteerism as an approach for deli-vering services and building social capital. This move-ment is accelerating in the U.S. as organizations striveto develop - in the words of Brudney (2003) - “Volun-teer Management Capacity.” Across the globe, many other national governments aretrying to influence and stimulate volunteering andvolunteerism (Smith, 1998). The recent 2001 Interna-tional Year of the Volunteer (IYV2001) has been a ma-jor driving force in this push to expand volunteering.Nearly 130 countries took part in IYV2001, and morethan 500 committees were established at the national,regional and local levels to plan and coordinate a hostof activities and events. Each of the four IYV2001 goals- promotion, recognition, facilitation and networking -resulted in significant achievements and measures thathave the potential to strengthen the global volunteermovement considerably (Smith and Ellis, 2003). For purposes both specific to the U.S. and comparativewith other nations, it is instructive to assess the ways

in which the different levels of American governmenthave worked - and might work further - to increasevolunteerism. To that task we now turn. We shouldcaution, however, that because no empirical studies onthe extent of volunteer promotion and support activi-ties by U.S. governments have been undertaken, theanalysis to follow must be tentative and conjectural,awaiting further confirmation in research.

The Role of the Federal Government inVolunteerismWhat can the U.S. national government in Washing-ton, DC, do to stimulate and sustain volunteering? Thefederal government has an overarching role in the U.S.political system, a view we might call “from above.”We can summarize the steps that the federal gover-nment might take with four “c’s:”• create a climate to encourage volunteering;• create a context to protect volunteers;• create a culture of knowledge about volunteering;• create conditions to support volunteer involvement

financially.First, the federal government can create a climate toencourage volunteering. Creating a climate for volun-teering approximates two of the IYV2001 goals, pro-motion and recognition. Government leaders shouldfrequently ask the public to volunteer, as Presidentshave done with regularity since President Kennedy’sfamous exhortation delivered at his 1961 inauguration:“Ask not what your country can do for you, ask what

The role of government in stimulating and sustaining

Volunteerism: a United States perspective

6Jeffrey L. Brudney

* This is a revised version of a paper presented at the Commissie Lo-kaal Vrijwilligersbeleid (Netherlands Committee on Volunteer Poli-cy), Utrecht, The Netherlands, February 11, 2004. The authorthanks the members of the Commissie Lokaal Vrijwilligersbeleidand especially Dr. Lucas Meijs for their helpful comments and sug-gestions.

Page 58: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

58 | Vrijwillige Inzet Onderzocht Volunteerism: a United States perspective

you can do for your country.” In his 2002 State of theUnion Address, President George Bush called on allAmericans to become more involved as citizens and todevote 4,000 hours, or two years, over their lifetimes tovolunteer service. Elected leaders should talk aboutthe importance of volunteering, and link volunteeringto helping the community and being a good citizen.Such repeated promotion of volunteering at thehighest level of government helps to establish a -climate in which volunteering is expected.Political leaders should also “model” or set an exampleby volunteering themselves. Former President JimmyCarter is, perhaps, the best-known President volunteerthrough his work with the volunteer group Habitat forHumanity, an international organization that buildshouses based on the principle of “sweat equity” (therecipient of the house also take some responsibility forthe construction). Leaders should model or set anexample also by involving volunteers in their work oroffice.What else can the federal government do to promotevolunteering? The federal government can create acontext to protect volunteers from legal action so longas they are acting appropriately; the fear of law suit isotherwise a deterrent to volunteer participation. Forexample, in 1997 the U.S. national Congress passed theVolunteer Protection Act to afford legal or liability pro-tection to volunteers. The Volunteer Protection stipu-lates that a volunteer to an organization is not liable forharm caused by an act or omission of the volunteerworking on behalf of the organization, if:• The volunteer was acting within the scope of the

volunteer’s responsibilities in the organization atthe time of the act or omission.

• If appropriate or required, the volunteer was pro-perly licensed, certified, or authorized to undertakethe activities that led to the harm.

• The harm was not caused by willful or criminal mis-conduct, gross negligence, reckless misconduct, ora conscious, flagrant indifference to the rights orsafety of others.

These provisions of the Volunteer Protection Act helpto limit legal action against volunteers, as intended.An unintended benefit of these aspects of the Law aswell is that they reinforce the importance of soundvolunteer management practice to avoid legal action:For example, they encourage organizations to establishjob guides or descriptions for volunteer positions sothat the volunteer is acting within the scope of her or

his responsibilities in the organization; provide trai-ning and see to certification for volunteer activitiesthat require them so that the volunteer is prepared forthe work that she or he will perform; and screenvolunteers to make sure that they do not possess thewrong types of motivations and reasons for serviceand, thereby avoid problems of willful or criminal mis-conduct, negligence, or indifference. Creating this fa-vorable context through legislation is open to anycountry and works to facilitate volunteerism andvolunteering, the third goal of IYV2001. Third, the federal government in the U.S. tries to cre-ate a culture of knowledge about volunteering - whichagain facilitates volunteerism. The federal govern-ment funds research on volunteer management, inclu-ding inquiry into which managerial practices workbest with volunteers; basic research on volunteering,such as why people volunteer and continue to volun-teer; and finally monitors rates of volunteering overtime and volunteer demographics to determine if pu-blic policies and programs aimed at increasing volun-teerism are having the desired effect. Disseminationof this knowledge also helps to promote volunteerism,another goal of IYV2001.Too often researchers and practitioners accept and actuncritically on what we think we know about volun-t e e r s, rather than on the basis of substantiatedknowledge. For example, we tend to assume that:volunteers will only perform certain types of jobs; thattheir work is unreliable or poorly done; or that onecannot terminate or “fire” a volunteer when circums-tances warrant and, similarly, that volunteer programsmust accept any person who wants to volunteer; orthat employees will not work well with volunteers. Atbest, this “conventional wisdom” is incorrect; at worst,it is damaging, for it condones behavior that undercutseffective volunteer programs and involvement (Brud-ney, 2002). Research supported by government (orother sources) can counteract negative stereotypesconcerning volunteers.Finally, the federal government can create conditionsto support volunteer involvement financially, which isa traditional form of facilitation. The federal govern-ment can make matching grants to organizations thatare willing to use volunteers, for example, to pay thesupport costs for volunteer involvement (for example,for publicity, training, reimbursement, evaluation,etc.). The federal government might also make fundsavailable to organizations that are willing to expe-

Page 59: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

Vrijwillige Inzet Onderzocht |59

riment creatively with volunteers, for example, byhaving volunteers coordinate and supervise othervolunteers. And consistent with the emphasis onresearch above, government (or other funders) shouldrequire that any organization that receives funding forvolunteer involvement prepare a report that describesthe results so that other officials, observers, practitio-ners, and researchers can learn from the example.

