VermogensverhoudingeninNederland - dbnl · 2016. 3. 7. · 9 Voorwoord...

522
Vermogensverhoudingen in Nederland Ontwikkelingen sinds de negentiende eeuw Nico Wilterdink bron Nico Wilterdink, Vermogensverhoudingen in Nederland. Ontwikkelingen sinds de negentiende eeuw. De Arbeiderspers, Amsterdam 1984. Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/wilt001verm01_01/colofon.htm © 2008 dbnl / Nico Wilterdink

Transcript of VermogensverhoudingeninNederland - dbnl · 2016. 3. 7. · 9 Voorwoord...

  • Vermogensverhoudingen in Nederland

    Ontwikkelingen sinds de negentiende eeuw

    Nico Wilterdink

    bronNico Wilterdink, Vermogensverhoudingen in Nederland. Ontwikkelingen sinds de negentiende

    eeuw. De Arbeiderspers, Amsterdam 1984.

    Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/wilt001verm01_01/colofon.htm

    © 2008 dbnl / Nico Wilterdink

  • 9

    Voorwoord

    Vermogensverhoudingen vormen voor een socioloog een nogal buitenissigonderwerp. Van huis uit weet hij er weinig van, en zeker wanneer hij eenveelomvattende benadering voorstaat, moet hij bij diverse specialisten te rade gaan- economen, juristen, fiscalisten, historici, statistici.Toch heeft deze studie een duidelijk sociologisch karakter, en dat is onder meer

    te danken aan mijn promotor Joop Goudsblom. De invloed die hij in de loop vanjaren op mij heeft uitgeoefend is op tal van plaatsen aanwijsbaar. Wat dit proefschriftbetreft, dank ik hem vooral voor het vertrouwen dat hij van het begin tot het eindein deze onderneming heeft gesteld en voor de zorgvuldigheid waarmee hij al mijnstukken van commentaar en voorstellen voor verbetering heeft voorzien.Door toedoen van Victor Halberstadt, mijn tweede promotor, verruimde zich in

    korte tijd mijn kennis op economisch gebied. Zeer erkentelijk ben ik hem voor zijnonderzoekswenken, literatuursuggesties en kritische kanttekeningen, die onmisbareingrediënten vormden voor het eindresultaat.Bij mijn verkenningen op dit gebied ben ik, zoals gezegd, van diverse

    niet-sociologische deskundigen - naast professor Halberstadt - afhankelijk geweest.In uitvoerige gesprekken profiteerde ik van de fiscaal-juridische kennis enpraktijkervaring van prof. mr. H.J. Hofstra, prof. mr. A. Nooteboom en prof. mr. dr.F.H.M. Grapperhaus. Ook Flip de Kam en prof. dr. A. Heertje deden mij enkelebruikbare suggesties aan de hand. Prof. dr. J.H. van Stuyvenberg gaf advies alseconomisch-historicus en voorzag twee hoofdstukken van commentaar. Han Baaylegde mij het een en ander uit over pensioen-BV's en vergelijkbare regelingen. Heelbehulpzaam was ook Paul van Batenburg door berekeningswijzen na te trekken enop de valreep nog een paar literatuurtips te geven.

    Nico Wilterdink, Vermogensverhoudingen in Nederland

  • 10

    Bijzondere dank komt Rob Potharst en Han Gieske toe. De eerste ontwikkeldewiskundige formules waarmee ik aan de slag kon, de tweede gaf waar dat nodigwas juridische adviezen. Niet alleen boden beiden mij ruime hulp op grond van hunspecifieke deskundigheid, ook wisten ze mij telkens weer te motiveren door hunnieuwsgierigheid naar de voortgang van mijn werk.Belangrijk was de medewerking die ik van verschillende instanties verkreeg. Het

    Centraal Bureau voor de Statistiek (met name: drs. C.J. den Dulk en drs. P.J.J.Meuwissen) gaf mij informatie over de opstelling van vermogensstatistieken enstuurde me statistisch materiaal. De meeste cijfers vond ik echter, met hulp van dedaar aanwezige medewerkers, in de bibliotheek van het Bureau voor de Statistiekvan de gemeente Amsterdam. Het Technisch Centrum van de Faculteit der SocialeWetenschappen van de Universiteit van Amsterdam, met name in de persoon vanJ.H. Mowitz, ben ik dank verschuldigd voor de verzorging van hetcomputerprogramma met behulp waarvan de nodige berekeningen konden wordenuitgevoerd.Van collega-sociologen heb ik op verschillende manieren hulp en steun

    ondervonden, variërend van informele gesprekken over gemeenschappelijkeonderzoeksproblemen tot detaillistisch commentaar op geschreven stukken. Daarvoordank ik Kees Bruin, Nil Disco, Bart van Heerikhuizen, Paul Kapteyn, Michel Korzec,Dick Pels, Kees Schmidt, Bert Schijf, Ruud Stokvis en Eddy Szirmai. Met NorbertElias had ik een vruchtbaar gesprek over mijn onderzoek. Erik Verkade, Johannesvan der Weiden en Herman Vuijsje wezen mij de weg naar literatuur over specifiekeonderwerpen. Nelleke van Eerde-Kooy verzamelde en verwerkte gegevens overhoogst aangeslagenen, waar ik gebruik van kon maken.Ali de Regt tenslotte dank ik niet in de eerste plaats als collega, maar om

    verschillende andere redenen. Vooral haar heroïsche steun in de laatste maandvóór de voltooiing van het manuscript zal mij nog lang heugen.

    Amsterdam, oktober 1983Nico Wilterdink

    Nico Wilterdink, Vermogensverhoudingen in Nederland

  • 11

    I Inleiding

    Rijk en arm, bezitters en bezitlozen, haves en have-nots, - al deze termen zijnbekende aanduidingen van maatschappelijke ongelijkheid en tegenstellingen.Ongelijkheid in bezit is van oudsher beschouwd als belangrijk onderdeel, zo niethet centrale onderdeel, zo niet het fundament van maatschappelijke ongelijkheid inhet algemeen. Met woorden als ‘rijken en armen’, ‘bezitters en niet-bezitters’ wordtdan ook meestal meer bedoeld dan verschillen in bezit alleen: ze roepen een helewereld op van verschillen in macht, aanzien en levenswijze, van uiteenlopendesociale milieus, van belangenconflicten en sociale spanningen.1.Bij de grote betekenis die aan bezitsongelijkheid wordt toegekend - zoals tot uiting

    komt in talloze theoretische beschouwingen, ideologische verhandelingen en politiekepamfletten - is het opmerkelijk hoe schaars het empirisch onderzoek op dit terreinis en hoe weinig we er eigenlijk van weten. Hoe groot is de concentratie van bezit?In welke richting en in welke mate is deze veranderd? Wie zijn ‘de rijken’, hoe zijnze aan hun vermogen gekomen en wat doen ze ermee? Op al dit soort vragen zijnzelden meer dan speculatieve en impressionistische antwoorden gegeven.Dit laatste geldt wel bijzonder sterk voor Nederland. Hoewel elders - met name

    in Angelsaksische landen - grondige statistische studies zijn verricht naar deongelijkheid van vermogens2. en ook onderzoeken uitgevoerd naar de samenstellingvan vermogende elitegroeperingen,3. heeft in Nederland iets dergelijks nietplaatsgevonden. Niet alleen de geringe wetenschappelijke belangstelling voorbezitsverhoudingen, ook het ontbreken of niet toegankelijk zijn van veel relevantegegevens is hier debet aan. Zo zijn weliswaar sinds de invoering van devermogensbelasting in 1893 regelmatig vermogensstatistieken gepubliceerd, maardeze zijn onvolledig, weinig

    Nico Wilterdink, Vermogensverhoudingen in Nederland

  • 12

    gedetailleerd en niet bijzonder betrouwbaar, terwijl de basisgegevens die meerinzicht zouden kunnen verschaffen met zware waarborgen van geheimhouding zijnomgeven.4.Deze ‘sluier van onwetendheid’ over een zo belangrijk maatschappelijk fenomeen

    als de bezitsverhoudingen is des te opmerkelijker als we bedenken hoe sterk dekwantitatieve informatie over de Nederlandse samenleving en in het bijzonder deNederlandse economie zich de laatste decennia heeft uitgebreid. De voornaamsteinstantie die deze informatie levert, het Centraal Bureau voor de Statistiek, isuitgegroeid tot een omvangrijk apparaat dat steeds meer cijfers over verschillendeaspecten van het sociale leven produceert. Over de persoonlijke vermogens heefthet de laatste twintig jaar echter steeds minder gepubliceerd. Terwijl de NationaleRekeningen met hun schattingen van het nationaal inkomen en onderdelen daarvansteeds uitvoeriger zijn geworden, ontbreekt voor de jaren na 1958 enige officiëleen openbare schatting van het nationaal vermogen.5. En terwijl de afgelopen vijftienjaar een stroom van publikaties over de inkomensverhoudingen is verschenen, iser over de vermogensverhoudingen vrijwel niets geschreven. De kennis over ditonderwerp is eerder kleiner dan groter geworden.Hoe is dit gebrek aan informatie, deze geheimzinnigheid over de verdeling van

    bezittingen te verklaren? Dat is op zichzelf een sociologisch interessante vraag. Wekunnen vermoeden dat er sterke weerstanden tegen grotere openheid op dit gebiedbestaan, weerstanden die te maken hebben met de morele associaties vanongepastheid en onrechtvaardigheid die ‘rijkdom’ in onze samenleving oproept. Insamenlevingen met een sterk gelijkheidsethos, zoals de Nederlandse van nu, heeftrijkdom iets illegitiems, iets waarop men vreest aangevallen te kunnen worden - enwaar men dus het liefst over zwijgt. Net als sexuele voorkeuren behoort rijkdomthans tot de sfeer van de privacy. Vergelijk hiermee samenlevingenmet een scherpe,standenachtige stratificatie, zoals de Nederlandse in de negentiende eeuw, waarinbezitters zich veel openlijker op hun rijkdom lieten voorstaan, waarin bijvoorbeeldde ‘hoogst aangeslagenen in 's Rijks directe belastingen’ ten be-

    Nico Wilterdink, Vermogensverhoudingen in Nederland

  • 13

    hoeve van het census-kiesrecht voor de Eerste Kamer jaarlijks met naam en toenaamen met een gespecificeerd overzicht van de door hen betaalde belastingen in deStaatscourant werden vermeld. Dat de geheimhouding rond persoonlijk bezit juistin Nederland thans zo buitengewoon groot is, zou, paradoxaal genoeg, te makenkunnen hebbenmet het feit dat de democratisering hier in sommige opzichten verderis voortgeschreden dan elders, dat met name het gelijkheidsideaal hier krachtigervan zich doet spreken. Bovendien wordt rijkdom in Nederland niet zo gauw alsbijvoorbeeld in de Verenigde Staten gezien als een teken van verdienste, eenbeloning voor eigen prestaties.6. We kunnen, met andere woorden, vermoeden datdoor de combinatie van een relatief sterk gelijkheidsideaal en een relatief zwakondernemerschapsideaal de mogelijkheden van een overtuigende legitimering vanrijkdom gering zijn. Tegelijk betekent het feit van de geheimhouding dat welgesteldenerin slagen zich in hoge mate aan kritiek op hun rijkdom te onttrekken. Degeheimhouding functioneert als een mechanisme dat verhindert dat ideologischekritiek op sociale verhoudingen wordt omgezet in morele kritiek op personen enmaatregelen worden genomen om de vermogensverdelingminder ongelijk te maken.Blijkbaar gaat de democratisering van onze samenleving niet zo ver dat ditmechanisme zelf effectief wordt aangevochten.Op dit punt is er enig verschil met inkomen. Hoewel inkomens eveneens tot de

    sfeer van de privacy worden gerekend en met waarborgen van geheimhouding zijnomkleed, is de informatie erover uitvoeriger dan die over vermogens, en de politiekebelangstelling ervoor veel groter. Steeds meer heeft de publieke aandacht - vanpolitici, wetenschapsmensen, journalisten - zich de afgelopen decennia verschovenvan bezit naar inkomen als centrale dimensie van materiële ongelijkheid.7. Daar iswel een inhoudelijke reden voor te geven: persoonlijke vermogens zijn minderbelangrijk geworden als bron van inkomen en basis van materiële zekerheid, terwijloverdrachtsinkomens - sociale verzekeringen en voorzieningen - veel meer gewichthebben gekregen.Een overtuigend argument om de vermogensongelijkheid

