Verslag van de werkzaamheden van de -...

108
Verslag van de werkzaamheden van de Bedrijfscommissie voor de Zorg over de jaren 2003, 2004 en 2005 Bedrijfscommissie voor de Zorg Secretariaat: Achterom 16-A 3995 EB HOUTEN Telefoon: 030 - 6571673 Fax: 030 - 6564175

Transcript of Verslag van de werkzaamheden van de -...

Page 1: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

Verslag van de werkzaamheden van de

Bedrijfscommissie voor de Zorg

over de jaren 2003, 2004 en 2005

Bedrijfscommissie voor de Zorg

Secretariaat: Achterom 16-A3995 EB HOUTEN

Telefoon: 030 - 6571673Fax: 030 - 6564175Email:Internet :

mailto:[email protected]://www.bedrijfscommissiezorg.nl/

Page 2: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

Blz.

Inhoudsopgave

Hoofdstuk I. Algemeen

A. Inleiding 3

B. Samenstelling en organisatie Bedrijfscommissie

1. Deelnemende organisaties 3

2. Aantal leden en dagelijks bestuur 4

3. Samenstelling Bedrijfscommissie voor de Zorg 4

4. Kamers 5

5. Frequentie vergaderingen 6

6. Secretariaat 6

7. Wijze van financiering 6

Hoofdstuk II. Enkele gegevens in samenhang met de wetsbepalingen

A. De plicht tot het instellen van een ondernemingsraad 7

B. Verzoeken om bemiddeling/advies 8

C. Jaarverslagen 68

D. Convenanten 68

Bijlagen

I. Besluit van de Sociaal-Economische Raad tot instelling van een bedrijfscommissie voor de Zorg

69

II. Adressen organisaties 71

III. Verklaring gebruikte afkortingen 72

2

Page 3: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

Hoofdstuk I. Algemeen

A. INLEIDINGA.Terug naar het begin van het dokument

Het voorliggende verslag is het tweede verslag van de Bedrijfscommissie voor de Zorg. De verslagperiode loopt van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2005.

De Bedrijfscommissie voor de Zorg behandelt aangelegenheden die de ondernemingsraden, de centrale ondernemingsraden, de groepsondernemingsraden, de personeelsvertegenwoordigingen alsmede de personeelsvergaderingen in de zorgsector betreffen. Onder de zorgsector worden in dit verband verstaan de soorten instellingen ten aanzien waarvan de voormalige bedrijfscommissies bevoegd waren, zoals woonzorgvoorzieningen, verpleeg- en ziekenhuizen, en ook ondernemingen, die onder de werkingssfeer van de CAO Thuiszorg vallen alsmede de dagverblijven gehandicapten en de academische ziekenhuizen. In juni 2002 heeft de SER besloten dat ook de Regionale Indicatie Organen (RIO’s) tot deze sector worden gerekend. Per 1 januari 2005 zijn de RIO’s overgegaan naar het Centrum Indicatiestelling Zorg CIZ.

De werkzaamheden van de commissie omvatten het behandelen van de bij haar ingediende bemiddelingsverzoeken, reglementen, jaarverslagen en brieven over overige OR-zaken, zoals verkiezingen. Voorts verstrekt zij adviezen en beantwoordt zij vragen over de Wet op de ondernemingsraden en het ondernemingsraadswerk in de meest brede zin. Sinds eind 2004 is een website voor de Bedrijfscommissie voor de Zorg operationeel. Deze bevat naast informatie omtrent de werkwijze van de Bedrijfscommissie ook voorbeeldregelingen voor ondernemingsraden.In het verslag treft u naast de gegevens met betrekking tot de organisatie van de Bedrijfscommissie informatie omtrent deze werkzaamheden aan.

B. SAMENSTELLING EN ORGANISATIE BEDRIJFSCOMMISSIE

1. Deelnemende organisatiesB1 Terug naar het begin van het dokument

In de Bedrijfscommissie zijn de navolgende werknemers- en werkgeversorganisaties vertegenwoordigd:

Werkgeversorganisaties Arcares, brancheorganisatie verpleging en verzorgingGGZ Nederland, geestelijke gezondheidszorg en verslavingszorgZ-org organisatie van zorgondernemers (voorheen LVT))/Branchebelang Thuiszorg Nederland (BTN)NVZ Vereniging van ZiekenhuizenNederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) (voorheen VAZ)Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN)

WerknemersorganisatiesABVAKABO FNVCNV Publieke ZaakFederatie van Beroepsorganisaties in de zorg en daaraan gerelateerd onderwijs en onderzoek (FBZ)(voorheen FHZ)Nieuwe Unie ’91 (NU’91)

3

Page 4: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

2. Aantal leden en dagelijks bestuurB2 Terug naar het begin van het dokument

De Bedrijfscommissie bestaat uit twaalf leden en twaalf plaatsvervangende leden. De commissie is paritair samengesteld: zes leden en zes plaatsvervangende leden worden benoemd door genoemde werkgeversorganisaties en zes leden en zes plaatsvervangende leden door genoemde werknemersorganisaties.

De commissie wijst uit haar midden één lid vanuit de werkgeversorganisaties en één lid vanuit de werknemersorganisaties aan die bij toerbeurt en volgens een door de Bedrijfscommissie op te maken rooster als voorzitter en vice-voorzitter optreden. Beiden vormen samen het dagelijks bestuur van de Bedrijfscommissie.In de periode 1 januari 2003 tot 1 juli 2004 bestond het dagelijks bestuur uit de heer W.J.F. van Loon (voorzitter) en de heer drs. J.J. Meiland (vice-voorzitter).In verband met het vertrek van de heer Meiland per 1 juli 2004 is een vacature ontstaan in het dagelijks bestuur. Vanaf 1 januari 2005 bestaat het dagelijks bestuur uit de heer G.A. Werdmüller von Elgg (voorzitter) en de heer van Loon (vice-voorzitter).

3. Samenstelling Bedrijfscommissie voor de ZorgB3 Terug naar het begin van het dokumentAan het eind van het verslagjaar was de samenstelling van de Bedrijfscommissie als volgt.

Naam Organisatie Functie De heer W. Berg CNV Publieke Zaak plaatsvervangend lidDe heer mr. H.A. de Boer Arcares plaatsvervangend lidDe heer M.L.G. Borsboom ABVAKABO

FNV/CNV Publieke Zaaklid

Mevrouw mr. E.M.H. DisselDe heer mr. C. van Dijk (vanaf juni 2005)

FBZGGZ Nederland

plaatsvervangend lidlid

Mevrouw drs. S.J. Franken CNV Publieke Zaak lidDe heer mr. A.W. Friesen (tot juni 2005) GGZ Nederland lid

Mevrouw mr. C.J. Hartog (tot okt. 2005) FHZ lid De heer ir. J.C. Hoevenaar De heer drs. J.F.C. Jetten (vanaf aug.2004)

GGZ NederlandVGN

plaatsvervangend lidplaatsvervangend lid

Mevrouw drs. B.P.E. van Langerak De heer H.J. Laros (vanaf september 2004))

Z-org/BTNVGN

plaatsvervangend lidlid

De heer dr. ing. P.C.J. Leijh NFU plaatsvervangend lid De heer W.J.F. van Loon ABVAKABO FNV lid/vice-voorzitter Mevrouw E.J. Louws De heer drs. M.J.P. Schmidt (vanaf jan.2004)

FBZ/NU ‘91NVZ

plaatsvervangend lidplaatsvervangend lid

De heer K. Stulp Z-org/BTN lid De heer mr. drs. H.G.M. ten Vergert De heer A.J. Vink

NU ‘91ABVAKABO FNV

lidplaatsvervangend lid

De heer L. Vincken (vanaf sept. 2003) ABVAKABO FNV/CNV Publieke Zaak

plaatsvervangend lid

Mevrouw mr. Th. H. Walma van der Molen NVZ lid De heer drs. A. Warmer FBZ/NU ‘91 lid De heer mr. J.A. Wenneker NFU lid De heer G.A. Werdmüller von Elgg vacature vacature

ArcaresNU ’91FBZ

lid/voorzitterplaatsvervangend lidlid

Gedurende de verslagperiode hebben zich de volgende mutaties voorgedaan.Als lid van de Bedrijfscommissie voor de Zorg vertrok mevrouw Eijgenberger lid namens de ABVAKABO (per september 2003) zij werd opgevolgd door de heer Vink; de heer Friesen lid namens GGZ Nederland (per juni 2005) hij werd opgevolgd door de heer van Dijk; de heer Meiland lid namens VGN (per juli 2004) hij werd opgevolgd door de heer Laros.Als plaatsvervangend lid van de Bedrijfscommissie voor de Zorg vertrok mevrouw Verhoeven plaatsvervangend lid namens VGN (per augustus 2004) zij werd opgevolgd door de heer Jetten.

4

Page 5: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

De heer Dekkers (plaatsvervangend lid namens Nu ‘91) en mevrouw Hartog (lid namens de FBZ) hebben hun lidmaatschap per januari 2003 resp. per oktober 2005 beëindigd. Gedurende de verslagperiode zijn deze vacatures die hierdoor zijn ontstaan niet opgevuld.

De naam FHZ is gewijzigd in FBZ, de naam VAZ in NFU en de naam LVT is per 1 juli 2005 gewijzigd in Z-org.

4. KamersB4 Terug naar het begin van het dokumentDe Bedrijfscommissie heeft drie Kamers in het leven geroepen, waaraan haar bevoegdheden inzake haar adviserende en bemiddelende taak zijn overgedragen.De Kamers zijn de navolgende:- Kamer betreffende aangelegenheden voor de sectoren Gehandicaptenzorg en Geestelijke

gezondheidszorg;- Kamer betreffende aangelegenheden voor de sectoren Verpleging, Verzorging en Thuiszorg

(inclusief Regionale Indicatie Organen);- Kamer betreffende aangelegenheden voor de sector Ziekenhuizen en Academische Ziekenhuizen.

De Kamers bestaan ieder uit vier leden en vier plaatsvervangende leden afkomstig uit de Bedrijfscommissie.Twee leden en twee plaatsvervangende leden worden benoemd door de in paragraaf B.1 genoemde werkgeversorganisaties en twee leden en twee plaatsvervangende leden door genoemde werknemersorganisaties. De Kamers komen volgens rooster bijeen.

De samenstelling van de Kamers aan het eind van het verslagjaar was als volgt.

Kamer Gehandicaptenzorg en Geestelijke GezondheidszorgNaam OrganisatieDe heer M.L.G. Borsboom ABVAKABO FNV/CNV Publieke ZaakMevrouw drs. S.J. Franken CNV Publieke ZaakDe heer mr. C. van Dijk GGZ NederlandDe heer ir. J.C. HoevenaarDe heer drs. J.F.C. Jetten

GGZ NederlandVGN

De heer H.J. Laros VGNvacaturevacature

NU ‘91FBZ

Kamer Verpleging, Verzorging en Thuiszorg Naam OrganisatieDe heer mr. H.A. de Boer ArcaresMevrouw mr. E.M.H. Dissel FBZMevrouw drs. B.P.E. van Langerak Z-org/BTNMevrouw E.J. Louws FHZ/NU ‘91De heer W.J.F. van Loon ABVAKABO FNVDe heer K. Stulp Z-org/BTNDe heer L. Vincken ABVAKABO FNV/CNV Publieke ZaakDe heer G.A. Werdmüller von Elgg Arcares

Kamer Ziekenhuizen en Academische ziekenhuizenNaam OrganisatieDe heer W. BergDe heer dr. ing. P.C.J. Leijh

CNV Publieke ZaakNFU

De heer drs. M.J.P. Schmidt NVZDe heer mr. drs. H.G.M. ten Vergert NU ‘91De heer A.J. Vink ABVAKABO FNVMevrouw mr. Th. H. Walma van der Molen NVZDe heer drs. A. Warmer FBZ/NU ‘91De heer mr. J.A. Wenneker NFU

5

Page 6: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

5. Frequentie vergaderingenB5 Terug naar het begin van het dokumentDe Bedrijfscommissie voor de Zorg is in de verslagperiode zes maal in vergadering bijeengeweest en wel op 23 mei en 26 september 2003, op 23 april en 29 oktober 2004 en 17 juni en 21 oktober 2005.

De Kamers hebben in totaal acht maal vergaderd: de Kamer Gz/GGz op 27 juni en 11 juli 2003, op 26 november 2004, 4 juli 2005 en 7 oktober 2005, de Kamer Z/AZ op 27 juni 2003 en op 18 maart en 30 september 2005.

6. SecretariaatB6 Terug naar het begin van het dokumentHet secretariaat van de Bedrijfscommissie is gehuisvest op het adres Achterom 16-A, 3995 EB HOUTEN. De medewerkers zijn bereikbaar op telefoonnummer 030-6571673, faxnummer 030-6564175, emailadres [email protected]. Tevens kunt u onze website bezoeken via de internetsite: www.bedrijfscommissiezorg.nl

De medewerkers van het secretariaat hebben een dienstverband met de Stichting Secretariaat Bedrijfscommissie voor de Zorg. Het bestuur van deze Stichting wordt gevormd door de leden van de Bedrijfscommissie: zes leden zijn benoemd door de bij de Bedrijfscommissie betrokken werkgeversorganisaties en zes leden door de betreffende werknemersorganisaties. Naast deze leden kent het bestuur twaalf plaatsvervangende leden.

Binnen het secretariaat zijn de drie navolgende personen werkzaam.

Naam FunctieMevrouw mr. H.G. Blom-de Gram Secretaris Bedrijfscommissie voor de ZorgMevrouw mr. C. van Driel-Nikken Ambtelijk secretaris Stichting Secretariaat

Bedrijfscommissie voor de Zorg/secretaris Bedrijfscommissie voor de Zorg

Mevrouw F.A.G. Tersteeg-van Raay Secretaresse bij het secretariaat van de Bedrijfscommissie voor de Zorg

Mevrouw Van Driel heeft een full-time dienstverband met de Stichting; de dames Blom en Tersteeg zijn in deeltijd (60% respectievelijk 40%) werkzaam.

Mevrouw Blom is primair verantwoordelijk voor de Kamer Gehandicaptenzorg en Geestelijke Gezondheidszorg en de Kamer Ziekenhuizen en Academische ziekenhuizen; mevrouw Van Driel is het primaire aanspreekpunt voor de Kamer Verpleging, Verzorging & Thuiszorg en de Stichting Secretariaat Bedrijfscommissie voor de Zorg.

7. Wijze van financieringB7 Terug naar het begin van het dokumentDe kosten van de Bedrijfscommissie worden gedragen door de benoemende organisaties van werkgevers en werknemers. In principe gebeurt dit op fifty-fifty basis. Echter op grond van de tussen betrokken partijen gemaakte afspraken komen de kosten voor de werknemersorganisaties in de Kamer Ziekenhuizen en Academische ziekenhuizen voor rekening van de werkgeversorganisaties NVZ en NFU.

6

Page 7: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

Hoofdstuk II. Enkele gegevens in samenhang met de wetsbepalingen

A. DE PLICHT TOT HET INSTELLEN VAN EEN ONDERNEMINGSRAAD

IIA Terug naar het begin van het dokument

Artikel 2, eerste lid WOR luidt: "De ondernemer die een onderneming in stand houdt waarin in de regel ten minste 50 personen werkzaam zijn, is in het belang van het goed functioneren van die onderneming in al haar doelstellingen verplicht om ten behoeve van het overleg met en de vertegenwoordiging van de in de onderneming werkzame personen een ondernemingsraad in te stellen en jegens deze raad de voorschriften, gesteld bij of krachtens deze wet, na te leven."Het is dus de ondernemer die verantwoordelijk is voor het instellen van een ondernemingsraad.

Naast artikel 2 WOR is er ook nog artikel 3, dat onder meer bepaalt dat de ondernemer die twee of meer ondernemingen in stand houdt, die tezamen aan het bovengenoemde getalscri terium voldoen, voor alle of een aantal van die ondernemingen tezamen een gemeenschappelijke ondernemingsraad kan instellen, indien dit bevorderlijk is voor een goede toepassing van de wet in de betrokken ondernemingen.

De ondernemer die op grond van de WOR niet verplicht is om een ondernemingsraad in te stellen of in stand te houden, kan besluiten om dit vrijwillig te doen (artikel 5a, tweede lid WOR). Nadat hiervan schriftelijk mededeling is gedaan aan de Bedrijfscommissie worden of blijven de bepalingen van de WOR op de betrokken onderneming van toepassing.

Op grond van artikel 33, eerste en tweede lid WOR kan de ondernemer die twee of meer ondernemingsraden heeft ingesteld voor de door hem in stand gehouden ondernemingen een centrale ondernemingsraad of een groepsondernemingsraad instellen, indien dit bevorderlijk is voor een goede toepassing van de Wet.

Aan het eind van de verslagperiode waren er in de sector Zorg naar schatting 2.284 ondernemingen, waarin op grond van artikel 2 WOR een ondernemingsraad dient te worden ingesteld (Kamer Gz/GGz: 485; Kamer VV&T: 1.548; Kamer Z/AZ: 170 en Overigen*: 81). Voor 1.327 ondernemingen (Kamer Gz/GGz:315; Kamer VV&T: 835; Kamer Z/AZ: 138 en Overigen:39) was aan het eind van de verslagperiode een ondernemingsraad ingesteld althans had de betrokken ondernemer een voorlopig reglement ingediend. Dit getal ligt aanzienlijk lager dan het aantal OR-plichtige ondernemingen. De verklaring hiervoor is gelegen in het feit dat voor een aantal ondernemingen gemeenschappelijke ondernemingsraden zijn ingesteld. Dit betekent dat twee of meerdere ondernemingen als het ware worden samengevoegd, waardoor dan één nieuwe onderneming in de zin van de WOR ontstaat.Op 31 december 2005 hebben 382 ondernemers (Kamer Gz/GGZ 51; Kamer VV&T: 312; Kamer Z/AZ: 13 en Overigen: 6) voldaan aan artikel 3 van de wet; dit betekent dat er 382 gemeenschappelijke ondernemingsraden zijn of ingesteld zullen worden.

Tot aan het einde van de verslagperiode waren er 23 ondernemers (Kamer VV&T: 22 en Kamer Z/AZ: 1,), die hebben besloten tot een vrijwillige instelling van een ondernemingsraad.

Op 31 december 2005 telde de sector Zorg 57 centrale ondernemingsraden (Kamer Gz/GGz: 17; Kamer VV&T: 35; Kamer Z/AZ: 4 en Overigen: 1) en 3 groepsondernemingsraden (Kamer Gz/GGz: 1; Kamer VV&T: 2). Tijdens de verslagperiode zijn door ondernemers 4 voorlopige COR-reglementen (Kamer Gz/GGz: 1; Kamer VV&T: 3) bij de Bedrijfscommissie ingediend.

Het feit dat de Bedrijfscommissie ten aanzien van de goedkeuring van reglementen sinds 1 april 1990 niet langer het bevoegde orgaan is, wil niet zeggen dat de reglementen niet meer worden behandeld.

* Onder Overigen worden de volgende instellingssoorten verstaan: bloedbanken, trombosediensten, apotheken, laboratoria, kankerpreventie en zorgopleidingen.

7

Page 8: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

Alle ingediende reglementen worden doorgenomen. Gekeken wordt of de reglementen bepalingen bevatten, die in strijd zijn met de WOR of die een goede toepassing van deze wet in de weg staan. Vaak wordt hiertoe nadere informatie opgevraagd (bijvoorbeeld het personeelsbestand). Voorts worden, daar waar de commissie het nodig acht, adviezen over reglementsbepalingen gegeven.

Tijdens de verslagperiode zijn de volgende (aantallen) reglementen aan de Bedrijfscommissie aangebo-den:

2003 2004 2005Voorlopige OR/COR-reglementenTotalen 126 95 83- Kamer VV&T 83 61 44- Kamer Gz/GGZ 38 27 27- Kamer Z/AZ 5 6 11- Overigen 0 1 1

Definitieve OR/COR-reglementenTotalen 89 51 66- Kamer VV&T 54 30 44- Kamer Gz/GGZ 24 16 15- Kamer Z/AZ 5 4 6- Overigen 6 1 1

Gewijzigde OR/COR-reglementenTotalen 129 88 72- Kamer VV&T 61 45 36- Kamer Gz/GGZ 29 27 19- Kamer Z/AZ 33 13 12- Overigen 6 3 5

Tot 31 december 2005 telde de sector Zorg in totaal 28 PVT-reglementen (Kamer Gz/GGz: 6 ; Kamer VV&T: 20; Kamer Z/AZ: 1, Overigen: 1). Tijdens de verslagperiode zijn het volgende aantal PVT-reglementen ingediend: 2003: 2 (Kamer VV&T) 2004: 2 (Kamer VV&T) 2005: 1 (Kamer VV&T)

B. VERZOEKEN OM BEMIDDELING/ADVIESIIB Terug naar het begin van het dokument

De WOR biedt verschillende mogelijkheden om aan de kantonrechter een beslissing over bepaalde zaken te vragen. Een dergelijk verzoek is echter niet ontvankelijk indien de verzoeker niet vooraf schriftelijk de bemiddeling van de Bedrijfscommissie heeft gevraagd.De Bedrijfscommissie zal in zulke gevallen trachten een minnelijke schikking tussen partijen tot stand te brengen. Indien dit niet lukt, brengt zij binnen twee maanden nadat haar bemiddeling is gevraagd aan partijen schriftelijk verslag van haar bevindingen uit met een advies omtrent de oplossing van het geschil.

Tijdens de verslagperiode heeft de Bedrijfscommissie voor de Zorg de volgende aantallen verzoeken om bemiddeling c.q. advies mogen ontvangen:

2003: totaal 15 (Kamer Gz/GGz: 5; Kamer VV&T: 7; Kamer Z/AZ: 3), 5 hiervan zijn ingetrokken2004: totaal 21 (Kamer Gz/GGz: 6: Kamer VV&T;11; Kamer Z/AZ: 2; Overigen: 2) 9 hiervan zijn inge-trokken2005: totaal 26 (Kamer Gz/GGz: 6; Kamer VV&T: 17; Kamer Z/AZ : 3).7 hiervan zijn ingetrokken, 2 hiervan zijn aangehouden, 1 geschil is niet in behandeling genomen

In veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het vinden van mogelijke oplossingen, zodat geschillen voorkomen kunnen worden of reeds in de 'voorfase' kunnen worden beslecht.

8

Page 9: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

Nadat een geschil is voorgelegd aan de commissie, stelt zij de wederpartij in de gelegenheid zijn standpunt kenbaar te maken. Na ontvangst van deze reactie beoordeelt de commissie of partijen voor een nadere toelichting worden opgeroepen.

In 2005 gaven 4 verzoeken (in 2004: 1:, in 2003: 4) de commissie aanleiding om partijen nader te horen. Hiervoor zijn hoorzittingen belegd. In 2005 zijn 13 verzoeken (in 2004: 9, in 2003: 6) schriftelijk afgehandeld, omdat de verzoekschriften alsmede de reacties van de wederpartijen naar het oordeel van de commissie duidelijk waren en geen nadere toelichting behoefden.

Bij de behandeling van het geschil gaat de Bedrijfscommissie na of er sprake is van een verplichting van de ondernemer en/of de ondernemingsraad. Is dat het geval, dan tracht de commissie de betreffende partij te bewegen die verplichting na te komen. Gaat het geschil er niet zozeer om of er sprake is van een verplichting, dan zal de commissie proberen om een compromis te bereiken dat voor beide partijen aanvaardbaar is.De behandelde geschillen betroffen de volgende artikelen uit de Wet op de ondernemingsraden:

OVERZICHT GESCHILLEN 2003 2004 2005Artikel 3 lid 1 WOR (instellen gemeenschappelijke OR)

1

Artikel 3 WOR,art.8 WOR en art.32 WOR (medezeggenschapsstructuur)

1

Artikel 13 1 e lid WOR (uitsluiting OR-lid)

1

Artikel 14, 2 e lid onder f, g en h WOR (werkwijze van de OR)

1

Artikel 15 WOR (instellen commissies)

1

Artikel 17 en 18 WOR (Urenregeling voor OR-leden, aanstellen ambt. secretaris en de compensatie van de door een aantal OR-leden aan het OR-werk bestede uren)(faciliteiten OR)

1 1

Artikel 17 en 18 WOR(faciliteiten OR)

1

Artikel 18 lid 2 WOR, art.22 lid 1 en art.12.1.3.CAO V&V(vergoeding scholingsuren OR-leden)

1

Adviesrecht artikel 25 WOR 1Artikel 25 en 27 WOR(Advies- en/of instemmingsrecht)

1

Adviesrecht artikel 25, 1 e lid onder e WOR (wijziging organisatie)

1

Instemmingsrecht artikel 27 WOR(waarvan 1xinz. reglement interne bezwarencommissie IBC en hoofdstuk 7 bijlage A CAO GGZ)

1 2 2

Artikel 27 en art.31 WOR (instemmingsrecht en informatierecht)

1

Art. 27 WOR en art. 10.1.1 lid 9 CAO V&V(vergoeding reiskosten)

1

Artikel 27, 1e lid onder b WOR(instemmingsrecht OR) (instemmingsrecht) (3x inz. werktijden) (vakantiedagen)

2 1 3

Artikel 27, 1 e lid onder b, artikel 27 1 e lid onder f WOR (reiskosten/scholing)

1

Instemmingsrecht artikel 27, 1 e lid onder c WOR en Protocol FWG CAO Ziekenhuizen

1

Artikel 27, 1 e lid onder d WOR (rookverbod)

1

Artikel 27, 1 e lid onder e WOR, artikel 2.2 lid 2 CAO V&V (afsluiten contracten voor bepaalde tijd)

1

Instemmingsrecht artikel 27 1 e lid onder e WOR en hoofdstuk 2, art. 2 CAO GGZ (aanstellingsbeleid)

1

Instemmingsrecht artikel 27 1 e lid onder f WOR (personeelsopleiding)

1

Artikel 28 WOR, art. 31, 1 e lid WOR (verstrekken van werkoverlegverslagen)

1

9

Page 10: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

Artikel 30 WOR en art. 12.1.1 lid 2 CAO V&V(benoeming (interim-)bestuurder)

1

Informatierecht artikel 31 WOR 1 1Artikel 31 1 e lid WOR (verstrekken van informatie) 1Artikel 31 2 e lid WOR (verstrekken van informatie) 1Artikel 32 WOR(ondernemingsovereenkomst)

1

Samenvattingen

Artikel 3 lid 1 WOR (instellen gemeenschappelijke ondernemingsraad)Op 1 januari 2005 zijn Stichting L en Stichting M gefuseerd tot Stichting Zorggroep N. Stichting L beheerde zeven ondernemingen verspreid over het land. Voor deze ondernemingen zijn een vijftal ondernemingsraden, waaronder OR AB, en een centrale ondernemingsraad ingesteld. De Stichting N hield een zestal ondernemingen in stand. De werknemers van deze ondernemingen worden vertegenwoordigd door één gemeenschappelijke ondernemingsraad als bedoeld in artikel 3 lid 1 WOR.Bij de fusievoorbereidingen ís door de diverse partijen, waaronder de gemeenschappelijke raad van M en de centrale ondernemingsraad van L, gesproken over de medezeggenschapsstructuur in de nieuwe organisatie. Dit heeft geresulteerd in een keuze van de ondernemer voor een gemeenschappelijke ondernemingsraad voor alle door de Stichting Zorggroep N beheerde ondernemingen. Het concept reglement, dat door de ondernemer voor deze gemeenschappelijke raad is opgesteld, is door de ondernemingsraad van de Stichting N en de centrale ondernemingsraad van L in een gezamenlijke vergadering besproken, waarna beide raden zich ermee akkoord hebben verklaard. Dit is in april 2005 schriftelijk aan de ondernemer medegedeeld met de aantekening dat de vertegenwoordigers van de OR AB onder bezwaar hebben ingestemd met het concept reglement.Na de verkregen instemming heeft de ondernemer het concept reglement aan de werknemersorganisaties aangeboden.De OR AB kan zich niet vinden in de nieuw gekozen medezeggenschapsstructuur, omdat hij van mening is dat er grote verschillen in cultuur en aansturing in de verschillende regio’s dan wel locaties bestaan. Als locatiespecifieke situaties noemt de raad werktijd- en vakantieregelingen en Plannen van Aanpak voortvloeiend uit risico-inventarisaties en evaluaties. Bovendien spelen de regiodirecteuren een belangrijke rol. Bij deze functionarissen ligt naar het oordeel van de raad het zwaartepunt als het gaat om de aansturing van de organisatie. De zorgorganisaties zullen zich gezien de ontwikkelingen in de regelgeving, de krimpende AWBZ en de WMO meer moeten richten naar de gemeenten. Het contact met deze gemeenten zal moeten plaatsvinden door de regiodirecteuren. Deze zijn ondanks het feit dat de ondernemer eindverantwoordelijk is, belast met de voorbereiding en uitwerking van beleid voor de betreffende regio. Dit zal leiden tot specifieke voorgenomen besluiten, die volgens de ondernemingsraad het best door de regiodirecteur aan de regio ondernemingsraad ter advisering kunnen worden voorgelegd, omdat deze besluiten gevolgen zullen hebben voor de regiomedewerkers.De ondernemer is in tegenstelling tot de raad van mening dat voor een goede toepassing van de WOR en voor een optimale verankering van de medezeggenschap in de organisatie de nieuw gekozen structuur, die bestaat uit een OR/OC constructie, de meest optimale vorm van medezeggenschap biedt binnen Zorggroep N. In de nieuwe structuur ligt het zwaartepunt van de medezeggenschap daar waar ook het zwaartepunt van de beleidsbepaling en de beslissingsbevoegdheid ligt, namelijk centraal bij de directieraad. In deze raad, die bestaat uit de raad van bestuur en de regiodirecties, wordt het interne beleid vastgesteld en vindt het overgrote deel van de besluitvorming, ook over zaken die in de WOR genoemd staan, plaats. Daar waar zaken een sterk lokaal karakter hebben, zo stelt de ondernemer, kan de ondernemingsraad hierover advies vragen, of bevoegdheden hierin overdragen, aan de onderdeelcommissies. Deze zaken zullen echter lokale uitwerkingen van centraal vastgesteld beleid betreffen.Het onderwerp van het geschil, dat door de ondernemingsraad AB aan de Bedrijfscommissie is voorgelegd, is de instelling van een gemeenschappelijke ondernemingsraad, zoals bedoeld in artikel 3 lid 1 WOR. Dit artikel regelt dat de ondernemer die twee of meer ondernemingen in stand houdt, waarin tezamen in de regel ten minste 50 personen werkzaam zijn, voor alle of een aantal van die ondernemingen tezamen een gemeenschappelijke ondernemingsraad instelt, indien dit bevorderlijk is voor een goede toepassing van de wet.De Geschillencommissie heeft moeten vaststellen dat er sprake is van een ondernemer (Stichting Zorggroep N), die – na de fusie op 1 januari 2005 – dertien ondernemingen in stand houdt. Deze ondernemer kan derhalve op grond van artikel 3 WOR een gemeenschappelijke raad instellen indien hij

10

Page 11: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

voldoet aan de voorwaarde dat dit bevorderlijk is voor een goede toepassing van de wet. Dit kan het geval zijn indien de betrokken ondernemingen zo sterk met elkaar samenhangen, dat instelling van afzonderlijke ondernemingsraden weinig zin heeft omdat hetzij de omvang, hetzij het niveau van de werkzaamheden die deze ondernemingsraden afzonderlijk zouden kunnen verrichten daarvoor te gering is (Rood/Van der Heijden: Wet op de ondernemingsraden, pagina 57; Minister van Sociale Zaken 4 juli 1974, SMA 1974, nr. 21 336 [SMA 1974, blz. 750 e.v.], Beschikking minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 26 januari 1990, ROR 1990, nr. 1).De ondernemingsraad AB acht de instelling van een gemeenschappelijke ondernemingsraad binnen Zorggroep N niet bevorderlijk voor een goede toepassing van de WOR. De raad erkent weliswaar dat de ondernemer eindverantwoordelijk is, maar hij meent dat er door de verschillen in cultuur en aansturing nog voldoende locatiegebonden aangelegenheden zijn die zich lenen voor de uitoefening van medezeggenschapsrechten door de afzonderlijke ondernemingsraden. De ondernemer bestrijdt dit. De beleidsbepaling en de beslissingsbevoegdheid liggen centraal bij de directieraad. Daar waar zaken een sterk lokaal karakter zullen hebben zal het gaan om lokale uitwerkingen van centraal vastgesteld beleid.Hierover kan het volgende worden opgemerkt. Uit de brieven van de ondernemer valt op te maken dat de Stichting Zorggroep N – onder meer – is opgericht vanuit een behoefte van de afzonderlijke ondernemingen om een gezamenlijk beleid te voeren. In het licht van dit gegeven alsook in het licht van de omstandigheden dat er één directieraad is, die verantwoordelijk is voor een centrale vaststelling van het beleid, komt het de commissie aannemelijk voor dat aangelegenheden die onder het bereik van de WOR vallen meestal alle betrokken ondernemingen zullen aangaan. Zo zullen bijvoorbeeld voorgenomen besluiten tot wijziging van regelingen op sociaal gebied gericht zijn op uniformering of harmonisatie en dus alle ondernemingsraden betreffen. Het is derhalve aannemelijk dat er weinig of in ieder geval te weinig locatiegebonden aangelegenheden van enig belang zullen zijn om het functioneren van afzonderlijke ondernemingsraden zinvol te maken.Met de ondernemer is de Geschillencommissie van oordeel dat voor de weinige locatiegebonden zaken de ondernemingsraad onderdeelcommissies zou kunnen instellen die om advies kunnen worden gevraagd.Gelet op het bovenstaande alsook op het feit dat de overige betrokken ondernemingsraden (zowel de ondernemingsraden die in de COR L zijn vertegenwoordigd als de OR M) de bezwaren van de OR AB, die overigens weliswaar onder bezwaar maar niettemin formeel met het conceptreglement en derhalve impliciet met de nieuwe structuur heeft ingestemd, kennelijk niet delen, dient geconcludeerd te worden dat sprake is van een situatie waarin de ondernemingen een zodanige samenhang vertonen dat het functioneren van afzonderlijke ondernemingsraden in verband met de omvang van het niveau van de door die ondernemingsraden te verrichten werkzaamheden weinig zinvol is. De bezwaren van de OR AB tegen de invoering van de nieuwe medezeggenschapsstructuur treffen dan ook naar de mening van de Geschillencommissie geen doel.Terug naar het begin van overzicht geschillen

Artikel 3 WOR, artikel 8 WOR en artikel 32 WOR (medezeggenschapsstructuur)Binnen een Stichting die per 1 juli 2002 ontstaan is uit een fusie tussen een tweetal Stichtingen heeft één Stichting 5 werkmaatschappijen waarbij elke werkmaatschappij een eigen ondernemingsraad heeft.

De andere Stichting had één ondernemingsraad ingesteld. In het voorjaar 2002 zijn de eerste gesprekken geweest tussen de dagelijkse besturen van de centrale ondernemingsraad en de ondernemingsraad. Beide besturen participeerden onafhankelijk van elkaar in een OR-platform dat regelmatig overleg voerde met de stuurgroep die de fusie tussen de 2 Stichtingen voorbereidde. Besloten werd om te wachten op meer duidelijkheid omtrent de verdere organisatiestructuur van de nieuwe Stichting om daar een passende medezeggenschapsstructuur bij neer te zetten. In het najaar 2002 ontstond meer duidelijkheid. In de nieuwe organisatiestructuur gaan er meerdere directeuren over verschillende aspecten van dezelfde locatie/eenheid. Zowel de Raad van Bestuur als de ondernemingsraden achten het wenselijk dat er een nieuwe medezeggenschapsstructuur wordt ingevoerd, passend bij de nieuwe zeggenschapsstructuur. Naast een indeling in Noord en Zuid, kent de stichting een verdeling in directoraten. Aan het hoofd van een directoraat staat een directeur. De directeuren hebben de verantwoordelijkheid en de bevoegdheid om beslissingen op tactisch niveau te nemen.De kaders waarbinnen de directeuren dienen te werken, worden aangedragen door de Raad van Bestuur die beslissingen kan nemen op strategisch niveau. In de nieuwe zeggenschapsstructuur die per 1 januari 2003 is ingegaan, ligt een grote nadruk op goede onderlinge samenwerking tussen de directeuren. Op 30 januari en 20 februari 2003 vond er een gezamenlijke OR-dag plaats in samenwerking met de WVM Training & Advies om de gewenste nieuwe medezeggenschapsstructuur te

11

Page 12: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

bespreken. De medezeggenschapsorganen zijn akkoord gegaan met het voorstel de huidige medezeggenschapsstructuur te vervangen door een nieuwe medezeggenschapsstructuur met een COR van de nieuwe Stichting, een (gemeenschappelijke) ondernemingsraad Noord, een (gemeenschappelijke) ondernemingsraad Zuid en Onderdeelcommissies.Voorgesteld wordt om de overgang van de huidige naar de nieuwe medezeggenschapsstructuur tot stand te brengen zonder verkiezingen te organiseren om zo de continuïteit te waarborgen en de ervaring en de kennis van de medezeggenschappers zoveel mogelijk te behouden.Aan de medewerkers, werknemersorganisaties en de Raad van Bestuur is bij brief van 4 maart 2003 gevraagd of zij hiertegen geen bezwaar hebben. In januari 2004 zal de organisatie van de OR-verkiezingen, die op 1 april 2004 zullen worden gehouden, ter hand worden genomen. De periode tussen 1 april 2003 en 1 april 2004 wordt vervolgens aangeduid als een overgangsfase.

Een ondernemingsraadslid van een instelling maakt bezwaar tegen het opheffen van de zes functionerende ondernemingsraden en het voorstel tot uitstel van de verkiezingen voor de gemeenschappelijke ondernemingsraden.Het ondernemingsraadslid meent dat het voorstel in strijd is met de WOR en met het reglement van één van de betrokken instellingen. Het ondernemingsraadslid stelt dat in het OR-reglement van de instelling een integraal kiessysteem wordt voorgeschreven. De leden van de gezamenlijke ondernemingsraden in de overgangsfase zijn enkel door de locale ondernemingsraden gekozen. Waar men rechtstreekse verkiezingen dient te organiseren heeft men getrapte verkiezingen toegepast via de verdeelsleutel van het kiesgroepensysteem.De leden van de ondernemingsraden hebben onderling tijdens een plenaire vergadering uitgemaakt welke leden worden afgevaardigd naar de gezamenlijke ondernemingsraden. De OR-leden die hun zetel in de ondernemingsraad via verkiezingen hebben verkregen, zijn hun lidmaatschap in de ondernemingsraden kwijtgeraakt. Van de personen die nu namens de instelling in een van de gemeenschappelijke ondernemingsraden en de COR zitting hebben is niemand rechtstreeks gekozen. Het ondernemingsraadslid is van mening dat er zo spoedig mogelijk verkiezingen georganiseerd moeten worden voor de gezamenlijke ondernemingsraden en de COR. De COR meent dat de wijze van handelen volstrekt in overeenstemming is met de WOR en dat op een zorgvuldige wijze in overleg met de betrokkenen gebruik is gemaakt van de mogelijkheden die de wet biedt de medezeggenschapsstructuur aan de passen aan de nieuwe zeggenschapsstructuur. De COR stelt dat alles keurig volgens de regels is verlopen en dat de nieuwe structuur niet strijdig is met de WOR. Bovendien stelt de COR dat de ondernemingsraad van de betrokken instelling heeft besloten vijf leden voor de OR Zuid uit zijn midden af te vaardigen middels het uitbrengen van stemmen. Het ondernemingsraadslid heeft volgens de COR hiermede ingestemd en zich vervolgens verkiesbaar gesteld. De COR geeft aan dat het merendeel van de medewerkers (alle medewerkers -1) geen bezwaar heeft met het uitstellen van de verkiezingen tot 1 april 2004.

