Verslag Inventariserend Veldonderzoek Moerakkerstraat ... · m st ra W e rk lu st st ra a A d e l a...
Transcript of Verslag Inventariserend Veldonderzoek Moerakkerstraat ... · m st ra W e rk lu st st ra a A d e l a...
Inventariserend Veldonderzoek, Moerakkerstraat, Driebergenbuurt, Deventer.
0 Project 248, januari 2006
Archeologie Deventer RMW-VHMZ Auteur: Bart Vermeulen Datum: 31-1-2006
Verslag Inventariserend Veldonderzoek Moerakkerstraat, Driebergenbuurt Deventer Projectnummer 248
Inventariserend Veldonderzoek, Moerakkerstraat, Driebergenbuurt, Deventer.
1 Project 248, januari 2006
Inhoud: 1. Inleiding 2. Technische gegevens 3. Werkwijze vooronderzoek 4. Het natuurlijke landschap 5. Resultaten archeologisch onderzoek 6. Vondsten 7. Historisch onderzoek 8. Conclusie: Waardering & Selectie 9. Literatuur 10. Figuren
Inventariserend Veldonderzoek, Moerakkerstraat, Driebergenbuurt, Deventer.
2 Project 248, januari 2006
1. Inleiding Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van Landstad projectontwikkeling, een samenwerkingsverband van Rentré en Le Clercq Planontwikkeling. De Driebergenbuurt werd gebouwd in 1919 als schoolvoorbeeld van een comfortabele arbeiderswijk. Anno 2004 voldeden de woningen niet meer aan de eisen en was nieuwbouw noodzakelijk. De schade voor het bodemarchief in dit eens landelijke agrarische gebied is zelfs door de bouw van de nieuwbouwwijk beperkt gebleven. Alleen de bakstenen fundering van de huizen uit 1919 is door het esdek heen gegraven. Tussen en onder deze funderingen is het bodemarchief intact gebleven. Bij onderzoek dat Archeologie Deventer in 2001 uitvoerde, bleek dat na de sloop nog goed archeologisch onderzoek kon worden uitgevoerd. Met deze gedachte in het achterhoofd is een proefsleuven onderzoek uitgevoerd in het gebied tussen de bestaande woonwijk De Heuvel, de achtertuinen van de Moerakkerstraat, de Klinkenbeltsweg en het Watertorenpark. Het doel van het onderzoek was het vaststellen van eventuele archeologische sporen en de kwaliteit hiervan. Uit deze (eventuele) vindplaatsen dienden de behoudenswaardige vindplaatsen te worden geselecteerd.
2. Technische gegevens
bos
bos
bos
bos
1
313
2
1
36
1
29
138
140
69
71
134
132
105
116
112
110
125
127
123
115
117
119
121
113
118
122
124
136
126
128
130
138
140
139
143
137
107
105
99
97
121
39
10
115
12
160
1
113
162
32
129
131
135
123
182
180
27
28
38
36
30
29
143
137
3
192 188
186
44
19
21
31 33
6
11
837
43
18
174
176
178 1
20
13
172
170
6
4
2
33
1
166
164
31
35
133
38
2830
36
44 1
141
43
41
39
37
1
3
5
7
35
60
45
4
47
64
62
58
15
148
150
2
21
7
11
13
2
5
6
103
158
144
146
142
32
30
10
29
10
21
23
37
31
2
18
16
10
8
91
89
83
1
22
28
30
49
20
22
28
81
7
17
15
9
47
20
2
8
57
38
36
44
46
55
71
73
79
35
52
54
60
3
1
85
148
142
89
87
83
77
76
64
93
125
123
150
156
96
94
88
86
131
23
25
106
158
144
146152
154
315
361204
208
393
363
194196194
196
202
145
147
149
149
4
4a
2a
2
147
9
11
13
15
33
31
29
23
17
19
6a
621
10a
12
18
20
22
248
10
26
28
32
25
27
30
34
38
40
25
29
78
115
2
12
18
31
7
11
16
56
54
52
9
2
8
1
10
11
10
16
1
51
49
47
18
12
30
20
28
57
40
42 21
21
15
9
11
13
19 2
84
23
23
33
35
52
54
64
49
37
2
8
4
35
41
10
61
63
6526
24
46
36
71
38
77
73
44
11
87
28
95
89
10
1186
1116 3911
638
13906
13625
1488
21488
1
113
70
1552
8
1206
11200
5
11110
13353
1163
4
1163
61163
5
1160
0
1163
7
1260
6
113
69
1552
9
1136
8
1260
7
151
51
151
50
1260
5
1157
91157
81157
71159
31159
21 1591
15718
15722
15723
15570
15569
15563
15562
15568
15561
15706
15556
15704
15705
15707
15486
14813
14814
12627
1206
2
15626
14375
14641
13756
10984
14374
11022
11021
1107414117
14116
10955
11367
11365
11366
11056
110
87
15993
15756
15755
15754
9328
15994
15757
11360
11361
11362
11363
11364
1159
811
599
1255
7
1255
812
604
15762
15763
10698
1078115991
16056
10892
11304
15898
11305
11306
1147
711
478
1 1479
1133911338
11140
11334
1159
01 1318
1159
6
1159
5
11358
11359
1159
4
11335
11336
11337
1159
7
16259
15766
15919
15765
15764
15760
15975