    Nico Wilterdink, Vermogensverhoudingen in Nederland

  • 14

    dan maar verder buiten beschouwing te laten is dit echter niet. Nog steeds hebbenvermogens immers belangrijke functies voor degenen die ze bezitten, niet alleenals bron van actueel en toekomstig inkomen en basis van materiële zekerheid, maarook als bron van koopkracht (wat men heeft heeft men niet te kopen, en men kanop vermogen interen) en van consumptief genot. Vermogensbezit vergroot deindividuele speelruimte, de keuzemogelijkheden (bijvoorbeeld de mogelijkheid omzich althans tijdelijk aan arbeidsverplichtingen te onttrekken), het kan de statusverhogen en het vormt een basis van macht. Vermogensbezit is overdraagbaar,met name op jongere leden van de eigen familie, en vormt daarmee een belangrijkelement in de overdracht van privileges van de ene op de andere generatie.Vermogensongelijkheid is zo een basis voor en exponent van de ongelijkheid vanmaatschappelijke kansen.8.De mate waarin vermogensongelijkheid in deze opzichten van belang is, en in

    het verleden van belang was, is overigens een vraag die nader empirisch onderzoekvereist. Een gedeelte van het volledige onderzoek dat hiervoor nodig zou zijn, ishier ondernomen. In deze studie stel ik mij tot doel een globale beschrijving ensociologische interpretatie van de ontwikkeling van de Nederlandsevermogensverhoudingen te geven, voorzover dit op basis van beschikbare gegevensmogelijk is. De schaarste en de gebrekkige betrouwbaarheid van de gegevensmaken dat mijn beschrijving leemtes zal vertonen die slechts met vermoedenskunnen worden ingevuld en dat mijn beweringen soms eenmin of meer hypothetischkarakter zullen hebben. Sommige bevindingen konden vrij direct uit het beschikbareempirische materiaal worden afgeleid, andere alleen met behulp van aanvechtbareadditionele assumpties. Iets dergelijks geldt voor de interpretaties van ruimerestrekking: sommige ervan waren empirisch goed te funderen, andere warenspeculatiever van aard.Een studie als deze vereist een hoge onzekerheidstolerantie. Men moet werken

    met schijnbaar exact materiaal dat naarmate men zich er meer in verdiept meer vanzijn exactheid verliest. Men moet genoegen nemen met storende leemtes in hetmateriaal. De sluier van onwetendheid waarvan hierboven

    Nico Wilterdink, Vermogensverhoudingen in Nederland

  • 15

    sprake was, kan dan ook slechts zeer ten dele worden weggetrokken. Waar datgenewat zich erachter bevindt aan het oog onttrokken blijft, zal aan de sluier zelf enigeaandacht worden besteed.

    Vormen vermogensverhoudingen überhaupt al een weinig belicht onderwerp,helemaal ongebruikelijk zijn ze als onderwerp voor een socioloog. De studies op ditgebied zijn bijna zonder uitzondering afkomstig van economen eneconomischhistorici.9. ‘Bezit’ is weliswaar een belangrijke categorie in de sociologievan sociale klassen, maar over de verdeling van bezittingen en de ontwikkelingdaarvan hebben sociologen zich vrijwel niet uitgelaten.Dat ik mij als socioloog toch aan dit onderwerp gewaagd heb, heeft te maken met

    mijn opvatting van de sociologie als algemene, betrekkelijk ongespecialiseerdemaatschappijwetenschap. In het streven een eigen gebied te reserveren en eenmodus vivendi te vinden met andere maatschappijwetenschappen is de sociologiezich vooral gaan richten op thema's die die andere wetenschappen, waaronder metname de economie, lieten liggen.10.Maar de pretentie van een brede, overkoepelendemaatschappijwetenschap heeft de sociologie nooit opgegeven. Een sociologie diemeer wil zijn dan een optelsom van specialismen moet haar bestaansrecht vindenin deze brede oriëntatie: in het uitgangspunt dat de opdeling van de maatschappijin verschillende sectoren (economie, politiek, cultuur, enzovoort) altijd ietskunstmatigs heeft, dat sociale processen in die sectoren zo moeilijk van elkaar afte grenzen zijn en zo nauwmet elkaar samenhangen dat ze zonder elkaar niet goedte begrijpen en te verklaren zijn.11. Voor een sociologie van bezitsverhoudingenbetekent dit dat deze bezien moeten worden in samenhang met andere dan strikt‘economische’ verhoudingen: klassenverhoudingen en statusverschillen,gezinsstructuren en demografische processen, staatsorganisatie enrechtsverhoudingen, politieke conflicten en politieke ideologieën.Deze brede oriëntatie is vooral geboden, en komt het best tot zijn recht, bij het

    beschouwen van ontwikkelingen op

    Nico Wilterdink, Vermogensverhoudingen in Nederland

  • 16

    langere termijn. Het gaat in deze studie om een dergelijkelangere-termijnontwikkeling, om hoofdlijnen in de ontwikkeling van devermogensverhoudingen in Nederland vanaf het midden van de vorige eeuw. Hetplaatsen van die ontwikkeling in het kader van bredere maatschappelijke processenheeft daarbij een tweeledig doel: enerzijds het verhelderen en zo veel mogelijkverklaren van de ontwikkeling in de vermogensverhoudingen; anderzijds het gevenvan meer inzicht in de maatschappelijke ontwikkeling waarvan deze deel uitmaakt.Bezitsverhoudingen vormen zo een vertrekpunt, een ingang ommeer licht te werpenop belangrijke transformaties in onze samenleving.

    Het ontwikkelingsperspectief waarvan ik mij in deze studie bedien, heeft alsuitgangspunt de simpele stelling dat samenlevingen altijd veranderen, dat hetderhalve onjuist is een stabiele begin- of eindfase aan te nemen. Geprobeerd wordtmaatschappelijke ontwikkelingen te verklaren door na te gaan welke regelmatighedenerin te onderkennen zijn en hoe verschillende deelveranderingen met elkaarsamenhangen.Een begrip dat ik daarbij centraal stel, is ‘interdependentie’. Samenlevingen zijn

    netwerken van interdependente, onderling van elkaar afhankelijke mensen. Meerof minder eenzijdige interdependentie of afhankelijkheid impliceert meer of mindereenzijdige macht - macht in ruime zin, niet alleen tot uiting komend in formelebeslissingen, maar in de meest uiteenlopendemanieren van min of meer dwingendebeïnvloeding. In deze zin zijn bezitsverhoudingen exponent van machts- annexafhankelijkheidsverhoudingen, of anders gezegd, uitdrukking van menselijkeinterdependenties.12.

    Gegeven het ontbreken van principiële cesuren naar ruimte en tijd, heeft deempirische afgrenzing van dit historischsociologische thema iets willekeurigs. Deafbakening in de tijd heeft onder meer een praktische reden: met de invoering vande vermogensbelasting in 1893 kwamen regelmatig landelijke vermogensstatistiekenter beschikking die steeds op ongeveer dezelfde soort gegevens betrekking haddenen daarmee een

    Nico Wilterdink, Vermogensverhoudingen in Nederland

  • 17

    vrij precieze vergelijking in de tijd mogelijk maken. Om het beeld van de ontwikkelingmeer historisch reliëf te geven, zal echter ook aandacht worden besteed aan de tijddie daaraan vooraf ging, de periode vanaf ongeveer het midden van de negentiendeeeuw. Om praktische redenen ook moesten de meest recente jaren grotendeelsbuiten beschouwing blijven: niet alleen omdat de meest relevante statistischegegevens jaren bij de actualiteit achterlopen, maar ook omdat de recentste gegevensover vermogens het minst betrouwbaar zijn. De beschouwde ontwikkeling loopt totongeveer halverwege de jaren zeventig; uitspraken over veranderingen daarna zijnvan meer incidentele aard.De beperking tot voornamelijk Nederland heeft eveneens voor de hand liggende

    redenen: Nederland is ‘onze’ nationale samenleving en daarmee voor ‘ons’ debelangrijkste; Nederlandse gegevens zijn (voorzover überhaupt openbaartoegankelijk) gemakkelijker beschikbaar dan buitenlandse; en over de Nederlandsebezitsverhoudingen is wel bij uitstek weinig bekend. Tegelijk is het de bedoelingvan deze studie om via de bestudering van de Nederlandse ontwikkelingen meerinzicht te krijgen in de ontwikkeling van bezitsverhoudingen in industriële enkapitalistische samenlevingen in het algemeen. De Nederlandse samenleving zaldus worden opgevat als één ‘geval’ van een industrieel-kapitalistische nationalesamenleving. In hoeverre dit geval exemplarisch mag heten, zal door vergelijkingmet andere nationale samenlevingen nader worden onderzocht.

    Bezitsverhoudingen zijn van oudsher brandpunt van politieke en ideologischetegenstellingen geweest, - denk aan de klassieke tegenstelling tussen liberalismeen socialisme, zoals op de meest kernachtige wijze tot uitdrukking gebracht in depolemische omschrijving van privé-eigendom als een ‘onschendbaar en heilig recht’tegenover Proudhons formule ‘eigendom is diefstal’. In de twintigste eeuw is dezetegenstelling onmiskenbaar verzwakt, althans binnen de nationale samenlevingenvan West-Europa en Noord-Amerika. Ten dele maakte zij plaats voor internationaletegenstellingen: tussen arme en rijke

    Nico Wilterdink, Vermogensverhoudingen in Nederland

  • 18

    landen, en tussen communistisch of socialistisch genoemde landen waarin eenvergaande ‘socialisatie van de produktiemiddelen’ is gerealiseerd, en kapitalistischelanden, waarin de produktiemiddelen ondanks de toegenomen staatsinvloedgrotendeels object van particulier eigendom zijn gebleven. Maar hoewel binnen ditlaatste type samenlevingen de ideologische tegenstellingen aan scherpte hebbeningeboet - op zichzelf een belangrijke en intrigerende ontwikkeling, die nog ter sprakezal komen -, zijn de politieke conflicten en controversen rond bezit en eigendomniet verdwenen. Wie de voornaamste beschikkingsmacht over produktiemiddelenmoet hebben, in welke mate de staat de speelruimte van eigenaren mag beperken,hoe de verdeling van bezittingen over collectiviteiten en individuen dient te zijn - depolitieke controversen over dergelijke vragen zijn nog altijd groot. Voor Nederlandkunnen als recente voorbeelden de conflicten over de vermogensaanwasdeling ende grondpolitiek worden genoemd. Vermogensongelijkheid is onderdeel van dedoor sommige politieke partijen als strijdpunt aan de orde gestelde maatschappelijkeongelijkheid, en alleen al hierom is het van belang een beeld te krijgen van deongelijkheid van de vermogens en de veranderingen daarin.Alles bijeen is de potentiële relevantie van deze historischsociologische studie

    naar de Nederlandse bezitsverhoudingen tweeërlei. In de eerste plaats gaat het omvragen van politiekideologische betekenis; beantwoording daarvan kan bijdragentot een meer rationele, empirisch beter gefundeerde vorming van politiekestandpunten. In de tweede plaats is het onderwerp van studie ook uitwetenschappelijk en in het bijzonder sociologisch oogpunt van belang.Bezitsverhoudingen vormen in de sociologie een sterk verwaarloosd terrein, endeze studie wil enigszins in deze leemte voorzien. Ook wil de studie een bijdragezijn tot de sociologie van klassenverhoudingen en sociale stratificatie.Klassenverhoudingen, zo zal ik proberen aannemelijk te maken, kunnen niet goedbegrepen worden zonder de bezitsverdeling daarbij te betrekken - niet alleen inabstracto, zoals zo vaak gebeurt, maar ook empirisch. En veranderingen in debezits- en klassenverhoudingen kunnen

    Nico Wilterdink, Vermogensverhoudingen in Nederland

  • 19

    het beste geanalyseerd worden door uit te gaan van de interdependenties, deonderlinge afhankelijkheden tussen mensen.

