Vier visies op de dood

9
Frans Duijf Het is niet onopgemerkt gebleven Een tuinkamer vol boeken Uitgeverij Admetos Duiven

description

Vier visies op de dood is de samenvattende titel van een bundeltje van vier essays, geschreven door vier verschillende auteurs, in 2003 uitgegeven door de Stichting Collectieve Propaganda voor het Nederlandse Boek.

Transcript of Vier visies op de dood

Frans Duijf

Het is niet onopgemerkt gebleven

Een tuinkamer vol boeken

Uitgeverij Admetos

Duiven

ISBN 978 94 90206 04 8, NUR 610

© 2010, Frans Duijf

Het is niet onopgemerkt gebleven – Een tuinkamer vol boeken

Uitgeverij Admetos te Duiven

Druk: Real Concepts

Foto voorzijde: Hans Huurdeman

Foto achterzijde: Sander Duijf

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden

verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of

openbaar worden gemaakt in enige vorm of op enige wijze, zonder

voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

133

VIER VISIES OP DE DOOD

Vier visies op de dood is de samenvattende titel van een bundeltje

van vier essays, geschreven door vier verschillende auteurs, in 2003

uitgegeven door de Stichting Collectieve Propaganda voor het

Nederlandse Boek.

Boudewijn Büch

Zingende botten – Over gedichten, dood en souvenirs

In Koken op z’n Frans – Een eetleesboek schreef ik in een

beschouwing over Knielen op een bed violen van Jan Siebelink:

macaber is niet altijd leuk, wel bij Boudewijn Büch, bijvoorbeeld in

zijn Zingende botten. Büch getuigt van een grote liefde voor de

schijn, de dichter en de dood. Prachtige passage gewijd aan Die Leiden des jungen Werthers van Goethe, de beroemdste en

beruchtste zelfmoord- en doodsroman uit de wereldliteratuur.

Daarin komt het intrigerende begrip ‘eine Krankheit zum Tode’

voor, wat Büch een omkering noemt van wat in het Nieuwe

Testament staat: ‘Deze ziekte is niet ten dode.’ Het leven is

voorbestemd voor de dood, aldus Büch. Het leidt geen twijfel dat

Büch heeft geweten wat Slauerhoff dichtte in Huivering, waarvan de

beginregel luidt: ‘Het leven verlangt steeds naar den dood.’

Büch wijdt ook prachtige, lyrische woorden aan onder meer

Achterberg, Novalis, Rimbaud en Sylvia Plath en hoe zij tegen de

dood aankijken. Büch is iemand die de schrijver, dichter graag

naderbij komt, niet volstaat met close reading. Büch is zo vriendelijk

een beeld te schetsen van Novalis (Latijn voor ‘hij die onbekend land

ontgint’), het pseudoniem van Philipp Friedrich Freiherr von

Hardenberg, die behalve romanticus wellicht ook een zwartkijker

134

was. Zo schreef hij na het overlijden van zijn geliefde Sophie von

Kühn: ‘Ik moet mij met het verleden bezighouden, want van de

toekomst heb ik niets meer te verwachten.’ Ook bij herlezing blijft

het prachtig.

Büch identificeerde zich natuurlijk met Novalis, was een erg

romantische zwartkijker, een hypochonder.

Vormen leven en dood niet een continuüm? Als je vanuit je ziel

leeft, zul je tijdloos leven. Toch?

De omgeving verandert, het lichaam volgt, de denkende geest is

eeuwig.

Kristien Hemmerechts

Hotel Terminus

Dood is dood. Dat is het mooie van de dood. Hotel Terminus is een

hotel waar gasten komen om zelfmoord te plegen, aldus het verhaal

dat de vrouw, die wordt opgevoerd, schrijft. Waarom schrijft ze

het? Uit het slot blijkt: ‘Het leven zou draaglijker zijn indien ergens

zo’n hotel zou bestaan. Een plek waar het mocht. Waar je kon gaan

zitten en denken: nu sta ik nooit meer op. En vervolgens sta je op.’

‘Het leven is een terminale ziekte.’ Vergelijk dit verhaal eens met

Thanatos Palace Hôtel van André Maurois (pagina 110).