16348
16347
11139
13041
13042
11137
13043
11138
11141
13755
11303
9299
15934
15767
92979298
92969295
16257
11229
11230
11232112319300
13752
15773
13701
13040
12351
12350
15719
1561916058
1589
6
1375
1
15774
157
72
16389
16388
15759
9325
14068
929
3
92909291
9289
12657
15935
9294
9292
8014
9330
9331
9288
1265811217
11218
8765
8914
11219
110
16
10392
15567
15596
15595
15597
15588
10389
10390
1039
1
11014
15584
15592
15589
15591
15583
15585
15586
15593
15587
15590
15713
15564
15565
15566
11221
9832
9831
1122210300
11220
11740
15037
13840
8897
8898
15036
14067
157
2 0
1557215580
15581
15582
15571
15594
16288
9833
98369837
9835
10788
9834
16226
15536
15535
15534
15537
8398
8396
8397
14135
1557515576
15578
15577
15579
15574
15573
9839
9842
9841
9840
9838
13941
139409843
10172
15543
15542
15541
15540
15539
15538
16289
1622
7
10549
10567
10717
11025
6646
11026
6647
15288
11723
11722
6645
12053
15546
15701
15548
15547
15702
15545
15703
15544
15309
15360
15359
15663
10719
16221
1531 1
12050
12054
15314
15313
15312
1205 1
15317
15461 15301
10 818
1 0457
15 318
1 531 6
1531
5
108
20
15664
15460
12199
1532
2
15 323
15 319
153 2
1
15306
Lath
mers
tr aat
Papenblik
Papenblik
Die
penve
ensew
eg
Landstraat
Lathmerstraat
Sanatoriumstra
at
Werkluststraat
Ade la
arstraa t
Enkstra
at
Boxb
erg
erw
eg
Sanato
rium
dw
arss
traat
Het Bijl t
je
Moera
kkers
traat
Klinke
nbeltsw
eg
Het Bijl t
je
A.J. V
itringa
straat
Oudegoedstraat
Sch
inke
nstraa
t
Ceintuurbaan
Ceintuurbaan
Ceintuurbaan
Ceintuurbaan
Boxbe
rgerw
eg
Oudegoedstr
aat
Die
pen
veen
sew
eg
Vosakkers
traat
Die
pe
nvee
nse
we
g
De H
euvel
De
Heu
vel
De H
euvel
Moera
kkers
traat
De H
euvel
De H
euvel
Boxber
gerw
eg
Roelo
fs beld
st ra
at
De H
euvel
De
Heu
vel
Roelo
fsbelds traat
Klinkenb
eltsweg
0,05 0,1
kilometers
0
Gemeente: Deventer Plaats: Driebergenbuurt, Moerakkerstraat Coördinaten: X: 207.159/ 207.306 Y: 475.332/ 475.525 CIS-code: 6636 Intern nummer: 248 Supervisie: Michiel Bartels Projectleider: Bart Vermeulen Veldtechniek: Michael van der Wees Archivering: Gemeentelijk depot Deventer Deponering: Gemeentelijk depot Deventer
Verwijderd: ¶
Inventariserend Veldonderzoek, Moerakkerstraat, Driebergenbuurt, Deventer.
3 Project 248, januari 2006
3. Werkwijze vooronderzoek Om een beeld te krijgen van het gehele gebied is een viertal proefsleuven aangelegd. De eerste werkput is aangelegd in de achtertuin van de afgebroken huizen aan de Moerakkerstraat en was 110 m lang. In het westen van de werkput lag het natuurlijke gele zand slechts enkele decimeters onder maaiveld. Van de oorspronkelijke mollenlaag was niets meer over en het vermoeden bestaat, dat deze kop is afgetopt. Iets naar het oosten, op de flank van de kop, werden wel enkele sporen aangetroffen. De tweede werkput was 105 m lang en lag parallel aan de eerste, net binnen de voorgevel van de voormalige huizen aan de Moerakkerstraat. Werkput 2 liet eenzelfde beeld zien als werkput 1. Aansluitend werd een proefsleuf aangelegd ten oosten van de Roelofsbeldstraat achter de achtertuinen van de huizen op De Heuvel. Alleen aan het noordelijke en zuidelijke uiteinde van deze 150 m lange proefsleuf werd een stuk intact vlak aangetroffen. Het gebied hiertussen was verstoord bij het graven van grote kuilen, die gevuld waren met tapijt en ander bouwafval. Aan het noordelijke uiteinde van de sleuf waren enkele sporen te zien, die wegens de vervuiling niet verder onderzocht zijn. Ten westen van de Roelofsbeldstraat is een vierde, eveneens 150 m lange, werkput aangelegd. Ook in werkput 4 lag het niveau van het natuurlijke gele zand tussen enkele decimeters en meer dan één meter onder maaiveld. In de lager gelegen delen aan de westzijde en oostzijde van de werkput werden sporen aangetroffen.
In het vlak van werkput 4 en 5 waren allerlei vreemde greppels en kuilen te zien. Na het couperen, bleken deze deel uit te maken van een dassenburcht.
Verwijderd: ¶
Inventariserend Veldonderzoek, Moerakkerstraat, Driebergenbuurt, Deventer.