    Probleemstelling en overzicht van de inhoud. De probleemstelling kan als volgtworden geformuleerd:1. Welke hoofdlijnen zijn te onderkennen in de ontwikkeling van de Nederlandse

    vermogensverhoudingen vanaf het einde van de vorige eeuw tot het begin vande jaren zeventig van deze eeuw? Meer in het bijzonder: in welke richting enin welke mate is de verhouding tussen persoonlijke en collectieve vermogensveranderd, en in welke richting en in welke mate de verdeling van persoonlijkevermogens - beide bezien in samenhang met het lange-termijnproces vankapitaalsaccumulatie?

    2. Welke meer specifieke veranderingen in de verdeling van privé-vermogens,de samenstelling van deze vermogens en de sociale kenmerken van hunbezitters laten zich - voor Nederland in de genoemde periode - op basis vande beschikbare statistische gegevens beschrijven?

    3. In hoeverre hebben zich in andere westerse nationale samenlevingenovereenkomstige veranderingen voorgedaan?

    4. Welk licht werpen de beschreven veranderingen in de vermogensverhoudingenop veranderingen in de klassenverhoudingen?

    5. Hoe zijn de beschreven veranderingen in de vermogensverhoudingen endaarmee in verband te brengen veranderingen in de klassenverhoudingen teverklaren?

    De hoofdstukindeling sluit min of meer bij deze probleemstelling aan. Aan deeigenlijke behandeling van de probleemstelling gaat na deze inleiding (I) nog eenhoofdstuk (II) vooraf dat handelt over de begrippen bezit, eigendom en vermogenvanuit sociologisch perspectief; door middel van een theoretische analyse wordencentrale begrippen en uitgangspunten van deze studie verduidelijkt en problemenvan methodologische aard besproken (op deze laatste gaan de na het slothoofdstukvolgende appendices veel uitvoeriger in). Hoofdstuk III geeft een globale interpretatievan de Nederlandse bezitsverhoudingen en enkele veranderingen daarin in denegentiende eeuw, geplaatst in het kader van lange-termijnont-

    Nico Wilterdink, Vermogensverhoudingen in Nederland

  • 20

    wikkelingen. Dit hoofdstuk is te beschouwen als een historische inleiding op wat inde volgende hoofdstukken meer uitgewerkt en gepreciseerd aan de orde komt.Hoofdstuk IV gaat uitvoerig in op de eerste vraag van de probleemstelling; hetbehandelt - voorzover beschikbare gegevens hierover uitsluitsel kunnen geven -veranderingen in de ongelijkheid van privé-vermogens en in de verhouding tussenpersoonlijke en collectieve vermogens, bezien tegen de achtergrond van deontwikkeling van nationaal inkomen (produktiegroei, welvaartsstijging) en nationaalvermogen (kapitaalsaccumulatie). Vervolgens wordt in hoofdstuk V ingegaan op detweede vraag van de probleemstelling, - veranderingen in de samenstelling vanprivé-vermogens, in de verdeling van specifieke vermogensbestanddelen (zoalsgrond, huizen, aandelen), in de beroepspositie, de woonplaatsen en andere socialekenmerken van bezitters van grote privé-vermogens, in bezitsvererving en socialemobiliteit en in het verband tussen vermogensongelijkheid enstandsonderscheidingen. In antwoord op vraag 3 van de probleemstelling wordenin hoofdstuk VI de bevindingen voor Nederland vergeleken met die voor anderewesterse, industrieel-kapitalistische samenlevingen. Hoofdstuk VII tenslotte vat debelangrijkste bevindingen nog eens samen, interpreteert ze als aanwijzing voorveranderende klassenverhoudingen (vraag 4 van de probleemstelling) en probeerter een verklaring voor te geven (vraag 5 van de probleemstelling).

    Ook in eerdere hoofdstukken is aan de weergave van empirische gegevens steedsweer een sociologische interpretatie - vooral in termen van sociale stratificatie,machtsverhoudingen, klassenverhoudingen, statusverschillen - verbonden, en zijnook vragen naar de verklaring van gevonden samenhangen en veranderingen nietuit de weg gegaan. Beschrijving, interpretatie en verklaring zijn in de opzet van dezestudie, kortom, niet strikt gescheiden.

    Eindnoten:

    1. Dit besef van samenhang tussen bezitsongelijkheid en andere sociale verschillen is in desociologie en daarbuiten uitgedrukt in het begrip klasse (ook al vóór Marx; zie Williams 1976,pp. 51 e.v.). Niet alleen voor Marx, ook voor Weber 1922 zijn bezit en bezitloosheid ‘dieGrundkategorien aller Klassenlagen’ (p. 632).

    2. Om er alvast twee te noemen: Atkinson 1974 en Lampman 1962.3. Bekende sociologische elitestudies die een centrale betekenis toekennen aan kapitaalbezit zijn

    die van Mills 1956 en Domhoff 1967. Zeer uitvoerig zijn de werken van Lundberg 1937, 1968over de handel en wandel van Amerikaanse rijken.

    4. Dit gebrek aan kennis wordt van officiële zijde ook erkend. Zo stelde de Memorie van Antwoordop het wetsvoorstel tot wijziging van de vermogensbelasting (zitting 1979-'80) dat ‘er geen inzichtin de ontwikkeling van diverse bestanddelen van het vermogen bestaat’ (Kamerstuk 15905, nr.6, p. 2).

    5. De laatste publikatie van het CBS hierover is ‘Het Nationale Vermogen van Nederland 1948-1958’,Statistische en Econometrische Onderzoekingen, 1960, 3, pp. 101-118.

    6. Een ander verschil is dat in de VS veel meer een traditie van geïnstitueerd wantrouwen tegenpolitieke autoriteiten bestaat: deze worden in veel gevallen verplicht persoonlijke gegevens,waaronder hun privé-vermogen, openbaar te maken.

    7. Dit blijkt bijvoorbeeld al bij vergelijking van verschillende jaargangen van Economisch-StatistischeBerichten, spreekbuis in Nederland van invloedrijke wetenschapsmensen enbeleidsfunctionarissen op economisch gebied.

    8. Hier over nader in hoofdstuk II. Vermogen kan uiteraard ook functies hebben voor anderen dande bezitter, bijvoorbeeld in het scheppen van werkgelegenheid en het verhogen van de produktie.Voor de betekenis van de vermogens ongelijkheid is dit echter minder relevant.

    Nico Wilterdink, Vermogensverhoudingen in Nederland

  • 9. Zie voor voorbeelden noot 2 en diverse verwijzingen in hoofdstuk VI. Een vergelijkende studievan bezitsverhoudingen in verschillende landen is van Pryor 1973 (Property). Een van de weinigecontemporaine studies van vermogensverhoudingen van een niet-econoom is die van demarxistische historicus Kolko 1962.

    10. Vgl. Gouldner 1971, pp. 92 e.v.11. Vgl. Mills 1959.12. Deze programmatische uitspraken zijn geïnspireerd op de door Norbert Elias en anderen

    ontwikkelde figuratiesociologie. Zie met name Elias 1970 en Goudsblom 1974, 1977 (Sociology).Demogelijkheden van het toepassen van een figuratiesociologische benadering op economischeprocessen heb ik eerder in een paper behandeld (Wilterdink 1980 (Figurational Sociology)).

    Nico Wilterdink, Vermogensverhoudingen in Nederland

  • 21

    II Bezit, eigendom en vermogen

    I Bezit als sociologische categorie

    Bezit, eigendom, vermogen: aan deze begrippen hebben sociologen, in tegenstellingtot juristen, filosofen en economen, vrij weinig gedachten en woorden gewijd. Datjuristen zich er intensief mee bezig hebben gehouden, spreekt welhaast vanzelf:het gaat immers om begrippen die in formele rechtsstelsels een specifieke betekenishebben gekregen. Maar ook filosofen en economen hebben er grote belangstellingvoor getoond. In de politieke en sociale filosofie zijn de discussies over propertyrights nog niet verstomd.1. En in de economie heeft het denken in termen van bezitof eigendom nieuwe impulsen gekregen door het tamelijk recent ontwikkelde ‘propertyrights paradigm’.2.De betrekkelijke verwaarlozing van bezit en eigendom in de sociologische

    theorievorming - die men in verband kan brengen met de nadruk die Saint-Simonen Comte al legden op organisatie in plaats van de markt en privé-eigendom alsbasis van de industriële maatschappij,3. met de daarop volgende specialisering vande sociologie als wetenschap van het niet-economische en het niet-juridische4. enmet de relativering van bezit als fundament van sociale ongelijkheid in de polemiektegen het marxisme5. - neemt intussen niet weg dat zich toch een, wat men kannoemen, standaardsociologische opvatting van bezit en eigendom heeft ontwikkeld,die als gemeenschappelijke kern uit verschillende handboeken te halen valt.6.Volgensdeze opvatting verwijst bezit of eigendom (het onderscheid tussen beide komt nogter sprake) naar genormeerde sociale relaties voorzover deze betrekking hebbenop de beschikking over en het gebruik van schaarse goederen. Bezit is dus eenrelationeel begrip, slaat niet op goederen als zodanig en evenmin op vasteeigenschappen van individuen.

    Nico Wilterdink, Vermogensverhoudingen in Nederland

  • 22

    Bezitsrelaties zijn genormeerde, gereguleerde relaties. In iedere samenleving zijnomtrent de verwerving, het behoud, de overdracht en het gebruik van goederenregels ontwikkeld die ten aanzien van gegeven goederen voor sommigen rechteninhouden, voor anderen de verplichting om die rechten te respecteren. Bezit ofeigendom is volgens de standaardsociologische opvatting dan ook te omschrijvenals: de in een samenleving geïnstitueerde - sociaal erkende en gesanctioneerde -rechten met betrekking tot schaarse goederen. Deze rechten kunnen onder meerinhouden dat bepaalde mensen een goed op bepaalde manieren mogen gebruiken,dat ze de opbrengst ervan mogen ontvangen of dat ze de beschikking erover aananderen mogen overdragen. Al dergelijke rechten met betrekking tot een gegevengoed kunnen grotendeels aan één individu zijn toegekend, maar ook oververschillende individuen zijn verdeeld. Ze kunnen variëren van individueel totcollectief, van nauwkeurig schriftelijk vastgelegd tot nauwelijks in woorden uitgedrukt,van gesanctioneerd door de staatsmacht tot slechts geldend binnen een kleinebesloten groep. Bezitsrechten verschillen al naar gelang de aard van de samenlevingwaar ze deel van uitmaken. Maar ook binnen omvangrijke en gedifferentieerdesamenlevingen is de verscheidenheid van bezitsrechten groot.Deze sociologische zienswijze houdt kritiek in op de klassiek-liberale opvatting

    van eigendom als een natuurlijk recht van individuen. Bezits- of eigendomsrechtenzijn altijd sociale rechten in die zin, dat ‘de maatschappij’ bepaalt welkebezitsaanspraken als rechten worden erkend en gesanctioneerd. Voorzoverbezitsrechten aan een individu worden toegekend, is diens speelruimte steeds doormaatschappelijke normen begrensd: bezit of eigendom is in feite nooit een absoluutrecht, houdt geen volstrekt vrije beschikking in. Tenslotte is de klassiek-liberale,Lockeaanse opvatting van eigendom ook historisch onjuist: particuliere eigendomheeft zich niet als logisch verlengstuk van persoonlijke inspanningen ontwikkeld,maar als resultaat van een langdurig proces van sociale differentiatie.De standaardsociologische opvatting van bezit en eigendom

    Nico Wilterdink, Vermogensverhoudingen in Nederland

  • 23

    keert zich dus tegen de mythe van de natuurstaat waarin elk individu afzonderlijkdoor middel van eigen arbeid zijn eigen bezit vormde.7. Zo er van een eerste stadiumvan de mensheid zou kunnen worden gesproken, is een realistischer beeld dat vangroepen jagers en verzamelaars, in sterke onderlinge afhankelijkheid verenigd,waarin bezitsrechten eerder collectief dan individueel waren.Toch betekent de standaardsociologische opvatting niet een overname van die

    contrasterende mythe - de mythe van het oercommunisme.8. De verdeling vanbezitsrechten over individuen en groepen is zowel in primitieve als in modernesamenlevingen ingewikkelder dan in de dichotomie van ‘privé-bezit’ versus ‘collectiefbezit’ gevangen kan worden. Ook in primitieve samenlevingen variëren bezitsrechtenvan geldend voor één individu tot betrokken op de gemeenschap als geheel, metgradaties daartussen. Verschillende vormen van collectief bezit - van huishoudens,verwantengroepen, clans - bevinden zich tussen deze twee uitersten in.9. Encollectieve bezitsrechten sluiten niet uit dat binnen het kader daarvan de individueleleden van de collectiviteit op sterk verschillende gebruiksrechten aanspraak kunnenmaken.