The Role of Local Government in VolunteerismWe turn now to the most basic level of U.S. govern-ment, local government or cities and counties. Asopposed to the federal government, these entities areat the “ground level.” By contrast to some other coun-tries, too, for example, the United Kingdom (Osborne,1998) and The Netherlands (Van der Pennen, 2003),volunteer centers are not agents of the State in theU.S.; in general, they are not part of government, andare not responsible for implementing governmentalpolicy, even though they may receive some fundingfrom government (Brudney with Kim, 2003). Inresearch based on a survey of the practices of some 329local municipalities in The Netherlands, Van derPennen (2003, p. 34) states that local municipalitiessponsor volunteer centers and strive to: • Show appreciation for what volunteers and their

organizations do by giving prizes, pins and othermementos

• Match volunteer demand to supply through “volun-teer job banks”

• Recruit new groups (young people, minorities) tovolunteer

• Retain volunteers• Create favorable circumstances for volunteers, such

as accommodation, finance and insurance policies;• Arrange for training and other ways of consulting

with volunteer organizations• Facilitate better networking among nonprofit

organizations• Enlarge the network of voluntary organizations by

opening it up to volunteers from businesses• Promote volunteering by showing its diversity

Based on the U.S. experience, below we summarizethe steps or actions that local governments can take tostimulate and sustain volunteerism with four “p’s:”• Provide in-kind support to organizations that want

to use volunteers

• Provide technical assistance to organizations thatwant to use volunteers.

• Provide assistance in “matching” volunteers withorganizations.

• Provide incentives for volunteer work.Local government can provide in-kind support to orga-nizations that want to use volunteers, such as sharingfacilities, equipment, and supplies. Local governmentcan also provide technical assistance to volunteer-based and community groups, on such practical butimportant matters as:• The legal rights and protections of volunteers and

the responsibilities of organizations to them, inclu-ding the Volunteer Protection Act (see above)

• The role and importance of having someone in char-ge of the volunteers, for example, the director ofvolunteer services, who will oversee involvementand maintain a point of accountability as well asquality control

• The features that an effective volunteer programneeds to succeed, such as recruitment, training,supervision, and so forth

Local governments can also provide assistance in“matching” volunteers with nonprofit and other volun-tary groups and organizations in the community. Theycan help these organizations to recruit volunteers byposting volunteer opportunities, and encourage peoplewho want to volunteer to provide contact and otherpertinent information to be made available to organiza-tions seeking new or additional volunteers. Studies ofvolunteer centers show that a small number of U.S.governments maintain formal volunteer centers forthis purpose (Brudney with Kim, 2003). Many othersdo so informally.Lastly, local governments can provide incentives forvolunteering, for example, by creating internships forpeople who want to work as directors of volunteersand placing them in organizations that need this typeof assistance; giving credit on applications for govern-ment employment for work done as a volunteer; andencouraging business and nonprofit organizations alsoto recognize the experience gained as a volunteer in joba p p l i c a t i o n s. Local gove r n m e n t s, including schooldistricts, might further require community servicehours to graduate from high school. Many schooldistricts in the United States and at least one state(Maryland) have such requirements in place.

Page 60: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

60 | Vrijwillige Inzet Onderzocht

The Role of State Government in VolunteerismWe now turn to the question of what U.S. state govern-ments can do to stimulate and sustain volunteeractivity. The United States has 50 different stategovernments. Each state is relatively autonomous butsubject to the dictates and policies of the federalgovernment. The view from U.S. state governments isnot “from above” - the federal government - or at“ground level” - local government - but somewhere in-between.State government can do much to promote volun-teering. Almost any of the activities that we have dis-cussed thus far can be carried out by state govern-ments. In practice, however, state governments haveprobably done less than the federal government or lo-cal governments to promote volunteering. As indica-ted at the outset of this article, because no empiricalstudies have been undertaken on the extent of volun-teer promotion and support activities by any of thelevels of government in the U.S., this statement mustbe treated as conjectural. In addition, less research hasbeen undertaken on the role of volunteers in the statesthan at the federal or local levels in the U.S. (a compa-rison which may, in fact, support the observation thatthe states have been least active in volunteerism).Nevertheless, observation seems to warrant this con-clusion concerning the states.For example, state governments follow the mandatesof the federal government for volunteer (and other)programs when the federal government makes fundingavailable. Thus, the states have supported the StateCommissions for National and Community Serviceand the AmeriCorps volunteer program. However, ifand when the federal government cuts back or elimi-nates volunteer programs, state governments generallyappear loath to pick up the funding slack. In addition,studies of new volunteer programs inaugurated by thesecond President Bush, Freedom Corps and CitizenCorps, found that the states were not well prepared toassume responsibility and operation of these programs(Brudney and Gazley, 2003, 2002). It should be noted,though, that these studies were undertaken early inthe life of Freedom Corps and Citizen Corps, andcircumstances may have changed.The record of state governments with respect to “StateOffices of Volunteerism” - central offices intended tosupport volunteer activity, programs, and manage-ment in the state - suggests much the same conclusion.States tend to fund this office during good economic

times, but they tend to cut funding or eliminate thiscentral point for state volunteerism when the economyfounders. Even during good economic times, the na-mes and organizational auspices of these state officescan be highly variable and difficult to locate.As a result, less knowledge is available concerning thestate level than the federal level or the local level in re-gard to volunteer activity. In general, state govern-ments maintain a “low profile” with respect to promo-ting volunteering. Many fewer people report volun-teering in connection with state government than localgovernment, although the rates are very comparablebetween state government and the federal govern-ment. The difference is that the federal governmenthas a long history of very visible promotion of volun-teering (see above). The policy areas with greatestvolunteer activity at the state level appear to be tou-rism, economic development, corrections, andrecreation. In sum, state government might be the“new frontier” for volunteerism - if state leaders arewilling to make a commitment to it.