Alvorens de vraag te beantwoorden of de instelling van de gemeenschappelijke ondernemingsraden in strijd is met de strekking van de WOR moet eerst worden vastgesteld welke procedures voor de instelling van de gemeenschappelijke ondernemingsraden gelden.Alvorens een gemeenschappelijke ondernemingsraad, bijvoorbeeld na een fusie, kan worden ingesteld, dient de ondernemer (= het bestuur van de beherende stichting) hiertoe een besluit te nemen.De voorwaarde die de Wet op de ondernemingsraden (WOR) aan de instelling van een gemeenschappelijke ondernemingsraad stelt, is dat dit bevorderlijk dient te zijn voor een goede toepassing van de wet in de betrokken ondernemingen. Dit houdt ondermeer in dat met betrekking tot de ondernemingen waarvoor een gemeenschappelijke ondernemingsraad wordt ingesteld, een overwegend gemeenschappelijk bedrijfsbeleid dient te worden gevoerd, zowel bedrijfseconomisch als arbeidsorganisatorisch. Indien er geen overwegend gemeenschappelijk bedrijfsbeleid wordt gevoerd, maar er wel bepaalde gemeenschappelijke belangen zijn, is niet de instelling van een gemeenschappelijke ondernemingsraad, maar de instelling van een centrale ondernemingsraad de aangewezen weg.De ondernemer die van oordeel is dat de instelling van een gemeenschappelijke ondernemingsraad voor twee of meer van zijn ondernemingen bevorderlijk is voor een goede toepassing van de WOR, kan daartoe met inachtneming van de hieronder beschreven procedure overgaan. Belanghebbenden (ondernemingsraden, vakorganisaties, werknemers) die bezwaar hebben tegen de instelling van een gemeenschappelijke ondernemingsraad door de ondernemer, kunnen na bemiddeling en advies van de Bedrijfscommissie een beslissing van de Kantonrechter vragen.Voor het instellen van een gemeenschappelijke ondernemingsraad dient de volgende procedure gevolgd te worden.

12

Page 13: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

De ondernemer (en niet de reeds bestaande ondernemingsraden) stelt een voorlopig reglement op, waarover hij de vereniging of verenigingen van werknemers als bedoeld in artikel 9, tweede lid onder a WOR dient te horen.Hierna stelt de ondernemer het voorlopige reglement vast en zendt onverwijld een exemplaar aan de Bedrijfscommissie. Vervolgens kan op basis van het voorlopige reglement de verkiezingsprocedure worden gestart en een gemeenschappelijke ondernemingsraad worden gekozen.Op grond van de verstrekte gegevens is het de Bedrijfscommissie gebleken dat de voorgeschreven wettelijke procedures niet zijn gevolgd.De commissie onderschrijft het standpunt van de medezeggenschap dat het wenselijk is een nieuwe medezeggenschapsstructuur in te voeren, passend bij de nieuwe zeggenschapsstructuur. De commissie kan zich voorstellen dat de medezeggenschapsorganen de continuïteit willen waarborgen en de opgebouwde kennis en ervaring van de medezeggenschappers wensen te behouden.Hoe goed bedoeld en praktisch de argumenten van de medezeggenschapsorganen ook zijn, de gemeenschappelijke organen hebben geen wettelijke status en kunnen dus ook niet adviseren op de wijze waarop de wetgever dit heeft bedoeld. Uit de overgelegde stukken is het de commissie gebleken dat de medezeggenschapsorganen met de Raad van Bestuur voor de overgangsfase afspraken hebben vastgelegd met betrekking tot de gezamenlijke ondernemingsraden in oprichting en de COR in een reglement en een convenant conform artikel 32, tweede lid van de WOR. Daardoor is duidelijk welke bevoegdheden waar liggen, en welke extra faciliteiten nodig zijn. Ondanks het feit dat de voorgeschreven wettelijke procedures niet zijn gevolgd, meent de commissie dat het besluit van de medezeggenschapsorganen tot uitstel van de verkiezingen in stand kan blijven, omdat de commissie het voortbestaan van de medezeggenschapsorganen in de huidige samenstelling tot aan het moment van de verkiezingen in het belang van de onderneming en in de onderneming werkzame personen acht.Terug naar het begin van overzicht geschillen

Artikel 13 eerste lid WOR (uitsluiting OR-lid)De ondernemer dient bij de Bedrijfscommissie een verzoek om bemiddeling ex artikel 13 WOR, omdat hij heeft moeten vaststellen dat mevrouw V., voorzitter van de OR, door haar gedrag het overleg tussen de ondernemingsraad en de ondernemer ernstig verstoort. Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 13 lid 2 WOR heeft de ondernemer mevrouw V., die werd bijgestaan door een vakbondsvertegenwoordiger gehoord. Tijdens deze hoorzitting, zo blijkt uit het verslag, is met name gesproken over het gedrag van de OR-voorzitter tijdens de overlegvergadering van december 2004.

In artikel 13 lid 1 WOR wordt onder andere bepaald dat een ondernemingsraadslid op verzoek van de ondernemer voor een nader te bepalen termijn kan worden uitgesloten van deelname van de betrokkene aan de overlegvergaderingen. De grond voor de uitsluiting dient gelegen te zijn in het feit dat het betrokken ondernemingsraadslid het overleg van de ondernemingsraad met de ondernemer ernstig belemmert. Gelet op wetgeving en literatuur moet hierbij worden gedacht aan inbreuken op de democratische spelregels, zoals ordeverstoringen en ander nadelig optreden in vergaderingen of het op andere wijze opzettelijk en bij herhaling ernstig belemmeren van het overleg met de ondernemer.

De hoorzitting, zoals deze op 13 januari 2005 is gehouden, had het gedrag van mevrouw V. tijdens de overlegvergadering van 1 december 2004 tot onderwerp. Los van wat er tijdens deze vergadering mocht zijn gebeurd, moet worden geconstateerd dat het hier om één vergadering handelt, zodat niet kan worden gesproken van het bij herhaling ernstig belemmeren van het overleg met de ondernemer. Voorts is het nog maar de vraag of er bij het door de ondernemer vermeende gedrag van mevrouw V. sprake is van opzet, dit ondanks de mogelijkheid dat haar gedrag inderdaad niet correct is geweest. Dat de overlegvergadering niet in een prettige sfeer is verlopen acht de Geschillencommissie niet geheel onbegrijpelijk: de standpunten van partijen ten aanzien van medezeggenschap en de naleving van de WOR verschillen in grote mate - hetgeen onder meer tot uiting is gekomen uit de andere zaken die aan de Bedrijfscommissie zijn voorgelegd - en ook het uiten van verwijten zal aan de sfeer geen goed hebben gedaan. Dat dit tot –al dan niet heftige – emoties en reacties heeft geleid, kan de Bedrijfscommissie zich voorstellen, maar dat wil niet zeggen dat hier opzet aan ten grondslag heeft gelegen.Gelet op het feit dat er geen sprake is van het bij herhaling en opzettelijk belemmeren van het overleg met de ondernemingsraad acht de Geschillencommissie een uitsluiting van de voorzitter van de ondernemingsraad niet gerechtvaardigd.Terug naar het begin van overzicht geschillen

13

Page 14: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

Artikel 14, tweede lid onder f, g en h van de WOR (werkwijze van de OR)Twee ondernemingsraadsleden van een ziekenhuis hebben een meningsverschil met de ondernemingsraad over de juiste toepassing (van artikel 27 WOR, de ARBO-wetgeving, het ARBO-convenant Academische Ziekenhuizen) en artikel 14, tweede lid onder f, g en h (werkwijze OR) van de WOR en het OR-reglement (artikel 33, derde lid en artikel 34 tweede en derde lid) Volgens de belanghebbenden is er een vertrouwensconflict ontstaan over het functioneren van het dagelijks bestuur van de ondernemingsraad van het ziekenhuis.Belanghebbenden zijn van mening dat hun rechten als lid van de ondernemingsraad zijn geschonden. Kernpunt van het geschil betreft het niet notuleren van minderheidsstandpunten, de weigering de door de belanghebbenden ingebrachte punten te agenderen en de handelwijze met betrekking tot het organiseren van een besloten vergadering zonder vooraf bekend gemaakte agenda.

De belanghebbenden hebben een aantal voorbeelden gegeven:De ondernemingsraad weigert volgens de belanghebbenden te overleggen en te vergaderen volgens de vereiste procedures van de WOR en het OR-reglement. Dit had volgens de belanghebbenden tot gevolg dat de behandeling door de OR van een aantal instemmingsplichtige ARBO-zaken voor de achterban verborgen bleef. De OR-verslagen vermelden vanaf september 2002 de minderheidsstandpunten van belanghebbenden bij enkele belangrijke OR-besluiten niet, onvolledig of onvoldoende. Aan het verzoek om aanvulling en correctie is bij herhaling geweigerd door de ondernemingsraad. Op 20 november 2002 heeft de ondernemingsraad met overgrote meerderheid besloten dat minderheidsstandpunten niet in de OR-verslagen vermeld worden. Het betreft zakelijke standpunten onderbouwd met de toetsing van OR-besluiten aan wet- en regelgeving. Onthouding van de goedkeuring aan deze verslagen worden niet genotuleerd in de verslagen. De belanghebbenden verzoeken dat de achterban alsnog geïnformeerd wordt over hun standpunten. Naar aanleiding van de achterbaninformatie is er een besloten vergadering georganiseerd, zonder de belanghebbenden over het gedrag als OR-lid. Er is belanghebbenden geen onderwerp medegedeeld, er is geen convocatie en geen agenda verschenen en evenmin is volgens de belanghebbenden de reden van beslotenheid meegedeeld. Het dagelijks bestuur zou bij herhaling vragen van belanghebbenden over doel, en status van termen als "OR-vertrouwelijk" en "besloten vergadering" geweigerd hebben te beantwoorden. De belanghebbenden wensen de vaststelling dat de besloten vergadering onrechtmatig was op grond van artikel 13 en 14 lid 2 f en g van de WOR.

De ondernemingsraad denkt over deze kwestie anders. Daar waar belanghebbenden steeds de WOR volgens de letter van de wet willen toepassen en van mening zijn dat de OR verplicht van ieder voorkomend recht gebruik dient te maken, kiest de OR voor pragmatisch, resultaatgericht werken met inachtneming van de wettelijke kaders. De ondernemingsraad acht het onjuist dat het dagelijks bestuur en/of de OR de achterban niet tijdig of volledig informeert. Agenda's , zowel van OR- als overlegvergaderingen, worden volgens hetgeen de WOR en het OR-reglement daartoe voorschrijft tijdig ter kennis gebracht aan de medewerkers. Dit geldt ook voor de vastgestelde verslagen van OR- en overlegvergaderingen.

De ondernemingsraad geeft aan dat het juist is dat de tweede voortgangsrapportage ARBO-convenant vanwege tijdgebrek te weinig inhoudelijke aandacht heeft gekregen. De besloten vergadering, waarvoor belanghebbenden werden uitgenodigd maar niet aanwezig waren, werd uitgeschreven omdat de ondernemingsraad sterk de behoefte had meningen te ventileren en de verdere koers te bepalen. Het dagelijks bestuur meende gelet op de belangen van individuele OR-leden er goed aan te doen een dergelijk overleg in beslotenheid plaats te laten vinden. Voorts geeft de ondernemingsraad aan zich niet te herkennen in het vermeende "overtreden" van diverse wetsartikelen. De ondernemingsraad onderkent dat zeker in de periode dat de nieuwe ondernemingsraad aantrad er fouten zijn opgetreden bij het versturen van een stuk of het (vooral schriftelijk) agenderen van een onderwerp. Tijdsdruk, logistieke problemen of onderbezetting op het secretariaat waren/zijn daarvan voornamelijk de oorzaak.

Als betrekkelijke buitenstaander heeft de Geschillencommissie van de kamer ziekenhuizen en academische ziekenhuizen met enige verbazing kennis genomen van de overgelegde stukken. Uit de bijgevoegde briefwisseling tussen de partijen proeft de commissie namelijk een sfeer van geringe harmonie. Alvorens in te gaan op de kwestie adviseert de commissie vooral doel en strekking van de WOR goed voor ogen te blijven houden. De commissie is van oordeel dat partijen zich dienen te beraden op welke wijze zij richting de achterban nog geloofwaardig kunnen functioneren. Zonder vertrouwen van de achterban vervalt namelijk het bestaansrecht van de ondernemingsraad.

14

Page 15: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

Ten aanzien van een correcte toepassing van het reglement en de WOR

De commissie stelt in zijn algemeenheid dat de ondernemingsraad verplicht is een reglement op te stellen en daarin zijn werkwijze te regelen. Een OR-reglement schrijft voor wanneer een ondernemingsraad bij elkaar komt, hoe een vergadering wordt uitgeschreven, door wie dat gedaan kan worden, hoeveel leden tenminste aanwezig moeten zijn om te vergaderen. Een goed samenwerkende ondernemingsraad zal het reglement een formele kwestie vinden. Er zijn ook ondernemingsraden die geconfronteerd worden met principiële kwesties die verdeeldheid zaaien, onverzettelijke minderheden en persoonlijke spanningen die binnen een ondernemingsraad worden uitgevochten. Een goed en concreet reglement geeft houvast en moet juist gebruikt worden als er spanningen zijn en moet juist in die situaties voorzien. Welke partij gelijk heeft vanuit de WOR is alleen uit het reglement op te maken. Dit betekent dat een reglement ook op een correcte wijze dient te worden nageleefd.

Ten aanzien van de minderheidsstandpunten in de verslaglegging

Als er principiële motieven in het spel zijn, lukt het meestal niet om anderen te overtuigen of tot compromissen te komen. De ondernemingsraad kan in zo'n geval het besluit toch nemen als de vereiste meerderheid er voor is. De minderheid kan dan een minderheidsstandpunt innemen. Dat standpunt dient dan ook in de OR-notulen te worden opgenomen. Ook kunnen de OR-leden de achterban informeren dat er een minderheidsstandpunt is en de redenen daarvoor vertellen. Doorgaans werkt een ondernemingsraad collegiaal, dat wil zeggen dat zij als een college besluiten en niet individueel. Daardoor ligt er een eenheid ten opzichte van de bestuurder en een duidelijk standpunt richting achterban. De commissie is van mening dat in de verslaglegging tot uitdrukking moet komen wat de voors en tegens waren van een genomen besluit of welke punten tot een discussie hebben geleid in de ondernemingsraad. De commissie meent evenwel dat het thans geen zin heeft de achterban alsnog te informeren over de minderheidsstandpunten die uit de verslaglegging zijn gehouden. Inmiddels is er zoveel tijd verstreken dat het alsnog gebruikmaken hiervan volgens de commissie geen effect meer heeft. Bovendien heeft de achterban reeds kennis kunnen nemen van de standpunten van de belanghebbenden middels de verspreiding van het "zwartboek crisis in de ondernemingsraad" in de organisatie.

Ten aanzien van de besloten vergadering

Als regel dient de agenda tezamen met de oproep voor de vergadering te worden meegezonden, opdat de leden van de OR daarvan tijdig kennis kunnen nemen en zich daarop voor kunnen bereiden. De commissie stelt vast dat er geen agenda is vastgesteld. Naar de mening van de commissie is de handelswijze in de onderhavige kwestie niet strijdig met de wet en het OR-reglement omdat het onderwerp van de besloten vergadering bekend was, namelijk "naar aanleiding van de handelswijze van belanghebbenden". In het OR-reglement van het ziekenhuis staat in artikel 36 vermeld dat de vergaderingen in de regel openbaar zijn. Van deze regel kan afgeweken worden in verband met de vertrouwelijkheid van het te behandelen onderwerp. De vergadering kan dan geheel of gedeeltelijk achter gesloten deuren plaatsvinden. In het reglement is tevens de bepaling opgenomen (artikel 35) dat (een deel) van de notulen een vertrouwelijk karakter kunnen hebben. De geheimhouding beschermt de belangen en de integriteit van de OR-leden tegen verspreiding of openbaarmaking van bepaalde gegevens. Alles overwegende is de commissie van oordeel dat de besloten vergadering niet onrechtmatig is.Terug naar het begin van overzicht geschillen

Artikel 15 WOR (instellen commissies)Met zijn brief stelt de ondernemingsraad de bestuurder in de gelegenheid zijn standpunt over het gewijzigde OR-reglement kenbaar te maken. In hetzelfde schrijven maakt de raad melding van zijn besluit tot ingrijpende wijziging van het instellingsbesluit commissies. Dit instellingsbesluit kende de navolgende zes commissies, namelijk de Adhoc commissie, de commissie Financiën, de PR-commissie, de commissie Sociaal beleid en de commissie Verkiezingen, commissie Veiligheid, Gezondheid, Welzijn en Milieu.Met het nieuwe besluit wil de raad acht vaste commissies instellen, te weten de commissie Dagelijks Bestuur, de commissie PR, de commissie Sociaal Beleid, de commissie Veiligheid, Gezondheid, Welzijn en Milieu, de commissie Financieel Beleid, de commissie V&V, de commissie Preventie en de commissie Transmuraal Beleid.

15

Page 16: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

De OR beargumenteert de instelling van genoemde commissies met de mededeling dat de organisatievraagstukken waarmee de raad wordt geconfronteerd langdurig aandacht vragen van de OR. Het maken van beleidsplannen, de besluitvorming en de invoering van plannen strekt zich vaak uit over meerdere jaren. De raad werkt reeds circa twee jaar met de commissies V&V, Preventie en Transmuraal Beleid. De ervaringen met deze commissies zijn goed en daarom wil de raad deze werkwijze nu formaliseren. Voor het Dagelijks Bestuur zijn tot nu toe geen zaken zoals taken, bevoegdheden en werkwijze formeel vastgelegd. De OR wil met het nieuwe instellingsbesluit in deze lacune voorzien.Naast het invoeren van acht vaste commissie wil de OR gebruik maken van de wettelijke mogelijkheid om ook niet-OR-leden in de commissies op te nemen. De doelen die de raad hiermee beoogt zijn het versterken van de inhoudelijke ondersteuning van de commissies, het versterken van de contacten met de achterban en het bieden van een opstapje voor het OR-lidmaatschap. Aan een commissie kunnen maximaal twee niet-OR-leden deelnemen. Voor wat betreft de faciliteiten van de commissieleden die geen OR-lid zijn meent de raad dat het in artikel 18 lid 3 WOR genoemde aantal dagen en uren kunnen volstaan.Een jaar na invoering wil de ondernemingsraad zowel de nieuwe werkwijze als de faciliteiten evalueren binnen de OR en met de bestuurder.In de brief vraagt de OR de bestuurder of hij bezwaren heeft tegen het gewijzigde instellingsbesluit.In zijn voorlopige reactie geeft de bestuurder te kennen dat met de argumentatie van de ondernemingsraad onvoldoende recht wordt gedaan aan de weging van de belangen vanuit het oogpunt van de ondernemer. Nader overleg lijkt hem daarom gewenst.

Tijdens het technische overleg (= het informele overleg tussen het dagelijks bestuur van de OR en de bestuurder) dat hier op volgt verklaart de bestuurder zich akkoord met het gewijzigde reglement van de raad. Met betrekking tot het gewijzigde instellingsbesluit commissies geeft de ondernemer aan bezwaren te hebben tegen de mogelijkheid om ook niet-OR-leden op te nemen in een commissie.Vervolgens laat de ondernemingsraad de bestuurder weten dat hij overweegt het instellingsbesluit commissies voor te leggen aan de Bedrijfscommissie voor de Zorg. De raad vraagt de bestuurder zijn gemotiveerde bezwaren tegen het instellingsbesluit commissies binnen twee weken schriftelijk kenbaar te maken. In zijn reactie laat de bestuurder weten dat het aantal in te stellen commissies en de beoogde bemensing ervan onvoldoende recht doet aan het streven naar doelmatigheid.Omdat vervolgens verschillende belangrijke zaken de volledige aandacht van de ondernemingsraad vragen, verschuift de kwestie rondom het instellingbesluit tijdelijk naar de achtergrond.Enkele maanden later stuurt de OR de bestuurder een brief, waarin hij een overzicht geeft van de gebeurtenissen rondom het gewijzigde instellingsbesluit commissies. De raad schrijft dat het hem noch in het eerder gehouden overleg noch uit de brief van de bestuurder duidelijk is geworden wat deze bedoelt met doelmatigheid. Het stelt de raad teleur dat de bestuurder niet is ingegaan op de argumenten van de ondernemingsraad. De raad laat weten dat hij bij het opstellen van het instellingsbesluit het bedrijfsbelang heeft meegewogen. Dat dit zo is blijkt uit het voorstel om de faciliteiten van de commissieleden, die geen OR-lid zijn te beperken tot het wettelijke minimum.Voor het bereiken van zijn genoemde doelstellingen maakt de OR ook gebruik van andere mogelijkheden, zoals een andere vorm en opzet van het jaarverslag, het organiseren van achterbanbijeenkomsten en het regelmatig ondernemen van wervingsacties.Naar de mening van de ondernemingsraad is er een impasse ontstaan. De raad kondigt dan ook wederom aan de Bedrijfscommissie om bemiddeling en advies te zullen vragen, maar biedt de bestuurder de gelegenheid om te reageren op zijn brief. De bestuurder laat vervolgens weten dat hij bij zijn standpunt blijft, zoals hij dat eerder heeft verwoord, waarna de raad zich tot de Bedrijfscommissie wendt.Het uitgangspunt van de Geschillencommissie van de Kamer Verpleging, Verzorging en Thuiszorg bij haar beoordeling van het voorgelegde geschil is artikel 15 WOR. In dit artikel wordt de ondernemingsraad de mogelijkheid geboden die commissies in te stellen die hij voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijze nodig heeft. De Geschillencommissie heeft moeten vaststellen dat de ondernemer in zijn bezwaar, dat slechts verwijst naar de doelmatigheid en niet nader is gemotiveerd, niet is ingegaan op het wettelijke criterium. De ondernemer heeft op generlei wijze aangetoond dat de in te stellen commissies niet nodig zijn voor de vervulling van de taak van de ondernemingsraad.Omdat de motivering van de ondernemer volstrekt onvoldoende is heeft de Geschillencommissie het niet mogelijk geacht tussen beide partijen in het geding te bemiddelen. Het is dan ook daarom dat de commissie partijen niet heeft uitgenodigd voor een hoorzitting.Omdat de Geschillencommissie geen mogelijkheid ziet om te bemiddelen, heeft zij de zaak beschouwd met inachtneming van de wettelijke bepaling.

16

Page 17: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

In het woord ‘redelijkerwijze’ ligt, zoals de Memorie van Toelichting 1988 stelt, besloten een afweging van de belangen van de ondernemingsraad en die van de ondernemer bij de vraag of de door de ondernemingsraad gewenste commissies worden ingesteld.Het gaat in onderliggende zaak om een afweging van de belangen van de ondernemingsraad bij zijn voornemen om de in het concept-instellingsbesluit commissies genoemde onderdeelcommissies in te stellen en de belangen van de ondernemer, die tegen de instellen van een groter aantal commissies en de bemensing ervan door niet-OR-leden bezwaar heeft.De ondernemingsraad heeft in zijn brieven duidelijk (en helder, zoals de ondernemer heeft opgemerkt) aangegeven om welke redenen hij de beoogde commissies wil instellen. De motieven voor het instellen van de commissies zijn onder meer het formaliseren van de bestaande praktijk, het versterken van de inhoudelijke ondersteuning van de commissies, het vergroten van de betrokkenheid van de medewerkers bij de medezeggenschap, het creëren van een breed draagvlak voor beleidsvoorstellen en het garanderen van de continuïteit in de ondernemingsraad.Deze redenen zijn noch de ondernemer weersproken noch is hij er in zijn reacties nader op ingegaan.Het bezwaar van de ondernemer tegen het instellen van de commissies is dat het aantal in te stellen commissies en de beoogde bemensing ervan met niet-OR-leden onvoldoende recht doet aan zijn streven naar doelmatigheid. Omdat het bezwaar noch nader is toegelicht noch nader is gemotiveerd acht de Geschillencommissie dit onvoldoende. Niettemin zal zij de twee door de ondernemer benoemde aspecten nader beschouwen.De Bedrijfscommissie heeft moeten vaststellen dat het bezwaar van de ondernemer tegen het aantal in te stellen commissies ongegrond is. Ten opzichte van het instellingsbesluit 1999 lijkt de ondernemingsraad vier nieuwe commissies, te weten de Commissie Dagelijks Bestuur, de Commissie V&V, de Commissie Preventie en de Commissie Transmuraal Beleid, te willen instellen en twee commissies, de Adhoc commissie en de Commissie Verkiezingen, te willen laten vervallen. Per saldo zou dit betekenen dat er twee commissies aan het eerder gewenste aantal van zes worden toegevoegd. De instelling van de Commissies V&V, Preventie, Transmuraal Beleid en Dagelijks Bestuur is echter een formalisering van de reeds bestaande praktijk. De ondernemingsraad werkt sinds lange tijd en kennelijk met goedvinden van de ondernemer met genoemde commissies, zodat er thans tien commissies bestaan. Hiervan komen er twee te vervallen, zodat er uiteindelijk sprake zal zijn van een afname van het aantal commissies ten opzichte van de huidige situatie.Het tweede bezwaar van de ondernemer betreft het bemensen van de commissies door niet-OR-leden. Ook dit bezwaar acht de Geschillencommissie ongegrond, nu de ondernemingsraad met het toevoegen van niet-OR-leden aan deze commissies uitwerking geeft aan het bepaalde in artikel 15 lid 2 WOR. De commissies die de raad wenst in te stellen zijn gezien de inhoud van het instellingsbesluit vaste commissies, zoals bedoeld in artikel 15 lid 2 WOR. Ten aanzien van de samenstelling van dergelijke commissies geldt dat deze in meerderheid uit leden van de ondernemingsraad moeten bestaan. Daarnaast kunnen ook andere werknemers die een bepaalde deskundigheid of betrokkenheid ten aanzien van het onderwerp hebben er deel van uitmaken.

Bij het instellen van de diverse commissies houdt de ondernemingsraad rekening met de belangen van de ondernemer door het aantal niet-OR-leden te beperken tot maximaal twee personen per commissie en met betrekking tot de faciliteiten, zoals uren voor onderling beraad en dagen voor scholing en vorming, vast te houden aan het in artikel 18 lid 3 van de wet genoemde minimum aantal dagen en uren. Gelet op het voorgaande weegt het door de ondernemingsraad bij zijn voorstel beoogde belang zwaarder dan het belang van de ondernemer. De commissie adviseert de ondernemer dan ook zijn bezwaar tegen het instellen van de commissies in te trekken en de ondernemingsraad in de gelegenheid te stellen zijn besluit uit te voeren.Terug naar het begin van overzicht geschillen

Artikel 17 en 18 WOR (Urenregeling voor OR-leden, het aanstellen van een ambtelijk secretaris en de compensatie van de door een aantal OR-leden aan het OR-werk bestede uren)Bij het ontstaan van de Stichting Zorggroep E is het besluit genomen om een gemeenschappelijke ondernemingsraad voor de drie door genoemde stichting beheerde ondernemingen in te stellen. Vanaf de aanvang van de zittingsperiode is getracht met de bestuurder afspraken te maken onder andere over het aantal uren voor de OR-leden en het aanstellen van een ambtelijk secretaris.

17

Page 18: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

In 2004 is begonnen met het werken met een urenbegroting, waarbij de ondernemingsraad heeft aangegeven dat deze beschouwd moet worden als een richtlijn. Het in de begroting opgenomen aantal uren bleek niet toereikend, zodat de ondernemingsraad pogingen ondernam tot nieuwe afspraken te komen. Dit lukte niet omdat de bestuurder zich op het standpunt stelde dat de begroting als taakstellend moest worden beschouwd en dat er geen financiële ruimte voor extra uren beschikbaar was.Dit heeft ertoe geleid dat de ondernemingsraad bij het opstellen van een urenbegroting voor 2005 heeft getracht te komen tot een meer realistische inschatting. Door omstandigheden had de ondernemingsraad deze begroting begin november nog niet ingediend, waarna de bestuurder aan de raad mededeelde dat hij als gevolg van het ontbreken van een OR-begroting heeft besloten dat het budget 2004 ook zou gelden in 2005.Eind november 2004 vindt er een gesprek plaats tussen de OR-voorzitter, de adviseur van de raad en de bestuurder. Deze laatste heeft tijdens dit gesprek toegezegd na te gaan op welke wijze de begroting zou kunnen worden aangepast teneinde meer uren voor de OR beschikbaar te kunnen stellen. Tevens is het belang van een ambtelijk secretaris voor de raad aan de orde geweest en door de bestuurder onderkend. Begin december 2004 ontvangt de ondernemingsraad een schrijven van de bestuurder met daarin een voorstel voor een urenbegroting ruim onder de begroting van de OR zoals deze in november 2004 is besproken.Omdat de raad er waarde aan hechtte om tot een oplossing te komen heeft hij vervolgens besloten de bestuurder een nieuw voorstel te doen. Dit voorstel is door de bestuurder niet overgenomen en ook ziet hij af van het aanstellen van een ambtelijk secretaris, waarover in een eerder stadium was afgesproken dat deze voor 8 uur per week werkzaamheden voor de raad zou gaan verrichten.In het verlengde van de problemen rondom de urenbegroting wordt medio september 2004 door de bestuurder aangegeven dat de uren van de vice/voorzitter en de secretaris bijna volledig zijn gebruikt en dat deze OR-leden niet vervangen kunnen worden. Hierover gaan beide leden een gesprek aan met de bestuurder, waarin uitgebreid aan de orde komt op welke wijze de OR-uren besteed worden, wat het belang hiervan is en dat de voorzitter en de secretaris meer uren nodig hebben omdat zij een aantal extra taken verrichten.Halverwege oktober 2004 is het maximum aantal uren voor de secretaris op. Uit het gesprek met de bestuurder meende de raad op te mogen maken dat er extra uren mogen worden gebruikt. Er zullen in 2004 nog 3 vergaderingen plaatsvinden waar de OR-leden uren voor nodig hebben. Het valt de raad op dat op de dagen dat de secretaris wordt uitgeroosterd er door de teamleider geen vervanger wordt ingepland. Hieruit zou derhalve volgen dat er geen extra kosten worden gemaakt. Toch geeft de bestuurder aan de secretaris in november en december niet voor alle geplande OR-dagen te willen uitroosteren, doch slechts voor een zeer beperkt aantal uren.Eind oktober laat de bestuurder de ondernemingsraad per email weten dat een overschrijding van 8 respectievelijk 11 uur (deze zijn voor de secretaris) is toegestaan, maar dat daarna door de teamleider geen uren voor de OR kunnen worden ingeroosterd. De raad geeft aan dat de benodigde uren voor de vice-voorzitter 16 uur bedraagt en voor de secretaris 32 uur. Begin december wordt afgesproken dat er nog 3 en 6 uur, die extra nodig zijn, zullen worden toegekend. Het aantal extra benodigde uren voor onder andere de agenda en de notulen zijn nog niet bekend, maar hier zullen partijen een oplossing voor zoeken. De bestuurder zegt toe dat de OR-leden de gemaakte uren en de nog te maken uren mogen declareren als gewerkte uren. Tegelijkertijd vernemen de secretaris en de vice-voorzitter van hun teamleiders dat zij niet meer mogen worden uitgeroosterd.Het bovenstaande brengt de ondernemingsraad tot het oordeel dat het door de bestuurder voorgestelde aantal uren voor de ondernemingsraad volstrekt onvoldoende zijn om zijn taken naar behoren te kunnen uitvoeren. Daarnaast ontzegt de bestuurder de ondernemingsraad de als noodzakelijke bestempelde ondersteuning van een ambtelijk secretaris en negeert daarmee de CAO. Twee leden worden mogelijk benadeeld doordat de bestuurder door zijn opstelling blijk geeft ervan uit te gaan dat de door twee leden in november en december gemaakte OR-uren als eigen tijd moeten worden beschouwd. De raad wendt zich tot de Bedrijfscommissie.

De Geschillencommissie Kamer Verpleging, Verzorging en Thuiszorg is het opgevallen dat zowel de ondernemingsraad als de ondernemer een ondernemingsraad met zeven leden als uitgangspunt nemen. Uit artikel 3 lid 1 van het voorlopige OR-reglement, dat in februari 2004 bij de Bedrijfscommissie is ingediend, blijkt dat de raad overeenkomstig het bepaalde in artikel 6 lid 1 WOR uit negen leden zal dienen te bestaan.

Urenbegroting 2005Uit de ingediende stukken blijkt dat door beide partijen een begroting ten aanzien van het aantal door de ondernemingsraadsleden in een jaar te besteden uren is gemaakt. Tevens bevat de begroting een

18

Page 19: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

bedrag voor cursussen. Tussen partijen bestaat verschil van mening over het feit dat het aantal uren genoemd in de beide begrotingen verschilt en over de vraag of de begroting als taakstellend moet worden gezien.De Geschillencommissie heeft moeten constateren dat de door de partijen opgestelde urenbegrotingen op diverse punten niet correct of niet duidelijk zijn. Derhalve kan zij geen uitspraak doen over de meningsverschillen die bestaan over de diverse uren. De commissie wil de ondernemer adviseren een urenbegroting op te stellen die de WOR en dan met name de artikelen 17 en 18 als uitgangspunt neemt. Deze begroting dient dan met de ondernemingsraad te worden besproken. Mocht er over de begroting geen overeenstemming kunnen worden bereikt, dan kan één der partijen zich alsnog tot de bedrijfscommissie wenden.Bij het overleg over de nieuwe begroting 2005 dient het volgende te worden bedacht. De begroting kan niet in zijn geheel als taakstellend worden beschouwd. De vergaderuren en de kosten voor scholing kunnen slechts als richtlijn dienen. De reden hiervoor is de volgende.Op de begroting staat het aantal uren vermeld, dat aan vergaderingen mag worden besteed. Aan de vergaderduur (inclusief het voorbereiden en uitwerken ervan) en de vergaderfrequentie, die afhankelijk zijn van de problematiek die aan de orde is, mogen geen begrenzingen worden gesteld, met andere woorden hierover mogen en behoeven met de ondernemer geen afspraken te worden gemaakt. Uit de wetsgeschiedenis, maar ook uit de wettelijke opzet in het algemeen en uit het ontbreken van wettelijke beperkingen in het bijzonder, volgt dat het recht op vergaderen in beginsel een onbeperkt recht is. In de wet is geen grens gesteld aan de tijd die voor het houden van OR- (en OR-commissie)vergaderingen mag worden uitgetrokken. In geval van voorgenomen reorganisaties of belangrijke beleidswijzigingen zal meer en langer vergaderd worden dan anders. Van de ondernemingsraad en de commissie van die raad mag verwacht worden dat zij in dezen verantwoord zullen handelen.Omdat de raad voorafgaand aan enig jaar niet kan weten hoeveel vergaderingen hij in dat jaar zal gaan houden (vooraf is immers niet bekend welke zaken er te behandelen zullen zijn), kan de begroting niet meer zijn dan een richtlijn, waarmee de ondernemer bij het opstellen van de dienstroosters rekening zou kunnen houden. Ook het bedrag dat voor scholing is begroot, kan slechts als richtlijn dienen. De leden van de ondernemingsraad en de commissies zijn in beginsel vrij in de keuze van de cursus en van het instituut waar zij scholing willen ontvangen. De kosten van deze scholing komen op grond van artikel 22 lid 1 WOR altijd ten laste van de ondernemer. Omdat ook hier geldt dat voorafgaand aan enig jaar nog niet bekend is of nog niet bekend hoeft te zijn van welke scholing en van welk cursusinstituut gebruik zal worden gemaakt, kan het opgenomen bedrag voor de ondernemingsraad niet taakstellend zijn.

Ambtelijk secretaris Artikel 12.1.1 lid 8 van de CAO Verpleeg- en Verzorgingshuizen schrijft voor dat de ondernemingsraad aanspraak heeft op ambtelijke ondersteuning van 2 uur per week per OR-zetel. Dit betekent in het onderhavige geval in concreto dat de ondernemingsraad, die op grond van artikel 6 lid 1 WOR en artikel 3 lid 1 van het voorlopige OR-reglement uit 9 leden dient te bestaan, aanspraak kan maken op ambtelijke ondersteuning voor 18 uur per week.Kennelijk rekening houdend met de financiële situatie van de ondernemer heeft de raad afgezien van zijn ‘totale recht’ op ambtelijk ondersteuning en is hij akkoord gegaan met het voorstel van de ondernemer, dat de aanstelling van een ambtelijk secretaris voor 8 uur per week (1 dag/2 dagdelen) met een dienstverband voor een jaar behelst. Omdat de aanspraak op ambtelijke ondersteuning is vastgelegd in de CAO dient de ondernemer de gemaakte afspraak met betrekking tot de aanstelling van een ambtelijk secretaris voor 2005 na te komen. De motivatie dat dit om budgettaire redenen niet zou kunnen komt de Bedrijfscommissie onwerkelijk voor, zeker nu de raad in 2004 ambtelijke ondersteuning heeft ontbeerd en de raad akkoord is gegaan met een minder dan voorgeschreven aantal uren voor ambtelijke ondersteuning, hetgeen de ondernemer een financiële meevaller heeft opgeleverd dan wel zal opleveren. Bovendien acht de Geschillencommissie het vreemd dat de ondernemer na het maken van de afspraak omtrent de aanstelling en het in gang zetten van de wervingsprocedure eerst tot de ontdekking komt dat het budget ontoereikend zou zijn.

Uren voorzitter en secretarisUit de ingediende stukken blijkt dat aan de voorzitter en de secretaris een aantal uren zijn toegekend. Deze uren kunnen niet anders zijn dan extra uren naast de werktijd die de ondernemer reeds ter beschikking moet stellen op grond van artikel 17 WOR of voortvloeiende uit de bepalingen van de wet die taken en bevoegdheden van de ondernemingsraad omschrijven. Het afgesproken aantal uren voor

19

Page 20: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

de secretaris en de voorzitter kunnen derhalve geen uren voor bijvoorbeeld vergaderingen en scholing bevatten. Kennelijk is de ondernemer - en ook de ondernemingsraad - zich hiervan niet bewust geweest en heeft hij met name de uren besteed aan de vergaderingen van de 222 uur afgehaald, waardoor met name de uren voor de secretaris geheel gebruikt waren. Hoewel de cijfers ontbreken kan het vrijwel niet anders dan dat wanneer er volgens de WOR was gehandeld – en de vergader- en scholingsuren niet van het aantal uren van de secretaris en de voorzitter waren afgehaald – beide functionarissen genoeg uren over hadden tot eind 2004. Het is dan ook niet correct geweest dat de door de secretaris en de voorzitter in november en december 2004 gemaakte uren als eigen tijd zijn beschouwd.De Geschillencommissie adviseert de ondernemer dan ook eventuele door genoemde functionarissen gemaakte kosten hieromtrent te vergoeden.Terug naar het begin van overzicht geschillen

Artikel 17 en 18 WOR (faciliteiten OR)Tijdens de overlegvergadering van 1 november 2004 stellen de bestuurder en de ondernemingsraad, die op 23 juni 2004 is ingesteld, de faciliteitenregeling vast. In deze faciliteitenregeling is onder meer geregeld van welke voorzieningen en middelen, onder andere computers, de ondernemingsraad gebruik mag maken en hoeveel uren de leden van de raad aan het OR-werk mogen besteden. Tevens worden de bevoegdheden van de ondernemingsraad op grond van de CAO Verpleeg- en Verzorgingshuizen, waaronder het recht op ambtelijke ondersteuning, vermeld. Ondanks de gemaakte afspraken komt de uitvoering van de besproken zaken niet tot stand.In hetzelfde overleg komt aan de orde de vraag waarom de bestuurder in oktober de voorgenomen cursus van de voorzitter en de secretaris op 8 en 9 november 2004 geweigerd heeft. De reden die daarvoor wordt aangevoerd is dat er voor 2004 niets voor de ondernemingsraad begroot is. De ondernemingsraad wijst dit argument van de hand en geeft aan dat de raad op grond van de WOR recht heeft op 5 scholingsdagen. Hierop vraagt de bestuurder de raad op schrift te stellen waarom de cursus van de voorzitter en de secretaris nog in 2004 zou moeten plaatsvinden. De raad voldoet op 3 november 2004 aan dit verzoek, waarna de bestuurder laat weten dat de ondernemer in zijn vergadering van 1 december 2004 over de betreffende cursus zal besluiten. Op de kennismakingsbijeenkomst van ondernemer en ondernemingsraad verwijt de ondernemer de raad dat deze te veel op de regels zit en zich niet eisend op moet stellen.Omdat de raad van mening is dat het OR-werk zonder scholing en faciliteiten onmogelijk is wendt hij zich tot de Bedrijfscommissie.

De ondernemer is van mening dat de faciliteiten niet getroffen kunnen worden, omdat hierover overleg met de raad nodig is en de raad dit overleg frustreert. De ondernemer is van oordeel dat de faciliteiten nodig zijn en heeft derhalve op 27 januari 2005 besloten de volgende faciliteiten ter beschikking te stellen: een kamer en een vergadertafel met 6 stoelen. Voorts zal in een computer en een printer worden voorzien. Er zal naar gestreefd worden een en ander per 1 maart 2005 te realiseren.

