Verslaafd aan gezondheid?Hypothese Pagina 8 Methoden Pagina 8 Participanten Pagina 8 ... Het aantal...
Transcript of Verslaafd aan gezondheid?Hypothese Pagina 8 Methoden Pagina 8 Participanten Pagina 8 ... Het aantal...
Verslaafd aan gezondheid? De ernst van een sportverslaving en de drijfveren die aanzetten tot dit compulsieve gedrag
S.C.M. Janssen BSc
Begeleiders: L. Komdeur, R. Welters
September - December 2010
Universitair Sportcentrum Radboud Universiteit Nijmegen
2
- Index -
Abstract Pagina 3
Introductie Pagina 4
Onderzoeksvragen Pagina 8
Doel Pagina 8
Hypothese Pagina 8
Methoden Pagina 8
Participanten Pagina 8
Materialen Pagina 8
Analyse Pagina 11
Resultaten Pagina 12
Participanten Pagina 12
Anamnese Pagina 14
EDS Pagina 17
EBQ Pagina 24
Interviews Pagina 30
Discussie Pagina 40
Interpretatie resultaten Pagina 40
Beperkingen Pagina 47
Toekomstig onderzoek Pagina 47
Conclusie Pagina 49
Bijlage Pagina 51
Resultaten Pagina 51
Enquêtes Pagina 55
Referenties Pagina 58
3
Sportverslaafd: Verslaafd aan gezondheid?
De ernst van een sportverslaving en de drijfveren die aanzetten tot dit compulsieve gedrag
S.C.M. Janssen BSc, September-December 2010
Universitair Sportcentrum Radboud Universiteit Nijmegen
Begeleiders: L. Komdeur, R. Welters
- Abstract –
Inleiding- In onze samenleving speelt sport een belangrijke rol (Broeke, 2010). Echter, sporten kan negatieve effecten vertonen wanneer het overmatig wordt beoefend en hierdoor een verslaving wordt. Een sportverslaving, oftewel sportafhankelijkheid, beschrijft een conditie waarin het matig uitvoeren van een sport wordt uitgebreid tot compulsief gedrag (Hausenblas, 2002). Er zijn geen consistente classificatiecriteria of psychologische kenmerken bekend (Davis, 1993). Tevens is onduidelijk waar de lijn ligt tussen het gezond beoefenen van sport en overmatige sportgedrag (Zmijewski, 2003). De vraag is wat de afhankelijke sporter aanzet tot dit compulsieve gedrag. Doel- Het doel van
huidig onderzoek is het demografisch voorkomen van sportafhankelijkheid aan het Universitair Sportcentrum Radboud Universiteit te Nijmegen (USC) in kaart brengen en de drijfveren van de afhankelijke sporter proberen te achterhalen. Wanneer de drijfveren bekend zijn kan er gezocht worden naar een interventie om de hoeveelheid afhankelijke sporters te reduceren in samenwerking met het USC. Methode- Participanten bestonden uit sportkaarthouders (studenten-, bedrijfs- en particuliere sporters) van het USC. Er werd een enquête ontworpen die uit drie delen bestond: een anamnese; de Exercise Dependence Scale om een sportafhankelijkheid te diagnosticeren (Hausenblas, 2002); en deel drie bestond uit de Exercise Beliefs Questionnaire gebaseerd op de Theorie van Gepland Gedrag waarmee de drijfveren van de afhankelijke sporter achterhaalt konden worden (Loumidis, 1998). Als toevoeging volgde een persoonlijk of telefonisch interview met de meest extreme sporters om zodoende meer op de betreffende drijfveren in te gaan. Resultaten- 4000 Klanten werden gevraagd aan de enquête mee te werken; 1721 klanten vulden hem volledig in. Aan 998 participanten werd gevraagd mee te werken aan een persoonlijk of telefonisch interview; 152 mensen waren bereid mee te werken. De 30 meest extreemste sporters werden uitgekozen; uiteindelijk werden er 23 mensen geïnterviewd. Statistische toetsen werden verricht met behulp van de Wilcoxon Rank-Sum test. Conclusie- Demografisch- Het aantal sportafhankelijke klanten van het USC bestond uit 1,5% (34,6% mannen; 65,4% vrouwen). Geclassificeerd als non-afhankelijk maar met symptomen van een sportafhankelijkheid was 35,3% (26,4% mannen; 73,6% vrouwen). Non-afhankelijke sporters waren in de meerderheid met 63,2% (21,1% mannen; 78,9% vrouwen). Het totaal aantal participanten was 1721 (100%) bestaande uit 399 mannen (23,2%) en 1322 vrouwen (76,8%).
Afhankelijke versus non-afhankelijke sporter- De afhankelijke sporter (7,5 uur per week) trainde 3,75 keer meer per week vergeleken met de non-afhankelijke sporter (2 uur per week). Afhankelijke sporters hadden meer last van ontwenningsverschijnselen: zij sportten om rusteloosheid te voorkomen en om een geïrriteerd, gestrest en rusteloos gevoel tegen te gaan. Vandaar dat zij continu het sportniveau (sportfrequentie, -intensiteit en –duur) verhoogden en met een blessure door bleven sporten. Voornamelijk bij de vrouwelijke afhankelijke sporter was er sprake van controleverlies, zij was niet in staat haar sportniveau te verlagen. De mannen lieten het sportgedrag vóór familiaire verantwoordelijkheden gaan terwijl de vrouwelijke sporter werkgerelateerde verantwoordelijkheden liet schieten om te sporten. Zowel de mannelijke als vrouwelijke afhankelijke sporter bouwden het leven compleet rond het sportgedrag. Drijfveren- Normatieve overtuigingen- De jonge extreme mannelijke sporter zou minder sociaal worden geacht en kritiek krijgen van zijn teamgenoten wanneer er minder zou worden gesport. De jonge extreme sporter had als doel presteren, terwijl de oudere sporter gezondheid als doel had om frequent te sporten. De afhankelijke sporter werd beïnvloed door het westerse ideaalbeeld en de directe omgeving, tevens was er angst om overgewicht te krijgen en werd er erg op het eetgedrag gelet. Gedragsovertuigingen- Afhankelijke sporters gaven aan beter te kunnen presteren op het werk wanneer er frequent werd gesport. Zij zagen sporten als een uitlaatklep: frustratie, energie en lusteloosheid konden
worden kwijtgeraakt. De afhankelijke sporter was van mening minder snel ziek te worden en het verouderingsproces minder snel te laten verlopen wanneer er frequent werd gesport door middel van het verhogen van de weerstand en een algehele gezonde levensstijl te hebben. Controleovertuigingen- Moeheid, geen zin hebben en tijdgebrek waren geen excuses voor de afhankelijke sporter. Het goede gevoel na het sporten en een strakke planning waren de motivatie om frequent te sporten. Voornaamste drijfveer- De hoofdreden om het compulsieve sportgedrag uit te voeren was voor de
extreme jonge mannelijke sporter presteren en spiermassa opbouwen. Voor de oudere extreme mannelijke sporter stonden gezondheid en plezier op nummer één. De jonge extreme vrouwelijke sporter zag plezier en afvallen als de voornaamste rede. De oude vrouwelijke sporter gaf aan gezondheid en het huidige gewicht behouden als voornaamste rede te zien. Interventie- Uit huidig onderzoek is gebleken dat de afhankelijke sporter zijn grootste drijfveer vindt in het richten op het westerse ideaalbeeld en het fysieke uiterlijk van zijn omgeving. Het USC zou in kunnen grijpen op de normatieve overtuigingen van de afhankelijke sporter: beïnvloed worden door het ideaalbeeld en de directe omgeving; angst voor het krijgen van overgewicht; teveel letten op het eetgedrag; en de druk van teamsport. Om dit te bewerkstelligen zouden er posters met slogans opgehangen kunnen worden in het sportcentrum met anekdotische afbeeldingen zoals: 1. “Modellen slap voorbeeld”; 2. “Gezond of dun in je vel?”; 3. “Actief sporten vereist actief eten” ; 4. “Sport jij met vriend of vijand?”. Tevens zullen er komend jaar presentaties worden gegeven aan de docenten van het USC om hen attent te maken op de drijfveren van de afhankelijke sporter en hoe zij hem op een professionele wijze hierop kunnen aanspreken. De boodschap van huidig onderzoek is dat de frequente sporter voldoende en gezond moet blijven eten, het lichaam niet extreem moet belasten en zich niet gaat afzonderen van de buitenwereld. Immers, regelmatig sporten is gezond, maar met mate.
4
-Introductie-
In onze samenleving speelt sport een belangrijke rol. Meeste mensen brengen redelijk wat uren door met
kijken naar sport, lezen erover of beoefenen zelf sport. Naast het beoefenen van sport in de vrije tijd is het
tevens een verplichting geworden op scholen en zorginstellingen (Broeke, 2010). Regelmatig bewegen is
immers gezond; wetenschappelijk onderzoek geeft bewijzen voor positieve fysieke en psychische effecten:
frequent bewegen vermindert de kans op coronaire vaatziekte, hypertensie, osteoporose, depressie en
angst (USDHHS, 1996, 2000) (Bouchard, 1990). Het algemene publiek wordt steeds meer op deze
aandoeningen attent gemaakt en gestimuleerd om voldoende te bewegen door gezondheidsorganisaties
(Wereld Gezondheids Organisatie (WHO) en het Voedingscentrum) en de media (tv spotjes van de
rijksoverheid) (Zmijewski, 2003). Door deze stimulans is de sportdeelname flink gestegen de laatste jaren
(Dishman, 1990). Jongeren van 18 tot 29 jaar sporten het meeste, vooral studenten. Maar ook ouderen
sporten steeds frequenter. Het aantal Utrechtse sporters in de leeftijdsgroep 55 tot 64 jaar was in 2003
35% waarna flink gestegen naar 62% in 2008 (Gemeente Utrecht peiling 2008) (Nederlands Instituut voor
Sport en Bewegen (NISB)). Loopsporten (zoals joggen, hardlopen, baanatletiek) zijn tevens steeds meer in
trek. De eerste loopgolf vond plaats in de jaren 80, de tweede in de afgelopen tien jaar. Sporters die reeds
een loopsport beoefenen, blijken over de periode van 2002 tot 2005 frequenter te sporten met een stijging
van maar liefst 45 % (Bottenburg, 2006). Sporten is steeds populairder geworden en tevens goed voor de
gezondheid. Echter, sporten kan negatieve effecten vertonen wanneer het overmatig wordt beoefend en
hierdoor een verslaving wordt.
Sportverslaving
Regelmatige sporters zijn onder te verdelen in de matige sporter, die 2 a 3 keer per week een sportsessie
van 30 minuten uitvoert (Godin, 1993) en de compulsieve sporter (classificatie in frequentie
onbekend)(Davis, 1993). De eerste wordt sterker door het beoefenen van sport; de tweede ziet sport niet
langer als een hobby, maar als ‘werk’ waaraan men op den duur verslaafd raakt.
De term “sportverslaving” is eigenlijk niet de goede benaming. De World Health Organization’s
Committee on Addiction-Producing Drugs (Dishman, 1988) (Cockerill, 1996) raadt het gebruik van de term
“sportafhankelijkheid” aan. Het verschil tussen sportafhankelijkheid en bijvoorbeeld een drugs- of
alcoholverslaving is dat langdurig sporten met een hoge intensiteit een aanzienlijke fysieke en mentale
inspanning vereist. Daarentegen vereist een verslaving aan drugs of alcohol een mindere inspanning
(Cockerill, 1996). Zodoende kunnen deze twee aandoeningen niet met dezelfde term benoemd worden.
Sportafhankelijkheid beschrijft een conditie waarin het matig uitvoeren van een sport wordt
uitgebreid tot compulsief gedrag. (Hausenblas, 2002). Er zijn geen consistente classificatiecriteria of
psychologische kenmerken bekend (Davis, 1993). Tevens is onduidelijk waar de lijn ligt tussen het gezond
beoefenen van sport en overmatige sportgedrag (Zmijewski, 2003). Er kan namelijk niet gezegd worden dat
men afhankelijk is van sport wanneer men een x aantal uren sport in de week. Wel kan de sporter worden
geclassificeerd met behulp van een enquête en geclassificeerd worden in drie verschillende groepen:
sportafhankelijk, non-sportafhankelijk maar met de symptomen van sportafhankelijkheid; en non-
sportafhankelijk zonder symptomen (Hausenblas, 2002) (Het EDS principe, uitgelegd in de methode van
huidig onderzoek).
5
Sportafhankelijkheid bestaat uit een primair en secundair deel. Primaire sportafhankelijkheid is
een verslaving enkel aan sporten, terwijl secundaire sportafhankelijkheid een verslaving is aan sporten
gecombineerd met een eetstoornis (Bamber, 2000). In huidig onderzoek zullen we ons richten op de
primaire vorm, gezien er uiteindelijk een interventie toegepast zal worden die zich enkel richt op het
sportgedrag. Pathologisch gezien zijn er geen negatieve effecten betreft primaire sportafhankelijkheid
(hierna genoemd “sportafhankelijkheid”), mits men goed voor het lichaam zorgt wat qua voeding en
belasting betreft de zwaarte van de training. Symptomen die sportafhankelijkheid aanduiden zijn met
name mentaal en sociaal: men is ontevredenheid over zichzelf en het lichaam; wil controle hebben in het
dagelijks leven en vooral over het lichaam; houdt niet van vrije tijd en wil bezig zijn; men wordt afhankelijk
van het euforische en kalmerende gevoel van sporten; is een goal-setter (hard werken naar een zelf gesteld
doel); en wordt steeds minder sociaal (Cockerill, 1996).
De term “sportafhankelijkheid” werd gebaseerd op onderzoek onder marathonlopers (Glasser 1976):
renners vertoonden een slechter humeur op dagen wanneer zij niet konden sporten (Conboy, 1994). Dezer
dagen is sportafhankelijkheid niet enkel toepasbaar op eerder genoemden; experts zijn van mening dat
deze afhankelijkheid een veel serieuzere aandoening is dan men denkt (Wolf, 1994), vooral in de jongere
populatie (Zmijewski, 2003). De prevalentie van sportafhankelijkheid is nog niet exact bekend. In een
studie van Hausenblas werden 553 studenten in Florida, USA geïnterviewd en geclassificeerd als
sportafhankelijk, non-afhankelijk maar met symptomen en non-afhankelijk zonder symptomen
(Hausenblas, 2002). Sportafhankelijkheid bleek voor te komen onder 13,4% van de studenten; 63,5%
studenten waren niet afhankelijk maar vertoonden wel de symptomen; 22,8% waren niet afhankelijk en
vertoonden tevens geen symptomen. Opvallend is dat de non-afhankelijke sporters sterk in de minderheid
bleken te zijn. Deze getallen en het gebrek aan exacte classificeringscriteria ondersteunen de mening dat
sportafhankelijkheid wel degelijk meer aandacht verdiend dan het dezer dagen krijgt.
Drijfveren
De vraag is wat de afhankelijke sporter aanzet tot dit compulsieve gedrag. Ruim tien jaar geleden
was er nog niet veel bekend over de motivatie (Roberts, 1997). Onderstaand enkele mogelijke drijfveren die
toepasbaar zouden kunnen zijn op de hedendaagse afhankelijke sporter om zijn compulsieve sportgedrag
uit te voeren.
Een drijfveer voor overmatig sporten is perfectionisme. De meeste gevallen van compulsief
sportgedrag komen voor bij enthousiaste, industriële en succesvolle mensen, wie zich in een zogenoemde
feedback loop bevinden waar hard werken meer succes betekent. Dit hangt samen met hun volhoudende
en perfectionistische houding om meer en harder te werken, ook wat betreft sport (Cockerill, 1996).
Een andere veel voorkomende rede om te sporten is afvallen. Mensen die op een matig niveau sport
beoefenen blijken hun ideale gewicht één tot drie kilogram lager te zien dan het huidige gewicht. Volgens
onderzoek van Hausenblas ziet de afhankelijke sporter zijn ideale gewicht liever twee kilogram zwaarder.
Het zou kunnen dat deze laatste ondergewicht heeft of een laag percentage lichaamsvet en daarom zou
willen aankomen qua vet en/of spiermassa (Hausenblas, 2002).
De drijfveer afvallen overlapt dan ook de drijfveer omtrent het ideaalbeeld. Fysiek voorkomen blijkt
een veel voorkomende rede te zijn om frequent te sporten (Davis, 1993). Met betrekking tot geslacht is het
ideaalbeeld van de vrouw een slank lichaam, terwijl mannen een gespierd lichaam prefereren. (Brownell,
6
1991). Doordat de media dit ideaalbeeld promoten ontstaat sociale druk om aan dit beeld te voldoen,
waardoor diëten en overmatig sporten als normaal gedrag wordt gezien (Rodin, 1985; Zmijewski, 2003).
Een vierde drijfveer is ontwenningsverschijnselen, veroorzaakt door het hormoon endorfine. Dit
hormoon heeft een opiaatachtige werking: het bootst namelijk morfine na, en geeft daarmee een prettig
gevoel na het sporten (Ree, 1979). Endorfine zorgt voor ontwenningsverschijnselen (gevoelens zoals
lusteloosheid, vermoeidheid, gestrestheid en angst) wanneer men stopt met sporten. Vandaar dat men het
sportniveau blijft verhogen (Morris, 1990).
Een vijfde drijfveer is agressie, veroorzaakt door vasopressine. Dit is een antidiuretisch hormoon
(ADH), dat verhoogd blijkt voor te komen bij zowel overmatige sporters als bij personen met een eetstoornis
(Yates, 1994). Vasopressine is een neurotransmitter die pathologisch gezien zorgt voor vaatvernauwing en
de resorptie van water, oftewel, het lichaam scheidt minder water uit. Qua symptomen heeft dit stofje
invloed op sociaal gedrag: het verhoogt de agressie (Young, 2009). Tevens zorgt vasopressine voor het goed
kunnen beoefenen van aangeleerd gedrag en leidt het tot een obsessief-compulsieve stoornis (Yates, 1994).
De factoren agressie en het obsessief-compulsieve gedrag zouden een drijfveer kunnen zijn voor het
verhogen van het sportniveau.
Een laatste drijfveer is controle hebben met betrekking tot atletische prestatie en controle over het
behalen van zelf gestelde doelen (genaamd: controleovertuigingen, zie methode) (Davis, 1993). Mensen met
een sportafhankelijkheid blijken beter barrières te doorbreken om het sportgedrag uit te voeren: zij zien
geen excuses om niet te gaan sporten ( zoals pijn, slecht weer, discomfort, vermoeidheid of geen zin
hebben). Hiermee is hun controle over de sport groter vergeleken met die van de non-afhankelijke sporter
(Hausenblas, 2002).
Bovenstaande zes drijfveren zijn hypotheses welke de afhankelijke sporter aan zouden
kunnen zetten om zijn compulsieve sportgedrag uit te voeren. Onderzoek is nodig om deze drijfveren te
bevestigen.
Toegankelijkheid van de sport
Voor de afhankelijke sporter is het redelijk makkelijk aan zijn verslaving te voldoen: sporten is voor de
algehele populatie zeer toegankelijk. Zowel de sportfaciliteiten als -evenementen stijgen enorm. Qua
faciliteiten is de fitnessindustrie erg uitgebreid en zeer populair geworden. Fitness is de volkssport
nummer 1: een kwart van alle Nederlandse sportende mannen en een derde van de vrouwen bezoekt de
sportschool. Over de periode 2001 tot 2003 is het aantal mensen wie aan fitness participeert met 21%
gestegen (Haagsche Courant, 2003) (NISB).
De populariteit van sport hangt tevens af van het aanbod. Het loopsport aanbod is erg uitgebreid de
afgelopen 10 jaar, ook wel de tweede loopgolf genoemd. Het deelnamecijfer met betrekking tot
loopevenementen in Nederland is van 2000 tot 2005 gestegen met maar liefst 60%. De Zevenheuvelenloop
is in diezelfde periode tevens 60% gestegen. In 2005 stond de teller van het aantal loopevenementen in
Nederland op meer dan 1500 (Bottenburg, 2006).
Ook de professionalisering en commercialisering van de sportindustrie zet aan tot verhogen van
het sportgedrag. Tijdens loopevenementen wordt er veel geregeld voor de sporter. Wegen worden afgezet en
voorzieningen worden geschapen, zoals drinkposten, massageservices en kleedruimtes (Bottenburg, 2006).
Het wordt de sporter steeds gemakkelijker gemaakt zijn overmatige sportgedrag voort te zetten, gezien de
sportindustrie ervoor zorgt dat de sporter zich comfortabel zal voelen.
7
Universitair Sportcentrum Radboud Universiteit Nijmegen
Zoals eerder genoemd stijgen de faciliteiten en het aanbod. Het huidige
project wordt uitgevoerd vanuit een sportcentrum welke de laatste tijd erg
gegroeid is en veel sportkeuzes aanbied: het Universitair Sportcentrum
Radboud Universiteit Nijmegen (USC). Het USC bestaat ruim 40 jaar en is
gevestigd op de campus te Nijmegen. Studenten-, bedrijfs- en particuliere
sporters kunnen hier een sportprogramma volgen: in 2009 bedroeg het aantal
klanten 17.000. Er kan gebruik worden gemaakt van de fitnessruimte en geparticipeerd worden aan
cursussen bestaande uit tien weken zoals badminton, boksen, yoga en karate. Tevens kunnen er
ticketuren worden gereserveerd: een les naar keuze bestaande uit 1 uur. Enkele voorbeelden zijn: steps,
kickfit, the bootcamp workout en bodyworkout. Naast de sport zelf geeft het USC gratis service waar de
klant gebruik van kan maken, zoals een conditietest, voedings- en fysiotherapeutisch advies.
De mogelijkheden betreft het sporten lijken eindeloos op het USC, maar hoe ver kan men gaan?
Docenten merken steeds vaker op dat er wel degelijk klanten zijn die overmatig gebruik maken van de
faciliteiten. In een groot sportcentrum zoals het USC is het moeilijk zicht te krijgen op het sportgedrag van
de klanten. Er kan anoniem gesport worden, de docenten hebben geen zicht op het geheel. Een klant kan
bijvoorbeeld vijf keer op een dag sporten bij vijf verschillende docenten. En wanneer er incidenteel wel een
overmatig sportgedrag wordt opgemerkt wordt hier intern over gepraat, maar niet met de klant zelf, gezien
op die manier de privacy van de klant wordt geschonden. Toch is het nodig om een dergelijke
sportafhankelijkheid aan het licht te brengen en een interventie te creëren waar het sportcentrum gebruik
van kan maken om het aantal compulsieve sporters te verminderen.
Meer onderzoek nodig
Hoewel sportafhankelijkheid steeds meer wordt bestempeld als een syndroom, zijn er zowel geen
consistente classificatiecriteria als psychologische kenmerken bekend (Davis, 1993). Ook blijkt er meer
onderzoek nodig naar de demografische aspecten van sportafhankelijkheid en naar de vraag waar de lijn
ligt tussen het gezond beoefenen van sport en overmatig sporten. Tevens verdienen
ontwenningsverschijnselen zoals stress en vermoeidheid, maar ook agressie meer aandacht (Zmijewski,
2003).
In huidig onderzoek wordt er gebruik gemaakt van de kennis van de ontwerpers van de Exercise
Dependence Scale (zie methode) (Hausenblas, 2002). Betreffende onderzoekers gaven aan dat er bij
toekomstig onderzoek een verschil moet worden gemaakt betreft geslacht en het type sport dat wordt
beoefend. Zij waren van mening dat in verder onderzoek sporters van verschillende leeftijden nodig waren
als participanten, gezien zij enkel jongeren hadden getest. Tevens moest er volgens hen gebruik worden
gemaakt van meerdere methodes zoals interviews, en niet enkel enquêtes. Dit brengt ons tot de volgende
onderzoeksvragen:
8
Onderzoeksvragen
1. Welk percentage van de klanten van het Universitair Sportcentrum Radboud Universiteit Nijmegen
kunnen geclassificeerd worden volgens het EDS principe als de drie begrippen: sportafhankelijk, non-
afhankelijk symptomatisch en non-afhankelijk?
2. Op welke aspecten en in welke mate verschilt de afhankelijke sporter van de non-afhankelijke sporter?
3. Wat zijn de drijfveren (bestaande uit gedrags-, normatieve- en controleovertuigingen) van de
afhankelijke sporter om zijn compulsieve sportgedrag uit te voeren?
Doel
Het doel van huidig onderzoek is de ernst van de situatie, oftewel het demografisch voorkomen van
sportafhankelijkheid aan het USC, in kaart brengen met behulp van onderzoeksvragen één en twee.
Wanneer de drijfveren van de afhankelijke sporter zijn achterhaald met behulp van onderzoeksvraag drie,
kan er gezocht worden naar een interventie om de hoeveelheid afhankelijke sporters reduceren in
samenwerking met het USC.
Hypothese
Er wordt verwacht dat sportafhankelijkheid meer voorkomt onder enthousiaste, industriële en succesvolle
mensen wie erg gedreven zijn in hun werk en dat zich dit uit in hun sportgedrag (Cockerill, 1996). Tevens
denkt men dat afvallen in gewicht geen drijfveer zal zijn voor de afhankelijke sporter om zijn extreme
gedrag uit te voeren (Hausenblas, 2002). Het ideaalbeeld van de dunne vrouw en gespierde man zal
waarschijnlijk wel een motivatie zijn (Brownell, 1991; Rodin, 1985; Zmijewski, 2003). Om
ontwenningsverschijnselen (Morris, 1990) en agressie (Yates, 1994; Young, 2009) tegen te gaan en te
voorkomen zal de afhankelijke sporter zijn sportniveau continue blijven verhogen. Als laatste verwacht
men meer motivatie en controle van de afhankelijke sporter te zien om gestelde doelen te bereiken (i.e.
hogere controleovertuigingen, zie methode) (Hausenblas, 2002).
