Veertiendaagsch Blad voor de Vrouw. · 2012-02-26 · De Oosterling blijve Oosterling. roept hij...

8
{6* [jaattgang. ÖOCöimüiiag 29 guit $ 0 8 . ïl>. 9- Veertiendaagsch Blad voor de Vrouw. Onder Redactie van: W. DRUCKER en Th. P. B HAVER. tlMIIIIMIIIII III Illl» II II III HllllllllHIIIII Abonnementsprijs per 3 maanden /' 0.75 Voor België, 't overige Buitenland en tfed.-Indië 0.95 Afzonderlijke Nummers „ 0.05 Bureau van Redactie en Administratie: Roelof Hartstraat 131. AMSTERDAM. Advertentión por regel ƒ 0.15 Groote letters naar plaatruinite. Boekaankondigingen per regel ,. „ o. Ui en 4/3 maal. Aanvragen en betrekkingen „ 0.05 i i 111 ii ■ ■ 111 ■ i ■ i i ■ > ■ 111 > i 1111111 ■ I I t t l t l 11 tiiifiiiiiTïnii ■ t INHOUD. ■Jdelheid der ijdelheden. Nog eens: De gehuwde onderwijzeres. Rede. Binnen de Grenzen. Vergaderingen. Feuilleton: Bekeerd. Advertentiën. De Hoofd-Redacteur van Het Handelsblad is in, wat hij noemt Tropisch Nederland. Van daar uit zendt hij ons zijn poëzie in proza, dan eens oostersch weelderig, opvoe- rend naar wonderoord, dan eens saai, gerekt, vervelend. 23 Juli waren het Losse Gedachten, losgelaten postduiven, uitgezonden en niet weder terug te halen; minder bloem- rijk gesproken, niet meer in proef te corrigeeren uitingen. Geen zin van het daar ginds geschrevene voor hem meer veranderbaar; geen zelf-critiek bij correctie, geen verzach- ting van al te scherpe uitingen hem meer mogelijk; zooals het vandaar gaat, staat het hier te lezen. Dat heeft zijn voor, dat heeft zijn nadeel; het eerste aan den kant van den lezer, die daardoor den schrijver leert kennen in het diepste-diep zijner ideeën; het laatste aan dien van den schrijver, die zich vaak daardoor meer blootgeeft dan hem lief is. Aldus hem overkomen in deze Losse Gedachten Iaat dit echter niemand verwonderen, de Keer Boissevain toch schrijft er in over de vrouw. Eigenaardig zeker, dat hij al schrijvende zelf heeft gevoeld, dat hij zich vergaloppeerde; tot tweemaal toe toch uit hij den wensch, dat men niet te veel zal ingaan op zijn woorden, niet neerschieten zijn „arme postduiven", zal inzien, dat elke „waarheid (slechts) is een deel van de waarheid." Dat deel van 's Heeren Boissevain's waarheid echter te veel kenschetsend hem zelf en duizenden aan hem gelijk, dan dat wij niet even zouden grijpen de postduif en schouwen haar van naderbij. O, weest niet bang, wij zullen het beestje geen kwaad doen; wg zullen het alleen ontnemen de aangeplakte vederen — als het daarna niet genoeg overhoudt om op te vliegen naar omhoog, dan zal dat niet zijn onze schuld, maar die van den uitzender. Hoog-gezeten op zijn ros, met achter zich zijn bediende, rijdt Heer Boissevain door Malangs koffietuinen. Rijen inlanders komt hg tegen op het glibberige, steile pad en telkens blijven zij staan; als zij te paard zijn stijgen zij | zelfs af, om hem te laten passeeren. Dat doe 1 duizelen den Heer Boissevain, in eigen land niet gewoon aan zoo koninklijk huldebetoon, de hoogmoed stijgt hem naar de slapen, hij schrijft: *. i Want tot het machtige ras der veroveraars en regeerders behooren wij, Nederlanders, hier .... die symbolische uitdruk- king niet van slaafschheid, maar van 'eerbied voor het gezag, deze beleefdheid werd dus gebracht aan de conquistadores, van welke wij afstammen, waartoe wy, Nederlanders, allen behooren. en zoo verrukkelijk lijkt hem de ongekende hulde, dat hij haar wil vasthouden tot in lengte van dagen, niet alleen voor zich zelf, maar ook voor den naneef en diens naneef en weder diens naneef. Er ziju tegenwoordig velen, die aan al deze symbolen van onderdanigheid een einde willen maken. Ik geloof dat ze dwalen. De Westerling blijve Westerling.... De Oosterling blijve Oosterling. roept hij uit, huiverend bij het denkbeeld, dat daar voor enkelen niet meer zal zijn de wellust van de voor hen gebogene ruggen van velen, dat daar zullen gaan twee naast elkander, Oosterling en Westerling, hetzij dan te paard, hetzij dan te voet. Buigt de Oosterling werkelijk uit eerbied voor den blanke, uit ontzag voor den conquistadore? Wij hoorden wel eens anders. Iemand, jaren verkeerd hebben met en onder de Javanen — evenals zij een wezen van inferieui gehalte, want het is een vrouw — zei ons meermalen: de blanke maakt zich belachelijk met zijn ijdelheid, welke hem doet wanen, dat de inlander hoog tegen hem opziet. Het tegendeel meer waar. De Javaan vindt ons ruw, on- beschoft, onbeschaafd; onze taal schrijnt zijn aan rythmus gewend oor. Hij buigt dan ook geenszins uit eerbied voor onze blankheid of hoogheid, maar wijl zijn overdreven ge- voel van gastvrijheid hem voorschrijft den vreemdeling te overstelpen met lof en met eere. Een gelijksoortige ver- klaring hoorden wij tijdens de Nat. Tent v. Vrouwen- arbeid uit den mond van een aldaar wevende inlandsche: „nooit, zei zij, ontmoette ik zoo onopgevoede menschen als hier in Nederland. Te Parijs en Brussel konden wij onge- moeid loopen en bezien de eigenaardigheid dier steden; hier in den Haag kunnen wij geen voet verzetten zonder achter ons te hebben een joelende menigte. Uw zooge- naamd voorname dames doen niet beter; zij staren ons aan als waren wij vreemde, uit de lucht gevallen vogels.