De Geschillencommissie van de Kamer Verpleging, Verzorging en Thuiszorg heeft geconstateerd dat partijen in onderliggende zaak niet van mening verschillen over de vraag of aan de ondernemingsraad faciliteiten toekomen maar gaat het vooral over de vraag in hoeverre de ondernemingsraad gefaciliteerd dient te worden.Naar het oordeel van de Geschillencommissie hebben partijen deze vraag zelf reeds beantwoord op 1 november 2004. Op die datum hebben de bestuurder, dat is de functionaris die de ondernemer in het overleg met de ondernemingsraad vertegenwoordigt, en de ondernemingsraad gezamenlijk de faciliteitenregeling d.d. oktober 2004 punt voor punt besproken en deze behoudens enkele opmerkingen ten aanzien van het budget en het aantal uren goedgekeurd. Op deze manier hebben partijen bepaald welke faciliteiten, die hij nodig heeft voor de vervulling van zijn taak, aan de raad toekomen. Het kan niet zo zijn, dat de ondernemer deze afspraken eenzijdig wijzigt, omdat hij kennelijk van mening is dat de raad niet alle faciliteiten nodig heeft voor de uitoefening van zijn taak. Ook het feit dat er als gevolg van een meningsverschil omtrent de benoeming van de (interim)bestuurder geen overleg meer plaats vindt, doet niet af aan het feit dat de gemaakte afspraken ten aanzien van de faciliteiten van de raad onverkort moeten worden nagekomen en wel op een zo spoedig mogelijke termijn. De afspraken uit de faciliteitenregeling zullen onverkort moeten worden nagekomen, hetgeen onder meer betekent dat de ondernemer de ondernemingsraad de in de regeling opgenomen zaken ter beschikking zal moeten stellen. Omdat het zich laat aanzien dat de meeste faciliteiten in de onderneming aanwezig zijn, dient een en ander op zeer korte termijn, doch uiterlijk binnen 3 weken, te worden gerealiseerd.De handelwijze van de ondernemer ten aanzien van de scholingsdagen voor de voorzitter en secretaris kan de commissie niet billijken. Wanneer OR-leden aangeven op 8 en 9 november 2004 scholing te

20

Page 21: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

willen volgen is het niet correct dat de ondernemer hier eerst op 1 december 2004 – dus bijna een maand later - over gaat vergaderen. Verwacht mag worden dat de raad voor de cursusdatum duidelijkheid krijgt over het al dan niet mogen deelnemen aan een cursus. Voorts is het ook niet juist dat de ondernemer bepaalt of een cursus voor de leden van de raad noodzakelijk is. Met name bij een beginnende ondernemingsraad zal het altijd nodig zijn dat de leden – met inachtneming van het aantal daarvoor beschikbare dagen – scholing en vorming verkrijgen.Voor wat betreft het volgen van cursussen door OR-leden geldt overigens dat de kosten hiervan altijd ten laste komen van de ondernemer. De commissie adviseert de ondernemer dan ook daar in de begroting 2005 rekening mee te houden. Het feit dat de ondernemer voor wat betreft de ondernemingsraad een te lage begroting heeft vastgesteld kan en mag geen gevolgen hebben voor de leden van de ondernemingsraad: zij moeten scholing kunnen volgen.Terug naar het begin van overzicht geschillen

Artikel 18, lid 2 WOR, artikel 22 lid 1 en artikel 12.1.3. CAO V&V (vergoeding scholingsuren OR-leden)Tot maart 2004 gold de regel, dat de OR-leden die scholing dan wel training ten behoeve van de ondernemingsraad (deels) in eigen tijd volgden 8 uur per cursusdag gecompenseerd kregen, ongeacht het percentage van het dienstverband.Op deze regel lijkt inbreuk te worden gemaakt wanneer de bestuurder in genoemde maand zonder voorafgaand overleg met de ondernemingsraad aan de dienst- en afdelingshoofden laat weten dat medewerkers die een opleiding ten behoeve van de ondernemingsraad volgen, deze overeenkomstig de bepalingen in de studiekostenregeling, naar rato van het dienstverband vergoed krijgen. De studiekostenregeling, waarnaar wordt verwezen, is in 2002 met instemming van de ondernemingsraad vastgesteld.De ondernemingsraad stelt dit punt in een overlegvergadering aan de orde, waarna de bestuurder zich op het standpunt stelt dat voor alle medewerkers, derhalve ook voor de OR-leden, de vastgestelde studiekostenregeling van kracht is. Voor de ondernemingsraad en zijn leden betekent dit in concreto dat de kosten van cursus/training volledig worden vergoed en dat de vergoeding in tijd voor de individuele leden naar rato van het dienstverband zal zijn.Tijdens het daaropvolgende overleg spreken beide partijen wederom over dit onderwerp. De raad zet zijn zienswijze uiteen, waarna de ondernemer hem vraagt een creatieve oplossing te bedenken, die te legitimeren is naar de achterban en waarbij het scholingsbeleid niet wordt aangetast.Naar aanleiding van dit verzoek meldt de raad de bestuurder schriftelijk dat hij in het verleden al zeer creatief en zuinig met de faciliteiten is omgesprongen en dat hij besloten heeft het probleem voor te leggen aan een juridisch adviseur van het cursusinstituut.Nadat de ondernemingsraad een raming van de kosten van het inhuren van een deskundige aan de bestuurder heeft doen toekomen met daarbij tevens de vraag om een duidelijke argumentatie van het standpunt van de bestuurder, verzoekt deze laatste de raad met klem deskundig advies in te winnen via de eigen kanalen.In het overleg dat daarop volgt deelt de bestuurder mede dat hij in de regio heeft geïnformeerd naar de omgang de scholingsvergoeding voor de ondernemingsraad. Hierbij is gebleken dat men verschillend met de vergoedingen omgaat. De bestuurder stelt de raad voor om bilateraal afspraken te maken die in hoge mate tegemoet komen aan het scholingsbeleid van de ondernemer. In zijn schriftelijke reactie laat de raad de bestuurder weten dat hij van mening blijft dat de leden recht hebben op het wettelijk aantal scholingsdagen en op een volledige compensatie in tijd, ongeacht de omvang van het dienstverband. De raad geeft tevens aan dat hij heeft besloten de bemiddeling van de bedrijfscommissie in te roepen.De Geschillencommissie van de Kamer Verpleging, Verzorging en Thuiszorg heeft vastgesteld dat het antwoord op de vraag of de in december 2002 vastgestelde studiekostenregeling onverkort van toepassing is op de ondernemingsraad en de afzonderlijke leden van de ondernemingsraad ontkennend moet luiden. De regeling die geldt voor de vergoeding van de door de leden van de ondernemingsraad te volgen scholing en vorming en de daaraan bestede tijd, vindt zijn grondslagen in de Wet op de ondernemingsraden (WOR) en de CAO Verpleeg- en Verzorgingshuizen (CAO V&V). Deze regeling heeft alleen betrekking op de ondernemingsraad en zijn leden en is op generlei wijze gerelateerd aan de voor de werknemers geldende - en met instemming van de ondernemingsraad vastgestelde - studiekostenregeling. Op de vergoeding van de door de leden van de ondernemingsraad te volgen scholing en vorming en de daaraan bestede tijd gelden zijn de artikelen 22 lid 1, 18 lid 2 WOR en artikel 12.1.3 CAO V&V van toepassing.Op grond van artikel 22 WOR komen de kosten die redelijkerwijze noodzakelijk zijn voor de vervulling van de taak van de ondernemingsraad en de commissies van die raad ten laste van de ondernemer.

21

Page 22: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

Ten aanzien van de voorliggende zaak betekent dit dat de kosten van scholing en vorming van de leden van de ondernemingsraad en – voor zover van toepassing – van de leden van de commissies volledig voor rekening van de ondernemer komen.Artikel 18 lid 2 WOR regelt dat de leden van de ondernemingsraad en de leden van een vaste commissie of een onderdeelcommissie het recht hebben om hun werk gedurende een bepaald aantal werkdagen per jaar met behoud van salaris te onderbeken voor het ontvangen van scholing en vorming, die zij in het verband met de vervulling van hun taak nodig achten. De OR-leden – en indien aan de orde leden van genoemde commissies - die een volledig dienstverband met de ondernemer hebben krijgen op grond van dit artikel de cursusdagen volledig doorbetaald. Voor deeltijdarbeiders zou dit wetsartikel kunnen betekenen dat zij de werkzaamheden ten behoeve van de ondernemingsraad in eigen tijd zouden moeten verrichten, omdat de tijd die aan scholing en vorming wordt besteed de voor hun geldende arbeidstijd overstijgt.Artikel 12.1.3. van de CAO V&V lost dit probleem op, want dit artikel bepaalt dat aan een gekozen OR-lid dat deelneemt aan vergaderingen van de OR en van commissies van die raad alsmede aan scholing het aantal vergader-/scholingsuren in de vorm van vrije tijd wordt toegekend, voor zover die vergadering/scholing buiten zijn werktijd plaatsvinden. Dit heeft tot gevolg dat de OR-leden die part-time werkzaam zijn en die ten behoeve van de ondernemingsraad scholing of vorming hebben genoten, de daaraan bestede tijd volledig en niet naar rato vergoed moeten krijgen.De Geschillencommissie van de Kamer Verpleging, Verzorging en Thuiszorg heeft geconcludeerd datberoep, dat de ondernemer/bestuurder ten aanzien van de ondernemingsraad en zijn leden heeft gedaan op de studiekostenregeling niet juist is geweest en dat hij bij de vergoeding van de door de leden van de ondernemingsraad te volgen scholing en vorming en de daaraan bestede tijd de artikelen 22 lid 1 en 18 lid 2 WOR alsmede artikel 12.1.3 CAO V&V dient na te leven.Terug naar het begin van overzicht geschillen

Adviesrecht artikel 25 WORNaar aanleiding van verslagen die informeel bij de ondernemingsraad zijn binnengekomen heeft de raad het initiatief genomen om het onderwerp “Thuiszorg in de toekomst” op de agenda van de overlegvergadering te plaatsen. Er zou sprake zijn van organisatiewijzigingen, waaronder het vormen van diverse teams, welke over drie jaar afgerond moeten zijn. De raad meent dat er sprake is van een zogenaamde sluipende organisatie, waarover hij adviesrecht heeft. De raad heeft de heer X, hoofd Divisie Thuiszorg en waarnemend bestuurder, schriftelijk enkele vragen voorgelegd, die hij in de overlegvergadering beantwoord wil zien.Tijdens het overleg geeft de heer X een toelichting op de hoofdlijnen van de toekomstplannen voor de divisie Thuiszorg. Hierbij wordt ingegaan op de aanleiding voor de plannen tot een andere organisatie van de thuiszorg en de bespreking daarvan binnen de rayons. Tijdens een divisiedag is besloten de voorgestelde richting te gaan volgen. Een en ander zal echter eerst nader uitgewerkt dienen te worden. Er moeten randvoorwaarden komen en er moet aansluiting worden gezocht bij het organisch proces in de rayons. In het eerste kwartaal zal een stappenplan worden gemaakt. Dit plan wordt het uitgangspunt voor de gewenste wijzigingen. In de rayons kan de uitvoering van het stappenplan verschillen, maar uiteindelijk zullen de wijzigingen binnen drie jaar in de gehele divisie moeten zijn doorgevoerd.De bestuurder acht het goed om met de ondernemingsraad afspraken te maken over het eindplaatje, waarbij het een gegeven is dat de snelheid per rayon kan variëren. Op hoofdlijnen wordt op bepaalde punten advies gevraagd aan de raad. Ook de heer X bevestigt dat in het stappenplan rekening zal worden gehouden met het OR-adviestraject.Na een discussie over contractswijzigingen en over de opvatting van de ondernemingsraad dat de uitvoerenden onvoldoende hun mening hebben kunnen geven en dat er daarom geen draagvlak voor de in te voeren veranderingen is wordt aangegeven dat het stappenplan naar verwachting voor de overlegvergadering van april geagendeerd zal kunnen worden. Deze afspraak is niet gehaald, omdat het opstellen van het plan van aanpak vertraging heeft opgelopen.

De ondernemingsraad merkt dat men op de werkvloer vordert met het voorbereiden van de veranderingen. In een brief meldt de raad dat hij ondanks het feit dat er rekening zou worden gehouden met het OR-adviestraject nog niet in het bezit is gesteld van een plan van aanpak. De OR heeft derhalve geen zicht op wat de vorming van HVZ- en V&V-teams voor de medewerkers zal gaan betekenen. De OR wijst de ondernemer er op dat hij op grond van artikel 31 lid 1 WOR recht heeft op tijdige informatie en dat de ondernemer de onderneming niet zodanig mag (re)organiseren dat er geen redelijk functionerende medezeggenschap mogelijk is. In dat kader verwijst de raad naar artikel 25 lid 1 onder e WOR. De raad stelt voor dat alle activiteiten die leiden tot invoering van de nieuwe werkwijze vanaf nu totdat het plan van aanpak is ontvangen en voorzien van advies worden opgeschort.

22

Page 23: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

In zijn reactie op het voorstel van de raad laat de heer X weten dat het plan van aanpak, zoals afgesproken in een eerder overleg, in de eerstvolgende overlegvergadering met de raad zal worden besproken.Het traject van overleg, informatie en advies met de OR laat naar de mening van de heer X onverlet de noodzaak om met medewerkers te spreken over de ontwikkelingen, hetgeen de laatste tijd dan ook is gebeurd. Omdat velen het moeilijk vinden zich voor te stellen wat de veranderingen voor hen en voor de organisatie gaan betekenen wordt er zo concreet mogelijk voorgesteld en besproken welke veranderingen zullen plaatsvinden. In alle discussies en voorbereidingen is steeds sprake van een aanloop naar de realisatie. Er zijn geen stappen gezet die onomkeerbaar zijn. De heer X ziet daarom geen reden om de aanloopactiviteiten nu op te schorten. In zijn bemiddelingsverzoek aan de Bedrijfscommissie merkt de raad op dat hij het onwenselijk vindt dat voorstellen tot verandering in de werkuitvoering concreet met uitvoerenden, teamleiders en rayonmanagers worden besproken zonder dat hierover informatie aan de OR is verstrekt.De Geschillencommissie van de Kamer Verpleging, Verzorging en Thuiszorg heeft het volgende geconstateerd. De ondernemer heeft besloten de thuiszorg te splitsen in twee diensten, te weten één dienst voor huishoudelijk werk en één dienst voor verzorgend en verpleegkundig werk. Het besluit om de dienst thuiszorg te reorganiseren is niet ter advisering aan de ondernemingsraad is voorgelegd. Omdat de stukken hier niets naders over vermelden meenden partijen wellicht dat dit reorganisatiebesluit niet adviesplichtig was.Bij haar beoordeling van het voorgelegde geschil heeft de commissie zich dan ook beperkt tot het (besluit tot) invoeren van de Thuiszorg in de toekomst. Het staat vast dat beide partijen van mening zijn dat op de invoering van de Thuiszorg in de toekomst artikel 25 WOR van toepassing is. De bedoeling van dit artikel is dat de ondernemer alvorens hij een besluit neemt als in de opsomming van het eerste lid van dit artikel is vermeld, zich op de hoogte stelt van het standpunt van de ondernemingsraad terzake, opdat hij de daarin verwoorde belangen van de werknemers kan meewegen bij het nemen van zijn beslissing. Een en ander laat onverlet dat de ondernemer het besluit neemt en ervoor verantwoordelijk is, dat hij wat betreft de inhoud van het besluit een zekere beleidsvrijheid heeft en dat hij behalve het standpunt van de ondernemingsraad ook andere opvattingen en belangen kan hebben te wegen. Het eerste lid van artikel 25 WOR leert dat het advies van de ondernemingsraad moet worden gevraagd over een voorgenomen besluit dat betrekking heeft op een of meer van de in dit artikellid opgenomen opsomming voorkomende onderwerpen. De term ‘voorgenomen besluit’ brengt mee dat het onderwerp waarover advies moet worden gevraagd, in casu de invoering van de Thuiszorg in de toekomst, een zekere concreetheid moet bezitten. Naar het oordeel van de Geschillencommissie zijn de plannen van de ondernemer zeker concreet te noemen: de ondernemer weet tamelijk precies wat hij wil. Uit de overgelegde stukken wordt duidelijk dat hij heeft besloten alle verzorgenden en alle thuishulpen in aparte teams te plaatsen en dat dit voornemen al zodanig is uitgewerkt dat de samenstelling en de werkwijze van deze teams bekend zijn. In de discussies met medewerkenden, die in het kader van het creëren van draagvlak worden gehouden, worden de veranderingen zodanig geconcretiseerd, dat de consequenties en de knelpunten duidelijk worden. Dit moet tot de slotsom leiden dat er geen sprake meer is van een beleidsvoornemen, doch van een voorgenomen besluit.Omdat de door de ondernemingsraad in zijn advies neergelegde opvatting over het te nemen besluit een rol dient te spelen in het afwegingsproces dat met de besluitvorming gepaard gaat, moet het advies van de ondernemingsraad van wezenlijke invloed kunnen zijn op het besluit (artikel 25 lid 2 WOR). Dit betekent enerzijds dat de ondernemingsraad al in een vroeg stadium van de besluitvorming moet worden geraadpleegd (dat wil zeggen vóór er een keuze gemaakt wordt uit alternatieve voorstellen) en anderzijds dat op het moment van de adviesaanvrage inzicht bestaat in de belangrijkste gevolgen van het besluit.Nu het besluit tot uitvoering van de Thuiszorg in de toekomst in grote mate is uitgewerkt en de medewerkers reeds in concreto over de plannen zijn ingelicht kan het advies, dat de ondernemingsraad nog zal moeten uitbrengen, naar het oordeel van de Geschillencommissie niet meer van echt wezenlijke invloed zijn op het besluit tot invoering.De wet verplicht de ondernemer ten minste twee maal per jaar informatie te geven over de voortgang van plannen en projecten met betrekking tot de in artikel 25, eerste lid WOR genoemde onderwerpen (artikel 31a lid 6 WOR) en daarover van gedachten te wisselen in een overlegvergadering (artikel 24 lid 1 WOR). De Geschillencommissie heeft moeten constateren dat aan het vereiste met betrekking tot de informatieverstrekking niet of nauwelijks is voldaan.Het voorgaande beschouwend moet worden geconcludeerd, dat de ondernemer niet aan zijn verplichtingen, zoals neergelegd in artikel 25 en artikel 31a lid 6 WOR, heeft voldaan. Het is dan ook

23

Page 24: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

niet aan de Bedrijfscommissie om in dezen tussen partijen te bemiddelen, doch om vast te stellen dat de ondernemer zijn wettelijke verplichtingen alsnog moet nakomen. Hoewel het besluit reeds in een vergevorderd stadium verkeert en de invloed van de ondernemingsraad kleiner zal zijn dan de wetgever heeft beoogd, adviseert commissie de ondernemer de door hem reeds ingezette uitwerking van zijn besluit tot invoering van de Thuiszorg in de toekomst stop te zetten en de ondernemingsraad binnen tien dagen na ontvangst van dit verslag van bevindingen een adviesaanvraag alsmede het toegezegde plan van aanpak, voor zover dat nog niet aan de ondernemingsraad is verzonden, te doen toekomen. De adviesaanvrage moet voldoen aan de in het derde lid van artikel 25 WOR gestelde eisen. Dit betekent dat aan de ondernemingsraad een overzicht moet worden verstrekt van de beweegredenen voor het besluit, alsmede van de gevolgen die het besluit naar te verwachten valt voor de in de onderneming werkzame personen zal hebben en van de naar aanleiding daarvan voorgenomen maatregelen.Van de ondernemingsraad wordt gevraagd binnen redelijke termijn en na de vereiste overlegvergadering een advies uit te brengen, waarin rekening is gehouden met alle facetten van het besluit.Terug naar het begin van overzicht geschillen

Artikel 25 en artikel 27 WOR (advies- en/of instemmingsrecht)Begin maart 2005 schrijft de ondernemingsraad aan de ondernemer dat hij heeft vernomen dat er binnen de onderneming ontwikkelingsdocumenten met betrekking tot het beleid circuleren. De OR vraagt de ondernemer hem vóór 15 maart 2005 alle stukken die op de beleidsontwikkeling betrekking hebben toe te sturen zodat de raad kan beoordelen welke onderwerpen instemmings- of adviesplichtig zijn. De ondernemer voldoet niet aan het verzoek van de ondernemingsraad, waarna de raad zich op 24 maart, nadat hij heeft vernomen dat er voor het team Verzorging roosterwijzigingen op handen waren, wederom schriftelijk tot de ondernemer wendt. De raad wijst de ondernemer op zijn instemmingsrecht ten aanzien van de wijziging in werktijden- en dienstroosters. Hij verzoekt de ondernemer voor 31 maart alle informatie te verstrekken omtrent de roosterwijziging binnen de dienst Verzorging.Bij schrijven d.d. 24 maart 2005 stuurt de interim bestuursgedelegeerde de ondernemingsraad het gevraagde ontwikkelingsdocument met de mededeling dat dit is opgesteld door het Hoofd Verzorging. Het document handelt over zaken die nog niet helemaal of helemaal niet op orde waren. De interim bestuursgedelegeerde geeft aan dat hij en het Hoofd Verzorging hier de komende maanden naar zullen kijken en dat daar waar nodig de ondernemingsraad om advies zal worden gevraagd.Als antwoord laat de ondernemingsraad de ondernemer weten dat uit het ontwikkelingsdocument valt op te maken dat er wijzigingen zullen worden doorgevoerd waarbij de raad niet betrokken is geweest. De ondernemingsraad geeft aan dat hij informatie, instemming en advies wil geven op het ontwikkelingsdocument. De raad verwijst tevens naar zijn verzoek om informatie omtrent de op handen zijnde roosterwijzigingen en hij spreekt de verwachting uit dat de ondernemer het besluit omtrent de roosterwijzigingen terugtrekt en dat het traject van het ontwikkelingsdocument met de OR zal worden gelopen. Op 30 maart 2005 ontvangt de OR van de interim bestuursgedelegeerde een brief met bijlage over de roosterwijzigingen. Uit de bijlage bij deze brief blijkt dat het zorgteam op 1 april 2005 gaat proefdraaien met de gewijzigde diensten.Op laatstgenoemde datum laat de ondernemingsraad de bestuurder weten dat hij het besluit om tot een ontwikkelingsdocument te komen en alle besluiten en uitvoeringen die uit dit ontwikkelingsdocument voortvloeien nietig verklaart. De raad wendt zich vervolgens tot de Bedrijfscommissie.Uit de brief van 12 april 2005 van de advocaat van de ondernemer aan de ondernemingsraad blijkt dat de status van het ontwikkelingsdocument als een voorlopige moet worden beschouwd: het bestuur en de ondernemingsraad hebben hierover nog niet de nodige besluiten genomen. Het bevat uitsluitend voorgenomen besluiten, zodat daarover geen instemming aan de ondernemingsraad is gevraagd.Namens de ondernemer verzoekt de advocaat de raad binnen een maand na 12 april conform artikel 27 lid 1 sub b WOR instemming te verlenen voor zowel het aanpassen van de roosters conform het ontwikkelingsdocument als de voorgestelde vakantieregeling.

De Geschillencommissie van de Kamer Verpleging, Verzorging en Thuiszorg heeft geconstateerd dat in het door het Hoofd Verzorging/Verpleging opgestelde ontwikkelingsdocument opgesteld diverse onderwerpen aan bod komen. Het document bevat een aantal beleidsvoornemens en besluiten die moeten leiden tot verbetering en veelal tot wijziging van de huidige situatie. Een aantal van de beleidsvoornemens en besluiten betreffen onderwerpen waarover de ondernemer het advies dan wel instemming van de ondernemingsraad behoeft. De beleidsvoornemens zijn voor zover de Geschillencommissie kan beoordelen nog niet voldoende geconcretiseerd, zodat er nog geen sprake is

24

Page 25: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

van voorgenomen besluiten en deze nu nog niet ter instemming of advisering aan de raad behoeven te worden voorgelegd.De Geschillencommissie heeft moeten vaststellen dat het ontwikkelingsdocument ten aanzien van een aantal onderwerpen wèl concrete besluiten bevat waarvoor de instemming van de ondernemingsraad noodzakelijk is. Dit is onder andere het geval bij de invoering van de nieuwe werktijden, waarvan het proefdraaien op 1 april 2005 ingaat en het formaliseren van de vakantieregeling. De ondernemer heeft dan ook terecht de ondernemingsraad verzocht zijn instemming aan beide besluiten te verlenen. De Geschillencommissie heeft echter moeten constateren dat de instemmingsaanvraag niet voldoet aan de wettelijke eisen. Artikel 27 WOR schrijft voordat de ondernemer bij het vragen van instemming het voorgenomen besluit schriftelijk aan de ondernemingsraad moet voorleggen, zodat de ondernemingsraad aan de hand van de tekst volledig kan beoordelen waarvoor zijn instemming wordt gevraagd. Daarbij moet de ondernemer een overzicht geven van de motieven voor het besluit en de te verwachten gevolgen van het besluit voor het personeel. Het instemmingsverzoek, zoals dat is neergelegd in de brief van de ondernemer d.d. 12 april 2005 voldoet niet aan deze wettelijke regels.Voorts hecht de Geschillencommissie eraan op te merken dat de instemming met betrekking tot het wijzigen van de dienstroosters wat haar betreft te laat is gevraagd. Het ontwikkelingsdocument, zoals dat aan de ondernemingsraad is overhandigd en dat bovenbedoelde besluiten bevat, dateert van 14 februari 2005. Uit de wettekst volgt dat de ondernemer de ondernemingsraad in de voorbereidende fase van zijn besluitvorming, dus bij een voorgenomen besluit en niet op het moment dat het besluit reeds ‘definitief’ is genomen, instemming moet vragen. Nu de ingangsdatum van het proefdraaien met de nieuwe diensten op 1 april 2005 is gesteld, had de ondernemer er naar het oordeel van de commissie beter aan gedaan indien hij zijn instemmingsverzoek in een eerder stadium aan de ondernemingsraad had voorgelegd.Terug naar het begin van overzicht geschillen

Adviesrecht artikel 25, eerste lid onder e WOR (wijziging organisatie)Eind jaren '90 werd door het Ministerie van OC&W de zogenaamde stelselherziening van het MBO ingevoerd. Daarmee werd aansluiting gezocht met het Europese kader betreffende opleidingen. Als gevolg hiervan veranderde in 2001 de positionering van de afdeling Opleiding Klinische Zorg binnen een ziekenhuis. De afdeling, voorheen rechtstreeks vallend onder het hoofd Klinische Zorg, nu ressorterend onder één van de clustermanagers. De afdeling Opleidingen maakt deel uit van de bedrijfseenheid Klinische Zorg en bestaat uit 8 praktijkopleiders onder leiding van een hoofd.

Naast de begeleiding van de leerlingen, heeft de afdeling Opleidingen de verantwoordelijkheid voor de training en scholingsactiviteiten ten behoeve van de verpleegafdelingen. Daarnaast verzorgen zij de scholing van de voorbehouden handelingen in het kader van de wet B.I.G.

In de loop van 2002 constateerde het ziekenhuis stagnatie in de interne invoering van de stelselherziening met betrekking tot het praktijkcomponent. De vernieuwing van het onderwijs en de daarbij behorende veranderde rol van de praktijkopleider kreeg onvoldoende vorm. Naar aanleiding van onduidelijkheid in de rol en taak van de afdeling Opleiding heeft er een analyse plaatsgevonden door een Hogeschool. In het verschenen rapport staan deze onduidelijkheden verwoord. Tevens werden er adviezen gegeven voor een nieuwe structuur voor de afdeling Opleidingen.

De ondernemingsraad is van mening dat naar aanleiding van het verandertraject van de afdeling Opleiding er een organisatorische verandering plaatsvindt met gevolgen voor de werknemers, met name overplaatsing naar een andere afdeling en dus een andere manier van aansturing.De ondernemingsraad geeft aan dat de reorganisatie vorm krijgt door het opheffen van de afdeling Opleidingen als zelfstandig opererende eenheid, waardoor er sprake is van sociale gevolgen voor alle betrokkenen.In de nieuwe situatie wordt de eenheid ontbonden en komen de praktijkopleiders hiërarchisch elk onder een teamleider. Ze worden fysiek verplaatst en hebben daardoor geen directe mogelijkheid meer om onderling te sparren. Er is een accentverschuiving in het dagelijkse werk van de praktijkopleiders en het is nog niet duidelijk welke taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden zowel de (13) teamleiders als de praktijkopleiders in de nieuwe situatie zullen krijgen. Voor het huidige hoofd betekent het bovendien dat zij haar leidinggevende taken kwijt zal raken. Op grond van bovenstaande concludeert de ondernemingsraad dat de reorganisatie van de afdeling Opleidingen adviesplichtig is.De ondernemer stelt dat de domeincontext waarbinnen de praktijkopleider zijn/haar werkzaamheden verricht, niet wijzigt. Immers de praktijkopleider levert als vanouds een bijdrage aan het leerproces van

25

Page 26: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

de (leerling) verpleegkundige. Wel is sprake van een vernieuwde invalshoek zoals de onderwijsvernieuwing voorschrijft.De ondernemer stelt dat de afdeling Opleiding niet wordt opgeheven, maar in een nieuwe vorm gecontinueerd wordt in een coördinatiebureau Opleidingen. Het hoofd Opleiding en een medewerker Planning en Administratie blijven onderdeel van het coördinatiebureau. Het hoofd Opleiding blijft hiervoor verantwoordelijk. De praktijkopleiders zullen hun activiteiten weer op de afdeling zelf gaan verrichten.De kern van de functie van praktijkopleiders wijzigt derhalve niet en de kernactiviteiten blijven binnen de huidige bandbreedte van de functieomschrijving. Er is volgens de ondernemer wel sprake van een accentverschil en dit betreft het subject van interventie.

In het "oude" model was vooral de leerling subject van interventie. In de nieuwe onderwijsvisie richten de interventies van de praktijkopleider zich op de verpleegkundige/werkbegeleider.De ondernemer merkt verder op dat, in tegenstelling tot het door de ondernemingsraad gemeende ontbreken van de mogelijkheid tot "onderling sparren", er juist procedurele afspraken zijn gemaakt om dit te waarborgen.Het voornemen is om de praktijkopleiders als vakgroep gestructureerd bijeen te laten komen, waarbij de inhoudelijke problematiek een waardevol onderdeel van de bespreking zal zijn.Daarnaast wordt ook het bestaande netwerk van de huidige praktijkopleiders voortgezet. De medewerkers die de aandacht voor een bepaalde afdeling hebben, zullen juist ook die afdeling gaan ondersteunen. De arbeidsovereenkomsten, FWG-indeling én salarishoogte van de betreffende medewerkers zullen geen verandering ondergaan.Op grond van bovengenoemde feiten meent de bestuurder de aanpassing in de werksituatie als niet adviesplichtig te beschouwen.

De ondernemingsraad verzoekt de Bedrijfscommissie derhalve te bemiddelen.

Belangrijke wijzigingen in de organisatie en aanpassingen in de wijze waarop de bevoegdheden zijn verdeeld zijn adviesplichtig op grond van artikel 25 lid 1 sub e WOR. Soms gaat dat gepaard met vermindering van het aantal arbeidsplaatsen, maar de organisatiewijziging kan ook uitsluitend betrekking hebben op verandering in taakstelling, verantwoordingslijnen, de onderverdeling in afdelingen of groepen. Ook als de organisatie belangrijk wordt veranderd, zonder dat dit gepaard gaat met vermindering van het aantal arbeidsplaatsen, moet aan de ondernemingsraad advies worden gevraagd.

Ten aanzien van de aanpassing in de werksituatie van de praktijkopleiders stelt de commissie vast dat het aannemelijk is dat het besluit een belangrijke wijziging in de organisatie betreft dan wel in de verdeling van de bevoegdheden binnen de onderneming. De leidinggevende bevoegdheden die oorspronkelijk toekwamen aan het hoofd Opleidingen zullen nu immers toekomen aan de teamleiders van betreffende verpleegafdelingen.In de oude situatie werken de praktijkopleiders onder leiding van het hoofd Opleidingen naast elkaar in dezelfde bestuurslaag, de afdeling Opleidingen. In de nieuwe structuur wordt de functie praktijkopleiding organisatorisch toegevoegd aan de afdelingen. Hierdoor worden de resultaten van de inzet van de praktijkopleiders gekoppeld aan de resultaten van de afdelingen.

Alle relevante feiten in aanmerking genomen constateert de commissie dat er sprake is van een belangrijke wijziging in de organisatie dan wel in de verdeling van de bevoegdheden. De commissie meent dat daarover aan de ondernemingsraad advies gevraagd had moeten worden.

Daarbij betrekt de commissie tevens in haar overwegingen dat het voor de continuïteit van een adequaat opleidingsklimaat belangrijk is dat het besluit van de ondernemingsraad niet te lang op zich laat wachten. De commissie adviseert derhalve om niet het hele adviestraject te doorlopen, maar dat de ondernemer zijn besluit aanvult in die zin dat uiteen wordt gezet welke de implicaties zijn voor de betrokken werknemers. De commissie verwijst hieromtrent naar de openstaande vragen van de ondernemingsraad, zoals verwoord in de aanbiedingsbrief van de ondernemingsraad d.d. 6 juli 2004: "welke taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden zowel de teamleiders als de praktijkopleiders in de nieuwe situatie zullen krijgen".De ondernemingsraad kan daarop op korte termijn een advies uitbrengen.Terug naar het begin van overzicht geschillen

26

Page 27: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

Instemmingsrecht artikel 27 WOR (1) (door naar Instemmingsrecht art.27 WOR nr.2)Een Stichting bestaat uit vier sectoren. Voor iedere sector is een ondernemingsraad ingesteld en daarboven een Centrale Ondernemingsraad. In 2002 is binnen een sector besloten om de CAO regeling reiskostenvergoeding los te laten en te vervangen door een eigen (voor werknemers financieel betere) regeling. Dit gebeurde vanuit ondermeer de arbeidsmarktkrapte die op dat moment heerste. De meerkosten wogen op dat moment niet op tegen de behoefte om personeel te behouden en binnen te krijgen, waarbij dit kon gelden als een aantrekkelijke secundaire arbeidsvoorwaarde. Naast de krappe arbeidsmarkt hebben ook de resultaten van een medewerkersonderzoek (zorggroepbreed) hieraan bijgedragen.In verband met wijzigingen in de fiscale regeling omtrent de vergoeding voor alle vormen van reiskosten, met name het fiscaal vrijgestelde deel, is per 1 januari 2004 de regeling voor medewerkers gewijzigd.

Door de werkgever is besloten om met ingang van 1 januari 2004 deze fiscaal vrije ruimte in te zetten bij andere vormen van reiskostenvergoedingen (reiskosten dienstreizen, reiskosten inzake studie etc.) de zogenaamde saldomethodiek. Na meerdere malen in overleg te zijn getreden heeft de Raad van Bestuur bij schrijven van 9 juli 2004 een voorgenomen regeling "reiskosten woon/werkverkeer" ter instemming voorgelegd aan de ondernemingsraad. Dit besluit omvat het volgende:Medewerkers die per 1 september 2004 of later in dienst komen worden betaald conform de CAO Gehandicaptenzorg. Voor medewerkers die reeds vóór 1 september 2004 in dienst zijn wordt een afbouwregeling voorgesteld voor het deel dat de huidige vergoeding de CAO-vergoeding te boven gaat.Deze ziet er als volgt uit:1 september 2004 - 1 september 2005: 60% van de meerkosten van de huidige regeling1 september 2005 - 1 september 2006: 30% van de meerkostenvanaf 1 september 2006: alleen CAO-vergoedingDe Raad van Bestuur geeft aan dat het niet ongebruikelijk is om een afbouwregeling toe te passen en dat een geleidelijke afbouw voorkomt dat er sprake is van een abrupte terugval in inkomsten van de medewerkers. De Raad van Bestuur stelt dat handhaving van de huidige regeling per jaar meerkosten oplevert ter grootte van € 335.595 per jaar. Dit betreft volgens de Raad van Bestuur structurele kosten. De Raad van Bestuur is van mening dat nog vele jaren en waarschijnlijk decennia lang twee regelingen naast elkaar bestaan. Bij schrijven van 26 augustus 2004 komt de ondernemingsraad de ondernemer deels tegemoet door akkoord te gaan met het voorstel dat nieuwe medewerkers een aangepaste vergoeding voor woon-werkverkeer krijgen, liggend op CAO-niveau. De ondernemingsraad heeft gemeend niet te moeten instemmen met een door de directie voorgestelde afbouwregeling voor medewerkers die vóór 1 september 2004 in dienst waren. De reiskostenregeling wordt volgens de ondernemingsraad beschouwd als een belangrijke secundaire arbeidsvoorwaarde. Een wijziging daarvan betekent terugloop in de inkomenspositie van de medewerkers, waarvoor de ondernemingsraad onvoldoende redenen ziet. De ondernemingsraad stelt dat in 2002 een samenvoeging heeft plaatsgevonden van onderdelen van verschillende locaties. Dit heeft met name geleid tot overplaatsingen van de ondersteunende diensten, waardoor een groot aantal medewerkers uit die groep veel verder moeten reizen, hetgeen geleid heeft tot een toename van het woon/werkverkeer. Ook zijn er nieuwe personeelsleden aangetrokken, die mede op basis van de aangeboden arbeidsvoorwaarden, waaronder de reiskostenregeling, hun keuze hebben bepaald om bij de onderneming te komen werken. De ondernemer kan dit volgens de ondernemingsraad, arbeidsrechtelijk bezien, ook niet zonder meer eenzijdig wijzigen. Binnen de Stichting zijn er ten aanzien van meer arbeidsvoorwaardenregelingen verschillen te onderkennen. In de door de Raad van Bestuur voorgestelde afbouwregeling is volgens de ondernemingsraad de terugval van inkomsten van de medewerkers nog steeds abrupt. De ondernemingsraad vindt het van nog meer belang dat de ondernemer geen jojobeleid moet voeren met de secundaire arbeidsvoorwaarden, mede gelet op het feit dat de regeling nog zo recent is aangepast. De Raad van Bestuur heeft in zijn brief aan de Bedrijfscommissie naast bovengenoemde argumenten waarom het voorgenomen besluit genomen moet worden andere argumenten genoemd die vermeld dienen te worden:* In het kader van een convenant van de zorgaanbieders met het Ministerie van VWS is afgesproken

dat in de jaren 2005 tot en met 2007 per jaar ongeveer 20 tot 25 cliënten extra ondersteund moeten worden zonder dat daar budgetuitbreiding tegenover staat. Dit vereist besparingen die niet direct aan de zorg tegemoet komen.De ondernemingsraad constateert dat het convenant van een latere datum is dan het moment waarop voor het eerst voorgesteld werd om te komen tot een aanpassing in de reiskostenregeling. Daarnaast

27

Page 28: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

is de ondernemingsraad van mening dat de ondernemer onvoldoende inzicht heeft geboden in de totale financiële onderbouwing en andere plannen om de doelstelling van het convenant na te komen.

* De meerkosten van de reiskostenregeling boven de CAO-vergoeding kunnen volgens de Raad van Bestuur beter ingezet worden voor een uitbreiding van het personeel.

De ondernemingsraad heeft bezwaren tegen deze stellingname. Arbeidsvoorwaarden van het personeel lijken op deze manier de sluitpost te worden om de werkdruk te verminderen, zonder daarbij de gevolgen voor het personeel te betrekken.

Op grond van de CAO Gehandicaptenzorg heeft de werkgever in 2002 de CAO regeling woon/werkverkeer losgelaten en besloten een eigen regeling te treffen voor de vergoeding van de kosten voor de werknemer verbonden aan het eenmaal dagelijks heen en weer reizen van zijn woning naar zijn werk. De regeling wordt niet vastgesteld, gewijzigd of ingetrokken dan wel met instemming van de ondernemingsraad. De ondernemingsraad heeft niet ingestemd met de door de ondernemer voorgestelde wijziging in de reiskostenregeling woon/werkverkeer voor de "oude" medewerkers. Als een ondernemingsraad geen instemming geeft aan het voorgenomen besluit kan een ondernemer van zijn besluit afzien of de Kantonrechter vragen of deze toestemming wil geven om het besluit te nemen. Hierop is de procedure van artikel 36 van de Wet op de ondernemingsraden van toepassing; dat wil zeggen dat eerst de Bedrijfscommissie moet worden ingeschakeld voor bemiddeling en advies. De Bedrijfscommissie zal moeten toetsen of het onthouden van de instemming door de ondernemingsraad al dan niet redelijk is.De ondernemer zal daarentegen moeten aantonen dat er sprake is van zwaarwichtige, bedrijfseconomische, bedrijfssociale of bedrijfseconomische redenen.Met ingang van 1 januari 2004 zijn de belastingregels ingrijpend veranderd, op een manier die daarvóór onvoorzienbaar was. De werkgever wil nu een verandering doorvoeren om middels een afbouwregeling de reiskostenregeling woon/werkverkeer te harmoniseren conform de CAO. De werkgever heeft met rekenmethoden aangetoond dat de financiële gevolgen van het instandhouden van de huidige regeling zal leiden tot structurele kosten van € 335.595 per jaar. Weliswaar zal dit bedrag geleidelijk afnemen door verloop van medewerkers, maar de verwachting is niet dat het bedrag daardoor substantieel afneemt. De ondernemer geeft aan dat het handhaven van twee regelingen naast elkaar tot gevolg heeft dat er langdurig verschil is in de regelingen en dat dit in sommige gevallen tot rechtsongelijkheid kan leiden. Daarnaast stelt de werkgever dat de huidige regeling tot stand gekomen is op basis van een arbeidsmarktkrapte, waar nu geen sprake meer van is.Uit de overgelegde stukken kan opgemaakt worden dat de werkgever door middel van goede arbeidsvoorwaarden geprobeerd heeft personeel te behouden of aan te trekken. De werknemers die thans bij de betrokken sector werkzaam zijn ontvangen de reiskostenvergoeding als onderdeel van hun arbeidsvoorwaarden. Deze regeling wordt geacht onderdeel uit te maken van de arbeidsovereenkomst. De ondernemingsraad vindt het van belang dat er rekening wordt gehouden met de opgewekte verwachtingen en belangen van de medewerkers en is van mening dat hij met zijn weigering legitieme belangen probeert te dienen. Daarnaast stelt de Bedrijfscommissie vast dat de ondernemingsraad moeite heeft met de benadering van de ondernemer inhoudende dat elke euro die besteed wordt aan de kilometervergoeding betekent dat die euro niet besteed kan worden aan de Zorg. De ondernemingsraad is het met de ondernemer eens dat het niet ongebruikelijk is om een afbouwregeling toe te passen en dat een geleidelijke afbouw voorkomt dat er sprake is van een abrupte terugval in inkomsten van medewerkers. De ondernemingsraad constateert echter dat met de voorgestelde korte afbouwregeling de teruggang nog steeds zeer abrupt is.