    2 Bezit en macht

    De standaardsociologische opvatting van bezit en eigendom is ruimer dan degangbare juridische, maar heeft niettemin haar beperkingen. Dat blijkt als we eenantwoord proberen te geven op de vraag: waarop berusten bezitsrechten? Op dezezeer algemene vraag zijn door de eeuwen heen verschillende normatieve enmetafysische antwoorden gegeven; filosofen rechtvaardigden bepaalde bezitsregelsen bezitsaanspraken door ze te funderen op het natuurrecht, de Goddelijkeopenbaring, de oorsprong van het bezit of andere legitimeringsgronden.10.De vraag waarop bezitsrechten berusten, kan meer empirisch begrepen worden:

    hoe slagen mensen erin bezitsaanspraken als rechten sociaal erkend te krijgen?Sociologen hebben deze vraag zelden aan de orde gesteld, laat staan bevredigend

    Nico Wilterdink, Vermogensverhoudingen in Nederland

  • 24

    beantwoord. De standaardsociologische, meer in het bijzonder functionalistischeopvatting, waaraan onder andere de naam van Talcott Parsons is verbonden,suggereert echter het volgende antwoord.11. Bezitsrechten zijn gebaseerd op normendie tegemoetkomen aan functionele vereisten van de samenleving, vereisten vanintegratie en coördinatie. Zonder normatieve regulering van bezitsaanspraken zouover het gebruik van goederen voortdurend strijd ontbranden, zouden samenwerkingin de produktie, regelmatige handel en vreedzame verdeling van consumptiegoederenniet mogelijk zijn. De bezitsregels die in een samenleving gelden weerspiegelenfundamentele waarden waarover in het algemeen wijdverbreide consensus bestaat.Zo is het moderne westerse eigendomsrecht gegrondvest in de waarden vanindividualisme en rationalisme die kenmerkend zijn voor de samenlevingen waarindit recht tot ontwikkeling is gekomen.Deze opvatting roept onder meer de vraag op wat ‘functionele vereisten van de

    samenleving’ zijn en hoe die te bepalen zouden zijn. We kunnen deze nogalschimmige categorie vertalen in behoeften of belangen van onderling verbondenmensen. De veronderstelling dat mensen in het algemeen belang hebben bij hetafwenden van gewelddadige strijd om schaarse middelen, dat ze dit belangherkennen en dat daarin een motief gelegen is om bezitsregels te formuleren entot overeenstemming over de inhoud van die regels te komen, - die veronderstellingnu is zeker niet onrealistisch. Het formele recht en de rechtspraak die in omvangrijke,gedifferentieerde samenlevingen tot ontwikkeling zijn gekomen, zijn tot op zekerehoogte te beschouwen als methoden gericht op het voorkomen van gewelddadigeconflicten om schaarse goederen.Bezitsregels en de daarmee gelegitimeerde verdeling van bezitsrechten zijn echter

    zelden onaangevochten, en voorzover er consensus over bestaat, heeft die zichniet louter langs de weg van het redelijk overleg gevormd, noch als een deductievan algemeen aanvaarde waarden. De belangen bij gevestigde bezitsrechten engeïnstitueerde bezitsregels zijn - het spreekt welhaast vanzelf - niet voor iedereengelijk. Welke bezitsaanspraken als rechten gehonoreerd worden, welke regelsdaarbij

    Nico Wilterdink, Vermogensverhoudingen in Nederland

  • 25

    geldend worden geacht, is telkens weer voorwerp van strijd, en de uitslag daarvanis in hoge mate bepalend voor de verdeling van bezitsrechten en de aard en detoepassing van regels.De vraag waarop bezitsrechten berusten kunnen we proberen te beantwoorden

    door bezit te verbinden met macht. Bezitsrechten zijn te beschouwen alsgeïnstitueerde machtsclaims; de mate waarin bezitsaanspraken zich als rechtenkunnen doen gelden is van macht, van sanctioneringsmiddelen afhankelijk, - vande mogelijkheid om anderen dan de ‘bezitters’ van gegeven goederen daadwerkelijkvan het gebruik van die goederen uit te sluiten. Bezit is, zo bezien, een vorm vanmacht: de macht van een individu of collectiviteit om bepaalde vormen vanbeschikking over bepaalde goederen te monopoliseren en anderen daarvan uit tesluiten.12. Bezitsverhoudingen verwijzen, anders gezegd, naar machtsverhoudingenvoorzover deze betrekking hebben op de beschikking over schaarse goederen.Deze omschrijving van bezit is te combineren met de omschrijving in termen van

    rechten. Nader aangeduid is bezit genormeerdemacht: de macht om over bepaaldegoederen te beschikken en anderen daarvan uit te sluiten op een min of meervoorspelbare wijze die door de betrokkenen als normaal, als in overeenstemmingmet geldende regels wordt erkend.Demachtsbenadering van bezitsverhoudingen is in principe algemeen toepasbaar

    - ook egalitaire bezitsverhoudingen zijn als machtsverhoudingen op te vatten -, maaris vooral geboden bij de verklaring van bezitsongelijkheid in gestratificeerdesamenlevingen. De vraagwaarop bezitsrechten berusten, kan danworden toegespitstop de vraag: welke machtsmiddelen hebben zij die relatief veel bezitten terbeschikking om hun bezitsaanspraken kracht bij te zetten? Ter beantwoording vandeze vraag kunnen we twee onderscheiden vormen van macht noemen:1 Bezitsrechten worden tot op zekere hoogte met geweld afgedwongen. Geweldheeft in de loop van de geschiedenis een nauwelijks te overschatten rolgespeeld bij de vestiging van nieuwe bezitsrechten. Veroveraars werdenlandheren, de koningsmoordenaar werd de nieuwe oppereigenaar, kolonis-

    Nico Wilterdink, Vermogensverhoudingen in Nederland

  • 26

    ten werden ondernemers, revolutionairen werden beheerders vanproduktiemiddelen. Bezitsrechten weerspiegelden zo, in zekere mate, de uitslagvan gewelddadige strijd, bezegelden de hiërarchische status quo, waren demin of meer duurzaam geworden claims van de overwinnaars.13.Handhaving van gevestigde bezitsrechten geschiedt in iedere samenlevingmet behulp van reguliere geweldsuitoefening; anders gezegd, door uitoefeningvan politieke macht. Diefstal, roof, plundering worden bestraft, opstandenneergeslagen, externe bedreigingen met de wapenen gekeerd. In sommigegevallen ligt de bescherming van bezittingen met geweldsmiddelen direct inhanden van de bezitters zelf: feodale ridders zijn daarvan het bekendstevoorbeeld. In staatssamenlevingen met een geweldsmonopolie daarentegendoen bezitters - voorzover het gaat om formeel erkende, juridisch verankerderechten - een beroep op het geweld van de staat.14. Deze differentiatie tussenbezit (economischemacht) en geweld (politieke macht) kan tot een gespannenen ambivalente verhouding tussen ‘bezitters’ en ‘regeerders’ leiden: de eerstenhebben de staat nodig voor de bescherming van hun bezittingen, maar tegelijkis de staat daar ook een bedreiging voor.

    2. Bezitsrechten zijn tevens gebaseerd op wat men kan noemen normatievemacht: de mogelijkheid van een individu of groep ommet symbolischemiddelensuperioriteitsaanspraken en normatieve opvattingen bij een ruimere collectiviteiterkenning te doen vinden en tegen vergelijkbare aanspraken en opvattingenvan andere individuen of groepen weerstand te bieden. Bronnen van normatievemacht zijn groepscohesie, het volgen van relatief ‘geciviliseerde’gedragsstandaarden en de beschikking over bijzondere kennis.15.

    Waar bezitsaanspraken als rechten gevestigd zijn, hebben de ‘bezitters’ het gevoelhet recht aan hun zijde te hebben, en daarin weten ze zich gesteund doormede-bezitters met overeenkomstige belangen. Expliciete verbale legitimaties - bijvoorbeeld in de vorm van politieke of juridische verhandelingen - kunnen derechtmatigheid van bezit bekrachtigen. Maar ook krijgen bezitsrechten vaak eenvanzelfsprekend karakter in en door de daadwerkelijke uitoefening ervan; doorregelma-

    Nico Wilterdink, Vermogensverhoudingen in Nederland

  • 27

    tig gebruik van zijn bezittingen bevestigt de bezitter telkens het verschil tussenhemzelf en anderen; de bezittingen ‘horen’ bij hem, zijn onderdeel van zijn ‘extendedself’.16. (Men hoeft niet uit te gaan van een aangeboren bezitsdrang of bezitsinstinctom te constateren dat deze identificatie al bij kleine kinderen aanwezig is; in deomgang met volwassenen en met fysieke objecten leert het kind wat ‘van ons’ enmeer specifiek ‘van mij’ is, en deze ‘eigen’ objecten zijn medebepalend voor deeigen identiteit.17.) Een gebruikelijke reactie op aantasting of ontvreemding van bezitis er dan ook een van morele verontwaardiging.Deze reactie is vooral effectief omdat, en voorzover, de bezitter verbonden is met

    mede-bezitters die de rechtmatigheid van elkaars bezit bevestigen en elkaar bij debedreiging van hun rechten mobiliseren. Persoonlijke verontwaardiging over deaantasting van eigen bezit wordt dan geritualiseerde collectieve verontwaardigingover schendingen van bezitsnormen, die als schanddaden aan de kaak wordengesteld. De openbare terechtstellingen van dieven en rovers die tot ver in denegentiende eeuw in Nederland en elders plaatsvonden, waren, behalve vormenvan legitieme geweldstoepassing, collectieve rituelen gericht op de inscherping vande heersende bezitsnormen bij ‘het volk’, en dat waren in de eerste plaats degenendie weinig of niets bezaten.