4 Project 248, januari 2006
Na het aanleggen van de vier proefsleuven zijn op de drie plaatsen waar sporen werden aangetroffen uitbreidingen aangelegd. In het zuiden van werkput 4 lagen allerlei ronde sporen en kromme greppelachtige langwerpige sporen. Ook na een uitbreiding (werkput 5) waren in de greppels en ronde sporen geen duidelijke structuren te herkennen. Bij het couperen bleek, dat de sporen van natuurlijke aard waren en vermoedelijk deel uitmaakten van een dassenburcht. Werkput 6 is aangelegd tussen de werkputten 1 en 2 op de flank van de kop. In deze werkput bevonden zich verschillende sporen uit de Middeleeuwen. De laatste uitbreiding (werkput 7) is aangelegd aan het noordelijke uiteinde van werkput 4. In deze put bevonden zich verschillende prehistorische sporen, die zich echter alleen buiten het onderzoeksgebied uitstrekten. In alle werkputten is het vlak getekend, gewaterpast en gefotografeerd en zijn alle sporen gecoupeerd. Om de ongeveer 10 m zijn ongeveer een meter brede profielen opgestoken en gedocumenteerd. Hierdoor is een goed beeld verkregen van het microreliëf onder dit deel van de Driebergenbuurt.
4. Het natuurlijke landschap De proefsleuven hebben veel inzicht gegeven in de opbouw van het natuurlijke landschap onder het esdek. In het onderzochte gebied was geen sprake van een vlakke dekzandrug, maar van een sterk variërend en geaccentueerd microreliëf, dat waarschijnlijk als gevolg van verstuivingen is ontstaan.
De Holtermansmolen aan de Klinkenbeltsweg. De woning op de voorgrond bestaat nog.
Het hoogste punt van het gebied lag ter hoogte van de Klinkenbeltsweg. Hier lag het natuurlijke zand slechts enkele decimeters onder maaiveld op 8,5 m boven NAP. Naar het westen begon de bodem snel te dalen richting het stroomgebied van de IJssel. 1 Deze daling was goed te zien in een rioolsleuf die werd gegraven in Het Bijltje. Het
1 Spek, Zeiler & Raap, 1996.
Inventariserend Veldonderzoek, Moerakkerstraat, Driebergenbuurt, Deventer.
5 Project 248, januari 2006
hoogste punt lag net ten westen van de Klinkenbeltsweg en daarna daalde het niveau over een afstand van ongeveer 10 m meer dan 2 m. Dit verval is ook goed te herkennen in de steeg naast de molenaarswoning van de voormalige Klinkenbeltsmolen. De positie van de molen is goed gekozen op de rand van de hoogste kop. In het westen van werkput 1 en 2 waren nergens meer restanten van de mollenlaag te zien. Dit doet vermoeden dat de oorspronkelijke kop nog hoger was en bij de aanleg van de woonwijk is afgevlakt. Op het hoogste punt van de kop is een klein gat gegraven om de bodemopbouw te bekijken. In dit ongeveer 1 m diepe gat waren dunne elkaar opvolgende lagen stuifzand te zien. Tussen de losse lagen bevonden zich enigszins verkitte laagjes zand. Het zand is waarschijnlijk over een langere periode afgezet vanuit de rivierbedding van de IJssel. Ongeveer 25 m ten oosten van het hoogste punt zakte het gele zand vrij snel naar een hoogte van ongeveer 7,25 m boven NAP. Hier was het oorspronkelijk bodemprofiel wel intact. In het profiel waren duidelijk twee lagen te herkennen. De onderste laag was enkele decimeters dik en enigszins grijsbruin van kleur. In de laag werden slechts enkele scherven aangetroffen, die te dateren zijn in de 9de tot de 11de eeuw. De laag die hier bovenop lag, vormde waarschijnlijk eeuwenlang de bouwvoor van de akkers in dit gebied en bevatte scherven uit de periode van de IJzertijd tot heden. Naar het oosten toe bleef het gele zand dalen. Het diepste punt ligt op ongeveer 6,8 m boven NAP ongeveer 25 m voor het einde van de put. Hier steeg het niveau weer tot een maximale hoogte van 7,4 m boven NAP.
In dit profiel is goed de gelaagde opbouw van het (stuif)zand te zien.
Werkput 4 gaf het meest volledige beeld van de bodemopbouw aan deze zijde van het terrein. Aan het zuidelijke uiteinde sloot de werkput aan op de flank van de kop in werkput 2. Hier lag het natuurlijk zand op 7,21 m boven NAP. Tot ongeveer 75 m ten noorden van de Moerakkerstraat lag het natuurlijk zand weer dicht onder de bouwvoor. Ook hier was geen mollenlaag te herkennen en lag de oorspronkelijke hoogte waarschijnlijk nog hoger dan de hier gemeten 7,21 m boven NAP. Ongeveer 125 m van de Moerakkerstraat begon dit niveau snel te dalen tot een diepte van 5,7 m boven NAP in het uiterste uiteinde van de put. Omdat werkput 3 voor het grootste deel verstoord was, gaf deze geen volledig beeld. Alleen in het uiterste zuiden, het midden en het uiterste noorden waren delen van het vlak intact. Het zuiden van de werkput lag ter hoogte van het laagste punt in de werkputten 1 en 2. Verder liet werkput 3 hetzelfde beeld zien als werkput 4.
Inventariserend Veldonderzoek, Moerakkerstraat, Driebergenbuurt, Deventer.