Transcript of Veertiendaagsch Blad voor de Vrouw. · 2012-02-26 · De Oosterling blijve Oosterling. roept hij...

Page 1: Veertiendaagsch Blad voor de Vrouw. · 2012-02-26 · De Oosterling blijve Oosterling. roept hij uit, huiverend bij het denkbeeld, dat daar voor enkelen niet meer zal zijn de wellust

{6* [jaattgang. ÖOCöimüiiag 29 guit $ 0 8 . ïl>. 9-

Veert iendaagsch Blad voor de Vrouw. Onder Redactie van:

W. DRUCKER en Th. P. B HAVER. t l M I I I I M I I I I I I I I I l l l » I I I I I I I Hl l l l l l l lH I I I I I

Abonnementsprijs per 3 maanden /' 0.75 Voor België, 't overige Buitenland en tfed.-Indië 0.95 Afzonderlijke Nummers „ 0.05

Bureau van Redactie en Administratie: Roelof Hartstraat 131.

AMSTERDAM.

Advertentión por regel ƒ 0.15 Groote letters naar plaatruinite. Boekaankondigingen per regel , . „ o. Ui

en 4/3 maal. Aanvragen en betrekkingen „ 0.05

i i 111 i i ■ ■ 111 ■ i ■ i i ■ > ■ 111 > i 1111111 ■ I I t t l t l 11 t i i i f i i i i iT ïni i ■ t

INHOUD. ■Jdelheid der ijdelheden. Nog eens: De gehuwde onderwijzeres. Rede. Binnen de Grenzen. Vergaderingen. Feuilleton: Bekeerd. Advertentiën.

De Hoofd-Redacteur van Het Handelsblad is in, wat hij noemt Tropisch Nederland. Van daar uit zendt hij ons zijn poëzie in proza, dan eens oostersch weelderig, opvoe­rend naar wonderoord, dan eens saai, gerekt, vervelend. 23 Juli waren het Losse Gedachten, losgelaten postduiven, uitgezonden en niet weder terug te halen; minder bloem­rijk gesproken, niet meer in proef te corrigeeren uitingen. Geen zin van het daar ginds geschrevene voor hem meer veranderbaar; geen zelf-critiek bij correctie, geen verzach­ting van al te scherpe uitingen hem meer mogelijk; zooals het vandaar gaat, staat het hier te lezen. Dat heeft zijn voor, dat heeft zijn nadeel; het eerste aan den kant van den lezer, die daardoor den schrijver leert kennen in het diepste-diep zijner ideeën; het laatste aan dien van den schrijver, die zich vaak daardoor meer blootgeeft dan hem lief is. Aldus hem overkomen in deze Losse Gedachten — Iaat dit echter niemand verwonderen, de Keer Boissevain toch schrijft er in over de vrouw. Eigenaardig zeker, dat hij al schrijvende zelf heeft gevoeld, dat hij zich vergaloppeerde; tot tweemaal toe toch uit hij den wensch, dat men niet te veel zal ingaan op zijn woorden, niet neerschieten zijn „arme postduiven", zal inzien, dat elke „waarheid (slechts) is een deel van de waarheid." Dat deel van 's Heeren Boissevain's waarheid echter te veel kenschetsend hem zelf en duizenden aan hem gelijk, dan dat wij niet even zouden grijpen de postduif en schouwen haar van naderbij. O, weest niet bang, wij zullen het beestje geen kwaad doen; wg zullen het alleen ontnemen de aangeplakte vederen — als het daarna niet genoeg overhoudt om op te vliegen naar omhoog, dan zal dat niet zijn onze schuld, maar die van den uitzender.

Hoog-gezeten op zijn ros, met achter zich zijn bediende, rijdt Heer Boissevain door Malangs koffietuinen. Rijen inlanders komt hg tegen op het glibberige, steile pad en telkens blijven zij staan; als zij te paard zijn stijgen zij |

zelfs af, om hem te laten passeeren. Dat doe1 duizelen den Heer Boissevain, in eigen land niet gewoon aan zoo koninklijk huldebetoon, de hoogmoed stijgt hem naar de slapen, hij schrijft: *.

i Want tot het machtige ras der veroveraars en regeerders

behooren wij, Nederlanders, hier . . . . die symbolische uitdruk­king niet van slaafschheid, maar van 'eerbied voor het gezag, deze beleefdheid werd dus gebracht aan de conquistadores, van welke wij afstammen, waartoe wy, Nederlanders, allen behooren.

en zoo verrukkelijk lijkt hem de ongekende hulde, dat hij haar wil vasthouden tot in lengte van dagen, niet alleen voor zich zelf, maar ook voor den naneef en diens naneef en weder diens naneef.