Bert Keizer

Koud liggen

Een leuk essay. ‘Dat we, hoe meer we over onszelf weten, hoe

langer hoe minder voorstellen, kan opluchten of ontstellen, maar

135

het is niet anders.’ Twee pagina’s verder: ‘Dieren zijn onsterfelijk, zij

leven doodloos’, dit in tegenstelling tot de mens, die weet dat hij zal

sterven. Keizer maakt korte metten met de ziel. Volgens Keizer

wordt de ziel gezien als een schaduwachtige substantie, een neven-

wezen, dat zich op de een of andere onbegrijpelijke wijze ergens in

het lichaam bevindt. Nou ja ergens? Als we moeten kiezen tussen

de grote teen en het hoofd, wat zullen we dan kiezen als de

verblijfplaats van de ziel? Zeker het hoofd, omdat daar het denken

plaatsvindt? Keizer concludeert uiteindelijk: ‘Het beste beeld van de

ziel IS het menselijk lichaam!’ Er zit net zomin een ziel in een

lichaam als een gouden medaille in een Olympische atleet.

De verklaring van de titel mag er zijn. Een man vertelt over zijn

overleden echtgenote, die een beroerte had gehad en onhandig

met de dekens was. Als ze koud lag, dekte de man haar toe. Nu, na

haar dood hoorde de man haar regelmatig zeggen dat ze weer koud

lag, waarop de man haar in zijn halfslaap toedekte. Tegen zijn

kinderen zweeg hij erover!

Keizer citeert Oscar Wilde: ‘Most people are other people.’ Door

Wilde afkeurend bedoeld, maar feitelijk is het een inzichtvolle

mededeling over onze binnenwereld. De meeste mensen bestaan

nu eenmaal uit opinies, literaire voorkeur, politieke en filosofische

ideeën van anderen. Meelopers zou je ook kunnen zeggen. Ik

adviseer de lezer hierover nader te rade te gaan bij Peter Bieri in

Het handwerk van de vrijheid - Over de ontdekking van de eigen wil. De liefhebber mag proeven wat Herman de Coninck dichtte: ‘Je zal

maar jong zijn en meningen hebben / van anderen, en verder niks, /

niet eens een dode vader.’ Lees zijn fraaie gedicht Parabel van de verloren vader, bundel Vingerafdrukken, opgenomen in De gedichten.

136

Keizer laat fraai zien dat de zogenaamde ‘kroon op miljoenen jaren

evolutie’, het bewustzijn, er als eerste uitgegooid wordt.

Maak je eens een voorstelling van de dood. Keizer deed dat en

neemt in het boekje een fraaie passage op die ook op de achterflap

voorkomt. ‘…als je je een leven na de dood in alle duidelijkheid gaat

voorstellen, raak je al gauw verstrikt in zulke afschuwelijke of

mallotige verwikkelingen, dat je je aardse leven ineens als prettig

overzichtelijk gaat ervaren.’

Keizer is verpleeghuisarts. In zijn boek Onverklaarbaar bewoond – Het wonderlijke domein van de hersenen zal Keizer de gouden

medaille opnieuw ten tonele voeren. Die zit niet in de benen van de

atleet, net zomin als de geest zit in het lichaam. Het is een andere

vorm van zitten dan ‘de man zit in het huis.’ Het is bij de ziel meer

als ‘de man is in de war.’ Neurochirurgen snappen dat niet.

Neurochirurgen zeggen wel in weefsel niet te moeten snijden

omdat de patiënt dan niet meer kan praten. Aan wat het betekent,

wijden ze geen gedachte. Het boek gaat erover. Neurochirurgen

lezen dan ook geen Wittgenstein. Keizer schreef over deze logicus

een heldere inleiding in zijn leven en werk: Ludwig Wittgenstein – Taal, de dwalende gids. Het zal de lezer bekend zijn, dat ook Willem

Frederik Hermans woorden heeft gewijd aan deze taalfilosoof,

onder meer een essay Leven van Wittgenstein, opgenomen in Het sadistisch universum 2 en Hermans vertaalde een belangrijk werk

van hem: Tractatus logico-philosophicus. Voor beiden gold de taal

als een verraderlijk vervoermiddel van het misverstand.

137

Nico ter Linden

De dag zal komen, Janus - Gedachten over de dood en over de

fantasie van hemel en hel

Prachtig essay. Dit boekje begint met een gedicht van François

Haverschmidt en laat zien wat deze als Piet Paaltjens in Snikken en grimlachjes dichtte. Voor de dood hoef je niet bang te zijn: ‘Want

als hij er is, ben ik er niet meer en zolang ik er ben, is hij er nog niet.’

Verschillende literaire grootheden duiken op: François Villon (Mort, j’appelle de ta rigueur!). John Osborne, die in Look Back in Anger zegt, dat wie nog nooit iemand heeft zien sterven wel aan een

ernstige vorm van maagdelijkheid lijdt, De val van Albert Camus. Ter

Linden debiteert zelf een leuke anekdote: ‘Eenmaal dom is dom,

tweemaal dom is bisdom.’ Een uitspraak naar aanleiding van het feit

dat de bisschop van Haarlem - nota bene bij een begrafenis - een

subtiliteit van Oosterhuis, het woord ‘tastend’, wegliet in de zin:

‘Wij spreken uit in tastend geloof, dat dit het einde niet is.’