6 Project 248, januari 2006
Het landschap zag er hier vóór de late-Middeleeuwen dus heel anders uit. De natuurlijke bodem vertoonde over afstanden van enige tientallen meters hoogteverschillen van meer dan 2 meter. In het onderzoeksgebied was sprake van een aantal heuvels van elkaar gescheiden door relatieve laagten. De hoogte van deze laagten lag rond 6 m boven NAP, wat ze zeer goed voor bewoning geschikt maakte. De eerste hoogte lag ter hoogte van de Klinkenbeltsweg en volgde globaal de oever van de IJssel. Verder naar het westen liep de hoogte snel af richting het dal van de IJssel. Ten zuiden van deze steilrand bevond zich geen egale dekzandvlakte zoals bijvoorbeeld in Colmschate, maar een gebied met een sterk microreliëf, dat waarschijnlijk pas in gebruik werd genomen toen de eenvoudiger te ontginnen gronden reeds lang vergeven waren. In het zuiden van werkput 4 en werkput 5 werden allerlei smalle greppelachtige structuren aangetroffen. De langwerpige en ronde sporen vertoonden in eerste instantie geen duidelijke samenhang. De meeste van de greppelachtige structuren waren zeer onregelmatig en bochtig van vorm. Bij het couperen werd duidelijk, dat de sporen op veel plaatsen onder het vlak gewoon door liepen en waarschijnlijk diergangen waren. Ook de ronde en ovale sporen bleken onder het vlak de meest vreemde bochten te maken. De ovale vorm en de omvang van de gangen wijst op een dassenburcht die zicht uitstrekte over een oppervlakte van 25 x 13 m. Op grond van de aanwezigheid van een dassenburcht kunnen aantal conclusies worden getrokken. De vulling van de gangen is afkomstig uit het ophogingspakket. Waarschijnlijk is dit in het noorden van het onderzoeksgebied niet eerder dan de 14de eeuw opgebracht. Ook de dassenburcht is dus na de 14de eeuw te dateren. Dassen hebben specifieke voorkeuren bij de keuze van een locatie voor hun burcht. Bij voorkeur kiezen ze een locatie aan de rand van een door mensen ingericht cultuurlandschap.2 De onderzochte burcht zal in geen geval in de directe omgeving van een boerderij gelegen hebben.
5. Resultaten Archeologisch onderzoek Alle sporen zijn aangetroffen in de relatief lage delen van het gebied. Mogelijk heeft men juist voor deze delen gekozen, omdat de oeverwal hier vlakker was en waarschijnlijk ook vochtiger en daarmee vruchtbaarder. Ook mag echter niet worden vergeten, dat de hogere delen van het landschap grotendeels zijn afgetopt en in de late Middeleeuwen een veel minder dikke beschermende akkerlaag hadden. Hierdoor zijn eventuele ondiepe sporen verloren gegaan. Het ontbreken van diepe sporen wijst er wel op, dat dit gebied niet op grote schaal is gebruikt. Een andere mogelijkheid is, dat zich op een dieper niveau oudere ondergestoven sporen bevinden. Om deze mogelijkheid uit te kunnen sluiten, zijn in de bodem van de proefsleuven grondboringen gezet tot ongeveer 2 m onder het vlak. In geen van de boringen werden sporen van oudere bewoningslagen aangetroffen. In totaal zijn slechts twee concentraties sporen aan te wijzen, waarvan er één uit de late Prehistorie en één uit de Middeleeuwen dateert.
2 Mondelinge Mededeling Bert Groenewoudt, periodespecialist Rijksdienst voor het
Oudheidkundig Bodemonderzoek, Amersfoort.
Inventariserend Veldonderzoek, Moerakkerstraat, Driebergenbuurt, Deventer.
7 Project 248, januari 2006
Sporen uit de late IJzertijd in werkput 7 De oudste scherf is aangetroffen in werkput 2 en dateert uit het late Neoliticum of de vroege Bronstijd.3 Deze scherf is echter afkomstig uit de akkerlaag en er zijn geen sporen aan deze periode toe te wijzen. De oudste sporen zijn gevonden in werkput 7. Hier werden ongeveer tien paalgaten en twee afvalkuilen aangetroffen. De paalgaten waren bruin tot lichtbruin van kleur met een diameter tussen 0,3 en 0,5 m en een diepte die varieerde van 0,2 tot 0,4 m. In de verspreiding van de paalgaten was geen structuur te herkennen. De eerste afvalkuil (spoor 131) was enigszins ovaal van vorm met een lengte van 1,8 m en een breedte van 0,8 m. De kuil had enigszins gebogen ronde wanden en vulling die uit meerdere lagen bestond. De onderste laag bestond uit geel zand. Hierop lag een pakket rood verbrand zand afgedekt door een laag grijs bruin zand met gele vlekken en veel houtskool. De aanwezigheid van rood verbrand zand en houtskool wijzen erop, dat de kuil als stookplaats in gebruik is geweest. De tweede kuil (spoor 134) was ongeveer 1 m lang en 0,75 m breed. De kuil had een vlakke bodem met afgeronde hoeken en was ongeveer 0,4 m diep. In de kuil werden enkele tientallen scherven aardewerk uit de IJzertijd aangetroffen.4 De scherven zijn te dateren in de midden of late IJzertijd. Er is veel besmeten aardewerk en er zijn enkele fragmenten aardewerk met kamstreek versiering. Het baksel is verschraald met fijn tot matig grof granietgruis. Verder zijn in de klei roestbrokjes te herkennen, die wijzen op ijzerhoudende klei. Er zijn slechts enkele randen gevonden, die allemaal toe te wijzen zijn aan tweeledige potten. Eén van de randen heeft een geknepen verdikte rand, wat wijst op een datering in de midden of late IJzertijd. Aanwijzingen voor drieledige vormen, typisch voor de vroege IJzertijd, ontbreken. Ook het hoge percentage besmeten aardewerk ten opzichte van glad aardewerk is typisch voor de tweede helft van de IJzertijd.