ConclusionThis analysis has taken on a difficult, but importantquestion: What is the role of the three levels of UnitedStates government - federal, state, and local - in stimu-lating and sustaining volunteerism? This issue has notbeen the subject of systematic inquiry heretofore, soour analysis must remain tentative.Although this article is not based on international com-parative research, an interesting difference betweenthe U.S. and other governments seems to be that therole of the U.S. government in stimulating and sus-taining volunteerism is much more aimed at volun-teers in direct service for government than is the casein many European countries. According to Van derVoort and Meijs (2004), this comparison is an exampleof the difference between direct and indirect relationsof the nonprofit sector and the society in general. InThe Netherlands, the government plays a more impor-tant role in activities such as matching volunteers,arranging corporate community involvement, creatingcommunity service at schools and funding organiza-tions, and acting as an intermediary between nonprofitorganizations seeking support and citizens and compa-nies interesting in providing it. The analysis has uncovered a wealth of techniquesused by U.S. governments to promote volunteerism.The list includes: exhortation of volunteering by politi-

Volunteerism: a United States perspective

Page 61: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

Vrijwillige Inzet Onderzocht |61

cal leaders, legal protections for volunteers, funding(or partial funding) of volunteer programs, technicalassistance to these programs, in-kind support, incenti-ves for volunteering, and so forth. These techniquessupport all four of the 2001 International Year of theVolunteer goals - promotion, recognition, facilitationand networking to strengthen and expand volun-teering and volunteerism (Smith and Ellis, 2003). The length of this listing of techniques may help toexplain, at least in part, the high level of volunteeringachieved in the United States. According to biennial,nationally representative surveys of the U.S. conduc-

ted over the past 15 years or so compiled in The New

Nonprofit Almanac And Desk Reference (Weitzman,Jalandoni, Lampkin, and Pollak, 2002), about half of allAmericans 18 years of age and older report some act ofvolunteering in the previous year. Although we cannotcompare the relative effort of the three levels of U.S.government directly in this domain, such comparisonis less important than the overall conclusion: Govern-ments in the United States engage in a variety of pro-grams and activities to stimulate and sustain volun-teerism.

References

Brudney, J.L. 2003. “Volunteer Management Capacity.” Paper presented at the Annual Meeting of the Association for Research

on Nonprofit Organizations and Voluntary Action, Denver, CO, November 20-22, 2003.

Brudney, J.L. 2002. “Supplanting Common Myths with Uncommon Management: The Effective Involvement of Volunteers in

Delivering Public Services.” Pages 287-300 in Steven W. Hays and Richard C. Kearney (eds.) Public Personnel Administration:

Problems and Prospects. Fourth Edition. Upper Saddle River, NJ: Prentice Hall.

Brudney, J.L. 1990. Fostering Volunteer Programs in the Public Sector: Planning, Initiating, and Managing Voluntary Activities. San

Francisco, CA: Jossey-Bass.

Brudney, J.L., and Gazley, B. 2003. “Federal Volunteerism Policy and the States: An Analysis of Citizen Corps.” Pages 516-522

in The Book of the States, 2003 Edition, Volume 35. Lexington, KY: Council of State Governments.

Brudney, J.L., and Gazley, B. 2002. “The USA Freedom Corps and the Role of the States.” Spectrum, vol. 75 (Fall), pp. 34-38.

Brudney, J.L., with Kim, D. 2003. The 2001 Volunteer Center Survey: A Report On Findings And Implications. Washington, DC:

Points of Light Foundation. Available at http://www.pointsoflight.org/downloads/pdf/survey_01vc.pdf. Accessed October

19, 2004.

Chambré, S.M. 1989. “Kindling Points of Light: Volunteering as Public Policy.” Nonprofit and Voluntary Sector Quarterly, vol.

18 (3), 249-268.

Ellis, S.J., and Noyes, K.H. 1990. By the People: A History of Americans as Volunteers. Revised Edition. San Francisco, CA:

Jossey-Bass.

Osborne, Stephen P. (1998) Volunteer Bureaux and the promotion and support of volunteering in local communities in

England. In: Voluntary Action, vol 1, nr 3, p 67-84

Pennen, T. van der. 2003. Ontwikkeling in het lokaal vrijwilligersbeleid. Het internationaal jaar voor de vrijwilligers; een jaar

later. SCP, Den Haag.

Smith, Justin Davis. 1998. Making a difference: Can governments influence volunteering? In: Voluntary Action, vol 1, nr 1, p 7-

20

Voort, Judith M. van der and. Lucas C.P.M. Meijs. 2004. Linking community responsibility of business schools and the social

responsibility of businesses. The involved society: Social involvement in a new society. Paper presented at the symposium

“Community responsibility: how can universities be more successful?

Voort, Judith M. van der and. Lucas C.P.M. Meijs. 2004. Introducing the concepts of ‘service learning’ and a transfer going

culture’ at the Erasmus University Rotterdam”, may 17-18, Erasmus University Rotterdam, The Netherlands.

Weitzman, M.S.; Jalandoni, N.T.; Lampkin, L.M.; and Pollak, T.H. 2002. The New Nonprofit Almanac And Desk Reference.

New York: John Wiley and Sons.

Page 62: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training
Page 63: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

Vrijwillige Inzet Onderzocht |63

Wie de Ster-reclames op tv een beetje volgt, weet datde Rabobank een coöperatieve bank is en zich ook degrootste internetbank van Europa mag noemen. Watminder bekend is het feit dat de bank inmiddels de opéén na grootste vereniging van Nederland is. Alleen deANWB heeft meer leden. Kees Fijneman: “Eind jarennegentig stond de Rabobank voor de beslissing: door-gaan met de huidige structuur van coöperatie of mis-schien toch omschakelen naar bijvoorbeeld een B.V?Er is toen heel bewust gekozen voor handhaving vande coöperatie. De Rabobank is eind 19e eeuw ontstaanvanuit het idee dat boeren elkaar konden helpen doorsamen te werken in coöperaties. Een initiatief, geba-seerd op actief burgerschap en zelfredzaamheid. Diemaatschappelijke betrokkenheid zie je nu nog steeds

terug in de manier waarop onze lokale banken functio-neren in de lokale samenleving. Voor de Rabobank ishet belangrijk om de zelfredzaamheid van mensen testimuleren en mee te werken aan een vitale samenle-ving. Vrijwilligerswerk speelt in beide gevallen een be-langrijke rol.”