De Bedrijfscommissie stelt vast dat de argumenten van beide partijen valide zijn en even sterk. De ondernemer wenst, mede gelet op de financiële situatie van de betrokken sector, te besparen op de reiskosten en de ondernemingsraad wil voorkomen dat de in dienst zijnde medewerkers hun opgebouwde rechten en belangen in deze dienen kwijt te raken.Alle relevante argumenten in aanmerking genomen komt de Bedrijfscommissie tot het onderstaande advies. De Bedrijfscommissie stelt op grond van de stukken vast dat er binnen de Stichting verschillende arbeidsvoorwaardenregelingen van toepassing zijn. Uit de stukken blijkt dat er thans onderhandelingen plaatsvinden tussen de COR en de Raad van Bestuur over een reiskostenregeling inzake dienstreizen. In het kader van de harmonisatie van de arbeidsvoorwaardenregelingen is het niet uitgesloten dat er op termijn Stichtingbrede regelingen tot stand komen, waaronder ook een reiskostenregeling woon/werkverkeer. De Bedrijfscommissie stelt derhalve voor de huidige regeling te handhaven in afwachting van een dergelijke regeling op Stichtingniveau.

28

Page 29: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

Een afspraak over een redelijke afbouw van de reiskostenregeling zou dan een punt van aandacht kunnen zijn.Terug naar het begin van overzicht geschillen

Instemmingsrecht artikel 27 WOR (2) ( door naar Instemmingsrecht artikel 27 WOR nr. 3 ) Binnen een Stichting met ruim 6000 medewerkers is het Regelingenboek Arbeidsvoorwaarden van toepassing. In dit Regelingenboek worden wettelijke regelingen en bepalingen van de CAO Ziekenhuizen en Verpleeg- en verzorgingshuizen vertaald voor de Stichting. Daarnaast is een eigen aanvullend organisatiebeleid opgenomen in het Regelingenboek.Het regelingenboek is ontstaan naar aanleiding van de fusie in 1998 tussen een tweetal stichtingen en heeft tot doel harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden. Vanaf die tijd is de gewoonte ontstaan om de veranderingen van het regelingenboek ter instemming voor te leggen aan de ondernemingsraad. Het instemmingsrecht is afhankelijk van het onderwerp gebaseerd op artikel 27 of 32 van de WOR.

In april 2004 heeft de Raad van Bestuur hoofdstuk 7 van het Regelingenboek Arbeidsvoorwaarden aan de ondernemingsraad voorgelegd met het verzoek om instemming te verlenen aan de wijzigingen ten opzichte van de toen bestaande inhoud van hoofdstuk 7.In dit hoofdstuk zijn o.a. de bepalingen van de CAO Ziekenhuizen met betrekking tot de jaarurensystematiek (JUS) opgenomen.Na meerdere malen in overleg te zijn getreden, heeft de ondernemingsraad bij brief van 30 september 2004 aangegeven niet in te kunnen stemmen met een tweetal punten, te weten de vergoeding feestdagen en de overwerkregeling. Het verschil van mening met betrekking tot de vergoeding voor feestdagen zit in de vergoeding van het aantal uren. In de oude regeling voor de aanpassing van hoofdstuk 7 was bepaald dat een medewerker een vrije dag had met behoud van salaris. Het normaal (daadwerkelijk) aantal te werken uren werd vergoed. De CAO-Z geeft nu algemeen een vergoeding van 7,2 uur per feestdag aan. De Raad van Bestuur geeft aan dat de JUS een andere systematiek voor het aantal te werken uren hanteert. Inherent hieraan is dat de koppeling tussen werken en beloning verdwijnt.

De Raad van Bestuur stelt dat de jaarurensystematiek (JUS) voor gelijkheid zorgt. Voor elke medewerker gelden dezelfde rechten. Alle medewerkers met een gelijke omvang van arbeidsduur (deeltijd) moeten op jaarbasis evenveel werken. Het fenomeen pechdagen verdwijnt door de nieuwe systematiek. Daarnaast heeft een medewerker een arbeidsduur van 7,2 uur per dag bij een volledig dienstverband. Dat een medewerker meer werkt dan de 7,2 uur per dag om op een later tijdstip vrij te zijn, staat hier volgens de Raad van Bestuur los van.

De ondernemingsraad is van mening dat een feestdag een feitelijke dag is en geen rekenkundige eenheid en dat om die reden moet worden uitgegaan van een compensatie van een volledige werkdag. Het niet-werken dient dan ook te gelden voor de tijd die gewerkt zou worden wanneer het een werkdag was en dat is volgens de ondernemingsraad 8 uur.

Met betrekking tot de overwerkvergoeding stelt de Raad van Bestuur de CAO-bepaling te volgen. Uitgangspunt van de overwerkregeling in de CAO-Z is tijd voor tijd. Is na een half jaar gebleken dat tijd voor tijd niet mogelijk is, dan kan de toeslag worden verstrekt. Hetzelfde geldt wanneer bij het tijdstip van overwerk al vaststaat dat tijd voor tijd niet mogelijk is. De Raad van Bestuur wil de ruimte die de overwerkregeling biedt bij de leidinggevenden laten. De ondernemingsraad stelt dat bij de harmonisatie van arbeidsvoorwaarden er bewust voor is gekozen om medewerkers die overwerken in aanmerking te laten komen voor de overwerktoeslag. Het beroep op de CAO gaat naar de mening van de ondernemingsraad niet op omdat de betreffende CAO-bepaling al geldt vanaf 1 juli 2002. Binnen de Stichting is er vanaf die datum afgeweken van de CAO-bepaling en niet valt in te zien waarom dat niet kan worden voortgezet. Daarnaast heeft de ondernemer zonder voorbehoud geheel hoofdstuk 7 van het Regelingenboek ter instemming voorgelegd. Dan kan de ondernemer zich niet op het standpunt stellen dat daartoe geen verplichting aanwezig was nu er geen instemming is verkregen.

Gehoord hebbende de toelichting op de stukken van zowel de ondernemingsraad als de Raad van Bestuur en de toelichting op de gestelde vragen doet de commissie het navolgende bemiddelingsvoorstel op grond van de volgende overwegingen.

De commissie stelt vooraf vast dat er grote bereidheid bij partijen bestaat om in goed onderling overleg tot een oplossing te komen over de voorliggende kwesties.

29

Page 30: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

Naar het oordeel van de commissie heeft het Regelingenboek Arbeidsvoorwaarden bij de fusie een grote rol gespeeld bij de harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden.In het Regelingenboek zijn zowel de CAO-bepalingen als aanvullend beleid van de Stichting opgenomen. De ondernemer heeft zonder voorbehoud hoofdstuk 7 van het Regelingenboek ter instemming voorgelegd aan de ondernemingsraad.

Het komt de commissie voor dat in het Regelingenboek niet goed wordt afgebakend welke regelingen afkomstig zijn uit de CAO en welke regelingen daarop aanvullend zijn.De werkgever heeft met het voorgaande onduidelijkheid gecreëerd.

Met betrekking tot de regeling overwerkDe commissie stelt vast dat de CAO-Z de status heeft van een standaard CAO. De CAO-Z bepalingen zijn terzake leidend. De regeling overwerk laat de ondernemer geen beslissingsruimte toe om een eigen regeling te treffen.De ondernemer is door de tekst van de CAO geheel inhoudelijk gebonden voor wat betreft de te nemen beslissing. Derhalve vervalt het instemmingsrecht van de ondernemingsraad.

Met betrekking tot de compensatie van de feestdagenIn 2002 is de jaarurensystematiek (JUS) in de CAO-Z ingevoerd. In deze systematiek wordt het principe losgelaten van het niet werken op een feestdag dan wel het verlenen voor compensatie voor het werken. In de systematiek van de JUS wordt uitgegaan van nettoinroostering van het wekelijks aantal te werken uren op jaarbasis. Deze systematiek wijkt wezenlijk af van de vorige systematiek m.b.t. het compenseren van gewerkte uren op feestdagen. In de oude systematiek werd het bruto aantal uren ingeroosterd. De commissie merkt op dat beide systematieken met elkaar botsen. De commissie stelt een overgangsregeling voor. De commissie adviseert de ondernemer de regeling vanaf 1 januari 2007 in overeenstemming te brengen met de huidige systematiek in de CAO-Z en het Regelingenboek aan te passen zodat er geen onduidelijkheid bestaat welke bepalingen overgenomen zijn uit de CAO en wat aanvullend beleid is.

Beide partijen hebben ingestemd met het bemiddelingsvoorstel van de Bedrijfscommissie.De ondernemer maakt hierbij de kanttekening dat, onder voorbehoud, de instemming met het schikkingsvoorstel geldt voor de thans lopende CAO-periode.Terug naar het begin van overzicht geschillen

Instemmingsrecht artikel 27 WOR (3) (door naar Instemmingsrecht artikel 27 WOR nr. 4)

Per 1 januari 2002 is er een fusie tot stand gekomen tussen een drietal stichtingen. De nieuwe organisatie heeft meer dan 4000 medewerkers. De fusie heeft de nodige gevolgen voor de medezeggenschap. De organisatiestructuur van de medezeggenschap moest gewijzigd worden. Door middel van een convenant is besloten tot een tijdelijke structuur. Het is de bedoeling dat er regio-ondernemingsraden worden gevormd met daarnaast een COR. In het kader van de harmonisatie heeft de ondernemer als laatste regeling een "Regeling reiskostenvergoeding" in december 2002 ter instemming voorgelegd aan het medezeggenschapsorgaan.

Na meerdere malen in overleg te zijn getreden, heeft de ondernemer op 23 september 2003 een laatste voorstel aan de ondernemingsraad aangeboden. Er werd daarin alleen tegemoetgekomen aan de eisen van het medezeggenschapsorgaan met betrekking tot de reiskostenvergoeding in verband met het volgen van een opleiding. Bij schrijven van 25 november 2003 heeft het medezeggenschapsorgaan aangegeven niet in te kunnen stemmen met de regeling. Doordat er nog geen instemming is bereikt, geldt de CAO Gehandicaptenzorg. Deze CAO volgt wat betreft de vergoeding van de dienstreizen, de fiscus. Dit zou betekenen dat per 1 januari 2004 de vergoeding van de dienstreizen omlaag gaat van € 0,28 per kilometer naar € 0,18 per kilometer. Bij schrijven van 10 december 2003 heeft de Raad van Bestuur vooruitlopend op de definitieve besluitvorming, naar aanleiding van een herziening in het belastingstelsel, waarbij de fiscaal vrijgestelde kilometervergoeding wordt verlaagd, besloten met ingang van 1 januari 2004 voorlopig € 0,28 per kilometer te betalen, waarvan € 0,18 onbelast en € 0,10 belast. Hierbij wordt door de Raad van Bestuur aangetekend dat indien het genomen besluit niet in overeenstemming mocht zijn met bovenstaande de wijziging met terugwerkende kracht tot 1 januari 2004 dient te worden toegepast.

30

Page 31: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

Na vele malen over en weer te hebben gecommuniceerd heeft de ondernemer tot op heden geen instemming op de regeling van het medezeggenschapsorgaan mogen ontvangen. Op onderstaande punten blijven partijen van mening verschillen:* Gebroken diensten worden vergoed à € 0,10 per kilometer, laagste tarief openbaar vervoer, het

betreft hier volgens de Raad van Bestuur kilometers voor extra woon-werkverkeer.* Reiskostenvergoeding in verband met overleg buiten werktijd wordt vergoed à € 0,10 per kilometer,

het betreft ook hier kilometers voor extra woon-werkverkeer.

Het medezeggenschapsorgaan is van mening dat € 0,10 per kilometer te laag is. Een vergoeding van € 0,20 per kilometer is gerechtvaardigd. Het medezeggenschapsorgaan geeft aan dat de medewerkers bereid zijn om gebroken diensten te draaien (iets wat volgens de CAO niet zonder toestemming van de medewerker mogelijk is) of terug te komen voor een overleg buiten werktijd; allemaal prestaties ten goede van de werkgever, aldus het medezeggenschapsorgaan. De Raad van Bestuur geeft aan hiermee niet akkoord te gaan omdat zij van mening is dat de hoogte van een kilometervergoeding ergens op gebaseerd dient te zijn (bij maximaal onbelaste kilometervergoeding of tarief openbaar vervoer) en dat daarnaast een onderscheid dient te worden aangebracht in reizen die het karakter dragen van woon-werkverkeer versus reizen die het karakter dragen van een dienstreis.

Op grond van artikel 9:2 "Reis- en verblijfkosten bij dienstreizen van de CAO Gehandicaptenzorg 2002-2003" treft de werkgever een regeling voor de vergoeding van de kosten, voor de werknemer verbonden aan het eenmaal dagelijks heen en weer reizen van zijn woning naar zijn werk. De regeling wordt niet vastgesteld, gewijzigd of ingetrokken dan wel met instemming van de ondernemingsraad. Indien er geen regeling tot stand komt, heeft de medewerker ter zake van de aan een dienstreis verbonden reiskosten recht op vergoeding van de kosten van openbaar vervoer op basis van het laagste tarief. Indien de medewerker ten gevolge van het uitvoeren van een gebroken dienst meer dan eenmaal dagelijks heen en weer dient te reizen van zijn woning naar zijn werk heeft hij recht op vergoeding van de kosten van het heen en weer reizen tussen de gebroken diensten.

Indien de door de Raad van Bestuur voorgestelde reiskostenregeling in het kader van een pakketvergelijking wordt beoordeeld, kan opgemerkt worden dat de nieuwe regeling voor de werknemers voordelen met zich mee brengt wat betreft de dienstreizen. Sinds 1 januari 2004 mag de werkgever voor woon-werkverkeer en zakelijke reizen (dienstreizen) belastingvrij maximaal € 0,18 per kilometer vergoeden. In de voorgelegde regeling betaalt de werkgever voor de dienstreizen, voorlopig, € 0,28 per kilometer. De vergoeding voor woon-werkverkeer (en gebroken diensten) op grond van de CAO Gehandicaptenzorg ligt onder het toegestane niveau van € 0,18 per kilometer, namelijk een vergoeding gebaseerd op de laagste klasse van het openbaar vervoer. De commissie stelt vast, dat door partijen niet in twijfel wordt getrokken dat het tarief van € 0,10 per kilometer correspondeert met het laagste tarief van het openbaar vervoer.Uit de overgelegde stukken kan opgemaakt worden dat in het kader van het uitvoerige en langdurige overleg tussen de Raad van Bestuur en het medezeggenschapsorgaan verschillende rekenmethoden de revue hebben gepasseerd. De ondernemer geeft aan dat de financiële gevolgen voor de Stichting gelijk blijven met het voorgelegde voorstel ten opzichte van de CAO-regeling. Hierbij zij opgemerkt dat er geen totaalplaatje met alle ins en outs is doorgerekend.De commissie wijst erop dat een werkgever met instemming van de ondernemingsraad een eigen regeling kan treffen. Kunnen partijen niet tot overeenstemming komen, dan geldt de reiskostenvergoeding woon-werkverkeer in de CAO. Naar de mening van de commissie dient een eigen regeling reiskostenvergoeding minimaal gelijkwaardig te zijn aan de CAO-regeling.Nu de regeling in gunstige zin afwijkt van de CAO, is de commissie van mening dat de voorgestelde regeling niet onredelijk en ongebruikelijk is. Terug naar het begin van overzicht geschillen

Instemmingsrecht artikel 27 WOR (4) (door naar Instemmingsrecht artikel 27 WOR nr.5)

Een Stichting is in 2002 uit een fusie tussen vier instellingen op het gebied van de gehandicaptenzorg ontstaan. De organisatie met circa 2.700 medewerkers is verspreid over 10 locaties, waar aan circa 1.800 cliënten faciliteiten voor wonen, werken en vrije tijdsbesteding worden geboden.

31

Page 32: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

De meeste medewerkers van de Stichting moeten reizen in verband met hun werk. Het gaat hier enerzijds om woon-/werkverkeer en anderzijds om zakelijk ("werk-/werk") verkeer. Een en ander geldt zowel voor het gros van de medewerkers, die doorgaans alleen met woon-werkverkeer te maken hebben en slechts incidenteel zakelijk reizen, als voor de medewerkers met een "ambulante" functie, waaronder de Stichting verstaat: een functie waarbij een vaste werkplaats ontbreekt of waar sprake is van een gemiddeld ten minste twee keer wekelijks reizen tussen werkplaatsen.Bij memo van 26 januari 2004 heeft de Raad van Bestuur een voorgenomen besluit "Regeling Reiskostenvergoeding 2004" ter instemming voorgelegd aan de ondernemingsraad.Dit besluit omvat het volgende:a. Voor de niet-ambulante medewerkers blijft de bestaande woon-/werkvergoeding van kracht;b. Voor ambulante medewerkers wordt de reiskostenvergoeding (zowel woon/werk als zakelijk verkeer) 18 cent per kilometer;c. De vergoeding voor "incidenteel zakelijk verkeer", d.w.z. voor zakelijk verkeer door niet-ambulante medewerkers, wordt verlaagd van 28 naar 18 cent per kilometer. Na meerdere malen in overleg te zijn getreden, heeft de ondernemingsraad bij brief van 25 maart 2004 aangegeven niet in te kunnen stemmen met de voorgestelde wijziging van de kilometervergoeding voor "incidenteel zakelijk verkeer". Bij brief van 4 mei 2004 liet de Raad van Bestuur de ondernemingsraad weten ondanks het ontbreken van de instemming van de ondernemingsraad tot besluitvorming overeenkomstig het voorgelegde voorgenomen besluit over te gaan.

Na vele malen over en weer te hebben gecommuniceerd heeft de ondernemingsraad de bestuurder bij memo van 2 juni 2004 laten weten bij zijn eerder ingenomen standpunt te blijven en adviseerde hij de Raad van Bestuur naar andere oplossingen te zoeken. Vervolgens is een onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om lease-auto's ter beschikking te stellen, maar dit bleek volgens de Raad van Bestuur geen zinvolle optie. De ondernemingsraad heeft evenmin ingestemd met het "compromisvoorstel" van de ondernemer, inhoudende dat de vergoeding zou worden gesteld op 28 cent: 18 cent onbelast + 10 cent bruto. Hierbij wil de Raad van Bestuur de door de belastingdienst toegestane saldering toepassen.Op onderstaand punt blijven partijen van mening verschillen:"De vergoeding voor "incidenteel zakelijk verkeer", d.w.z. voor zakelijk verkeer door niet-ambulante medewerkers wordt verlaagd van 28 naar 18 cent per kilometer”De Raad van Bestuur stelt dat met ingang van 1 januari 2004 een aantal belangrijke nieuwe fiscale regels voor de inhouding van loonheffing van toepassing is op alle werkgevers in Nederland. De vergoeding van de reiskosten is één van de regels die onderhevig is aan veranderingen waar de Stichting mee is geconfronteerd. De herziene fiscale kaders op het gebied van de reiskosten hebben tot gevolg dat het bedrag dat netto kan worden uitgekeerd aan medewerkers die reiskosten hebben gemaakt voor een belangrijk deel naar beneden moet worden bijgesteld. De huidige financiële positie van de Stichting dwingt de Raad van Bestuur gebruik te maken van deze kaders. De Stichting ziet zich geplaatst voor de noodzaak in dit lopende kalenderjaar 2004 een blijvende bezuiniging van maar liefst€ 2,5 miljoen te realiseren. De Raad van Bestuur geeft aan het zich niet te kunnen permitteren om de huidige vergoeding voor incidenteel zakelijk verkeer te handhaven. Om diezelfde reden is het aanpassen van de vergoeding voor woon/werk verkeer niet mogelijk (huidige netto vergoeding past binnen de herziene fiscale kaders). De Raad van Bestuur meent vervolgens dat de ondernemingsraad zich niet redelijk opstelt door het voornoemde compromisvoorstel af te wijzen. De ondernemingsraad is van mening dat de redelijke vergoeding van zakelijke kilometers gehandhaafd moet blijven. De raad stelt dat door partijen niet betwist wordt dat de bestaande regeling redelijk is. Dat houdt in dat ook de Stichting van mening is dat de werknemer thans een redelijke vergoeding krijgt. Niet valt in te zien waarom de Stichting zich dan niet (extra) inspant om die redelijke vergoeding te handhaven. Dat is volgens de ondernemingsraad van belang omdat veel medewerkers zakelijke kilometers moeten maken vanwege de organisatie en vanwege de omstandigheid dat er veel (kleine) locaties zijn. Zij moeten per definitie per auto reizen om de vergaderingen e.d. bij te wonen. Daarnaast wijst de ondernemingsraad er op dat veel medewerkers graag extra werkzaamheden doen voor de bewoners, bijvoorbeeld in de vorm van vervoer naar artsen en medische voorzieningen, maar ook winkelbezoek of andere privé-activiteiten die van belang zijn voor niet- of weinig mobiele bewoners. Maar wanneer dan de Stichting gaat snoeien in de financiële tegemoetkoming voor dit soort werkzaamheden, wordt dat gevoeld als een gebrek aan erkenning door de werkgever.

32

Page 33: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

Daarnaast geeft de ondernemingsraad aan dat de voordelen die de Stichting noemt voor bepaalde categorieën werknemers die (moeten) reizen voor hun werk, met name voor het woon-werkverkeer, louter theoretisch zijn en niet van toepassing op de niet ambulante medewerkers. Voor deze groep wordt de oude regeling woon-werkverkeer gehandhaafd.De ondernemingsraad is dan ook van mening dat hij met zijn weigering om in te stemmen legitieme belangen probeert te dienen en om die reden kan die weigering nooit onredelijk zijn.

Gehoord hebbende de toelichting op de stukken van zowel de ondernemingsraad als de Raad van Bestuur en de toelichting op de gestelde vragen stelt de commissie vast dat er in de onderhavige kwestie drie elementen zijn te onderscheiden.

1. De commissie adviseert partijen opnieuw in overleg te treden om de bestaande regelingreiskostenvergoedingen vastgesteld in 2003 geheel te bezien op de fiscale wijzigingen.

De commissie stelt voor in het overleg de navolgende punten mee te laten wegen: - bedrijfseconomische redenen - kwaliteit van de zorg - waardering (erkenning) van de medewerkers

2. De commissie constateert dat de uitwerking (interpretatie) van de regeling en de overeengekomen regeling 2003 afwijken t.a.v. de netto vergoeding van de zakelijke kilometers.

Op grond van artikel 9:2 "Reis- en verblijfkosten bij dienstreizen van de CAO Gehandicaptenzorg 2004" kan een regeling niet worden vastgesteld, gewijzigd of ingetrokken dan wel met instemming van de ondernemingsraad.

Nu er naar de mening van de commissie in de praktijk reeds een wijziging heeft plaatsgevonden in de bestaande regeling zou dit volgens de commissie kunnen duiden op een strijdigheid met de CAO. De commissie verzoekt de Raad van Bestuur dit punt nader te onderzoeken.

3. De commissie is, op grond van de stukken en de verkregen informatie van mening dat de Raad van Bestuur geen doorslaggevende argumenten heeft genoemd om aan te tonen dat de beslissing van de ondernemingsraad om geen instemming te verlenen onredelijk is.

Partijen hebben in de schorsing nadere afspraken gemaakt met betrekking tot onderhavige kwestie. De Raad van Bestuur zal binnen afzienbare tijd, twee weken, een nieuw instemmingsverzoek voorleggen aan de ondernemingsraad, waarin de mogelijkheden voor saldering centraal zullen staan. De commissie heeft hiervan kennis genomen.Terug naar het begin van overzicht geschillen

Instemmingsrecht artikel 27 WOR (5) (reglement interne bezwarencommissie IBC en hoofdstuk 7 bijlage A CAO GGZ)Tussen de Raad van Bestuur en de ondernemingsraad van een organisatie voor geestelijke gezondheidszorg is een geschil ontstaan over het Plan van Aanpak IBC FWG 3.0. Binnen de organisatie is de CAO GGZ van toepassing. In hoofdstuk 7 bijlage A van de CAO is het reglement van de Interne Bezwarencommissie (IBC) opgenomen. In artikel 5 van het reglement is bepaald dat het reglement met instemming van de ondernemingsraad gewijzigd en/of aangevuld kan worden. Binnen de organisatie is de IBC-regeling zoals opgenomen in de CAO, nader uitgewerkt in het Plan van Aanpak Bezwarenbehandeling functie-indelingen FWG 3.0.De ondernemingsraad heeft in 2000 ingestemd met het Plan van Aanpak invoering FWG. De IBC is samengesteld uit interne leden benoemd door de Raad van Bestuur en door externe leden benoemd door de ondernemingsraad. De leden van de IBC hebben een externe voorzitter gekozen. Op grond van het groot aantal bezwaarschriften heeft de Raad van Bestuur bij schrijven van 4 december 2002 de ondernemingsraad verzocht in te stemmen met de in het Plan van Aanpak opgenomen werkwijze en termijnen van behandeling.Dit Plan van Aanpak is in de periode tussen 4 december 2002 en 25 februari 2003 uitvoerig onderwerp geweest van gesprek tussen de ondernemingsraad en de Raad van Bestuur.Een groot aantal bezwaren van de ondernemingsraad zijn reeds in de overlegperiode opgelost.

De ondernemingsraad heeft aangegeven akkoord te zijn dat het management het verweerschrift op kwaliteit laat toetsen door een extern bureau.

Het kerngeschil betreft de bijstand van een extern deskundige aan werkgeverszijde tijdens de IBC-zitting.

33

Page 34: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

De ondernemingsraad meent dat van een gelijkwaardige belangenbehartiging tijdens de hoorzitting geen sprake zou zijn als de manager (degene die de werkgever vertegenwoordigt), die al geschoold is in de materie van de functiewaardering, zich bij het opstellen van zijn verweerschrift kan laten bijstaan door een adviseur en ook nog eens de mogelijkheid heeft om zich tijdens de hoorzitting te laten bijstaan door een adviseur.De medewerkers ervaren de aanwezigheid van een externe adviseur als overweldigend. De Raad van Bestuur voert aan dat het vertrek van sleutelfunctionarissen tot verlies van kennis en ervaring heeft geleid. De Raad van Bestuur geeft aan dat de kwaliteit van de functiebeschrijvingen en de verweerschriften van het management dient te worden verbeterd. De werkgever heeft de verantwoordelijkheid om het proces van de functie-indeling goed te laten verlopen. Dit zal de kwaliteit van behandeling van de bezwaar- en verweerschriften door de IBC bevorderen. De Raad van Bestuur stelt dat de ondersteuning van de externe deskundige zich specifiek zou beperken tot beantwoording van technische vragen over de systematiek.

De commissie van de kamer gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg komt na weging van de argumenten van zowel de ondernemingsraad als van de Raad van Bestuur tot het oordeel dat de argumenten van de ondernemingsraad zwaarder wegen.

De commissie stelt vast dat het de kwaliteit van de afhandeling van de bezwaren ten goede komt en dat de continuïteit gewaarborgd wordt als de functiebeschrijvingen en de verweerschriften kwalitatief goed zijn. De commissie is van mening dat de vereiste verbetering van de procesgang in belangrijke mate bereikt kan worden in het voortraject. In het voortraject kunnen de managers ondersteund worden door een deskundige met betrekking tot de FWG-systematiek. De commissie acht het van belang dat de medewerkers wiens bezwaarschriften nog dienen te worden behandeld, het gevoel moeten hebben dat hun belangen op een gelijkwaardige en evenwichtige positie worden behandeld. Omwille van een goede procesgang is het volgens de commissie van belang dat de medewerkers in een even gelijkwaardige positie verkeren als de managers. De commissie adviseert derhalve dat tijdens de hoorzitting van de IBC de managers niet meer worden bijgestaan door een externe deskundige.

De commissie gaat er bij het advies van uit dat bij de IBC voldoende deskundigheid aanwezig is om de technische details over de indelingssystematiek te beoordelen.

De ondernemingsraad is tijdens de hoorzitting akkoord gegaan met het advies van de commissie.De Raad van Bestuur heeft de commissie schriftelijk laten weten, hoewel ze de overwegingen niet onderschrijven, zich te schikken naar het voorstel.Terug naar het begin van overzicht geschillen

Artikel 27 WOR en artikel 31 WOR (instemmingsrecht en informatierecht)InstemmingsrechtEén van de locaties van Stichting Y had aanvankelijk een capaciteit van 123 bewoners. In de jaren 90 heeft zich een neergaande spiraal van bewoning ingezet: in 2002 is de bezettingsgraad teruggelopen naar 85 bewoners.Na overleg tussen Zorgkantoor en Stichting Y is besloten tot het sluiten van de locatie. Naar het zich laat aanzien zal dit medio 2004 zijn beslag krijgen. Personeel en bewoners zijn in november 2002 van de sluitingsplannen op de hoogte gesteld. De sluitingsplannen hebben ertoe geleid dat er een personeelsstop en per 1 januari 2003 een opnamestop van kracht is geworden. Via natuurlijke afvloeiing is het personeelsaantal inmiddels gereduceerd. Ook hebben diverse interne overplaatsingen plaatsgevonden.In januari 2003 heeft de ondernemingsraad geconstateerd dat zich binnen de diensten in de betreffende locatie wijzigingen hebben voorgedaan: één van de twee DD-diensten is van de dienstlijst gehaald en er is een nieuwe dienst in het leven geroepen, namelijk de XH-dienst.De ondernemingsraad maakt de bestuurder schriftelijk duidelijk dat het wijzigen van de diensten de instemming van de raad nodig heeft. In zijn reactie meldt de bestuurder dat er door het teruglopende cliëntenbestand geen werk is voor twee DD-diensten. Met ingang van 1 maart 2003 zal er gewerkt gaan worden met één DD-dienst. Gemeld wordt dat in de loop van het jaar de diensten steeds aan verandering onderhevig zullen zijn. De XH-dienst wordt bestempeld als een noodoplossing.De raad schrijft hierop aan de bestuurder dat het hem niet om de diensten gaat die ingevoerd of gewijzigd worden, maar om het feit dat de bestuurder zijn verplichtingen op grond van de wet – de raad noemt dan met name het voeren van overleg – niet nakomt. Deze verplichtingen gelden ook in het geval

34

Page 35: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

er op korte termijn besluiten moeten worden genomen. De raad roept vervolgens de nietigheid van de besluiten inzake de DD-dienst en de XH-dienst in.Enige weken later heeft de ondernemingsraad geconstateerd dat er ondanks de nietigverklaring nog altijd met één DD-dienst en de XH-dienst wordt gewerkt. De bestuurder wordt schriftelijk verzocht de diensten terug te draaien. De bestuurder biedt de ondernemingsraad hierop schriftelijk zijn excuses aan voor het feit dat hij de raad niet heeft ingelicht over het wijzigen van de diensten. Hij is echter niet bereid deze terug te draaien. Benadrukt wordt dat er drastisch bezuinigd moet worden. De locatiemanager van de locatie wordt capabel genoeg geacht om te overzien wanneer het mogelijk is diensten te wijzigen. Dit moet gebeuren in overleg met de ondernemingsraad, maar dit mag niet te veel tijd kosten. In de afbouwperiode vinden er van dag tot dag wijzigingen plaats.In de richting van de Bedrijfscommissie betuigt de bestuurder zijn spijt over het feit dat hij het instemmingsrecht van de ondernemingsraad heeft genegeerd. De procedure was niet conform de WOR en zal in de toekomst ook niet meer zo worden gevolgd. Er is verzuimd de ondernemingsraad alsnog om instemming met de voorgenomen dienstenwijzigingen te vragen.De bestuurder wil over verdere wijzigingen van diensten op zeer korte termijn kunnen overleggen met de ondernemingsraad. Hij doet het voorstel om deze bijeenkomsten, voor de periode van de afbouw, namens hem te laten voeren door de manager van de betreffende locatie. Deze krijgt het mandaat om met een afvaardiging van de OR de dienstaanpassingen te bespreken. De bestuurder heeft tijdens deze vergaderingen een afvaardiging van de ondernemingsraad voor ogen, omdat het bijeenroepen van een voltallige raad op korte termijn vaak op praktische problemen stuit, maar ook omdat dit te veel druk zou leggen op de personele lasten.De voorzitter van de ondernemingsraad heeft de secretaris van de Bedrijfscommissie desgevraagd mondeling laten weten dat de raad zich kan vinden in het voorstel van de ondernemer aangaande het voeren van overleg met de locatiemanager over de dienstaanpassingen.Met de acceptatie van het voorstel van de ondernemer is het geschil tot een oplossing gebracht, hetgeen door de ondernemingsraad mondeling is beaamd.Hoewel de voorgelegde zaak als afgerond kan worden beschouwd en geen nadere handeling behoeft, heeft de Geschillencommissie van de Kamer Verpleging, Verzorging en Thuiszorg niet nagelaten om het volgende nog op te merken.De commissie wil benadrukken dat het voorstel van de ondernemer alleen betrekking heeft op de besluiten aangaande de dienstaanpassingen in de betreffende locatie. Ten aanzien van alle overige besluiten die onder het instemmings- of adviesrecht van de ondernemingsraad vallen – en derhalve ook eventuele andere besluiten die (de afbouw van) de locatie betreffen - dient de ondernemer zijn wettelijke verplichtingen na te komen. De Geschillencommissie gaat er vooralsnog vanuit dat de ondernemer dit ook daadwerkelijk zal doen en niet, zoals in de onderliggende zaak, met een beroep op de tijdsdruk zal volstaan met het achteraf aanbieden van zijn excuses aan de raad voor de niet-naleving van de wet. Ook in het geval er op (zeer) korte termijn besluiten moeten worden uitgevoerd, mogen de rechten van de ondernemingsraad niet genegeerd worden.

De ondernemer geeft in zijn voorstel aan dat de locatiemanager zal overleggen met een afvaardiging van de ondernemingsraad. Dit kan en mag niet betekenen dat van deze afvaardiging de instemming met het besluit kan worden gevraagd: de ondernemingsraad mag niet buiten spel worden gezet. De OR-afvaardiging zal het besluit, dat door de locatiemanager aan haar wordt voorgelegd, moeten terugkoppelen naar de ondernemingsraad. Deze zal moeten beslissen of het voorgelegde besluit zijn instemming kan wegdragen. Het is vanzelfsprekend dat de raad hierbij rekening houdt met de termijnen waarop de diensten moeten worden gewijzigd.

InformatierechtSedert het laatste jaar verloopt de informatievoorziening in de richting van de ondernemingsraad slecht. Na het begin van de nieuwe zittingsperiode zijn de basisgegevens, zoals genoemd in artikel 31 lid 2 WOR niet aan de raad verstrekt. Ook de overige in de artikelen 31, 31 a, 31b en 31 c bedoelde gegevens heeft de raad met uitzondering van het jaarverslag niet mogen ontvangen. De raad heeft de bestuurder hier schriftelijk op attent gemaakt.In een overlegvergadering en in een brief vraagt de raad de bestuurder om de exploitatieoverzichten. Na de toezegging dat de raad deze spoedig tegemoet kan zien, zijn deze twee maanden later nog niet aan de raad verzonden. De reden hiervan is dat er over het toekennen van de financiën contacten met het Zorgkantoor geweest zijn. De bestuurder geeft aan dat de raad de overzichten in de komende weken zal ontvangen.In zijn reactie op het bemiddelingsverzoek noemt de bestuurder het een vergissing dat hij de basisgegevens niet aan de ondernemingsraad heeft verstrekt bij de aanvang van de nieuwe

35

Page 36: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

zittingsperiode. Hij was in de veronderstelling dat de ‘oude’ raad deze informatie zou overdragen aan de ‘nieuwe’; de raad heeft hem ook niet om de betreffende stukken verzocht.Voor wat betreft de verstrekking van de financiële stukken maakt de bestuurder duidelijk dat dit in het afgelopen jaar niet volgens plan is gegaan. Dit had onder meer te maken met de voorgenomen sluiting van een belangrijk bedrijfsonderdeel, waarbij tussentijdse besprekingen met het zorgkantoor plaatsvonden en waarbij diverse malen begrotingen geheel herzien moesten worden.Ten aanzien van de informatievoorziening heeft de bestuurder voor 2003 en volgende jaren een concept “Procedurebeschrijving over de communicatie met en de informatiestroom vanuit Stichting Y naar de ondernemingsraad en vice versa” opgesteld. Dit voorstel is ter instemming aan de ondernemingsraad voorgelegd. Mondeling heeft de voorzitter van de raad aan de secretaris van de Bedrijfscommissie laten weten dat de raad zijn instemming heeft verleend.Uit de procedurebeschrijving blijkt dat de ondernemingsraad onder andere vier maal per jaar een kwartaaloverzicht dat alle financieel-economische informatie van Stichting Y bevat, tegemoet kan zien. Het eerste overzicht, dat het eerste kwartaal bestrijkt, zal de raad binnenkort ontvangen. Tevens worden de begroting en het financiële overzicht aangaande het bezuinigingstraject op korte termijn aan de raad verzonden.Naast het actieve informatierecht van artikel 31 lid 1 WOR kent de wet enkele artikelen die de ondernemer verplichten uit eigen beweging, dus zonder dat de ondernemingsraad daarom behoeft te vragen, bepaalde informatie te verstrekken. Het gaat dan om de artikelen 31, tweede lid (basisinformatie), artikel 31a (financieel-economische informatie) en de artikelen 31b en 31c (sociaal beleid). Ook de artikelen 25, derde lid, 27, tweede lid en 30, derde lid WOR bevatten bepalingen omtrent informatie die de ondernemer ongevraagd moet verstrekken.Vaststaat dat zowel de ondernemingsraad als de ondernemer van mening zijn dat de raad bovenbedoelde informatie dient te krijgen. Niettemin heeft de ondernemer verzuimd de basisinformatie aan de ondernemingsraad te verstrekken bij de aanvang van zijn zittingsperiode. De redenen die hij hiervoor aandraagt is dat hij van de veronderstelling is uitgegaan dat de ‘oude’ OR deze informatie zou overdragen aan de nieuwe OR en dat de ‘nieuwe’ raad niet om deze gegevens heeft verzocht.Deze redenen komen de Geschillencommissie weinig overtuigend voor, omdat de wetgever in artikel 31, tweede lid WOR duidelijk aangeeft dat de ondernemer verplicht is de ondernemingsraad bij het begin van iedere zittingsperiode schriftelijk de in dat artikellid genoemde basisinformatie te verstrekken. Voorts heeft de toenmalige Bedrijfscommissie voor de Bejaardenoorden (één van de voorgangers van de Bedrijfscommissie voor de Zorg) een aantal jaren geleden tijdens een hoorzitting inzake een soortgelijk geschil als het huidige aan dezelfde bestuurder duidelijk gemaakt wat zijn verplichtingen in dezen zijn.Voor wat betreft de verstrekking van de financiële informatie blijkt dat deze niet geheel volgens plan is verlopen. De ondernemer wijt dit aan de voorgenomen sluiting van een belangrijk bedrijfsonderdeel, waardoor nadere besprekingen met het Zorgkantoor noodzakelijk waren.Naar het oordeel van de Geschillencommissie hadden problemen met de ondernemingsraad op dit punt voorkomen kunnen worden, indien de ondernemer in de richting van de raad meer duidelijkheid over de gang van zaken had verschaft.De Geschillencommissie heeft moeten vaststellen dat de ondernemer zijn wettelijke verplichtingen met betrekking tot de informatievoorziening niet is nagekomen. De wil om dit wèl te doen wordt echter aanwezig geacht, nu de ondernemer een concept “Procedurebeschrijving over de communicatie met en de informatiestroom vanuit de PCVB naar de ondernemingsraad en vice versa” heeft opgesteld. Met deze procedurebeschrijving, waarin beide partijen zich verplichten tot naleving van de gemaakte afspraken, heeft de ondernemingsraad inmiddels volledig ingestemd, zodat de Geschillencommissie niet anders kan dan ook dit voorgelegde geschil als beëindigd te beschouwen.Terug naar het begin van overzicht geschillen

Artikel 27 WOR en artikel 10.1.1 lid 9 CAO V&V (vergoeding reiskosten) Per 1 januari 2004 zijn de Stichtingen A en B gefuseerd tot Stichting Zorggroep AB. De fusie maakt een harmonisatie van een aantal regelingen op het gebied van de arbeidsvoorwaarden noodzakelijk.Teneinde de harmonisatie te kunnen realiseren legt de bestuurder de ondernemingsraad in juni 2004 het verzoek voor om met een zevental regelingen, waaronder de reiskostenregeling, in te stemmen. De bestuurder verwijst hierbij naar artikel 27 lid 1 WOR.Na de bespreking van de reiskostenvergoeding in de overlegvergadering van 24 augustus 2004 deelt de raad de ondernemer schriftelijk mede dat hij niet kan instemmen met de voorgestelde regeling. In de daaropvolgende overlegvergadering wordt de instemmingsaanvraag wederom besproken en worden een aantal voorstellen gelanceerd, welke vervolgens door de ondernemingsraad intern worden

36

Page 37: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

besproken. Hierna laat de raad de ondernemer schriftelijk weten niet in te kunnen stemmen met de voorgestelde reiskostenregeling, De raad stelt voor de reiskostenvergoeding van de voormalige Stichting A voor de gehele na de fusie opgerichte nieuwe stichting te laten gelden. De ondernemer kan zich hier niet in vinden en besluit in oktober 2004 als volgt: hij trekt zijn voorgenomen besluit van 30 juni 2004 met betrekking tot de reiskostenregeling in, de medewerkers van de voormalige Stichting A die een reiskostenvergoeding ontvangen overeenkomstig de voor die medewerkers geldende regeling blijven deze ontvangen, de boven deze CAO uitstijgende regeling wordt bevroren op het niveau van 2004 en de overige medewerkers en toekomstige medewerkers ontvangen een reiskostenregeling overeenkomstig de CAO Verpleeg- en Verzorgingshuizen (nader te noemen CAO V&V).Enige dagen later verwijst de ondernemer in zijn brief aan de ondernemingsraad naar artikel 10.1.1 lid 9 van de CAO V&V en hij acht de WOR niet van toepassing. Nadat de raad de brieven van de ondernemer heeft besproken in zijn eigen vergadering laat hij de ondernemer schriftelijk weten dat het niet correct is dat de ondernemer zijn instemmingsverzoek intrekt. Op de reiskostenregeling is artikel 27 WOR weliswaar niet van toepassing, maar in het verleden is deze wel ter instemming voorgelegd aan de ondernemingsraad van Stichting A en dit heeft tot gevolg, aldus de ondernemingsraad, dat een wijziging wederom ter instemming moet worden voorgelegd. Tijdens de volgende overlegvergadering laat de ondernemer weten zijn voorstel te handhaven. De OR doet het tegenvoorstel om de reiskostenvergoeding van de oud medewerkers van Stichting A te bevriezen en de vergoeding voor de overige medewerkers te middelen. Dit voorstel wordt niet overgenomen, waarna de ondernemingsraad zich tot de Bedrijfscommissie wendt.