Scherf te dateren in het late Neoliticum of de vroege Bronstijd.
Middeleeuwse sporen onder het esdek in werkput 6 Tussen de werkputten 1 en 2 werd werkput 6 aangelegd. In het vlak was een rij verkleuringen van palen te herkennen. De paalgaten hadden een doornsnede tussen 0,5 en 0,6 m en waren ongeveer 0,5 m diep met een bruine vulling. Binnen veel sporen waren lagen geel zand te zien. Mogelijk hebben de sporen, nadat ze buiten gebruik
3 Determinatie Roy van Beek (ROB, Amersfoort) en Ivo Hermsen (Archeologie Deventer)
4 Determinatie Ivo Hermsen
Inventariserend Veldonderzoek, Moerakkerstraat, Driebergenbuurt, Deventer.
8 Project 248, januari 2006
raakten, een tijd open gelegen en zijn ze in deze periode langzaam vol gestoven. Geen van deze sporen bevatte echter daterend materiaal. Vast staat wel, dat ze vóór het aanbrengen van de onderste akkerlaag zijn ontstaan. De rij palen zou eventueel de zuidwesthoek van een boerderijplattegrond kunnen vormen die zich naar het noorden uitstrekte. De rest van de plattegrond lag in dat geval onder de Moerakkerstraat en is volledig verstoord. Zowel in het zuiden van werkput 3 als in werkput 4 werden geen sporen uit deze periode meer aangetroffen. Het lijkt dan ook te gaan om enkele geïsoleerde sporen, die mogelijk in verband te brengen zijn met de ontginning van het zuidelijke deel van het gebied. De ontwikkeling van de akkerlaag In de verschillende proefsleuven zijn om de 10 m kolomopnames gemaakt, waarbij profielen werden afgestoken en gedocumenteerd. Hierna is geprobeerd per laag vondstmateriaal te verzamelen om zo de opbouw van akkerlaag te dateren. In werkput 1 en 2 konden op de flank van de kop twee akkerlagen worden onderscheiden. De onderste laag was enigszins bruingrijs van kleur en bevatte slechts enkele scherven. In de onderste laag werden vooral badorf, walberberg, pingsdorf, kogelpot en paffrath scherven aangetroffen. Dit beeld sluit aan op het beeld, dat bij het onderzoek in 2001 werd aangetroffen. Ook verder naar het zuiden bleek de onderste laag van het esdek vooral materiaal uit de 9de tot de 11de eeuw te bevatten.5 Mogelijk is het zuidelijke deel van het onderzoeksgebied tussen de 9de en de 11de eeuw voor het eerst als akkerareaal in gebruik genomen. Aan het eind van de 9de en in de loop van de 10de eeuw maakte de handelsnederzetting Deventer een grote bloei door. Het ligt voor de hand, dat deze bloei gepaard ging met een grotere behoefte aan landbouwproducten. Om aan deze behoefte te kunnen voldoen, werden ook gebieden verder van de stad in gebruik genomen. Deze ontwikkeling is ook aangetoond bij een onderzoek aan de Molenbelt in 2005. Op deze locatie, ongeveer 630 m buiten de stadswal, werd eveneens een akkerlaag uit de 9de of de 10de eeuw gevonden.6 Scherven uit de periode tussen de 11de en de 13de eeuw ontbraken bijna volledig. Vermoedelijk was het akkerareaal in deze periode niet meer in gebruik. Dit beeld correspondeert met de ontwikkeling die binnen de wal is aangetroffen. Vanaf het eind van de 10de eeuw werd het gebied aan de Smedenstraat niet meer bewoond en een halve eeuw later volgde ook het gebied langs de Bruynssteeg. De bewoning concentreerde zich waarschijnlijk langs de IJssel en de gebieden daarachter werden als akkerland in gebruik genomen. Vermoedelijk waren de akkers buiten de wal niet meer nodig, omdat er dichterbij land beschikbaar kwam en de behoefte aan landbouwproducten daalde. In het noorden van het onderzoeksgebied was geen onderscheid te maken tussen meerdere akkerlagen. Wel valt op, dat hier minder scherven uit de 9de tot de 11de eeuw werden aangetroffen. Mogelijk is dit gebied pas later in gebruik genomen en zijn de spaarzame vroege scherven opspit afkomstig uit de binnenstad. Over het hele terrein lag een zwaar verploegd pakket, dat scherven bevatte uit de 14de tot de 20ste eeuw. In het onderste deel van dit pakket werd bijna geen baksteen aangetroffen, wat erop wijst dat het in de 13de tot de 15de eeuw tot stand kwam. Daarna was baksteen zo algemeen voorkomend, dat het ook in grote hoeveelheden op de
5 Bartels, Klomp en Hermsen, 2001.
6 Hermsen, 2005.
Inventariserend Veldonderzoek, Moerakkerstraat, Driebergenbuurt, Deventer.