Maatschappelijk ondernemen en vrijwilligerswerkVolgens Fijneman blijkt uit onderzoek dat zestig pro-cent van de Europese bevolking van het bedrijfsleveneen maatschappelijke betrokkenheid verwacht. “Be-drijven worden steeds meer afgerekend door consu-mentengedrag. Maatschappelijk verantwoord onder-nemen is voor bedrijven een must om te blijven be-staan.” Het ministerie van Economische Zaken heeft

Het lijken twee verschillende werelden, het

bedrijfsleven en het vrijwilligerswerk. Maar niet

voor Kees Fijneman van de Rabobank. Hij wordt juist

enthousiast als hij praat over de mogelijkheden die

er liggen om die twee werelden met elkaar te

verbinden. “De samenleving verwacht in

toenemende mate meer maatschappelijke

betrokkenheid van bedrijven. Vrijwilligerswerk is

belangrijk voor de Rabobank omdat het bijdraagt

aan een vitale samenleving. En als het de

samenleving goed gaat, gaat het ook goed met de

Rabobank.”

Kees Fijneman is adviseur Coöperatieve &

Maatschappelijke Zaken bij Rabobank Nederland.

Fijneman geeft zijn visie op maatschappelijk

verantwoord ondernemen, vertelt over de drie M´s

van de Rabobank en over werknemers-

vrijwilligerswerk.

Interview door René Denis

Kopstukken

De vitale samenleving

Page 64: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

64 | Vrijwillige Inzet Onderzocht

enige jaren terug het initiatief genomen om een aantalgrote bedrijven rond dit thema aan tafel te krijgen. Ditheeft geresulteerd in het Netwerk Samenleving & Be-drijf waar bedrijven als ABN AMRO, Johnson &Johnson, Ordina, Rabobank, Randstad en Shell onder-deel van uitmaken. Het doel van dit netwerk is om sa-men met overheid en maatschappelijke organisatiesnieuwe arrangementen te maken om problemen op telossen op het gebied van onder andere veiligheid, on-derwijs, werk en zorg. De bedrijven uit het netwerkontwikkelen samen programma´s, gebaseerd op de be-hoeften van de aangesloten bedrijven en de thema’sdie spelen in de samenleving. Deelnemende bedrijvenkiezen zélf in welke programma’s ze een actieve rolwillen spelen. Ervaringen en resultaten worden verza-meld en verspreid onder de andere deelnemers van hetnetwerk. Kees Fijneman: “De Rabobank neemt aan ditnetwerk deel omdat we ons willen profileren als eenorganisatie die midden in de samenleving staat.”

De drie M´s van de RabobankDe Rabobank ondersteunt en stimuleert vrijwilligers-werk op drie manieren: met mensen, middelen enmunten. Kees Fijneman geeft aan dat die volgorde vande drie M´s niet willekeurig is. Goede samenwerkinggaat over meer dan geld. Tijd, competenties, kennis enfaciliteiten zijn vaak veel waardevoller. “Ons beleid isop de eerste plaats gericht op de inzet van onze men-sen, daarna stellen we middelen en faciliteiten be-schikbaar en tot slot leveren we ook munten in de zinvan sponsoring. Van onze eigen medewerkers is zo´n43 procent naast het werk actief betrokken bij enigevorm van vrijwilligerswerk. Dat vinden we belangrijk,maar we proberen het ook echt actief te stimuleren.Vrijwilligerswerk voegt iets toe aan de samenleving,maar het is ook een manier voor onze werknemers ombekend te raken met de lokale situatie. Medewerkerskrijgen de gelegenheid om in de tijd van de baas kenniste maken met vrijwilligerswerk. In 2003 zijn in totaal5200 werkdagen besteed aan werknemersvrijwilligers-werk.”

Het beschikbaar stellen van middelen en faciliteitengebeurt bijvoorbeeld via de organisatie van workshopsdie de Rabobanken op lokaal niveau organiseren voorbestuursleden en kader van vrijwilligersorganisaties.Kees Fijneman legt uit hoe dat in zijn werk gaat: “Dieworkshops worden gegeven door gastsprekers die wor-den ingehuurd door de bank en gaan over onderwer-

pen als: vinden en binden van (jonge) vrijwilligers,communicatie en PR, sponsoring en fondsenwerving.Tot nu toe zijn er ongeveer driehonderd van dit soortbijeenkomsten georganiseerd met tussen de 20.000 en25.000 deelnemers.”

En wat de munten betreft: de Rabobank sponsort di-verse activiteiten rond vrijwilligerswerk, zowel op lan-delijk als op lokaal niveau. Op lokaal niveau zijn het delokale banken die bepalen welke vrijwilligersactivitei-ten zij (financieel) willen ondersteunen. Een voorbeeldop landelijk niveau is Het Nationale Compliment, datjaarlijks in het kader van vrijwilligerswerk wordt uit-gedeeld. Daarnaast is de Rabobank eind jaren negentigeen partnerschap aangegaan met Nederlandse Organi-saties Vrijwilligerswerk om initiatieven op landelijk ni-veau te ontwikkelen en te stimuleren. Fijneman:“Naast de landelijke uitstraling en aandacht van de me-dia voor het vrijwilligerswerk willen we hiermee ookaan onze eigen medewerkers laten zien dat de Rabo-bank vrijwilligerswerk belangrijk vindt. Het is ook eensoort voorbeeldfunctie.”