Er ziju tegenwoordig velen, die aan al deze symbolen van onderdanigheid een einde willen maken.

Ik geloof dat ze dwalen. De Westerling blijve Westerling.... De Oosterling blijve Oosterling.

roept hij uit, huiverend bij het denkbeeld, dat daar voor enkelen niet meer zal zijn de wellust van de voor hen gebogene ruggen van velen, dat daar zullen gaan twee naast elkander, Oosterling en Westerling, hetzij dan te paard, hetzij dan te voet.

Buigt de Oosterling werkelijk uit eerbied voor den blanke, uit ontzag voor den conquistadore? Wij hoorden wel eens anders. Iemand, jaren verkeerd hebben met en onder de Javanen — evenals zij een wezen van inferieui gehalte, want het is een vrouw — zei ons meermalen: de blanke maakt zich belachelijk met zijn ijdelheid, welke hem doet wanen, dat de inlander hoog tegen hem opziet. Het tegendeel meer waar. De Javaan vindt ons ruw, on­beschoft, onbeschaafd; onze taal schrijnt zijn aan rythmus gewend oor. Hij buigt dan ook geenszins uit eerbied voor onze blankheid of hoogheid, maar wijl zijn overdreven ge­voel van gastvrijheid hem voorschrijft den vreemdeling te overstelpen met lof en met eere. Een gelijksoortige ver­klaring hoorden wij tijdens de Nat. Tent v. Vrouwen­arbeid uit den mond van een aldaar wevende inlandsche: „nooit, zei zij, ontmoette ik zoo onopgevoede menschen als hier in Nederland. Te Parijs en Brussel konden wij onge­moeid loopen en bezien de eigenaardigheid dier steden; hier in den Haag kunnen wij geen voet verzetten zonder achter ons te hebben een joelende menigte. Uw zooge­naamd voorname dames doen niet beter; zij staren ons aan als waren wij vreemde, uit de lucht gevallen vogels.

Page 2: Veertiendaagsch Blad voor de Vrouw. · 2012-02-26 · De Oosterling blijve Oosterling. roept hij uit, huiverend bij het denkbeeld, dat daar voor enkelen niet meer zal zijn de wellust

66 E V O L U T I E .

Als de dames bij ons komen, kunnen zij leeren, dat wij ons tegenover vreemdelingen heel wat anders gedragen." Uit haar toon en houding sprak zooveel ingehouden toorn en minachting, dat onwillekeurig alle omstaanden bloosden. Niet juist aangenaam voor ons, Westerlingen, geïmpreg­neerd met de imagination onzer meerderheid, die terecht­wijzing ; daarom echter zij niet minder waar, niet minder verdiend. Als de Oosterling ons ontvangt met de hem eigen hoffelijkheid en gratie, doet hij dit noch uit ontzag, noch uit eerbied, maar uit hereditaire ridderlijkheid. Trou­wens ook de Heer B. erkent, dat de inlander heeft, of liever had, beschaafder, beter, hoffelijker manieren dan de meeste Europeanen. Maar voor „de oude goede manie­ren komen hier en daar de weerzinwekkende manieren in plaats van de onbeschaafdste soort blanken" — er zijn dus onder de conquistadores, voor wien de Javaan zich heeft te prosterneeren, onbeschaafden! ! Hoe dit moge­lijk! Voelt de Heer B. niet, dat hij hierdoor vergrui-zelementeert eigen basis, te niet doet eigen opzet? Hoe wil de Oosterling blijven de mensch van gesoigneerde manieren, als hij steeds staat tegenover ruwen bruut, te lomp, te laag van opvoeding en karakter om iets te kun­nen begrijpen van Oostersche usances; als zijn buigen wordt uitgelegd als onderdanigheid, zijn van-het-paard-stappen als bewijs van minderheidsgevoel, zijn eerbiedige groet wordt beantwoord met arrogantie, zijn bloemrijke uiting van deemoed den andere aanbrengt een hoogmoedswaanzin, welke hem doet meenen den beleefde te mogen regeeren? De heer B. zelf zegt: „Wie stadhuistaal tegen het kind gebruikt, is onwijs,'' maar ook onwijs de Javaan, die maar altijd door zijn fijn gekuischte manieren bezigt tegenover den Europeeschen lomperd, die daarin slechts ziet een symbool van inferioriteit en daarnaar handelt.

Als de heer Boissevain heeft uitgeroepen: „De Wes­terling blijve Westerling, de Oosterling blijve Oosterling!" wat voor hem beduidt: de eerste te paard, de laatste te voet, dan volgt deze verheven ontboezeming:

Er is iets in den band, die ons aan deze Oostersche rassen bindt, dat mij soms doet denken aan den huwelijksband.

Wij, de Noordsche mannen, zijn sterk . . . en onze kracht is onze zwakte.

Zij daarentegen zijn zwak . . . . en hnn zwakheid is hun kracht.

En let nog eens hierop : Vrouwen kleeden zich in lieflijke kleuren, doen heur haar

in allerlei vormen en wrongen, dragen juweelen, hebben een eigen wijze van gevoelen, denken, praten en lachen.

En wij worden door haar aangetrokken juist omdat ze anders zijn dan wij. Een vrouw die op een man gelijkt, en een man, die vrouwelijk gemoed, vrouwelijke stem en teergevoelig­heid in herinnering brengt, wekken weerzin.