9 Project 248, januari 2006
akkers buiten de stad terechtkwam. De vondsten uit de akkerlaag wijzen erop, dat dit gebied buiten de stad in de 14de eeuw weer werd gecultiveerd. Deze ontwikkeling sluit aan op die aan de Molenbelt. Hermsen voert aan, dat de aanleiding voor deze in gebruikname waarschijnlijk de pestepidemie van 1350 was. Deze epidemie doordrong de bewoners van de noodzaak om hun afval buiten de stad te dumpen. Hierdoor kwam meer mest beschikbaar en kon dus een groter areaal worden ontgonnen. Hoewel deze factor ongetwijfeld een rol zal hebben gespeeld, moet de oorzaak eveneens in de bloei van de stad worden gezocht. Door deze groei ontstond een grotere behoefte aan landbouwproducten en kwam meer mest beschikbaar. Met deze mest kon een groter areaal worden ontgonnen, waar weer producten voor de groeiende stad en de markt werden geproduceerd. De aanleg van de Rielerenk is een goed voorbeeld van deze bewuste vergroting van het landbouwareaal. Vooral materiaal uit de 14de tot de 16de eeuw is goed vertegenwoordigd in het esdek. Ondanks de pestepidemieën maakte Deventer tot de Tachtigjarige Oorlog een sterke groei door en had de stad rond 1570 vermoedelijk ongeveer 8.000 à 10.000 inwoners.7 In de Tachtigjarige Oorlog lag de stad in de frontlinie, waardoor de economie inzakte en veel mensen wegtrokken. Rond 1600 waren van de eerder genoemde 10.000 inwoners vermoedelijk nog maar ongeveer 5000 inwoners over. Het duurde tot het eind van de 18de eeuw voordat Deventer weer het aantal inwoners van voor de Opstand had. De ontvolking van Deventer zou de ondervertegenwoordiging van materiaal uit deze periode in het esdek kunnen verklaren. Vooral de akkers en de boerderijen buiten de muren hadden bij een beleg zwaar te lijden. Vermoedelijk had dit een ontvolking van het platteland tot gevolg, die ook elders te herkennen is. Het ontbreken van deze vondsten kan ook worden veroorzaakt, doordat het afval in deze periode elders werd gedumpt.
6. Vondsten
Braemsen aangetroffen in de Driebergenbuurt
Het onderzoek heeft vrijwel geen spectaculaire vondsten opgeleverd. Een goed beeld van de ontwikkeling van het gebied geven de metaalvondsten. Alle vlakken zijn bij de aanleg uitgebreid met de metaaldetector onderzocht en ook de storten zijn door verschillende detectoramateurs nagelopen. Dit heeft enkele tientallen munten opgeleverd. Het beeld van de muntvondsten sluit aan op het hierboven beschreven beeld. Munten uit de 9de tot de 14de eeuw ontbreken. De oudste munten zijn te dateren in de 14de of de 15de eeuw. In totaal zijn een viertal Braemsen aangetroffen. Deze
7 Ten Hove, 1998, 17.
Inventariserend Veldonderzoek, Moerakkerstraat, Driebergenbuurt, Deventer.
10 Project 248, januari 2006
munten werden in de laatste helft van de 15de eeuw geslagen in Deventer.8 Ze vertegenwoordigen de laagste waarde in het muntstelsel en waren vooral bedoeld als pasmunten. Naast deze Braemsen zijn een Driesteden plak uit de 15de of 16de eeuw en een mogelijke stuiver uit de 15de eeuw gevonden. Ook een vierkant muntgewicht is vermoedelijk in deze periode te dateren. Elk muntgewichtje had het gewicht van een vastgestelde muntsoort. Wanneer de munt een lager gewicht had dan het muntgewicht, was er waarschijnlijk mee geknoeid. Op de muntgewichtjes werd vaak een vereenvoudigde afbeelding van de munt die ze vertegenwoordigden aangebracht. Het hier aangetroffen muntgewicht lijkt sterk op een exemplaar dat is aangetroffen in Bourtange.9 Dit muntgewicht wordt gekoppeld aan de Engelse nobel (1412-1464) of de nobel (1416-1585).
Muntgewicht uit de 15de eeuw
In de 17de en 18de eeuw waren vooral veel duiten in omloop. Door de detectoramateurs zijn deze munten echter nauwelijks aangetroffen. De enige twee uitzonderingen zijn een duit die in 1739 in Utrecht werd geslagen en een niet nader te determineren exemplaar uit Holland. Detectoramateur Bert Post heeft in 1989 het fabrieksterrein, waar nu De Heuvel ligt, onderzocht. Van de achttien determineerbare munten zijn er negen afkomstig uit de 14de tot de 16de eeuw. De overige negen munten zijn duiten uit de 17de en de 18de eeuw, waarbij de nadruk ligt op de eerste helft van de 17de en de laatste helft van de 18de eeuw. Daarnaast zijn vooral munten uit de 19de en 20ste eeuw aangetroffen. Ook verschillende metalen knopen zijn in deze periode te dateren. Sommige van deze knopen vertellen een eigen verhaal. Op een van de knopen is de eerste stoomtrein afgebeeld met het onderschift HOLLANSCHE SPOORWEGMAATSCHAPPIJ. Een ander interessant voorwerp is een plaatje van de hondenbelasting uit 1933. Op de voorzijde zijn het jaartal en het nummer afgebeeld, aan de achterzijde is het stadswapen van Deventer te zien.