    Zoals dit laatste voorbeeld illustreert, staan politieke en normatieve macht niet losvan elkaar. Wetsnormen worden door politieke macht, dit wil zeggen met behulpvan geweld gevestigd en bevestigd. Maar met dit might makes right is niet allesgezegd. Niet alleen is de effectiviteit van geweldsmacht mede afhankelijk van denormatieve legitimering ervan, ook worden binnen staatssamenlevingen depolitieke-machtskansen van groepen en individuen in hogemate door hun normatievemacht bepaald.Bezit is gebaseerd op maar wordt niet volledig bepaald door politieke en

    normatieve macht; verschillen in bezit hoeven niet volledig met machtsverschillenin deze beide opzichten te corresponderen. Door voortbrenging en ruil van goederen

    Nico Wilterdink, Vermogensverhoudingen in Nederland

  • 28

    kunnen individuen en groepen hun bezit uitbreiden zonder dat vergroting van politiekeen normatieve macht daar noodzakelijkerwijs aan vooraf is gegaan. Deze relatieveautonomie van bezitskansen neemt toe bij intensivering van handel, uitbreiding vanmarkten en frequenter gebruik van die goederen die als algemeen ruilmiddel dienstdoen: geld.Bezit is op zijn beurt een basis van normatieve en politieke macht. Mensen die,

    op welke wijze ook, relatief veel bezittingen hebben verworven, versterken hunnormatieve macht door met goederen te imponeren, door gunsten te verlenen endaarmee respect af te dwingen, door communicatiemiddelen te beheersen, dooreen als ‘hoger’ beschouwde levensstijl te cultiveren. Hoe sterker de leden van eente onderscheiden ‘klasse’ van bezitters zich daarbij aaneensluiten tot een solidaire‘stand’, des te groter hun normatieve-machtskansen.18.Het verband tussen bezit en politieke macht is het meest direct in gevallen waarin

    wapenbezit door een heersersgroep gemonopoliseerd wordt. Dit is bijvoorbeeldkenmerkend voor gedecentraliseerde feodale samenlevingen waarin wapenbezit,grondbezit en heerschappij over de bewoners van het grondgebied onverbrekelijkmet elkaar verbonden zijn; aan de ene kant is beschikking over geweldsmiddelenhier een voorwaarde voor grondbezit annex heerschappij, aan de andere kant isgrondbezit een voorwaarde voor de beschikking over voldoende geweldsmiddelen.In samenlevingen waarin ‘politiek’ en ‘economie’, staat en markt meer van elkaargedifferentieerd zijn, kunnen gefortuneerden proberen zich met behulp van geld engoederen toegang tot de staatsmacht te verwerven - door bijvoorbeeld het kopenvan ambten, het omkopen van functionarissen, het vestigen van een gevolg via hetverlenen van gunsten. Ook kunnen ze indirect politieke macht uitoefenen doorbijvoorbeeld politici materieel te begunstigen of te dreigenmet economische sancties.In sommige nationale samenlevingen zijn bezit en politieke macht zodanig metelkaar verweven dat de voornaamste weg voor ‘nieuwe rijken’ om politieke machtte verwerven hier het toetreden tot een ‘establishment’ is, waarin rijkdom, normatieveen politieke macht verenigd zijn.

    Nico Wilterdink, Vermogensverhoudingen in Nederland

  • 29

    Bezit, politieke macht en normatieve macht vormen zo met elkaar een driehoekwaarvan elke zijde de andere ondersteunt en er op zijn beurt van afhankelijk is.19.De mate waarin deze drie vormen van macht van elkaar gedifferentieerd zijn en dewijze waarop ze met elkaar verbonden zijn variëren per samenleving en historischeperiode, en deze variërende en veranderende relatie is bepalend voor de aard vande bezitsverhoudingen.

    3 Bezit en eigendom

    Met de omschrijving van bezit als geïnstitueerde rechten of genormeerdemachtsaanspraken met betrekking tot schaarse goederen zijn niet alleterminologische problemen opgelost. Eén kwestie betreft de afbakening van‘goederen’: behoren niet-tastbare objecten er ook toe? Goederen zijn, zou menkunnen zeggen, alles wat in een gegeven samenleving object van bezitsrechten is.Deze omschrijving is weliswaar tautologisch ten opzichte van die van bezit, maardaarmee nog niet zinledig. Onstoffelijke objecten zijn volgens deze omschrijving‘goederen’ voorzover ze overeenkomstig stoffelijke zaken als bezitsobjectenbehandeld worden: bijvoorbeeld namen, gezangen en magische spreuken insommige primitieve samenlevingen, geldvorderingen, octrooien, merknamen enauteursrechten in moderne samenlevingen. Ook dieren (vee, huisdieren) kunnenobject van bezitsrechten, dus ‘goederen’ zijn, en zelfs mensen (slaven) worden insommige samenlevingen als zodanig behandeld.In moderne samenlevingenmet een formeel rechtsstelsel en een intensief handels-

    en geldverkeer zijn ‘goederen’ voorwerp van telkens veranderende en nooitonomstreden juridische definities. Een vrij duidelijk afbakeningscriterium, dat minof meer aansluit bij rechtsregels en rechtspraktijk, is in deze samenlevingen gelegenin de overdraagbaarheid tegen geld: ‘goederen’ zijn volgens dit criterium al dieobjecten die in principe tegen geld zijn over te dragen, met andere woorden gekochten verkocht kunnen worden.20. Uiteraard behoort hier

    Nico Wilterdink, Vermogensverhoudingen in Nederland

  • 30

    lang niet alles toe wat voor mensen waarde heeft: politieke rechten bijvoorbeeld -in onze samenleving - niet, evenmin als bureaucratische positie, titels, intelligentie,schoonheid, populariteit, diploma's en beroepsbekwaamheden.21. Hoewel deaangeleerde bekwaamheden die human capital worden genoemdmedemet behulpvan geld verworven kunnen worden en vervolgens geld kunnen opleveren, zijn zeniet tegen geld overdraagbaar en als zodanig geen objecten van bezit (men kan debekwaamheden niet direct voor geld kopen, men raakt ze niet kwijt als men eropgebaseerde prestaties tegen geld aanbiedt).Een andere terminologische kwestie betreft het onderscheid tussen bezit en

    eigendom. Elk van beide begrippen heeft verschillende, met elkaar verbondenbetekenissen, zowel binnen het juridische spraakgebruik als in de dagelijkseomgangstaal, en vooral eigendom is een begrip dat door zijn centrale plaats inwesterse rechtsstelsels en tevens door zijn vage en rekbare betekenis tot tallozejuridische en politieke beschouwingen aanleiding heeft gegeven.22. Als algemene,overkoepelende term ter aanduiding van de uiteenlopendemanieren waaropmensenzich in het gebruik van schaarse goederen tot elkaar verhouden, wordt hier aan‘bezit’ de voorkeur gegeven boven ‘eigendom’ Bezwaar tegen die laatste term isdat hij een specifieke juridische inhoud en ideologische lading heeft gekregen endaarin gebonden is aan een specifiek type samenlevingen. Waar eigendom in meeralgemene zin wordt gebruikt, is het moeilijk van deze bijzondere betekenissen teabstraheren: juridische noties van westers, liberaal, burgerlijk stempel worden danal te gemakkelijk geprojecteerd op samenlevingsverbanden waarop ze niettoepasbaar zijn. ‘Bezit’ is een neutralere term, daarmee algemener toepasbaar, ensluit bovendien beter aan bij de hier bepleite machtsbenadering.

    Eigendom kan nu worden opgevat als een specifieke vorm van bezit: een die in delate Middeleeuwen vanWest-Europa opkwam, in nauwe verbintenis met de stedelijkeburgerij, en die in de achttiende en negentiende eeuw in de westerse staten als debezitsvorm bij uitstek gevestigd werd.23. Deze institue-

    Nico Wilterdink, Vermogensverhoudingen in Nederland

  • 31

    ring van de eigendom kan men in verband brengen met drie, onderling nauwsamenhangende ontwikkelingen: de intensivering van de handel, de vorming vannationale staten en de toenemendemacht van de stedelijke commerciële bourgeoisie.Met de intensivering van de handel nam de behoefte toe aan nauwkeurige regelsdie behulpzaam zouden zijn bij het oplossen van geschillen en die tegelijk flexibeleaanwending van goederen (met name vrije overdracht ervan) mogelijk zoudenmaken. Geweldsmonopolisering op achtereenvolgens stedelijke, regionale ennationale niveausmaakte formalisering en uniformering van rechtsregels over groteregebieden mogelijk en, met behulp daarvan, effectievere bescherming vanprivé-bezittingen. Onder druk van de stedelijke commerciële bourgeoisie werdeigendom aan de ene kant scherper onderscheiden van politiek gezag en werd hetaan de andere kant steeds meer tot natuurlijk en onschendbaar recht verklaard,een ‘droit inviolable et sacré’ dat ook door vorsten en overheden niet mocht wordenaangetast.De belangrijkste kenmerken van de notie van ‘eigendom’ zijn hiermee al enigszins

    aangegeven: vrije beschikking en overdraagbaarheid, fundering in nauwkeurigomschreven rechtsregels, bescherming door overheden, ‘onschendbaarheid’. Heteigendomsrecht waarin deze opvattingen waren neergelegd ontwikkelde zich viawetgeving, rechtspraak en geschriften van rechtsgeleerden, die wetgeving enrechtspraak becommentarieerden en deze weer verder beïnvloedden. In dezegeschriften, die voor een belangrijk deel teruggrepen op Romeinse wetteksten,kreeg het Romeinse dominium - dat oorspronkelijk verwees naar de macht van de‘pater familias’ over zijn huis, inclusief zijn vrouw, kinderen en slaven - een nieuwebetekenis: het werd duidelijker aan afzonderlijke individuen toegekend en scherperafgebakend van politiek gezag. In een bekende formulering uit de eerste helft vande veertiende eeuw was dominium, oftewel eigendom, het ‘recht om over eenstoffelijke zaak volledig te beschikken, tenzij dit door de wet verboden wordt’.24.Omschrijvingen als deze zijn, in aangescherpte vorm, in latere wetboeken terug

    te vinden. Na de Franse Revolutie werd

    Nico Wilterdink, Vermogensverhoudingen in Nederland

  • 32

    een verder geformaliseerd eigendomsbegrip centraal uitgangspunt in de burgerlijkewetboeken van de meeste nationale staten van het Europese continent. Deomschrijving van de Franse Code Civil uit 1804 stond hierbij in veel gevallen - ondermeer voor het Nederlandse Burgerlijk Wetboek van 1838 - model: ‘La propriété estle droit de jouir et disposer des choses de la manière la plus absolue, pourvu qu'onn'en fasse pas un usage prohibé par les lois ou par les règlements.’25. Dergelijkeformuleringen zijn soms tot op heden letterlijk gehandhaafd, soms wat afgezwakt,terwijl er soms ook een solidaristische formule, die de ‘verantwoordelijkheid’ van deeigenaar voor zijn eigendom naar voren haalt, aan is toegevoegd.26.Ietwat anders verliep de ontwikkeling in Angelsaksische landen. In Engeland werd

    wat men de (burgerlijke) eigendomsinstitutie kan noemen - rechten over goederengedefinieerd als exclusief, vrij overdraagbaar en onaantastbaar - eerder en stevigergevestigd dan in Frankrijk; hierdoor kon zij gemakkelijker gelegitimeerd worden dooreen beroep op de traditie van de common law en hoefde zij niet zo nauwkeurig insystematische wetboeken te worden vastgelegd. Property bleef, ook in de VerenigdeStaten, een nogal vaag begrip, verwijzend naar uiteenlopende particuliere rechten.Juist daardoor kon het uitstekend dienst doen als kernbegrip ter aanduiding vanfundamentele burgerrechten in het algemeen. Van de liberale ideologie vanindividuele grondrechten en een autonome ‘civil society’ vormt het begrip ‘property’in Angelsaksische landen een centraal element.27.

    De belangrijkste kenmerken van de notie van eigendom als specifieke bezitsvorm- in het bijzonder zoals geformaliseerd in de wetboeken van Europese staten in denegentiende eeuw - laten zich als volgt samenvatten:

    - Differentiatie van politieke macht. Eigendom vooronderstelt eengeweldsmonopolie. De eigenaar beschikt niet zelf over de geweldsmiddelenom zijn bezit te beschermen, maar doet hiertoe een beroep op de staatsmacht.Eigendom geeft - anders dan adellijke privileges - op zichzelf nog geen politiekebevoegdheden;

    Nico Wilterdink, Vermogensverhoudingen in Nederland

  • 33

    - Vastlegging in formeel recht. Eigendom wordt gelegitimeerd door wetten,uitgevaardigd en afgedwongen door de overheid. Onder verwijzing naar dezewetten wordt in gevallen van conflict uitgemaakt wie de rechtmatige eigenaaris;

    - Bescherming tegen politieke macht. De eigenaar wordt in principe niet alleenbeschermd dóór de staat, maar ook tégen de staat, voorzover deze zijn ingrijpenniet door wetten kan rechtvaardigen. De opkomst van de moderne eigendomis onlosmakelijk verbonden met de ontwikkeling van de ‘rechtsstaat’ naarliberale opvatting, juridisch uitgedrukt in het onderscheid tussen ‘publiek recht’en ‘privaatrecht’;

    - Vrije beschikking. Eigendom houdt het recht in om, zoals het NederlandseBurgerlijk Wetboek van 1838 (art. 625) het uitdrukt, van een zaak ‘het vrij genotte hebben en daarover op de volstrektste wijze te beschikken’, voorzover ditniet strijdig is met andere wetten en verordeningen en rechten van anderen erniet door worden aangetast. Dit kenmerk wordt ook wel omschreven als het‘abstracte’ of het ‘absolute’ karakter van eigendom: ‘abstract’, omdat heteigendomsbegrip geen specificatie geeft van de wijze waarop de eigenaar zijneigendom gebruikt; ‘absoluut’, omdat aan de speelruimte van de eigenaar nietbij voorbaat grenzen zijn gesteld;

    - Exclusiviteit. Een zaak kent, strikt genomen, nooit meer dan één eigenaar,hetzij een individu, hetzij een als eenheid opgevatte collectiviteit.28. Waaranderen dan de eigenaar rechten op een zaak doen gelden, worden deze alsondergeschikt aan die van de eigenaar beschouwd;

    - Alomvattendheid. Waar het eigendomsrecht officieel gevestigd is, zijn in principevrijwel alle goederen (of althans stoffelijke goederen) waaraan economische,in geld uit te drukken waarde wordt toegekend, voorwerp van eigendom. Nietalleen individuele personen en particuliere organisaties, ook overheden kunneneigenaren zijn;29.