Laat ons toch ons zelven in Indië blijven. Wij en de inlan­ders begrijpen elkander evenmin geheel en al als mannen en vrouwen elkander ooit ten volle begrijpen.

Wat ze in elkander het best begrijpen is wat hun zelven ont­breekt, hun complement, hun voltooiing door iets geheel anders.

Een huwelijk, een onderwetsch huwelijk tusschen een man-nelijken man en een vrouwelijke vrouw, met den man als hoofd van 't gezin, moet onze verbintenis met het Oostersche ras zijn.

Voor den Heer B. dus gelijk èn vrouw èn Javaan; beiden zijn inferieuren. Voor heel wat blanke vrouwen, die ook al in gemoede zich verbeeldden meer te zijn dan de bruine broeder, dit zeker een desillusie.

Mooi gezegd, dat „Wij, de Noordsche mannen, enz. enz." alleen staan de woorden niet op hun plaats.

Met een kleine variatie zouden zij moeten luiden: „Wij, Noordsche mannen, zijn laf. . . . en in onze lafheid is onze kracht. Zij daarentegen zijn overmoedig... en in hun overmoed ligt hun zwakheid". Heeft de Heer B. wel eens bestudeerd zijn hond of honden? Dit dier krachtig uit bangheid. Alles beangstigt hem, zijn schaduw, de maan, het vallen van een blad. Uit vrees vliegt hij aan, bijt, ver­scheurt, plukt uiteen. Immer hij op zijn hoede, immer hij gereed tot den aanval. Angst maakt hem waaksch. Daar­bij hij schrokkerig in hooge mate. Geen stukje gunt hij zijn buurman; tot berstens toe propt hij zich vol en wat hij niet kan verorberen, begraaft hij in den grond. IndenEuro-peër heel wat van den hond — de vergelijking niet van ons, maar van een in zijn tijd beroemd advocaat. Ook hij schuchter tegen al wat hij niet begrijpt en hij begrijpt niet doordien hij steeds uitgaat van verkeerde basis: zijn superioriteit. Zoo staat hij tegenover den Oosterling, tegen­over de vrouw van eigen volk. Met listen, met lagen, met in het gevlei hem te komen, heeft hij den eerste gelokt, voor gedegen goud hem in handen gestopt waardelooze dingen en geharnast van top tot teen heeft hij zich ge­steld tegenover den ongewapende. Ter eenre zijde de half­naakte, met hoogstens in handen een kris; ter andere de goed geëquipeerde, in bezit van pistool, geweer, geschut wat een kracht! roept daarbij uit de Heer B. Trots dien uitroep is Europeërs eeuwigdurende zorg: het schietgereed-schap te houden buiten het bereik van den Javaan; Noord­sche kracht zit dus in het wapen, niet in den man.

Zoo met den Javaan, zoo met de vrouw. Terwijl de Noorman eigen sexe krachtigt vanaf de wieg tot aan het graf, zet hij het meisje aan de breikous, sluit zooveel mogelijk haar op binnen vier muren. Zoo vormt hij hem tot beuker, haar tot beuk-blok. En als deze totaal diffe-reerende opvoeding is beëindigd, bazuint hij: wat wij mannen zijn krachtig!

O, wij zeggen volstrekt niet, dat de Heer B. zou beuken eenige vrouw! Wat hij alleen wil is, dat zij zal weten, hij het doen kan, in vreeze hem zal dienen, wijl hij het niet doet en, en waar hij er wel lust toe ge­voelt, zij zich niet zal kunnen verweren.

En als met de wapenen heeft de Europeër gedaan met de wetenschap. Zijn scholen heeft hij gesloten èn voor vrouw èn voor Javaan. Kunst, kennis, handel, alles, alles wat gaf goud en roem, heeft hij geabsorbeerd en daarna klinkt uit zijn mond den beroofden tegen: gij zijt slechts onwetenden. Alsof in dat alles niet lag het bewustzijn, dat die anderen, zoo zij onder bereik hadden dezelfde hulpmiddelen, zoo hem al niet voorbijstreefden, toch kon­den worden zijns gelijken. Is dat kracht?

De argumentatie op zijn stelling wig-waggelend als een kar op drie wielen. Hebben wij Heer Boissevain indertijd — bij gelegenheid van het in Indië gevonden portret van den Heer v. Kol in Kamerlids-ornaat — niet zelf hooren beweren, dat de man zoo hield van schitterend gewaad? Had hij b. v. bij het voor het eerst dragen van zijn pak als luitenant bij de schutterij zich niet dadelijk laten portretteeren? Maar buitendien, terwille van den schitterenden tooi worden de meeste jongens soldaat en zoowat elke hoogwaardigheid heeft zijn hoogwaardigheids-costuum, uitgevonden, gedragen door den man. Hoe kort ligt nog pas achter ons het Directoire met zijn altijd nog kleurrijke mannen-tooi! En is vrouwen-opschik een attrac-

Page 3: Veertiendaagsch Blad voor de Vrouw. · 2012-02-26 · De Oosterling blijve Oosterling. roept hij uit, huiverend bij het denkbeeld, dat daar voor enkelen niet meer zal zijn de wellust

E V O L U T I E . 67

brood te winnen, of promotie te maken bij eenig ambt of positie, zou bij dan ook zoo ijveren voor symbolen? Als hij, omdat hij liefhad, moest afstand doen van eigen individualiteit, bad te zweren volstrekte, levenslange onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan de geliefde, zou ook hij dan zoo hangen aan de oude gebruiken ?