-Methode-
Participanten
Participanten bestonden uit sportkaarthouders (studenten-, bedrijfs- en particuliere sporters) van het
USC. Zij waren geselecteerd wanneer ze minimaal één keer in de maand een ticket hadden geprint, of aan
fitness, bewegen op muziek (BOM) of Zumba XL hadden geparticipeerd. 4000 Klanten werd gevraagd aan
een enquête mee te werken.
Materialen
Om het demografische aspect van sportafhankelijkheid op het USC vast te stellen was er een enquête
ontworpen die uit drie delen bestaat, in totaal bestaande uit 64 vragen. Als eerste werden de gegevens van
de participant gevraagd in een anamnese bestaande uit 13 vragen (zoals leeftijd, gewicht, lengte,
frequentie en duur van het sporten). Vervolgens volgde deel twee, de Exercise Dependence Scale
(Hausenblas, 2002), bestaande uit 28 vragen, om een sportafhankelijkheid te diagnosticeren en om
onderzoeksvragen één en twee te kunnen beantwoorden. Deel drie bestond uit de Exercise Beliefs
Questionnaire (Loumidis, 1998), bestaande uit 23 vragen, gebaseerd op de Theorie van Gepland Gedrag.
9
Met dit laatste onderdeel konden de drijfveren van de afhankelijke sporter achterhaalt worden om
zodoende onderzoeksvraag drie te kunnen beantwoorden. Als toevoeging volgde een persoonlijk of
telefonisch interview met de meest extreme sporters om zodoende meer op de betreffende drijfveren in te
gaan. 998 extreme sporters werden gevraagd te participeren, waarna de 30 meest extreme sporters werden
uitgenodigd.
Exercise Dependence Scale
De Exercise Dependence Scale (EDS) (Hausenblas, 2002) was ontworpen om een mogelijk afwijkend
patroon betreft sporten te kunnen bepalen, waarna sporters te classificeren als sportafhankelijk, non-
afhankelijk symptomatisch, of non-afhankelijk. De vragenlijst bestond uit zeven onderwerpen: (1)
Tolerantie (de behoefte om frequent, langdurig te sporten om zodoende het vereiste effect te behalen), (2)
Ontwenningsverschijnselen (het aanpakken en voorkomen van ontwenningsverschijnselen door middel
van het aanhouden/verhogen van het sportgedrag), (3) Intentie effecten (het sporten neemt vaak meer tijd
in beslag dan de bedoeling was), (4) Controleverlies (er is een constant verlangen naar de sport en het niet
kunnen verminderen van de sportduur, -frequentie en -intensiteit), (5) Tijd (veel tijd wordt gespendeerd
aan sportgerelateerde activiteiten), (6) Reductie van andere activiteiten (verplichtingen, recreatieve en
sociale activiteiten worden opgegeven voor het sporten), (7) Continuïteit (het sportgedrag wordt behouden
ondanks aanhoudende of terugkerende fysieke of psychologische problemen).
De enquête betreft huidig onderzoek bestond uit een vijf item Likert-schaal, waarbij één antwoord
ingevuld kon worden met een range van één (Nooit) tot vijf (Altijd). Wanneer een sporter een vier of vijf
gemiddeld scoorde op tenminste drie van de zeven bovenstaande onderwerpen, werd men geclassificeerd
als sportafhankelijk. Wanneer er gemiddeld een drie werd gescoord of een combinatie (bijvoorbeeld een
drie en twee vieren) op tenminste drie van de zeven onderwerpen, werd men gedefinieerd als een non-
afhankelijke sporter, maar wel met de symptomen van een dergelijke afhankelijkheid. Wanneer er een één
of twee wordt gescoord vertoonde de non-afhankelijke sporter geen symptomen.
Exercise beliefs Questionnaire
De Exercise Beliefs Questionnaire (EBQ) (Loumidis, 1998) is gebaseerd op de Theorie van Gepland Gedrag
(uitgelegd in volgende alinea) bestaande uit vier onderdelen: (1) Sociaal verlangen (hoe denken anderen
over het betreffende sportgedrag = normatieve overtuigingen), (2) Fysiek beeld (wat de sporter denkt dat er
met zijn/haar lichaam gaat gebeuren wanneer het huidige sportgedrag niet wordt aangehouden =
gedragsovertuigingen), (3) Mentaal en emotioneel functioneren (of de sporter denkt te kunnen functioneren
en emoties in bedwang kan houden wanneer het sportgedrag niet wordt aangehouden =
gedragsovertuigingen), (4) Kwetsbaarheid voor ziekte en veroudering (of de sporter denkt snel oud of ziek te
worden wanneer het huidige sportgedrag niet wordt aangehouden = gedragsovertuigingen). De vier-keuze-
stellingen kon door de participanten ingevuld worden van één (Mee eens) tot vier (Niet mee eens).
Niet behorend bij de EBQ maar wel toegevoegd aan dit onderdeel van de enquête zijn vragen uit
onderzoek van Conn (Conn, 1993) betreft controle-overtuigingen (zoals: het sporten is lastig vanwege
tijdgebrek of moeheid). Dit onderdeel bestaat uit drie vragen met een zeven puntige Likert-schaal van één
(Mee eens) tot zeven (Mee oneens).
10
Theorie van gepland gedrag
De meeste vroegere interventies op het gebied van sport zijn ingevoerd zonder identificatie van
psychologische determinanten van sport (Godin, 1983). Gevolg hiervan kan zijn dat er methodes zijn
gemaakt die als interventie ongepast zijn (Godin, 1993). Zelfs wanneer een methode succes heeft kan het
zijn dat de redenen voor het compulsieve sportgedrag niet gedefinieerd zijn (Godin, 1983). In eerder
onderzoek is de Theorie van Gepland Gedrag gebruikt voor het bepalen van psychologische factoren van
sportgedrag (Godin, 1993; Con, 1993; Rowland, 1994), waarop de EBQ is gebaseerd.
De Theorie van Gepland Gedrag (Ajzen, 1986; Ajzen 1992) beschrijft dat iemands gedrag
afhankelijk is van drie factoren (Figuur 1): (1) Gedragsovertuigingen (houding ten opzichte van sport); (2)
Normatieve overtuigingen (sociale druk, goed- en afkeuring van anderen over het sportgedrag); en (3)
Controle-overtuigingen (hoe denkt de sporter over zijn eigen sportgedrag betreft de moeilijkheidsgraad van
het uitvoeren van het gedrag) (Ajzen, 1992) (Kerner, 2001).
De Theorie van Gepland Gedrag blijkt goed analyse-materiaal voor het gebruik in onderzoek naar
sporten, omdat deze theorie overtuigingen bevat naar factoren die het sporten zowel remmen als
stimuleren (Blue, 1995). Er is aangetoond dat gedragsovertuigingen zowel het sportgedrag als de intentie
voorspellen (Rowland, 1994; Theodorakis, 2994). Ook de normatieve overtuigingen blijken het sportgedrag
te voorspellen (Blue, 2001; Wankel, 1993; Courneya, 1995). De controle-overtuigingen blijken de grootste
bijdrage te leveren aan het voorspellen van intentie en sportgedrag (Theodorakis, 1994; Courneya, 1995).
Al eerder zijn significante verschillen in gedragsovertuigingen onderzocht tussen sporters en non-
sporters (Rowland, 1994; Wankel, 1993), maar nog niet tussen overmatige en matige sporters, wat een
taak zal zijn in huidig onderzoek om op deze wijze de ernst van een sportverslaving of demografisch gebied
te beschrijven.
Onderzoek naar bepaalde overtuigingen geeft onderzoekers informatie en verklaringen over een
bepaald gedrag. Met deze informatie kunnen effectieve interventies worden ontworpen (Wankel, 1993). In
huidig onderzoek zal een interventie worden bedacht in samenwerking met het Universitair Sportcentrum
om zodoende het aantal afhankelijke sporters te reduceren. Deze interventie zal het patroon van de sporter
ter hoogte van de overtuigingen en/of de intentie moeten doorbreken om zodoende de sporter te
weerhouden van zijn sportgedrag (Figuur 1).
Figuur 1. Theorie van Gepland Gedrag met bijbehorende gedrags-, normatieve- en controle-overtuigingen
11
Interview
Op basis van significante verschillen tussen de afhankelijke en non-afhankelijke sporter zijn bepaalde
vragen van de EBQ uitgelicht en verwerkt tot een interview om zodoende beter achter de drijfveren van de
afhankelijke sporter te komen. 998 Participanten werden gevraagd mee te werken aan een persoonlijk of
telefonisch interview, waarna de 30 meest extreme sporters werden uitgenodigd. De anamnese bestond
uit: leeftijd, aantal uren sport per week en het type sport. De rest van het interview bestond uit vragen
over: afvallen; continue verhogen van sportduur en –frequentie; eetgedrag; mening van omgeving; gestelde
doelen; invloed van omgeving; sociale activiteiten; kritiek van anderen; bang voor het krijgen van
overgewicht; hoofdrede om het sportgedrag uit te voeren; ideaalbeeld; productiviteit op het werk; of sporten
een uitklep is; agressie; bang voor ziekte en veroudering; excuus om niet te gaan sporten (geen zin,
moeheid, geen tijd); en afspraken opzij zetten wegens het sporten.
Eerder onderzoek toont het verschil in sportprestaties onder de categorieën pubers, studenten,
volwassenen en senioren (Schumann, 2002). In huidig onderzoek is er van pubers geen sprake. Wel willen
we het onderscheid maken tussen de jonge en oudere sporter. Vanwege het kleine aantal participanten
betreft het interview is er voor huidig onderzoek gekozen voor twee categorieën: klanten onder de dertig en
boven de dertig jaar oud.
Analyse
De interventie bestond uit een enquête en een interview. Deze eerste was gecreëerd is met behulp van
Thesis Tools. Met deze software kon er gratis een online enquête worden gemaakt en resultaten anoniem
worden verkregen. De uitkomsten werden weergegeven in Microsoft Office Excel (hierna genoemd Excel).
De EDS classificatie (afhankelijk, non-afhankelijk symptomatisch of non-afhankelijk) werd verricht
via een formule in Excel, waarna de gegevens werden geconverteerd tot SPSS bestand (Statistical Package
for the Social Sciences) (hierna genoemd SPSS). Met behulp van SPSS werden beschrijvende resultaten
(frequenties en percentages) verkregen per geslacht en per classificatie om zodoende de eerste
onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden.
De antwoorden van de enquête bestonden uit categorieën, meestal optie één t/m vijf. Deze data
wordt ordinaal genoemd en is non-parametrisch, oftewel niet normaal verdeeld. De participanten hadden
de enquête afzonderlijk van elkaar ingevuld, wat resulteert in onafhankelijke groepen. Sporters werden in
drie groepen ingedeeld, naargelang de EDS classificatie. Deze groepen waren ongelijk in aantallen. Gezien
de non-parametrische data, ongelijke aantallen per groep en onafhankelijke observaties, werd er gekozen
om de data te toetsen met behulp van een Wilcoxon Rank-Sum test. Wanneer deze test gebruikt wordt
maakt men niet gebruik van de gemiddelde waarde maar van een mediaan, welke de middelste waarde van
een gegevensverzameling is. De verschillende categorieën worden ook wel ranks genoemd. De Wilcoxon
Rank-Sum test neemt het gemiddelde van de som van deze ranks en vergelijkt deze tussen de
verschillende groepen (EDS classificaties of geslacht). Men gaat hierbij uit van een nulhypothese waarbij
de verdelingen gelijk zijn. De test vergelijkt dus niet de mediaan (welke wel genoteerd wordt) maar deze
verdelingen. Dit mag nog wel eens een misopvatting zijn. Naast de mediaan wordt ook de range genoteerd.
Deze laatste geeft de minimum en maximum waarde van de verdeling. Wanneer men een statistische toets
uitvoert wordt er gebruik gemaakt van een betrouwbaarheidsinterval. Oftewel wanneer een waarde
significant kan worden genoemd: het verschil tussen de twee groepen is zo groot dat het verschil geen
12
toeval kan zijn. Over het algemeen wordt een betrouwbaarheidsinterval van 95% gebruikt, boven deze
waarde is de uitkomst significant verschillend. De SPSS software geeft in het geval van een dergelijke
significantie een p waarde van onder de 0,05. Uitkomstwaarden boven de 0,05 kunnen worden
beschreven, maar uitspraken moeten voorzichtig worden geïnterpreteerd. Wanneer een waarde onder de
0,05 is, oftewel significant, kan de uitspraak met zekerheid worden aangenomen.
Het kan voorkomen dat voor beide groepen een gelijke waarde betreft de mediaan wordt gevonden
en toch een significant verschil wordt aangetoond. Mogelijk is dat de volgende waarnemingen van de ene
groep direct achter de mediaan zitten, terwijl dat in de andere groep over een enorm traject wordt
uitgespreid. Vandaar dat in huidig onderzoek tevens de 25e en 75e percentiel worden genoteerd; de
mediaan is de 50e percentiel. Een dataset kan in principe in 99 punten van gelijke grote worden verdeeld.
Het 75e percentiel geeft bijvoorbeeld een getal zodanig dat 75% van de data kleiner is dan dat getal en 25%
groter of gelijk. Met behulp van het minimum, het 25e percentiel, de mediaan, het 75e percentiel en het
maximum kan een verdeling nauwkeurig worden beschreven (Field, 2009).
Om te tweede onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden werden de afhankelijke en non-
afhankelijke sporters gesplitst in geslacht vergeleken per onderdeel van de enquête (anamnese, EDS, EBQ)
met behulp van de hierboven uitgelegde Wilcoxon Rank-Sum test.
De derde onderzoeksvraag beschrijft de drijfveren van de afhankelijke sporter. Om deze
beschrijving te kunnen bewerkstelligen werd de non-afhankelijke sporter vergeleken met de afhankelijke
sporter. Wederom werd er gebruik gemaakt van de Wilcoxon Rank-Sum test.
Het interview werd in Excel geanalyseerd: verschillende leeftijdsgroepen met betrekking tot geslacht
werden met elkaar vergeleken. Verdere analyse bestond enkel uit beschrijvende resultaten.
13
-Resultaten-
Participanten
Onderzoeksvraag 1
4000 Klanten werden gevraagd aan de enquête mee te werken; 1721 klanten vulden hem volledig in. Aan
998 participanten werd gevraagd mee te werken aan een persoonlijk of telefonisch interview; 152 mensen
waren bereid mee te werken. De 30 meest extreemste sporters werden uitgenodigd; uiteindelijk zijn er 23
mensen geïnterviewd.
Van de 1721 participanten wie de enquête volledig hadden ingevuld bestond 23,2% uit mannen en
met een flinke meerderheid 76,8% uit vrouwen. De eerste onderzoeksvraag betrof welk percentage van de
klanten van het USC geclassificeerd konden worden volgens het EDS principe als de drie begrippen:
sportafhankelijk, non-afhankelijk symptomatisch en non-afhankelijk. Deze classificering resulteerde in
1,5% sportafhankelijke sporters (34,6% mannen; 65,4% vrouwen), 35,3% non-afhankelijke
symptomatische sporters (26,4% mannen; 73,6% vrouwen) en 63,2% participanten werden geclassificeerd
als non-afhankelijk (21,1% mannen; 78,9% vrouwen). Het totaal aantal participanten bestond uit 1721
sporters (100%) waarvan 1322 vrouwen (76,8%) en 399 mannen (23,2%) (Tabel 1; Figuur 2).
Figuur2. Frequentie en percentage van de participanten betreft de verschillende classificaties en geslacht
Participanten
Frequentie (Percentage)
Afhankelijk Symptomen Non-afhankelijk
Totaal
Man 9 (34,6%) 160 (26,4%) 230 (21,1%) 399 (23,2%)
Vrouw 17 (65,4%) 447 (73,6%) 858 (78,9%) 1322 (76,8%)
Totaal 26 (1,5%) 607 (35,3%) 1088( 63,2%) 1721 (100%)
Tabel 1. Frequentie en percentage van de participanten betreft de verschillende classificaties en geslacht
14
Anamnese
Onderzoeksvraag 2
Betreft de tweede en derde onderzoeksvraag vroeg men zich af op welke gebieden de afhankelijke sporter
verschilt van de non-afhankelijke sporter en in welke mate. Om deze vraag te kunnen beantwoorden werd
participanten gevraagd de driedelige enquête in te vullen. Het eerste onderdeel van de enquête bestond uit
een anamnese. De participanten werd gevraagd de leeftijd, het gewicht, streefgewicht en de lengte in te
vullen (Tabel 2) (Tabel met non-afhankelijke symptomatische sporters is te vinden in de bijlage Tabel 2a).
De tabel laat de mediaan zien met mimimum, 25e percentiel, 75e percentiel en het maximum. In de
beschrijvende resultaten worden de mediaan, 25e en 75e percentiel gebruikt voor interpretatie gezien deze
een beter beeld geven van de verdeling zonder uitschieters (minimum en maximum).
Qua leeftijd was er geen significant verschil tussen de afhankelijke (26 jaar[21-29 jaar]
(mediaan[25e percentiel-75e percentiel]) en non-afhankelijke groep (27 jaar[22-47 jaar]) betreft het
mannelijke geslacht (p<0,163). Ook voor het vrouwelijke geslacht was er geen significant verschil tussen
de afhankelijke (21 jaar[20-24 jaar]) en non-afhankelijke groep (22 jaar[20-26 jaar]) (p<0,148). Opvallend
was dat voor de afhankelijke mannelijke sporters 25% onder de 21 jaar oud was en 25% boven de 29 jaar
[21-29] (betekenis van de 25% en 75% percentiel range), terwijl de leeftijd van de non-afhankelijke
mannen voor 25% onder de 22 jaar lag en 25% boven de 47 jaar [22-47]. De sportafhankelijke vrouw
vertoonde een kleiner verschil in percentiel range [20-24 jaar] vergeleken met de non-afhankelijke vrouw
[20-26 jaar].
De sportafhankelijke man was iets kleiner (180 cm[179-183 cm]) vergeleken met de non-
afhankelijke man (183 cm[178-189 cm]), hoewel dit verschil niet significant was (p<0,255). Ook bij de
vrouwen was er geen significant verschil aanwezig betreft lengte (p<0,200). De afhankelijke vrouw was 169
cm[161-172 cm] en de non-afhankelijke vrouw 170 cm[165-175 cm] lang.
Het huidige gewicht van de sportafhankelijke man was enigszins lager dan die van de non-
afhankelijke man, respectievelijk 78 kg[74-78 kg] en 80 kg[73-86 kg] (p<0,583). Opvallend was de hogere
75 percentiel waarde van 86 kg voor de non-afhankelijke man vergeleken met de 78 kg van de afhankelijke
man. Ook voor de sportafhankelijke vrouw was het gewicht lager vergeleken met de non-afhankelijke
vrouw, respectievelijk 62 kg[61-70 kg] en 64 kg[58-70 kg] hoewel non-significant (p<0,738).
Er was geen verschil betreft het streefgewicht van de mannen (p<0,689). De sportafhankelijke man
zou zijn huidige gewicht graag 1 kg lager willen zien met een percentiel range van 5 kilo willen afvallen tot
het huidige gewicht behouden (-1 kg[-5-0 kg]). De non-afhankelijke man zou tevens graag 1 kg willen
Anamnese Mediaan
[Minimum-P25-P75-Maximum]
Mannen Vrouwen
Afhankelijk Non-afhankelijk Sign Afhankelijk Non-afhankelijk Sign
Leeftijd (Jaren)
26 [20-21-29-31]
27 [17-22-47-74]
0,163 21 [18-20-24-63]
22 [17-20-26-70]
0,148
Lengte (Cm)
180 [177-179-183-
190]
183 [155-178-189-198]
0,255 169 [154-161-172-
178]
170 [153-165-175-190]
0,200
Gewicht (Kg)
78 [70-74-78-85]
80 [57-73-86-120]
0,583 62 [56-61-70-74]
64 [43-58-70-120]
0,738
Streef Gewicht (Kg)
-1 [-7-5-0-4]
-1 [-21- -4-0-10]
0,689 -4 [-10-6- -2-0]
-2 [-40- -5-0-5]
0,053
Tabel 2. Anamnese betreft de verschillende classificaties en geslacht Mediaan met mimimum, 25e percentiel (P25), 75e percentiel (P75) en maximum
15
afvallen(-1 kg[-4-0 kg]). Contrasterend was het aanzienlijke verschil in streefgewicht van de vrouwen,
hoewel net niet significant (p<0,053). De sportafhankelijke vrouw zou het huidige gewicht graag wat lager
willen zien, het liefste 4 kg afvallen (-4 kg[6- -2 kg]). De non-afhankelijke vrouw zou het gewicht graag
maar 2 kg lager zien (-2 kg[-5-0 kg]).
De anamnese ging verder met vragen over opleiding; gedrevenheid; sportduur en –frequentie, type sport,
blessures en wedstrijden. De sportafhankelijke man had een enigszins lagere opleiding (HBO[Universitair-
HBO]) vergeleken met de non-afhankelijke man (Universitair[Universitair-HBO]), doch non-significant
(p<0,144) (Tabel 3) (Tabel met non-afhankelijke symptomatische sporters is te vinden in de bijlage Tabel
3a). Er was geen verschil betreft opleiding voor het vrouwelijke geslacht (p<0,778). Zowel de
sportafhankelijke als non-afhankelijke vrouw genoot een universitaire opleiding (Universitair[Universitair-
HBO]).
Anamnese Mediaan
[Minimum-P25-P75-Maximum]
Mannen Vrouwen
Afhankelijk Non-afhankelijk Sign Afhankelijk Non-afhankelijk Sign
Opleiding HBO [Uni-Uni-HBO-HBO]
Universitair[Uni-Uni—HBO-Middel]
0,144 Universitair [Uni-Uni-HBO-HBO]
Universitair [Uni-Uni-HBO-Middel]
0,778
Gedrevenheid in werk
Gedreven [Erg gedreven-Gedreven-Redelijk gedreven-Redelijk gedreven]
Gedreven [Erg gedreven-Gedreven-Redelijk gedreven-Totaal niet gedreven]
0,546 Gedreven [Erg gedreven-Erg gedreven-Gedreven-Redelijk gedreven]
Gedreven [Erg gedreven-Gedreven-Redelijk gedreven-Niet gedreven]
0,094
Frequentie sport
5 keer per week [5-4-6- Meer dan 7 keer per week]
2 keer per week [Minder dan 1 keer-2-3-Meer dan 7 keer per week]
0,000 5 keer per week [2 Keer per week-3-6-Meer dan 7 keer per week]
2 keer per week [Minder dan 1 keer-1-2-Meer dan 7 keer per week]
0,000
Duur sessie sport
1,5 uur [1-1-1,5-2 uur]
1 uur [30 Minuten-1-1,5-3 uur]
0,351 1,5 uur [1-2-1,5-2 uur]
1 uur [30 Minuten-1-1-Meer dan 3 uur]
0,000
Mediaan [25e percentiel-75e percentiel]**
Type sport Zowel duur als kracht [Niet enkel
kracht of duur-Zowel duur als kracht-Geen van beide]
Zowel duur als kracht [Niet enkel duur-Kracht-Zowel duur
als kracht]
0,246 Zowel duur als kracht [Niet enkel duur of kracht-Zowel
duur als kracht]
Zowel duur als kracht [Duur-Zowel kracht als duur]
0,097
Type sport Individueel [Niet enkel teamverband-Inidividueel-beide]
Individueel [Niet enkel team
of beide-Individueel]
0,333 Individueel [Individueel-Individueel]
Individueel [Niet enkel
team-Individueel-beide]
0,269
Blessure doorgetraind
Soms, dit wilde ik zelf
[Niet dit wilde ik zelf-Ja, moest van een ander-Nee]
Nee [Geen ja-Soms, dit
wilde ik zelf-Nee]
0,017 Soms, dit wilde ik zelf
[Ja, dit wilde ik zelf-Nee]
Nee [Nee-Nee]
0,000
Trainen wedstrijd
Ja [Ja-Nee]
Nee [Nee-Nee]
0,000 Nee [Ja-Nee]
Nee [Nee-Nee]
0,000
Tabel 3. Anamnese van de participanten betreft de verschillende classificaties en geslacht Mediaan met mimimum, 25e percentiel (P25), 75e percentiel (P75) en maximum ** Voor de laatste vier vragen is gekozen voor enkel de 25e en 75e percentiel te noteren en de range buiten beschouwing te laten. Dit om verwarring wat betreft de dichotome antwoorden te voorkomen
16
De sportafhankelijke vrouw toonde aan gedreven te zijn in haar dagelijks werk (Gedreven[Erg
gedreven-Gedreven]). De non-afhankelijke vrouw was gedreven in haar werk maar met een range die naar
minder gedreven neigde (Gedreven[Gedreven-Redelijk gedreven]) welke het grote doch non-significante
verschil verklaarde (p<0,094).
Een aanzienlijk significant verschil was gevonden tussen zowel de sportafhankelijke en non-
afhankelijke man als vrouw wat betreft de frequentie van het sporten (p<0,000). De sportafhankelijke man
sportte vijf keer per week (5 keer per week[4-6 keer per week]). De non-afhankelijke man duidelijk minder
met een frequentie van twee keer per week (2 keer per week[2-3 keer per week]). De sportafhankelijke
vrouw sportte vijf keer in de week met een lagere range (5 keer per week[3 tot 6 keer per week]). De non-
afhankelijke vrouw sportte twee keer per week met een nog lagere range (2 keer per week[1 tot 2 keer per
week]).