    - Overdraagbaarheid. Dit kenmerk is door dat van ‘vrije beschikking’ algeïmpliceerd, maar belangrijk genoeg om afzonderlijk te vermelden. Het rechtvan vrije overdracht - weliswaar enigermate beperkt door onder meererfenisregels - is

    Nico Wilterdink, Vermogensverhoudingen in Nederland

  • 34

    een van de meest typerende kenmerken van eigendom in vergelijking metandere vormen van bezit.

    Deze kenmerken van eigendom zijn in westerse staten ook nu nog grotendeels vankracht. Wel hebben de eigendomsverhoudingen sinds de vorige eeuw belangrijkeveranderingen ondergaan, die in nieuwe juridische formuleringen en rechtspraakhun neerslag hebben gevonden. Steeds meer hebben nationale overheden gebruikgemaakt van de clausule die het eigendomsprincipe van vrije beschikking altijd albeperkte: door de invoering van wetten die de bevoegdheden van de overheid tenopzichte van particuliere eigenaren uitbreidden, door de uitbouw van de bezitsrechtenvan niet-eigenaren (werknemers, managers, huurders, pachters) en door deaccentverschuiving in de rechtspraak ten gunste van andere belangen dan die vaneigenaren. Rechtshistorici spreken dan ook van een ‘vermaatschappelijking’,‘uitholling’, ‘erosie’ of zelfs ‘crisis’ van de eigendom; het oorspronkelijke begrip, metzijn connotaties van autonomie en absolute zeggenschap, dekt steeds minder dewerkelijkheid.30.Deze ‘crisis’ van de eigendom komt echter neer op toenemende afstand van een

    norm, een ideaalbeeld dat nooit helemaal werkelijkheid was: het beeld van vrijeeigenaren-burgers, beschermd door een minimum aan wetten. Aan de andere kantzijn, zoals gezegd, de genoemde kenmerken van eigendom allerminst verdwenen,en dat maakt dat we toch kunnen spreken van een sterke continuïteit sinds de eerstehelft van de vorige eeuw. Eigendom staat nog altijd bovenaan in de hiërarchie vanbezitsrechten - de eigenaar is in de meeste gevallen degene die de grootstebeschikkingsmacht heeft - en vertegenwoordigt in het algemeen een ‘bundel’ vanspecifieke rechten, zoals op beheer, gebruik, genot van opbrengst en overdracht.Met name het recht op overdracht is vrijwel onverkort gehandhaafd: eigendom vaneen zaak betekent onder meer - enkele uitzonderingen daargelaten - het recht omde zaak aan de hoogste bieder te verkopen. Eigendom vertegenwoordigt zo financiëlewaarde, een vermogen.

    Nico Wilterdink, Vermogensverhoudingen in Nederland

  • 35

    4 De voordelen van bezit

    Bezit is bijna per definitie voordelig voor degenen die bezitten. Alleen ten aanzienvan die zaken die in behoeften voorzien en die schaars zijn worden bezitsrechtengeclaimd en toegekend. Iemand die een goed in een zekere mate van exclusiviteitbezit, geeft daarmee te kennen dat goed waardevol genoeg te vinden om voorzichzelf te houden. Hoewel door de eeuwen heen talrijke profeten en filosofen - vanPlato via Thomas van Aquino tot en met hedendaagse goeroe's - bezitloosheidhebben aangeprezen als de hoogste levensstaat, als voorwaarde voor het bereikenvan perfectie, hebben dezelfde schrijvers en predikers daar vaak al aan toegevoegddat deze smalle weg naar geestelijke zuiverheid alleen voor een kleine minderheidvan uitverkorenen zou zijn weggelegd.31. En hoewel bezitters weleens klagen overde zorgen die hun bezit met zich meebrengt, hebben slechts weinigen daar deconsequentie uit getrokken vrijwillig van hun goederen afstand te doen.De vraag welke voordelen of functies min of meer exclusief en persoonlijk bezit

    - met name privé-eigendom - voor de bezitter heeft, is te algemeen om anders danin zeer algemene bewoordingen te kunnenworden beantwoord. Toch is een antwoordvan belang om enig inzicht te krijgen in de betekenis van bezitsongelijkheid, deongelijke verdeling van bezitsaanspraken in een samenleving. Waarin bestaan deprivileges van hen die veel bezitten - die relatief omvattende en exclusieve rechtenmet betrekking tot relatief veel goederen kunnen doen gelden - ten opzichte vanhen die weinig of niets bezitten? Deze vraag wordt hier speciaal betrokken op deongelijkheid van privé-eigendom in moderne, westerse samenlevingen.

    Bezit voorziet om te beginnen in primaire lichamelijke behoeften - aan onderdak,comfort, ontspanning, fysieke bescherming. Dergelijke behoeften hebben eenbiologische basis, maar zijn tevens sociaal gevormd, ze variëren per samenlevingen sociaal milieu. Dat laatste geldt nog sterker voor de, hiervan moeilijk teonderscheiden, behoeften aan psychische veiligheid (aan regelmaat, aan bevestigingvan de eigen identiteit),

    Nico Wilterdink, Vermogensverhoudingen in Nederland

  • 36

    behoeften aan status en zelfrespect en esthetische behoeften waaraan dezelfdegoederen eveneens tegemoet kunnen komen.Statusfuncties van bezit zijn waarschijnlijk in iedere samenleving belangrijk, maar

    vooral in samenlevingen waar het materiële levenspeil van grote groepen ver isuitgestegen boven wat als biologisch noodzakelijk te beschouwen is en waar debezitsongelijkheid duidelijke vormen heeft aangenomen. Het tonen van bepaaldemateriële bezittingen is een vorm van imponeergedrag, waarbij in veel gevallengeldt dat grote omvang - een groot huis, landgoed, ontvangstvertrek, enzovoort -staat voor macht en aanzien.32. Ook de exclusiviteit van objecten, vaak nauwverbonden met de esthetische waardering ervan, draagt bij tot de status van debezitter.33. Bezit geeft voorts de mogelijkheid ‘goed te doen’ - geschenken uit tedelen, gunsten te verstrekken, liefdadigheid te bedrijven - en draagt ook op diemanier tot status en zelfrespect bij.Bezit van produktiemiddelen - nauwkeuriger: bezitsrechten ten aanzien van de

    opbrengst van produktiemiddelen - levert, al dan niet met behulp van eigen arbeid,een stroom van goederen, een inkomen op, dat weer voor eigen consumptie enandere doeleinden kan worden aangewend. Ook door bezittingen uit te lenen ofeen voorwaardelijk gebruik ervan toe te staan verwerven bezitters zich inkomen.Bezit draagt bij tot gevoelens van materiële zekerheid - zekerheid van toekomstiginkomen, van koopkracht (men kan de eigen bezittingen desgewenst verhandelentegen zaken die men op dat moment meer nodig heeft), van kredietwaardigheid(naarmate men meer bezit, kan men gemakkelijker van anderen lenen), van demogelijkheid de economische gevolgen van ongelukken, ziekte, ouderdom op tevangen.Behalve voor consumptie kan het uit bezit verworven inkomen ook voor de

    uitbreiding van bezit worden aangewend, en wel des te gemakkelijker naarmatemen al meer bezit. Bovendien vergroot bezit, zoals gezegd, de kredietwaardigheid,en ook op die manier vormt het een mogelijke basis van verdere accumulatie vanbezit.Bezit, en met name privé-eigendom, vergroot de speelruim-

    Nico Wilterdink, Vermogensverhoudingen in Nederland

  • 37

    te, de keuzemogelijkheden, de autonomie, daarmee de gevoelens van vrijheid -door verruiming van de consumptiemogelijkheden, vergroting van deaccumulatiekansen en (wanneer het bezit een voldoende inkomen oplevert) hetvrijgesteld zijn van arbeidsverplichtingen. Waar dat laatste het geval is, kan debezitter kiezen tussen bijvoorbeeld vrijwel letterlijk niets doen, het cultiveren vanstijl en goede smaak (en daarmee de verhoging van aanzien en normatieve macht),zich inspannen voor verdere bezitsvermeerdering of streven naar vergroting vanpolitieke macht. Door deze vrijheid-vergrotende functie van privé-eigendom kan bijde eigenaren de illusie ontstaan van een natuurlijke individuele vrijheid enonafhankelijkheid. In feite echter houdt de betrekkelijke onafhankelijkheid dieprivé-eigendom met zich mee kan brengen een specifiek soort afhankelijkheden in:afhankelijkheden tussen zoveel mensen over zulke grote afstanden dat ze vooreigenaren vaak onpersoonlijk, abstract en daarmee onzichtbaar zijn geworden. Intijden van maatschappelijke ‘crisis’ - politieke woelingen, ernstige economischeproblemen - worden de afhankelijkheden voor eigenaren weer directer zicht- envoelbaar, en kunnen gevoelens van zekerheid en autonomie snel plaats makenvoor (op de achtergrond vermoedelijk altijd aanwezige) gevoelens van kwetsbaarheiden bedreiging.Bezit is zowel een vorm van macht als een machtsbron. Zo geeft eigendom van

    produktiemiddelen in veel gevallen een machtsoverwicht over degenen die met dieproduktiemiddelen werken, en kansen op ruimere economische macht (bijvoorbeeldmarktbeheersing). Verder levert bezit, zoals gezegd, middelen ter versterking vande politieke en normatieve macht waarop bezitsrechten op hun beurt gebaseerdzijn. Bezitters opereren daarbij niet individueel, maar vormen met elkaar groepen,netwerken, milieus van ‘gelijken’, een tendens die in de sociologie is uitgedrukt intermen als ‘klasse’, ‘stand’ en ‘stratum’. De groepsvorming onder bezitters -nauwkeuriger: onder mensen die dezelfde soort bezitsrechten ten aanzien vandezelfde soort goederen in ongeveer dezelfde hoeveelheden hebben - komt zowelvoort uit gemeenschappelijke belangen als uit de overeenkomsten in levensstijl die

    Nico Wilterdink, Vermogensverhoudingen in Nederland

  • 38

    door het bezit mogelijk worden gemaakt, en het daarmee verbondenmaatschappelijkaanzien.De groepsvorming onder bezitters heeft bovendien te makenmet het feit dat bezit

    in iedere samenleving in belangrijke mate is ingebed in verwantschapsstructuren.‘Privé-bezit’ is meestal gezins- of familiebezit in die zin dat de leden van een gezinof familie gemeenschappelijk voordelen van het bezit trekken (wat grote verschillenin beschikkingsmacht niet uitsluit) en het bezit via gezin of familie op de volgendegeneratie wordt overgedragen. Tussen bezittende families vormen en continuerenzich netwerken van huwelijksbetrekkingen en informele relaties, die er mede opgericht zijn het familiebezit in stand te houden of uit te breiden.Waar ongelijk verdeeld bezit volgens familielijnen geërfd wordt, is het een basis

    van ongelijkheid vanmaatschappelijke kansen. Erfbaar privé-bezit vormt een schakeltussen generaties op een manier die verschillen in bezit en daarmee verbondenprivileges continueert.Individuen, gezinnen en families die in een door bezitsongelijkheid gekenmerkte

    samenleving relatief veel bezitten zijn, kortom, geprivilegieerd doordat ze beschikkenover ruimere materiële middelen ter bevrediging van uiteenlopende behoeften, -direct door de beschikking over consumptiegoederen, indirect door de beschikkingover goederen die inkomen opleveren, accumulatiekansen vergroten en bijdragentot materiële zekerheid; hoe omvangrijker het bezit, des te groter niet alleen demogelijkheden van bevrediging van primaire lichamelijke behoeften, maar ook vanmachts- en statusaspiraties, en des te ruimer in bepaalde opzichten de keuzevrijheid.Macht en vrijheid, status of aanzien en beschikking over materiële voordelen: opgrond van deze criteria worden in uiteenlopende samenlevingen ‘hogere’ en ‘lagere’posities onderscheiden.34. Bezitsongelijkheid is in deze hoog-laag-verdeling in hetalgemeen van centrale betekenis, al varieert die naar samenleving en historischeperiode. In hoeverre en in welke opzichten de betekenis van privé-bezit voor deongelijkheidsverhoudingen van westerse samenlevingen en in het bijzonderNederland gedurende de laatste honderd à honderdvijftig jaar

    Nico Wilterdink, Vermogensverhoudingen in Nederland

  • 39

    veranderd is, is een vraag die in het vervolg van deze studie aan de orde zal wordengesteld.