Dat men den Heer B. goed begrijpe: noch van de vrouw, noch van Javanen eischt hij in werkelijkheid meer algeheele onderworpenheid. Zij kunnen desnoods geen sikkepitje om hem geven, mits zij uiterlijk maar doen of zij hem eeren. In God te gelooven niet noodig, naar de Kerk gaan wel. De kern mag vervagen, als maar blijft het symbool. Met hoe weinig tevreden de ouderwetsche man, altijd blijvend half-kind! Hier uitkomend het verschil tusschen hem en de moderne vrouw: hij vraagt slechts schijn, zij waarheid, werkelijkheid.

De Heer B. geeft toe, dat de Javanen misschien eenmaal kunnen worden een invloedrijk ras — of ook de vrouw iets kan worden, vernemen wij niet — maar voor „het oogenblik zijn de Oosterlingen nog het passieve en wij het actieve deel van het gezin. Wij geven.. . . zij ontvangen". Was ooit aan het woord grooter logen, of grooter zelfverblinding?... De Europeër geeft niet, nooit; hij schachert. Heel zijn doen gekarakteriseerd in één enkel voorbeeld: hij geeft een levenwekkend zaadje, eischt een kind — altijd ten minste zoo hij in dat kind^ziet eer of profijt. De Javaan

iets ontvangen van hem! Op Java heeft de Neder­lander gevonden een vruchtbaar land, een verstandige, rechtvaardige, werkzame bevolking: uitgeput heeft hij het land, gedegenereerd den bewoner. De Javaan ontvangt

o zeker! Zie zijn auto's vliegen langs de wegen, zijn electrische verlichte paleizen, zijn landhuizen, zijn bedienden-heir! Zie zijn hoogescholen, zijn museums, zijn vloot, zijn zelf-regeering! Alles, alles gekregen van plan­ters, makelaars en handelaren in tabak, koffie, indigo,

tton voor hem, daarnaast staan duizenden vrouwen die zich aangetrokken gevoelen door het schitterend galon, de glimmende knoopen van den man.

Reeds boven door ons gezegd, de man kan noch be­grijpen den Inlander, noch de vrouw, niet omdat beiden staan buiten zijn denkvermogen, maar omdat hij zich zelf dwaselijk plaatst op een pedestal, hen in gebogen houding wil zien aan deszelfs voet. Maar daarmede is niet gezegd, dat ook zij hem niet begrijpen. Schier ten allen tijde heeft zij, de vrouw, hem doorzien tot in zijn innerlijk-innerlijkst — niemand is nu eenmaal groot tegenover zijn kamerdienaar en zeker niet tegenover zijn vrouw. Voor haar hij steeds geweest de personificatie van ijdelheid. Eerst in de laatste kwart eeuw echter durft zij hem ruiterlijk dit zeggen. Dat bedroeft hem — wij kunnen het ons voorstellen. Na eeuwen te hebben geposeerd als God, het een ontnuch­tering te vernemen, dat men slechts eenvoudig is mensch, niets meer. La nouvelle doultuv... en in die onbewuste smart, krijt de Heer B.: dat wederkeere het oude huwelijk zoowel met vrouw als met Javaan! Ik te paard, zij te voet ? Ik hoofd, zij onderdanen! O, ik zal goed voor hen zijn, ik zal ze zelfs liefhebben, hun geven wat, neen zelfs veel vrijheden, maar dat daarvoor zij mij dan ook blijven adoreeren als hun Heer en hun God! Handhaaft xi/mlolen! zijn leuze . . . zoolang tenminste zij bloemen strooien op het altaar van zijn ijdelheid. Als de bediende, die achter hem rijdt, in eenzaam bosch op Europeesche wijze hem van zijn paard rukte, op Europeesche manier hem ontnam zijn verweermiddelen, daarna op zijn Europeesch hem afroste, tot hij kroop aan zijn voeten, aldus bewijzende, dat hij was de sterkste, zou de Heer B., op zijn beurt gedwongen te kruipen vcor den ruiter, alsdan ook klaroenen: Handhaaft dit symbool! Of wel als men terwille van de hoogheid der vrouw, evenals dit thans geschiedt voor het prestige des mans, hem en zijn zonen het recht ontzegde, of eigen

FEUILLETON. jBeileerd.

Uit het Engelsch van Elizabeth Robins, vertaald door Titia v/d Tuuk.

„Ga naar huis en stop de kousen van je ouden man, debiteert er een tegen een arbeidersvrouw-suffragette. „Veeg maar voor je eigen deur", roept een ander. „Een mooi soort van huishoudster, repliceert zij, die haar stoep tot Zondagmiddag vuil laat. Misschien zou jullie dat doen, als je je eigen stoepen moest schoonmaken. „Ik schrob de mijne Js morgens, voordat jullie mannen nog wakker bent!" . . . „Maar wat is politiek? Wat anders dan huishouden op groote schaal. Wie onder jullie werklulhebben het het prettigst tehuis? Zij, die hun volle loon aan hun vrouwen geven." „Daar zit 'm de knoop. Daar zit 'm de knoop." „Ze willen beslag leggen op ons geld." „Daar is 't hun alleen om te doen." „Luistert eens! Als het nu alleen was voor ons eigen gemak en welbehagen, zou je dan denken, dat velen van jullie hun loon aan hun vrouwen zouden geven ? Geen sprake van! Wat is dan de reden, dat dui­zenden het doen en juist de besten en matigsten? Omdat de werkman weet, dat wat voor hem een pond is, voor zijn vrouw twintig shillingen zijn, en zij zal iederen penny in elk van die twintig shillings tot zijn recht laten komen. Zij weet meer uit zijn loon te krijgen dan hij zelf. Sommigen onder u weten wat er van de huishouding wordt, als de mannen de vrouwen niet alles laten besturen. Welnu, de Armenwet en de heele regeering ver-keeren juist in denzelfden verwarden toestand, omdat de mannen geprobeerd hebben het in het groote volkshuishouden zonder de vrouwen te stellen!" Als zij gedaan heeft, wordt gehoord: „Gek-kepraat!'' „Zoo waar als het evangelie!" „Gewauwel!" »Wel, zei