WerknemersvrijwilligerswerkAls het onderwerp werknemersvrijwilligerswerk tersprake komt, verschuift Kees Fijneman naar het puntjevan zijn stoel: “Op dit terrein liggen nog zoveel moge-lijkheden. Werknemers ontwikkelen in vrijwilligers-werk kennis en vaardigheden. Die ze weer als werkne-mer kunnen toepassen. Ze zien bijvoorbeeld dat je metweinig geld toch veel kunt doen, ze leren dat er veelaandacht is voor het motiveren en enthousiasmerenvan vrijwilligers, ze doen sociale vaardigheden op,moeten communiceren met mensen waar ze in hetnormale leven niet mee omgaan. Hier liggen mogelijk-heden om bijvoorbeeld in het kader van een persoon-lijk ontwikkelingsplan na te gaan welke vaardighedennodig zijn voor een bepaalde functie en hoe je die vaar-digheden met vrijwilligerswerk zou kunnen ontwikke-len. Je kunt je voorstellen dat je een werknemer meteen gerichte opdracht voor een bepaalde periode deta-cheert bij een maatschappelijke organisatie. Voorbeel-den van opdrachten zijn: het ontwikkelen van een PR-plan, het vervullen van een interim-bestuur, een leden-bestand opzetten. Het mes snijdt dan aan drie kanten:de werknemer leert iets, hij heeft een toegevoegdewaarde voor de maatschappelijke organisatie en het iseen HRM-instrument voor de werkgever.“Maar je zou hetzelfde kunnen doen met reïntegreren-

Kopstukken: Kees Fijneman

Page 65: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

Vrijwillige Inzet Onderzocht |65

de werknemers. Je kunt als werkgever je herstellendewerknemer de gelegenheid geven om via vrijwilligers-werk weer dagritme op te doen, weer onder de mensente komen, zelfvertrouwen op te bouwen, et cetera. Jekunt dan samen bepalen voor welke periode iemanddat wil doen, voor hoeveel dagen per week, en of hijveel of weinig begeleiding nodig heeft. Het is dan aande werkgever om een geschikte organisatie voor dezepersoon te vinden. Hetzelfde principe kan gelden voormensen die op het punt staan met pensioen te gaan ofmedewerkers die een sabbatical willen. Je moet hetmensen niet gaan verplichten, maar als werkgever zouje deze mensen allerlei mogelijkheden kunnen bie-den.”

Tip voor de toekomstTot slot nog een hartenkreet van Fijneman: “Vrijwilli-gersorganisaties zijn sterk in betrokkenheid. De pro-fessionaliteit krijgt niet altijd voldoende aandacht enruimte. Juist in de samenwerking met overheden enbedrijven is een goede (of nieuwe) balans tussen pro-fessionaliteit en betrokkenheid van groot belang. Rich-ting overheid en bedrijfsleven hebben ze nog vaak eente afhankelijke opstelling, een houding van het handje

ophouden. In het verleden heb ik dat wel eens het‘Calimero-effect’ genoemd. Ik zou tegen die organisa-ties willen zeggen: denk beter na over waar je zelf goedin bent, wat je derden te bieden hebt en zoek dan ver-volgens de meest geschikte partners waar je mee sa-men wilt werken.”“Wat onderzoek betreft zou het erg mooi zijn als we in-ternationaal dezelfde definities van vrijwilligerswerkzouden hanteren. Nu kunnen we internationale onder-zoeksresultaten nauwelijks met elkaar vergelijken, endat is bijzonder jammer. En waar ik qua onderzoekvooral voor zou willen pleiten is meer inzicht in de be-oogde resultaten van werknemersvrijwilligerswerk.Wat zijn die effecten hiervan bij de bedrijven, hunwerknemers en de maatschappelijke organisaties? Endan niet eenmalig maar permanent, zodat we die effec-ten kunnen monitoren en bedrijven hun beleid zo no-dig bij kunnen sturen. In dat kader heeft de Rabobankrecentelijk een landelijk onderzoek opgestart onderRa b o b a n k m e d ewe r kers naar (we r k n e m e r s ) v r i j w i l l i-gerswerk. Tijdens de Eurofestation op 7, 8 en 9 no-vember 2004 zullen we de resultaten hiervan bekendmaken.”

Page 66: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training
Page 67: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

Vrijwillige Inzet Onderzocht |67

In Giving and Volunteering in the Netherlands onder-zoekt hij prosociaal gedrag: het geven van geld aan goe-de doelen, het geven van bloed of organen en het gevenvan tijd in de vorm van vrijwilligerswerk. Prosociaalgedrag vraagt een persoonlijk offer van de gever. Deopbrengsten van dit ‘offer’ dienen bestemd te zijn voorgroepen burgers of de samenleving in zijn geheel. Het proefschrift bestaat in feite uit vijf deelstudies.Bekkers heeft concept-versies van een aantal van dezedeelstudies al eerder gepubliceerd. Ze zijn onder ande-re te raadplegen via http://www.fss.uu.nl/soc/homes/bekkers/. De onderzoeken zijn gebaseerd op gegevensafkomstig uit de Familie-enquête van de NederlandseBevolking 2000 (FNB 2000), een landelijke huishoude-nenquête die onder 1587 Nederlanders is gehouden.De eerste studie, ‘Wie geeft wat en waarom? Een quasi-experimenteel onderzoek naar sociale dilemma’s’,geeft de resultaten van een experiment we e r, wa a r b i jrespondenten acht hypothetische geefsituaties beoor-delen. Op basis van deze resultaten concludeert Bek-kers dat mensen eerder bereid zijn tijd of geld te geve n ,naarmate de relatie met degene die het verzoek doethechter is. De twee volgende studies, ‘Anonieme giften,p e r s o o n l i j ke beslissingen, sociale achtergronden’ en‘Deelname aan vrijwillige verenigingen: een kwe s t i evan hulpbronnen, persoonlijkheid of allebei?’, leve r e neensluidende bevindingen op. Zowel anonieme giftenals lidmaatschap en vrijwilligerswerk in ve r e n i g i n g e nb l i j ken vooral samen te hangen met sociale omstandig-heden van de geve r s. Een hoger opleidingsniveau bij-voorbeeld vergroot de kans op prosociaal gedrag. In ‘Verschuivende achtergronden van verenigingspar-ticipatie in Nederland’vergelijkt Bekkers de kenmer-

ken van leden van verzuilde en seculiere organisatiesmet elkaar. In ‘De intergenerationele overdracht vanvrijwilligerswerk’ ten slotte, bestudeert hij de invloedvan ouders op het vrijwilligerswerk van hun kinderen.Als rode draad loopt door deze vijf studies de centraleprobleemstelling van het proefschrift: in hoeverrewordt geefgedrag bepaald door persoonlijkheidsken-merken dan wel door de sociale omstandigheden waar-in mensen leven. De conclusies van Bekkers laten aanduidelijkheid niets te wensen over. Slechts dertig pro-cent van de verschillen in geefgedrag worden ver-klaard door persoonlijkheidskenmerken als emotione-le betrokkenheid bij anderen en een altruïstische in-stelling. Sociale omstandigheden als opleidingsniveau,de mate waarin men deel uitmaakt van een religieuzegemeenschap en de grootte van de woonplaats bepalenzeventig procent van de verschillen. De meeste men-sen raken via hun sociale netwerk als donateur of vrij-williger betrokken bij maatschappelijke organisaties.Sociale druk, bijvoorbeeld in de vorm van onuitgespro-ken verwachtingen vanuit de sociale omgeving, speelthierbij een belangrijke rol.