Hondenbelastingplaatje uit 1933
8 Fortuyn Drooglever, 1982, 15.
9 Pol, 1993, 483.
Inventariserend Veldonderzoek, Moerakkerstraat, Driebergenbuurt, Deventer.
11 Project 248, januari 2006
7. Historisch onderzoek
Uitsnede uit de kaart van Jacob van Deventer waarop de Horrea ten noorden van de stad goed te zien zijn.
Hoe zag dit gebied er uit voor de bouw van de Driebergenbuurt in 1919? De oudste kaarten van dit gebied dateren uit de 16de eeuw. In 1560 maakte de Mechelse kartograaf Jacob van Deventer de eerste kaart. Op deze kaart zijn zowel de Molenweg als de Middenweg al te herkennen. Aan weerszijden van de weg bevinden zich akkers. Buiten de stad zijn verschillende bouwwerken te herkennen. Het meest in het oog springt de Galgenbelt. Op deze plaats werden veroordeelden gehangen en begraven. De galgenbelt lag aan de weg naar Diepenveen, die op deze plaats in 1832 nog Galgenweg werd genoemd. Verder is aan de noordzijde van de stad een groep kleine gebouwen afgebeeld met het Latijnse bijschrift Horrea, wat graanschuur betekent. Deze graanschuren zijn ook afgebeeld op een schilderij van het beleg van Rennenberg in 1578. Op de kaarten van Braun en Hogenberg (1581) en Blaeu (1649) is dit gebied niet afgebeeld.
Uitsnede uit een schilderij van het beleg van Rennenberg in 1578. Te zien zijn de gebouwen ten noorden van de stad en de kampen en schansen van de belegeraars.
Inventariserend Veldonderzoek, Moerakkerstraat, Driebergenbuurt, Deventer.
12 Project 248, januari 2006
Op de Hottingerkaart uit 1793 zijn deze hooibergen of graanschuren eveneens afgebeeld.
De Hottingerkaart uit 1793. Op de kaart is de Klinkenbeltsmolen te zien die op een hoge bult staat.
Op de kadastrale kaart van 1832 zijn op de kruising van de Boxbergerweg en de Middenweg een aantal cirkels afgebeeld. Tot slot is er een foto uit de 19de eeuw, waarop deze hooibergen zijn afgebeeld. Het onderschrift van de foto luidt: Gezicht vanuit de Enk op de Molen van H.H. Lammers en de 7 hooibergen afgebrand in 1879. Op deze plaats stonden dus in ieder geval vanaf de 16de tot de 19de eeuw hooibergen.
De kadastrale kaart uit 1832
Inventariserend Veldonderzoek, Moerakkerstraat, Driebergenbuurt, Deventer.
13 Project 248, januari 2006
Op de kaart van Jacob van Deventer (1560) is een tweede locatie te herkennen, waar dergelijke graanschuren of hooibergen zijn afgebeeld. Deze waren te vinden op de rand van een inmiddels gedempte kolk op de kruising van de Kolkweg en de Oude Holterweg. Deze hooibergen zijn eveneens afgebeeld op de Hottingerkaart. Op de kadastrale kaart van 1832 ontbreken ze, maar op de Chromotopografische kaart des Rijks uit het begin van de 20ste eeuw zijn op deze locatie weer hooibergen afgebeeld. Beide locaties liggen op de overgang van hoge droge gronden naar de lage natte gebieden. In deze laag gelegen gebieden lagen de belangrijkste weidearealen van de stad. Deze grond was gemeenschappelijk bezit van de burgers. Zij mochten hier een vastgesteld aantal stuks vee laten grazen. Waarschijnlijk werden de graslanden ook gemaaid en werden de hooivoorraden op een aantal centrale plaatsen opgeslagen. Hierbij werd vanzelfsprekend gekozen voor hoger gelegen gronden, omdat de graslanden zelf nog al eens onder water stonden. Waarschijnlijk dienden de hooibergen aan de Boxbergerweg voor de opslag van hooi uit de uiterwaarden en de stadsweiden aan de overzijde van de IJssel, terwijl bij de Kolkweg hooi uit de Veenen en de Bergweide werd opgeslagen. Het akkergebied ten noorden van de stad werd de Deventer Enk genoemd. Het specifieke gebied rond de Middenweg en de Molenweg werd Voolderakkers of Vaalt genoemd. Beide namen verwijzen vermoedelijk naar het dumpen van huisvuil op deze locatie. Op de verschillende historische kaarten zijn in dit gebied nauwelijks boerderijen te zien. Vermoedelijk komt dit, doordat het gebied vanouds deel uitmaakte van de Deventer stadslanden. Deventer kende veel stadsboerderijen. Deze boerenbedrijven bevonden zich binnen de muren, maar bezaten grond net buiten de stadspoorten. Waarschijnlijk was deze grond in gebruik bij deze stads- of wortelboeren.
Zicht vanuit het noorden op de stad met centraal in het beeld de Holtermansmolen.
Het eerste volledige beeld van de inrichting van het gebied wordt gegeven door de kadastrale kaart uit 1832. Het gebied was in 1832 nog grotendeels onbebouwd en verdeeld in kavels van verschillende grootte. Het werd ontsloten door twee wegen, die teruggaan tot de late Middeleeuwen, de Middelweg en de Molenweg. Ten zuiden van
Inventariserend Veldonderzoek, Moerakkerstraat, Driebergenbuurt, Deventer.