Sportafhankelijke mannen bleken enigszins langer te sporten per sessie (1,5 uur[1-1,5 uur]) dan
non-afhankelijke mannen (1 uur [1-1,5 uur]) (p<0,351). Tussen de sportafhankelijke (1,5 uur [1-1,5uur])
en non-afhankelijke vrouw (1 uur [1-1 uur]) was daarentegen wel een significant verschil gevonden van
p<0,000 welke te verklaren is door bijbehorende minimum, maximum en percentielrange. Voor de
sportafhankelijke vrouw ligt namelijk zowel de mediaan als de ranges hoger vergeleken met de
uitkomstwaarden van de non-afhankelijke vrouw.
Zowel de sportafhankelijke als non-afhankelijke man beoefende duur- in combinatie met
krachtsport (p<0,246), wel verschilden zij qua ranges. Opvallend was dat de sportafhankelijke man aangaf
niet enkel kracht- of duursport te beoefenen, enkel in combinatie (Zowel duur als kracht[Niet enkel
kracht of duur-Zowel duur als kracht-Geen van beide]. De non-afhankelijke man beoefende niet enkel
duursport (Zowel duur als kracht[Niet enkel duur-Kracht-Zowel duur als kracht]. Een groter verschil was
gevonden voor het vrouwelijke geslacht, doch non-significant (p<0,097). Zowel de sportafhankelijke als
non-afhankelijke vrouw gaven aan zowel duur- als krachtsport te beoefenen; hoewel de afhankelijke vrouw
niet enkel duur of krachtsport uitvoerde, wel in combinatie (Zowel kracht als duur[Niet enkel duur of
kracht-Zowel duur als kracht]). De non-afhankelijke vrouw vertoonde dezelfde uitkomsten, maar gaf aan
wel duursport te beoefenen (Zowel duur als kracht[Duur-Zowel kracht als duur]).
Er was geen verschil gevonden betreft type sport tussen de afhankelijke en non-afhankelijke
mannelijke sporter (p<0,333). Beiden gaven aan individueel te sporten. De afhankelijke man sportte niet
enkel in teamverband (Individueel[Niet enkel teamverband-Individueel-beide]) terwijl de non-afhankelijke
man alleen maar individueel bleek te sporten (Individueel[Niet enkel team of beide-Individueel]). Ook de
vrouwen verschilden niet significant (p<0,269). De sportafhankelijke vrouw sportte enkel op individuele
basis (Individueel[Individueel-Individueel]). De non-afhankelijke vrouw sportte zowel individueel als
gecombineerd met teamsport, hoewel niet enkel in teamverband (Individueel[Niet enkel team-Individueel-
beide]).
De sportafhankelijke man sportte soms door wanneer hij een blessure had. Het antwoord varieerde
van doortrainen omdat dit moest van een ander tot niet doortrainen. Doortrainen uit eigen wil kwam niet
voor (Soms, dit wilde ik zelf[Ja, dit moest van een ander-Nee]. De non-afhankelijke man daarentegen
sportte niet door tijdens een blessure. De range bestond uit soms doortrainen uit eigen wil tot niet
doortrainen; altijd doortrainen kwam niet voor bij de non-afhankelijke man (Nee[Soms, dit wilde ik zelf-
Nee]). De mannengroep verschilde significant (p<0,017). Ook de sportafhankelijke vrouw gaf aan soms
door te trainen uit vrije wil met een blessure, met een range van altijd doortrainen uit eigen wil tot niet
17
doortrainen (Soms, dit wilde ik zelf[Ja, dit wilde ik zelf-Nee]). De non-afhankelijke vrouw daarentegen
sportte nooit door met een blessure (Nee[Nee-Nee]) (p<0,000).
Mannen wie sportafhankelijk waren gaven aan momenteel bezig te zijn met het trainen voor een
wedstrijd (Ja[Ja-Nee]). Non-afhankelijke mannen trainden niet voor een wedstrijd (Nee[Nee-Nee]), met een
duidelijk significant verschil tussen de mannengroepen van p<0,000. Hoewel er tevens een verschil was
betreft het vrouwelijke geslacht (p<0,000), gaven zowel de afhankelijke als non-afhankelijke vrouw aan niet
te trainen voor een wedstrijd. Dit significante verschil is te wijden aan de range van de sportafhankelijke
vrouw van het wel trainen tot niet trainen voor een wedstrijd (Nee[Ja-Nee]), terwijl er bij de non-
afhankelijke vrouw geen sprake was van een range (Nee[Nee-Nee]).
Exercise Dependence Scale
Onderzoeksvraag 2
EDS samenvatting
EDS Onderwerpen Mediaan
[Minimum-P25-P75-Maximum]
Mannen Vrouwen
Afhankelijk Non-afhankelijk
Sign Afhankelijk Non-afhankelijk
Sign
Ontwenningsverschijnselen 3 [3-3-4-4]
2 [1-2-2-4]
0,000 3 [1-3-4-5]
2 [1-2-3-4]
0,000
Tolerantie 3 [2-3-4-4]
2 [1-1-2-4]
0,000 3 [1-2-4-4]
2 [1-1-2-4]
0,000
Continuïteit 4 [2-3-4-5]
1 [1-1-2-5]
0,000 4 [1-3-4-5]
1 [1-1-2-5]
0,000
Controleverlies 3 [2-2-4-4]
1 [1-1-2-5]
0,000 4 [2-4-4-5]
1 [1-1-2-5]
0,000
Reductie 3 [2-3-4-4]
1 [1-1-2-3]
0,000 3 [1-2-4-5]
1 [1-1-2-3]
0,000
Tijd 4 [3-3-4-4]
2 [1-2-3-4]
0,000 4 [3-4-5-5]
2 [1-1-2-4]
0,000
Intentie effecten 4 [2-3-4-4]
2 [1-1-2-4]
0,000 3 [1-2-3-4]
2 [1-1-2-4]
0,000
Tabel 4. EDS onderwerpen betreft de verschillende classificaties en geslacht Mediaan met mimimum, 25e percentiel (P25), 75e percentiel (P75) en maximum 1.Nooit 2.Bijna nooit 3.Soms 4.Bijna altijd 5.Altijd
Het tweede onderdeel van de enquête bestond uit de Exercise Depence Scale (EDS). Dit onderdeel werd
gebruikt om de participanten te classificeren als sportafhankelijk, non-afhankelijk met symptomen of non-
afhankelijk. De EDS is onder te verdelen is in zeven onderwerpen: ontwenningsverschijnselen, tolerantie,
continuïteit, controleverlies, reductie, tijd en intentie effecten. Met betrekking tot alle onderwerpen was het
verschil tussen de afhankelijke en non-afhankelijke sporter duidelijk significant. Deze significantie was te
verwachten gezien dit onderdeel van de enquête werd gebruikt om de participanten te classificeren (Tabel
4) (Tabel met non-afhankelijke symptomatische sporters is te vinden in de bijlage Tabel 4a). De
participanten konden de vragen beantwoorden met de opties: (1) Nooit, (2) Bijna nooit, (3) Soms, (4) Bijna
altijd en (5) Altijd.
De sportafhankelijke man gaf aan soms ontwenningverschijnselen te vertonen (zich rusteloos,
angstig, gestrest, vermoeid of geïrriteerd voelen) wanneer men stopte met sporten (3[3-4]). De non-
afhankelijke man deelde mede bijna nooit last van ontwenningsverschijnselen te hebben (2[2-2]). De twee
groepen hadden een duidelijk significant verschil van p<0,000. De vrouwen vertoonden ongeveer dezelfde
18
resultaten. Ook de sportafhankelijke vrouw gaf aan soms ontwenningsverschijnselen te vertonen wanneer
er niet gesport (3[3-4]), de non-afhankelijke vrouw had bijna nooit last van ontwenningsverschijnselen
(2[2-3]).
Het onderwerp “tolerantie” beschreef of de sporter minder effect voelde wanneer het huidige gedrag
werd uitgevoerd. Indien het antwoord positief was werd er gevraagd of hij hierdoor de sportintensiteit, -
frequentie en –duur verhoogde om het gewenste effect te behalen. De sportafhankelijke man gaf aan dat
hij soms zijn sportgedrag verhoogde (3[3-4]); de non-afhankelijke man verhoogde zijn niveau bijna nooit
(2[1-2]) (p<0,000). De vrouwen vertoonden ongeveer hetzelfde patroon (p<0,000). De sportafhankelijke
vrouw verhoogde net als de man ook soms het sportgedrag om het gewenste effect te behalen met een
grotere range (3[2-4]). De non-afhankelijke vrouw verhoogde het niveau bijna nooit (2[1-2]).
Het onderwerp “continuïteit” beschreef of men doortrainde ondanks terugkerende of blijvende
fysieke problemen en blessures. Zowel de sportafhankelijke man als vrouw gaf aan bijna altijd door te
sporten met een blessure (4[3-4]). De non-afhankelijke sporter daarentegen deelde mede nooit door te
sporten met fysieke problemen (1[1-2]) (p<0,000).
Het onderwerp “controleverlies” beschreef het niet in staat zijn de sportduur, -intensiteit, en –
frequentie te reduceren. De afhankelijke man gaf aan soms de controle te verliezen (3[2-4]), terwijl de
afhankelijke man nooit de controle zou verliezen (1[1-2]) (p<0,000). De afhankelijke vrouw verloor sneller
de controle dan de afhankelijke man. Zij gaf aan bijna altijd de controle te verliezen (4[4-4]). Daarentegen
bleek de non-afhankelijke vrouw zichzelf altijd in de hand te houden (1[1-2]) (p<0,000).
Het in de knel komen met familiaire en zakelijke verantwoordelijkheden wegens sport, het afwijzen
van sociale uitnodigingen en veel denken over sport beschreef het onderwerp “reductie van andere
activiteiten”. De mannen en vrouwen vertoonden ongeveer hetzelfde patroon. De sportafhankelijke man
zette soms verantwoordelijkheden opzij om te gaan sporten (3[2-4]), terwijl de non-afhankelijke man nooit
afspraken aan de kant zette voor sport (1[1-2]) (p<0,000). Ook de sportafhankelijke vrouw zette soms
afspraken aan de kant (3[2-4]), wat niet gold voor de non-afhankelijke vrouw wie nooit afspraken opzij
zette (1[1-2]) (p<0,000).
Het onderdeel “tijd” bestond uit de vragen of het leven om het sportgedrag heen werd georganiseerd
en of er veel tijd werd gestoken in sportgerelateerde activiteiten. De sportafhankelijke man gaf aan bijna
altijd het leven om het sportgedrag heen te organiseren (4[3-4]); de non-afhankelijke man deed dit bijna
nooit (2[2-3]) (p<0,000). Ook de sportafhankelijke vrouw organiseerde het leven bijna altijd rond het
sportgedrag, maar met een hogere range vergeleken met het mannelijke geslacht (4[4-5]). Daarentegen
deed de non-afhankelijke vrouw dit bijna nooit, met en lagere range vergeleken met de man (2[1-2])
(p<0,000).
Langer en frequenter sporten dan gepland beschreef het onderdeel “intentie-effecten”.
Sportafhankelijke mannen sportten bijna altijd langer dan gepland (4[3-4]); de non-afhankelijke man deed
dit bijna nooit (2[1-2]) (p<0,000). De afhankelijke vrouw had een wat lagere score vergeleken met de
afhankelijke man. Zij sportte soms langer dan gepland (3[2-3]). De non-afhankelijke vrouw vertoonde
hetzelfde patroon als de non-afhankelijke man: zij sportte bijna nooit langer dan gepland (2[1-2])
(p<0,000).
19
Exercise Dependence Scale
Onderzoeksvraag 2
EDS uitgebreid: vragen per onderwerp
Tabel 5 laat de zeven EDS onderwerpen zien per gestelde vraag (Tabel met non-afhankelijke
symptomatische sporters is te vinden in de bijlage Tabel 5a). Wederom konden de participanten de vragen
beantwoorden met: (1) Nooit, (2) Bijna nooit, (3) Soms, (4) Bijna altijd en (5) Altijd.
Ontwenningsverschijnselen
De afhankelijke man sportte soms om gestrestheid te voorkomen (3[3-4]). De non-afhankelijke man
sportte bijna nooit om deze rede (2[1-3]) met een significant verschil van p<0,024. Net als de sport-
afhankelijke man, sportte de vrouw van deze groep tevens soms om gestrestheid te voorkomen (3[3-4]).
Maar ook de non-afhankelijke vrouw sportte soms om dit te voorkomen (3[2-3]) terwijl het verschil tussen
de vrouwen wel degelijk significant was p<0,006. Dit is te verklaren door het verschil in 25 en 75
percentiel range. De afhankelijke vrouw sportte soms tot bijna altijd om gestrestheid te voorkomen (3 tot 4)
terwijl de non-afhankelijke vrouw bijna nooit tot soms om deze rede sportte (2 tot 3).
De sportafhankelijke man voelde zich bijna altijd geïrriteerd wanneer hij niet kon sporten (4[3-4]);
de non-afhankelijke man voelde dit soms (3[2-3]) met een significant verschil van p<0,001. De afhankelijke
vrouw voelde zich altijd geïrriteerd wanneer zij niet kon sporten (5[4-5]). Dit is frequenter vergeleken met
de mannen uit deze groep. De non-afhankelijke vrouw voelde zich soms geirriteerd wanneer er niet werd
gesport (3[2-3]) (p<0,000).
Zowel de sport-afhankelijke (3[3-3]) als non-afhankelijke (3[1-3]) man gaf aan soms te sporten om
vermoeidheid te voorkomen. Doch is het verschil significant (p<0,045) vanwege het verschil in range. Er
was geen significant verschil gevonden tussen de sport-afhankelijke (3[2-3]) en non-afhankelijke vrouw
(3[2-3]) wie beiden soms sportten om vermoeidheid te voorkomen (p<0,862).
De sportafhankelijke man voelde zich bijna altijd gestrest wanneer hij niet kon sporten (4[3-4]),
terwijl de non-afhankelijke man dit gevoel bijna nooit ervoer (2[1-3]) (p<0,000). Ook de sportafhankelijke
vrouw voelde zich net als de afhankelijke man bijna altijd gestrest wanneer er niet gesport kon worden,
hoewel met een iets hogere range (4[3-5]). De non-afhankelijke vrouw voelde dit bijna nooit (2[1-3])
(p<0,000).
Soms werd er gesport door zowel de sport-afhankelijke man als vrouw om geïrriteerdheid te
voorkomen (3[3-4]). Voor de non-afhankelijke sporter was dit bijna nooit een rede (2[1-3]), met een
significantie van respectievelijk p<0,003 en p<0,001.
Zowel de sportafhankelijke man als vrouw voelde zich soms angstig wanneer er niet werd gesport
(3[1-4]). Voor de non-afhankelijke sporter gold het krijgen van dit gevoel nooit (3[1-4]), beiden met een
significantiewaarde van p<0,000.
Een vermoeid gevoel werd er soms ervaren door de sportafhankelijke man wanneer er niet werd
gesport (3[3-3]). De non-afhankelijke man ervoer dit gevoel bijna nooit (2[1-3]) (p<0,001). Ook de
sportafhankelijke vrouw voelde zich soms angstig, maar met een iets grotere percentiel range vergeleken
met de afhankelijke man (3[2-4]). De non-afhankelijke vrouw vertoonde hetzelfde patroon als de man uit
deze groep; zij voelde zich bijna nooit angstig wanneer er niet werd gesport (2[1-3]) (p<0,001).
Sportafhankelijke mannen sportten bijna altijd om rusteloosheid te voorkomen (4[3-4]).
Daarentegen sportten non-afhankelijke mannen bijna nooit om deze rede (2[1-3]) (p<0,000). Tevens sportte
20
de afhankelijke vrouw bijna altijd om rusteloosheid te voorkomen met een iets grotere range vergeleken
met de afhankelijke man (4[3-5]), terwijl de non-afhankelijke man bijna nooit sportte om betreffend gevoel
te voorkomen (2[1-3]) (p<0,000).
Zowel de sportafhankelijke man als vrouw voelde zich bijna altijd rusteloos wanneer er niet kon
worden gesport (4[3-5]). De non-afhankelijke man had bijna nooit last van dit gevoel (2[1-3]),
respectievelijk met een significantiewaarde van p<0,000 en p<0,000.
Om een angstig gevoel te voorkomen sportten afhankelijke mannen bijna nooit (2[1-3]), non-
afhankelijke mannen zelfs nooit (1[1-1]) (p<0,000). Ook de sportafhankelijke vrouw gaf aan bijna nooit te
sporten om dit gevoel te voorkomen, met een iets grotere range vergeleken met de mannen (2[1-4]). De
non-afhankelijke vrouw sportte nooit om een angstig gevoel te voorkomen (1[1-1]) (p<0,000).
Tolerantie
Sportafhankelijke mannen voelden soms minder effect wanneer zij het huidige sportgedrag uitvoerden
(3[2-4]), de non-afhankelijke man ervoer dit gevoel nooit (1[1-2]) (p<0,000). Ook de sportafhankelijke vrouw
voelde soms minder effect, met een iets grotere range vergeleken met de mannen uit deze groep (3[1-4]).
Non-afhankelijke vrouwen voelde nooit minder effect wanneer huidig sportgedrag werd uitgevoerd (1[1-2])
(p<0,008).
Zowel de sportafhankelijke man als vrouw verhoogde bijna altijd de sportintensiteit om het
gewenste effect te verkrijgen (4[3-4]), terwijl de non-afhankelijke man en vrouw bijna nooit de intensiteit
verhoogden (2[1-3]), respectievelijk p<0,000 en p<0,000.
Om het gewenste effect te verkrijgen, verhoogde de sportafhankelijke man soms de sportfrequentie
(3[3-4]), daarentegen verhoogde te non-afhankelijke man de frequentie bijna nooit (2[1-2]) (p<0,000). De
afhankelijke vrouw verhoogde de frequentie ook soms. Bij haar lag de percentiel range iets lager vergeleken
met het mannelijke geslacht (3[2-3]). De non-afhankelijke vrouw gaf aan bijna nooit de frequentie te
verhogen (2[1-3]), waardoor er een significant verschil werd gevonden tussen de afhankelijke en non-
afhankelijke vrouw (p<0,000).
De sportduur werd soms verhoogd door de sportafhankelijk man om het gewenste effect te behalen
(3[3-4]). Daarentegen verhoogde de non-afhankelijke man nooit de duur (1[1-2]) (p<0,000). Ook de
afhankelijke vrouw verhoogde soms de duur, maar met een lagere range vergeleken met het mannelijke
geslacht (3[2-3]). De non-afhankelijke vrouw verhoogde nooit de sportduur om het gewenste effect te
verkrijgen (1[1-2]). Het verschil tussen de twee vrouwengroepen was dan ook significant (p<0,000).
21
EDS
Mannen Vrouwen
Afhankelijk Non-afh Sign Afhankelijk Non-afh Sign
Ontwenning
Gestrest voorkomen
3 [2-3-4-4]
2 [1-1-3-5]
0,024 3 [1-3-4-5]
3 [1-2-3-5]
0,006
Geïrriteerd 4 [3-3-4-4]
3 [1-2-3-5]
0,001 5 [1-4-5-5]
3 [1-2-3-5]
0,000
Vermoeid
voorkomen
3
[3-3-3-4]
3
[1-1-3-5]
0,045 3
[1-2-3-5]
3
[1-2-3-5]
0,862
Gestrest 4 [2-3-4-5]
2 [1-1-3-5]
0,000 4 [1-3-5-5]
2 [1-1-3-5]
0,000
Geïrriteerd voorkomen
3 [2-3-4-4]
2 [1-1-3-5]
0,003 3 [1-3-4-5]
2 [1-1-3-5]
0,001
Angstig 3 [1-1-4-4]
1 [1-1-1-4]
0,000 3 [1-1-4-5]
1 [1-1-1-4]
0,000
Vermoeid 3 [3-3-3-5]
2 [1-1-3-5]
0,001 3 [1-2-4-5]
2 [1-1-3-5]
0,001
Rusteloos
voorkomen
4
[1-3-4-4]
2
[1-1-3-4]
0,000 4
[1-3-5-5]
2
[1-1-3-5]
0,000
Rusteloos 4 [3-3-5-5]
2 [1-1-3-4]
0,000 4 [1-3-5-5]
2 [1-1-3-5]
0,000
Angstig voorkomen 2 [1-1-3-3]
1 [1-1-1-4]
0,000 2 [1-1-4-5]
1 [1-1-1-4]
0,000
Tolerantie
Minder effect 3 [1-2-4-5]
1 [1-1-2-4]
0,000 3 [1-1-4-5]
1 [1-1-2-5]
0,008
Intensiteit verhogen
4 [2-3-4-5]
2 [1-1-3-5]
0,000 4 [1-3-4-5]
2 [1-1-3-5]
0,000
Frequentie verhogen
3 [2-3-4-4]
2 [1-1-2-4]
0,000 3 [1-2-3-4]
2 [1-1-2-5]
0,003
Duur verhogen 3 [2-3-4-4]
1 [1-1-2-5]
0,000 3 [1-2-3-5]
1 [1-1-2-4]
0,000
Continuïteit
Terugkerende fys problemen
3 [2-2-4-5]
1 [1-1-2-5]
0,000 4 [1-2-5-5]
1 [1-1-2-5]
0,000
Blijvende fys problemen
4 [1-2-4-5]
1 [1-1-1-5]
0,000 3 [1-2-5-5]
1 [1-1-1-5]
0,000
Blessure doorsporten
4 [2-3-4-4]
2 [1-1-3-5]
0,000 4 [1-3-5-5]
2 [1-1-2-5]
0,000
Controleverlies
Duur reduceren 3 [2-3-4-4]
1 [1-1-2-5]
0,000 4 [2-4-4-5]
1 [1-1-2-5]
0,000
Frequentie reduceren
3 [2-2-4-4]
1 [1-1-2-5]
0,000 4 [2-3-5-5]
1 [1-1-2-5]
0,000
Intensiteit reduceren
2 [2-2-4-4]
1 [1-1-2-5]
0,000 4 [2-3-5-5]
1 [1-1-2-5]
0,000
Reductie andere activiteiten
Werk in de knel 2 [2-2-3-5]
1 [1-1-1-3]
0,000 3 [1-2-4-4]
1 [1-1-1-4]
0,000
Uitnodigingen afwijzen
3 [3-3-4-4]
1 [1-1-2-4]
0,000 3 [1-3-4-5]
1 [1-1-2-5]
0,000
Gedachten 3 [2-3-4-4]
1 [1-1-2-5]
0,000 3 [1-2-4-5]
1 [1-1-2-5]
0,000
Familie in knel
3 [1-2-4-4]
1 [1-1-1-3]
0,000 2 [1-1-3-5]
1 [1-1-1-3]
0,000
Tijd
Leven rond sport 4 [2-3-4-5]
2 [1-1-3-5]
0,000 4 [2-4-5-5]
1 [1-1-2-5]
0,000
Sportgerelateerde activiteiten
4 [2-3-4-4]
2 [1-1-3-5]
0,000 4 [3-4-5-5]
2 [1-1-3-4]
0,000
Intentie
Langer dan gepland
4 [2-3-4-4]
2 [1-1-2-4]
0,000 3 [1-2-3-4]
1 [1-1-2-5]
0,000
Frequenter dan gepland
3 [2-2-4-4]
1 [1-1-2-3]
0,000 3 [1-2-3-4]
1 [1-1-2-3]
0,000
Tabel 5. EDS onderwerpen betreft de verschillende classificaties en geslacht Mediaan met mimimum, 25e percentiel (P25), 75e percentiel (P75) en maximum
(1) Nooit (2) Bijna nooit (3) Soms (4) Bijna altijd (5) Altijd
22
Continuïteit
Soms werd er doorgetraind door de sportafhankelijke man ondanks terugkerende fysieke problemen (3[2-
4]), terwijl de non-afhankelijke man dit nooit deed (1[1-2]) (p<0,000). De sportafhankelijke vrouw trainde
iets vaker door dan de afhankelijke man: zij sportte bijna altijd door ondanks terugkerende fysische
problemen (4[2-5]). Non-afhankelijke vrouwen sportten nooit door (1[1-2]) met een significant verschil
tussen de twee vrouwengroepen van p<0,000.
Sportafhankelijke mannen sportten bijna altijd door ondanks blijvende fysieke problemen (4[2-4]);
non-afhankelijke mannen deden dit nooit (1[1-1]) (p<0,000). Afhankelijke vrouwen sportten minder vaak
door vergeleken met de mannen: zij sportten soms door ondanks blijvende fysieke problemen (3[2-5]). Non-
afhankelijke vrouwen bleken nooit door te sporten (1[1-1]) (p<0,000).
Wanneer men een blessure had, sportte de afhankelijke man bijna altijd door (4[3-4]), de non-
afhankelijke man deed dit bijna nooit (2[1-3]) (p<0,000). De sportafhankelijke vrouw sportte bijna altijd
door wanneer er een blessure in het spel was, met een iets grotere range vergeleken met de afhankelijke
man (4[3-5]). De non-afhankelijke vrouw sportte bijna nooit door met een blessure. De percentiel range
was iets kleiner vergeleken met die van de man (2[1-2]) (p<0,000).