    5 Bezit, eigendom, vermogen

    Met de vercommercialisering en vermonetarisering van economische processen -goederen worden frequenter tegen geld verhandeld - wordt het beter mogelijk aangoederen een geldswaarde toe te kennen: goederen gaan vermogenvertegenwoordigen.35. En met de formalisering van bezitsregels, zoals met name inhet eigendomsrecht, wordt het beter mogelijk te bepalen ‘van wie’ goederen zijn.Aan verschillende, elkaar overlappende sociale eenheden kunnen dan vermogensworden toegerekend, zoals aan individuen, echtparen, gezinnen, families,huishoudens,maar ook ondernemingen, stichtingen, verenigingen, kerken, overhedenen nationale samenlevingen in hun geheel. ‘Vermogen’ is te definiëren als: degeldswaarde van een op grond van geïnstitueerde bezitsregels aan een socialeeenheid toe te rekenen geheel van goederen - inclusief vorderingen - minus de aandezelfde eenheid toe te rekenen schulden.36. Waar het gaat om het vermogen datis toe te rekenen aan een individu of een uit meer individuen bestaandeconsumptie-eenheid (bijvoorbeeld gezin of huishouden), kunnen we spreken vaneen persoonlijk vermogen of privé-vermogen.37.Persoonlijke vermogens kunnen uit zeer uiteenlopende bestanddelen zijn

    opgebouwd, die weer op verschillende manieren kunnen worden gerubriceerd: gelden niet-liquide objecten, stoffelijke zaken en onstoffelijke vermogensrechten, roerendeen onroerende goederen, kapitaalbezit en consumptief bezit. Vooral dat laatsteonderscheid is van belang. Op het niveau van persoonlijke vermogens heeftkapitaalbezit betrekking op goederen die voor de verwerving van inkomen wordenaangewend, zoals werktuigen en machines, verpachte grond, verhuurde huizen,aandelen, obligaties en rentedragende vorderingen; consumptief bezit heeftbetrekking op goederen die voor andere doeleinden dan inkomensverwerving worden

    Nico Wilterdink, Vermogensverhoudingen in Nederland

  • 40

    gebruikt. Het onderscheid slaat dus op de manieren waarop goederen wordengebruikt, het is niet inherent aan de goederen zelf; indien een bezitter‘consumptiegoederen’ - zoals auto's, films of woningen - aan anderen verhuurt,vormen ze voor hem kapitaalbezit.38. De grens tussen beide blijft echter moeilijk tetrekken; goederen kunnen tegelijk voor eigen consumptie en als middelen totinkomensverwerving worden gebruikt - bijvoorbeeld de eigen woning waarvankamers worden verhuurd, of schilderijen die mede met het oog op vermogenswinstzijn gekocht.39.

    De vaststelling van persoonlijke vermogens houdt een vergaande abstractie in: doorvan talrijke verschillen tussen bezittingen af te zien - zoals tussen kapitaalbezit enconsumptief bezit en tussen beroepsgebonden en ‘luxe’ goederen40. - kunnen zeonder de gemeenschappelijke noemer van de geldswaarde worden gebracht en bijelkaar worden opgeteld, waarna de aldus verkregen grootheid met andere, opovereenkomstige wijze verkregen grootheden kan worden vergeleken. Dezeprocedure is niet een aan demaatschappelijke werkelijkheid opgelegde theoretischeconstructie: in de praktijk van het economisch verkeer worden goederen voortdurendop hun geldswaarde bezien, mensen schatten elkaars welstand naar het vermogendat ze bezitten (als ze bijvoorbeeld van ‘miljonair’ spreken) en belasting heffendeoverheden beschouwen het persoonlijk vermogen als element van ‘draagkracht’.‘Vermogen’ drukt uit dat bezittingen inwisselbaar, in elkaar omzetbaar zijn, en datde bezitter derhalve niet gebonden is aan de specifieke bezittingen die hij op datmoment heeft. De ruilbaarheid via financiële transacties geeft bezitters een scalavan keuzemogelijkheden en stelt hun in staat verschillende functies van bezittingentegen elkaar af te wegen. (Niet toevallig verwijst ‘vermogen’ naar mogelijkheid,potentie.) Persoonlijk vermogen is zo een indicator van welstand, ongelijkheid vanpersoonlijke vermogens een indicator van verschillen in welstand.

    Nico Wilterdink, Vermogensverhoudingen in Nederland

  • 41

    6 Vermogen en inkomen

    Vermogen en inkomen zijn tweelingbegrippen; zowel definitorisch als empirisch iser tussen beide een nauw verband. Inkomen verwijst naar een stroom van goederenin een gegeven tijdsperiode, vermogen naar een momentopname van eenhoeveelheid goederen op een gegeven tijdstip. Vermogen is te zien als het resultaatvan een daaraan voorafgegaan inkomen en brengt op zijn beurt inkomen voort.41.Men kan vermogen en inkomen zelfs zo definiëren dat het verband tussen beide

    absoluut is: vermogen is dan alles wat inkomen voortbrengt (waaronder humancapital), inkomen alles wat aan vermogen kan worden ontleend (waaronder het aanduurzame goederen ontleende consumptiegenot). Problemen bij dezebegripsconstructie zijn dat inkomen en vermogen zo in feite onmeetbaar worden,dat de definiëring slecht aansluit bij beschikbare statistische gegevens en dat debetekenis van materieel en financieel privé-bezit op deze wijze uit het zicht verdwijnt.Juist als we geïnteresseerd zijn in privé-vermogen en persoonlijk inkomen als

    meetbare categorieën en in de empirische samenhang tussen beide, dan moetenze beperkter, in termen van overdraagbare en in geld gewaardeerde goederen,worden gedefinieerd. Daarmee blijven er nog definiërings- en afbakeningsproblemen.In hoeverre kunnen bijvoorbeeld vaste rechten op periodieke privé-inkomsten totde persoonlijke vermogens worden gerekend? Paragraaf 8 van dit hoofdstuk enappendix 1 gaan daar op in.

    Eeuwenlang is bezit of vermogen beschouwd als de centrale maatstaf van materiëleongelijkheid, maar de laatste decennia is die betekenis steeds meer aan het inkomentoegekend. Welstandsverschillen worden echter ook nu niet volledig doorinkomensverschillen. gedekt, zoals onder meer uit de volgende paragraaf mogeblijken.

    Nico Wilterdink, Vermogensverhoudingen in Nederland

  • 42

    7 De voordelen van persoonlijk vermogen

    De voordelen van persoonlijk vermogen voor de bezitter zijn al geïmpliceerd doorde hierboven besproken voordelen van privé-bezit in het algemeen (paragraaf 4),maar ze kunnen nader worden gespecificeerd. Privé-vermogen veronderstelt eenmarkt- en geldeconomie, de voordelen van privé-vermogen zijn tot op zekere hoogtein geld uit te drukken. Globaal zijn de volgende economische functies vanprivé-vermogen voor de bezitter te noemen:- Bron van inkomen. Op verschillende manieren kan aan privé-vermogen inkomen

    worden ontleend: door geld tegen vergoeding uit te lenen; door fysieke goederentegen betaling aan anderen ter beschikking te stellen; door met eigenproduktiemiddelen te werken en te laten werken; en door goederen met winst teverkopen. Hiermee corresponderen ruwweg verschillende soorten bezitsinkomenvolgens gangbare statistische onderscheidingen: rente; dividend, huur en pacht;ondernemingswinst; en vermogenswinst. Rente, dividend, huur, pacht en ookvermogenswinst (deze laatste vorm van inkomen wordt zelden tot het officiële,belastbare inkomen gerekend, laat staan in statistieken vastgelegd) zijn tebeschouwen als ‘zuivere’ vermogens- of kapitaalinkomens, waar geennoemenswaardige arbeidsprestatie tegenover staat.In vergelijking met andere inkomensbronnen hebben vermogens een bijzondere

    betekenis. In de eerste plaats is er een nauwe relatie tussen grote vermogens enzeer hoge inkomens (vgl. paragraaf 4 van hoofdstuk V). In de tweede plaats trekkeninkomsten uit vermogen speciale aandacht als in hoge mate ‘unearned income’,inkomen dat niet door prestaties kan worden gerechtvaardigd. Maar tegelijkertijdzijn, in de derde plaats, voor de nationale overheden van moderne westersesamenlevingen inkomens uit bezit minder grijpbaar dan lonen en salarissen, betergeschikt voor belastingvermijding en minder vatbaar voor een op beheersing vaninkomens gerichte politiek.- Bron van koopkracht, voorzover niet voortvloeiend uit het aan vermogen

    ontleende inkomen. Wat men aan consump-

    Nico Wilterdink, Vermogensverhoudingen in Nederland

  • 43

    tiegoederen al heeft, hoeft men niet meer te kopen, wat men aan kapitaal bezit,hoeft men niet meer te sparen. Bij een gegeven inkomen is daardoor de feitelijkekoopkracht (men zou ook kunnen zeggen het ‘discretionaire inkomen’, het deel vanhet inkomen dat aan niet noodzakelijk geachte, ‘luxe’ zaken besteed kan worden)groter naarmate het vermogen groter is. Bovendien is vermogen een bron vankoopkracht omdat men erop kan interen, het kan aanwenden voor consumptie.Vermogen kan iemand met een laag, afwezig of zelfs negatief inkomen in staatstellen gedurende kortere of langere tijd in welstand te leven.- Basis van materiële zekerheid. Vermogen kan dienen als reserve voor later, als

    garantie tegen materiële moeilijkheden in omstandigheden die een verminderingvan inkomen met zich meebrengen, zoals ziekte, ontslag, ouderdom, overlijden vaneen gezinslid.- Bron van consumptief genot. Vermogen is ten dele belichaamd in min of meer

    duurzame consumptiegoederen, zoals sieraden, meubels, schilderijen enpleziervaartuigen. Ook de eigen woning, evenals het eigen tweede huis, is tot deduurzame consumptiegoederen te rekenen.

    Deze functies van privé-vermogen - die variëren met de samenstelling van hetvermogen - zijn verbondenmet de ruimere, eerder besproken functies van privé-bezitvoor de bezitter, - functies van status, macht en vrijheid. Zowel vanwege dezeruimere als vanwege de specifiekere ‘materiële’ functies is de ongelijkheid vanprivé-vermogens onderdeel van de maatschappelijke ongelijkheid in het algemeen.