De uitkomsten van dit proefschrift sluiten daarmeeaan bij de resultaten uit andere onderzoeken als bij-voorbeeld ‘Geven in Nederland’ (Schuyt, 2003). Bijnade helft van de erin ondervraagde vrijwilligers geeft alsreden waarom zij vrijwilligerswerk zijn gaan doen, aandat zij er via hun sociale netwerk voor ‘gevraagd’ zijn.

René Bekkers; Giving and Volunteering in the Nether -lands; Sociological and Psychological Pe r s p e c t i v e s ;Utrecht, 2004; ISBN 90-393-3795-0.

Boekbespreking

Giving and Volunteering inthe Netherlands

Mark Franken

Proefschriften over vrijwilligerswerk verschijnen niet al

te frequent in Nederland. Een kleine zoekactie in de

catalogus van de Koninklijke Bibliotheek levert

welgeteld vijf voorbeelden op. Aan de namen van

Nandrum (1995), Bruyn-Hundt (1996), Lindeman

(1996), Meijs (1997) en Wiggers (2003) kan nu ook die

van de socioloog René Bekkers worden toegevoegd.

Page 68: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training
Page 69: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

Vrijwillige Inzet Onderzocht |69

Over de auteurs

Dr. Aletta Winsemius

Aletta Winsemius is verbonden aan het programma Vrijwilligers van hetNederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW). Zij is gepromoveerd opeen onderzoek naar het Nederlandse kunstbeleid, en werkte als beleidsme-dewerkster en leidinggevende bij een landelijke vrijwilligersorganisatie.Momenteel is ze als senior medewerker werkzaam bij het NIZW.

Dr. Katja van VlietKatja van Vliet is sinds medio 1999 hoofd van de afdeling Sociale Interventievan het Verwey-Jonker Instituut. Zij studeerde psychologie aan de Universi-teit van Leiden en promoveerde aan de Universiteit van Amsterdam. Vervol-gens was zij als universitair docent werkzaam bij de faculteit geneeskundevan de Universiteit van Leiden en het Leids Universitair Medisch Centrumten behoeve van onderwijs en onderzoek op het terrein van communicatie inde gezondheidszorg en psychosociale zorg voor mensen met een chronischeziekte. In de afgelopen jaren was zij betrokken bij beleidsstrategisch enevaluatieonderzoek naar vernieuwingen in zorg en welzijn, mantelzorg enmaatschappelijke zorg.

Drs. Marike C. KuperusMarike Kuperus (1963) is als programmamanager en senioradviseur werk-zaam bij CIVIQ. Ze studeerde Letteren. Ze heeft onder andere gewerkt bijhet CIV, CMC Communicatiemanagement Consultants, Euroforum en deKatholieke Universiteit Brabant. Als adviseur bij CIVIQ is ze actief op hetgebied organisatiekunde verenigingsmanagement en ledenband en klanten-binding. Daarnaast is Marike manager van de vakgroep Organisatieontwik-keling en kwaliteit. Zij publiceerde recent over: de definitie van vrijwilligers-werk, vrijwilligersbeleid, ontwikkelingen in verenigingen.

Drs. Pascale Klein Hegeman

Pascale Klein Hegeman (1978) studeerde Communicatie aan de HEAO inEindhoven en Algemene Sociale Wetenschappen aan de Universiteit vanUtrecht, met als specialisatie arbeid, management en organisatie. In 2004verrichtte ze haar afstudeeronderzoek binnen CIVIQ naar de definiëring vanvrijwilligerswerk en de naam- en betekenisgeving van mensen aan hun eigenvrijwillige inzet. Daarna trad ze in dienst als adviesmedewerker bij CIVIQ,waarbinnen ze werkzaam is op de afdeling Organisatie & Kwaliteit.

Page 70: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

70 | Vrijwillige Inzet Onderzocht

Dr. Jan BoessenkoolDr. Jan Boessenkool is als hoofddocent/onderzoeker werkzaam bij deUtrechtse School voor Bestuurs- en Organisatiewetenschap (USBO) van deUniversiteit Utrecht. Zijn vakgebied is organisatieantropologie waarin hijvooral geïnteresseerd is in culturele en machtsprocessen in en tussen organi-saties, en vraagstukken rond intercultureel management. Hij is gepromo-veerd op het onderwerp ‘Besturen van amateursportverenigingen’ en is inhet dagelijkse leven onder anderen voorzitter van een middelgrote voetbal-club.

Prof. Dr. Paul Verweel

Paul Verweel is hoogleraar bestuur en organisatiewetenschap, in het bijzon-der vraagstukken van cultuur(verschillen) en zingeving in organisaties. Heeftverschillende boeken en artikelen geschreven over sport, beleving, multicul-turalisme en vrijwilligers. Hij is voorzitter van het Mulier Instituut, een na-tionaal onderzoekscentrum ten behoeve van sportonderzoek, en mede-pro-grammaleider van het onderzoek ‘Kwaliteiten in de sport’. Tevens is hij pro-grammaleider van het onderzoek ‘Sport en sociaal kapitaal’. Hij is decaan vande Utrechtse School voor Bestuur en Organisatiewetenschap, voorzitter vande belangenvereniging Sport Utrecht, lid breedtesport commissie NOC*NSF.Hij is coach van het hockeyteam jongens A1 van Voordaan.

Dr. Els van Dam, drs. Andrea Klaeijsen en dr. Jos Frietman

Els van Dam en Andrea Klaeijsen zijn beiden als onderzoeker werkzaam bijhet Kenniscentrum Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt (KBA) te Nijmegen. JosFrietman is algemeen directeur/senioronderzoeker bij dit onderzoeks- en ad-viesbureau.