Controleverlies
Soms was de sportafhankelijke man niet in staat de huidige sportduur te reduceren (3[3-4]), terwijl de
non-afhankelijke man altijd hiertoe in staat was (1[1-2]) (p<0,000). Sportafhankelijke vrouwen hadden hier
nog meer moeite mee: zij waren bijna nooit in staat de sportduur te reduceren (4[4-4]). Daarentegen
hadden non-afhankelijke vrouwen juist nooit moeite met het reduceren (1[1-2]) (p<0,000).
Het reduceren van de sportfrequentie was soms moeilijk voor sportafhankelijke mannen (3[2-4]);
voor non-afhankelijke mannen nooit (1[1-2]) (p<0,000). Wederom hadden afhankelijke vrouwen hier meer
moeite mee: zij waren bijna nooit in staat de frequentie te reduceren (4[3-5]). Non-afhankelijke vrouwen
hadden hier nooit moeite mee (1[1-2]) (p<0,000).
Bijna nooit had de afhankelijke man moeite met het reduceren van de sportintensiteit (2[2-4]); de
non-afhankelijke man had hier helemaal nooit moeite mee (1[1-2]) (p<0,000). Wederom hadden
sportafhankelijke vrouwen meer moeite met het reduceren van de sportintensiteit. Zij waren bijna nooit in
staat deze te reduceren (4[3-5]). Non-afhankelijke vrouwen hadden hier jusit nooit moeite mee (1[1-2])
(p<0,000).
Reductie van andere activiteiten
Sportafhankelijke mannen kwamen bijna nooit in de knel met werkgerelateerde verantwoordelijkheden
(2[2-3]). Ook de non-afhankelijke man kwam nooit in de knel met betreffende verantwoordelijkheden (1[1-
1]), met een significant verschil van p<0,000. Sportafhankelijke vrouwen kwamen iets vaker in de knel met
werkgerelateerde verantwoordelijkheden: soms lieten zij het sporten voorgaan (3[2-4]). Non-afhankelijke
vrouwen kwamen nooit in de knel (1[1-1]) (p<0,000).
Zowel de sportafhankelijke man als vrouw gaf aan soms uitnodigingen af te wijzen omdat zij liever
wilde sporten (3[3-4]), terwijl de non-afhankelijke sporter nooit een uitnodiging afsloeg (1[1-2]).
Respectievelijk p<0,000 en p<0,000.
Soms werd de sportafhankelijke man in beslag genomen door sportgerelateerde gedachten wanneer
hij op zijn werk, school of thuis was (3[3-4]). De non-afhankelijke man gaf aan nooit aan sport te denken
23
gedurende zijn werk of vrije tijd (1[1-2]). Ook de afhankelijke vrouw dacht soms aan sport met een iets
lagere range vergeleken met de sportafhankelijke man (3[2-4]). De non-afhankelijke vrouw werd nooit in
beslag genomen door sportgerelateerde gedachten tijdens het werk of de vrije tijd (1[1-2]) (p<0,000).
Soms kwamen de familiaire verantwoordelijkheden van de sportafhankelijke man in de knel door
zijn sportgedrag (3[2-4]). Deze kwamen nooit in de knel bij de non-afhankelijke man (1[1-1]) (p<0,000). De
sportafhankelijke vrouw bleek familie iets belangrijker te vinden vergeleken met de afhankelijke man. Zij
liet het sportgedrag bijna nooit voor familiaire verantwoordelijkheden gaan (2[1-3]). Non-afhankelijke
vrouwen lieten het sporten nooit op de eerste plaats komen (1[1-1]) (p<0,000).
Tijd
Bijna altijd organiseerden sportafhankelijke mannen het leven rond het sportgedrag (4[3-4]). Non-
afhankelijke mannen deden dit bijna nooit (2[1-3]) (p<0,000). Ook sportafhankelijke vrouwen
organiseerden bijna altijd het leven om het sportgedrag, met een iets hogere range vergeleken met de
mannen (4[4-5]). Non-afhankelijke vrouwen deden dit nooit (1[1-2]) (p<0,000).
Bijna altijd werd er veel tijd gestoken in sportgerelateerde activiteiten door de sportafhankelijke
man (4[3-4]). Daarentegen staken non-afhankelijke mannen hier bijna nooit veel tijd in (2[1-3]) (p<0,000).
Sportafhankelijke vrouwen staken ook bijna altijd veel tijd in deze activiteiten, met een iets hogere range
vergeleken met de mannen (4[4-5]). Non-afhankelijke vrouwen staken bijna nooit veel tijd in
sportgerelateerde activiteiten (2[1-3]) (p<0,000)
Intentie
De sportafhankelijke man sportte bijna altijd langer dan gepland (4[3-4]), terwijl de non-afhankelijke man
bijna nooit langer sportte (2[1-2]), resulterend in een significant verschil van p<0,000. De
sportafhankelijke vrouw sportte minder lang dan de afhankelijke man: zij sportte soms langer dan gepland
(3[2-3]). De non-afhankelijke vrouw sportte tevens minder lang vergeleken met de non-afhankelijke man,
zij sportte namelijk nooit langer dan gepland (1[1-2]) (p<0,000).
Soms sportte de afhankelijke man frequenter dan gepland (3[2-4]). Daarentegen sportte de non-
afhankelijke man bijna nooit frequenter (1[1-2]) met een significant verschil van p<0,000. Ook de
sportafhankelijke vrouw sportte frequenter dan gepland, met een iets kleinere range vergeleken met het
mannelijke geslacht (3[2-3]). Non-afhankelijke vrouwen sportten nooit frequenter dan gepland (1[1-2])
(p<0,000).
24
Exercise Beliefs Questionnaire
Onderzoeksvraag 2 en 3
EBQ samenvatting
EBQ Onderwerpen Mediaan
[Minimum-P25-P75-Maximum]
Mannen Vrouwen
Afhankelijk Non-afhankelijk
Sign Afhankelijk Non-afhankelijk
Sign
Sociaal verlangen Normatieve overtuigingen
2 [1-2-3-4]
1 [1-1-2-3]
0,013 2 [1-2-3-4]
1 [1-1-2-3]
0,000
Fysiek beeld Normatieve overtuigingen
3 [2-3-4-4]
2 [1-2-3-4]
0,000 3 [2-3-4-4]
2 [1-2-3-4]
0,000
Mentaal en emotioneel Gedragsovertuigingen
3 [2-2-4-4]
2 [1-1-2-4]
0,000 3 [1-2-3-4]
2 [1-1-2-4]
0,000
Kwetsbaarheid ziekte Gedragsovertuigingen
3 [1-2-4-4]
2 [1-1-2-4]
0,007 3 [1-2-3-4]
2 [1-2-2-4]
0,000
Controle-overtuigingen 5 [3-5-6-7]
5 [1-4-6-7]
0,691 5 [3-4-6-7]
4 [1-3-5-7]
0,002
Tabel 6. EDS onderwerpen betreft de verschillende classificaties en geslacht Mediaan met minimum, 25e percentiel (P25), 75e percentiel (P75) en maximum (1) Totaal niet waar, (2) Niet waar, (3) Waar en (4) Totaal waar
Met de tweede onderzoeksvraag werd er afgevraagd op welke gebieden de afhankelijke sporter van de non-
afhankelijke sporter verschilde. Om deze vraag te beantwoorden werden de twee groepen sporters
vergeleken op basis van zowel de vragen van de EDS als die van de EBQ. Met behulp van de derde
onderzoeksvraag wilde men achterhalen wat de drijfveren van de afhankelijke sporter waren om zijn
compulsieve sportgedrag uit te voeren. Deze drijfveren bestonden uit gedrags-, normatieve- en
controleovertuigingen welke de EBQ omvat.
De EBQ bestond uit vier onderwerpen: sociaal verlangen (normatieve overtuigingen), fysiek beeld
(normatieve overtuigingen), mentaal en emotioneel functioneren (gedragsovertuigingen), kwetsbaarheid
voor ziekte en veroudering (gedragsovertuigingen), met daaraan toegevoegd de controle-overtuigingen. De
stellingen bestonden uit de vraag hoe de participant zich zou voelen wanneer er niet kon worden gesport.
Deze konden beantwoord worden met (1) Totaal niet waar, (2) Niet waar, (3) Waar, en (4) Totaal waar.
Het onderwerp “sociaal verlangen” bestond uit de stelling of de sporter minderwaardig of
oninteressant zou worden geacht door anderen wanneer hij/zij niet zou sporten. Zowel de
sportafhankelijke man als vrouw vond niet dat hij/zij sociaal minderwaardig zou worden geacht in die
situatie (2[2-3]), terwijl de non-afhankelijke man als vrouw van mening was totaal niet sociaal
minderwaardig te worden geacht (1[1-2]). Het verschil tussen deze twee groepen was significant (p<0,013)
(Tabel 6) (Tabel met non-afhankelijke symptomatische sporters is te vinden in de bijlage Tabel 6a).
Het onderwerp “fysiek beeld” bestond uit stellingen omtrent aantrekkelijkheid en overgewicht.
Zowel de sportafhankelijke man als vrouw was bang om overgewicht te krijgen en er slecht uit te zullen
zien wanneer hij/zij zou stoppen met sporten (3[3-4]), terwijl de non-afhankelijke sporter hier niet bang
voor was (2[2-3]) (p<0,000).
Het onderwerp “mentaal en emotioneel functioneren” bestond uit stellingen zoals het niet
productief kunnen werken en gevoelens niet onder controle kunnen houden wanneer men niet zou
sporten. De sportafhankelijke man was het eens met de stellingen (3[2-4]), terwijl de non-afhankelijke man
het niet eens was (2[1-2]) (p<0,000). Ook de sportafhankelijke vrouw zou niet productief kunnen werken
25
en de gevoelens niet onder controle kunnen houden, maar met een kleinere percentiel range (3[2-3]). De
non-afhankelijke vrouw was het hier niet mee eens (2[1-2]) (p<0,000).
Sportafhankelijke mannen waren bang snel ziek en oud te worden wanneer er niet frequent zou
worden gesport (3[2-4]); non-afhankelijke mannen waren hier niet bang voor (2[1-2]) (p<0,007).
Sportafhankelijke vrouwen waren tevens bang eerder ziek en oud te worden, maar met een kleinere range
vergeleken met de mannen uit dezelfde groep (3[2-3]). De non-afhankelijke vrouw was hier niet bang voor,
met een kleinere range vergeleken met het mannelijke geslacht (2[2-2]). Het verschil tussen de twee
vrouwengroepen was significant (p<0,000).
De controle-overtuigingen bestonden uit de stelling dat het uitvoeren van het sportgedrag lastig
was vanwege tijdgebrek, moe zijn of geen zin hebben. Vragen konden beantwoord worden met (1) Totaal
mee eens, (2) Mee eens, (3) Redelijk mee eens, (4) Neutraal, (5) Redelijk mee oneens, (6) Mee oneens, en (7)
Totaal mee oneens. Sportafhankelijke mannen waren het redelijk mee oneens dat geen zin, te moe zijn of
geen tijd hebben geen excuus was (5[5-6]). Non-afhankelijke mannen deelden deze mening (5[4-6]),
waardoor er geen significant verschil gevonden werd (p<0,691). Betreft het vrouwelijk geslacht was de
sportafhankelijke vrouw het redelijk oneens met de excuses om niet te sporten, met een iets grotere range
vergeleken met het mannelijk geslacht (5[4-6]). Daarentegen stond de non-afhankelijke vrouw neutraal
tegenover deze stelling (5[3-5]). Het verschil was significant (p<0,002]).
Exercise Beliefs Questionnaire
Onderzoeksvraag 2 en 3
EBQ uitgebreid: vragen per onderwerp
Tabel 7 laat de vier EBQ onderwerpen met controle-overtuigingen zien per gestelde vraag (Tabel met non-
afhankelijke symptomatische sporters is te vinden in de bijlage Tabel 7a). Wederom konden de
participanten de vragen beantwoorden met: (1) Totaal niet waar, (2) Niet waar, (3) Waar, en (4) Totaal
waar.
Sociaal verlangen/normatieve overtuigingen
De sportafhankelijke man was niet van mening dat hij oninteressant zou zijn wanneer er niet werd gesport
(2[2-2]); de non-afhankelijke man was het zelfs totaal niet eens met deze stelling (1[1-2]) (p<0,003). Ook de
sportafhankelijke vrouw was het niet eens met de stelling dat zij oninteressant zou worden geacht, met
een grotere en lagere range vergeleken met het mannelijke geslacht (2[1-3]). Non-afhankelijke vrouwen
waren het hier zelfs totaal mee oneens (1[1-2]) (p<0,001).
Zowel de sportafhankelijke man als vrouw dacht niet minderwaardig te worden geacht wanneer
hij/zij zou stoppen met sporten (2[2-3]); non-afhankelijke sporters waren het zelfs totaal oneens met de
stelling minderwaardig te worden geacht (1[1-2]). Voor de mannen- en vrouwengroep respectievelijk
p<0,003 en p<0,000.
Er werd de sporters gevraagd of zij als onvoldoende sociaal zouden worden gezien wanneer het
sportgedrag zou worden stilgelegd. De sportafhankelijke man was het hier niet mee eens (2[2-3]); de non-
afhankelijke man zelfs totaal niet (1[1-2]), met een significant verschil van p<0,000. Daarentegen was er
geen verschil gevonden in de vrouwengroep. Zowel de sportafhankelijke als non-afhankelijke vrouwelijke
sporter was het totaal niet eens met de stelling dat zij onvoldoende sociaal zouden worden geacht wanneer
er niet gesport zou worden (1[1-2]), met een significant verschil van p<0,164.
26
Met de stelling dat men niets zou hebben om zich zeker over te voelen wanneer het sportgedrag stil
zou worden gelegd was de sportafhankelijke man het niet eens (2[2-3]) en de non-afhankelijke man totaal
niet mee eens (1[1-2]) (p<0,008). Daarentegen bleek de sportafhankelijke vrouw iets onzekerder te zijn op
dat gebied. Zij was het namelijk eens met deze stelling (3[2-3]), terwijl de non-afhankelijke vrouw het hier
totaal niet mee eens was (1[1-2]) (p<0,000).
Er werd de sporters gevraagd wat zij vonden van de stelling dat zij niet zouden verkrijgen wat
anderen hebben wanneer er niet gesport zou worden. Zowel de sportafhankelijke man als vrouw was het
niet eens met deze stelling (2[2-3]); de non-afhankelijke sporter was het hier zelfs totaal niet mee eens (1[1-
2]). Voor de mannen- en vrouwengroep een significant verschil van respectievelijk p<0,005 en p<0,002.
Er was geen significant verschil gevonden in de mannengroep betreft de stelling dat anderen slecht
over de sporter zouden denken wanneer er niet getraind zou worden (p<0,087). De sportafhankelijke man
was het niet eens met deze stelling (2[1-3]) en de non-afhankelijke man was er zelfs totaal oneens (1[1-2]).
Maar door de overlap in percentiel ranges werd er geen significant verschil gevonden. Betreft de
vrouwengroep was het verschil net wel significant (p<0,034). De sportafhankelijke vrouw was het namelijk
niet eens met de stelling dat anderen slecht over haar zouden denken wanneer er niet gesport zou worden
(2[1-3]), terwijl de non-afhankelijke vrouw het er helemaal niet mee eens was (1[1-2]).
Zowel de sportafhankelijke als non-afhankelijke man was niet bang kritiek te krijgen van anderen
wanneer hij niet zou sporten, respectievelijk (2[1-3]) en (2[1-2]). Vanwege deze gedeelde mening werd er
geen significant verschil gevonden tussen de mannen (p<0,187). Hoewel ook de vrouwen dezelfde mening
deelden, namelijk het niet bang zijn voor kritiek, werd er wel een significant verschil gevonden (p<0,017).
Dit is te verklaren door de percentiel ranges van de twee groepen welke elkaar niet overlappen,
respectievelijk (2[2-3]) en (2[1-2]).
Fysiek beeld/normatieve overtuigingen
Het bleek dat zowel sportafhankelijke mannen als vrouwen bang waren er slecht uit te zullen zien wanneer
er niet werd gesport. De sportafhankelijke man was het namelijk eens met de stelling dat hij er slecht uit
zou gaan zien (3[3-4]); de non-afhankelijke man was het niet eens met betreffende stelling (2[2-3])
(p<0,001). Bij de sportafhankelijke vrouw bleek het uiterlijk meer een motivatie om te sporten vergeleken
met het mannelijke geslacht. Zij was het namelijk totaal eens met de stelling er slecht uit te zullen zien
(4[3-4]); de non-afhankelijke vrouw was het hier niet mee eens (2[2-3]) (p<0,000).
Zowel de afhankelijke als non-afhankelijke sporter betreft beide geslachten was bang om
overgewicht te krijgen wanneer er niet zou worden gesport, respectievelijk (3[3-4]) en (3[2-3]). Maar omdat
de ranges elkaar niet overlapten, werd er een significant verschil gevonden voor zowel voor de mannen-
(p<0,002) als de vrouwengroep (p<0,000).
Sportafhankelijke mannen en vrouwen waren beiden bang seksueel onaantrekkelijk gevonden te
worden wanneer er niet werd gesport (3[2-4]). Non-afhankelijke sporters hadden deze angst niet (2[1-2]). In
de mannengroep was het significante verschil groter (p<0,001) vergeleken met de vrouwengroep (p<0,004).
27
EBQ
Mannen Vrouwen
Afhankelijk Non-afhankelijk
Sign Afhankelijk Non-afhankelijk
Sign
Norm Sociaal
Oninteressant 2 [1-2-2-4]
1 [1-1-2-3]
0,003 2 [1-1-3-3]
1 [1-1-2-4]
0,001
Minderwaardig 2 [1-2-3-4]
1 [1-1-2-3]
0,003 2 [1-2-3-4]
1 [1-1-2-3]
0,000
Niet sociaal 2 [1-2-3-4]
1 [1-1-2-3]
0,000 1 [1-1-2-4]
1 [1-1-2-4]
0,164
Onzeker 2 [1-2-3-4]
1 [1-1-2-4]
0,008 3 [1-2-3-4]
1 [1-1-2-4]
0,000
Niet verkrijgen 2
[1-2-3-4]
1
[1-1-2-4]
0,005 2
[1-2-3-4]
1
[1-1-2-4]
0,002
Anderen denken slecht
2 [1-1-3-4]
1 [1-1-2-3]
0,087 2 [1-1-3-4]
1 [1-1-2-4]
0,034
Kritiek anderen 2 [1-1-3-4]
2 [1-1-2-4]
0,187 2 [1-2-3-4]
2 [1-1-2-4]
0,017
Fysisch (Norm)
Slecht uitzien 3 [2-3-4-4]
2 [1-2-3-4]
0,001 4 [2-3-4-4]
2 [1-2-3-4]
0,000
Overgewicht 3 [2-3-4-4]
3 [1-2-3-4]
0,002 3 [2-3-4-4]
3 [1-2-3-4]
0,000
Onaantrekkelijk 3 [2-2-4-4]
2 [1-1-2-4]
0,001 3 [1-2-4-4]
2 [1-1-2-4]
0,004
Mentaal(Gedrag)
Niet efficiënt werken
3 [2-2-3-4]
2 [1-1-2-4]
0,002 2 [1-2-3-4]
2 [1-1-2-4]
0,037
Niet naar behoren denken
3 [2-3-4-4]
2 [1-1-2-4]
0,000 2 [1-2-3-4]
2 [1-1-2-4]
0,023
Niet efficiënt functioneren
3 [2-2-3-4]
2 [1-1-2-4]
0,000 2 [1-2-3-4]
2 [1-1-2-4]
0,007
Niet productief 2 [2-2-3-4]
2 [1-1-2-4]
0,007 2 [1-2-3-4]
2 [1-1-2-4]
0,002
Niet gevoelens onder controle
3 [2-2-4-4]
1 [1-1-2-3]
0,000 3 [1-2-4-4]
1 [1-1-2-4]
0,000
Minder gemotiveerd
3 [2-2-4-4]
2 [1-1-2-4]
0,004 3 [1-3-4-4]
2 [1-1-3-4]
0,000
Niet agressie onder controle
2 [1-1-3-4]
1 [1-1-2-4]
0,060 2 [1-1-3-4]
1 [1-1-2-4]
0,009
Kwetsbaarheid (gedrag)
Vatbaar ziekte 3 [1-1-4-4]
2 [1-1-3-4]
0,169 3 [1-2-3-4]
2 [1-2-3-4]
0,012
Snel oud 3
[2-3-4-4]
2
[1-1-3-4]
0,000 3
[1-2-3-4]
2
[1-2-3-4]
0,053
Hersenen niet functioneren
3 [1-2-4-4]
2 [1-1-2-4]
0,002 2 [1-2-3-4]
2 [1-1-2-4]
0,028
Controle
Geen zin 5 [2-5-7-7]
6 [1-4-6-7]
0,560 6 [3-5-7-7]
5 [1-3-6-7]
0,001
Vaak moe 6 [2-5-7-7]
6 [1-4-6-7]
0,835 5 [2-3-6-7]
5 [1-3-6-7]
0,540
Geen tijd 5 [1-3-6-7]
4 [1-3-6-7]
0,734 5 [2-4-6-7]
3 [1-2-5-7]
0,001
Tabel 7. EDS onderwerpen betreft de verschillende classificaties en geslacht Mediaan met mimimum, 25e percentiel (P25), 75e percentiel (P75) en maximum (1) Totaal niet waar, (2) Niet waar, (3) Waar en (4) Totaal waar
28
Mentaal en emotioneel functioneren/gedragsovertuigingen
De sportafhankelijke man gaf aan niet efficiënt te kunnen werken wanneer er niet werd gesport (3[2-3]); de
non-afhankelijke man had hier geen last van (2[1-2]) (p<0,002). Beide vrouwengroepen gaven aan wel
efficiënt te kunnen werken: de sportafhankelijke (2[2-3]) en non-afhankelijke vrouw (2[1-2]). Maar gezien
de percentiel ranges elkaar niet overlapten, bleek het verschil significant (p<0,037).
Sportafhankelijke mannen bleken niet naar behoren te kunnen denken wanneer er niet werd
gesport (3[3-4]), terwijl de non-afhankelijke mannen dit welk konden (2[1-2]) (p<0,000). Contrasterend was
dat zowel de sportafhankelijke als non-afhankelijke vrouw wel naar behoren kon nadenken wanneer er
niet werd gesport, respectievelijk (2[2-3]) en (2[1-2]). Maar wederom, door geen overlap in de ranges bleken
deze uitkomstwaarden significant te verschillen (p<0,023).
Er werd door de sportafhankelijke man aangegeven niet efficiënt te kunnen functioneren wanneer
er niet werd gesport (3[2-3]); de non-afhankelijke man kon dit wel (2[1-2]) (p<0,000). Daarentegen konden
zowel de sportafhankelijke (2[2-3]) als non-afhankelijke (2[1-2]) vrouw niet functioneren wanneer er niet
werd gesport. Het verschil tussen de twee vrouwengroepen bleek doch significant gezien het niet
overlappen van de ranges (p<0,007).
Alle vier de groepen gaven aan productief te blijven wanneer er niet werd gesport. Hoewel, gezien
het verschil in ranges werd er een significant verschil gevonden tussen de sportafhankelijke (2[2-3]) en
non-afhankelijke (2[1-2]) sporter voor zowel het mannelijke (p<0,007) als het vrouwelijke geslacht
(p<0,002).
Zowel sportafhankelijke mannen als vrouwen gaven aan hun gevoelens niet onder controle te
kunnen houden wanneer er niet werd gesport (3[2-4]), terwijl de non-afhankelijke sporter hier totaal geen
last van had (1[1-2]). De mannen- en vrouwengroep verschilden significant van elkaar (p<0,000).
De sportafhankelijke man gaf aan minder gemotiveerd te zijn op het werk wanneer er niet werd
gesport (3[2-4]); de non-afhankelijke man was niet minder gemotiveerd (2[1-2]) (p<0,004). Ook de
sportafhankelijke vrouw bleek minder gemotiveerd qua werk wanneer niet werd gesport, met een iets
kleinere range vergeleken met de mannengroep (3[3-4]). De non-afhankelijke vrouw bleek niet minder
gemotiveerd te zijn (2[1-3]) (p<0,000).
De stelling dat agressie gerelateerde gevoelens niet onder controle gehouden konden worden
wanneer er niet werd gesport beantwoordde zowel de sportafhankelijke man als vrouw met niet waar (2[1-
3]). Non-afhankelijke sporters waren het totaal niet eens met betreffende stelling (1[1-2]). Voor de
mannengroepen was het verschil niet significant (p<0,060), voor de vrouwengroepen wel (p<0,009).
Kwetsbaarheid voor ziekte en ouderdom/gedragsovertuigingen
Er was geen significant verschil gevonden in de mannengroep betreft het onderwerp ziekte (p<0,169).
Sportafhankelijke mannen waren van mening dat zij eerder vatbaar zouden zijn voor ziekte wanneer er
niet werd gesport (3[1-4]), terwijl non-afhankelijke mannen deze mening niet deelden. Zij waren niet van
mening eerder vatbaar te zijn voor ziekte (2[1-3]). Gezien de percentiel ranges elkaar flink overlappen was
het verschil niet significant. Tussen de vrouwengroepen werd echter wel een significant verschil gevonden
(p<0,012). De sportafhankelijk vrouw was net als de afhankelijke man van mening eerder vatbaar te zijn
voor ziekte wanneer er niet werd gesport, maar met een veel kleinere percentiel range (3[2-3]). De non-
afhankelijke vrouw was het niet eens met deze stelling (2[2-3]), wederom met een veel kleinere percentiel
range vergeleken met het mannelijk geslacht.