    8 De vaststelling van persoonlijke vermogens

    Bestudering van vermogensverhoudingen roept behalve conceptuele ookmethodologische problemen op: hoe kunnen vermogens gemeten worden, hoeworden zij feitelijk gemeten, in wat voor soort statistische gegevens resulteert dat,hoe valide en betrouwbaar zijn deze gegevens, welke uitspraken over

    Nico Wilterdink, Vermogensverhoudingen in Nederland

  • 44

    veranderingen in de tijd en verschillen tussen samenlevingen kunnen op grond vande beschikbare gegevens worden gedaan?Deze paragraaf stelt enkele fundamentelekeuzeproblemen aan de orde en geeft een kort overzicht van de belangrijkstemanieren waarop gegevens over privé-vermogens zijn verzameld. Voor eenuiteenzetting over de wijze waarop in Nederland privé-vermogens zijn vastgestelden over de bruikbaarheid van de aldus geproduceerde statistieken zij verwezennaar appendix 1.

    8.1 Keuzeproblemen

    De toekenning van economische waarden in termen van geld is meestal minderexact dan door cijfermatige gegevens die de resultante van die toekenning vormengesuggereerd wordt. Dit geldt zeker ook voor persoonlijke vermogens. In modernesamenlevingen zijn de meeste mensen vermoedelijk vrij goed op de hoogte vanhun inkomen, maar kunnen ze slechts een ruwe schatting geven van hun eigenvermogen. Dat is niet alleen een kwestie van onkunde of gebrek aan aandacht,maar heeft ook te maken met principiële en praktische moeilijkheden bij devaststelling van de vermogensomvang.Bij de bepaling van de omvang van persoonlijke vermogens moeten keuzen

    worden gedaan die tot op zekere hoogte willekeurig zijn. De keuzeproblemenbetreffen a. de eenheden die als vermogensbezitters moeten worden aangemerkt,b. de goederen die zij geacht worden te bezitten en c. de waarde van deze goederen.

    a. Eenheden. Afzonderlijke individuen of, specifieker, volwassenen kunnen als‘vermogensbezitter’ worden aangemerkt (als men zich tot volwassenen beperkt, ishet probleemwelke leeftijdsgrens moet worden aangehouden), maar ook echtparen,gezinnen, huishoudens of grotere families. Voor de vaststelling van verschillen inwelstand zou men het beste uit kunnen gaan van reële consumptie-eenheden, vangroepen waarvan de leden welstand en consumptieniveau in hoge mate delen. Desamenstelling en de omvang van die groepen variëren echter binnen en tussensamenlevingen en in de tijd. De keuze

    Nico Wilterdink, Vermogensverhoudingen in Nederland

  • 45

    voor een bepaalde operationele definitie van ‘vermogensbezitter’ betekent dan ookaltijd, dat aan bepaalde aspecten van de vermogensverdeling onvoldoende rechtwordt gedaan.b. Welke goederen maken deel uit van persoonlijke vermogens? Het antwoord

    kan zijn: die goederen die volgens geldende rechtsregels als zodanig kunnen wordenaangemerkt. Maar daarmee zijn niet alle problemen opgelost.Het is in de eerste plaats niet altijd eenvoudig te bepalen welke goederen tot

    persoonlijke vermogens behoren en welke tot meer collectieve vermogens te rekenenzijn. Zo leveren niet-verhandelbare rechten op periodieke inkomsten, zoalspensioenrechten, soortgelijke voordelen op als rentedragend persoonlijk kapitaalbezit,en zijn ze evenals dit bezit in een vermogenssom uit te drukken; tegelijk missen zehet voor privé-eigendom zo centrale kenmerk van overdraagbaarheid - ze kunnenniet voor een bedrag ineens te gelde worden gemaakt, niet naar keuze in anderegoederen of rechten worden omgezet. Op grond hiervan zijn niet-verhandelbarepersoonlijke rechten op periodieke inkomsten waarvan de financiële basis is gelegenin collectieve fondsen als semi-privévermogens42. te betitelen: ze hebben functiesvoor personen die overeenkomen met die van privé-vermogen in strikte zin, maarvertegenwoordigen geen vrij overdraagbare goederen.Overdraagbaarheid is echter geen haarscherp criterium, noch het enig denkbare.

    Zo zouden rechten krachtens een persoonlijk overeengekomen levensverzekeringtot het privé-vermogen kunnen worden gerekend. Ook is het mogelijk dat individuenzoveel controle hebben over en zoveel voordelen genieten van formeel ‘onpersoonlijk’vermogen (bijvoorbeeld in eigendom van een stichting) dat dit gelijk te stellen is metpersoonlijk vermogen. Anderzijds zijn sommige goederen die eigendom vanindividuen zijn in feite niet overdraagbaar; dit geldt bijvoorbeeld voor bedrijfsaandelendie aan een blokkeringsclausule zijn onderworpen.Een andere vraag betreft het al dan niet in rekening brengen van

    consumptiegoederen. Alle zaken waarvan iemand zich op een bepaald moment deeigenaar mag noemen zijn tot zijn vermogen te rekenen, inclusief kleren, boeken,eetgerei enzo-

    Nico Wilterdink, Vermogensverhoudingen in Nederland

  • 46

    voort. Het is in de praktijk ondoenlijk en ook weinig vruchtbaar al deze zaken bij devaststelling van vermogens mee te rekenen. Maar wat moet dan volgens welkcriterium buiten beschouwing worden gelaten? Het duidelijkste en meest vergaandeantwoord is: al het consumptieve bezit buiten beschouwing laten en zich beperkentot kapitaalbezit. Belangrijke bestand-delen van vermogen, die ook andere dan striktconsumptieve functies vervullen, worden dan niet meegeteld. Zeker als menvermogen als indicator van welstand wil nemen, is een minder drastische beperkingwenselijk, die echter onvermijdelijk enigszins willekeurig is. Een derde probleem inverband met de toerekening van goederen betreft het feit dat formele eigendom enfeitelijke beschikking niet altijd samengaan. Soms zijn bezitsrechten in die mate aande formele eigenaar onttrokken - zoals in het geval van vruchtgebruik - dat hetmisleidend zou zijn het goed geheel aan de eigenaar toe te rekenen.c. Hoe moet de waarde van goederen worden bepaald? In samenlevingen met

    een sterk gedifferentieerde markt- en geldeconomie is de waarde van goedereneenvoudigweg gelijk te stellen aan de marktprijs. Daarbij is echter te kiezen tussengecorrigeerde aanschafprijs (vervangingswaarde: aanschafprijs gecorrigeerd voorprijsverandering en slijtage) en verkoopprijs. Beide kunnen aanzienlijk uiteenlopen,en beide zijn bijzonder lastig te schatten voor die goederen die niet regelmatigworden verhandeld, zoals talrijke gebruiksvoorwerpen, zeldzame kunstvoorwerpenen bewoonde huizen.Een speciaal probleem vormt de waardering van bedrijfskapitaal, voorzover

    persoonlijk eigendom hiervan tenminste niet de vorm van regelmatig verhandeldeaandelen heeft aangenomen. Alle pogingen tot rationalisering door middel vanboekhoudkundige procedures en balansvoorschriften nemen niet weg datbedrijfsvermogen op heel verschillende manieren kan worden gewaardeerd en inde praktijk ook wordt gewaardeerd. Verschillende hiervoor gehanteerde criteria(vervangingswaarde, historische kostprijs, overnamesom, rentabiliteit van deonderneming als geheel, rendement voor verschillende eigenaren, opbrengst bijliquidatie) leiden tot sterk verschillende resultaten.43. Een onaanvechtbare ‘objectieve’

    Nico Wilterdink, Vermogensverhoudingen in Nederland

  • 47

    waarde is kortom niet te geven. Belangrijke bestanddelen van persoonlijkevermogens onttrekken zich daarmee aan een nauwkeurige waardebepaling.

    Al deze basisproblemen bij de vaststelling van privé-vermogens zijn minderklemmend als consequent dezelfde criteria voor verschillende tijden en plaatsenworden gekozen. Zelfs dan moet men echter rekening houden met de mogelijkheiddat geconstateerde veranderingen in de tijd mede een consequentie zijn van degevolgde criteria, dat bij andere criteria, met andere woorden, andere veranderingenzouden zijn gevonden. Maar de problemen zijn uiteraard veel groter wanneer decriteria voor de bepaling van persoonlijke vermogens in de loop van de tijd zelfveranderen. Hetzelfde geldt, mutatis mutandis, bij het vergelijken vanvermogensverhoudingen van verschillende nationale samenlevingen.

    8.2 Registratie en onderzoek

    Het voorgaande laat zien dat gegevens over persoonlijke vermogens niet eengetrouwe afspiegeling van een objectief gegeven werkelijkheid vormen - niet alleenvanwege onvolledigheid en onbetrouwbaarheid van de cijfers, maar ook omdat de‘werkelijkheid’ die zij geacht worden weer te geven vatbaar is voor verschillendeinterpretaties. Evenals andere statistieken worden vermogensstatistieken ‘sociaalgeconstrueerd’ - gevormd door procedurele beslissingen die afhangen van dedefinities van de situatie van verschillende betrokkenenmet uiteenlopende belangen,de onderhandelingen om die definities, en de machtsverhoudingen die voor deuitslag daarvan medebepalend zijn. Inzicht in dit ‘geconstrueerde’ karakter vanstatistieken heeft bij sommige sociologen44. geleid tot uiterste scepsis over debruikbaarheid ervan, vooral wanneer de gegevens van bestuurlijke instellingenafkomstig zijn: in plaats van inzicht te geven in datgene wat ze heten te beschrijvenzouden deze gegevens alleen iets zeggen over de procedures via welke ze zijnvoortgebracht. Deze houding is vaak op paradoxale wijze verbonden met een geloofin de mogelijkheid van een zuivere weergave van ‘wat er werkelijk gebeurt’

    Nico Wilterdink, Vermogensverhoudingen in Nederland

  • 48

    en een neiging een strenge scheiding aan te brengen tussen lekenkennis enwetenschap.45.Gaan we er daarentegen van uit dat iedere beschrijving - kwantitatief of kwalitatief,

    wetenschappelijk of ‘naïef’ - problematisch is, dan hoeven administratieve encijfermatige gegevens niet bij voorbaat van de hand te worden gewezen als bronvan sociaal-wetenschappelijke kennis. De uitdaging is juist zo goed mogelijk na tegaan hoe deze gegevens tot stand gekomen zijn, om op basis daarvan te bepalenin hoeverre en waarvoor ze bruikbaar zijn. Evenals theoretische uitspraken zijndescriptieve uitspraken steeds vatbaar voor kritiek.46. En voor beide soortenuitspraken - die niet door een scherpe grens gescheiden zijn - geldt dat kritiek opzichzelf nog niet een voldoende reden is ze te laten vallen, zolang ze niet doorbetere te vervangen zijn.47.Vermogensstatistieken zijn, kortom, niet zonder meer onbruikbaar als bron van

    kennis over bezitsverhoudingen. Blijft de vraag in hoeverre en in welke opzichtenze bruikbaar zijn, wat terugvoert naar de vraag hoe vermogenscijfers wordengevormd.

    Gegevens over privé-vermogens zijn op verschillendemanieren enmet verschillendeoogmerken verzameld. In sommige landen, zoals de Verenigde Staten, is in hetverleden wel eens naar het vermogen gevraagd in het kader van volkstellingen.48.Ook zijn hier en daar enquêtes uitgevoerd naar de vermogenspositie van mensenonder een steekproef van de (nationale) bevolking of een bepaalde categoriedaarvan.49.De meeste informatie over privé-vermogens berust echter op belastingen. Van

    oudsher hebben overheden belasting geheven op bepaalde bestanddelen vanvermogens, zoals grond, huizen, sommige luxegoederen. Ook de successiebelastingkent een lange geschiedenis, en in alle westerse staten is er tenminste vanaf devorige eeuw zo'n belasting. Daarnaast kennen sommige landen - waaronderNederland,West-Duitsland en de Scandinavische landen - een vermogensbelasting,geheven op privé-vermogens op een bepaalde datum van het jaar.Successie- en vermogensbelasting leveren gegevens op die

    Nico Wilterdink, Vermogensverhoudingen in Nederland

  • 49

    de basis kunnen vo