een man op een beschermenden toon, dat was nog zoo kwaad niet voor een vrouw." „Neen." Niet zoo kwaad voor een vrouw."

„Toen ik hier aankwam, zegt een spreker, weder lid der Arbeiderspartij, hoorde ik een man zeggen : Kijk eens, wat een massa menschen. Wel, het zijn haast uitsluitend mannen! Als de vrouwen het kiesrecht eischen, waarom zijn ze dan niet hier, om dat te zeggen ? We!, dat zal ik jullie wel vertellen. Het is omdat zij voor het eten moeten zorgen voor jullie en voor mij en omdat ze nu' het vaatwerk moeten wasschen." „Vind je bij geval dat wij thuis moeten blijven om de vaten te wasschen?" „Nu, als zij er ons een keer of wat voor lieten opdraaien, zouden we misschien een beetje meer van de vrouwenkwestie begrijpen. Ik weet, waarom mijn vrouw niet hier is. Het is, omdat zij weet, dat ik niet koken kan en zij hoopt dat ik voor dit geval wat praten kan . . . . jij bent net als de man van Hammersmith van morgen. Hij vroeg mij, hoe ik het vinden zou, als de mannen thuisbleven om de wasch te doen. Ik zei hem, dat ik daar niet voor was. Daarvoor heb ik veel respect voor . . . . mijn kleeren". „Het is hun werk, riep een woedend, de vrouwen moeten de wasch doen!"

„Wat moet er dan worden van de ridderlijkheid ?" werpt men de meest gevierde spreekster tegen. „Wat is geworden van de rid­derlijkheid?... Weet je niet, dat er in dezen zelfden staat meisjes en vrouwen zijn, die vroeg en laat werken voor rijke mannen, en dat die zelfde rijke werkgevers verwachten, dat die meisjes en vrouwen van zes shilling in de week kunnen rondkomen ? . . . Het wordt de vrouwen heel genadig toegestaan boven de wasch van andere lui te zweeten, terwijl zij voor hun eigen kinderen be­hoorden te zorgen. In Birmingham maken diezelfde brooze bloemen rijwielen, om in 't leven te blijven. In Cradley Heath maken we kettingen. Bij de mijnen sorteeren we steenkool. Maar het kies-biljet zou onze handen vuil maken. Jelui moogt de vrouwen af-

Page 4: Veertiendaagsch Blad voor de Vrouw. · 2012-02-26 · De Oosterling blijve Oosterling. roept hij uit, huiverend bij het denkbeeld, dat daar voor enkelen niet meer zal zijn de wellust

68 E V O L U T I E .

enz. enz.! Wat opofferende menschen, die Noordsche mannen! Op ée'n punt 's Heeren B.'s gedachtengang volkomen

juist: voor den Europeër vrouw en inlander volkomen gelijk. Beiden hebben geofferd zijn ijdelheid, heb- en heerschzucht hun jeugd, hun arbeidskracht, hun leven; in ruil daarvoor hebben beiden gehad vernedering en min­achting. Voor beiden is hij geweest de satraap en beiden heeft hij ze gedwongen tot dien arbeid, welke te min hij vond voor zich zelf. Geplet, verstompt, gedempt heeft hij beider talenten en geestesgaven; uitgedoofd hun energie. Nooit heeft hij gevraagd naar hun wenschen, hun willen, gericht als deze slechts mochten, volgens hem slechts konden zijn op één enkel punt: zijn goddelijkheid. Beiden hebben gemeend, dat de menschheid moest leven zonder moordtuig en beiden zijn ter aarde geslagen door het zwaard. En beiden, langzaam maar zeker, weigeren verder den knie te buigen voor een fictie. Zij zeggen de ge­hoorzaamheid op.

's Heeren Boissevain's tijd zal het echter nog wel uithouden. Zoolang als hij rijdt door Indië, zal hij zich nog wel kunnen verkneuteren in de glorificatie der lieden die hij toevallig ontmoet... en die hem niet kennen, ver­moedelijk wel niet eens lezen zijn van Da;/ tut Dag"jes.