29
Sportafhankelijke mannen waren bang er snel oud uit te zullen zien wanneer er niet gesport zou
worden (3[3-4]); de non-afhankelijke man was hier niet bang voor (2[1-3]) (p<0,000). Ook de
sportafhankelijke vrouw was bang om er snel ouder uit te zullen zien (3[2-3]), terwijl de non-afhankelijke
vrouw dit niet vond (2[2-3]). Echter, gezien de overlap van ranges werd dit verschil net niet als significant
bevonden (p<0,053).
De sportafhankelijke man was van mening dat de hersenen niet goed zouden functioneren wanneer
er niet werd gesport (3[2-4]); de non-afhankelijke mannelijke sporter was het hier niet mee eens (2[1-2])
(p<0,002). De uitslag van de sportafhankelijke vrouw was contrasterend met die van het mannelijke
geslacht. Zowel de sportafhankelijke als non-afhankelijke vrouw was van mening dat de hersenen wel
prima zouden functioneren wanneer er niet werd gesport. Maar omdat de range van de sportafhankelijke
vrouw (2[2-3]) hoger lag vergeleken met die van de non-afhankelijke vrouw (2[1-2]), werd dit verschil toch
significant bevonden.
Controle overtuigingen
De controle overtuigingen hoorden officieel niet bij de EBQ, maar horen bij de Theorie van Gepland
Gedrag. Participanten konden stellingen beantwoorden met (1) Totaal mee eens, (2) Mee eens, (3) Redelijk
mee eens, (4) Neutraal, (5) Redelijk mee oneens, (6) Mee oneens, en (7) Totaal mee oneens.
De sportafhankelijke man was het redelijk oneens met de stelling dat het uitvoeren van het
sportgedrag lastig was omdat hij geen zin had (5[5-7]). De non-afhankelijke man was het compleet oneens
met deze stelling (6[4-6]). Omdat de ranges elkaar aanzienlijk overlapten werd het verschil echter niet
significant bevonden (p<0,560). Sportafhankelijke vrouwen scoorden hoger betreft deze vraag dan de
mannen uit deze groep: zij waren het oneens met de stelling (6[5-7]). Non-afhankelijke vrouwen waren
neutraal over de stelling dat het uitvoeren van het sportgedrag lastig is omdat zij geen zin hebben (5[3-6]).
De vrouwengroepen verschilden significant van elkaar (p<0,001).
De sportafhankelijke en non-afhankelijke man was het oneens met de stelling dat sporten lastig is
omdat men vaak moe is, respectievelijk (6[5-7]) en 6[4-6]) (p<0,835). Vrouwen vonden moe zijn vaker een
excuus om niet te gaan sporten vergeleken met de mannen. Zij waren het redelijk oneens met de stelling:
sportafhankelijke vrouw (5[3-6]) en non-afhankelijke vrouw (5[3-6]) (p<0,540).
De sportafhankelijke man vond het geen tijd hebben om te sporten niet echt een excuus: hij was
het redelijk oneens met de stelling dat sporten lastig is vanwege tijdgebrek (5[3-6]). De non-afhankelijke
man stond neutraal tegenover deze stelling (4[3-6]). Gezien de overlap van ranges werd er echter geen
significant verschil gevonden (p<0,734). Bij de vrouwen werd er wel een significant verschil gevonden
(p<0,001), zij verschilden duidelijk van mening. De sportafhankelijke vrouw was het redelijk oneens met de
stelling dat tijdgebrek een excuus was om niet te sporten (5[4-6]). Daarentegen was de non-afhankelijke
vrouw het juist redelijk eens met de stelling (3[2-5]).
30
Interviews
Onderzoeksvraag 3
Om onderzoeksvraag drie beter te kunnen beantwoorden werd geprobeerd de drijfveren van de
afhankelijke sporter te achterhalen met behulp van persoonlijke en telefonische interviews. Dit onderdeel
van het onderzoek was een aanvulling op de enquête en bestond niet uit statistische vergelijkingen, enkel
het beschrijven van de antwoorden. Nadat met behulp van het EDS onderdeel van de enquete de
afhankelijke sporters waren gevonden, was de bedoeling betreffende sporters te benaderen voor een
interview. Echter, het programma Thesis Tools was dusdanig anoniem, dat er geen e-mailadressen
mochten worden vrijgegeven. Na het uitleggen van het probleem aan de beheerder van het programma
werd er bij hoge uitzondering toch e-mailadressen gegeven. Hoewel, dit betrof adressen van participanten
wie hun adres hadden ingevuld als bedoeling deel te nemen aan een interview of om een cadeaubon te
winnen. Het USC zou namelijk twee cadeaubonnen verloten bij medewerking aan de enquête. Het tweede
probleem was dat de verkregen e-mailadressen niet konden worden gelinkt aan de antwoorden. Dus
wanneer er een participant was geclassificeerd als sportafhankelijk kon het corresponderende e-mailadres
niet worden gevonden.
De oplossing was de meest extreme sporters uit te kiezen om mee te werken aan een interview. Via
Thesis Tools werden 998 e-mailadressen verkregen van participanten wie mee wilden werken aan een
interview of kans wilden maken op het winnen van een cadeaubon. Participanten werd gevraagd aan te
geven of zij aan een telefonisch of persoonlijk interview wilden deelnemen en of zij hun sportfrequentie per
week en sportduur per sessie wilden invullen. Van deze 998 participanten gaven er 152 aan deel te willen
nemen aan een telefonisch of persoonlijk interview. Op basis van de totale sportduur (sportfrequentie per
week vermenigvuldigd met de sportduur per sessie) werden de 30 meest extreme sporters uitgenodigd.
Gezien we niet weten of dit afhankelijke sporters betreft, spreken we vanaf nu over “extreme sporters”.
Uiteindelijk werden er 23 extreme sporters geïnterviewd: 11 persoonlijk en 12 telefonisch. De
extreme sporters werden onderverdeeld in sporters onder de dertig jaar en boven de dertig jaar oud en een
verschil gemaakt tussen man en vrouw. De groep sporters onder de 30 jaar oud bestond uit vijf mannen
en acht vrouwen. Van de vijf mannen werden er drie persoonlijk gesproken en twee per telefoon. Van de
acht vrouwen werden er drie persoonlijk geïnterviewd en vijf telefonisch. De groep sporters boven de 30
jaar oud bestond uit drie mannen en zeven vrouwen. Van de drie mannen werd er één persoonlijk
gesproken en twee per telefoon. Van de zeven vrouwen werden er vier persoonlijk geïnterviewd en drie
telefonisch.
Leeftijd
De gemiddelde leeftijd van de groep vrouwen onder de 30 jaar oud was 22,1 jaar met een minimum van 18
en maximum van 27 jaar. De gemiddelde leeftijd van de groep mannen onder de 30 jaar oud was 23,6 jaar
met een minimum van 19 en een maximum van 27 jaar.
De mannen boven de 30 jaar oud hadden een gemiddelde leeftijd van 39 jaar met een minimum
van 31 en een maximum van 47. De vrouwen boven de 30 jaar oud hadden een gemiddelde leeftijd van
49,6 jaar met een minimum van 31 en een maximum van 64 jaar.
31
Duur sport per week
De gehele gemiddelde sportduur per week van de extreme sporter was 7,2 uur per week. De sportduur van
de vrouwen onder de dertig jaar was 6,7 uur met een minimum van 5 uur per week en een maximum van
10 uur per week. De mannen onder de dertig jaar sportten per week gemiddeld 7,6 uur met een minimum
van 5 uur en een maximum van 17 uur.
Mannen boven de dertig jaar oud sportten per week gemiddeld 7 uur per week met een minimum
van 5 uur en een maximum van 10 uur. Vrouwen boven de dertig jaar oud sportten gemiddeld 7,6 uur per
week met een minimum van 5 uur en een maximum van 11 uur per week.
Type sport
Er werd de sporter gevraagd welke sporten hij momenteel beoefend. De groep mannen onder de dertig jaar
oud beoefenden individuele sporten zoals: krachttraining tijdens fitness, hardlopen, roeien met behulp van
de ergometer en mountainbiken. Teamsporten waren: voetballen, roeien, volleyballen en zeilen. Vrouwen
onder de dertig jaar oud beoefenden individuele sporten zoals: bommen, cardio- en krachttraining tijdens
fitness, paaldansen, triatlon, hardlopen, power workout, pilates, aquabom, sportgames, kickboxen,
spinning, yoga, jazz dance, moderne dans en zumba. Teamsporten waren onder anderen: hockey, handbal,
basketbal, badminton, tennis en roeien.
Mannen boven de 30 jaar trainden individueel: krachttraining tijdens fitness, hardlopen en
spinning. Teamsporten waren: turnen en vechtsporten. Vrouwen boven de dertig sportten individueel:
spinning, yoga, cardio- en kracht training tijdens fitness, hardlopen, zwemmen, pilates, bommen, kickfit,
jazz dance, golf en steps. Qua teamsporten beoefenden zij: tennis en judo.
Afvallen
Er werd de sporter gevraagd of hij/zij bezig was met afvallen en indien het antwoord positief was of hij/zij
dit deed voor zichzelf of ook om de omgeving tevreden te stellen. Mannen onder de dertig jaar oud hadden
uiteenlopende antwoorden: zij wilden met cardiotraining afvallen en met krachttraining qua spieren
aankomen, tevens om de omgeving tevreden te stellen. Een ander antwoord was tevredenheid qua gewicht,
er zou zelfs wat vet bij mogen en weer een ander zou graag aankomen qua spieren in de rug vanwege
rugklachten. Vier van de acht vrouwen onder de dertig jaar oud waren tevreden met het huidige gewicht.
Een ander wilde in spieren afvallen vanwege een blessure. Twee wilden afvallen om lekkerder in haar vel te
zitten en deed dit enkel voor zichzelf. Een andere sporter wilde enkel afvallen in het wedstrijdseizoen.
Van de mannen boven de dertig jaar wilden er twee het huidige gewicht behouden met als rede een
voorbeeld te zijn voor de kinderen, niet van dikke mensen te houden en sporten als rede om niets te laten
staan qua voeding. Een enkele sporter wilde in spiermassa aankomen en zag zichzelf als een moderne man
die graag aantrekkelijk wilde zijn voor zijn omgeving. Zes van de zeven vrouwen van boven de dertig jaar
oud wilden hun huidige gewicht behouden en deed dit voor zichzelf om de volgende redenen: conditie
behouden, gezond zijn, lekker in haar vel zitten en omdat de omgeving van dikke mensen een schrikbeeld
is. Een enkele sportster zag afvallen als een leuke bijkomstigheid wat ook leuk is voor de omgeving.
32
Continue verhogen van duur en frequentie
Er werd de sporter gevraagd of hij/zij continu de sportduur en –frequentie verhoogde om het gewenste
effect te bereiken, welke kan inhouden een goed gevoel te hebben na het sporten of training voor een
wedstrijd. De meeste mannen van onder de dertig jaar oud verhoogden niet hun sportduur of -frequentie
met als redenen het werk. Een enkele sporter antwoordde positief en verhoogde wel continue zijn
sportniveau. De meeste vrouwen van onder de dertig jaar verhoogden niet hun sportfrequentie en –duur,
enkel voor een wedstrijd of soms net een stapje verder te kunnen gaan tijdens cardiotraining. Een
antwoord was de frequentie wel steeds te verhogen terwijl de duur hetzelfde bleef. Mannen boven de dertig
jaar oud bleven op hetzelfde niveau trainen en een enkele sporter ging juist steeds minder sporten wegens
het vroeger beoefenen van topsport. De vrouwen van boven de dertig jaar oud bleven tevens op hetzelfde
niveau trainen, een enkele ging wel steeds actiever werken naar wedstrijden.
Eetgedrag
Vervolgens werd de sporter gevraagd of hij/zij lette op het eetgedrag en indien een positief antwoord
gegeven werd, voor welke voeding er gepasseerd werd. Vier van de vijf mannen van onder de dertig jaar
letten erg op het eetgedrag: van gezond en bewust eten tot geen frisdrank en eiwit-shakes. Eén persoon
dacht niet na over het eetgedrag en at alles wij hij wilde. Vrouwen onder de dertig jaar aten vrij gezond:
alle vrouwen letten op wat zij aten. Antwoorden hierin varieerden van: enkel opletten na teveel te hebben
gegeten; niet te veel in huis halen; bijna geen alcohol of snoep consumeren; geen chips of bier
consumeren; wanneer er minder werd gesport ook minder eten; geen friet, saus of rood vlees eten, maar
van de overige voeding wel veel eten.
Ook de mannen boven de dertig jaar oud waren erg gezond qua voeding. Eén van de drie at wel
gezond maar at ook lekkere dingen. Een ander at door de weeks geen chips en dronk geen alcohol, maar
dacht niet na over voeding in het weekend. De laatste participant lette erg op en at in de ochtend
koolhydraten en in de middag eiwitten. Alle zeven vrouwen van onder de dertig jaar oud letten bewust op
de voeding. Eén persoon had als rede het hebben van een darmprobleem en hierdoor geen vet of zuivel te
mogen eten. Een ander had in de jeugd eetstoornissen gehad en lette vandaag de dag bewust op het
binnen krijgen van gezonde voeding. Verder waren toevoegingen op het gezonde eetgedrag: biologisch eten;
geen gefrituurd voedsel consumeren; weinig snoepen; lekkere dingen zoals gebakjes laten staan; geen
alcohol drinken; balansdagen; en enkel in het weekend lekkere dingen eten.
Omgeving
Er werd de vraag gesteld of de extreme sporter zichzelf probeerde te bewijzen tegenover anderen. Zou de
sporter minderwaardig of oninteressant worden beschouwd wanneer er minder werd gesport? Vier van de
vijf mannen van onder de dertig wilden niets bewijzen tegenover anderen, met als argument dat sporten
belangrijk is voor jezelf. Eén enkele sporter antwoordde dat er binnen zijn team gepresteerd moest worden.
Vijf van de acht vrouwen van onder de dertig jaar wilden niets tegenover anderen bewijzen maar sportten
puur voor zichzelf. Argumenten hiervoor waren dat men zou aankomen wanneer er niet werd gesport;
minder energie zou hebben; rusteloos zou zijn; onaantrekkelijk zou zijn; er in het wedstrijdseizoen meer
druk is en er voor het team gepresteerd moet worden; en een opvallend antwoord was dat anderen niet
wisten hoeveel er gesport werd.
33
Twee van de drie mannen van boven de dertig wilden niets bewijzen tegenover anderen. Hoewel er
wel een argument naar voren kwam dat er jaloezie optrad bij het zien van wat dikkere mensen die aan het
hardlopen waren terwijl de extreme sporter zelf thuis zat met een blessure. Eén enkele antwoordde dat hij
wel tegenover anderen wat probeerde te bewijzen. Alle zeven vrouwen van onder de dertig jaar oud
sportten enkel voor zichzelf. Zij vonden sociale aspecten in bijvoorbeeld hardloop- en golfverenigingen,
maar werden niet beïnvloed door hun medesporters. Eén extreme sporter had als argument dat zij niet
werd beïnvloed door haar omgeving gezien deze mensen zelf niet sporten en zij van sporten juist een goed
humeur kreeg.
Doelen
Vervolgens werd de extreme sporter gevraagd of hij/zij doelen voor zichzelf had gesteld en wat deze
inhielden. Alle vijf mannelijke sporters onder de dertig jaar hadden doelen voor zichzelf gesteld. Twee van
hen wilden gespierder worden en drie wilden presteren tijdens wedstrijden. Eén van deze laatste wilde
tevens beter zijn tijdens fitness vergeleken met sportpartners. Maar twee van de acht vrouwen van onder
de dertig hadden geen doelen voor zichzelf gesteld. De overige vrouwen hadden wel doelen gesteld en
varieerden in antwoorden zoals: het winnen van wedstrijden; marathons lopen; net dat stapje extra gaan
qua conditie; met meer kilo’s kunnen werken tijdens de fitness; tot perfectionistisch van aard zijn en
hierdoor overal goed in willen zijn.
Alle drie de mannelijke sporters van boven de dertig jaar oud hadden geen doelen voor zichzelf
gesteld. Argumenten waren: vroeger wel doelen gesteld, nu enkel sporten om een goede gezondheid te
behouden; conditie bijhouden en hoofd leegmaken; en simpelweg blijven sporten. Twee van de zeven
vrouwen van boven de dertig hadden geen doelen voor zichzelf gesteld maar wilden op huidig niveau
blijven doorgaan en het sporten blijven volhouden. Overige doelen waren: conditie voor zichzelf bewijzen en
regelmatig fietstesten uitvoeren; beter presteren met hardlopen; een record halen met hardlopen; soepel
blijven en niet aankomen; en zo lang mogelijk op huidig gewicht blijven.
Beïnvloeden
Gevraagd werd of de extreme sporter werd beïnvloed door vrienden of familieleden en of deze omgeving ook
frequent sportten. Alle vijf mannelijke sporters onder de dertig gaven aan niet beïnvloed te worden door
familie of vrienden. Twee mannen gaven aan vroeger wel gestimuleerd te zijn om te gaan sporten. Bij alle
mannen trainden vrienden ook en was er sprake van competitie. Bij vier van hen sportte ook de familie
frequent en bij één van hen was het sporten geheel een eigen keuze omdat hij niet tegen zijn verlies kan.
Twee van de acht vrouwen van onder de dertig sportten zelf het meeste van alle vrienden en familie en
werden niet beïnvloed. Twee sportsters werden beïnvloed door hun teamgenoten. Vier van de acht vrouwen
gaven aan uit een sportieve familie te komen. Bij twee van hen was er sprake van een gemiddeld sportieve
familie; bij de andere twee was er sprake van een broer of vader die Olympisch kampioen was geweest.
Allen zagen de omgeving als beïnvloeding, stimulatie en/of competitie.
Eén van de drie mannen boven de dertig jaar antwoordde de vraag positief: zijn familieleden en
vrienden sportten allen en beïnvloeden hem absoluut. Een ander antwoordde dat zijn familie en vrienden
hem vroeger wel beïnvloeden, maar nu niet meer. De laatste antwoordde dat enkel zijn vrienden veel
sportten, maar dat zijn omgeving juist wilde dat hij minder zou sporten. Twee van de zeven vrouwen van
boven de dertig jaar gaven aan niet te worden beïnvloed door familie of vrienden. Hoewel één van deze twee
34
wel aangaf dat zij vroeger haar eigen grenzen niet kende en hierdoor werd beïnvloed door sportpartners.
Overige antwoorden waren: door vrienden te worden beïnvloed bij groepslessen; door echtgenoot worden
beïnvloed wie tevens een sportpartner is; door de vereniging te worden beïnvloed; en dat vrienden wel
beïnvloeden maar familieleden niet. Een opvallend antwoord was van één vrouw die ernstig ziek was
geweest en sneller was hersteld door haar sportgedrag. Vervolgens werd zijzelf een stimulans voor haar
omgeving om te beginnen met sporten.
Sociaal
Er werd de sporter gevraagd of hij/zij minder sociaal zou worden geacht wanneer er minder gesport zou
worden. Twee van de vijf mannen van onder de dertig jaar oud meldden dat zij niet als minder sociaal
zouden worden gezien als er minder gesport zou worden. Argumenten hiervoor waren dat er dan juist meer
tijd vrij zou zijn voor sociale activiteiten. De overige drie mannen gaven aan minder sociaal te worden
geacht door hun team. Drie van de acht vrouwen van onder de dertig jaar antwoordden negatief op deze
vraag: zij zouden niet als minder sociaal worden gezien. Eén van deze vrouwen antwoordde dat zij dan
juist meer sociaal zou worden geacht, maar dat minder sporten niet bevorderlijk zou zijn voor haar
humeur. Vier van de vijf vrouwen sportten in een team, bij een vereniging of hadden een bestuursfunctie
en zouden hierdoor minder sociaal worden geacht wanneer er minder gesport zou worden.
Eén van de drie mannen van boven de dertig jaar oud zou juist meer sociaal zijn wanneer er
minder gesport zou worden. Twee van de drie mannen vonden dat zij inderdaad minder sociaal zouden zijn
met argumenten als samenhorigheid en eigenwaarde. Zes van de zeven vrouwen van boven de dertig jaar
oud achten zichzelf niet minder sociaal wanneer er minder gesport zou worden. Zij hadden hun sociale
aspecten elders en waren niet afhankelijk van hun sportvrienden. Eén persoon meldde wel minder sociaal
te zullen zijn, zij had namelijk veel vrienden bij haar golfclub.
Kritiek
De volgende vraag was of men kritiek zou krijgen van anderen wanneer het sportgedrag zou verminderen.
Vier van de vijf mannen van onder de dertig zou kritiek krijgen van zijn team of vrienden, slechts één
persoon zou geen commentaar krijgen. Vijf van de acht vrouwen van onder de dertig jaar oud zouden geen
kritiek krijgen. Argumenten waren dat sport voor de gezelligheid is, dat je het alleen voor jezelf doet.
Opvallend was het argument dat er anderen niet werd verteld hoeveel er werd gesport. Drie van de acht
sportsters zouden wel kritiek krijgen. Eén persoon gaf aan al eerder minder te hebben gesport en in die
tijd ook kritiek te hebben gekregen van de omgeving. De andere twee personen zouden kritiek krijgen van
hun vereniging of wedstrijdgroep maar niet van vrienden.
Twee van de drie mannen van boven de dertig gaven aan geen kritiek te krijgen van de omgeving
wanneer er minder gesport zou worden. Eén persoon meldde dat zijn omgeving zou zeggen dat hij wat
meer zou moeten trainen. Alle zeven vrouwen van boven de dertig zouden geen kritiek krijgen van hun
omgeving. Aanvullingen waren dat mensen alleen zouden vragen of er iets aan de hand is.
35
Overgewicht
Vervolgens werd de vraag gesteld of de extreme sporter bang was om overgewicht te krijgen wanneer het
sportgedrag gereduceerd zou worden. Eén van de vijf mannen van onder de dertig meldde dat hij niet bang
was om aan te komen. Twee sporters gaven aan het niet te weten, het zou een mogelijkheid kunnen zijn
gezien er wel aanleg was in de familie. De overige twee mannen waren wel bang om aan te komen, in het
geval van een blessure zouden zij oppassen met voeding. Eén van de acht vrouwen van onder de dertig
jaar oud antwoordde negatief: zij was tijdens een blessure juist afgevallen. Dit zou mogelijk zijn door stress
of het verlies van spiermassa. Zeven van de acht vrouwen gaven aan bang te zijn om aan te komen met
argumenten als: dat haar moeder ook aankwam qua gewicht toen zij stopte met sporten; ze weet dat dit
zal gaan gebeuren; dat ze vroeger aanleg had om aan te komen; dat overgewicht in de familie zit; en een
opvallende: ze bang om aan te komen maar weet dat dit niet zal gebeuren, gezien al eerder een situatie
was voorgekomen waarin er minder werd gesport.
Alle drie de mannen boven de dertig jaar oud waren bang om aan te komen wanneer er minder
gesport zou worden. Een argument was compensatie: met de feestdagen in de ochtend sporten en in de
avond dineren. Een ander argument was dat wanneer er minder gesport zou worden, er ook minder moest
worden gegeten om overgewicht tegen te gaan. Zes van de zeven vrouwen van boven de dertig jaar oud
zeiden volmondig “ja” als antwoord op de vraag of men overgewicht zou. Eén van hen antwoordde dat zij
dit had ervaren tijdens een blessure. Slechts één van de zeven vrouwen antwoordde dat dit waarschijnlijk
niet zou gebeuren, omdat zij erg op haar voeding lette.
Hoofdreden
Er werd gevraag wat voor de extreme sporter de hoofdreden was om zijn sportgedrag uit te voeren, tevens
welke drijfveer er op de tweede en derde plek kwam. Er werden voorbeelden gegeven waaruit de sporter
kon kiezen zoals plezier, gezondheid en gewicht. Bij de mannen onder de dertig jaar waren de redenen en
volgorden erg divers: 1 gezondheid, 2 plezier; 1 presteren (kan slecht tegen verlies); 1 spiermassa
opbouwen, 2 gezondheid; 1 plezier, 2 fit en conditie, 3 lekker in vel zitten; 1 plezier, 2 fit zijn, 3 uitdaging.
De hoofdreden om het compulsieve sportgedrag uit te voeren was voor de extreme jonge mannelijke
sporter presteren en spiermassa opbouwen. Antwoorden van de vrouwen onder de dertig jaar oud waren: 1
plezier, 2 afvallen; 1 gezondheid, 2 lekker in vel zitten, 3 huidige gewicht behouden; 1 goed gevoel, 2
vermoeider wanneer er niet werd gesport, 3 afvallen als bijzaak; 1 plezier en ontspanning, 2 fit en gezond,
3 afvallen als bijzaak; 1 plezier, 2 beter zijn dan anderen; 1 plezier, 2 gezondheid, 3 afvallen; 1 plezier, 2
afvallen; 1 gezondheid, 2 afvallen. De jonge extreme vrouwelijke sporter zag plezier en afvallen als de
voornaamste rede.
Mannen boven de dertig jaar oud antwoorden: 1 plezier, 2 sporten zit in het systeem en kan niet
meer zonder, 3 afvallen; 1 gezondheid, 2 plezier; 1 beweegt graag, 2 levenspatroon volhouden ook qua
voeding. Voor de oudere extreme mannelijke sporter stonden gezondheid en plezier op nummer één.