Nadat zij heeft geconstateerd dat de zaak betrekking heeft op het besluit van de ondernemer uit oktober 2004 en dat de wijziging van de regeling met name betrekking heeft op het gedeelte dat de medewerkers van de voormalige Stichting A betreft, is de Geschillencommissie van de Kamer Verpleging, Verzorging en Thuiszorg in het kader van haar wettelijke taak primair nagegaan of de ondernemer verplicht is de ondernemingsraad instemming te vragen over zijn genoemde besluit.Net als partijen zelf is de commissie van mening dat artikel 27 WOR niet van toepassing is op het door de ondernemer genomen besluit. De regeling valt immers niet onder de opsomming van lid 1 van het genoemde wetsartikel en bovendien is het betrokken onderwerp inhoudelijk geregeld in de CAO Verpleeg- en Verzorgingshuizen.

De mening van de ondernemingsraad dat er niettemin instemming vereist is, omdat de ondernemer in het verleden de reiskostenregeling wel ter instemming heeft voorgelegd aan de ondernemingsraad van de Stichting A, kan de commissie niet delen. De WOR kent immers geen gewoonterecht. Wanneer onverplicht instemming wordt gevraagd kan dit niet door herhaling worden verplicht. Het feit dat de ondernemer in het verleden de instemming over de reiskostenregeling heeft gevraagd, kan hem derhalve nu niet worden aangerekend.

Na de vaststelling dat de instemming van de ondernemingsraad met het voorliggende besluit niet vereist is, heeft de commissie onderzocht of het beroep van de ondernemer op artikel 10.1.1. lid 9 van de CAO Verpleeg- en Verzorgingshuizen terecht is. De commissie heeft moeten vaststellen dat dit inderdaad het geval is. Genoemd artikel regelt dat de werkgever in overleg met de ondernemingsraad een van de uitvoeringsregeling afwijkende regeling kan treffen voor (de) werknemer(s) ten aanzien van de vergoeding voor het dagelijks heen en weer reizen van zijn woning naar zijn werk. Indien partijen geen overeenstemming bereiken, blijft de uitvoeringsregeling van toepassing.Uit de overgelegde stukken blijkt dat de ondernemer in overleg met de ondernemingsraad van de voormalige Stichting A een voor de medewerkers van deze stichting afwijkende regeling, zoals bedoeld in artikel 10.1.1. lid 9 van de CAO V&V, heeft vastgesteld. In het kader van de harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden heeft hij in deze regeling een wijziging, zoals neergelegd in zijn besluit van 27 oktober 2004, willen aanbrengen, doch de ondernemingsraad heeft hieraan geen goedkeuring kunnen en willen verlenen, zodat de vereiste instemming niet is bereikt.Nu partijen er niet in geslaagd zijn het eens te worden over de wijzigingen van de bestaande regeling voor de oud-medewerkers van de Stichting A kan de commissie gelet op het bepaalde in artikel 10.1.1. lid 9 van de CAO niet anders dan concluderen dat de regeling, zoals deze thans voor de medewerkers van de voormalige Stichting Zorgcentra Amsterdam geldt en die deel uitmaakt van de individuele arbeidsovereenkomsten van betrokken medewerkers, integraal moet worden gecontinueerd.Terug naar het begin van overzicht geschillen

Artikel 27 eerste lid, onder b WOR (instemmingsrecht OR) (1) (door naar art27 1 e lid onder b WORnr2)

37

Page 38: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

De bestuurder heeft de ondernemingsraad 1900 verschillende dienstcodes ter instemming aangeboden. De ondernemingsraad heeft gekeken naar a. welke diensttijden er gedraaid worden en b. welke diensten er regelmatig worden ingezet. Met deze diensten en diensttijden heeft de raad zijn instemming betuigd. Met de bedoeling dat er in de toekomst snel instemming kan worden gegeven indien deze gebruikt gaan worden heeft de raad tevens gekeken naar de dienstlengtes en de pauzetijden van de overige diensttijden.In december 2004 ontvangt de ondernemingsraad een schrijven van de bestuurder, waarin deze aangeeft dat een twaalftal diensten in gebruik zijn genomen. De raad meent dat hiervoor zijn instemming nodig is, maar de bestuurder acht dit niet het geval omdat de diensten reeds zouden zijn goedgekeurd. De raad roept de nietigheid van het (instellings-)besluit in en legt de zaak voor aan de Bedrijfscommissie.De Geschillencommissie van de Kamer Verpleging, Verzorging en Thuiszorg heeft de zaak in behandeling genomen en moeten constateren dat de ondernemer zijn verplichting ex artikel 27 lid 1b WOR niet is nagekomen. De lijst met dienstcodes bevat een werktijdregeling dan wel een aantal werktijdregelingen zoals bedoeld in genoemd wetsartikel. Het feit dat er sprake is van een werktijdregeling dan wel werktijdregelingen heeft tot gevolg dat iedere wijziging van een dienst – en dit impliceert tevens iedere wijziging van de pauzes binnen een dienst - of een toevoeging van een dienst aan het inmiddels goedgekeurde aantal diensten instemmingsplichtig is. Alvorens de diensten genoemd in de brief van december 2004 hadden kunnen worden ingevoerd, had de ondernemer zijn besluit hiertoe ter instemming aan de raad voorgelegd moeten hebben. Het argument dat de raad de diensten reeds zou hebben goedgekeurd, snijdt geen hout, nu de raad, zoals hij de ondernemer expliciet en meerdere malen heeft laten weten, slechts aan een aantal nader aangegeven diensten zijn instemming heeft verleend.De Bedrijfscommissie adviseert de ondernemer met klem alsnog zijn wettelijke verplichting na te komen, hetgeen wil zeggen dat hij de door hem in zijn brief van december 2004 bedoelde diensten niet moet invoeren dan wel dat hij deze moet terugdraaien en dat hij zijn besluit tot invoering van deze diensten ter instemming dient voor te leggen aan de ondernemingsraad.Terug naar het begin van overzicht geschillen

Artikel 27 eerste lid onder b WOR (instemmingsrecht) (2) (door naar art.27 1e lid onder b WOR nr.3)Begin april 2005 heeft de ondernemingsraad schriftelijk het besluit van de ondernemer om tot een ontwikkelingsdocument te komen en de uitvoeringen die uit dit ontwikkelingsdocument voortvloeien nietig verklaard. De ondernemingsraad heeft vervolgens moeten constateren dat er ondanks zijn nietigverklaring met betrekking tot de in het ontwikkelingsdocument genoemde vakantieregeling toch besluiten en handelingen plaatsvinden.Uit de schriftelijke reactie van de advocaat van de ondernemer aan de ondernemingsraad blijkt dat de status van het ontwikkelingsdocument als een voorlopige moet worden beschouwd: het bestuur en de ondernemingsraad hebben hierover nog niet de nodige besluiten genomen. Het bevat uitsluitend voorgenomen besluiten, zodat daarover geen instemming aan de ondernemingsraad is gevraagd.Namens de ondernemer verzoekt de advocaat de raad binnen een maand conform artikel 27 lid 1 sub b WOR instemming te verlenen voor zowel het aanpassen van de roosters conform het ontwikkelingsdocument als de voorgestelde vakantieregeling. Drie weken later laat de advocaat de ondernemingsraad weten dat de interim-bestuursgedelegeerde de raad op korte termijn van informatie zal voorzien, zodat laatstgenoemde een gedegen besluit kan nemen.Bij de behandeling van de zaak, die door de ondernemingsraad aan haar is voorgelegd, heeft de Geschillencommissie van de Kamer Verpleging, Verzorging en Thuiszorg moeten vaststellen dat het door het Hoofd Verzorging/Verpleging opgestelde ontwikkelingsdocument een aantal beleidsvoornemens en besluiten bevat die moeten leiden tot verbetering en veelal tot wijziging van de huidige situatie.Zoals de Geschillencommissie bij de behandeling van een andere zaak met betrekking tot de twee partijen heeft moeten constateren bevat het ontwikkelingsdocument ten aanzien van het formaliseren van de vakantieregeling een zodanig concreet besluit dat dit ter instemming aan de ondernemingsraad moet worden voorgelegd. Het is dan ook terecht dat de ondernemer de raad om zijn instemming met de vakantieregeling heeft verzocht. Echter zoals reeds in eerder bedoelde zaak is aangegeven, voldoet deze instemmingsaanvraag niet aan de wettelijke eisen. Artikel 27 WOR schrijft voor dat de ondernemer bij het vragen van instemming het voorgenomen besluit schriftelijk aan de ondernemingsraad moet voorleggen, zodat de ondernemingsraad aan de hand van de tekst volledig kan beoordelen waarvoor zijn instemming wordt gevraagd. Daarbij moet de ondernemer een overzicht geven van de motieven

38

Page 39: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

voor het besluit en de te verwachten gevolgen van het besluit voor het personeel. Het instemmingsverzoek van de ondernemer voldoet niet aan deze wettelijke regels. De Bedrijfscommissie adviseert de ondernemer dan ook met inachtneming van het bepaalde in artikel 27 lid 2 WOR een nieuw instemmingsverzoek op te stellen en dit zo spoedig mogelijk aan de ondernemingsraad te doen toekomen, waarna met de raad afspraken kunnen worden gemaakt over de te houden overlegvergadering en over de termijn waarbinnen de raad zijn besluit aan de ondernemer zal mededelen.Terug naar het begin van overzicht geschillen

Instemmingsrecht artikel 27 eerste lid, onderdeel b WOR (werktijden) (3)(door naar art.27 1 e lid onder b WOR nr.4) Als gevolg van noodzakelijke bezuinigingen zijn er binnen een aantal circuits en een enkele dienst van de facilitaire dienst van een Stichting voorstellen ontwikkeld om een deel van de bezuinigingen te realiseren door wijziging van bestaande werk-/roostertijden. De ondernemingsraad is bij brief van 5 november 2004 en de daarbij gevoegde notitie "Operatie Kwartslag: consequenties voor zorg en ondersteuning" geïnformeerd over de voorgenomen wijzigingen. De voorgenomen wijzigingen zijn te categoriseren als volgt:1. Bekorting van diensten2. Vermindering of uitbreiding van diensten3. Verschuiving van begin-eindtijden van diensten, met gelijkblijvend aantal arbeidsuren.Op 6 december 2004 is ter uitwerking van de adviesaanvraag aan de ondernemingsraad de conceptbegroting voorgelegd met de daarin opgenomen vermindering met 60 arbeidsplaatsen.Bij brief van 4 januari 2005 heeft de ondernemingsraad zijn advies uitgebracht over de diverse voorgenomen bezuinigingsmaatregelen.De ondernemingsraad heeft in zijn schrijven een aantal redenen genoemd om niet in te stemmen met het nemen van een besluit tot wijziging van een regeling op het gebied van de werktijden (de veiligheid van het personeel is in een aantal situaties niet gewaarborgd, het doorlopend sociaal plan is van toepassing en een eerlijke verdeling van de pijn over alle functies binnen de organisatie) Tevens roept de ondernemingsraad de nietigheid in van de reeds ingevoerde werktijdenwijziging.Om uit de ontstane impasse tussen partijen te geraken heeft een paritair samengestelde adhoc commissie werktijden in overleg met partijen gezocht naar een voor beide partijen acceptabele oplossing van de vaststaande bezuinigingsoperatie.Op 9 maart 2005 doet de paritaire commissie verslag van haar bevindingen ten aanzien van de consequenties van de voorgenomen werktijdenwijzigingen.Naar aanleiding van een overleg tussen de ondernemingsraad en de bestuurder gaat de ondernemingsraad akkoord met het voorstel van de Stichting inzake continuering van de ingestelde ad hoc commissie werktijden. De commissie krijgt de opdracht om te kijken naar de bezwaren van de ondernemingsraad en een onderzoek te verrichten naar eventuele alternatieven (voor die onderdelen van de voorgelegde werktijdenwijzigingen waar de ondernemingsraad vooralsnog niet mee kon instemmen).

Door deze commissie is onderzocht of deze wijzigingen in het licht van bepaalde criteria, zoals gevolgen voor de veiligheid en de werkdruk, als aanvaardbaar kunnen worden aangemerkt.Bij schrijven van 11 april 2005 geeft de ondernemingsraad aan te kunnen instemmen met 25 van de 29 wijzigingen van de werktijdenregelingen. Met vier voorgestelde wijzigingen wordt door de ondernemingsraad niet ingestemd. Naar het oordeel van de ondernemingsraad hebben deze wijzigingen belangrijke nadelen die invoering daarvan, in het licht van de beoogde doelstelling, niet rechtvaardigen. De ondernemingsraad heeft zich van meet af aan op het standpunt gesteld dat onderdelen uit de bezuinigingsoperatie, waarbij sprake was van wijziging van diensten, niet ter advisering maar ter instemming dienden te worden voorgelegd. Nu de ondernemingsraad geen instemming heeft verleend had de Stichting vervangende toestemming moeten vragen.

Tussen de ondernemingsraad en de Stichting is een verschil van opvatting over de toelaatbaarheid van vier wijzigingen van dienstroosters op 4 afdelingen blijven bestaan. Ten aanzien van het vervallen van de diensten en het vervallen van de dubbele dienstenDe bezwaren van de ondernemingsraad betreffen niet alleen de gevolgen voor werknemers gezien de veranderde werktijden maar eveneens de werkdruk voor diegenen die door het vervallen of inkorten van

39

Page 40: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

diensten voor extra belasting of risico’s komen te staan, hetgeen zowel werknemers als patiënten betreffen.De ondernemingsraad geeft aan dat het in beide gevallen om een beperkte bezuiniging gaat, 0,24 fte voor het schrappen van een 4-uursdienst en 0,2 fte voor het afschaffen van een dubbele dienst voor een groep medewerkers.

De bestuurder stelt dat de voorgenomen besluiten niet onder het instemmingsrecht vallen maar onder het adviesrecht. Aan deze plicht heeft de Stichting volgens de bestuurder ruimschoots voldaan.De Stichting stelt ter zitting dat de bezwaren van de ondernemingsraad uitvoerig zijn besproken in het adviestraject. Het vervallen van de diensten (waardoor de formatie is aangepast) wordt opgevangen via het Doorlopend Sociaal Plan. De Stichting heeft met de bonden en de ondernemingsraad in het kader van het adviestraject “Operatie Kwartslag” afgesproken om met de ondernemingsraad nader overleg te voeren over de diensten.

Ten aanzien van de halvering van dienstenDe ondernemingsraad heeft ten aanzien van deze voorgenomen besluiten ook zwaarwegende bezwaren. Ook hier geldt dat de bezuinigingen niet opwegen tegen de nadelen die aan deze besluiten verbonden zijn voor de veiligheid van medewerkers en bewoners en de consequenties daarvan voor de verantwoordelijkheden van medewerkers. De bezuinigingen leveren 1,1 FTE op. In het licht van de totale personeelsomvang, te weten 1038, is ook deze beperking gering. Daarnaast wijst de ondernemingsraad in zijn bezwaren op de werkdruk van de medewerkers.Het invoeren van één 8-uurs dienst en het laten vervallen van twee 4 tot 6-uursdiensten moet beoordeeld worden in het licht van reeds genomen maatregelen op de betrokken afdeling. In 2001 zijn er in verband met een onhoudbare situatie op deze afdeling extra diensten ingesteld. Met het halveren van de diensten wordt deze noodzakelijke maatregel gedeeltelijk weer teruggedraaid, aldus de ondernemingsraad.

De Stichting stelt dat de argumentatie van de ondernemingsraad om zijn instemming te onthouden niet erg overtuigend en consistent is. De ondernemingsraad heeft ingestemd met andere werktijdenwijzigingen die volgens de bestuurder ingrijpender gevolgen hebben voor het personeel.Daar komt bij dat de Stichting bij herhaling aan de ondernemingsraad te kennen heeft gegeven dat wanneer de veiligheid als gevolg van de bekorting van de diensten onvoldoende gewaarborgd blijkt te zijn, de veiligheid prevaleert boven de bezuinigingen en dat die besluiten dan alsnog zullen worden ingetrokken.Daarnaast heeft de Stichting aangegeven dat wanneer de ingevoerde werktijden tot klachten leiden van betrokken werknemers over de werkdruk, zij daarnaar onderzoek zal doen en op basis van de uitkomst van dat onderzoek in overleg met de ondernemingsraad naar een andere oplossing zal zoeken. De Stichting doet werklastmetingen, op deze wijze bestaat er een zeer exact inzicht in de dagelijkse werklast.Daarnaast voert de Stichting aan dat de adhoc commissie werktijden met de daarbij geplaatste kanttekeningen unaniem heeft geadviseerd de voorgestelde wijzigingen door te voeren, met inachtneming van een aantal aanbevelingen.

Ter zitting hebben partijen nog een aanvullende reactie ten aanzien van de bezwaren van de ondernemingsraad gegeven.

De Stichting stelt ter zitting dat er zwaarwegende belangen zijn bij de invoering van de vier maatregelen. De bezuinigingen zijn immers noodzakelijk. De Stichting is nagegaan welke alternatieve maatregelen mogelijk zijn als de bezuinigingen niet via deze maatregelen kunnen worden gerealiseerd. Dit zal leiden tot een vermindering van hulpverlening van patiënten en zal daardoor ten koste gaan van de basale zorg.

Gehoord hebbende de toelichting op de stukken van zowel de ondernemingsraad als de ondernemer en de toelichting op de gestelde vragen doet de commissie unaniem het navolgende bemiddelingsvoorstel op grond van de volgende overwegingen.

De commissie stelt vooraf vast dat de ondernemingsraad de commissie heeft gevraagd een uitspraak te doen over de reikwijdte van zijn instemmingsbevoegdheid als het gaat om toekomstige situaties.

40

Page 41: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

Hierbij dient te worden aangetekend dat, gelet op de aard van de organisatie en de enorme differentiatie in diensten, sinds jaar en dag binnen de organisatie de praktijk is dat de Stichting noch de ondernemingsraad de zeer regelmatige en vaak marginale wijzigingen als instemmingsplichtig beschouwen. Het wordt door iedereen als praktisch onwerkbaar en onuitvoerbaar ervaren om deze kleine wijzigingen ter instemming voor te leggen.

Artikel 27, lid 1 b van de WOR regelt het instemmingsrecht van de ondernemingsraad voor het vaststellen, wijzigen of intrekken van een werktijdregeling. Onder een werktijdregeling vallen: dienstroosters, arbeidstijdenverkorting, begin-eindtijden, pauzes etc.Op grond van de wetsgeschiedenis kan worden geoordeeld dat zelfs geringe wijzigingen de instemming van de ondernemingsraad behoeven, echter het dient wel te gaan om de werktijden. Het vervallen van diensten/schrappen van diensten levert naar de mening van de commissie geen wijziging op van werktijden, tenzij aantoonbaar is dat de werklast van de andere medewerkers wordt verzwaard en langere werktijden tot gevolg zou hebben.Dit is volgens de commissie (vooralsnog) niet gebleken.

De commissie stelt op grond van bovengenoemde overwegingen vast dat de besluiten ten aanzien van het vervallen c.q. verkorting van een dubbele dienst adviesplichtig zijn. Hiervan constateert de commissie dat bij de beide besluiten de ondernemingsraad in het kader van het adviestraject operatie Kwartslag intensief betrokken is geweest. Ten aanzien van de besluiten tot halvering oordeelt de commissie dat deze besluiten instemmingsplichtig zijn.Uit de toelichting van partijen is het de commissie echter gebleken dat drie van de vier aan de commissie voorgelegde werktijdenregelingen inmiddels zijn ingevoerd. Alleen het voorgenomen besluit ten aanzien van halvering van de diensten is nog niet ingevoerd.

De commissie stelt voor dat de ondernemer het besluit ten aanzien van halvering van de diensten alsnog ter instemming aan de ondernemingsraad voorlegt.

Beide partijen zijn alsnog akkoord gegaan met het bemiddelingsvoorstel.

Ten aanzien van de overige 3 werktijdenregelingen is het voorstel van de commissie dat er een evaluatie komt om de gevolgen van de inmiddels ingevoerde werktijdenwijzigingen te onderzoeken. De commissie is van oordeel dat partijen op de kortst mogelijke termijn een aantal criteria vastleggen op basis waarvan de reeds ingestelde commissie werktijden zijn onderzoek kan verrichten.De commissie kan zich voorstellen dat er naast de criteria: veiligheid, werkdruk, schrappen van opleidingsdagen, beroep doen op calamiteitenteams en de frequentie van verschoven diensten, andere criteria door partijen worden vastgesteld.

De commissie beveelt aan dat de commissie werktijden, met inachtneming van de vastgestelde criteria, haar bevindingen zowel aan de ondernemingsraad als aan de Stichting uitbrengt.De commissie heeft kennisgenomen van het voorstel van de Stichting om bij evaluatie gebleken veiligheidsrisico's te zoeken naar alternatieven bij de bezuinigingen.

Tenslotte merkt de commissie op dat de standpunten van beide partijen niet zoveel uit elkaar liggen. Naar de mening van de commissie zijn partijen er bij gebaat als de onderhavige kwestie niet alleen juridisch maar ook praktisch wordt bekeken.Terug naar het begin van overzicht geschillen

Instemmingsrecht artikel 27, eerste lid onderdeel b WOR (vakantiedagen) (4) (door naar art.27 1 e lid onder b WOR nr.5) De Raad van Bestuur van een organisatie heeft bij brief van 4 december 2002 de ondernemingsraad het voorstel gedaan om twee collectieve vakantiedagen vast te stellen, te weten op de dagen 30 mei en 24 december 2003. Bij brief van 23 december 2002 heeft de ondernemingsraad aangegeven zich niet te kunnen vinden in het voorstel aangezien hij van mening was dat bij het vaststellen van collectieve vakantiedagen meer zeggenschap gegeven zou moeten worden aan de verschillende taakgroepen. Daarnaast ontving de ondernemingsraad signalen dat het instellen van collectieve vrije dagen een negatieve invloed zou hebben op het welbevinden van cliënten. Na een uitvoerig overleg omtrent de voorliggende kwestie heeft de Raad van Bestuur bij brief van 7 mei 2003 het besluit genomen om de

41

Page 42: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

keuze van de collectieve vakantiedagen niet centraal maar decentraal, in casu door de hoofden van de taakgroepen en diensten, te laten vaststellen. Aan de hoofden van de taakgroepen en diensten is geadviseerd om zoveel mogelijk het advies van de Raad van Bestuur, te weten de dagen 30 mei en 24 december 2003 op te volgen. De achterliggende reden voor aanwijzing van collectieve vakantiedagen is dat werknemers een groot aantal vakantiedagen opsparen die zij vrijwel gelijktijdig willen opnemen, gedurende met name de zomerperiode hetgeen tengevolge heeft dat de afdelingen een aanmerkelijk lange tijd zijn onderbezet wat de zorgverlening absoluut niet ten goede komt. De bedoeling van de aanwijzing is dan ook langdurige perioden van onderbezetting zoveel mogelijk te voorkomen althans om in ieder geval te trachten om onderbezetting enigszins beheersbaar te maken.De ondernemingsraad gaf aan zich niet te kunnen vinden in het voorstel. De ondernemingsraad laat in een brief van 20 mei 2003 weten de nietigheid van het besluit in te roepen. De ondernemingsraad motiveert zijn beslissing door naar voren te brengen dat de regeling tot stand is gekomen zonder dat de ondernemingsraad hieraan zijn instemming heeft verleend.Blijkens de toepasselijke CAO-tekst moet de regeling in overleg met de ondernemingsraad tot stand komen. Geconstateerd wordt dat dit niet het geval is. Naast de vereiste in overleg is de regeling ook niet uiterlijk aan het einde van de maand januari tot stand gekomen.

Gehoord hebbende de toelichting op de stukken van zowel de ondernemingsraad als de Raad van Bestuur van de Stichting en de toelichting op de gestelde vragen stelt de commissie het volgende vast.

Conform de CAO moet een van toepassing zijnde vakantieregeling in overleg met de ondernemingsraad tot stand komen. "In overleg" kan krachtens de uitleg die CAO-partijen hieraan geven, beschouwd worden als een instemmingsrecht, waarvoor de procedure van artikel 27 WOR van toepassing kan worden verklaard. Om verplichte vakantiedagen aan te wijzen, heeft de ondernemer de instemming nodig van de ondernemingsraad.

Uit de overgelegde stukken is het de commissie gebleken dat de voorliggende kwestie niet op zich zelf staat. De ondernemingsraad heeft diverse malen moeten vaststellen dat hij wordt gepasseerd.

De commissie kan zich voorstellen dat er misverstanden ontstaan wanneer een ondernemingsraad en/of een bestuurder hun vragen en standpunten niet precies formuleren.De commissie beveelt aan dat partijen de spelregels (vorm- en procedurevereisten) uit de WOR goed hanteren teneinde voor de toekomst onduidelijkheden te vermijden.

Met betrekking tot de vakantieregeling voor 2003 merkt de commissie op dat de bemiddeling van de commissie erop is gericht het overleg over de vaststelling van de collectieve vakantiedagen in de toekomst goed te laten verlopen. De commissie acht het gelet op de omstandigheden, onevenredig om met terugwerkende kracht de gevolgen van de besluitvorming, met name voor 30 mei 2003, worden teruggebracht.Met betrekking tot 24 december 2003 stelt de commissie voor dat partijen op een constructieve wijze kijken naar een oplossing indien er knelpunten worden gesignaleerd.

Ten aanzien van de werkwijze/procedure voor het jaar 2004 merkt de commissie op dat de aanwijzing van de collectieve vakantiedagen centraal moet worden geregeld. In het voorbereidingstraject kan een afdelingshoofd aangeven of er voor zijn/haar afdeling aanleiding bestaat om af te wijken van de keuze van de collectieve vakantiedagen. De Raad van Bestuur zal na inventarisatie van de reacties van de afdelingshoofden bekijken voor welke afdeling de keuze van de collectieve vrije dagen niet verantwoord is. De Raad van Bestuur zal vervolgens tijdig (uiterlijk januari) een integraal voorstel met betrekking tot de collectieve vakantiedagen ter instemming voorleggen aan de ondernemingsraad.

In aanvulling op het bemiddelingsvoorstel van de commissie hebben partijen afgesproken dat de komende (gedeeltelijke) bedrijfssluiting van 24 december 2003 nog ter instemming aan de ondernemingsraad zal worden voorgelegd.Nu partijen tot een vergelijk zijn gekomen, beschouwt de commissie haar bemiddelende taak in deze kwestie als afgerond.Terug naar het begin van overzicht geschillen

42

Page 43: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

Instemmingsrecht artikel 27 eerste lid, onderdeel b WOR (werktijden) (5)(door naar art.27 1 e lid onder b WOR nr.6) Mede gelet op het cliënten-organisatiebelang is de Raad van Bestuur van een RIAGG voornemens in het kader van een project te starten met crisisopvang op zaterdag, zondag en feestdagen van 08.30 tot 17.00 uur op experimentele basis. De (voorlopige) duur van het project wordt bepaald op zes maanden.In zijn brief van 14 april 2003 vraagt de bestuurder de ondernemingsraad zijn instemming te verlenen aan de openstelling van de crisisopvang in het weekend.De ondernemer hecht veel waarde aan dit project. Het betreft een zorgvernieuwend experimenteel project in het kader van de wettelijke verplichting 4% van het budget te besteden aan zorgvernieuwingsprojecten waarvoor instemming vereist en verkregen is van de cliëntenraad, cliëntenorganisaties en het Zorgkantoor. Uit onderzoek door cliëntenorganisaties is volgens de Raad van Bestuur gebleken dat er buiten veel behoefte is aan crisisopvang. In de regiovisie die is opgesteld in opdracht van het Ministerie van VWS, wordt crisisopvang een belangrijk speerpunt. Bij de overweging om dit project te starten geldt naast het cliëntenbelang ook het bedrijfsbelang. Het bedrijfsbelang is hierin gelegen dat vanaf 1 april 2003 zowel bestaande zorgaanbieders als nieuwkomers ambulante functies, inclusief crisisopvang, kunnen gaan aanbieden.Het Zorgkantoor zal het project nauwlettend volgen en zal op basis van evaluatiecriteria periodiek op de hoogte worden gehouden van de resultaten.Bij brief van 16 mei 2003 heeft de bestuurder de voorwaarden en condities waaronder het project wordt uitgevoerd uitvoerig toegelicht. De ondernemingsraad heeft bij brief van 22 mei 2003 gevraagd informatie te geven over een aantal onderdelen van het besluit zoals, het regelen van de medische eindverantwoordelijkheid, de begroting, de wijze van implementatie, de bescherming van werknemers alsmede de consequenties van het voorgenomen besluit voor de beloning van werknemers.De ondernemingsraad meent dat de antwoorden van de ondernemer nog onvoldoende garanties waren voor de oplossing van de problemen die de ondernemingsraad t.a.v. het voorgenomen besluit had gesignaleerd.De reactie van de ondernemingsraad bij brief van 22 mei 2003 was voor de Raad van Bestuur aanleiding zich voor bemiddeling en advies te wenden tot de Bedrijfscommissie.

In zijn reactie naar de Bedrijfscommissie meldt de ondernemingsraad dat het niet zo is dat de ondernemingsraad vindt dat het besluit onder geen enkele voorwaarde genomen kan worden. De ondernemingsraad acht het echter van belang dat aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.De ondernemingsraad heeft in zijn reactie naar de Bedrijfscommissie en ter zitting een vijftal belangrijke probleempunten nader toegelicht:

Medische eindverantwoordelijkheidTen aanzien van dit punt merkt de ondernemingsraad op dat er voorafgaand aan het instemmingsverzoek de medische eindverantwoordelijkheid goed geregeld moet worden. Er dienen duidelijke afspraken gemaakt te worden met de artsen van het RIAGG, de huisartsenpost en de PHD (psychiatrische hulpdienst buiten kantooruren). Het regelen van de medische eindverantwoordelijkheid is niet alleen in het belang van de cliënten, maar ook van belang voor de werknemers die een beroep moeten kunnen doen op een medisch eindverantwoordelijke.WerkdrukTen aanzien van de werkdruk acht de ondernemingsraad het van belang te kunnen bezien of de nieuwe roostering gevolgen heeft voor de omvang van werkzaamheden. De ondernemingsraad wil ook met name toetsen of de werkdruk die bij een aantal werknemers bestaat niet onaanvaardbaar zal toenemen.Ter zitting is gebleken dat er ten behoeve van de crisisopvang zeven mensen zijn aangesteld, die binnen de afdelingen zijn opgenomen. Deze werknemers zijn op dit moment belast met het opvangen van niet weekend gebonden werkzaamheden, zodat de vraag zich voordoet welke taken weer bij deze medewerkers worden weggenomen indien zijn bij de crisisopvang zullen worden ingezet.Bovendien mist de ondernemingsraad de financiële berekening.InschalingMet betrekking tot de inschaling merkt de ondernemingsraad op dat het functiewaarderingssysteem en het beloningssysteem niet consequent worden toegepast.

43

Page 44: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

OntslagOp dit punt mist de ondernemingsraad de duidelijkheid of de toezegging, last in, first out principe wordt gehanteerd. Ter zitting stelt de bestuurder vast dat de medewerkers voor onbepaalde tijd zijn aangenomen en dat in beginsel een ontslagscenario niet aan de orde is.EvaluatieDe ondernemingsraad acht het van belang dat naast de criteria van het Zorgkantoor ook interne criteria van het RIAGG worden geformuleerd. Gehoord hebbende de toelichting op de stukken van zowel de Raad van Bestuur als de ondernemingsraad en de toelichting op de gestelde vragen doet de commissie het navolgende bemiddelingsvoorstel op grond van de volgende overwegingen.

Voor de invoering van het projectNaar het oordeel van de commissie dient de medische eindverantwoordelijkheid goed te worden geregeld alvorens de regeling te implementeren. De commissie meent dat de Raad van Bestuur hiervoor goede afspraken moet maken met de artsen van het RIAGG zelf, de PHD en de huisartsenpost. De Raad van Bestuur zal de voorstellen tot het regelen van de medische eindverantwoordelijkheid en de afspraken die de Raad van Bestuur met de betrokken beroepsgroep maakt, ter informatie verstrekken aan de ondernemingsraad.

Naar het oordeel van de commissie kan er een koppeling worden gelegd met de probleempunten werkdruk, indeling en ontslag. De commissie merkt op dat de ondernemer primair verantwoordelijk is voor de bovengenoemde punten. De commissie stelt voor dat er op de kortst mogelijke termijn een werkgroep wordt ingericht bestaande uit terzake deskundige personen. De werkgroep heeft de opdracht om de effecten van de inschaling op de FWG te onderzoeken. Daarnaast bekijkt de werkgroep de effecten van het project op de werkdruk, in het bijzonder de roostertechnische aspecten. De werkgroep zal zijn bevindingen/voorstellen uitbrengen aan de Raad van Bestuur, die vervolgens een voorstel ter instemming voorlegt aan de ondernemingsraad.

Voor en tijdens en na uitvoering van het projectMet betrekking tot de evaluatie kan de commissie zich voorstellen dat er naast de criteria van het Zorgkantoor ook interne criteria van het RIAGG worden vastgesteld op basis waarvan beoordeeld kan worden of het project in een behoefte voorziet. De commissie beveelt aan dat partijen op korte termijn nadere en heldere afspraken maken over de nadere invulling van de kerncriteria. Deze criteria kunnen voorafgaand aan het project worden afgesproken. De commissie beveelt aan, in ieder geval, tussentijds te evalueren ( 3 maanden) en na afloop van het project (6 maanden).

De ondernemer is akkoord gegaan met het bemiddelingsvoorstel van de Bedrijfscommissie.In aanvulling op het bemiddelingsvoorstel van de Bedrijfscommissie heeft de ondernemingsraad een tegenvoorstel gedaan om de gerezen problemen inzake de opening op zaterdag en zondag te ondervangen. De ondernemer heeft aangegeven niet te kunnen instemmen met de aanvulling van de ondernemingsraad.

De commissie heeft moeten constateren dat de bemiddelingspoging niet geslaagd is.Terug naar het begin van overzicht geschillen

Instemmingsrecht artikel 27, eerste lid onder b WOR (werktijden) (6)Een organisatie voor mensen met een verstandelijke beperking heeft 1600 medewerkers in dienst.De uitvoering van de zorg gebeurt op ongeveer 180 adressen.De Raad van Bestuur stelt in zijn instemmingsaanvraag dat in de afgelopen periode een aantal werkorganisaties geconfronteerd werd met een te dure werkorganisatie door veranderingen in zorg- en dienstverlening aan zorgvragers.De Stichting kreeg te maken met efficiencykortingen en de opdracht om bestaande middelen efficiënter in te zetten. In een aantal gevallen betekent dit dat 8-uursdiensten en een gelijkmatige verdeling van de personele inzet niet meer efficiënt zijn, maar dat er sprake is van een piekbelasting waarbij meer medewerkers nodig zijn en tijden waarop met minder personeel kan worden gewerkt.

44

Page 45: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

De Raad van Bestuur geeft aan dat er op veel plekken in de organisatie daarom nu al met verschillende soorten diensten wordt gewerkt.In 2003 zijn er twee voorvallen geweest in de organisatie, waarbij teams hebben aangegeven problemen te hebben met een verandering in werktijden. De ondernemingsraad heeft de nietigheid ingeroepen van de besluiten.Op grond van deze voorvallen worden er tussen de Raad van Bestuur en de ondernemingsraad afspraken gemaakt over een kader, waarbinnen de veranderingen van arbeidstijden gewijzigd kunnen worden.Een commissie Sociaal Beleid, deelcommissie van de ondernemingsraad met de directeur P&O, gaan zich bezighouden met het voorbereidende werk. Ook binnen deze commissie lukt het niet om tot overeenstemming te komen over het wijzigen van de arbeidstijden.Op 27 januari 2004 wordt de ondernemingsraad gevraagd instemming te verlenen aan het besluit om een kader vast te stellen voor de bandbreedte van de arbeidstijden.Belangrijkste punten uit dit kader zijn:- Voor het draaien van diensten anders dan de 8-uursdiensten worden zoveel mogelijk nieuwe

medewerkers gevraagd of vindt dit plaats op basis van vrijwilligheid van het zittende personeel- Bij een dienstverband meer dan 80% is de lengte van de diensten minimaal 7 uur. Dit (uiteraard)

binnen de kaders van de arbeidstijdenwet.

De Raad van Bestuur voert aan dat de veranderde visie op de zorg en bedrijfseconomische redenen de hoofdredenen zijn die de organisatie ertoe dwingen in de toekomst arbeidstijden te wijzigen om de klant optimaal te bedienen en om financieel niet in de problemen te komen.De ondernemingsraad wil niet instemmen met de regeling, ook niet nadat de Raad van Bestuur het voorstel heeft gedaan dat als iemand het bestaande dienstenpatroon in de eigen werkorganisatie niet gegarandeerd kan krijgen, hij of zij dit op een andere werkplek ingevuld kan krijgen onder de conditie dat een dergelijke overplaatsing in de geest van het Sociaal Plan geregeld zal worden.