Oosterhuis lijkt meer ‘herder’ dan de bisschop. En zo is het!

Michël Zeeman die dacht daar anders over, zo maak ik op uit zijn

brief van 19 november 2003 aan Abdelkader Benali. Zeeman

schrijft: ‘Ik moest er niet aan denken dat Nederland iets

vergelijkbaars zou overkomen en er een oecumenische dienst zou

komen waarin Nico ter Linde en Huub Oosterhuis de zaak zouden

leiden: ik kan je de huichelachtige kwezelpraat van die types

voorspellen.’ Zeeman schrijft over de herdenkingsdienst van

negentien in Irak omgekomen Italianen. Deze leidde ertoe dat het

katholieke ritueel, met alle franje en retoriek, een nationaal ritueel

werd; de driekleur van Italië en de paarse vaandels van de kerk

bleken eenzelfde doel te dienen. Wat ongelukkig was de naam van

138

de bisschop-vicarus die luisterde naar de naam ‘Ruïni.’ Zelfs Ter

Linden zou het Zeeman vergeven dat hij zijn naam niet accuraat,

weergeeft, de ‘n’ van Ter Linden vergeet. Vermakelijk en

begrijpelijk. Wat in Italië mogelijk is, kan nog niet in Nederland. Een

onweerstaanbaar, heel lezenswaardig brievenboek van Benali en

Zeeman: Wie kan het paradijs weerstaan – Romeinse brieven.

Een mooi voorbeeld van bewust sterven, waarvan Ter Linden zegt:

Sterven is niet alleen ophouden met leven. ‘Het is onze laatste

beslissende verrichting, het is de laatste taak die wij hebben te

vervullen.’ Een pastoor liet door de tekst op een bidprentje blijken

dat ‘zijn geestelijke bagage hem niet in de weg zat.’ Prachtig is hoe

Carmiggelt de dominees in (drie) soorten onderscheidt. Ik

parafraseer op mijn beurt. Twee van de verkeerde soort (de een

gaat zo te werk dat de nabestaanden zich vertwijfeld afvragen hoe

de dominee te troosten, de ander stelt zich zo als gelijke van de

nabestaanden op dat hij ze niets te zeggen heeft), een van de goede

soort die een woord uit de Bijbel pikt en daar wat over zegt dat bij

de situatie past, terwijl de nabestaanden zwijgen. Ter Linden voert

Kristien Hemmerechts op die in Taal zonder mij, bij de dood van

haar partner Herman de Coninck, kon putten uit zijn poëzie, zijn

‘eigen liturgie’, die het zijn nabestaanden zo gemakkelijk maakte zijn

begrafenis zonder priester of mis te organiseren.

Lees Taal zonder mij. Het boek is een goudmijn.

Voor de hemel geldt dat het er totaliter aliter is. Ter Linden laat zien

dat je de Bijbel niet moet verabsoluteren. Als ik zeg ‘mijn geliefde is

een roos’ weten we dat het biologisch niet klopt. Dat geldt ook voor

Bijbelse uitspraken. De Bijbelse hoop op een hiernamaals is geboren

uit compassie voor de ander, heeft een altruïstisch karakter, de

hemel is er in de eerste plaats voor de slachtoffers. Later zijn

139

‘gelovigen’ de hemel voor zichzelf gaan reserveren. Hij

geeft daar enkele fraaie voorbeelden van.

Het boekje bevat een leuke grap van twee joodse mannen op een

terras, waar veel van is te leren voor het ‘heden.’ Prachtig is ook het

verhaal over de opvoering door Gabriel Fauré van zijn Requiem en

waarom hij het Dies irae liet vallen.

De grap als toegift. De lezer die de grap niet begrijpt, verwijs ik naar

het oorspronkelijke werk.

‘Zo stel ik mij nu de hemel voor’, zei de een, ‘dat wij daar op een

terrasje zitten en dat wij dan ook van die heerlijke wijn drinken, en

dat wij die dan niet hoeven te betalen.’ ‘Ik stel mij de hemel

eveneens als een terrasje voor,’ zei de ander. ‘Daar voeren wij dan

samen een goed gesprek onder het genot van een mooie wijn, en

dan zeg ik tegen jou: “Hé, daar heb je Adolf Hitler ook”, en dan

zetten wij ons gesprek voort.’