Vrouwelijke sporters boven de dertig jaar oud antwoorden: 1 gezondheid; 1 plezier, 2 gezondheid, 3 lekker
in vel; 1 gezondheid, 2 soepel blijven, 3 huidig gewicht behouden; 1 gezondheid, 2 huidig gewicht
behouden; 1 plezier, 2 functioneer beter en humeur beter, 3 komt op goede ideeën tijdens het sporten; 1
huidig gewicht behouden, 2 gezondheid en daardoor ook plezier, 3 sporten helpt depressie tegen te gaan; 1
gezondheid, 2 afvallen. De oude vrouwelijke sporter gaf aan gezondheid en het huidige gewicht behouden
als voornaamste rede te zien.
36
Ideaalbeeld
Tegenwoordig wordt er door de media een ideaalbeeld geschapen: vrouwen horen dun te zijn en van
mannen wordt een breed lichaam qua spiermassa verwacht. Er werd de extreme sporter gevraagd of hij/zij
hierdoor werd beïnvloed en of er dan ook wordt gekeken naar en de directe omgeving. Twee van de vijf
mannen onder de dertig jaar werden niet beïnvloed door de media, maar één van deze twee werd wel
beïnvloed door zijn omgeving. Drie van de vijf werden wel beïnvloed door de media met argumenten als:
zijn vriendin vindt dat ideaalbeeld ook mooi; het ideaalbeeld wat door de media wordt geschapen is ook
zijn ideaalbeeld; wel de kant op willen gaan van het ideaalbeeld maar dat sport niet zijn leven zal
beheersen; iedereen maakt vergelijkingen, zo ook trainingspartners qua prestaties. De vrouwen van onder
de dertig blijken enigszins beïnvloed te worden door de media, maar wel aanzienlijk door de directe
omgeving. Antwoorden waren: enigszins te worden beïnvloed; onbewust worden beïnvloed maar weten dat
je niet aan het ideaalbeeld kan voldoen; als puber wel door de media worden beïnvloed, nu enkel door de
omgeving; negatief worden beïnvloed door omgeving aangezien dikke mensen een schrikbeeld zijn; niet
worden beïnvloed door de media aangezien modellen niet gespierd zijn, maar wel vergelijken met de directe
omgeving; en niet worden beïnvloed.
Eén van de drie mannen van boven de dertig antwoordde volmondig “ja: dit is immers de westerse
maatschappij. Een ander meldde wel te kijken naar zijn omgeving en negatief te worden beïnvloed: de
mens wordt steeds dikker, deze worden sneller moe, hebben meer stress en werken minder snel dan
hijzelf. De laatste participant antwoordde negatief, hij werd op geen enkele manier beïnvloed. Twee van de
zeven vrouwen werden op geen enkele manier beinvloed. Vier van de zeven vrouwen werden enkel door de
media beïnvloed. Twee van deze vier werden negatief beïnvloed: het schrikbeeld van dikke vrouwen. Eén
van deze vier vrouwen heeft vroeger een eetstoornis gehad maar werd nu niet meer beïnvloed door haar
omgeving.
Werk
Er werd gevraagd of de participanten beter kon presteren, nadenken en efficiënter konden werken door het
sportgedrag. Alle vijf mannen onder de dertig jaar oud konden beter presteren op het werk met als
argumenten: beter de kunnen leren; nadenken; concentreren; effectiever te kunnen werken; en minder
rusteloos zijn. Zeven van de acht vrouwen van boven de dertig antwoordden positief, zij konden beter
presteren met argumenten als: rustiger zijn; fitter en opgeruimder zijn; meer energie hebben; beter
kunnen nadenken; en frustratie kwijt kunnen in het sporten. Eén van de zeven vrouwen antwoordde dat
sporten geen effect had op haar werkprestaties.
Twee van de drie mannen van boven de dertig gaven aan helderder te zijn en productiever te
werken. De overige persoon weet niet of sporten invloed had op zijn werkprestaties. Zes van de zeven
vrouwen boven de dertig presteerden beter; denken beter na; zitten lekkerder in het vel; hebben een beter
humeur en maken het hoofd leeg door het sporten. Eén persoon was gepensioneerd en wist niet of haar
sportgedrag invloed had op haar ‘werkprestaties’.
37
Uitlaatklep
De volgende vraag was of sporten diende als een uitlaatklep. Alle vijf mannen van onder de dertig jaar
konden frustratie en stress kwijt in het sporten. Tijdens blessures werd dan ook frustratie ondervonden
die normaal tijdens trainingen wer kwijtgeraakt. Alle acht vrouwen van onder de dertig jaar zagen sport als
een uitlaatklep. Er werd veel gesproken over het kwijtraken van frustratie en ook stress, energie en
lusteloosheid konden geuit worden. Er werd beargumenteerd dat het sporten zorgde voor het beter in
omgang zijn op sociaal gebied.
Ook alle drie de mannen boven de dertig jaar oud konden frustratie kwijt en hadden een betere
nachtrust door het sportgedrag. Alle zeven vrouwen boven de dertig zagen sport als een uitlaatklep. Een
paar vrouwen konden tijdens het hardlopen in de openlucht hun hoofd leegmaken; anderen kregen meer
energie; en frustratie en lusteloosheid konden worden verminderd waardoor het humeur werd verbeterd.
Agressie
Na de vraag of sporten als uitlaatklep diende werd er gevraagd of er ook sprake was van agressie kwijt
kunnen in het sportgedrag. Drie van de vijf mannen van onder de dertig jaar gaven aan geen last te
hebben van agressie. De andere twee hadden soms last hiervan: na een rotdag proberen dingen achter je
te laten. Bij vier van de acht vrouwen van onder de dertig jaar was er sprake van agressie kwijt kunnen in
het sporten, bijvoorbeeld bij kickboxen. Een ander argument was dat in het dagelijks leven de boosheid
werd opgekropt en het er met sporten uitkwam. De overige vier vrouwen gaven aan geen last te hebben
van agressie.
Bij twee van de drie mannen van boven de dertig was er geen sprake van agressie kwijt kunnen in
het sportgedrag. Eén persoon antwoordde volmondig “ja”, met als argument dat de mens een diersoort is.
Alle zeven vrouwen van boven de dertig hadden geen last van agressie.
Ziekte
Er werd gevraagd of de extreme sporter dacht eerder vatbaar te zijn voor ziekte wanneer er niet werd
gesport en of hij/zij vaak ziek was. Alle vijf mannen van onder de dertig dachten snel ziek te worden
wanneer er niet werd gesport met als argument dat sporten je sterker maakt en dat buitensport de
weerstand versterkt. Zeven van de acht vrouwen onder de dertig antwoordden positief, zij dachten eerder
ziek te worden wanneer er niet werd gesport. Vijf van deze zeven gaven aan bijna nooit ziek te zijn met
tevens het argument dat sporten de weerstand versterkt. Eén van deze acht stond nooit stil bij deze vraag.
Alle drie de mannen van boven de dertig antwoordden positief en werden bijna nooit ziek met als
argumentatie dat dit mede komt door een gezonde levensstijl en voeding. Zes van de zeven vrouwen van
boven de dertig gaf aan niet snel ziek te worden. Argumentatie was dat wanneer je lichamelijk sterker
wordt, je ook geestelijk sterker wordt. Hoewel sporten geen garantie is op niet ziek worden, wel op een
sneller herstel. Een ander meldde dat buitensport gezond is, maar dat je daarentegen bij binnensport
bacillen opdoet. Slechts één van de zeven vrouwen was vaak ziek en dacht niet dat sporten dit kon
verhelpen.
38
Veroudering
Aansluitend op de vorige vraag werd gevraagd hoe de sporter dacht over veroudering. Vier van de vijf
mannen van onder de dertig dachten minder snel oud te worden wanneer er frequent werd gesport. Dit
kwam volgens hen door een algehele gezonde levensstijl en spiermassa. Slechts één persoon geloofde niet
dat het verouderingsproces tegen kon worden gegaan. Zeven van de acht vrouwen van onder de dertig
dachten dat sporten het verouderingsproces tegen zou gaan met argumenten: dat je hart en longen beter
functioneren, dat dit kwam door een algehele gezonde levensstijl; gezonde ouders hebben als voorbeeld.
Eén persoon antwoordde negatief: ouder wordt je toch wel.
Twee van de drie mannen van boven de dertig antwoordden positief: door sporten krijg je een
gezond lijf dus een gezonde geest en meer uithoudingsvermogen. Eén persoon twijfelde: oud worden werd
je immers ook door een gezonde levensstijl en niet enkel door sporten. Vier van de zeven vrouwen van
boven de dertig antwoordden positief: je blijft door regelmatig sporten soepel en je wordt jonger geacht. De
overige drie vrouwen dachten niet dat het verouderingsproces tegen kon worden gegaan, wel dat ziekte
wordt vertraagd en je zodoende beter functioneel blijft. Eén persoon maakte zich niet druk om
veroudering.
Excuses om niet te sporten: moeheid en geen zin
Er werd gevraagd of de extreme sporter van mening was dat moe zijn en geen zin hebben een excuus was
om niet te gaan sporten. Alle vijf de mannen van onder de dertig jaar oud vonden beiden redenen geen
excuus om niet te sporten. Argumenten waren: zin moet je maken; verantwoordelijkheid aan
sportvrienden; na het sporten voel je je fitter; kwestie van discipline; wanneer je één keer overslaat sla je
de keren daarna sneller over. Ook alle acht vrouwen onder de dertig jaar oud vonden moe zijn en geen zin
hebben geen excuus om niet te gaan sporten. Argumenten waren: verantwoordelijkheid aan het team; geen
zin hebben is wel een excuus wanneer er een sociale gebeurtenis tussen komt, maar moe zijn is geen
excuus; geen zin hebben is geen excuus; beiden zijn geen excuus, anders kun je altijd wel een excuus
verzinnen; wanneer je moe bent geen zware conditionele sessie uitvoeren; wanneer je moe bent yoga
beoefenen; beiden zijn geen excuus; trots zijn achteraf en na het sporten een goed gevoel hebben.
Twee van de drie mannen van boven de dertig jaar oud vonden moe zijn en geen zin hebben geen
excuus met argumenten als: sporten zit in het systeem; lekker voelen na het sporten; wanneer je moe bent
minder zware training uitvoeren. De derde persoon vond geen zin hebben wel een excuus maar vond dat je
dan jezelf moet afvragen waarom je geen zin hebt. Alle zeven vrouwen van boven de dertig vonden geen zin
en moeheid geen excuus. Argumenten waren: kwestie van discipline; schuldig voelen wanneer je niet gaat;
bij veel spierpijn naar de sauna, in ieder geval niet op de bank hangen; zin moet je maken en trots voelen
na het sporten; altijd zin om te sporten; echtgenoot gaat ook mee waardoor er nooit sprake is van geen zin
hebben om te sporten; niet altijd zin maar het is een routine en onrustig voelen wanneer er een sessie
wordt overgeslagen; sporten is een afspraak met jezelf en sport staat op nummer één, het leven wordt om
de sport heen gebouwd.
39
Excuses om niet te sporten: tijdgebrek
Als aanvulling op de vorige vraag vroeg men of de extreme sporter tijdgebrek wel een excuus vond.
Opvallend was dat alle vijf de mannen van onder de dertig jaar oud tijdgebrek wel een excuus vonden om
niet te gaan sporten. Zij vonden allen werk en school prioriteit hebben. De meeste vrouwen onder de dertig
jaar oud vonden geen tijd hebben ook geen excuus om niet te gaan sporten. Over het algemeen vonden zij
dat je beter moest plannen en bij tijdgebrek kon sporten op een ander tijdstip van de dag. Argumenten
waren: schoolwerk beter inplannen; tentamenweek is een excuus, maar ter compensatie in de ochtend
sporten; eerst sport inplannen en vervolgens sociale zaken afspreken; tijd moet je maken, zo kan er altijd
wel wat tussenkomen; alleen congressen zijn een excuus. Slechts één persoon vond tijdgebrek wel een
excuus om niet te gaan sporten
Twee van de drie mannen van boven de dertig vonden geen tijd hebben geen excuus om niet te
gaan sporten. Zij vonden dat je beter moest plannen en dat je altijd tijd kan vrijmaken. Slechts één
persoon vond dat andere zaken ook belangrijk waren naast de sport en zit er niet mee wanneer een
sportsessie wordt afgezegd. Drie van de zeven vrouwen van boven de dertig vonden geen tijd hebben wel
een excuus om niet te gaan sporten: werk kwam op nummer één maar baalden wel wanneer een
sportsessie afgezegd werd. De overige vier personen vonden tijdgebrek geen excuus om niet te gaan
sporten, zij vonden dat je beter moest plannen en dat je tijd vrij kan maken. Eén van deze laatste vond
sporten wel het allerlaatste wat je laat schieten.
Afspraken opzij zetten
De meeste mannen onder de dertig jaar oud zochten een compromis qua planning. Argumenten
waren: indien tijdgebrek teamsport niet afzeggen, individuele sport wel; alles voor een wedstrijd opzij
zetten, maar voor een training niet. Slechts één persoon zette nooit afspraken opzij voor sport. De meeste
vrouwen van onder de dertig jaar zetten geen afspraken opzij maar plannen beter. Zij vonden het
belangrijk een sociaal leven te onderhouden. Argumenten waren: sporten gaat wel voor feesten maar niet
voor schoolwerk; beter plannen, sporturen zijn vrij flexibel; eerst sport inplannen, vervolgens sociale
zaken; structuur in planning behouden; trainingen en wedstrijden staan vast, overige zaken eromheen
plannen.
Alle drie mannen van boven de dertig jaar oud zetten afspraken opzij voor de sport: sporten zit in
het systeem; geen afspraken plannen op vaste sportdagen; heel af en toe kan er iets tussenkomen qua
werk of vrienden; afspraken met jezelf op sportgebied zijn ook belangrijk; fitness zeker niet afzeggen;
vrienden vinden het knap dat sport op nummer één staat, maar vreemden vinden dat wel vervelend.
Meeste vrouwen van boven de dertig zetten afspraken opzij voor de sport of maken een compromis. De
antwoorden varieerden: de omgeving vond het niet erg dat er veel werd gesport; eerst sporten, daarna
sociale activiteiten; afspraken worden opzij gezet voor de teamsport; beter plannen; sporten is het laatste
wat er opzij wordt geschoven; sport komt op de eerste plek, werk op de tweede.
Overige excuses om niet te gaan sporten
Eventueel werd er aangegeven wat nog een excuus was om niet te sporten. Antwoorden waren: slecht weer
voor de buitensport; ziek zijn met koorts; partner; blessure en op vakantie zijn.
40
-Discussie-
Interpretatie van de resultaten
Onderzoeksvraag 1
De eerste onderzoeksvraag betrof welk percentage van de klanten van het USC geclassificeerd konden
worden volgens het EDS principe als de drie begrippen: sportafhankelijk, non-afhankelijk met symptomen
en non-afhankelijk. Uiteindelijk bleek van een totaal van 1721 sporters 1,5% sportafhankelijk te zijn welke
34,6% mannen en 65,4% vrouwen betrof.
Het lijkt alsof meer vrouwen sportafhankelijk zijn. Uit eerder onderzoek naar afhankelijke
hardlopers blijkt dat vrouwen eerder vatbaar zijn voor een sportverslaving (en ook een eetstoornis)
vergeleken met mannen (Slay, 1998). Maar gezien het totaal aantal participanten uit 76,8% vrouwen en
23,2% mannen bestond kan op basis van huidig onderzoek niet worden geconcludeerd dat vrouwen eerder
vatbaar zijn op het krijgen van een sportverslaving vergeleken met mannen.
1,5% van 1721 participanten lijkt niet veel te zijn. Tijdens onderzoek van Hausenblas bleek er een
range van 3,1% tot 13,4% afhankelijke sporters uit 553 participanten. Echter, dit betrof fysiek actieve
studenten. De betreffende onderzoekers suggereren dat onder de algemene populatie het aantal
afhankelijke sporters veel minder zal zijn (Szabo, 2000; Hausenblas, 2002), zeker aangezien het aantal
volwassenen wie regelmatig sport maar 15 % is (USDHHS, 2000). Vandaar dat 1,5% afhankelijke sporters
onder mensen met een leeftijd van 17 tot 74 representatief kan worden genoemd.
Onderzoeksvraag 2
Betreft de tweede onderzoeksvraag vroeg men zich af op welke gebieden de afhankelijke sporter verschilt
van de non-afhankelijke sporter. Om deze vraag te kunnen beantwoorden werd participanten gevraagd de
driedelige enquête in te vullen. Het eerste onderdeel van de enquête bestond uit een anamnese.
Anamnese
Er bleken geen significante verschillen voor te komen tussen de afhankelijke en non-afhankelijke sporter
wat betreft leeftijd, lengte en gewicht. Qua streefgewicht wilde de sportafhankelijke vrouw (net niet
significant) meer afvallen (2 kg) vergeleken met de non-afhankelijke vrouw. Dit is niet in overeenstemming
met de hypothese. Er werd verwacht dat afvallen in gewicht geen drijfveer zou zijn voor de afhankelijke
sporter om zijn/haar extreme gedrag uit te voeren (Hausenblas, 2002). De sportafhankelijke man bleek
niet te willen afvallen, de afhankelijke vrouw daarentegen wel. Dit is in overeenstemming met de hypothese
betreft het ideaalbeeld: de gespierde man en dunne vrouw (Brownell, 1991; Rodin, 1985; Zmijewski, 2003).
Tevens blijkt sportafhankelijkheid positief gecorreleerd aan gewicht, diëten en perfectionisme en zal een
dergelijke verslaving vaak gepaard gaan met een obsessie betreft het lichaam. Vandaar dat
sportafhankelijkheid vaak hand in hand gaat met een eetstoornis (Brownell, 1991).
Er bleek geen significant verschil tussen de afhankelijke en non-afhankelijke sporter betreft
opleiding en gedrevenheid. Hoewel dit wel werd verwacht gezien eerdere onderzoeken aantoonden dat
sportafhankelijkheid frequenter voorkomt bij enthousiaste, industriële en succesvolle mensen wie erg
gedreven zijn in hun werk en dat zich dit uit in hun sportgedrag (Cockerill, 1996; Keski-Rahkonen, 2001).
De sportfrequentie verschilde wel duidelijk significant. Zowel de sportafhankelijke man als vrouw
sportte vijf keer per week; de non-afhankelijke sporter twee keer per week. De sportduur per sessie
verschilde niet significant voor het mannelijke geslacht, wel voor het vrouwelijke. De afhankelijke sportster
trainde 1,5 uur per sessie, de non-afhankelijke vrouw 1 uur. Samengevat sportte de afhankelijke sporter
41
7,5 uur per week en de non-afhankelijke sporter 2 uur per week. De afhankelijke sporter trainde dus 3,75
keer meer vergeleken met de non-afhankelijke sporter. Er werden geen significante verschillen gevonden
wat betreft het type sport (i.e. team of individuele sport en kracht- of duurtraining). De sportafhankelijke
man gaf aan momenteel te trainen voor een wedstrijd in tegenstelling tot de non-afhankelijke man. De
groepen verschilden significant op de vraag of er met een blessure werd doorgetraind. Zowel de
afhankelijke man als vrouw gaf aan soms door te trainen met een blessure, maar uit vrije wil. De non-
afhankelijke sporter trainde in deze situatie nooit door.
Onderzoeksvraag 2
Exercise Dependence Scale
Het tweede onderdeel van de enquête bestond uit de EDS, welke werd gebruikt om de participanten te
classificeren als sportafhankelijk, non-afhankelijk met symptomen en non-afhankelijk. Ook werd dit
onderdeel van de enquête gebruikt om onderzoeksvraag twee te beantwoorden: op welke gebieden verschilt
de afhankelijke van de non-afhankelijke sporter? Op alle zeven onderwerpen van de EDS verschilden de
groepen duidelijk significant van elkaar. Dit is logisch is gezien de classificering was gebaseerd op de EDS:
ontwenningsverschijnselen, tolerantie, continuïteit, controleverlies, reductie van andere activiteiten, tijd en
intentie effecten.
Ontwenningsverschijnselen
Op alle aspecten van de ontwenningsverschijnselen verschilden de sportafhankelijke man van de non-
afhankelijke man. De afhankelijke sporter trainde bijna nooit om een angstig gevoel te voorkomen; soms
om een gestrest gevoel, vermoeidheid en geïrriteerdheid te voorkomen en soms om een angstig gevoel tegen
te gaan. Bijna altijd sportte hij om rusteloosheid te voorkomen en om een geïrriteerd, gestrest en rusteloos
gevoel tegen te gaan. Sportafhankelijke vrouwen sportten bijna nooit om een angstig gevoel te voorkomen.
Soms sportten zij om een gestrest gevoel en geïrriteerdheid te voorkomen. Tevens trainde zij soms om een
angstig en vermoeid gevoel tegen te gaan. Bijna altijd werd er gesport om rusteloosheid te voorkomen en
een gestrest en rusteloos gevoel tegen te gaan. Er werd altijd gesport om geïrriteerdheid tegen te gaan. Het
tegengaan en voorkomen van deze ontwenningsverschijnselen is in overeenstemming met de hypothese: de
afhankelijke sporter, zowel man als vrouw, zal zijn/haar sportniveau blijven verhogen om zodoende
ontwenningsverschijnselen tegen te gaan (Morris, 1990).
Tolerantie
De groepen verschilden, ook met het geslacht in acht genomen, duidelijk significant van elkaar wat betreft
de tolerantie aspecten. Zowel de sportafhankelijke man als vrouw voelde soms minder effect wanneer het
huidige sportgedrag werd uitgevoerd en verhoogde soms de sportduur en –frequentie. Bijna altijd werden
de frequentie en intensiteit verhoogd. Zoals bovenstaand vermeld is dit in overeenstemming met de
literatuur: om ontwenningsverschijnselen tegen te gaan zal de afhankelijke sporter zijn sportniveau (i.e.
sportduur, -frequentie en –intensiteit) continue blijven verhogen (Morris, 1990).
Continuïteit
De sportafhankelijke man sportte soms door ondanks terugkerende fysische problemen en sportte bijna
altijd door ondanks blijvende fysieke problemen of een blessure. De afhankelijke vrouw sportte soms door
42
ondanks blijvende fysieke problemen, maar sportte bijna altijd door met een blessure en ondanks
terugkerende fysieke problemen. Dit is in overeenstemming met de hypothese. De afhankelijke sporter zal
zich vast blijven houden aan zijn vaste patroon en de continuïteit behouden. Wanneer er een stoornis
plaatsvindt in dit continue regime zal de sporter ontwenningsverschijnselen vertonen (Keski-Rahkonen,
2001).
Controleverlies
Sportafhankelijke mannen waren bijna altijd in staat de sportintensiteit te reduceren en soms om de -
duur en -frequentie te verminderen. De afhankelijke vrouw daarentegen was bijna nooit in staat de duur,
frequentie en intensiteit te reduceren. Ook dit hangt samen met het sportniveau blijven verhogen om
ontwenningsverschijnselen tegen te gaan (Morris, 1990). Dat de sportafhankelijke man niet de controle
verliest en de afhankelijke vrouw wel is te verklaren doordat volgens Slay vrouwelijke hardlopers eerder
vatbaar zijn voor een sportverslaving vergeleken met mannen (Slay, 1998).
Reductie van andere activiteiten
De afhankelijke man kwam bijna nooit met zijn werk in de knel door zijn sportgedrag. Daarentegen soms
wel met familiaire verantwoordelijkheden en wees hij soms uitnodigingen af. Af en toe werden zijn
gedachten in beslag genomen door sport tijdens het werk. De sportafhankelijke man blijft dus, zoals
verwacht, erg gedreven met betrekking tot zijn werk (Cockerill, 1996). De afhankelijke vrouw kwam bijna
nooit met familiaire verantwoordelijkheden in de knel door het sporten, maar wel soms met het werk.
Soms wees zij uitnodigingen af en af en toe werden haar gedachten door sport in beslag genomen. Dat de
man eerder familiaire afspraken en de vrouw werkgerelateerde afspraken afzegt is de te verklaren door
klassieke theorieën van geslacht en rolverdeling. Er is tegenwoordig nog steeds enigszins sprake van de
vrouw die meer affiniteit toont met de familie en de man met werkgerelateerde verantwoordelijkheden
(Barnett, 2001).
Tijd
Zowel de sportafhankelijke man als vrouw bouwde bijna altijd het leven rond de sport en stak veel tijd in
sportgerelateerde activiteiten. Zoals verwacht hoort dit bij de symptomen van de afhankelijke sporter.
Eerder onderzoek is instemmend dat het sporten een patroon en prioriteit is in het leven van de
sportverslaafde (Keski-Rahkonen, 2001).
Intentie
De sportafhankelijke man en vrouw sportten beiden soms frequenter dan gepland. Zij verschilden wel in
sportduur. De afhankelijke vrouw sportte namelijk soms langer dan gepland, daarentegen trainde de
afhankelijke man bijna altijd langer dan gepland. Dit is opvallend aangezien eerder onderzoek aantoonde
dat vrouwelijke hardlopers eerder vatbaar zijn voor een sportverslaving vergeleken met mannen (Slay,
1998). Hoewel mannen langer sporten dan gepland, zijn zij dus minder snel sportafhankelijk vergeleken
met vrouwen.