De ondernemingsraad is van opvatting dat bij de instemmingsaanvraag de Raad van Bestuur onvoldoende informatie heeft gegeven over de motieven van het besluit en vooral de gevolgen van het besluit voor het zittende personeel niet voldoende in kaart heeft gebracht. De ondernemingsraad stelt hier herhaaldelijk om gevraagd te hebben en vooral om maatregelen om deze gevolgen (meer reistijd/kosten, vaker naar het werk, kosten kinderopvang, twee-banenproblematiek) op te vangen en te repareren.De ondernemingsraad stelt dat de ondernemer onvoldoende informatie verschaft om de juistheid van haar opvattingen aan te tonen.Daarnaast houdt de ondernemingsraad vast aan de vrijwilligheid van het zittend personeel en natuurlijk verloop om te komen tot de gewenste situatie.

De Bedrijfscommissie oordeelt dat de instemmingsaanvraag betreffende de arbeidstijden beschouwd kan worden als een voorgenomen besluit met betrekking tot een werktijdenregeling en derhalve valt onder artikel 27, eerste lid, onderdeel b van de Wet op de ondernemingsraden dat terecht aan de ondernemingsraad ter instemming is voorgelegd.Als een ondernemingsraad geen instemming geeft aan het voorgenomen besluit kan een ondernemer van zijn besluit afzien of de Kantonrechter vragen of deze toestemming wil geven om het besluit te nemen. Hierop is de procedure van artikel 36 van de Wet op de ondernemingsraden van toepassing; dat wil zeggen dat eerst de Bedrijfscommissie moet worden ingeschakeld voor bemiddeling en advies.

De Bedrijfscommissie zal moeten toetsen of het onthouden van instemming door de ondernemingsraad al dan niet redelijk is.De ondernemer zal daarentegen moeten aantonen dat er sprake is van zwaarwichtige, bedrijfseconomische, bedrijfssociale of bedrijfseconomische redenen.Hierbij valt te denken aan de financiële positie waarin een onderneming verkeert.

De commissie constateert dat de standpunten van partijen niet zoveel uit elkaar liggen.Het verschil tussen "Personeel dat vasthoudt aan bestaande diensten (van 8 uur) zal niet worden overgeplaatst" tot "overplaatsingen van personeel dat vasthoudt aan bestaande dienstenpatronen zal zoveel mogelijk worden voorkomen" blijft een lastig punt voor partijen.

Alle relevante feiten in aanmerking genomen constateert de Bedrijfscommissie dat er sprake is van belangrijke bedrijfseconomische redenen. Veranderingen in het zorgstelsel en de toenemende

45

Page 46: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

concurrentie kunnen de organisatie ertoe dwingen in de toekomst arbeidstijden te wijzigen om de klant optimaal te kunnen bedienen en om financieel niet in de problemen te komen.

Daarbij betrekt de commissie tevens in haar overwegingen dat er van de zijde van de Raad van Bestuur een bereidheid is om de gevolgen van de wijziging van de arbeidstijden te beoordelen en te evalueren.De commissie stelt derhalve voor dat de reeds ingestelde commissie Sociaal Beleid de effecten van het werken volgens het voorgestelde kader gaat onderzoeken. De commissie kan zich voorstellen dat er bij het benoemen van de evaluatiepunten ook rekening wordt gehouden met de standpunten van de ondernemingsraad met betrekking tot de gevolgen voor de medewerkers en de eventuele compensatie om deze gevolgen op te vangen, met inachtneming van het Sociaal Plan 2003.

De commissie heeft de aanbeveling gedaan dat partijen op korte termijn nadere afspraken maken over de invulling van de evaluatiepunten en het tijdstip van de evaluatie.Terug naar het begin van overzicht geschillen

Instemmingsrecht art. 27, eerste lid, onderdeel b, artikel 27, eerste lid, onderdeel f WOR (reiskosten/scholing)Een Stichting heeft een eigen instellingsregeling voor de vergoeding van reiskosten, passend binnen de kaders van de CAO GGZ en vastgesteld in overleg met de ondernemingsraad. De Stichting heeft een uitgebreide regionale infrastructuur met veel locaties en uiteenlopende functies, verspreid over de drie noordelijke provincies. De Stichting beoogt met de reiskostenregeling zoveel mogelijk uniformiteit te scheppen tussen de verschillende locaties.In de reiskostenregeling is vastgesteld dat voor reistijd in het kader van dienstreizen en opleidingen een studiedag gelijk staat met een 8-urige werkdag of een dagdeel van vier uur.

Reistijd die binnen de 8 uur valt, telt mee als werktijd, daarbuiten wordt de reistijd niet meegeteld als werktijd. De werkgever stelt zich op het standpunt dat de reistijd in het kader van studie of bijscholing niet als werktijd zou moeten worden aangemerkt en hanteert hiervoor onder andere de navolgende argumenten: - De werkgever betaalt de reguliere werktijd voor een scholingsdag en de scholingskosten- De medewerker is op deze dag niet productief. Hierdoor wordt het belang van de werkgever van goed opgeleide medewerkers voldoende zichtbaar- Scholing is in het belang van de medewerker. Door de reistijd als eigen tijd te bestempelen, wordt de investering van de werknemer zichtbaar- Het scholingsbudget is gelimiteerd

De ondernemingsraad stelt zich op het standpunt dat alle reistijd in het kader van opleidingen, seminars, etc. als werktijd dient te worden aangemerkt.Bij schrijven van 24 januari 2005 doet de Raad van Bestuur het voorstel om, afwijkend van het gestelde in de reiskostenregeling, maximaal 1,5 uur van de reistijd als werktijd aan te merken bij het volgen van een incidentele cursus/opleiding.

Na meerdere malen in overleg te zijn getreden, heeft de ondernemingsraad bij brief van 25 januari 2005 aangegeven niet te kunnen instemmen met het compromisvoorstel van "1,5 uur". Tevens geeft de raad aan niet akkoord te kunnen gaan met het voorstel om de "1,5 uur regeling" uit de reiskostenregeling te verwijderen en terug te laten komen in de vergoedingsregeling opleiding, die nog ter instemming moet worden voorgelegd aan de ondernemingsraad. De ondernemingsraad kan derhalve nog niet beoordelen of de werkgever de werktijd van een scholingsdag en de scholingskosten betaalt, zoals door de werkgever wordt gesteld.De ondernemingsraad meent dat de (controleerbare) tijd die werknemers nodig hebben voor scholing/deskundigheidsbevordering, inclusief reistijd, tot werktijd moet worden aangemerkt. Scholing en deskundigheidsbevordering worden primair gevolgd met als doel dat de werknemer beter functioneert in de organisatie. Scholing is in opdracht van de werkgever, die zich naar de mening van de ondernemingsraad daarmee verantwoordelijk maakt voor de faciliteiten. De ondernemingsraad is verder van mening dat reizen in het kader van scholing onderdeel van het scholingstraject uitmaakt en in verband daarmee tot werktijd aangemerkt moet worden.

De CAO biedt de mogelijkheid een op de instelling gerichte regeling voor reistijden te ontwerpen die ter instemming moet worden voorgelegd aan de ondernemingsraad.

46

Page 47: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

De regeling Reiskosten van de Stichting maakt onderdeel uit van het totale pakket secundaire arbeidsvoorwaarden dat de Raad van Bestuur de ondernemingsraad in het kader van de harmonisatie ter instemming heeft voorgelegd. De ondernemingsraad stemt in met het instemmingsverzoek "secundaire arbeidsvoorwaarden" met uitzondering van de regeling reiskosten (onderdeel 10). Dit houdt volgens partijen in dat alle handelingen gerelateerd aan punt 10 enkel toegepast kunnen worden op grond van de "oude regelingen" van de gefuseerde instellingen tot het moment dat er overeenstemming is bereikt.

Als een ondernemingsraad geen instemming geeft aan het voorgenomen besluit kan een ondernemer van zijn besluit afzien of de Kantonrechter vragen of deze toestemming wil geven om het besluit te nemen. Hierop is de procedure van artikel 36 van de Wet op de ondernemingsraden van toepassing; dat wil zeggen dat eerst de Bedrijfscommissie moet worden ingeschakeld voor bemiddeling en advies. De Bedrijfscommissie zal moeten toetsen of het onthouden van instemming door de ondernemingsraad al dan niet redelijk is.De ondernemer zal daarentegen moeten aantonen dat er sprake is van zwaarwichtige, bedrijfseconomische, bedrijfssociale of bedrijfseconomische redenen.

De werkgever maakt duidelijk in zijn bemiddelingsverzoek dat nu het compromisvoorstel door de raad is afgewezen het thans gaat om het principe van het wel of niet toekennen van reistijd als werktijd. De discussie over meer of minder reistijd als werktijd is volgens hem niet meer aan de orde.

Uit de overgelegde stukken kan opgemaakt worden dat binnen de Stichting verschillende regelingen van toepassing zijn met betrekking tot de vergoeding van reistijd bij het volgen van scholing/cursus.Tevens kan uit de stukken worden afgeleid dat de cursus respectievelijk scholing plaatsvindt in opdracht van de werkgever. Scholing en deskundigheidsbevordering worden primair gevolgd met als doel dat de werknemer beter functioneert in de organisatie.Eveneens blijkt uit de stukken dat een deel van het cursusaanbod niet in de regio plaatsvindt maar centraal in het land wordt gehouden met aanmerkelijk langere reistijden. De werkgever beargumenteert dat de scholing in het belang is van de werknemer. Maar dit betekent naar de mening van de Bedrijfscommissie niet dat de werknemer genoegen moet nemen met een (deels) onbetaalde reistijd.Daarnaast wijst de werkgever op de kosten die vergoeding van reistijden voor het scholingsbudget met zich meebrengen. Hiervan meent de commissie dat het opleidingsbudget niet de reden mag zijn om de reistijd niet te vergoeden.Terug naar het begin van overzicht geschillen

Instemmingsrecht artikel 27, eerste lid, onderdeel c WOR en Protocol Functiewaardering Gezondheidszorg CAO ZiekenhuizenDe ondernemingsraad verzoekt de Bedrijfscommissie om bemiddeling betreffende het besluit van de bestuurder om de clustermanagers te honoreren conform FWG-functiegroep 70.

Tijdens een overlegvergadering van 22 maart 2005 heeft de Raad van Bestuur de ondernemingsraad desgevraagd geïnformeerd over een drietal sinds vorig jaar nieuw aangestelde clustermanagers. De functiebeschrijving van de nieuwe clustermanagers is met behulp van FWG 3.0 gewaardeerd. Het systeemadvies luidde schaal 65. De werkgever heeft gemeend hiervan ten gunste van de clustermanagers af te wijken en de functie in te delen in FWG 70.De ondernemingsraad heeft tegen deze gang van zaken reeds op bovengenoemde overlegvergadering aangegeven bezwaar aan te tekenen, met name vanwege handelingen in strijd met de in de CAO afgesproken systematiek en het ontbreken van een legitieme grond hiertoe. De argumentatie van de bestuurder dat hij de functie van de clustermanagers "stevig wil neerzetten" acht de ondernemingsraad niet toereikend. Een hogere inschaling dan functiegroep 65 strookt voorts niet met de noodzakelijke bezuinigingsmaatregels die op velerlei plekken binnen het bedrijf genomen moeten worden.De ondernemingsraad meent dat met de door de bestuurder gehanteerde gewijzigde inschaling een maatregel is getroffen die gevolgen heeft en/of moeilijk omkeerbare gevolgen zal hebben voor personeel en/of rangorde met betrekking tot de honorering. De ondernemingsraad zegt zich ervan bewust te zijn dat niet de hoogte van de beloning zelf ter discussie staat, maar de wijze waarop beloningen worden berekend en functies worden gewaardeerd.De bestuurder is met de inschaling voor functieniveau 70 afgeweken van het algemene beleid en heeft daarmee thans een regeling ingevoerd die onder toepassing van artikel 27 WOR valt.

47

Page 48: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

De bestuurder heeft immers gemeend de clustermanagers als groep/categorie te moeten belonen op grond van functieniveau 70 en niet, zoals hij eerder de ondernemingsraad liet weten, gewoon op basis van de CAO-afspraken, met de schaal die de resultante was van waardering en indeling, nl. 65.De groep/categorie is naar het oordeel van de ondernemingsraad bepalend en niet de individuele clustermanager.De ondernemingsraad kan zich voorts niet verenigen met het standpunt van de bestuurder dat er sprake is van een tijdelijke maatregel.De ondernemingsraad meent dat de tijdelijkheid wel een lange periode gaat bestrijken. Het regiomodel is immers onlangs nog voor vele jaren uitgesteld. De inschatting van de ondernemingsraad is dat de regionalisering in 2008 nog niet rond is. De bestuurder meent dat een beloningsbesluit betreffende deze clustermanagers niet als een regeling van algemene strekking aangemerkt dient te worden. Er is volgens de bestuurder sprake van de vaststelling van de hoogte van een beloning binnen het bestaande functiewaarderingssysteem en niet van de wijze waarop de functie wordt gewaardeerd.Naar de mening van de bestuurder betreft de toekenning van de beloning aan de drie clustermanagers een op individuele basis gemaakte afspraak betreffende een primaire arbeidsvoorwaarde. De bestuurder stelt dat uit de overgelegde stukken aan de Bedrijfscommissie blijkt dat tussen de ondernemingsraad en de bestuurder een groot verschil van mening bestaat over de zwaarte van de functie en de specifieke ontwikkelingstaken per clustermanager, waarmee ook gelijk het verschil van mening over de beloning is verklaard. De bestuurder geeft ter zitting aan dat het in casu een (nog) niet bestaande functie betrof, waarvan het karakter van de functie op het moment van indeling nog niet duidelijk was. De bestuurder stelt dat de afspraken over ontwikkeltaken en de te leveren prestaties door de clustermanagers rechtvaardigen dat de functie in functiegroep 70 wordt ingeschaald. Verder geeft de bestuurder aan dat de functiebeschrijving, en daarmee ook de weging van de functie, zich met name richt op de geldende (en daarmee per clustermanager verschillende) ontwikkeltaken en resultaatgebieden. Deze laatste zijn volgens de bestuurder van wezenlijk belang voor het concretiseren en realiseren van de beleidsdoelstellingen van de Stichting. Centraal in deze nota staat de regiovisie van de Stichting: Het realiseren van een evenwichtige spreiding van de voorzieningen over het verzorgingsgebied van de Stichting en het functioneren vanuit regionale netwerken van zorg en onderwijs. Een uitvloeisel hiervan is het inrichten van de organisatie conform een regiomodel.Met betrekking tot de tijdelijkheid geeft de bestuurder aan dat de functie van clustermanager voorshands tijdelijk is. Het is de bedoeling dat er voor de invoering van de regionale verdeling in 2008, of zoveel eerder, een evaluatie zal gaan plaatsvinden om de uiteindelijke richting vast te stellen.Zodra de regionalisering zal zijn doorgevoerd, houdt de functie van clustermanager op te bestaan.In de lijn met de tijdelijkheid van de functie kent ook de honorering een tijdelijk karakter. Als de arbeidsplaats van één of meerdere clustermanagers wordt opgeheven en de betrokken medewerker een lagere functie aanvaardt, wordt ook de salariëring afgebouwd.Een en ander is volgens de bestuurder vastgelegd in de individuele arbeidsovereenkomst van de huidige twee clustermanagers conform de met de ondernemingsraad gemaakte afspraken.De ondernemingsraad beschouwt de door de bestuurder naar voren gebrachte argumenten als een poging om de toepasselijkheid van artikel 27 WOR te omzeilen. Reden voor de ondernemingsraad de bemiddeling van de Bedrijfscommissie in te roepen.

Gehoord hebbende de toelichting op de stukken van zowel de ondernemingsraad als de Raad van Bestuur en de toelichting op de gestelde vragen stelt de commissie unaniem vast dat er in de onderhavige kwestie drie elementen zijn te onderscheiden:De commissie constateert vooraf dat er sprake is van een nieuwe functie voor drie clustermanagers. De functie is met toepassing van het FWG-systeem ingedeeld in schaal 65. In de praktijk is de functie echter ingeschaald in FWG 70. De commissie stelt vast dat er sprake is van een afwijking van de niveau-indicatie van het systeem, hetgeen volgens het FWG-protocol is toegestaan indien er gemotiveerde redenen zijn.De commissie constateert bovendien dat de bestuurder op voorhand een afbouwregeling heeft afgesproken met de clustermanagers.

Ten aanzien van de toepassing van artikel 27 WORDe commissie is van oordeel dat er geen sprake is van een besluit tot wijziging, vaststelling of intrekking van een in artikel 27 lid 1 genoemde regeling. Het belonings- of functiewaarderingssysteem is volgens de commissie niet aangepast. De instemming van de ondernemingsraad is derhalve niet vereist.

48

Page 49: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

Ten aanzien van de toepassing van de maatregel tot inschaling in functiegroep 70De commissie stelt vast dat de Raad van Bestuur geen gebruik heeft gemaakt van de instrumenten die de CAO Ziekenhuizen biedt om een tijdelijke beloning toe te passen. De commissie wijst in dit kader op de mogelijkheid om de functie tijdelijk in te delen totdat er meer duidelijkheid zou zijn over de functie-elementen.Daarnaast wijst de commissie erop dat er andere (CAO) instrumenten zijn om de beloning aan te passen aan het door de werkgever noodzakelijk geachte beloningsniveau (o.a. arbeidsmarkttoeslag).

Ten aanzien van de afbouwregelingDe commissie is van mening dat er sprake is van een tijdelijke functie van de clustermanagers die in 2008 of zoveel later komt te vervallen. Naar het oordeel van de commissie is het formeel niet vereist dat de bestuurder afspraken maakt over een afbouwregeling van het salaris na afloop van de functietermijn. Nu de Raad van Bestuur een afbouwregeling overeengekomen is met de clustermanagers, had hij deze vooraf ter instemming dienen voor te leggen aan de ondernemingsraad.De commissie is van mening dat de afbouwregeling aangemerkt dient te worden als een besluit in de zin van artikel 27 lid 1 onder c van de WOR. De commissie is in zijn advies niet inhoudelijk ingegaan op de afbouwregeling.De commissie hanteert hiervoor de volgende argumenten:1. De regeling is niet ter instemming voorgelegd aan de ondernemingsraad2. Er zijn individuele afspraken gemaakt met de clustermanagers3. De ondernemingsraad heeft de afbouwregeling in zijn verzoekschrift niet ter discussie gesteld.

Op grond van bovengenoemde overwegingen doet de commissie het navolgende bemiddelingsvoorstel.a. De Raad van Bestuur past de beschrijving van de onderhavige functies aan de werkelijke situatie en

deelt deze in conform het FWG-systeem.b. De Raad van Bestuur legt in toekomstige situaties een afbouwregeling met algemene strekking ter

instemming voor aan de ondernemingsraad.Terug naar het begin van overzicht geschillen

Artikel 27 eerste lid onder d WOR (rookverbod)Eind 2001 verzoekt de ondernemer de ondernemingsraad schriftelijk instemming te verlenen aan zijn besluit het hoofdgebouw en alle bijgebouwen rookvrij te verklaren. De ondernemer heeft dit besluit genomen in navolging van het overheidsbeleid en als onderdeel van het toekomstige bedrijfshulpverleningsplan. In zijn toelichting geeft de ondernemer aan te willen aansluiten bij de Tabakswet waarin wordt geregeld dat er niet mag worden gerookt in openbare gebouwen. De gebouwen en kantoren van de stichting kunnen als zodanig worden aangemerkt. Het rookverbod zal gaan gelden voor alle medewerkers, bezoekers en huurders. De ondernemer is van mening dat alle medewerkers recht hebben op een rookvrije werkplek. Voorts heeft de stichting als gezondheidsorganisatie een voorbeeldfunctie.In het hoofdgebouw zou een rookruimte gerealiseerd kunnen worden. De ondernemer is hier echter geen voorstander van, omdat a. er sprake is van een krappe huisvesting; b. er verlies aan arbeidstijd zou ontstaan wanneer een fervent roker steeds naar de rookruimte gaat en c. hij met betrekking tot het rookbeleid een uniforme regeling binnen de gehele stichting wil toepassen.Na een bespreking van het instemmingsverzoek in zijn eigen vergadering laat de ondernemingsraad de ondernemer weten nog niet in te kunnen stemmen met het verzoek. De raad staat achter het voornemen een rookverbod in te stellen, maar vindt dat er ruimte beschikbaar moet komen in elk gebouw van de stichting waar rokers terecht kunnen.

In zijn schriftelijke reactie handhaaft de ondernemer zijn standpunt dat alle gebouwen rookvrij moeten worden verklaard. Het realiseren van rookruimtes is vanwege de krappe huisvesting niet mogelijk. Zelfs al zou in het hoofdgebouw een rookruimte kunnen worden aangewezen, dan geldt het principe “gelijke monniken, gelijke kappen”, hetgeen in dit verband wil zeggen dat als de medewerkers in de regio niet mogen roken dit ook moet gelden voor de medewerkers uit het hoofdgebouw. De ondernemer vraagt de ondernemingsraad zijn verzoek nogmaals in overweging te nemen.Enkele weken later meldt de ondernemingsraad de ondernemer wederom nog niet in te kunnen stemmen met het verzoek inzake het algemeen rookverbod. Hoewel de raad zich kan vinden in een rookverbod, blijft hij bij zijn mening dat er in de gebouwen waar het mogelijk is een rookruimte moet worden gecreëerd. Uit de reactie van de ondernemer hierop blijkt dat hij bezwaren heeft tegen het

49

Page 50: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

creëren van rookruimten in de gebouwen waar dat mogelijk zou zijn, omdat het rookverbod zijns inziens dan een volstrekt willekeurig karakter krijgt.Verwijzend naar de uitzonderingsregels van de Tabakswet zou alleen in de kantine van het hoofdgebouw een rookruimte kunnen worden gecreëerd. Dit is echter geen optie voor de ondernemer, omdat in de kantine geluncht wordt door mensen die niet roken. Vervolgens vraagt hij de raad nogmaals instemming te verlenen aan zijn verzoek betreffende een algeheel rookverbod.De ondernemingsraad reageert hier op dat hij bij zijn standpunt blijft dat er voor rokers een rookruimte moet worden gecreëerd, waarna de ondernemer de ondernemingsraad mededeelt dat hij naar aanleiding van de afwijzing van zijn verzoek om over te gaan tot een algeheel rookverbod zonder het instellen van aparte rookruimten juridisch advies heeft gevraagd. Hij verzoekt de raad kennis te nemen van dit advies en een reactie te geven. De ondernemer kondigt aan de Bedrijfscommissie in te schakelen indien de raad zijn standpunt niet wijzigt.De ondernemingsraad bespreekt de brief van de ondernemer alsmede de bijlage in zijn volgende vergadering, doch dit leidt niet tot andere inzichten. Dit wordt de ondernemer schriftelijk medegedeeld. In zijn brief vraagt de raad de ondernemer alvorens de zaak bij de Bedrijfscommissie aanhangig te maken een onafhankelijk onderzoek te laten instellen naar de mogelijkheden van het creëren van rookruimten in de gebouwen van de stichting. De ondernemer wenst op deze vraag niet in te gaan en richt zich vervolgens tot de Bedrijfscommissie. In zijn bemiddelingsverzoek meldt de ondernemer dat hij wettelijk verplicht is een rookverbod in te stellen en dat hij daarbij niet gehouden is aparte rookruimten in te richten. Met betrekking tot het inrichten van rookruimten geeft de ondernemer aan dat hiertoe de nodige financiële middelen ontbreken en dat zwaarwegende bedrijfsorganisatorische en bedrijfseconomische overwegingen zich daartegen verzetten.Gevraagd naar zijn reactie op het bemiddelingsverzoek volstaat de ondernemingsraad met de mededelingen dat het hem niet duidelijk is waarom de ondernemer aan zijn verzoek tot het laten uitvoeren van een onafhankelijk onderzoek naar het creëren van rookruimten geen gehoor heeft willen geven en dat de ‘zwaarwegende bedrijfsorganisatorische en bedrijfseconomische overwegingen’ aan hem niet bekend zijn gemaakt.Desgevraagd laat de ondernemer de Bedrijfscommissie weten, wat hij onder de zwaarwegende bedrijfsorganisatorische en bedrijfseconomische redenen verstaat. Dit zijn de volgende.- Omdat de bijgebouwen te klein zijn voor het instellen van aparte rookruimten zou het aanzienlijke

kosten met zich meebrengen om deze toch te kunnen realiseren;- Gelet op het voorgaande is vanuit het oogpunt van een uniform personeelsbeleid besloten om ook

voor het hoofdgebouw niet over te gaan tot het creëren van een aparte rookruimte;- De ruimte voor het instellen van een rookruimte ontbreekt;- Een rookruimte zou, zeker voor het kantoorpersoneel, kunnen leiden tot ernstig productieverlies.De ondernemer wil niet onvermeld laten dat hij gefuseerd is en dat de fusiepartner een algeheel rookverbod kent dat met instemming van de ondernemingsraad is ingevoerd.Voor de ondernemer geldt ook hier het principe van “gelijke monniken, gelijke kappen”.Desgevraagd motiveert de ondernemingsraad zijn keuze voor het instellen van rookruimten als volgt.- De ondernemingsraad vertegenwoordigt ook de rokende medewerkers;- Rokende medewerkers hebben dan de gelegenheid te roken zonder dat andere medewerkers hier

last van hebben;- Voorkomen kan worden dat medewerkers buiten bij de ingangen en op het terrein van de gebouwen

van de organisatie staan te roken.De Geschillencommissie van de Kamer Verpleging, Verzorging en Thuiszorg heeft tijdens de behandeling van de zaak vastgesteld dat het geschil, nu beide partijen het eens zijn over de invoering van een algeheel rookverbod, in essentie gaat om de vraag of er al dan niet op de plaatsen waar dat mogelijk is rookruimte(n) moet(en) worden gerealiseerd. Vanaf de bekendmaking van het voornemen tot het invoeren van een algeheel rookverbod blijkt dat de ondernemer onder geen beding van plan is deze ruimte(n) te creëren, terwijl de ondernemingsraad vanaf het eerste instemmingsverzoek aan het algemene rookverbod de voorwaarde verbindt dat er in de gebouwen waar dat mogelijk is een rookruimte moet worden gerealiseerd. Dit geeft de Geschillencommissie de indruk dat de standpunten van beide partijen in deze zaak - zeker na de lange tijd die sinds het eerste instemmingsverzoek is verstreken - onwrikbaar zijn.De Bedrijfscommissie is verzocht tussen partijen te bemiddelen in het tussen partijen gerezen geschil. Bij een bemiddeling zal naar een voor beide partijen aanvaardbare oplossing moeten worden gezocht. Omdat a. de meningen van partijen verstard lijken; b.er haars inziens geen middenweg bestaat tussen het al dan niet creëren van rookruimte(n) en c. omdat er na de fusie een nieuwe situatie is ontstaan, acht de Geschillencommissie het niet mogelijk te bemiddelen in de voorgelegde kwestie. Zij kan dan ook niet anders dan volstaan met de constatering dat de ondernemer zijn besluit inzake het algehele

50

Page 51: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

rookverbod heeft genomen in navolging van het overheidsbeleid en dan met name op grond van de bepalingen in de Tabakswet. Deze wet richt zich op de publiektoegankelijke ruimten en de ruimten voor gemeenschappelijk gebruik, doch vooralsnog niet op de werkplekken. Door beide partijen is geen nuancering tussen deze twee soorten ruimten aangebracht: zowel de ondernemer als de ondernemingsraad zijn voorstander van een algeheel rookverbod. Het geschil dat is gerezen spitst zich toe op de vraag of er al dan niet rookruimten moeten worden gecreëerd. De ondernemer is van oordeel dat hij hiertoe niet verplicht kan worden. Gelet op de huidige wettelijke regelgeving kan de Geschillencommissie niet anders dan dit standpunt van de ondernemer als juist erkennen.Terug naar het begin van overzicht geschillen

Artikel 27, eerste lid onder e, artikel 2.2 lid 2 CAO V&V (afsluiten contracten voor bepaalde tijd)In oktober 2003 meldt de ondernemingsraad schriftelijk aan de bestuurder dat hem is gebleken dat de ondernemer sinds enige tijd arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aangaat. De ondernemingsraad verklaart het besluit om arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd af te sluiten nietig en verzoekt de bestuurder geen handelingen te verrichten die in strijd zijn met de nietigverklaring. De ondernemingsraad beroept zich hierbij op het toenmalige artikel 3 leden 1 en 2 van de CAO Verpleeg- en Verzorgingshuizen (CAO V&V) en op artikel 27 lid 5 WOR.Tijdens het daaropvolgende overleg geeft de bestuurder aan dat de ondernemer in principe arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aanbiedt, tenzij. Deze contracten bieden namelijk de nodige flexibiliteit, hetgeen nodig is omdat er behoefte is aan regelmatige bijstelling als gevolg van wet- en regelgeving alsook door de schommelingen in de inzet van medewerkers. Voor bepaalde functies geldt bovendien dat het niet mogelijk is om na 2 maanden proeftijd te bepalen of de kandidaat voldoet. Omdat niet duidelijk is hoe de tekst van de nieuwe CAO gaat luiden besluiten partijen de invoering hiervan af te wachten en daarna het onderwerp wederom aan de orde te stellen.In de overlegvergadering van juni 2004 maakt de ondernemingsraad de bestuurder erop attent dat ook in de nieuwe CAO wordt gesteld dat arbeidsovereenkomsten als regel voor onbepaalde tijd moeten worden aangegaan en dat van deze regel alleen met instemming van de ondernemingsraad kan worden afgeweken. De bestuurder stelt dat hierop beleid moet worden gemaakt, dat vervolgens ter instemming aan de ondernemingsraad moet worden voorgelegd.Nadat de ondernemingsraad heeft geconstateerd dat de ondernemer in toenemende mate overgaat tot het aangaan van arbeidsovereenkomsten voor de duur van een jaar merkt de bestuurder tijdens de overlegvergadering van september 2004 op dat de ondernemer niet meer jaarlijks zeker kan zijn van de productie overeenkomsten met de ziektekostenverzekeraars. Deze onzekerheid brengt met zich mee dat men voorzichtig moet zijn met het aannemen van medewerkers. De bestuurder zegt toe dat aan de ondernemingsraad een verzoek tot instemming zal worden voorgelegd.In oktober 2004 ontvangt de ondernemingsraad het verzoek instemming te verlenen aan het afsluiten van contracten voor bepaalde tijd voor nieuwe medewerkers van de stichting. Contracten worden afgesloten voor bepaalde tijd, tenzij in het belang van de ondernemer anders moet worden beslist.In de overlegvergadering van eind oktober 2004 wordt over het instemmingsverzoek gesproken. De ondernemingsraad stelt dat hij reeds in oktober 2003 kenbaar heeft gemaakt dat het afsluiten van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in strijd is met de CAO, tenzij hierover afspraken zijn gemaakt met de OR. Ondanks de strijdigheid met de CAO worden nog altijd arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd afgesloten. De bestuurder geeft aan dat naast het aangaan van contracten voor onbepaalde tijd altijd al is gewerkt met overeenkomsten voor bepaalde tijd, doch dat deze handelwijze nooit is geformaliseerd. De laatste tijd worden arbeidsovereenkomsten afgesloten voor bepaalde tijd, tenzij. De reden hiervoor is de onzekere financiële situatie en de steeds wijzigende wet- en regelgeving. Door te werken met bepaalde tijdscontracten ontstaat een zekere flexibiliteit. Deze flexibiliteit wordt volgens de ondernemingsraad ook bereikt door het afsluiten van min-max contracten.Partijen besluiten nog voor afloop van het jaar nadere afspraken te zullen maken.In november 2004 laat de ondernemingsraad de bestuurder schriftelijk weten niet in te kunnen stemmen met zijn besluit tot het afsluiten van contracten voor bepaalde tijd voor alle nieuwe medewerkers van de stichting. De raad doet vervolgens het voorstel om voor bepaalde functies, te weten leden van het managementteam, locatie-, dienst- en afdelingshoofden en artsen, wel over te gaan tot afsluiten van contracten voor de duur van een jaar. Bij verlenging dient betrokkenen een contract voor onbepaalde tijd aangeboden te worden.Tijdens de overlegvergadering van december 2004 benadrukt de bestuurder de noodzaak van flexibiliteit en stelt hij dat hij als regel iedere medewerker een contract voor bepaalde tijd wil aanbieden met daarin een aantal evaluatiemomenten. Hierop moet nog beleid worden gemaakt. Over het aantal malen dat een tijdelijk contract kan worden verlengd is nog discussie mogelijk. De ondernemingsraad

51

Page 52: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

kan zich niet in het standpunt van de bestuurder vinden en zal een en ander intern bespreken, waarna teruggekoppeld zal worden naar de bestuurder.In januari 2005 laat de ondernemingsraad de bestuurder nogmaals weten niet in te kunnen stemmen met het afsluiten van contracten voor bepaalde tijd voor nieuwe medewerkers van de stichting. De raad is van mening dat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd leidt tot een vacature die weer ingevuld wordt met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Dit heeft naar de mening van de ondernemingsraad bepaalde consequenties voor de afdelingen, zoals gebrek aan continuïteit/personeelsverloop, steeds weer inwerken van nieuwe collega’s, onrust onder de cliënten, wegvallen van de noodzaak om medewerkers te begeleiden of te coachen als er problemen zijn, gevaar van willekeur, onzekerheid voor de medewerkers en het ziekteverzuim, dat een rol zou kunnen spelen bij het al dan niet verlengen van een arbeidsovereenkomst.In maart schrijft de raad aan de bestuurder dat er ondanks het feit dat hij geen instemming heeft verleend aan het besluit van de ondernemer tot het afsluiten van contracten voor bepaalde tijd deze contracten toch worden aangeboden. Naar de mening van de ondernemingsraad is dit in strijd met artikel 2.2 CAO V&V en artikel 27 WOR. De raad kondigt aan dat hij zich tot de Bedrijfscommissie zal wenden met het verzoek te bemiddelen.De Geschillencommissie van de Kamer Verpleging, Verzorging en Thuiszorg heeft vastgesteld dat tussen partijen niet wordt betwist dat de artikelen 2.2 CAO V&V alsmede 27 WOR op onderliggende zaak van toepassing zijn. Artikel 2.2 CAO V&V bepaalt in zijn eerste lid dat de arbeidsovereenkomst als regel voor onbepaalde tijd wordt aangegaan. Van deze regel kan de werkgever in overleg met de OR conform artikel 27 WOR afwijken (lid 2), dat wil zeggen dat de werkgever de instemming van de ondernemingsraad nodig heeft.Nadat de ondernemingsraad had geconstateerd dat er veelvuldig arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd door de ondernemer werden afgesloten en hij de bestuurder opmerkzaam maakte op artikel 2.2 CAO V&V, heeft deze laatste dan ook terecht de ondernemingsraad verzocht zijn instemming te verlenen aan het besluit tot het afsluiten van contracten voor bepaalde tijd met nieuwe medewerkers. Het instemmingsverzoek is echter te laat door de ondernemer gedaan. In zijn reactie in de richting van de Bedrijfscommissie geeft de bestuurder aan dat er sinds lange tijd arbeidscontracten voor bepaalde tijd zijn aangegaan. Dit gebeurde, zo valt uit de brief van de bestuurder op te maken, echter incidenteel, namelijk gedurende de perioden dat de arbeidsmarkt krapper was, zodat er geen sprake hoeft te zijn van strijdigheid met het huidige lid 1 van artikel 2.2 CAO V&V. Dit artikellid regelt immers dat de arbeidsovereenkomsten ‘als regel’ voor onbepaalde tijd moeten worden aangegaan. Het zinsdeel ‘als regel’ suggereert dat er incidenteel van deze eis kan worden afgeweken.Op een gegeven moment lijkt de ondernemer niet meer incidenteel arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aan te gaan, doch gebeurt dit structureel: de bestuurder vertelt in de overlegvergadering van december 2003 dat de ondernemer in principe arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aanbiedt, tenzij. De uitzondering is derhalve in de loop der tijd regel geworden. De ondernemer heeft echter verzuimd zijn beleidswijziging, die afgezien van het bepaalde in artikel 2.2 lid 2 CAO V&V ook op grond van artikel 27 lid 1e WOR instemmingsplichtig is, ter instemming voor te leggen aan de ondernemingsraad. Nadat de raad hem heeft gewezen op artikel 2.2. lid 2 CAO V&V voldoet de ondernemer aan zijn verplichting en vraagt hij de raad in oktober 2004 alsnog – zij het in een te laat stadium - instemming te verlenen aan zijn nieuwe beleidslijn. De Bedrijfscommissie heeft moeten constateren dat het instemmingsverzoek niet voldoet aan de vereisten die het tweede lid van artikel 27 WOR hieraan stelt: het overzicht voor de beweegredenen voor en de gevolgen van het besluit ontbreken. Dit lijkt voor de raad echter geen bezwaren op te leveren, want deze neemt het verzoek in behandeling en weigert er vervolgens mee in te stemmen. Dit laatste heeft tot gevolg dat de ondernemer niet mag afwijken van het bepaalde in artikel 2.2 lid 1 CAO V&V (het als regel afsluiten van arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd) en dat hij derhalve geen uitvoering mag geven aan zijn besluit tot het afsluiten van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd met nieuwe medewerkers.Terug naar het begin van overzicht geschillen

Instemmingsrecht artikel 27 eerste lid onder e WOR en hoofdstuk 2, art. 2 CAO GGZ (aanstellingsbeleid)Bij de fusiebesprekingen in 2000 tussen een drietal stichtingen is overeengekomen dat de medezeggenschapsstructuur in de fusieorganisatie uit drie ondernemingsraden en een centrale ondernemingsraad zou bestaan.Sinds het najaar 2002 wordt, mede op verzoek van de COR, extra aandacht besteed aan het harmoniseren van diverse regelingen en werkwijzen op het gebied van

52

Page 53: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

personeelsmanagement zoals die bij de oorspronkelijke fusiepartners van kracht waren.In het kader van de harmonisatie heeft de Raad van Bestuur een regeling aanstellings- en plaatsingsbeleid op 5 januari 2004 ter instemming voorgelegd aan de COR.Na meerdere malen met elkaar in overleg te zijn getreden, heeft de Raad van Bestuur per email van 26 mei 2004 de COR een aangepast Aanstellings- en plaatsingsbeleid aangeboden. Deze aangepaste versie van juli 2004 is bijgesteld op een aantal onderdelen die nog onderwerp van bespreking waren.

Bij schrijven van 22 maart en 14 juni 2004 heeft de COR aangegeven niet in te kunnen stemmen met de regeling.Partijen blijven van mening verschillen over de vraag of de werkgever in het aanstellingsbeleid de mogelijkheid dient te verkrijgen bij een deel van de vacatures de aanstellingsduur in eerste instantie een jaar te laten zijn met de intentie, bij gebleken geschiktheid, deze om te zetten in een aanstelling voor onbepaalde tijd.De COR meent dat het voorstel van de Raad van Bestuur in strijd is met de CAO GGZ (hoofdstuk 2, artikel 2 eerste lid) en het Burgerlijk Wetboek.Conform de CAO worden medewerkers in de regel voor onbepaalde tijd aangesteld. De COR is voorts van mening dat bij het aangaan van een overeenkomst voor onbepaalde tijd een proeftijd kan worden overeengekomen van ten hoogste twee maanden zoals in artikel 652 van het Burgerlijk Wetboek wordt gesteld.De COR geeft aan dat de enige uitzondering op het "in de regel" waarin de COR zich kan vinden, verwoord staat in artikel 2.2. van de regeling.De Raad van Bestuur is van mening dat de CAO de mogelijkheid toelaat afwijkingen van toepassing te laten zijn. De Raad van Bestuur geeft aan bij de binnen de betrokken instelling al jaren geldende praktijk aan te sluiten.De voorgestelde afwijking wordt volgens de Raad van Bestuur geclausuleerd door de beperking "beginnende beroepsbeoefenaars in de instelling". De Raad van Bestuur geeft aan deze beleidslijn in het belang van (de kwaliteit van werken binnen) de instelling is. In de missie staat geschreven: "De Stichting wil tenslotte een uitstekende werkgever zijn, die opereert vanuit het besef dat de kwaliteit van de medewerkers de basis vormt voor het succes van de instelling als geheel". De Stichting wenst te investeren in (de kwaliteit van) haar medewerkers. De werving en selectie, als ook het aanstellingsbeleid, vormt hierin een onmiskenbare (eerste) schakel.Verder voert de Raad van Bestuur aan dat het werken binnen de Stichting zodanig specifiek is dat niet in alle gevallen binnen twee maanden beoordeeld kan worden of de sollicitant aan de in de vacature vermelde functie-eisen voldoet. De Raad van Bestuur staaft dit laatste door er op te wijzen dat vanaf 2003 in drie gevallen is voorgekomen dat de werkgever moest vaststellen dat de functie niet naar tevredenheid werd uitgeoefend. Het omzetten dan wel beëindigen van de arbeidsovereenkomst heeft in deze gevallen veel energie en kosten van de werkgever geëist.