ÏLOQ ceqs: De geHuwdc onderwijzeres. „Er gaat heerschen een motie-ziekte over ons land", zei de Heer

Levy Dinsdagavond, 21 Juli op de vergadering in Rotterdam. Wij zouden daaraan willen toevoegen: „en hevig is die ziekte, wanneer zij aantast de anti-feministen, die hun kwaal omzetten in een geeselroede, ten einde de vrouw te tuchtigen, die zich een onafhankelijke positie wil veroveren of haar behouden". Den Heer de Jong van den Rotter-damschen Gemeenteraad komt de twijfelachtige eer toe, het achter­deurtje te hebben gevonden, waardoor niet-gemotiveerd, dns niet-gerechtvaa'rdigd ontslag kan worden thuis gestuurd aan de gehuwde vrouw, een ontslag, dat langs den koninklijken weg niet had kunnen, niet had mogen worden gegeven.

jakkeren in fabrieken en ze uitbuiten in de achterbuurten, ze de straat opjagen. Je doet het. Maar het stembiljet zou haar ontsek-sen Dat gepraat van ridderlijkheid maakt ons ziek . . . . Er zou misschien nog eenigen zin in liggen, om ons met ridder­lijkheid aan boord te komen, als jullie de belasting voor ons be­taalde . '. . Als jelui ons onze misdaden vergaf, omdat we vrouwen waren. Als je jaargelden verleende aan de twee-en-tachtig percent vrouwen uit dit land, die zwoegen en sloven om de kost te ver­dienen, en waarvan veien ook voor hun kinderen moeten zorgen.... Maar de ridderlijkheid van jullie mannen gaat zoo ver niet! Neen ! Niet verder dan de deur. Jullie zult die open doen voor een dame en dan verwachten, dat zij kruipt voor zulk een tentoonspreiding va» ridderlijkheia. We hebben ze niet noodig, dank je ! Wij kunnen zelf de deur wel open doen."

Door heel die uitroepen, waarvan aangehaald slechts enkele, de intense ten tweede natuur geworden minachting voor de vrouw. In door zeden, gewoonten, godsdienst den man opgedrongen prat­heid, brengt hij vrouw, paard, hond thuis onder één categorie : zijn onderdanen. Het idee, dat de vrouw nog iets anders is dan huisdier, huismeubel, doet hem gierlachen, of wel ineen krimpen van vreeze. Deze phantasmagorie niet alleen van lagen huize; Lord Borrodaile, schier over-beschaafd, huiverende voor de hem niet-begrijpbare nieuwe vrouw, krijt eveneens: „O, terug. Terug. Ja, terug naar den harem."

„Vind jelui het niet wat vreemd, zegt een andermaal Ernestine Blunt, chef der suffragettes, met het oog op de welbekende ridder­lijkheid der mannen, dat tegen geen enkele hervorming, die de wereld ooit gezien heeft. . . " „Hervorming! Wat een onzin!" „Als je het geen hervorming wilt noemen, noem het dan oproer Tegen geen enkel oproer is er ooit zulk een stroom van dwaas-

Dat Gedeputeerden mede dien achterweg hebben bewandeld, 't was te voorzien door hen, die de samenstelling van Zuid-Hollands Staten kennen en weten, dat de Heer de Jong zelf een dier vijf Ge­deputeerden is. Voor 20 o/o stond het dus van te voren al muurvast, dat er geen désaveu voor Rotterdams Gemeenteraad te vreezen viel. Zal ook de Hooge Regeering zich van den Koninklijken, wette]ijken weg af keerig betoonen ? Wij weten het niet, doch . . . . vreezen.

Dat dit voorbeeld straks door meerdere zou worden gevolgd, 't is al mede door on3 en velen met ons voorspeld. In Hilversum probeerde de „Draak", die zich bestrijding van vrouwen-ontvoogding ten levensdoel heeft gesteld, den kop op te steken. Daar vond hij geen voldoende sympathie. De burgemeester zelf bekampte hem en slaagde er in hem op de vlucht te drijven. Voor hoe lang? In Hillegom besloot men af te wachten, hoe het met het Rotterdamsche besluit zou ailoopen. Onnoodig gissingen te maken omtrent hetgeen men nu aldaar zal aanvangen. Hier valt met zekerheid te voorzeggen, dat het „illustre" voorbeeld zal gevolgd worden.

Schiedam heeft vroeger al eens geprobeerd een dergelijke verorde­ning te maken, doch toen échec geleden, maar het naburige Delft ziet nu de kans schoon en greep de gelegenheid' reeds aan.

Bij deze allen komt zich nu ook voegen de residentie. Daar was aan de orde de regeling van de verloven aan het personeel der Openb. Lagere scholen. Gelukkig de onderwijzeressen in die gemeenten, waar zulk een regeling voor kort heeft plaats gevonden, en zij er zonder kleerscheuren zijn afgekomen! In alle andere plaatsen hangt haar het zwaard van Damoeles boven het hoofd.

Laat ons allereerst mededeelen, dat het Koninklijke 's-Gravenhage inderdaad blijken heeft gegeven van vorstelijke mildheid, waar het betrof verlof wegens ziekte. Achttien maanden met behoud van vol tractement en — zoo noodig — nog zes maanden verlenging met in­houding van een deel. Aangenomen met 17 tegen 11 stemmen. Ver­volgens nog een toevoeging van den volgenden inhoud: „Langer verlof kan door B. en W. — een schoolarts gehoord — alleen worden ver­leend onder inhouding der geheele wedde". In ieder geval dus geen ontslag, zelfs al zou de ziekte te beschouwen zijn als „ongeneeslijk". De onderwijzer blijft dus onderwijzer en kan zijn recht doen gelden om eventueel zijn functie te hervatten.