43
Onderzoeksvraag 2 en 3 Exercise Beliefs Questionnaire
Met de tweede onderzoeksvraag werd er afgevraagd op welke gebieden de afhankelijke sporter van de non-
afhankelijke sporter verschilt. Om deze vraag te beantwoorden werden de twee groepen sporters
vergeleken op basis van zowel de vragen van de EDS als die van de EBQ. Met behulp van de derde
onderzoeksvraag wilde men achterhalen wat de drijfveren van de afhankelijke sporter waren om zijn
extreme sportgedrag uit te voeren. Deze drijfveren bestonden uit gedrags en normatieve overtuigingen
welke de EBQ bevatte met controleovertuigingen daaraan toegevoegd. Om bepaalde drijfveren beter uit te
diepen werd er niet alleen gebruik gemaakt van de EBQ maar ook van persoonlijke en telefonische
interviews. De resultaten van de EBQ betreffen de afhankelijke sporter, daarentegen beschrijven de
interviews de resultaten van de extreme sporter. Er kan namelijk niet met zekerheid worden gezegd dat de
extreme sporter ook daadwerkelijk sportafhankelijk is.
De afhankelijke en non-afhankelijke sporters, met het geslacht in acht genomen, verschilden
significant van mening wat betreft de normatieve overtuigingen (sociaal verlangen en fysiek beeld) en
gedragsovertuigingen (mentaal en emotioneel functioneren en kwetsbaarheid voor ziekte en ouderdom).
Wat betreft de controleovertuigingen verschilden de mannen niet van elkaar, de vrouwen daarentegen wel.
Anamnese
De extreme sporter (interview) trainde gemiddeld 7,2 uur per week, terwijl de enquête aangaf dat de
afhankelijke sporter –zowel man als vrouw- 5 uur per week trainde. Mannen onder de dertig jaar sportten
langer (7,6 uur) vergeleken met de vrouwen (6,7 uur). Daarentegen sportten vrouwen boven de dertig jaar
juist langer (7,6 uur) vergeleken met de mannen (7 uur). Het is moeilijk te zeggen hoeveel een sporter moet
sporten om als extreme of afhankelijke sporter te worden bestempeld (Davis, 1993). Er zijn geen
consequente resultaten betreft sportduur of –frequentie. Bijvoorbeeld, volgens de makers van de Exercise
Depence Questionairre zou een sporter wie 4 uur per week sport als compulsieve sporter worden
bestempeld (Ogden, 1997). Daarentegen zien de makers van de Exercise Beliefs Questionnaire het als een
range: zij vinden dat een sporter compulsief gedrag vertoont bij 3 tot 9,5 uur training per week. In
conclusie: of iemand een afhankelijke of extreme sporter is hangt af van de symptomen die worden
vertoont en niet van het aantal uren training per week.
Betreft het verschil in geslacht beoefenen vrouwen, zowel onder als boven de dertig jaar oud, meer
teamsporten vergeleken met de mannen. Qua leeftijd beoefenen sporters boven de dertig jaar oud juist
meer individuele sporten. Dat jongere sporters meer teamsporten beoefenen was te verwachten: zij
hechten zich meer aan het sociale aspect van het sporten.
Sociaal verlangen/normatieve overtuigingen
De sportafhankelijke man zou niet minder sociaal worden geacht en geen kritiek krijgen wanneer er niet
zou worden gesport. Daarentegen zou de extreme mannelijke sporter (interview) wel als minder sociaal
worden gezien en kritiek krijgen wegens samenhorigheid met sportpartners. De sportafhankelijke vrouw
zou niet als minder sociaal worden gezien of kritiek krijgen wanneer er niet werd gesport. De extreme
vrouwelijke sporters (interview) boven de dertig jaar oud deelden deze mening: zij gaven aan hun sociale
connecties elders te vinden. Daarentegen zou de extreme vrouwelijke sporter (interview) onder de dertig
wel minder sociaal worden gezien en kritiek krijgen, voornamelijk wegens verantwoordelijkheid aan het
44
team. In conclusie: de jonge extreme sporter, zowel man als vrouw, zou minder sociaal worden geacht
wegens teamsport. De oudere extreme sporter en de afhankelijke sporter zou juist niet als minder sociaal
worden gezien wanneer er minder zou worden gesport. Dit is in overeenstemming met eerder onderzoek
waaruit blijkt dat de afhankelijke sporter meestal individuele sporten beoefend, zoals hardlopen. Bij deze
sporten gaat het om de sport zelf en is men niet afhankelijk van een team (Glasser 1976; Conboy, 1994;
Slay, 1998; Keski-Rahkonen, 2001)
Zowel de sportafhankelijke man als vrouw voelde zichzelf niet oninteressant, minderwaardig, of
onzeker en kon wel verkrijgen wat anderen hebben wanneer er niet werd gesport. Tevens dacht de
sportafhankelijke vrouw niet dat anderen slecht over haar zou denken wanneer er niet werd gesport. De
afhankelijke vrouw voelde zich wel onzeker. Waarschijnlijk komt dit door het ideaalbeeld van de dunne
vrouw en is deze onzekerheid een motivatie om het extreme sportgedrag uit te voeren (Brownell, 1991;
Rodin, 1985; Zmijewski, 2003).
Bijna alle extreme vrouwelijke sporters en alle mannen van onder de dertig hadden doelen voor
zichzelf gesteld. In de meeste gevallen was dit doel het presteren tijdens een wedstrijd. Ook de meerderheid
van de vrouwen boven de dertig jaar oud hadden doelen voor zichzelf gesteld zoals persoonlijke records
behalen, soepel blijven en het huidig gewicht behouden. Alleen de mannen boven de dertig jaar hadden
geen doelen voor zichzelf gesteld. Zij wilden sporten voor hun plezier.
Bij alle mannelijke extreme sporter van onder de dertig jaar oud sportten zowel familie als
vrienden, maar werden niet beïnvloed. Wel was er sprake van competitie. De helft van de vrouwen onder
de dertig jaar oud kwam uit een sportieve familie en gaf aan te worden beïnvloed. Tevens voerden zij
competitie met familieleden of vrienden. De meerderheid van de mannen boven de dertig werd niet
beïnvloed door familie of vrienden. De meerderheid van de vrouwen van boven de dertig werd enkel
beïnvloed door sportpartners. In conclusie kan er geconstateerd worden dat de jonge extreme sporter
beinvloedbaar is door zijn/haar omgeving, in tegenstelling tot de oudere extreme sporter.
Fysisch beeld/normatieve overtuigingen
De afhankelijke sporter bleek aanzienlijk onzeker te zijn over het uiterlijk wat waarschijnlijk werd
veroorzaakt door het eerder genoemde ideaalbeeld (Brownell, 1991; Rodin, 1985; Zmijewski, 2003). Wel
werd er aangegeven dat er meer vergelijking plaatsvond met de directe omgeving dat met het ideaalbeeld.
De sportafhankelijke man was bang om er slecht en onaantrekkelijk uit te zullen zien en
overgewicht te krijgen wanneer er niet werd gesport. Daarentegen waren lang niet alle extreme mannelijke
sporters van onder de dertig (interview) bang om aan te komen. Wel wilden zij aankomen qua spieren, aten
erg bewust en werden zowel door de media als door trainingspartners beïnvloed. Alle mannen van boven
de dertig waren wel bang om aan te komen en letten erg op hun voeding, terwijl de meeste van hen wel
tevreden was met het huidige gewicht. Sommigen vergeleken zichzelf met het ideaalbeeld en de directe
omgeving.
Sportafhankelijke vrouwen waren bang er onaantrekkelijk uit te zullen zien en overgewicht te
krijgen wanneer er niet werd gesport en zeer bang om er slecht uit te gaan zien. Bijna alle vrouwen van
onder de dertig (interview) gaf aan te letten op het eetpatroon en bang te zijn om overgewicht te krijgen
wanneer er minder gesport zou worden. Bijna allen wist ook zeker dat dit zou gebeuren wegens blessures
of kijkend naar de familie. Tevens gaven zij aan onbewust te worden beïnvloed door de media en veel te
kijken naar de directe omgeving. Opvallend was dat de meeste van hen aangaven tevreden te zijn met het
45
huidige gewicht. Ook bijna alle vrouwen van boven de dertig waren bang om aan te komen. Iets meer dan
de helft van de vrouwen boven de dertig werd beïnvloed door de omgeving, maar vooral als schrikbeeld van
de dikke mensen om hen heen. Zij letten erg op hun voeding en sportten om het huidige gewicht te
behouden en gezond te zijn.
In conclusie kan gezegd worden dat zowel de afhankelijke als extreme sporter tevreden is met het
huidige gewicht maar erg bang is voor het krijgen van overgewicht en erg op de voeding let. Dit is in
overeenstemming met eerder onderzoek waarbij sportafhankelijke hardlopers werden getest. Zij bleken
meestal vegetariërs te zijn, welke dagelijks calorieën telden en hun lichaamsvet maten en opvallend hoog
opgeleid te zijn (Keski-Rahkonen, 2001).
Mentaal en emotioneel functioneren/gedragsovertuigingen
De sportafhankelijke man kon niet efficiënt werken en functioneren, niet naar behoren denken, was niet in
staat zijn de gevoelens onder controle te houden en was minder gemotiveerd wanneer er niet werd gesport.
Wel kon hij productief werken. Alle extreme mannelijke sporters van onder de dertig jaar (interview)
konden zich beter concentreren en nadenken na het sporten. De meerderheid van de mannen boven de
dertig was ook helderder na het sporten. Sportafhankelijke vrouwen waren niet in staat de gevoelens onder
controle te houden en waren minder gemotiveerd wanneer er niet werd gesport. Wel konden zij efficiënt
blijven werken en functioneren, konden naar behoren blijven denken en waren nog steeds productief. Dit
is contrasterend met de extreme vrouwelijke sporters van onder de dertig. Zij gaven aan beter te presteren
op het werk/school wanneer er frequent werd gesport, met als voornaamste argumenten rustiger en
minder gefrustreerd te zijn. Bijna alle vrouwen van boven de dertig presteerden beter en hadden een beter
humeur na het sporten. Hoewel het voor de afhankelijke man en extreme sporters meer gold, is dit is in
overeenstemming met de verwachting dat een sportafhankelijkheid hand in hand gaat met gedrevenheid
qua werk. Om ontwenningsverschijnselen tegen te gaan en goed te blijven presteren op het werk verhoogt
de afhankelijke sporter zijn sportniveau (Morris, 1990) (Cockerill, 1996)
Voor bijna alle extreme sporters (interview) was sporten een uitlaatklep: frustratie, energie en
lusteloosheid konden worden kwijtgeraakt door middel van sporten. Er werd geen significant verschil
gevonden tussen de mannengroepen wat betreft de vraag of de agressie onder controle gehouden kon
worden wanneer er niet werd gesport. Tevens was er enkel bij een minderheid van de mannen onder dertig
sprake van agressie. Maar één man boven de dertig had last van agressie. Ook sportafhankelijke vrouwen
konden de agressie onder controle houden wanneer er niet werd gesport. Overeenstemmend kon slechts
één extreme sportster (interview) van boven de dertig de agressie kwijt in het sporten. Doch, de helft van
de vrouwen onder dertig meldde agressie en opgekropte boosheid kwijt te kunnen in het sporten. Over het
algemeen is er zowel bij de afhankelijke als extreme sporter geen sprake van het kwijt kunnen van agressie
in het sportgedrag. Dit laatste is niet in overeenstemming met de hypothese. De hypothese was dat de
agressie niet onder controle gehouden zou kunnen worden wanneer er niet gesport zou worden (Yates,
1994; Young, 2009).
46
Kwetsbaarheid voor ziekte en ouderdom/gedragsovertuigingen
Er werd geen significant verschil gevonden tussen de twee mannengroepen wat betreft de vraag of men
denkt eerder vatbaar te zijn voor ziekte wanneer er niet wordt gesport. Bijna alle extreme mannelijke
sporters van onder de dertig (interview) dachten minder snel ziek te worden wanneer er frequent werd
gesport: sporten zou volgens hen weerstand opbouwen, vooral buitensport. Ook alle mannen boven de
dertig dachten minder snel ziek te worden, maar volgens hen kwam dit door een gezonde levensstijl en
voeding. Ook de sportafhankelijke vrouw was van mening eerder vatbaar te zijn voor ziekte.
Overeenstemmend dachten bijna alle extreme vrouwelijke sporters van onder de dertig (interview) minder
snel ziek te worden wanneer er frequent werd gesport met dezelfde argumenten als de mannen: sporten
zou volgens hen weerstand opbouwen. Bijna alle vrouwen van boven de dertig gaven aan dat wanneer je
lichamelijk sterker bent, je dit geestelijk ook bent en sneller herstelt na ziekte, hoewel het is geen garantie
op niet ziek worden. Afhankelijke sporters denken dus waarschijnlijk dat hoe meer er gesport wordt, hoe
gezonder het is voor het lichaam. Hoewel dit niet correct is. Langdurige uitputtende training, overtraining
en voor een korte duur op een hoge intensiteit sporten zorgen juist voor een verlaging van het
immuunsysteem. Daarentegen verhoogt matige training wel de lichamelijke weerstand. Sporten is dus
enkel gezond wanneer het regelmatig en met mate wordt uitgevoerd (Hines, 1996).
De sportafhankelijke man was bang snel oud te worden en van mening dat de hersenen niet goed
zouden functioneren wanneer er niet werd gesport. Overeenstemmend dachten bijna alle extreme
mannelijke sporter (interview) dat frequent sporten het verouderingsproces tegen zou gaan door een
gezonde levensstijl en gezonde ouders als voorbeeld hebben. Net niet significant was de uitslag dat de
sportafhankelijke vrouw bang was snel oud te worden wanneer er niet werd gesport. Ook dachten bijna
alle vrouwen van onder de dertig en een meerderheid van vrouwen boven de dertig (interview) dat frequent
sporten het verouderingsproces tegen zal gaan. Argumentatie was dat je soepel blijft door frequent te
sporten en jonger wordt geacht.
Controleovertuigingen
Er waren geen significante verschillen gevonden tussen de twee mannengroepen wat betreft de vraag of het
geen zin of tijd hebben en te moe zijn een excuus is om niet te gaan sporten. Resultaten van de
vrouwengroep waren wel significant en werden deze redenen niet als excuus gezien. De extreme sporters
onder de dertig (interview) deelden deze mening. Argumenten waren dat je sportvrienden niet laat zitten en
dat sporten een kwestie is van discipline. Opvallend was dat zij tijdgebrek wel een excuus vonden, zij
vonden schoolwerk voorgaan. Ook zeiden zij afspraken enkel af wanneer ze wedstrijden moesten spelen.
Bijna alle extreme sporters van boven de dertig (interview) vonden moe zijn of geen zin hebben ook geen
excuus. Het leven werd rond de sport gebouwd en staat op nummer één. Tevens voelen zich trots na het
sporten. Wanneer men eigenlijk te moe was om te sporten werd een minder conditionele training
uitgevoerd, maar simpelweg niets doen behoorde niet tot de opties. Ook tijdgebrek vonden zij geen excuus
en waren van mening dat er beter gepland moest worden. Tevens zetten geen afspraken opzij, maar
hebben een vaste structuur wat betreft sociale- en sportverplichtingen.
Deze uitkomsten zijn in overeenstemming met de hypothese. Er werd namelijk verwacht meer
motivatie van de afhankelijke sporter te zien vergeleken met de non-afhankelijke sporter om gestelde
doelen te bereiken en meer waarde te hechten aan controleovertuigingen vergeleken met de non-
47
afhankelijke sporter (Hausenblas, 2002). Het blijkt voor de afhankelijke sporter onmogelijk de structuur te
doorbreken en zal er geen excuus zijn om een trainingsessie over te slaan (Keski-Rahkonen, 2001).
Hoofdrede om te sporten
Tijdens het interview werd de extreme sporter gevraagd wat hij/zij als hoofdrede zag om zijn compulsieve
sportgedrag uit te voeren. Bij de vrouwen onder de dertig jaar stond het plezier hebben in sport op
nummer één, vervolgens kwamen afvallen en gezond blijven als redenen. Bij de vrouwen boven de dertig
jaar kwam duidelijk de gezondheid op de eerste plaats en het huidig gewicht behouden op de tweede. Bij
de mannen onder de dertig jaar was geen patroon te ontdekken in hoofdrede. De nummer één rede
varieerde van gezondheid, presteren, spiermassa opbouwen tot plezier. Bij de mannen boven de dertig jaar
waren nummer één redenen plezier en gezondheid.
Beperkingen huidig onderzoek
Het was de bedoeling om met behulp van de EDS sporters te classificeren als sportafhankelijk om
vervolgens in een interview de drijfveren van deze sporters te achterhalen. De beperking van huidig
onderzoek was dat de enquête dusdanig anoniem was gebleken, dat de e-mailadressen niet konden
worden gelinkt aan de resultaten. Oftewel, er kon niet worden achterhaald welk e-mailadres bij welke
sporter hoorde en konden de afhankelijke sporters niet worden getraceerd. Als oplossing werd er opnieuw
een e-mail gestuurd naar de klanten met de vraag de sportduur en –frequentie aan te geven zodat de
meest extreme sporters konden worden uitgekozen. Het is dus niet zo dat de meest extreme sporters ook
daadwerkelijk afhankelijke sporters zijn, gezien deze laatste geclassificeerd wordt door middel van
symptomen en niet door sportduur of –frequentie.
Toekomstig onderzoek
1. Om bovenstaand probleem op te lossen is het verstandig in de enquête zelf naar het e-mailadres
van de participant te vragen, hoewel dit enigszins in strijd is met de anonimiteit van het onderzoek.
Ook Thesis Tools mag namelijk geen e-mailadressen verstrekken.
2. Het interview was een aanvulling op de onderzoeksmethode van de enquête. Nadat statistische
toetsen waren verricht op de resultaten van de enquête werd gekeken op welke vragen dieper
ingegaan kon worden tijdens het interview. Tijdens het verwerken van het interview bleek er een
patroon te zitten in de leeftijdscategorieën. Dit onderscheid was niet gemaakt in de resultaten van
de enquête gezien deze al waren verwerkt en er sprake was van tijdgebrek. Voor toekomstig
onderzoek is het verstandig om voor de volledigheid tevens een splitsing te maken in leeftijd met
betrekking tot de resultaten van de enquête.
48
Conclusie
1. Welk percentage van de klanten van het USC kunnen geclassificeerd worden volgens het EDS
principe als de drie begrippen: sportafhankelijk, non-afhankelijk symptomatisch en non-
afhankelijk?
Het aantal sportafhankelijke klanten van het USC bestond uit 1,5% (34,6% mannen; 65,4% vrouwen).
Geclassificeerd als non-afhankelijk maar met symptomen was 35,3% (26,4% mannen; 73,6% vrouwen).
Non-afhankelijke sporters waren in de meerderheid met 63,2% (21,1% mannen; 78,9% vrouwen). Het
totaal aantal participanten was 1721 (100%) bestaande uit 399 mannen (23,2%) en 1322 vrouwen
(76,8%).
2. Op welke gebieden verschilt de afhankelijke sporter van de non-afhankelijke sporter?
De afhankelijke sporter sportte uit vrije wil door met een blessure en trainde 3,75 keer meer per week (7,5
uur) vergeleken met de non-afhankelijke sporter (2 uur). Afhankelijke sporters hadden meer last van
ontwenningsverschijnselen: bijna altijd sportte zowel de sportafhankelijke man als vrouw om rusteloosheid
te voorkomen en om een geïrriteerd, gestrest en rusteloos gevoel tegen te gaan. Wat betreft het aspect
tolerantie werd de sportfrequentie bijna altijd verhoogd. De sportafhankelijke vrouw verloor vaak de
controle: zij was niet in staat de sportduur, -frequentie en -intensiteit te reduceren. Er was een duidelijk
patroon zichtbaar in de reductie van andere activiteiten: de afhankelijke man kwam bijna nooit met zijn
werk in de knel door zijn sportgedrag; daarentegen kwam de afhankelijke vrouw juist niet met familiaire
verantwoordelijkheden in de knel. Het aspect tijd verschilde tevens significant: zowel de sportafhankelijke
man als vrouw bouwde bijna altijd het leven rond de sport en stak veel tijd in sportgerelateerde
activiteiten. Qua intentie sportte de sportafhankelijke man vaak langer dan gepland.
3. Wat zijn de drijfveren -bestaande uit de normatieve-, gedrags-, en controleovertuigingen- van de
afhankelijke sporter om zijn extreme sportgedrag uit te voeren?
Normatieve overtuigingen
De afhankelijke sporter, zowel man als vrouw, zou niet minder sociaal worden geacht of kritiek krijgen
wanneer er minder zou worden gesport. Daarentegen zou de jongere extreme sporter wel minder sociaal
worden gezien en kritiek krijgen van zijn teamgenoten. De jonge extreme sporter had als voornaamste doel
om frequent te sporten: presteren. De oudere extreme sporter wilde graag gezond blijven en plezier hebben
in het sporten. De jongere extreme sporter werd beïnvloed door of was competitief met familieleden of
vrienden. Zowel de afhankelijke als extreme sporter vergeleek zich enigszins met het ideaalbeeld en
aanzienlijk met de directe omgeving. Over het algemeen is het opvallend dat zowel de afhankelijke als
extreme sporter tevreden was met het huidige gewicht maar wel erg bang was om aan te komen en erg
lette op het eetgedrag.
Gedragsovertuigingen
Afhankelijke en extreme sporters gaven aan beter te kunnen presteren op het werk wanneer er frequent
werd gesport. Voor bijna alle extreme sporters was sporten een uitlaatklep: frustratie, energie en
lusteloosheid konden worden kwijtgeraakt. Van agressie kwijt kunnen in het sportgedrag was geen sprake.
Zowel de afhankelijke als extreme sporter was van mening minder snel ziek te worden wanneer er frequent
werd gesport. Zij dachten meer weerstand op te bouwen door middel van buitensport en het hebben van
49
een algehele gezonde levensstijl. Zowel de afhankelijke als extreme sporter waren bang snel oud te worden
en waren van mening dat frequent sporten het verouderingsproces minder snel laat verlopen.
Controleovertuigingen
Afhankelijke en extreme sporters vonden geen zin hebben en moeheid geen excuus om niet te sporten. Het
goede voelen na het sporten was voor hen een motivatie om toch te gaan en bij moeheid werd er een
minder zware conditionele training uitgevoerd. Wat betreft tijdgebrek waren alle sporters het erover eens
dat (school)werk voorging, maar planden zij het sporten op een ander tijdstip. Verantwoordelijkheden of
sociale activiteiten werden niet afgezegd, maar werd er structureel gepland om het aantal uren training te
behouden.
Voornaamste drijfveer
De hoofdrede om het compulsieve sportgedrag uit te voeren was voor de jonge extreme mannelijke sporter
presteren en spiermassa opbouwen. Voor de oudere mannelijke sporter stonden gezondheid en plezier op
nummer één. Voor de jonge vrouwelijke sporter was plezier en afvallen de voornaamste rede. De oudere
vrouwelijke sporter gaf aan gezondheid en het huidige gewicht behouden als voornaamste rede te zien.
Interventie
Het laatste onderdeel van huidig onderzoek bestond uit het bedenken van een interventie om de verkregen
resultaten toe te passen. De theorie overtuigingen van de Theorie van Gepland Gedrag kunnen het sporten
zowel remmen als stimuleren (Blue, 1995). Normatieve overtuigingen bestonden uit de intentie, oftewel het
laatste zetje om toch te gaan sporten: beïnvloed worden door het ideaalbeeld en de directe omgeving, angst
voor het krijgen van overgewicht, teveel letten op het eetgedrag en de druk van teamsport. De
gedragsovertuigingen hadden een positieve invloed op het sportgedrag: volgends de afhankelijke sporter
verloopt het verouderingsproces minder snel, ben je minder snel vatbaar voor ziekte en kun je beter
presteren op het werk. De controleovertuigingen waren gebaseerd op de discipline van de sporter: wanneer
hij moe was, geen tijd of zin had ging de afhankelijke sporter toch door met het uitvoeren van zijn
structurele planning. De hypothese was dat naast de gedrags- (Rowland, 1994; Theodorakis, 2994) en
normatieve overtuigingen (Blue, 2001; Wankel, 1993; Courneya, 1995), de controleovertuigingen de
grootste bijdrage zouden leveren aan het voorspellen van intentie en sportgedrag (Theodorakis, 1994;
Courneya, 1995). Echter, het USC kan geen grip op hebben op de controleovertuigingen. Er zou wel
ingegrepen kunnen worden op de normatieve overtuigen (Figuur 3). Uit huidig onderzoek is namelijk
gebleken dat de afhankelijke sporter zich teveel richt op het fysieke beeld van het ideaalbeeld en met name
zijn directe omgeving. Er zouden campagnes gestart kunnen worden om de sporter in te laten zien dat er
niet op een gezonde manier aan het dunne westerse ideaalbeeld voldaan kan worden. Hoe belangrijk het is
te kijken naar hoe jijzelf eruit ziet en hoe jij je hierbij voelt in plaats van te kijken naar de omgeving. Dat
overgewicht niet gelijk staat aan ongezondheid: een iets dikkere actieve sporter is immers gezonder dan
een dunnere matige sporter en dat het eetgedrag gezond hoort te blijven. En in laten zien dat het bij
teamsport ook om plezier draait en niet enkel draait om presteren.
50
Om dit te bewerkstelligen zouden er posters met slogans opgehangen kunnen worden met anekdotische
afbeeldingen, zoals:
1. “Modellen slap voorbeeld” met een afbeelding van een dun meisje die iets probeert gewichten
te heffen en de enigszins gespierde trotse sportster die dit wel kan.
2. “Gezond of dun in je vel?” met een afbeelding van een iets gezette gezond uitziende sporter met
daarnaast een dunne slecht uitziende sporter.