Bovendien wijst de Raad van Bestuur er op dat de betreffende passage naar schatting op ca. een kwart van de nieuwe aanstellingen betrekking zal hebben en uiteindelijk slechts een zeer klein deel van de medewerkers betreft. De Raad van Bestuur is van oordeel dat de voorgestane beleidslijn goed te begrijpen is onder de formulering "in de regel"; er wordt slechts uitzondering gemaakt voor een welomschreven groep.

Onder het aanstellingsbeleid vallen alle regelingen voor het werven en het selecteren van medewerkers, zoals bijvoorbeeld de interne en externe sollicitatieprocedure. Ook een wijziging ten aanzien van een specifiek beleid met betrekking tot het werven van personeel uit bepaalde doelgroepen valt hieronder. Volgens artikel 27, lid 1e van de WOR heeft de ondernemingsraad het instemmingsrecht inzake regelingen die getroffen worden met betrekking tot dit onderwerp. Wanneer een ondernemer een regeling wil treffen in het kader van het vervullen van vacatures moet hij eerst de instemming van de ondernemingsraad vragen.

De commissie stelt vast dat partijen na langdurig overleg van mening blijven verschillen over de beleidslijn in artikel 2.1 van de regeling aanstellings- en plaatsingsbeleid: "Beginnende beroepsbeoefenaars in de instelling, die worden aangesteld met de bedoeling om dat voor bepaalde tijd te laten zijn, beginnen met een tijdelijk dienstverband van 1 jaar".

Op grond van artikel 2, eerste lid, hoofdstuk 2 van de CAO GGZ wordt een arbeidsovereenkomst in de regel aangegaan voor onbepaalde tijd. Het verschil van mening spitst zich toe op de interpretatie van

53

Page 54: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

het begrip "in de regel" in voornoemd artikel in de CAO. Naar de mening van de COR is de beleidslijn van de Raad van Bestuur in strijd met de CAO GGZ en het Burgerlijk Wetboek.

De commissie is van oordeel dat de CAO het toelaat dat een werkgever in afwijking van artikel 2, eerste lid met de werknemer een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kan aangaan op basis van een regeling waarmee de ondernemingsraad conform artikel 27 WOR heeft ingestemd.

Als de ondernemingsraad geen instemming geeft aan het voorgenomen besluit kan een ondernemer van zijn besluit afzien of de Kantonrechter vragen of deze toestemming wil geven om het besluit te nemen.Hierop is de procedure van artikel 36 van de Wet op de ondernemingsraden van toepassing; dat wil zeggen dat eerst de Bedrijfscommissie moet worden ingeschakeld voor bemiddeling en advies.

De Bedrijfscommissie stelt vast dat de voorliggende regeling niet in strijd is met de CAO GGZ en het Burgerlijk Wetboek.De CAO laat immers ruimte toe voor een nadere invulling op ondernemingsniveau.

De Raad van Bestuur beargumenteert dat de complexiteit van de functies in een specialistische sector als onderhavige Stichting maakt dat een adequate inschatting binnen twee maanden welhaast onmogelijk is, ondanks heldere functiebeschrijvingen en selectiecriteria.De Raad van Bestuur heeft met voorbeelden aangegeven dat de voorgestane beleidslijn in het belang van de kwaliteit van werken binnen de organisatie is. Bovendien zou binnen de betrokken divisie reeds jaren gebruik gemaakt worden van deze beleidslijn.

De COR meent dat de CAO stelt dat "in de regel medewerkers worden aangenomen voor onbepaalde tijd". De COR ziet niet het nut en de noodzaak in om van deze regel af te wijken.De commissie merkt echter op dat een nadere onderbouwing van deze stellingname ontbreekt.

Alle relevante feiten en de argumenten van beide partijen in aanmerking genomen, meent de commissie dat het in de praktijk niet ongebruikelijk en oneigenlijk is dat arbeidsovereenkomsten worden aangeboden voor bepaalde tijd.Terug naar het begin van overzicht geschillen

Instemmingsrecht artikel 27 eerste lid onder f WOR (personeelsopleiding)Bij de fusiebesprekingen in 2000 tussen een drietal stichtingen is overeengekomen dat de medezeggenschapsstructuur in de fusieorganisatie uit drie ondernemingsraden en een centrale ondernemingsraad zou bestaan.Per 1 januari 2004 zijn de oorspronkelijke drie locaties omgevormd naar divisies.

De divisies worden bestuurd door een duale divisiedirectie.Op Stichtingniveau wordt het opleidingsbeleid voor meerdere jaren vastgelegd. Dit is ter instemming aan de COR aangeboden. De nota Opleidingsbeleid bevat de opleidingsvisie van de Stichting, voorts zijn taakstelling en werkwijze van de afdeling opleidingen beschreven. Ook is in de nota een reglement voor individuele opleidingsaanvragen opgenomen. De Raad van Bestuur stelt jaarlijks ook een opleidingsbudget vast voor de afzonderlijke divisies. De opleidingsplannen worden jaarlijks per divisie binnen het kader van het opleidingsbeleid en op basis van het opleidingsbudget opgesteld. In dit opleidingsplan wordt, uitgaande van het divisiebelang, de aanwending van het opleidingsbudget op hoofdlijnen ingevuld. Vervolgens wordt op basis van het opleidingsplan vastgesteld of en zo ja onder welke voorwaarden de medewerker in aanmerking komt voor de toekenning van een vergoeding van opleidingskosten. De drie oorspronkelijke instellingen kenden onderscheiden wijzen waarop uitvoering werd gegeven aan personeelsopleiding. Binnen een divisie werd de ondernemingsraad conform artikel 27 van de WOR jaarlijks betrokken bij de vaststelling van het opleidingsplan. Bij schrijven van 3 februari 2004 heeft de bestuurder van de betrokken divisie het opleidingsplan ter advisering aan de ondernemingsraad voorgelegd.De ondernemingsraad meent dat het opleidingsplan ter instemming dient te worden aangeboden. Het opleidingsplan is een besluit van algemene strekking dat voor herhaalde toepassing vatbaar is. In het opleidingsplan dat per divisie wordt vastgesteld worden keuzes gemaakt ten aanzien van het aan de divisie toegekende opleidingsbudget. Zo wordt in het opleidingsplan een verdeling vastgesteld van het aantal geplande opleidingen over de verschillende groepen in de onderneming werkzame personen en

54

Page 55: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

het kostenbeslag dat met de opleidingen is gemoeid. Het feit dat er op divisieniveau dergelijke keuzes kunnen worden gemaakt, impliceert dat er sprake is van een beleidsvrijheid en dat er op divisieniveau besluiten worden genomen als bedoeld in artikel 27 lid 1 sub f van de WOR, aldus de ondernemingsraad.Na meerdere malen hierover overlegd en gecorrespondeerd te hebben, roept de ondernemingsraad bij schrijven van 7 april 2004 de nietigheid in van het voorgenomen besluit betreffende het opleidingsplan. De ondernemingsraad heeft op 7 juni 2004 nogmaals de bestuurder gevraagd zijn standpunt terzake te wijzigen. De ondernemingsraad voelde zich gesteund door een advokatenbureau.Parallel aan deze discussie heeft de ondernemingsraad de kwestie aan de COR voorgelegd,Hierop heeft de COR de Raad van Bestuur verzocht om de separate divisieopleidingsplannen ter instemming voor te leggen aan de divisieondernemingsraden.

De Raad van Bestuur is van oordeel dat de notitie Opleidingsbeleid en de jaarplansystematiek van de Stichting het kader biedt waartegen opleidingsaanvragen en opleidingsaanbod vorm krijgt.

De notitie Opleidingsbeleid valt te bezien als een regeling op het gebied van de personeelsopleiding.Bewust is er voor gekozen het opleidingsbeleid te laten aansluiten bij de door de medewerker en (werk)organisatie ervaren opleidingswensen- en knelpunten. De Raad van Bestuur meent dat de divisieopleidingsplannen geen regelingen zijn zoals bedoeld in artikel 27 van de WOR. Daarbij tekent de Raad van Bestuur aan er wel prijs op te stellen de opvattingen van de ondernemingsraad omtrent de divisiejaarplannen te vernemen.De Raad van Bestuur hecht eraan te benadrukken dat de jaarplansystematiek met zich meebrengt dat door de divisiedirectie, mede op basis van afdelingsjaarplannen en na bespreking in de divisie, een conceptdivisiejaarplan wordt opgesteld en aan de Raad van Bestuur aangeboden. Deze beoordeelt vervolgens de conceptjaarplannen van de verschillende divisies en diensten in samenhang, hetgeen tot bijstelling in de jaarplannen kan leiden. Deze bijstelling kan zich ook uitstrekken over de opleidingsparagraaf c.q. de hierin aangegeven toedeling van middelen.

Het niet verlenen van het instemmingsrecht is reden voor de ondernemingsraad de bemiddeling in te roepen van de Bedrijfscommissie.

Advies van de BedrijfscommissieArtikel 27, lid 1 sub f van de WOR regelt het instemmingsrecht, wanneer een regeling op het gebied van personeelsopleiding wordt vastgesteld, gewijzigd of ingetrokken.

Bij de beantwoording van de vraag of een divisie-opleidingsplan ter instemming aan de ondernemingsraad dient te worden voorgelegd, moet de Bedrijfscommissie vooreerst nagaan of een opleidingsplan aangemerkt kan worden als een besluit van algemene strekking, zoals bedoeld wordt in artikel 27 lid 1 sub f van de WOR. Het feit dat de regeling herhaald wordt toegepast en betrekking heeft op een groep medewerkers van een divisie duidt naar de mening van de Bedrijfscommissie op een regeling.

Een kaderregeling die op een lager niveau in de onderneming moet worden ingevuld, valt onder het instemmingsrecht van de op het hogere niveau bevoegde medezeggenschapsorgaan, in casu de COR. Een beleidsruimte voor een nadere "invulling" valt onder het instemmingsrecht van een op een lager niveau betrokken ondernemingsraad. Blijkens de nota Opleidingsbeleid kan het instellingsbelang doorslaggevend zijn bij de vraag in welke mate een opleiding wordt vergoed en onder welke voorwaarden een opleiding kan worden gevolgd.

De commissie stelt vast dat in dit kader een aantal aspecten zijn beslag kan krijgen in het opleidingsplan van de betrokken divisie, zoals: het aantal medewerkers dat een opleiding gaat volgen, de verdeling van het aantal geplande opleidingen over de disciplinegroepen en het kostenbeslag dat met de opleidingen is gemoeid.De bedrijfscommissie ziet het vervolgens als een taak van de ondernemingsraad om er op toe te zien dat daarbij een evenwichtige afweging plaatsvindt van de belangen van de werknemers en het bedrijfsbelang.

Na bestudering van de stukken van de ondernemingsraad en de Raad van Bestuur komt de commissie tot het oordeel dat de nota opleidingsbeleid onder het instemmingsrecht van de ondernemingsraad valt

55

Page 56: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

conform artikel 27 lid 1 sub f WOR en hoofdstuk 11 onder E "studiekosten- en verlof onder punt 3 van de CAO Geestelijke Gezondheidszorg".Terug naar het begin van overzicht geschillen

Artikel 28 WOR artikel 31 eerste lid WOR (verstrekken van werkoverlegverslagen)In het najaar van 2003 heeft de ondernemingsraad besloten concreet vorm te geven aan de zorgtaken van de ondernemingsraad, zoals neergelegd in artikel 28 WOR. Om zijn besluit tot uitvoering te kunnen brengen acht de raad het noodzakelijk dat hij inzage krijgt in (de verslagen van) alle vormen van werkoverleg. Dit deelt hij de bestuurder schriftelijk mede. Tevens verzoekt hij de bestuurder de hoofden c.q. de teamleiders van de diensten, waarin de leden van de raad niet vertegenwoordigd zijn, zoals de keuken en de technische dienst, te informeren over het feit dat de OR-leden de verslagen van het werkoverleg desgevraagd mogen inzien.De bestuurder laat de ondernemingsraad op weten dat hij niet aan het verzoek van de raad kan voldoen. Hij is van mening, dat met het niet verstrekken van de gevraagde notulen, de taken van de raad, zoals deze zijn neergelegd in de WOR, niet in het gedrang zullen komen. De controlerende taak van de ondernemingsraad wordt voldoende afgedekt bij het tot stand komen en gefiatteerd worden van het communicatieschema. Jaarlijks kan en zal de raad schriftelijk kenbaar worden gemaakt hoe het werkoverleg is gerealiseerd in het afgesloten verslagjaar. Met het nog vast te stellen communicatieplan alsmede de vorm en inhoud van (de diverse vormen van) het werkoverleg zal iedere werknemer kunnen toetsen in hoeverre de gemaakte werkafspraken worden nageleefd. Bovendien, zo stelt de bestuurder, staat het iedere werknemer vrij om zich – op persoonlijke titel of namens een dienst/afdeling – te vervoegen bij de ondernemingsraad indien hij/zij van mening is dat het werkoverleg dan wel de afspraken binnen het werkoverleg niet tot stand komen conform de vast te stellen regeling.In zijn reactie op de afwijzing van zijn verzoek verwijst de ondernemingsraad naar artikel 28 WOR, waarin de zorgtaken van de raad staan opgesomd. Voorts benadrukt de raad dat hij geen toezending van de gevraagde stukken wil, maar inzage daarin. Hierbij wordt opgemerkt dat het verzoek niet tot gevolg zal hebben dat een OR-lid elke maand het verslag zal komen lezen, maar dat het betekent dat de raad in principe de mogelijkheid moet krijgen om een dergelijk verslag in te zien op de momenten die voor de raad van belang zijn. De raad vraagt de bestuurder zijn negatieve beslissing te heroverwegen. Deze deelt mede dat hij vasthoudt aan zijn eerder ingenomen standpunt.De opstelling van de bestuurder bevreemdt de ondernemingsraad. In een schrijven maakt de raad de bestuurder attent op artikel 31 WOR, dat de raad een wettelijk recht geeft op alle informatie die de ondernemingsraad redelijkerwijs nodig heeft voor de vervulling van zijn taak. Inzage in de verslagen van werkoverleg acht de raad redelijkerwijs nodig voor de vervulling van zijn taak, met name voor de vervulling van de zorgtaken die zijn neergelegd in artikel 28 WOR. Bij het vervullen van deze zorgtaken is inzage in de verslagen van het werkoverleg onontbeerlijk, omdat op die manier een juist beeld kan worden verkregen van de praktische uitvoering van beleid.Nadat de bestuurder, die zijn eerder ingenomen standpunt handhaaft, heeft geconstateerd dat partijen geen overeenstemming kunnen bereiken richt de ondernemingsraad zich tot de Bedrijfscommissie.De Geschillencommissie van de Kamer Verpleging, Verzorging en Thuiszorg heeft bij de behandeling van de zaak gekeken naar de artikelen 28 en 31 WOR, waarop de raad zich heeft beroepen. In artikel 28 WOR wordt aan de ondernemingsraad een zorgtaak toegekend met betrekking tot een aantal onderwerpen. Eén van die onderwerpen betreft het bevorderen van het werkoverleg (lid 2). De ondernemingsraad kan aan deze specifieke zorgtaak uitvoering geven door 1. aan de ondernemer informatie te vragen op grond van artikel 31 lid 1 WOR; 2. aan de hand van de aldus of ex artikel 31b WOR verkregen informatie de kwestie te bespreken in een overlegvergadering (ex artikel 23 lid 2 WOR) of 3. door aan de ondernemer voorstellen terzake te doen, hetzij op grond van artikel 23 lid 2, hetzij op grond van artikel 23 lid 3 WOR.Artikel 31 lid 1 WOR geeft de ondernemingsraad het recht om van de ondernemer alle inlichtingen en gegevens te vragen die hij voor de vervulling van zijn taak nodig heeft. Daarbij geldt de restrictie dat de ondernemingsraad de gevraagde informatie redelijkerwijze nodig moet hebben voor de vervulling van zijn taak, dat wil zeggen voor de uitoefening van zijn bij of krachtens de wet of andere regeling toegekende bevoegdheden. Dat zijn de in Hoofdstuk IVA van de wet bedoelde bijzondere bevoegdheden maar bijvoorbeeld ook het initiatiefrecht van de ondernemingsraad. Bij een verzoek om informatie moet worden aangegeven voor welke specifieke taak de gevraagde gegevens en inlichtingen noodzakelijk zijn.De Geschillencommissie heeft vastgesteld dat de ondernemingsraad bij zijn verzoek om inzage in de verslagen van het werkoverleg binnen het woonzorgcentrum aan deze laatste voorwaarde heeft

56

Page 57: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

voldaan: de raad heeft aangegeven dat hij de gegevens nodig heeft voor het uitvoeren van zijn zorgtaak met betrekking tot het werkoverleg, zoals bedoeld in artikel 28 lid 2 WOR. Over de vraag of de raad de door hem gevraagde informatie redelijkerwijze nodig heeft voor de vervulling van zijn taak lijkt tussen partijen geen verschil van mening te bestaan. In ieder geval geeft de ondernemer niet aan dat de raad de gevraagde informatie niet redelijkerwijze nodig heeft. Naar het oordeel van de Geschillencommissie moet het antwoord op de vraag bevestigend zijn. Voor het bevorderen van een kwalitatief goed werkoverleg is het noodzakelijk dat de leden van de ondernemingsraad informatie vergaren over het functioneren van het werkoverleg binnen de onderneming. Deze informatie kan door de raad worden verkregen door deel te nemen aan de werkoverleggen waar de OR-leden zelf geen deel van uitmaken of door het opvragen van de verslagen van de overlegsituaties. De opmerking van de ondernemer/bestuurder dat de controlerende taak van de raad voldoende wordt afgedekt door het (concept-)communicatieschema, waarin in de bijlage “Notitie Werkoverleg” staat opgenomen dat de ondernemingsraad het werkoverleg naar vermogen bevordert door eenmaal per jaar dit onderwerp te bespreken tijdens een overlegvergadering, acht de commissie niet correct en wel om de navolgende redenen. De ondernemer gaat er gelet op de bewoordingen die hij gebruikt vanuit dat de ondernemingsraad ten aanzien van het werkoverleg een toezichthoudende en/of controlerende taak heeft. Deze interpretatie acht de Geschillencommissie te eng. Op grond van artikel 28 lid 2 WOR moet de ondernemingsraad voor zover in zijn vermogen ligt het werkoverleg bevorderen. Gelet op de literatuur (Rood/Van der Heijden, Wet op de ondernemingsraden, pagina 364) moet het ervoor worden gehouden dat de wetgever het woord ‘bevorderen’ in artikel 28 in de zin van het gewone spraakgebruik heeft gebruikt, dat wil zeggen dat de raad bevordert dat de ondernemer iets doet. Dit impliceert wel dat de raad moet nagaan of de voorschriften met betrekking tot het werkoverleg door de ondernemer worden nageleefd, maar het betekent ook dat de raad het werkoverleg moet stimuleren. Dit kan de raad bijvoorbeeld doen door met (initiatief-)voorstellen terzake te komen.De opvatting dat de ondernemingsraad het werkoverleg naar vermogen bevordert door daar eenmaal per jaar in een overlegvergadering over te spreken komt de Geschillencommissie niet juist voor. Door één jaarlijkse bespreking van het onderwerp zal het werkoverleg niet bevorderd kunnen worden; hiervoor is meer nodig. In ieder geval zal dit onderwerp meer dan eens op de agenda van het overleg met de bestuurder moeten worden gezet. Om een bespreking dan zinvol te maken zal de raad van de benodigde informatie moeten zijn voorzien. Hierbij is inzicht in het verloop van de werkoverleggen noodzakelijk.De Geschillencommissie maakt de ondernemer nog attent op de artikelen 24 en 31b WOR. Op grond van genoemde wetsartikelen moet ten minste eenmaal per jaar bij de bespreking van de algemene gang van zaken het gevoerde en te verwachten sociale beleid met betrekking tot onder andere de in artikel 28 WOR bedoelde aangelegenheden, waaronder het werkoverleg, worden besproken.Ten behoeve van dit overleg moet de ondernemer ten minste eenmaal per jaar aan de ondernemingsraad schriftelijk algemene gegevens verstrekken inzake het door hem in het afgelopen jaar ten aanzien van de in de onderneming werkzame personen gevoerde sociale beleid, in het bijzonder met betrekking tot aangelegenheden als bedoeld in onder andere artikel 28 WOR. Dit verslag moet worden onderverdeeld naar de gevolgen die dit beleid in de verslagperiode heeft gehad voor de verschillende onderdelen van de onderneming en de verschillende functiegroepen in de onderneming (artikel 31b lid 1 WOR). Tevens moet de ondernemer de raad mondeling of schriftelijk informeren over zijn verwachtingen ten aanzien van zijn plannen ten aanzien van het door hem in het komende jaar te voeren sociale beleid, waarbij weer in het bijzonder aandacht moet worden besteed aan de plannen met betrekking tot de in (onder andere) artikel 28 WOR bedoelde aangelegenheden (artikel 31b lid 2 WOR).Gelet op haar bevindingen moet de Geschillencommissie concluderen dat nu er door de raad is voldaan aan de vereisten van artikel 31 lid 1 WOR voor de ondernemer een verplichting bestaat om de door de ondernemingsraad gevraagde informatie, te weten de verslagen van de werkoverleggen, aan de raad te verstrekken of omdat de raad geen behoefte heeft aan het verkrijgen van deze notulen, daar inzage in te geven. Terug naar het begin van overzicht geschillen

Artikel 30 WOR en artikel 12.1.1. lid 2 CAO V&V (benoeming (interim-)bestuurder)In november 2004 is de ondernemingsraad door een bestuurslid op de hoogte gesteld van het feit dat de directeur (bestuurder in de zin van de WOR) langdurig ziek zou zijn. Naar aanleiding van deze telefonische mededeling heeft de ondernemingsraad de ondernemer op dezelfde dag schriftelijk geattendeerd op artikel 30 WOR, waarin het adviesrecht van de raad met betrekking tot de benoeming van een (interim-)bestuurder is geregeld.

57

Page 58: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

Na een week meldt het eerderbedoelde bestuurslid de voorzitter van de ondernemingsraad telefonisch dat de ondernemingsraad op 1 december binnen het al geplande kennismakingsgesprek met de ondernemer kennis kan maken met de heer C., aangeduid als gedelegeerd bestuurder.In vervolg op deze mededeling wijst de raad de ondernemer er nogmaals op dat op het aanstellen van een interim-bestuurder artikel 30 WOR van toepassing is alsmede artikel 12.1.1. lid 2 van de CAO Verpleeg- en Verzorgingshuizen. De raad geeft voorts aan dat hij over het ontstane probleem, namelijk het negeren van het adviesrecht door de ondernemer, met de ondernemer wil praten tijdens het kennismakingsgesprek.Het bedoelde gesprek heeft echter niet tot een oplossing geleid. Naast het uiten van diverse verwijten aan het adres van de ondernemingsraad laat de ondernemer weten dat hij het nieuwe jaar op nul wil beginnen. De raad is hier niet op ingegaan, omdat zijn zittingsperiode reeds op 23 juni 2004 is aangevangen. De raad biedt de ondernemer aan versneld advies ten aanzien van het benoemingsbesluit uit te brengen, doch de ondernemer wenst niet op dit aanbod in te gaan.Op 1 december is de heer C. aan de bewoners voorgesteld als interim gedelegeerd bestuurder en als plaatsvervanger van de directeur. Tot half januari 2005 zal hij enkele dagen in de onderneming aanwezig zijn, daarna dagelijks. De heer C. stelt zichzelf bij bewoners en personeel voor als interim-directeur.Op 2 december 2004 verzet de ondernemer de geplande overlegvergadering naar 20 december 2004 onder toevoeging van de mededeling dat twee bestuursleden deze vergadering zullen bijwonen en dat tevens het ad interim gedelegeerd bestuurslid is uitgenodigd. Omdat er in de brief van de ondernemer sprake is van twee bestuursleden en een interim gedelegeerd bestuurslid, vraagt de raad de ondernemer schriftelijk wie van de genoemde personen de bestuurder, dat is degene met wie de ondernemingsraad overleg voert, is. De vraag van de raad wordt niet beantwoord, maar op de agenda voor de overlegvergadering van 20 december ontbreekt de naam van de heer C. en blijkt dat de twee eerdergenoemde bestuursleden de ondernemer zullen vertegenwoordigen. Dit brengt de raad ertoe de ondernemer te laten weten dat hij alleen overlegt met de bij bestuursbesluit aangewezen vervangend bestuurder en dat nu dat niet bekend is de vergadering geen doorgang zal vinden. De raad wendt zich vervolgens tot de Bedrijfscommissie.

In zijn reactie in de richting van de Bedrijfscommissie geeft de ondernemer aan dat hij zich met de plotselinge ziekmelding van de directeur voor een acuut probleem geplaatst zag en dat hij om die reden de heer C. zo spoedig mogelijk tijdelijk heeft aangetrokken om als noodvoorziening in te springen. Deze beslissing moest snel genomen worden en is vervolgens direct uitgevoerd. De ondernemer wijt het aan de weigerachtige houding van de ondernemingsraad dat hierover geen nader overleg is gevoerd, maar geeft toe dat het advies schriftelijk gevraagd had kunnen worden, hetgeen is nagelaten. De ondernemer erkent dat onder tijdsdruk niet voldoende gelegenheid is geboden om advies te geven over de voorgenomen tijdelijke benoeming van de heer C., maar heeft in zijn vergadering van eind januari 2005 besloten dat de ondernemingsraad alsnog in de gelegenheid zal worden gesteld om advies uit te brengen over de benoeming van de heer C. Voorts meldt de ondernemer het voornemen te hebben nog een ander bestuurslid in de zin van artikel 30 WOR te benoemen. Ten aanzien van deze benoeming zal de ondernemingsraad tijdig in de gelegenheid worden gesteld zijn advies uit te brengen.

De Geschillencommissie van de Kamer Verpleging, Verzorging en Thuiszorg heeft na lezing van alle stukken moeten vaststellen dat er geen sprake meer is van een geschil. De centrale vraag in onderliggende zaak is of de ondernemingsraad op grond van artikel 30 WOR en artikel 12.1.1 lid 2 van de CAO V&V in de gelegenheid had moeten worden gesteld advies uit te brengen ten aanzien van het voorgenomen besluit tot benoeming van de heer C. tot (interim)bestuurder. Uit de overgelegde stukken blijkt dat zowel de ondernemingsraad als de ondernemer deze vraag – terecht - bevestigend beantwoorden. De ondernemer geeft in zijn reactie naar de Bedrijfscommissie toe dat genoemde artikelen van toepassing waren en dat hij heeft verzuimd de ondernemingsraad advies te vragen. De ondernemer doet tevens de toezegging dat de raad alsnog de gelegenheid zal krijgen zijn advies uit te brengen over de benoeming van de heer C.

Met beide partijen heeft de Geschillencommissie moeten vaststellen dat de ondernemer zijn verplichtingen op grond van artikel 30 WOR en artikel 12.1.1. CAO V&V niet is nagekomen. De commissie gaat ervan uit dat de ondernemer dit alsnog zo spoedig mogelijk zal herstellen en de raad binnen twee weken in de gelegenheid stelt zijn advies ten aanzien van de benoeming van de heer Coenen uit te brengen. De commissie beseft dat het advies van de raad te laat zal komen, maar hecht er niettemin waarde aan dat de ondernemer alsnog zijn verplichtingen nakomt en dat de ondernemingsraad zijn mening ten aanzien van de betreffende functionaris kan geven. Met het oog op

58

Page 59: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

dit laatste gaat de commissie ervan uit dat de ondernemer de ondernemingsraad alle relevante informatie zal verstrekken.Voorts wil de commissie de ondernemer houden aan zijn toezegging dat hij de ondernemingsraad bij een eventuele volgende benoeming dan wel eventuele volgende benoemingen van (interim)bestuurders tijdig, dat wil zeggen in een zo vroeg mogelijk stadium, advies te vragen.Terug naar het begin van overzicht geschillen

Informatierecht artikel 31 WOR (1) (door naar informatierecht artikel 31 WOR nr.2)Als gevolg van de financiële situatie van een Stichting zijn er eind 2003 vergaande kostenbesparende maatregelen genomen.Bij het opmaken van de begroting bleek dat er zonder ingrijpende maatregelen wederom een forse financiële overschrijding dreigde. Naast de doorwerking van het te hoge uitgavenniveau van 2003 kreeg de Stichting te maken met een door de overheid opgelegde budgetkorting, een stijging van de personeelslasten die niet gecompenseerd werd, een stijging van de PGGM premie en het wegvallen van subsidies. Teneinde de noodzakelijke ombuigingen te realiseren is een plan van aanpak opgesteld.Medio 2004 heeft de Stichting besloten om, nadat alle managers een financiële taakstelling is opgelegd, voor alle organisatieonderdelen in het primair proces formatieplaatsenplannen op te stellen. Dit om inzichtelijk te maken welke effecten de ombuigingen op de formatieontwikkeling zouden hebben.Het opstellen van de formatieplaatsenplannen bleek een ingewikkelde en tijdrovende klus te zijn. Als gevolg van de fusie in 2002 zijn nog niet alle processen en systemen zodanig ingericht dat met behulp hiervan snel, betrouwbaar en éénduidig de benodigde informatie m.b.t. de formatie is af te leiden. Daarnaast kent de Stichting als gevolg van de fusie en drie afzonderlijke doorlopen FWG-trajecten een grote verscheidenheid en diversiteit aan functies en FWG-indelingen.Dit heeft de Raad van Bestuur doen besluiten de formatieplaatsenplannen volgens de volgende format op te bouwen:- per resultaatverantwoordelijke eenheid (= per hoofd) is de totale formatie (in fte) benoemd op

clusterniveau per peildatum 1 januari en 31 december 2004- Indien de afname betekent dat medewerkers boventallig verklaard zullen worden, dan is het

formatieplaatsenplan vertaald naar teamniveau.- het primair doel van het formatieplaatsenplan is het bepalen of er sprake is van boventalligheid op

clusterniveau. Het formatieplaatsenplan beoogt niet te komen tot een normatief kader per cluster waarbij een "vertaling" is gemaakt van inkomsten naar formatie.

- het bepalen van eventuele boventalligheid is geschied door per team, op basis van financiële, inhoudelijke en bedrijfsmatige keuzes, de benodigde formatie te bepalen.

In juli/augustus 2004 hebben de drie regio OR-en (ROR's) de formatieplaatsenplannen betreffende hun regio ontvangen. De ROR's waren op basis van de huidige informatie niet in staat om inhoudelijk advies uit te brengen. De ROR's blijven bij hun standpunt dat de ter advisering voorgelegde formatieplannen niet voldoen aan de in het plan van aanpak en het Sociaal Plan gestelde eisen.De ROR's hebben de COR gevraagd de kwestie op stichtingsniveau breed op te pakken.Na meerdere malen in overleg te zijn getreden over de vorm en inhoud van de formatieplaatsenplannen heeft de COR de Raad van Bestuur verzocht om conform artikel 3 van het Sociaal Plan (organisatiewijzigingen) een formatieplaatsenplan op te stellen en wel per 1 januari 2004 en 31 december 2004. De organisatiestructuur omvat het aantal en de soorten functies die vervuld moeten worden, alsmede de relatie tussen functionarissen, groepen en organisatorische eenheden. De COR acht het noodzakelijk dat in een jaar waarin sprake is van zo'n grootscheepse bezuinigingsoperatie de COR gezien zijn controlerende/toetsende rol, juist op het gebied van de personeelsformatie over deze gegevens zou moeten beschikken. De COR wil kunnen controleren of er ten gevolge van de maatregelen ook functies verdwijnen dan wel in omvang terug gebracht worden. De COR heeft de Raad van Bestuur geadviseerd bij boventalligheid geen onderscheid te maken tussen boventalligheid op teamniveau en clusterniveau, een formatieplaatsenplan op te stellen conform het Sociaal Plan en het verkrijgen van een overzicht van medewerkers die herplaatst zullen worden waarin opgenomen de gegevens van de naam van de medewerker, oude en nieuwe functie en de inschaling van de oude en nieuwe werkplek van de medewerker.

De Raad van Bestuur van de Stichting erkent dat conform het bepaalde in het Sociaal Plan in het formatieplaatsenplan de formatie per functiecategorie met daaraan gekoppeld het FWG-niveau aangegeven dient te worden.

59

Page 60: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

De Raad van Bestuur is het echter niet met de COR eens dat het formatieplaatsenplan opgebouwd dient te worden vanuit de kleinste organisatorische eenheid (team).

De Raad van Bestuur stelt dat zowel in het Sociaal Plan als in het plan van aanpak "De Stichting naar betaalbare kwaliteit" niet helder gedefinieerd staat op welk organisatieniveau het formatieplan dient te worden opgesteld. Uit de stukken valt volgens de Raad van Bestuur niet direct af te leiden dat het formatieplaatsenplan op cluster- of hoofdenniveau opgebouwd dient te worden. Kortom het biedt volgens de Raad van Bestuur ruimte tot interpretatie.

Daarnaast stelt de Raad van Bestuur dat het te arbeidsintensief is om de betreffende gegevens boven tafel te krijgen. Een extra complicerende factor is het feit dat er in de loop van 2004 teams zijn opgeheven, deconcentratie heeft plaatsgevonden, nieuwe teams zijn ontstaan en teams van het ene hoofd overgegaan zijn naar het andere hoofd. De COR geeft hierbij aan zich niet voor te kunnen stellen dat deze informatie niet voorhanden is. Zij beroept zich op het feit dat leidinggevenden formatiegegevens nodig hebben voor het opstellen van hun begroting.

De Raad van Bestuur stelt dat de COR eigenlijk de planningsgegevens bedoelt (gegevens waarmee het rooster wordt gemaakt). Voor het opstellen van een formatieplaatsenplan zijn formatiegegevens nodig en geen planningsgegevens.De Raad van Bestuur stelt verder dat na een analyse op de ter advisering aan de COR voorgelegde formatieplaatsenplannen is gebleken dat er feitelijk 9 formatieplaatsenplannen bijna geheel voldoen aan de eisen van de COR. Van de vijf clusters die niet geheel voldoen aan hun eisen voor wat betreft opbouw per teamniveau en Functie/FWG-niveau zijn er twee clusters waarbij volgens de Raad van Bestuur de personele verschuivingen marginaal zijn en één cluster waarbij geen teruggang in formatie plaatsvindt maar een forse groei.

Verder is de Raad van Bestuur van mening dat het geschil tussen de COR en de Stichting voorgelegd zou moeten worden aan de Adviescommissie Sociale Begeleiding en niet aan de Bedrijfscommissie. Conform hoofdstuk 7 uit het Sociaal Plan is het de taak van de Adviescommissie Sociale Begeleiding het op verzoek van de werkgever of werknemer adviseren over de toepassing van de in het Sociaal Plan neergelegde bepalingen.

Het geschil betreft volgens de Raad van Bestuur dus niet alleen het aggregatieniveau waarop een formatieplaatsenplan dient te worden opgesteld maar ook de vraag of de geschillencommissie bevoegd is om het voorgelegde bemiddelingsverzoek in behandeling te nemen.

Gehoord hebbende de toelichting op de stukken van zowel de COR als de Raad van Bestuur en de toelichting op de gestelde vragen stelt de commissie het volgende vast.

1. De commissie constateert dat zij ontvankelijk is om kennis te nemen van het voorgelegde bemiddelingsverzoek door de COR. Conform hoofdstuk 7 uit het Sociaal Plan kan een Adviescommissie Sociale Begeleiding op verzoek van de werkgever of een individuele werknemer adviseren over de toepassing van de in het Sociaal Plan neergelegde bepalingen. De ondernemingsraad is geen partij bij deze Adviescommissie en wordt als zodanig niet benoemd. De commissie stelt vast dat de COR juist heeft gehandeld door het onderhavig bemiddelingsverzoek neer te leggen bij de Bedrijfscommissie.

2. De kern van het geschil is de vraag of de COR om zijn functie als medezeggenschapsorgaan goed uit te oefenen de gevraagde informatie redelijkerwijs nodig heeft. Daarnaast moet worden beoordeeld of de Raad van Bestuur in staat was tegemoet te komen aan de gestelde vraag om de informatie te verstrekken.

Artikel 31 lid 1 van de WOR geeft de ondernemingsraad het recht om van de ondernemer alle inlichtingen en gegevens te vragen die hij voor de vervulling van zijn taak nodig heeft. Daarbij geldt de restrictie dat de ondernemingsraad de gevraagde informatie redelijkerwijze nodig heeft voor de vervulling van zijn taak.

3.De commissie meent dat gevoelens van onzekerheid en onveiligheid van het personeel bij deze moeilijke processen een druk kunnen leggen op de medezeggenschap. Daarnaast kan worden

60

Page 61: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

vastgesteld dat partijen vanuit andere gezichtvelden naar de voorliggende kwestie kijken. De Raad van Bestuur bekijkt het proces meer vanuit de macro kant (clusterniveau) terwijl de COR meer gericht is op de micro kant (teamniveau).

4 De commissie heeft vastgesteld dat zowel in het Sociaal Plan als in het Plan van aanpak inconsistenties zitten. De begrippen cluster en team zijn niet helder gedefinieerd en lopen door elkaar heen. De ruimte tot interpretatie biedt geen duidelijkheid voor partijen.

5.Op grond van bovenstaande overwegingen adviseert de commissie de Raad van Bestuur in zijn algemeenheid een informatievraag van de COR positief te benaderen en indien de informatie voorhanden is dan moet de Raad van Bestuur deze ook geven.

6.De commissie is van oordeel dat de informatievraag van de COR redelijk was. Tegelijkertijd moet de commissie echter constateren dat de informatie, gelet op de moeite en de kosten van de verstrekking ervan, in redelijkheid niet te leveren was.

Gehoord hebbende partijen en recht doende aan het geschil adviseert de commissie partijen voor dit voorliggende dossier, uit te gaan van hetgeen door de Raad van Bestuur in de brief van 20 december 2004 is gesteld:"1. Het formatieplan wordt opgebouwd op hoofdenniveau en vervolgens getotaliseerd op clusterniveau.

Indien er boventalligheid op clusterniveau ontstaat wordt het formatieplaatsenplan vertaald naar teamniveau. Het formatieplan wordt vervolgens ter advisering voorgelegd aan de ROR.

2. Alle verplaatsingen van medewerkers binnen een cluster/dienst worden gemonitord en per kwartaal vindt hierover rapportage plaats aan de Raad van Bestuur en de COR. De rapportage zal, geanonimiseerd, inzicht geven in het functie- en FWG-niveau van de medewerkers die herplaatst worden binnen het cluster. Daarnaast zult, u, conform eerder gemaakte afspraken, maandelijks kengetallen ontvangen met betrekking tot aantallen medewerkers die herplaatst zullen worden, herplaatst zijn etc. met behulp van het mobiliteitscentrum"

Aan het op zich redelijke verzoek van de COR om informatie op teamniveau kan redelijkerwijs niet worden voldaan door de Raad van Bestuur.Bovenstaande afspraak voorziet de COR echter in voldoende mate om zich van de taak als medezeggenschapsorgaan te kwijten. De ondernemer is ter zitting akkoord gegaan met het bovengenoemde voorstel. De COR wenst zich nog te beraden.Beide partijen zijn alsnog akkoord gegaan met het bemiddelingsvoorstel.Terug naar het begin van overzicht geschillen

Informatierecht artikel 31 WOR (2)De ondernemingsraad en de ondernemer van een ziekenhuis verschillen van mening over de vigerende autolease-regeling. In het overleg van 22 februari 2001 is tussen de ondernemingsraad en de bestuurder afgesproken dat de bestaande regeling wordt afgeschaft, en de toepassing van de regeling bij managementteamleden, die daar op dat moment gebruik van maakten, door middel van een uitsterfconstructie zou worden afgebouwd. In mei 2002 heeft de ondernemingsraad echter moeten vaststellen dat er in strijd met de gemaakte afspraken in een aantal (nieuwe) gevallen toch weer lease-auto's ter beschikking zijn gesteld. De ondernemingsraad meende een duidelijke afspraak te hebben gemaakt met de ondernemer en wenst dat deze wordt nagekomen. Teneinde een zelfstandig oordeel te kunnen vormen over de eventuele mogelijkheden om de reeds lopende contracten te herzien, wenst de ondernemingsraad op grond van artikel 31 WOR inzage in (geanonimiseerde) arbeids- en leasecontracten. De ondernemer voert aan dat de Stichting geen overeenkomst heeft afgesloten met de ondernemingsraad. De ondernemingsraad moet er echter wel op kunnen vertrouwen dat de bestuurder zich houdt aan de gedane toezeggingen. De ondernemer heeft zich dit gerealiseerd en gesteld dat de wijze van handelen geen schoonheidsprijs verdient. Bij schrijven van 16 oktober 2002 heeft de ondernemer aangeboden voor de toekomst af te spreken dat nieuwe managers geen lease-auto krijgen.