Els van Dam is medisch biologe en gepromoveerd op een onderzoek naar derol van de hippocampus (een hersenstructuur) in leerprocessen. Vervolgenswas zij werkzaam bij het Kenniscentrum EVC. Momenteel houdt zij zich alsonderzoeker bij het KBA onder meer bezig met de toepassing van EVC (Er-kenning van Verworven Competenties) voor vrijwilligers, leerlingen, wer-kenden en werkzoekenden.

Andrea Klaeijsen heeft onderwijskunde gestudeerd met als specialisatie be-roeps- en bedrijfsopleidingen. Na haar studie is zij als onderzoeker in dienstgetreden bij het KBA, waar zij op dit moment onder andere werkt aan de ont-wikkeling van een EVC-methodiek voor een vrijwilligersorganisatie.

Jos Frietman is onderwijskundige en gepromoveerd op een onderzoek naarde kwaliteit van de praktijkcomponent in het leerlingwezen. Hij was als the-mamanager/senioronderzoeker Beroepseducatie, Onderwijs en Arbeid werk-zaam bij het Instituut voor Toegepaste Sociale Wetenschappen (ITS). Momen-teel is hij als algemeen directeur/senioronderzoeker bij KBA voornamelijk ac-tief op het gebied van de verbetering van de aansluiting tussen onderwijs enarbeidsmarkt en EVC.

Over de auteurs

Page 71: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

Vrijwillige Inzet Onderzocht |71

Dr. Katrien G. LuijkxKatrien Luijkx is onderzoeker bij de unit Zorg van IVA beleidsonderzoek enadvies in Tilburg. Zij is gespecialiseerd in kwalitatief en kwantitatief onder-zoek naar zorg in de meest brede zin van het woord. Gedacht moet wordenaan gezondheidszorg, welzijn, ouderen, palliatieve zorg en vraagsturing. In2001 is zij gepromoveerd op onderzoek naar zorg voor ouderen.

Jeffrey L. BrudneyJeffrey Brudney is verbonden aan de School of Public and InternationalAffairs van het Department of Public Administration and Policy van deUniversity of Georgia (US). Hij publiceerde veelvuldig over het managementvan vrijwilligers en vrijwilligersbeleid in de Verenigde Staten van Amerika.

Page 72: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training
Page 73: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

Vrijwillige Inzet Onderzocht |73

A a n b evo len lite ra t u u r

O u d e ren en maatschappelijke inzetDe betekenis van toenemende arbeidsparticipatie onder ouderen voor de betrokkenheid van ouderen bij politiek activis -

m e, vrijwilligerswerk, informele hulp en zorg voor kleinkinderenB r e e d ve l d, K. en Klerk, M. de en Hart, J. deU i tgave: S C P, RMO; Den Haag 2004ISBN: 9 0 7 7 7 5 8 0 4 6S a m e n v a t t i ng: Dit we r kdocument betreft een vooronderzoek naar de gevolgen van toenemende arbeidsparticipatie door ouderen voor hun betrokkenheid bij politiek activisme, v r i j w i l l i g e r s werk, informele hulp en zorg voor de kleinkinderen. Arbeidsdeelname en m a a t s c h a p p e l i j ke inzet kennen een negatief ve r b a n d. Ouderen die voltijd we r ken besteden minder tijd aan maatschappelijke inzet dan ouderen die in deeltijd we r ke n .

Nationaal Onderzoek Fo n d s e n we r v i n g

Een impressie van het geefg e d r ag in NederlandWegener DMU i tgave: Wegener DM; Nieuwegein 2004S a m e n v a t t i ng: Resultaten van een landelijk onderzoek naar het geefgedrag met betrekking tot goede doelen.Met aandacht voor de bekenheid van fondsen; redenen om te geven en/of niet te geven; de fondsen die men niet wil steunen; het geefgedrag in het verleden en in de toeko m s t .

Aannemen of waarnemen

Een dynamische kijk op sociaal kapitaalZ wa a r d, J. van der en Lans, J. van der [red] en Kroon, P. de U i tgave: PON; Tilburg 2004I S B N :9 0 5 0 4 9 2 8 7 8S a m e n v a t t i ng: Hoe verhoudt het begrip ‘sociaal kapitaal’ zich tot het hedendaagse zorgelijk proza over ‘het gebrek aan sociale samenhang’? Publiciste en onderzoekster Joke van der Zwaard beschrijft in het vijftiende PON-jaarboek de buurt als een ingew i k keld sociaal weefsel waarin mensen tactische verbindingen met elkaar aangaan. De kunst van lokaal sociaal beleid zou moeten zijn om daar op aan te sluiten, aldus Van der Zwa a r d. Om te ve r s t e r ken wat er aan sociaal kapitaal rendeert, om te compenseren waar het aan sociaal kapitaal ontbreekt.

De harde waarheid over zachte waard e n

Maatschappelijk verantwoord ondernemen in zakelijk perspectiefK a t e, G. ten [et al.]U i tgave: Het Spectrum; Utrecht 2004I S B N :9 0 2 7 4 9 6 9 8 6S a m e n v a t t i ng: Uit de inzichten, ervaringen en onderzoeksgegevens van verschillende experts blijkt dat in Maatschappelijk Ve r a n t woord Ondernemen (MVO) aandeelhouderswaarde schuilt, dat m a r keteers kansen laten liggen en dat MVO kan bijdragen aan het zakelijk succes van b e d r i j ve n .

Page 74: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

74 | Vrijwillige Inzet Onderzocht

Is Vo l u n teering Rew a rding in ItselfM e i e r, S. en Stutzer, A.U i tgave: Institute for Empirical Research in Economics; Zurich 2004S a m e n v a t t i ng :Onderzoek waarbij aangetoond wordt dat vrijwilligers meer tevreden zijn met hun leven dan mensen die geen vrijwilligerswerk doen. Gegevens zijn ontleend aan het voormalige O o s t - D u i t s l a n d, waarbij mensen na het verdwijnen van de DDR ook hun vrijwilligerswerk kwijt raakten.

Social networks of participants in vo l u n tary ass o c i a t i o n sB e k ke r s, R. en Völke r, B. en Flap, H. en Gaag, M. van derU i tgave: R i j k s u n i versiteit Utrecht; Utrecht 2004S a m e n v a t t i ng :Er bestaan twee verschillende perspectieven op sociaal kapitaal: de collectieve sociaal kapitaal theorie en de individuele sociaal kapitaal theorie. Paper bekijkt we l ke van deze twee p e r s p e c t i even het meest bruikbaar is bij het bestuderen van vrijwilligersorganisaties.