3. “Gezond sporten vereist gezond eten” met een afbeelding van een sporter op de loopband met
een rugtas vol gezonde voeding met daarnaast een slecht uitziende sporter, enkel in het bezit van
een flesje water.
4. “Sport jij met vriend of vijand?” met een afbeelding van een angstig ogende sporter in het
bezit van een trofee met daarachter zijn boze team en daarnaast een afbeelding van een gelukkig
uitziende sporter die juist in een vriendschappelijke scene is vastgelegd met zijn teamgenoten.
Uiteindelijk is er door belanghebbenden van het USC gekozen voor de slogan: “Gezond sporten vereist
gezond eten”. Dit als uitbreiding op het reeds bestaande project van het USC waarbij posters zijn
opgehangen met de spreuk: ‘Sporten is gezond! Sport jij nog gezond?’. Deze posters laten de sporter op
visuele wijze inzien dat de dunne of juist zeer gespierde compulsieve sporter op ongezonde wijze zijn
sportgedrag uitvoert. Tevens zullen er komend jaar presentaties worden gegeven aan de docenten van het
USC om hen attent te maken op de drijfveren van de afhankelijke sporter en hoe zij hem op een
professionele wijze hierop kunnen aanspreken.
De boodschap van huidig onderzoek is dat de frequente sporter voldoende en gezond moet blijven
eten, het lichaam niet extreem moet belasten en zich niet gaat afzonderen van de buitenwereld. Immers,
regelmatig sporten is gezond, maar met mate.
Figuur 3. Theorie van Gepland Gedrag met interventiemogelijkheden in het rood aangegeven
51
-Bijlage-
Resultaten
Anamnese Mediaan
[Miminum-P25-P75-Maximum]
Symptomen
Mannen Vrouwen
Leeftijd (Jaren)
23 [17-21-33-64]
22 [18-20-25-65]
Lengte (Cm)
184
[163-180-189-200]
170
[157-168-175-186]
Gewicht (Kg)
78 [56-71-85-120]
65 [46-59-70-123]
Streef
gewicht (Kg)
0
[(-25)-(-3)-1-16]
-3
[(-33)-(-5)-(-1)-5]
Tabel 2a. Anamnese betreft de verschillende classificaties en geslacht Mediaan met mimimum, 25e percentiel (P25), 75e percentiel (P75) en maximum
EDS Onderwerpen Mediaan
[Minimum-P25-P75-Maximum]
Symptomen
Mannen Vrouwen
Ontwenningsverschijnselen 3 [1-2-3-4]
3 [1-2-3-5]
Tolerantie 3 [1-2-3-4]
3 [1-2-3-5]
Continuïteit 2 [1-2-3-5]
2 [1-1-3-5]
Controleverlies 2
[1-2-3-5]
2
[1-2-3-5]
Reductie 2 [1-2-3-4]
2 [1-2-2-3]
Tijd 3 [1-3-4-5]
3 [1-3-3-5]
Intentie effecten 3 [1-2-3-5]
3 [1-2-3-4]
Tabel 4. EDS onderwerpen betreft de verschillende classificaties en geslacht
Mediaan met mimimum, 25e percentiel (P25), 75e percentiel (P75) en maximum 1.Nooit 2.Bijna nooit 3.Soms 4.Bijna altijd 5.Altijd
EBQ Onderwerpen
Mediaan [Minimum-P25-P75-Maximum]
Symptomen
Mannen Vrouwen
Sociaal verlangen Normatieve overtuigingen
2 [1-1-2-3]
2 [1-1-2-3]
Fysiek beeld Normatieve overtuigingen
2 [1-2-3-4]
3 [1-2-3-4]
Mentaal en emotioneel Gedragsovertuigingen
2 [1-2-3-4]
2 [1-2-3-4]
Kwetsbaarheid ziekte Gedragsovertuigingen
2 [1-2-3-4]
2 [1-2-3-4]
Controle-overtuigingen 5 [1-4-6-7]
5 [1-4-6-7]
Tabel 6a. EDS onderwerpen betreft de verschillende classificaties en geslacht (1) Totaal niet waar, (2) Niet waar, (3) Waar en (4) Totaal waar
52
Anamnese Mediaan
[Minimum-P25-P75-Maximum]
Symptomen
Mannen Vrouwen
Opleiding Uni
[Uni-Uni-HBO-Middel]
Uni
[Uni-Uni-HBO-Middel]
Gedrevenheid in werk
Gedreven [Erg gedreven-Erg gedreven-Erg gedreven-Niet gedreven]
Gedreven [Erg gedreven-Erg gedreven-Erg gedreven-Totaal niet gedreven]
Frequentie sport 3 Keer per week (1 Keer per week-2 Keer per week-4 Keer per week-Meer
dan 7 keer per week)
3 Keer per week (1 Keer per week—2 Keer per week-3
Keer per week-Meer dan 7x per week)
Duur sessie sport 1,5 uur [Minder dan 30 minuten-1 uur-1,5 uur-2,5 uur]
1 uur [30 minuten-1 uur-1,5 uur-2,5 uur]
Mediaan
[25e percentiel-75e percentiel]**
Type sport Zowel duur als kracht [Zowel duur als kracht-Zowel duur als kracht]
Zowel duur als kracht [Duur-Zowel duur als kracht]
Type sport Individueel [Inidividueel-Zowel in team verband als individueel]
Individueel [Inidividueel-Zowel in team verband als individueel]
Blessure doorgetraind
Nee [Soms, dit wilde ik zelf-Nee]
Nee [Soms, dit wilde ik zelf-Nee]
Trainen wedstrijd Nee [Ja-Nee]
Nee [Nee-Nee]
Tabel 3. Anamnese van de participanten betreft de verschillende classificaties en geslacht Mediaan met mimimum, 25e percentiel (P25), 75e percentiel (P75) en maximum ** Voor de laatste vier vragen is gekozen voor enkel de 25e en 75e percentiel te noteren en de range buiten beschouwing te laten. Dit om verwarring wat betreft de dichotome antwoorden te voorkomen
53
EDS
Symptomen
Mannen Vrouwen
Ontwenning
Gestrest voorkomen 3 [1-2-3-5]
3 [1-3-3-5]
Geïrriteerd 3 [1-3-4-5]
3 [1-3-4-5]
Vermoeid voorkomen 3
[1-3-4-5]
3
[1-3-4-5]
Gestrest 3 [1-2-3-5]
3 [1-3-4-5]
Geïrriteerd voorkomen
3 [1-2-3-5]
3 [1-2-3-5]
Angstig 1 [1-1-2-4]
1 [1-1-2-5]
Vermoeid 3 [1-2-3-4]
3 [1-2-3-5]
Rusteloos voorkomen 3
[1-2-3-5]
3
[1-3-4-5]
Rusteloos 3 [1-2-4-5]
3 [1-3-4-5]
Angstig voorkomen 1 [1-1-2-4]
1 [1-1-2-4]
Tolerantie
Minder effect 2 [1-1-3-4]
2 [1-2-3-5]
Intensiteit verhogen 3 [1-3-4-5]
3 [1-2-3-5]
Frequentie verhogen 3 [1-2-3-5]
3 [1-2-3-5]
Duur verhogen 3 [1-2-3-5]
2 [1-2-3-5]
Continuïteit
Terugkerende fys problemen
2 [1-1-3-5]
2 [1-1-3-5]
Blijvende fys problemen
1 [1-1-3-5]
2 [1-1-3-5]
Blessure doorsporten 3 [1-2-3-5]
2 [1-2-3-5]
Controleverlies
Duur reduceren 2 [1-1-3-5]
2 [1-2-3-5]
Frequentie reduceren 2 [1-1-3-5]
2 [1-1-3-5]
Intensiteit reduceren 2 [1-1-3-5]
2 [1-2-3-5]
Reductie andere activiteiten
Werk in de knel 2 [1-1-2-4]
2 [1-1-2-5]
Uitnodigingen afwijzen
2 [1-1-3-4]
2 [1-1-3-5]
Gedachten 2 [1-2-3-5]
2 [1-2-3-4]
Familie in knel
1 [1-1-2-4]
1 [1-1-2-5]
Tijd
Leven rond sport 3 [1-2-3-5]
3 [1-2-3-5]
Sportgerelateerde activiteiten
3 [1-2-4-5]
3 [1-2-3-5]
Intentie
Langer dan gepland 2 [1-2-3-5]
2 [1-2-3-5]
Frequenter dan gepland
2 [1-2-3-5]
2 [1-2-3-4]
Tabel 5a. EDS onderwerpen betreft de verschillende classificaties en geslacht Mediaan met mimimum, 25e percentiel (P25), 75e percentiel (P75) en maximum
(1) Nooit (2) Bijna nooit (3) Soms (4) Bijna altijd (5) Altijd
54
EBQ
Symptomen
Mannen Vrouwen
Norm Sociaal
Oninteressant 2 [1-1-2-4]
2 [1-1-2-4]
Minderwaardig 2 [1-1-2-4]
2 [1-1-2-3]
Niet sociaal 2 [1-1-2-3]
2 [1-1-2-4]
Onzeker 2 [1-1-2-4]
2 [1-1-2-4]
Niet verkrijgen 2 [1-1-2-4]
2 [1-1-2-4]
Anderen denken
slecht
2
[1-1-2-3]
2
[1-1-2-4]
Kritiek anderen 2 [1-1-2-3]
2 [1-1-3-4]
Fysisch (Norm)
Slecht uitzien 3 [1-2-3-4]
3 [1-2-3-4]
Overgewicht 3 [1-2-3-4]
3 [1-2-3-4]
Onaantrekkelijk 2 [1-2-3-4]
2 [1-2-3-4]
Mentaal(Gedrag)
Niet efficiënt werken 2
[1-2-3-4]
2
[1-2-3-4]
Niet naar behoren denken
2 [1-2-3-4]
2 [1-2-3-4]
Niet efficiënt functioneren
2 [1-2-3-4]
2 [1-2-3-4]
Niet productief 1 [1-2-3-4]
2 [1-2-3-4]
Niet gevoelens onder controle
2 [1-1-2-4]
2 [1-1-2-4]
Minder gemotiveerd 3 [1-2-3-4]
3 [1-2-3-4]
Niet agressie onder controle
2 [1-1-2-4]
1 [1-1-2-4]
Kwetsbaarheid (gedrag)
Vatbaar ziekte 3 [1-2-3-4]
3 [1-2-3-4]
Snel oud 2
[1-2-3-4]
2
[1-2-3-4]
Hersenen niet functioneren
2 [1-2-3-4]
2 [1-2-3-4]
Controle
Geen zin 6 [1-5-6-7]
6 [1-4-6-7]
Vaak moe 6 [1-4-6-7]
5 [1-3-6-7]
Geen tijd 4 [1-3-6-7]
3 [1-3-5-7]
Tabel 7a. EDS onderwerpen betreft de verschillende classificaties en geslacht 1) Totaal niet waar, (2) Niet waar, (3) Waar en (4) Totaal waar
55
Bijlage Enquêtes
Anamnese
1.Wat is uw geslacht?(Man/Vrouw)
2. Wat is de hoogste opleiding die u heeft genoten/bezig bent af te ronden? (Universitair/HBO/MBO/Middelbaar
onderwijs).
3. In mijn dagelijks werk ben ik (Erg gedreven/Gedreven/Redelijk gedreven/Niet gedreven/Totaal niet gedreven)
4.Wat is uw leeftijd (jaar)?
5.Wat is uw gewicht (kg)?
6.Wat is uw lengte (cm)?
7.Wat is uw streefgewicht (kg)?
8.Hoe vaak sport u gemiddeld per week? (Minder dan 1 keer per week/ 1 keer per week/ 2 keer per week/ 3 keer per
week/ 4 keer per week/ 5 keer per week/ 6 keer per week/7 keer per week/ Meer dan 7 keer per week)
9.Hoe lang sport u gemiddeld per sessie? (Minder dan 30 minuten/ 30 minuten/ 1 uur/ 1,5 uur/ 2 uur/ 2,5 uur/3
uur/Meer dan 3 uur)
10.Wat voor soort sport beoefent u?(Duursport/ Krachtsport/ Zowel duur- als krachtsport/ Geen van beide).
11. Wat voor soort sport beoefent u? (In teamverband/ Individueel).
12. Heeft u met lichamelijke beperkingen (ziekte, blessures) doorgetraind het afgelopen jaar? (Ja, dit wilde ik zelf/ Ja,
dit moest van een ander/ Soms, dit wilde ik zelf/ Soms, dit moest van een ander/ Nee).
13. Bent u momenteel aan het trainen voor een bepaalde wedstrijd of een sport die u in competitieverband beoefent?
(Ja/Nee)
56
Exercise Dependence Scale (EDS)
1 Nooit. 2 Bijna nooit. 3 Soms. 4 Bijna altijd. 5 Altijd
Ontwenningsverschijnselen
14 Ik sport om te voorkomen dat ik mijzelf gestrest voel
15 Ik voel mijzelf geïrriteerd wanneer ik niet kan sporten
16Ik sport om te voorkomen dat ik mijzelf vermoeid voel
17 Ik voel mijzelf gestrest wanneer ik niet kan sporten
18 Ik sport om te voorkomen dat ik mijzelf geïrriteerd voel
19 Ik voel mijzelf angstig wanneer ik niet kan sporten
20 Ik voel mijzelf vermoeid wanneer ik niet kan sporten
21Ik sport om te voorkomen dat ik mijzelf rusteloos voel
22 Ik voel mijzelf rusteloos wanneer ik niet kan sporten
23 Ik sport om te voorkomen dat ik mijzelf angstig voel
Tolerantie
24 Ik voel de laatste tijd minder effect wanneer ik mijn huidige sportgedrag uitvoer
25 Ik verhoog mijn sportintensiteit continue om het verlangde effect te verkrijgen
26Ik verhoog mijn sportfrequentie continue om het verlangde effect te verkrijgen
27Ik verhoog mijn sportduur continue om het verlangde effect te verkrijgen
Continuïteit
28 Ik sport ondanks terugkerende fysieke problemen
29 Ik sport ondanks blijvende fysieke problemen
30 Ik sport door wanneer ik een blessure heb
Controleverlies
31 Ik ben niet in staat mijn sportduur te reduceren
32 Ik ben niet in staat mijn sportfrequentie te reduceren
33Ik ben niet in staat mijn sportintensiteit te reduceren
Reductie van andere activiteiten
34 Door mijn sportgedrag komen mijn verantwoordelijkheden op mijn werk/school in de knel
35Ik wijs sociale uitnodigingen af omdat deze mij belemmeren in mijn sportgedrag
36 Ik word vaak in beslag genomen door gedachten over sport wanneer ik op werk/school/thuis ben
37Door mijn sportgedrag komen mijn familiaire verantwoordelijkheden in de knel
Tijd
38Ik organiseer mijn leven om mijn sportgedrag heen
39Ik steek veel tijd in sportgerelateerde activiteiten
Intentie-effecten
40 Ik sport vaak langer dan gepland
41 Ik sport vaak frequenter dan gepland
57
Theory of Planned Behavior
Exercise beliefs questionnaire
1 Totaal niet waar. 2 Niet waar. 3 Waar. 4 Totaal waar.
Sociaal verlangen (normatieve overtuigingen)
42 Wanneer ik niet sport, zal ik een oninteressant persoon zijn
43 Wanneer ik niet sport, zal ik minderwaardig zijn vergeleken met anderen
44Wanneer ik niet sport, zal ik onvoldoende sociaal zijn
45 Wanneer ik niet sport, heb ik niets om mijzelf zeker over te voelen
46Wanneer ik niet sport, zal het niet mogelijk zijn te verkrijgen wat anderen hebben
47Wanneer ik niet sport, zullen anderen slecht over mij denken
48 Wanneer ik niet sport, zal ik van anderen kritiek krijgen
Fysisch beeld (normatieve overtuigingen)
49 Wanneer ik niet sport, zal ik er slecht uitzien
50 Wanneer ik niet sport, zal ik overgewicht krijgen
51 Wanneer ik niet sport, zal ik seksueel onaantrekkelijk zijn
Mentaal en emotioneel functioneren (gedragsovertuigingen)
52 Wanneer ik niet sport, zal ik niet efficiënt kunnen werken
53Wanneer ik niet sport, zal ik niet naar behoren kunnen denken
54 Wanneer ik niet sport, zal ik niet efficiënt kunnen functioneren
55Wanneer ik niet sport, zal ik niet productief zijn
56Wanneer ik niet sport, zal ik mijn gevoelens niet onder controle houden
57Wanneer ik niet sport, zal ik in algemene zin minder gemotiveerd zijn
58 Wanneer ik niet sport, zal ik mijn agressie niet onder controle houden
Kwetsbaarheid voor ziekte en veroudering (gedragsovertuigingen)
59 Wanneer ik niet sport, zal ik vatbaar zijn voor ziekte
60Wanneer ik niet sport, zal ik snel oud worden
61 Wanneer ik niet sport, zullen mijn hersenen niet goed kunnen functioneren
Controleovertuigingen
Totaal mee eens. 2 Mee eens. 3 Redelijk mee eens. 4 Neutraal. 5 Redelijk mee oneens. 6 Mee oneens. 7 Totaal mee
oneens
62 Sporten is lastig omdat ik geen zin heb
63 Sporten is lastig omdat ik vaak te moe ben
64Sporten is lastig omdat ik vaak geen tijd heb
58
-Referenties-
Ajzen, I. & Madden, T. (1986). Prediction of goal-directed behavior: Attitudes, intentions, and perceived behavioral
control. Journal of Experimental Social Psychology, 22, 453–474.
Ajzen, I. & Driver, B. (1992). Application of the theory of planned behavior to leisure choice. Journal of Leisure Research,
24, 207–224.
Bamber D, Ian M Cockerill, Douglas Carroll (2000), “The pathological status of exercise dependence”, Br J Sports
Med;34:125-13 doi:10.1136/bjsm.34.2.125.
Barnet RC, Hyde JS (2001), “Women, men, work, and family. An expansionist theory.” Am Psychol. 2001 Oct;56(10):781-96.
Blue, C. (1995). The predictive capacity of the theory of reasoned action and theory of planned behavior in exercise
research: An integrated literature review. Research in Nursing and Health, 18, 105–121.
Bottenburg, van M (2006). “De tweede loopgolf. De groei en omvang van de loopsportmarkt en hoe de KNAU haar
marktaandeel verder kan vergroten”. WJH Mulier Instituut ’s-Hertogenbosch.
Bouchard, C., Shephard, R. J., Stephens, T., Sutton, J. R., and McPherson, B. D. (eds.) (1990) “Exercise, Fitness, and
Health”, Human Kinetics, Champaign, IL.
Broeke, AH (2010). “Professioneel sportmanagement vernieuwen. Praktijkgericht onderzoek naar het ontwikkelen van
innovatieve managementpraktijken in de sport”. Proefschrift Gedrags- en Maatschappijwetenschappen Rijksuniversiteit
Groningen.
Brownell, K.D. (1991). “Dieting and the search for the perfect body: Where physiology and culture collide.” Behavior
Therapy, 22, 1–12.
Cockerill I.M.; Megan E. Riddington (1996) “Exercise dependence and associated disorders: A review”, Counselling
Psychology Quarterly, Volume 9, Issue 2, pages 119 – 129
Conn V, Tripp-Reimer T, Maas M, (1993), “Older Women and Exercise: Theory of Planned Behavior Beliefs”, Public Health
Nursing Vol. 20 No. 2, pp. 153–163
Courneya, K. (1995). Understanding readiness for regular physical activity in older adults: An application of the theory of
planned behavior. Health Psychology, 14, 80–87.
Conboy, J. K. (1994). “The effects of exercise withdrawal on mood states in runners.” Journal of Sport Behavior, 17, 188–
203.
Davis C, Howard Brewer, and Dorothy Ratusny (1993), “Behavioral Frequency and Psychological Commitment:
Necessary Concepts in the Study of Excessive Exercising”, Journal of Behavioral Medicine, VoL 16, No. 6
Dishman, R.K. (Ed.) (1988) Exercise Adherence: Its Impact on Public Health (Champaign, IL, Human Kinetics).
59
Dishman, R. K. (1990). Determinants of participation in physical activity. In Bouchard, C., Shephard, R. J., Stephens, T.,
Sutton, J. R., and McPherson, B. D. (eds.), Exercise, Fitness, and Health, Human Kinetics, Champaign, IL, pp. 75-101.
Field, A (2009) “Discovering Statistics Using SPSS”, Sage Publications Ltd, 3rd revised edition, 821.
Gemeente Utrecht peiling 2008. Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen (NISB)
Glasser, W. (1976). “Positive addiction.” New York: Harper & Row.
Godin, G., and Shephard, R. J. (1983). Physical fitness promotion programs: Effectiveness in modifying exercise behavior.
Can. J. Appl. Sport Sci. 8: 104-113.
Godin G, Valois P, Lepage L (1993), “The Pattern of Influence of Perceived Behavioral Control upon Exercising Behavior:
An Application of Ajzen's Theory of Planned Behavior”, Journal of Behavioral Medicine, Vol. 16, No. 1
Haagsche Courant, 20 december 2003. Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen (NISB)
Hausenblas HA, Downs DS (2002) “How Much is Too Much? The Development and Validation of the Exercise
Dependence Scale”, Psychology & Health, 17: 4, 387 — 404.
Hines MT, Schott HC, Bayly WM, Leroux AJ (1996), “Exercise and Immunity: a review with emphasis on the horse”.
Journal of Veterinary Internal Mdicine, Vol 10, No 5, pp 280-289.
Kerner, M. S., Grossman, A. H., & Kurrant, A. (2001). The theory of planned behavior as related to intention to exercise
and exercise behavior. Perceptual and Motor Skills, 92(3), 721–731.
Keski-Rahkonen A (2001), “Exercise Dependence – a Myth or a Real Issue? European Eating Disorders Reviw, 9, 279-
283.
Loumidis, K.S. and Wells, A. (1998). “Assessment of beliefs in exercise dependence. The development and preliminary
validation of the Exercise Beliefs Questionnaire”, Personality and Individual Differences, 25, 553–567
Morris, M., Steinberg H., Sykes E.A., and Salmon P., (1990) “Effects of temporary withdrawal from regular running”.
Journal of Ps~chosomorrc Research, Vol. 34. No. 5, pp. 493-500, 1990.
Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen (NISB).
Ogden, J., Veale, D. and Summers, Z. (1997). “The development and validation of the Exercise Dependence
Questionnaire”. Addiction Research, 5, 343–356.
Ree, J.M., Wied D (1979). “Endorfinen en hun betekenis voor de psychopathologie”, Pharmacy World & Science , Volume
1, Number 1, 221-230
Roberts, G.C., Treasure, D. and Kavussanu, M. (1997). “Motivation in physical activity contexts: an achievement goal
perspective”. In: Maehr, M.L. and Pintrich, P.R. (Eds.), Advances in Motivation and
Achievement, Vol. 10, pp. 413–447. JAI Press, Greenvich, CT.
60
Rodin, J., Silberstein, L. R. & Streigel-Moore. R. H. (1985). Women and weight: A normative discontent. In Sonderegger, T.
B. (Ed.), Nebraska symposium on moticufion: Psychology and gender (Vol. 32, pp. 267-307). Lincoln: University of
Nebraska Press.
Rowland, L., Dickinson, E., Newman, P., Ford, D., & Ebrahim, S. (1994). Look after your heart programme: Impact on
health status, exercise knowledge, attitudes, and behavior of retired women in England. Journal of Epidemiology and
Community Health, 48, 123–128.
Schumann A, Claudio N, Rossi J, Jordan P, Norman G, Garber C, Riebe D, Benisovich S (2002), “Construct Validity of the
Stages of Change of Exercise Adoption for Different Intensities of Physical Activity in Four Samples of Differing Age
Groups.”, American Journal of Health Promotion, v16 n5 p280-87 May-Jun 2002.
Slay HA, Hayaki J, Napolitano MA, Brownell KD (1998), “Motivations for running and eating attitudes in obligatory
versus nonobligatory runners”. International Journal of Eating Disorders, Volume 23, Issue 3, pages 267-275
Szabo, A. (1995). “The impact of exercise deprivation on well-being of habitual exercisers.” The Australian Journal of
Science and Medicine in Sport, 27, 68-75.
Theodorakis, Y. (1994). Planned behavior, attitude strength, role identity, and the prediction of exercise behavior. Sport
Psychologist, 8, 149–165.
United States Department of Health and Human Services (1996). “Physical activity and health: A report of the Surgeon
General.” U.S. Department of Health and Human Services, Centers for Disease Control and Prevention, National Center
for Chronic Disease Prevention and Health Promotion, Atlanta.
United States Department of Health and Human Services (2000). “Healthy People 2010” (Conference Edition, in Two
Volumes). Washington, DC: January 2000.
Wankel, L., & Mummery, W. (1993). Using national survey data incorporating the theory of planned behavior:
Implications for social marketing strategies in physical activity. Special Issue: The application of social psychological
theories to health and exercise. Journal of Applied Sport Psychology, 5, 158–177.
Wolf, E. M., & Akamatsu, T. J. (1994). Exercise involvement and eating-disordered characteristics in college students.
Eating Disorders, 2(4), 308–318.
Yates, A., Shisslak, C., Crago, M. & Allender, J. (1994) Overcommitment to sport: is there a relationship to the eating
disorders? Clinical Journal of Sport Medicine, 4, pp. 39-46.
Young LJ (2009). "The neuroendocrinology of the social brain". Front Neuroendocrinol 30 (4): 425–8.
Zmijewski C, Matthew O. Howard (2003), “Exercise dependence and attitudes toward eating among young adults”,
Eating Behaviors 4, 181–195