De ondernemer acht zich niet vrij om de verzochte informatie te verstrekken.Verstrekking van deze gegevens zou, ook als zij geanonimiseerd zouden zijn, een te grote inbreuk maken op de privacy van de betrokkenen. De gegevens betreffen een zeer klein aantal werknemers,

61

Page 62: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

zodat zelfs bij anonimisering van de gegevens direct herkenbaar is welke gegevens op welke medewerker betrekking hebben. De ondernemer meent dat los van de formele gelijkheid en ongelijkheid het belangrijk is dat de verhouding tussen de ondernemingsraad en de ondernemer wordt verbeterd.

De Geschillencommissie constateert dat er sprake is van twee soorten conflicten die door elkaar heen lopen: een emotioneel conflict; het gevoel niet serieus te worden genomen en een zakelijk inhoudelijk conflict. De commissie merkt op dat aan deze kwestie een geschiedenis is voorafgegaan. In het verleden zijn een aantal normen gesteld over de afspraken die men met elkaar maakte. In de bedrijfscultuur gold/geldt het motto "afspraak is afspraak". De commissie kan zich voorstellen dat het niet nakomen van de afspraak een teleurstelling is voor de ondernemingsraad. Daarnaast merkt de commissie op dat de ondernemer zijn spijt heeft betuigd en vanuit het perspectief van de ondernemingsraad begrip heeft voor de boosheid van de ondernemingsraad.De commissie is van mening dat het medezeggenschapsoverleg is gebaat bij heldere, gezamenlijke afgesproken procedures. De commissie stelt voor dat toekomstige afspraken goed worden vastgelegd, opdat een herhaling van deze situatie zich in de toekomst niet meer kan voordoen.

Met betrekking tot het informatierecht stelt de commissie vooraf vast dat de rechten van derden niet kunnen worden aangetast. De reeds gemaakte afspraken met betrekking tot de lease-auto's en de contracten met de leasemaatschappijen zijn niet meer terug te draaien. De commissie acht het evenwel van belang, mede gelet op de historische achtergronden, dat de ondernemingsraad beschikt over de nodige achtergrondinformatie met betrekking tot het fenomeen lease-auto. De commissie beveelt aan dat de betrokken advocaten kennis nemen van de algemene bepalingen van de standaardcontracten van de leasemaatschappijen (modelcontracten), waarbij de afspraak wordt gemaakt de ondernemingsraad te informeren over de uitkomst hiervan. De commissie tekent hierbij aan dat maximale voorzichtigheid met betrekking tot de individuele afspraken met de betrokken werknemers is geboden.

Nu beide partijen akkoord zijn gegaan met het bovengenoemde bemiddelingsvoorstel beschouwt de commissie haar bemiddelende taak in deze kwestie als afgerond.Terug naar het begin van overzicht geschillen

Artikel 31 eerste lid WOR (verstrekken van informatie)In de laatste week van oktober 2003 verschijnt in het informatiebulletin voor de medewerkers een bericht van het bestuur van de Stichting A. Deze meldt hierin dat een ex-medewerkster na haar vertrek een brief aan hem heeft gestuurd, waarin zij onder andere kritiek uit op de directeur en het managementteam. Naar aanleiding van deze brief heeft het bestuur een onderzoek ingesteld met als uitkomst dat de geuite kritiek te zwaar aangezet, te gekleurd en te eenzijdig is. Het bestuur erkent dat bepaalde zaken in de organisatie nog niet verlopen zoals gewenst wordt, maar het uiten van kritiek na het beëindigen van het dienstverband acht hij niet juist, zeker niet nu er uit gesprekken met externe relaties (met name samenwerkende partners) is gebleken dat het zorgcentrum een goede naam heeft. Omdat er van de zijde van het bestuur en de directeur geen vertrouwen meer bestaat in de ex-medewerkster, verzoekt het bestuur het personeel van het zorgcentrum geen (functionele) contacten met haar te onderhouden.Na het verschijnen van dit bericht roept de voorzitter van de ondernemingsraad, die in een eerder stadium op informele wijze van de gang van zaken op de hoogte is gesteld en die door de ondernemer en de bestuurder is gevraagd de zaak stil te houden, de leden van de ondernemingsraad bijeen om hen te informeren over de situatie.Het managementteam van het zorgcentrum uit in een brief, welke in afschrift aan de ondernemingsraad wordt gezonden, zijn ongenoegen aan het bestuur over het uitbrengen van het bestuursbericht. Tegen het advies van het managementteam is dit bericht zowel intern als extern uitgegaan en geeft het een geheel ander beeld dan het rapport van de onderzoekscommissie.Het uitbrengen van het bericht in het informatiebulletin, de reacties die dit oproept bij het personeel alsmede de brief van de leden van het managementteam geven de ondernemingsraad aanleiding om de bestuurder schriftelijk te vragen hem de brief van de ex-medewerkster alsmede het rapport van de onderzoekscommissie te verschaffen. De OR doet hierbij een beroep op de artikelen 2 en 31 lid 1 WOR. De bestuurder geeft aan niet aan dit verzoek te kunnen voldoen, waarna de raad hetzelfde verzoek richt aan de ondernemer.

62

Page 63: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

Na een verwijzing naar de door de ondernemingsraad aangehaalde wetsartikelen laat deze de raad weten dat hij de gevraagde brief en het rapport niet zal verstrekken, omdat de raad de gevraagde gegevens naar zijn mening in redelijkheid niet nodig heeft voor de vervulling van zijn taak. De brief van de ex-medewerkster gaat niet over het beleid of over algemene zaken in het zorgcentrum, maar bevat kritiek op met name de directeur en het managementteam. Dit zijn zaken van persoonlijke en vertrouwelijke aard, waarin het bevoegd gezag een verantwoordelijkheid heeft. Voor de ondernemingsraad is hierbij geen rol weggelegd.De ondernemingsraad weerspreekt in zijn reactie de opvatting dat hij de gevraagde gegevens niet in redelijkheid nodig heeft. De raad heeft vastgesteld dat er een verschil van inzicht is tussen het bestuur en het managementteam, zowel ten aanzien van de conclusies en aanbevelingen als ten aanzien van de aanpak. Tevens wordt in de brief van het managementteam melding gemaakt van vragen over de verhouding tussen bestuur en directie. In het informatiebulletin heeft het bestuur laten weten dat de kritiek te zwaar aangezet, te gekleurd en te eenzijdig is. Dit impliceert naar het oordeel van de ondernemingsraad dat er zaken resteren die aandacht behoeven. Er kan een zakelijk probleem zijn dat van belang kan zijn voor het goed functioneren van de onderneming. Daarom rekent de raad het tot zijn plicht om hier informatie over te vragen, hierover in gesprek te gaan met het bevoegd gezag en zich hierover een oordeel te vormen. In dat kader verwijst de raad naar de artikelen 2 en 28 lid 2 van de WOR en verzoekt het bestuur nogmaals om toezending van de gevraagde gegevens. Tevens stelt hij voor om op zo kort mogelijke termijn een gesprek te plannen met het bevoegd gezag. Het lijkt de raad verstandig om daar zowel de bestuurder als het bestuur bij te betrekken.Na afloop van het daaropvolgende overleg vindt er in aanwezigheid van de bestuurder een gesprek plaats tussen de ondernemingsraad en de voorzitter van het bestuur. Deze laatste geeft een uiteenzetting van hetgeen heeft plaatsgevonden, maar gaat niet in op de inhoud. Hij geeft aan dat het functioneren van werknemers geen zaak is voor de ondernemingsraad. Het handelt om een persoonlijke zaak: de integriteit van de directeur en die van het managementteam zouden in het geding zijn gekomen. De voorzitter van het bestuur benadrukt dat het bestuur het bevoegd gezag is, ter onderstreping van het exclusief voorbehouden zijn van dit onderwerp aan het bestuur.Ongeveer een maand later zoekt een aantal ondernemingsraadsleden informeel contact met de bestuurder. Deze laat weten dat hijzelf geen problemen heeft met het verstrekken van de door de ondernemingsraad gevraagde gegevens, maar dat hij dat van het bestuur niet mag.Het voorstel van de bestuurder aan de voorzitter van de ondernemingsraad om het rapport en de brief door de voorzitter te laten lezen in het bijzijn van de bestuurder, wordt na bespreking met het bestuur ingetrokken. Het volgende voorstel van de bestuurder om de gehele ondernemingsraad informeel in te lichten en de voorzitter mee te laten lezen wordt door de ondernemingsraad afgewezen: de raad wil formeel inzage in de stukken om op die manier de mogelijkheid open te houden officieel te kunnen reageren en de zaken bespreekbaar te maken.In een later stadium stelt de bestuurder de ondernemingsraad voor om alleen het onderzoeksrapport van het bestuur door de raad te laten lezen. Dit voorstel zou echter door het bestuur zijn afgewezen.Tijdens een overlegvergadering geeft de ondernemingsraad aan dat hij formeel inzicht wil hebben in het onderzoeksrapport. Dit verzoek herhaalt hij schriftelijk. De raad vermeldt hierbij dat hij de Bedrijfscommissie zal inschakelen indien niet aan zijn verzoek wordt voldaan. De raad richt een brief met dezelfde strekking aan het bestuur. Deze laat weten dat hij zijn mening niet wijzigt en dat hij het rapport niet aan de raad zal verstrekken, waarna de ondernemingsraad zich tot de Bedrijfscommissie wendt.De Geschillencommissie van de Kamer Verpleging, Verzorging en Thuiszorg heeft daarbij geconstateerd dat de ondernemingsraad een beroep heeft gedaan op de artikelen 2 en 31 lid 1 WOR. In artikel 2 WOR wordt aangegeven dat het instellen van een ondernemingsraad van belang is voor het goed functioneren van de onderneming in al haar doelstellingen. Het goede functioneren van de onderneming is niet uitsluitend een zaak van de ondernemingsleiding, maar ook van de werknemers en dus van de ondernemingsraad. Daartoe heeft de ondernemingsraad volgens de wet een tweeledige taak: het plegen van overleg met de ondernemingsleiding en het vertegenwoordigen van de werknemers. Over de wijze waarop de ondernemingsraad zijn taak uitoefent geeft de wet geen nadere regels.Artikel 31 lid 1 WOR geeft de ondernemingsraad het recht om van de ondernemer alle inlichtingen en gegevens te vragen die hij voor de vervulling van zijn taak nodig heeft. Daarbij geldt de restrictie dat de ondernemingsraad de gevraagde informatie redelijkerwijze nodig moet hebben voor de vervulling van zijn taak, dat wil zeggen voor de uitoefening van zijn bij of krachtens de wet of andere regeling toegekende bevoegdheden. Dat zijn niet alleen de in Hoofdstuk IVA van de wet bedoelde bijzondere bevoegdheden maar bijvoorbeeld ook het initiatiefrecht van de ondernemingsraad. Bij een verzoek om informatie moet worden aangegeven voor welke specifieke taak de gevraagde gegevens en inlichtingen

63

Page 64: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

noodzakelijk zijn. De ondernemingsraad kan er dus niet mee volstaan zich te beroepen op zijn algemene taak de gang van zaken in de onderneming te volgen.De Geschillencommissie heeft moeten vaststellen dat de raad niet of nauwelijks concreet heeft aangegeven voor welke taak hij de gevraagde informatie nodig heeft. De raad beroept zich voornamelijk op zijn bijdrage aan het goed functioneren van de onderneming in al haar doelstellingen en in een van zijn brieven verwijst hij naar artikel 28 lid 2 WOR, maar werkt dit laatste niet nader uit. Dit laatste geldt eveneens voor het initiatiefrecht, dat volgens het bemiddelingsverzoek aan de Bedrijfscommissie in het geding zou zijn. In de bijlagen bij dit verzoek wordt dit recht niet nader aan de orde gesteld. Omdat de raad niet concreet, doch alleen in algemene zin heeft kunnen aangeven voor welke taak hij het onderzoeksrapport nodig heeft, moet worden vastgesteld dat er voor de ondernemer geen verplichting bestaat het gewraakte rapport aan de raad te verstrekken. De Bedrijfscommissie is daarom niet overgegaan tot het bemiddelen in het voorgelegde geschil.Niettemin wil de Geschillencommissie opmerken dat het bericht van het bestuur aan de medewerkers doch ook zijn reacties in de richting van de raad de ondernemingsraad terecht aanleiding geven om zich zorgen te maken over de huidige doch ook de toekomstige gang van zaken in de onderneming. De Geschillencommissie wil de ondernemingsraad het advies geven de zaken nauwkeurig te blijven volgen en met zijn overlegpartner of de ondernemer in gesprek te raken en daar waar nodig en op wettelijke gronden mogelijk actie te ondernemen.Van de zijde van de ondernemer mag worden verwacht dat hij de zorgen van de ondernemingsraad kan begrijpen en dat hij, wiens belang ook het goed functioneren van de onderneming is, de raad op de hoogte houdt van de diverse ontwikkelingen. De overlegvergaderingen, waarin de ondernemingsraad en de bestuurder elkaar als vertegenwoordigers van het personeel respectievelijk de ondernemer formeel ontmoeten, vormen voor het uitwisselen van informatie een goede mogelijkheid, maar dan moet de ondernemer het de bestuurder mogelijk maken om ook daadwerkelijk te kunnen overleggen. De bestuurder moet in het overleg met de ondernemingsraad een zodanig mandaat hebben dat hij uitspraken en voorstellen kan doen zonder dat deze in een volgende vergadering herroepen behoeven te worden.Terug naar het begin van overzicht geschillen

Artikel 31 tweede lid WOR (informatieverstrekking)De ondernemingsraad heeft de ondernemer schriftelijk op 2 februari, 4 en 7 maart 2005 verzocht hem de navolgende informatie te verstrekken: de basisinformatie ex artikel 31 lid 2 WOR (om deze informatie heeft de raad ook na zijn aantreden op 23 juni 2003 mondeling verzocht), bladzijde 2 van de conceptbegroting 2005, de sociale jaarverslagen over de perioden 2002, 2003 en 3004, het Arbobeleidsplan, het ontwikkelingsdocument met betrekking tot het beleid binnen de Stichting en de managementletter.In reactie op het mondelinge verzoek van de ondernemingsraad inzake de basisinformatie heeft de ondernemer de raad in 2004 zonder begeleidend schrijven een organigram doen toekomen, dat inzicht moet bieden in de organisatiestructuur. Voorts heeft de raad na 1 december 2004 een lijst met namen van de bestuursleden van de Stichting mogen ontvangen. Op het schrijven van de ondernemingsraad d.d. 2 februari 2005 heeft de ondernemer gereageerd door het toezenden van de ontbrekende pagina van de conceptbegroting 2005.Op de overige verzoeken van de ondernemingsraad heeft de ondernemer vóór 18 maart 2005 niet nader in de richting van de raad gereageerd. Aan de Bedrijfscommissie heeft hij laten weten dat hij niet bekend was met het verzoek van de raad om basisinformatie: eerst op 7 maart 2005 zou dit verzoek door de raad aan de ondernemer zijn gedaan. Door afwezigheid van de contactpersoon met de OR, de heer C. heeft de ondernemer het verzoek nog niet volledig kunnen inwilligen, doch dit zal op korte termijn worden hersteld.Op 24 maart 2005 heeft de heer C. de ondernemingsraad schriftelijk medegedeeld dat het Sociaal Jaarverslag 2002/2003 rond 1 mei 2005 klaar zal zijn en dat het Sociaal Jaarverslag 2004 voor 1 juli 2005 zal verschijnen. De ondernemer is niet op de hoogte van het feit dat er een Arbo-beleidsplan bestaat. De ondernemer gaat er vooralsnog van uit dat deze niet in de onderneming aanwezig is. De heer C. zal de raad hierover nader berichten.Het door de raad bedoelde ontwikkelingsdocument is op 24 maart 2005 door de ondernemer aan de ondernemingsraad gestuurd.Voor wat betreft de managementletter zou de ondernemer, zo stelt hij in zijn brief aan de Bedrijfscommissie, willen vernemen wat de ondernemingsraad daaronder verstaat.De Geschillencommissie van de Kamer Verpleging, Verzorging en Thuiszorg heeft moeten vaststellen dat het geschil met betrekking tot twee punten is opgelost: de ondernemer heeft de ondernemingsraad

64

Page 65: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

de ontbrekende pagina van de conceptbegroting 2005 alsmede het ontwikkelingsdocument doen toekomen. De ondernemer heeft voorts aangegeven dat de Sociale Jaarverslagen over de perioden 2002/2003 en 2004 in mei respectievelijk in juli 2005 gereed zullen zijn en zullen verschijnen. Hoewel de ondernemer dit niet expliciet meldt, gaat de Geschillencommissie er vanuit dat hij deze stukken zo spoedig mogelijk na verschijning aan de ondernemingsraad zal zenden, zodat ook dit geschilpunt als opgelost kan worden beschouwd.Uit de stukken blijkt dat de ondernemer zijn verplichting ex artikel 31 lid 2 WOR niet is nagekomen. Dit wetsartikel regelt dat de ondernemer bij het begin van iedere zittingsperiode de ondernemingsraad schriftelijk informatie moet verstrekken met betrekking tot enkele belangrijke juridische en organisatorische aspecten van de onderneming, de zogenaamde basisinformatie. Deze gegevens dient de ondernemer de raad uit eigen beweging, derhalve zonder dat de ondernemingsraad daarom hoeft te vragen, te verstrekken. Het argument van de ondernemer dat hij eerst op 7 maart 2005 van het verzoek van de raad heeft kennisgenomen acht de commissie dan ook niet valide.Wat betreft de periodiek te verstrekken basisinformatie kan een onderverdeling naar onderwerp worden gemaakt. Onderdeel a van artikel 31 lid 2 WOR spreekt van de rechtsvorm van de ondernemer, in welk verband ook de statuten moeten worden verstrekt wanneer de ondernemer een rechtspersoon is. Op grond van onderdeel c – onderdeel b is niet van toepassing op de Stichting - moet de ondernemer opgave doen van de naam en de woonplaats van de bestuursleden.Wanneer de ondernemer deel uitmaakt van een aantal in een groep verbonden ondernemers moet hij de raad gegevens verstrekken over de ondernemer die deel uitmaken van die groep, de zeggenschapsverhoudingen waardoor zij onderling zijn verbonden, alsmede de naam en de woonplaats van degenen die ten gevolgde van de bedoelde verhoudingen feitelijke zeggenschap over de ondernemer kunnen uitoefenen (onderdeel d).Onderdeel e heeft betrekking op informatie over ondernemers of instellingen met wie duurzame betrekkingen bestaan, anders dan op grond van zeggenschapsverhoudingen die in een concern gelden. Wanneer die duurzame betrekkingen van wezenlijk belang voor het voortbestaan van de onderneming kunnen zijn, moet aan de OR over die ondernemers c.q. instellingen informatie worden verstrekt. Ook de naam en de woonplaats van de personen die deze feitelijke zeggenschap kunnen uitoefenen, moeten in het informatiepakket worden opgenomen. De wet heeft hier het oog op de bank of banken van de ondernemer, de belangrijke vaste leveranciers of afnemers of op een subsidiërende overheid.Tenslotte verplicht onderdeel f de ondernemer de raad inzicht te geven in de organisatie van de onderneming en moet hij de naam en de woonplaats van de bestuurders in de zin van artikel 1 WOR en van de belangrijkste andere leidinggevende personen verstrekken. Ook moet hij meedelen hoe de bevoegdheden in de onderneming zijn verdeeld.De Geschillencommissie heeft moeten constateren dat de ondernemer bovenbedoelde informatie niet of niet geheel aan de raad heeft verstrekt. De raad heeft sinds zijn aantreden een organigram mogen ontvangen alsmede de namen van de bestuursleden. Dat dit niet genoeg is moge duidelijk worden uit het voorgaande. De Geschillencommissie adviseert de ondernemer dan ook alsnog zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee weken, zijn verplichting ex artikel 31 lid 2 WOR na te komen.

Het bevreemdt de commissie dat de ondernemer niet op de hoogte is van het bestaan van een Arbobeleidsplan. Gelet op artikel 3 van de Arbowet, dat de ondernemer verschillende verplichtingen oplegt om een arbeidsomstandighedenbeleid te voeren, en artikel 9.4.1 van de CAO Verpleeg- en Verzorgingshuizen, dat de ondernemer onder andere verplicht een plan van aanpak inzake de arbeidsomstandigheden op te stellen, zou er een Arbobeleidsplan voor de Stichting moeten zijn. Indien dat niet het geval mocht zijn, zou er mede met het oog op genoemde artikelen op zeer korte termijn een dergelijk plan moeten worden opgesteld. Mocht er – zonder dat de ondernemer daarvan op de hoogte is – een Arbobeleidsplan in de onderneming aanwezig zijn, dan gaat de Bedrijfscommissie ervan uit dat deze alsnog zo spoedig mogelijk aan de ondernemingsraad bekend wordt gemaakt.

Ten aanzien van de managementletter geeft de ondernemer in zijn brief aan de Bedrijfscommissie aan dat hij wil vernemen wat de ondernemingsraad daaronder verstaat. Deze opmerking verbaast de Geschillencommissie. Zij kan niet weten wat de raad onder een managementletter verstaat: de ondernemer had er dan ook goed aan gedaan zich met deze vraag rechtstreeks tot de ondernemingsraad te wenden.Hoewel de commissie niet weet wat de ondernemingsraad onder een managementletter verstaat wil zij opmerken dat met de ‘letter of management’ in het algemeen het accountantsverslag of

65

Page 66: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

accountantsrapport wordt aangeduid. Dit is het rapport dat de accountant over zijn werkzaamheden en bevindingen. Dit verslag leidt vervolgens tot de accountantsverklaring.Het accountantsverslag valt niet onder het passieve informatierecht van de OR. Wil de raad dit stuk inzien dan zal hij gebruik moeten maken van het actieve informatierecht ex artikel 31 lid 1 WOR. Bij dit actieve informatierecht is het van belang dat de raad de gevraagde informatie redelijkerwijze nodig heeft voor de vervulling van zijn taak, dat wil zeggen voor de uitoefening van zijn bij of krachtens de wet of andere regelingen toegekende bevoegdheden, zoals het adviesrecht ex artikel 25 WOR, het instemmingsrecht en artikel 27 WOR, de stimuleringstaak ten aanzien van de in artikel 28 WOR genoemde onderwerpen, de benoemingsrechten ex artikel 29 en 30 WOR en het initiatiefrecht ex artikel 23 WOR. De commissie heeft moeten vaststellen dat de raad bij zijn verzoek om de managementletter niet duidelijk heeft aangegeven voor welke wettelijke taak hij bedoeld stuk nodig heeft, zodat de ondernemer (thans) niet gehouden kan worden om de managementletter te verstrekken.Terug naar het begin van overzicht geschillen

Artikel 32 WOR (ondernemingsovereenkomst)Op 1 januari 1991 zijn een aantal werknemers van een psychiatrisch centrum, in het kader van de Wet Overgang Ondernemingen overgegaan naar een nieuwe Stichting. Op grond van deze wettelijke regeling zijn alle rechten en verplichtingen overgegaan op deze Stichting, zo ook de OBU-suppletieregeling. Per 1 juli 1999 is de Stichting gefuseerd met een stichting voor verstandelijke gehandicapten. De Raad van Bestuur van de nieuwe Stichting wenst de OBU-suppletieregeling te beëindigen en legt in september 2000 een voorstel hiertoe aan de ondernemingsraad ter instemming voor, maar deze instemming wordt geweigerd. De ondernemingsraad is van mening dat het om verworven rechten gaat van medewerkers waaraan niet getornd mag worden.

Bij schrijven van 12 januari 2004 legt de Raad van Bestuur opnieuw het voorgenomen besluit voor om de bovengenoemde regeling af te schaffen. De OBU-regeling is voor deze groep medewerkers stilzwijgend overgenomen door de nieuwe Stichting. De regeling suppleerde medewerkers die met de OBU gingen tot 95% van hun laatstverdiende salaris tot het moment dat de medewerker pensioengerechtigd werd en was bedoeld om ouderen te bewegen om te stoppen met werken en plaats te maken voor jonge medewerkers die destijds geconfronteerd werden met een hoge jeugdwerkloosheid. Om actieve arbeidsparticipatie voor ouderen te stimuleren is de OBU-regeling inmiddels afgeschaft en vervangen door het flexpensioen.De OBU-regeling geldt nog voor mensen die in 2003 de 55-jarige leeftijd hebben bereikt en loopt dus nog door tot in 2003. Als overgangsfase naar een volledige afbouw van de OBU loopt de uitkering terug van 80% naar 70% van het laatst verdiende salaris. Om in dit kader van de OBU-suppletie een bedrag van 95% van het laatst verdienen salaris uit te keren aan de OBU-medewerker moet door de Stichting een steeds groter bedrag per werknemer worden aangevuld.De Raad van Bestuur meent dat voortzetting van de regeling maatschappelijk onverantwoord is omdat andere medewerkers binnen de organisatie die met de OBU gaan een normale OBU-uitkering ontvangen die afloopt tot 70% van het laatst verdiende salaris en de medewerkers die te zijner tijd met flexpensioen zullen gaan op hun 60e, het met een veel lager bedrag zullen moeten doen. De komende jaren gaan nog 10 medewerkers van de Stichting met de OBU die via deze regeling aanspraak zouden kunnen maken op deze OBU-regeling. De komende 10 jaar is volgens de Raad van Bestuur hiermee in totaliteit een bedrag gemoeid van bijna € 220.000.De Raad van Bestuur meent dat een kleine groep medewerkers in deze OBU-suppletieregeling in extreme zin bevoorrecht wordt. Verder vindt de Raad van Bestuur voortzetting van deze regeling financieel onverantwoord in het licht van de begroting.De ondernemingsraad heeft bij schrijven van 22 april 2004 wederom besloten niet in te stemmen met het voorgenomen besluit van de ondernemer tot afschaffing van de OBU-suppletieregeling.De ondernemingsraad stelt dat met name het feit dat het gaat om medewerkers die gezien hun leeftijd dicht tegen de OBU-regeling aanzitten en niet meer de mogelijkheid hebben om zelf een adequate alternatieve voorziening te treffen, voor de ondernemingsraad van wezenlijk belang is geweest om niet in te stemmen met de voorliggende regeling.De ondernemingsraad geeft aan dat het hier gaat om een relatief klein aantal werknemers (10) die nu nog gebruik kunnen maken van de OBU-suppletieregeling. De kosten die dit voor de Stichting met zich meebrengt zijn volgens de ondernemingsraad relatief laag, ongeveer 220.000 euro verspreid over 10 jaar, zijnde gemiddeld 22.000 euro per jaar op een begroting van 31 miljoen euro.

66

Page 67: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

Of de ondernemingsraad een wettelijk instemmingsrecht heeft, hangt af van de vraag of de OBU-suppletieregeling kan worden aangemerkt als een regeling met betrekking tot een pensioenverzekering in de zin van artikel 27 lid 1, onderdeel b. Het is te verdedigen dat een dergelijke regeling op één lijn kan worden gesteld met de wel in artikel 27 opgesomde besluiten. De Bedrijfscommissie hoeft zich echter niet uit te laten over het feit of er sprake is van een echt instemmingsrecht nu de Raad van Bestuur tot tweemaal toe over deze kwestie instemming heeft gevraagd aan de ondernemingsraad. Het expliciet ter instemming voorleggen van deze kwestie, betekent dat aan de ondernemingsraad een extra recht is toegekend in overeenstemming met artikel 32 WOR.Daarbij merkt de Bedrijfscommissie op dat de instemming van de ondernemingsraad daarbij niet af doet aan het recht van de individuele werknemer om al dan niet akkoord te gaan met de wijziging van de OBU-suppletieregeling.

Als een ondernemingsraad geen instemming geeft aan het voorgenomen besluit kan een ondernemer van zijn besluit afzien of de Kantonrechter vragen of deze toestemming wil geven om het besluit te nemen.Hierop is de procedure van artikel 36 van de Wet op de ondernemingsraden van toepassing; dat wil zeggen dat eerst de Bedrijfscommissie moet worden ingeschakeld voor bemiddeling en advies.

De Bedrijfscommissie zal moeten toetsen of het onthouden van de instemming door de ondernemingsraad al dan niet redelijk is.De ondernemer zal daarentegen moeten aantonen dat er sprake is van zwaarwichtige, bedrijfseconomische, bedrijfssociale of bedrijfseconomische redenen.Hierbij valt te denken aan de financiële positie waarin een onderneming verkeert.

In het kader van de Wet Overgang Ondernemingen zijn de bedoelde medewerkers overgegaan naar de nieuwe Stichting.Op grond van deze wettelijke regeling (artikel 7:662 e.v. BW) zijn alle rechten en plichten, die voor het psychiatrisch centrum voortvloeiden uit de met de betrokken werknemers gesloten arbeidsovereenkomsten van rechtswege overgegaan op de StichtingIn het fusietraject, voorafgaand aan de fusie waaruit de nieuwe Stichting is ontstaan, is een traject van harmonisatie van sociale regelingen verbonden geweest. De ondernemer heeft toen niet de noodzaak van harmonisatie op dit punt aangevoerd.

Dat de bedoelde werknemers anders worden behandeld dan de werknemers binnen de Stichting die met de OBU gaan en een normale OBU- uitkering ontvangen die afloopt tot 70% van het laatst verdiende salaris, is een logisch gevolg van het bepaalde in artikel 7:663 BW, dat immers dwingend voorschrijft dat werknemers bij overgang van onderneming hun rechten behouden. De werking van artikel 7:663 BW kan, in een geval als dit, niet met het argument van gelijke behandeling van werknemers worden doorkruist.

Op grond van de overgelegde stukken stelt de Bedrijfscommissie vast dat de suppletieregeling alleen van toepassing is voor medewerkers geboren vòòr 1949 die aanspraak kunnen maken op de OBU. De regeling zou dan nog voor ongeveer 10 medewerkers gaan gelden. Bovendien staat niet vast of deze medewerkers daadwerkelijk gebruik willen gaan maken van de regeling.

Alle relevante feiten in aanmerking genomen meent de commissie dat de weigering van de ondernemingsraad om geen instemming te verlenen niet onredelijk is en zwaarder weegt dan de belangen van de ondernemer.Terug naar het begin van overzicht geschillen

67

Page 68: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

C. JAARVERSLAGEN

IIC Terug naar het begin van het dokument

Op grond van artikel 49, tweede lid WOR dienen ondernemingsraden een jaarverslag op te stellen en aan de Bedrijfscommissie toe te zenden.Naast aandacht te besteden aan de door de raad in de vergaderingen behandelde onderwerpen kunnen in het jaarverslag eventueel gesignaleerde knelpunten in het functioneren van de raad worden besproken. De wijze waarop faciliteiten worden benut - met name de genoten scholing en vorming - en voorts de wijze waarop contact van de raad met de achterban heeft plaatsgevonden, kunnen eveneens in het verslag aan de orde komen.

De Bedrijfscommissie ontving in:2003354 jaarverslagen van ondernemingsraden (Kamer Gz/GGz 80 ; Kamer VV&T 211; Kamer Z/AZ: 55 en Overigen: 8).2004325 jaarverslagen van ondernemingsraden (Kamer Gz/GGz 85 ; Kamer VV&T: 173; Kamer Z/AZ: 58 en Overigen 9).2005271 jaarverslagen van ondernemingsraden (Kamer Gz/GGz 63 ; Kamer VV&T 134; Kamer Z/AZ: 59 en Overigen: 15).

De commissie kreeg overigens tevens een aantal sociale jaarverslagen onder ogen, waarin onder meer het ondernemingsraadgebeuren werd belicht. Deze verslagen, vaak tot stand gekomen onder verantwoordelijkheid van de ondernemers, werden niet als OR-jaarverslagen aangemerkt.

D. CONVENANTEN

IID Terug naar het begin van het dokument

Ingevolge artikel 32 lid 2 WOR kunnen de bevoegdheden van de ondernemingsraad worden uitgebreid in een overeenkomst tussen ondernemer en ondernemingsraad. Deze ondernemingsovereenkomst of convenant moet schriftelijk worden vastgelegd. Het convenant kan tevens afspraken bevatten over de toepassing van de wettelijke bepalingen.De ondernemer is verplicht een afschrift van de ondernemingsovereenkomst aan de Bedrijfscommissie te zenden, zodat de commissie inzicht kan krijgen in de toepassing van deze bepaling. Verzuim van deze mededelingsplicht tast echter op zichzelf de geldigheid van het convenant niet aan.

Het aantal ontvangen schriftelijke mededelingen inzake convenanten2003: Totaal 15 (Kamer Gz/GGz: 5; Kamer VV&T: 3; Kamer Z/AZ: 7)2004: Totaal 12 (Kamer Gz/GGz: 2; Kamer VV&T: 4, Kamer Z/AZ: 6)2005: Totaal 2 (Kamer VV&T: 2)

68

Page 69: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

BIJLAGE IBijlage I Terug naar het begin van het dokument

SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD

Besluit tot instelling van een bedrijfscommissie voor de Zorg

Besluit van de Bestuurskamer van de Sociaal-Economische Raad van 6 juni 2001 tot instelling van een bedrijfscommissie voor de Zorg

De Bestuurskamer van de Sociaal-Economische Raad;

Gelet op de artikelen 37 en 38 van de Wet op de ondernemingsraden;

Gelet op artikel 3 van de Delegatieverordening Bestuurskamer (RE 7/1994);

Gehoord de naar het oordeel van de Raad voor het desbetreffende deel van het bedrijfsleven representatieve organisaties van ondernemers en van werknemers;

Besluit:

Artikel 1Dit besluit verstaat onder zorg:a. de instellingen welke bij artikel 1 van de Wet ziekenhuisvoorzieningen als ziekenhuisvoorziening

worden aangemerkt, alsmede de instellingen die vallen onder de werkingssfeer van de CAO Ziekenhuizen, de CAO Verpleeg- en Verzorgingshuizen, de CAO Gehandicaptenzorg, de CAO Geestelijke Gezondheidszorg, de CAO Thuiszorg en de CAO Academische Ziekenhuizen;

b. inrichtingen waarin aan ten minste vijf bejaarden duurzame huisvesting, gepaard met gehele of gedeeltelijke verzorging, wordt verschaft en/of geconcentreerde, beschermende woonvormen bestaande uit zelfstandige woningen bestemd voor ouderen die in bepaalde mate zorg behoeven.

Artikel 21. Er wordt ingesteld een bedrijfscommissie voor de Zorg.2. De bedrijfscommissie telt 12 leden en 12 plaatsvervangende leden.3. Van deze leden en plaatsvervangende leden worden de volgende aantallen benoemd door de

daarbij vermelde organisaties:a. organisaties van ondernemers

- 1 lid en 1 plaatsvervangend lid door Arcares, brancheorganisatie verpleging en verzorging;- 1 lid en 1 plaatsvervangend lid door de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen;- 1 lid en 1 plaatsvervangend lid door de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland;- 1 lid en 1 plaatsvervangend lid door Geestelijke Gezondheidszorg Nederland;- 1 lid en 1 plaatsvervangend lid door de Landelijke Vereniging voor Thuiszorg en

Branchebelang Thuiszorg Nederland gezamenlijk;- 1 lid en 1 plaatsvervangend lid door de Vereniging Academische Ziekenhuizen;

b. organisaties van werknemers;- 1 lid en 1 plaatsvervangend lid door ABVAKABO FNV;- 1 lid en 1 plaatsvervangend lid door CFO CNV-bond;- 1 lid en 1 plaatsvervangend lid door de Nieuwe Unie ’91;- 1 lid en 1 plaatsvervangend lid door de Federatie van verenigingen van hogere

functionarissen in de gezondheids- en bejaardenzorg (FHZ);- 1 lid en 1 plaatsvervangend lid door ABVAKABO FNV en CFO CNV-bond gezamenlijk;- 1 lid en 1 plaatsvervangend lid door de Nieuwe Unie ’91 en de Federatie van verenigingen

van hogere functionarissen in de gezondheids- en bejaardenzorg (FHZ) gezamenlijk.

69

Page 70: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

Artikel 31. Het besluit van 24 oktober 2000 tot instelling van een bedrijfscommissie voor het Ziekenhuiswezen

(RE 13/2000) wordt ingetrokken.2. Het besluit van 22 december 1999 tot instelling van een bedrijfscommissie voor de Woon-

Zorgvoorzieningen (RE 34/1999) wordt ingetrokken.

Artikel 4Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie.

Artikel 5Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2001.

Den Haag, 6 juni 2001

H.H.F. Wijffelsvoorzitter

J.W. Nelsonsecretaris

Toelichting

De nieuwe bedrijfscommissie voor de Zorg is een fusie van de bedrijfscommissies voor het Ziekenhuiswezen en voor de Woon-Zorgvoorzieningen. Deze werden in 1971, respectievelijk 1975 (als Bedrijfscommissie voor de Bejaardenoorden) opgericht. In het kader van de zogenaamde hergroepering van bedrijfscommissies, die het afgelopen jaar haar beslag kreeg, werd nog recent voor beide bedrijfscommissies een nieuw instellingsbesluit vastgesteld. In het geval van de bedrijfscommissie voor het Ziekenhuiswezen werden daarbij enige inhoudelijke wijzigingen aangebracht, die mede verband hielden met ontwikkelingen in de verenigingsstructuren aan ondernemerszijde.Het is mede in dat kader dat de partijen die in beide bedrijfscommissies vertegenwoordigd zijn thans de gezamenlijke wens hebben geuit om ‘de zorg’ in één bedrijfscommissie te verenigen.De representatieve ondernemers- en werknemersorganisaties die de gehandicaptenzorg, de thuiszorg en de academische ziekenhuizen vertegenwoordigen, hebben aangegeven ook deze sectoren – voor zover die er nog niet onder vielen – onder de werkingssfeer van de nieuwe bedrijfscommissie te willen brengen.Het een en ander brengt mee dat tegelijkertijd het instellingsbesluit van de bedrijfscommissie voor de Welzijnssector moet worden gewijzigd.De ressortbeschrijvingen van de nieuwe bedrijfscommissie, zoals opgenomen in artikel 1 van het besluit, bevat een optelsom van de ressorten van de twee fusiepartners, waaraan twee collectieve arbeidsovereenkomsten (Thuiszorg en Academische Ziekenhuizen) zijn toegevoegd. Omwille van de tijd die daarmee gemoeid is, is er in dit stadium van afgezien een geïntegreerde ressortbeschrijving te formuleren. Dit zal, in overleg met partijen, alsnog geschieden. In het verlengde van de hergroepering, waarbij ook het streven naar modernisering van de ressortbeschrijving van bedrijfscommissies een rol speelt, is het wenselijk dat het ressort tevens op meer compacte wijze wordt omschreven. Dit zou betekenen dat wordt afgezien van een al te gedetailleerde afgrenzing van het ressort, zoals door middel van het noemen van concrete cao’s.

Den Haag, 6 juni 2001

H.H.F. Wijffelsvoorzitter

J.W. Nelsonsecretaris

70

Page 71: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

BIJLAGE II.Bijlage II Terug naar het begin van het dokument

Adressen organisatiesVoor de adressen van de deelnemende organisaties verwijzen wij u graag naar onze website: www.bedrijfscommissiezorg.nl

Om na bezoek van de adressenlijst op onze website weer terug te keren naar dit document, dient u op de knop “terug” (“vorige” of “back”) in uw webbrowser te klikken.

71

Page 72: Verslag van de werkzaamheden van de - HCChome.hccnet.nl/fac.de.kok/.../www/worddoc/JaarverslagB…  · Web viewIn veel gevallen is het secretariaat betrokkenen behulpzaam bij het

BIJLAGE III.Bijlage III Terug naar het begin van het dokument

Verklaring gebruikte afkortingen

BTN Branchebelang Thuiszorg Nederland

CAO Collectieve arbeidsovereenkomst

CNV PubliekeZaak CNV-bond voor Overheid, Zorgsector en Verzelfstandigde Overheidsinstellingen

FBZ Federatie van Beroepsorganisaties in de zorg en daaraan gerelateerd onderwijs en onderzoek

GGZ Nederland Geestelijke Gezondheidszorg en Verslavingszorg

Kamer Gz/GGz Kamer Gehandicaptenzorg en Geestelijke Gezondheidszorg

Kamer VV&T Kamer Verpleging, Verzorging en Thuiszorg

Kamer Z/AZ Kamer Ziekenhuizen en Academische ziekenhuizen

NFU Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra

NU ’91 Nieuwe Unie ‘91

NVZ Vereniging van Ziekenhuizen

PVT Personeelsvertegenwoordiging

SER Sociaal-Economische Raad

VGN Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland

WOR Wet op de ondernemingsraden

Z-org Organisatie van Zorgondernemers

.

72