14 Project 248, januari 2006
het onderzoeksgebied ligt de Boxbergerweg, waaraan in 1832 nog geen huizen stonden. Aan de Molenstraat, de huidige Klinkenbeltsweg, stond de Holtermansmolen. De molenaarswoning bestaat nog steeds. Van de Holtermansmolen zijn in de 19de eeuw en het begin van de 20ste eeuw verschillende foto's gemaakt. Vaak is op deze foto's ook een deel van de omgeving te zien. Rondom de molen zijn geploegde akkers te zien. Aan het eind van de 19de eeuw verrezen buiten de stadsmuren de eerste fabrieken. In 1907 werd aan de Tabakswal de sigarenfabriek van Lammers gebouwd. Het bijbehorende tabakspakhuis bestaat nog. In 1865 werd de spoorweg tussen Deventer en Zwolle aangelegd, waardoor het gebied een totaal ander aanzicht kreeg. Rond 1900 werd een foto gemaakt vanaf de watertoren. Het gebied ten noorden van de stad is dan nog grotendeels onbebouwd. Te herkennen zijn de Klinkenbeltsweg en de Middelweg met de Holtermansmolen. Ten oosten van de Klinkenbeltsweg is inmiddels de bierbrouwerij Davo te herkennen. De eerste stedelijke bebouwing in de Driebergenbuurt werd gebouwd in de late 19de en vroege 20ste eeuw en stond langs Het Bijltje. In 1918 begon Woningbouwmaatschappij de Nijverheid met de bouw van 150 huizen en kreeg de Driebergenbuurt het uiterlijk, dat het tot het begin van de 21ste eeuw zou behouden.
Tot 2001 was de Driebergenbuurt toegankelijk door dit poortgebouw.
8. Conclusie: Waardering & Selectie Uit het archeologisch onderzoek is een duidelijke landschapsontwikkeling naar voren gekomen. Voor de Middeleeuwen vertoonde de natuurlijke bodem grote hoogteverschillen, die het gevolg waren van rivierafzettingen en verstuivingen. Laat prehistorische sporen zijn alleen in het uiterste noorden van het onderzoeksgebied aangetroffen. Deze sporen strekken zich niet verder naar het zuiden uit. Mogelijk vormen ze de rand van een vindplaats, die verder naar het noordwesten, dus buiten het onderzoeksgebied, ligt. Het is ook mogelijk, dat de sporen op zichzelf staan of deel uitmaken van een erf of een nederzetting die op een van de afgevlakte koppen lag. Hiervan ontbreekt echter ieder spoor. In het oosten van de onderzoekslocatie zijn enkele sporen uit de Middeleeuwen aangetroffen. In de sporen is geen duidelijke structuur te herkennen. Het lijkt een opzichzelfstaande concentratie, want in de putten in de omgeving zijn geen sporen uit deze periode aangetroffen. Eventuele bijbehorende sporen zijn alleen te verwachten onder de bestaande Moerakkerstraat. Hier is in het verleden zoveel gegraven, dat van deze sporen weinig of niets meer over zal zijn.
Inventariserend Veldonderzoek, Moerakkerstraat, Driebergenbuurt, Deventer.
15 Project 248, januari 2006
In het onderzoeksgebied worden geen archeologische resten van belang verwacht. Er bestaan, archeologisch gezien, geen bezwaren tegen grondwerkzaamheden en er kan worden afgezien van verder onderzoek.
9. Literatuur Bartels, M., M. Klomp & I. Hermsen, 2001. IJzertijd in de Driebergenbuurt, Prehistorische boeren onder een vooroorlogse arbeiderswijk (= Archeologie in Deventer 4), Deventer. Fortuyn Droogleever, J., 1982. De vorstelijke en stedelijke muntslag te Deventer, Deventer. Fortuyn Droogleever, J., 1986. De Driesteden Muntslag 1479-1588 van Deventer, Kampen en Zwolle, Deventer. Hermsen, I., 2005. De bodem onder de belt. Archeologie en geschiedenis van een agrarisch gebied in de Voorstad van Deventer, Deventer. Holthuis, P., 1993. Frontierstad bij het scheiden van de markt: Deventer militair, demografisch en economisch 1578-1648, Deventer. Hove, J. ten, 1998. Aan knellende banden ontworsteld. De stedebouwkundige ontwikkeling van Deventer in de 19de eeuw, Kampen. Mittendorff, E. & B. Vermeulen, 2005. Ambachtslieden, Arme Vrouwen en Arbeiders. Archeologisch onderzoek naar de vroegmiddeleeuwse ambachtwijk en latere periodes aan de Bruynssteeg 6-10 te Deventer (= RAD 14), Deventer. Pol, A., 1993. Munten, Penningen en Muntgewichten, in: J.J. Lenting et al. (red.), Schans op de Grens, Bourtanger bodemvondsten 1580-1850, Sellingen, 475-487. Spek, T., F.D. Zeiler & E. Raap, 1996. Van de Hunnepe tot de zee. De geschiedenis van het Waterschap Salland, Kampen.
10. Figuren Figuur 1: Overzicht van de aangelegde putten. Figuur 2: Overzicht van de IJzertijd sporen in werkput 7. Figuur 3: Overzicht van de Middeleeuwse sporen in werkput 6. Figuur 4: Overzicht van de dassenburcht in werkput 5.
Inventariserend Veldonderzoek, Moerakkerstraat, Driebergenbuurt, Deventer.
16 Project 248, januari 2006