B e t ter to g e t h e r

Re s t o r i ng the American CommunityPutnam, R.D. en Feldstein, M. en Cohen, D.U i tgave: Simon & Schuster; New York 2003ISBN: 0 7 4 3 2 3 5 4 6 0S a m e n v a t t i ng: Het resultaat van een speurtocht naar inspirerende voorbeelden van nieuwe vormen van sociaal kapitaal in de Verenigde Staten. Twaalf van dergelijke voorbeelden worden b e s c h r even. Ve r volg op ‘Bowling Alone’ van dezelfde auteur.

Vo l u n teering as Leisure / L e i s u re as Vo l u n te e r i n gAn International As s e s s m e n t

S t e b b i n s, R.A. [red] en Graham, M. [red]U i tgave: CABI publishing; Wallingford 2004ISBN: 0 8 5 1 9 9 7 5 0 3S a m e n v a t t i ng: Internationale compilatie van theorie en onderzoek over vrijwilligerswerk als vrijetijdsbesteding. Een aantal aspecten van het hedendaagse vrijwilligerswerk worden va n u i tverschillende inva l s h o e ken beschreve n .

De ve e r k rachtige samenleving, over vrijwilligers werk, civil society en maatschappelijk betro k ke nondernemen in bewe g i n g

M e i j s, Lucas C.P.M. REDE, in ve r korte vorm uitgesproken op vrijdag 17 september 2004, bij de aanvaarding va nhet ambt van bijzonder hoogleraar aan de faculteit der Bedrijfskunde van de Erasmus Universiteit Ro t t e r d a m ,met als leeropdracht Vr i j w i l l i g e r s werk, civil society en ondernemingen.

S a m e n vatting: Schets van toekomstig onderzoek aan de hand van de betrokkenheid arena. Extra aandacht wo r d tbesteed aan maatschappelijk betrokken ondernemen, de maatschappelijk betrokken universiteit, service lear-ning en vrijwilligersmanagement

Literatuur

Page 75: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

Vrijwillige Inzet Onderzocht |75

H ow including vo l u n te e rs changes a financial sta tement: the Expanded Value AddedMook, L. en Richmond, B.J. en Quarter, J.In: Voluntary action6(2004)nr. 1(p.75-87)U i tgave: Institute for Volunteering Research; London 2004ISSN: 1 4 6 5 - 4 0 6 7S a m e n v a t t i ng :Methodiek waarbij de toegevoegde waarde van de vrijwillige inzet binnen een non-profitorganisatie zichtbaar wordt gemaakt.

Doing better while doing good

Motivational aspects of pay-for-performance effectiveness in nonprofit org a n i z a t i o n sTheuvsen, L.U i tg a v e : K l u wer Academic/Plenum Publishers; Dordrecht 2004In: Voluntas15(2004) nr. 2(p.117-136)ISSN: 0 9 5 7 - 8 7 6 5S a m e n v a t t i ng: Veel non-profitorganisaties imiteren de veranderingen in management principes uit de p r o f i t - we r e l d. In dit artikel wordt specifiek ingegaan op het principe van betalen voor geleve r d ediensten, en de redenen waarom dit in de non-profitsector zijn geïntroduceerd.

De omst reden bete kenis van zelfo rg a n i s a t i e s

Rijkschroeff, R. en Duyvendak, J.W.U i tg a v e : U i t g everij Boom; Amsterdam 2004In: Sociologische Gids51(2004)nr. 1(p.18-34)ISSN: 0 0 3 8 - 0 3 3 4S a m e n v a t t i ng: In de loop der jaren is in de Nederlandse politiek zeer wisselend gedacht over de mogelijke b e t e kenis die zelforganisaties kunnen vervullen in het integratieproces. Te g e nwoordig wint deo p vatting aan populariteit dat de organisatie in eigen kring ten koste gaat van de integratie in de Nederlandse samenleving. Maar terwijl aan het bestaansrecht van zelforganisaties wordt g e t w i j f e l d, wordt ook veelvuldig een beroep op hen gedaan, om te overleggen of om de situatie in de hand te houden.

Page 76: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training
Page 77: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

Vrijwillige Inzet Onderzocht |77

Kalender

17 november 2004

Congres ‘Sociale Cohesie, Participatie, Binding en Betrokkenheid’Congrescentrum Engels, Rotterdam. Georganiseerd door NWO

30 november 2004

Conferentie vrijwilligerscentralesEenhoorn, Amersfoort. Georganiseerd door CIVIQ

11 januari 2005

Building Social CapitalLeicester, Engeland. Georganiseerd door Volunteering Engeland (www.volunteering.org.uk)

20 januari 2005

Welzijn versterktJaarbeurs Utrecht. Georganiseerd door NIZW (www.welzijnversterkt.nl)

16 februari 2005

National Council for Voluntary Organizations (NCVO) Annual ConferenceLonden. Georganiseerd door NCVO (www.ncvo-vol.org.uk)

6-8 april 2005

The Ninth International Research Symposium on Public Management (IRSPM IX)Universita Bocconi, Milaan, Italië (website: eaom.org/NewsLetter/Fall04/article/17.htm)

14-16 juli 2005

The Communities We Serve: Building Capacity for ImpactChicago, USA. Georganiseerd door de National Council of Nonprofit Associations en de Alliance for Nonprofit

Management (www.ncna.org/2005conference)

2-4 november 2005

IATUR 2005Halifax, Canada. Georganiseerd door The International Association for Time Use Research

Page 78: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training

78 | Vrijwillige Inzet Onderzocht

2-5 november 2005

International Conference on Volunteer Administration (ICVA 2005)Jacksonville, Florida, USA, Georganiseerd door The Association for Volunteer Administration (AVA)

(www.avaintl.org/education/conference.html)

17-19 november 2005.

ARNOVA, 2005the Association for Research on Nonprofit Organizations and Voluntary Action, Capital Hilton, Washington, D.C., USA

Kalender

Page 79: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training
Page 80: Vrijwillige Inzet Onderzocht - Movisie · Een ander initiatief is het opzetten van een tweejarig onderzoekstraject (2005-2006) naar jongeren en vrij- ... Bascule Mediation Training