Ook het verlof bij zwangerschap moest worden geregeld. Hier was de kans schoon voor onzen „Draak" om een poging te wagen. Bij koos zich domicilie in den persoon van den Heer Vegtel, die de volgende „motie" aan den Raad voorstelde:

„De Raad van 's Gravenhage, van oordeel dat het in de

heid losgelaten als tegen de vrouwenbeweging. Het lijkt bijna alsof — ondanks de beschermende teederheid van den man voor de vrouw — er niets ter wereld voor den man zoo grappig en zot is als een vrouw". „Ha! Ha! Dezen keer heeft zij het ge­raden!"' . . . . Tal van vrouwen plachten zich te laten paaien, door dat praatje over vrouwelijke n invloed en over de onbegrensde achting, die de mannen haar zouden toedragen. Maar vele vrouwen hebben gemerkt, dat onder het oude masker van ridderlijkheid een brcede grijns verborgen was. Wij werden daaraan herinnerd, telkens als het Lagerhuis het over ons h e e f t . . . . De domste heer kan een gelach doen opgaan, als hij praat van „de schoone sekse". En grappen dat het zijn! Zelfs als ze betamelijk zijn, zijn ze van zoo'n erbarmelijk allooi, dat zelfs een parlementslid er onmogelijk om lachen kan, tenzij hij is grootgebracht in het idee, dat de vrouw een grappig wezen is en dat hij, o neen, in een man is niets, wat de lachlust opwekt . . . . treft het je niet als vreemd, dat, wanneer een sterke man ter wille van zijn overtuiging de gevangenis ingaat, dat beschouwd wordt als iets moois (ik zeg niet, dat ik het vind, maar het is de algemeene opvatting). Maar wanneer een zwakke vrouw voor haar over­tuiging de gevangenis trotseert, dan vinden de mannen het wer­kelijk allergrappigst. Onze gevangenen hebben niet alleen het lijden van de Holloway-gevangenschap te verduren, maar zij moeten ook het leed en de beproeving dragen, die het publiek haar oplegt. Ook jullie lacht! En toch zeg ik je . . . . ik zeg je, dat het succes van onze zaak eerst verzekerd was, toen de vrouwen werden gevonden, bereid om naar de gevangenis te gaan".

Wordt vervolgd.

I

Page 5: Veertiendaagsch Blad voor de Vrouw. · 2012-02-26 · De Oosterling blijve Oosterling. roept hij uit, huiverend bij het denkbeeld, dat daar voor enkelen niet meer zal zijn de wellust

E V O L U T I E 69

school werkzaam zijn van een onderwijzeres na haar huwelijk in den regel niet in het belang is van het onderwijs, gaat over tot de orde van den dag".

Ook hier weer het casuistiscbe maar handige — trouwens han­digheid moet noodwendig met casuïstiek gepaard gaan — „in den regel". Natuurlijk, een slag om den arm moet men houden. Men kan immers nooit weten, voor welke feiten en particuliere belangen of wel be­langen van geprotegeerden men kan komen te staan. Werd niet, terwijl overal in den lande de Rotterdamsche quaestie de gemoederen in be­roering bracht, in Wemeldingen, waar de meerderheid van den Raad anti-revolutionnair is, dus in alle andere punten naast den Heer de Jong staat, een gehuwde onderwijzeres benoemd ? ,11 y a de3 accomo-dements avec Ie ciel," zei reeds Molière. Als het noodig is, gooit men het -met zijn geweten maar op een accoordje en de grond voor het accoordje was spoedig gevonden: bedoelde onderwijzeres is een fami­lielid van den Burgemeester. Een goeden raad kunnen wij dus den ambtenaressen ia het algemeen geven: „Probeert u te parenteeren aan Burgervaders, Wethouders of andere gezaghebbende personen in den tak van dienst, waarin gij werkt." 't Blijkt een beproefd middel te zijn.

De heer Vegtel dan verdedigde zijn motie door haar niet partijdig te noemen, omdat in Rotterdam leden van 3 verschillende politieke richtingen er voor hebben gestemd. Een zonderling onpartijdigheid houdt dat Gemeenteraadslid er op na.

Jammer, dat een warm verdediger vau de rechten der vrouw, de lieer Ter Laan, zich door zijn drift liet vervoeren en onparlementaire uitdrukkingen gebruikte als .bespottelijk", wat bij nog erger maakte, toen de voorzitter hem tot de orde riep, daar hij verklaarde dat volgens zijn opinie de heer Vegtel niet bespottelijk is, zich hier be­spottelijk gedraagt.

Op voorstel v. d. Heer Snoeck Hurgrooje wordt de motie naar B, en W. verzonden ter fine van praeadvies; inmiddels worden de beraadslagingen over verlof bij zwangerschap voortgezet.

Jn dit Regeeringscollege treffen wij toch gelukkig ook weer man­nen aan, wier rechtsgevoel hun belet geweld te plegen en de wet te verkrachten. Gelijk in de Tweede Kamer de Heer Savornin Lohman, zoo ook bier de Heer v. d. Hoorn. Ofschoon zelf geen voorstander van de gehuwde vrouw op de school, acht hij straf — want dat is ontslag — uit den booze, straf om physiologische gevolgen. Zwanger­schap is een gezond gevolg van gehuwd zijn, hij wenscht daarom de zwangere onderwijzeres ten opzichte van verlof op ééne lijn te stellen met haar zieke mannelijke of vrouwelijke collega's. Een ander, de Heer Wesseling vindt inhouding van een deel der wedde irrationeel. (Tot dusver betaalde de zwangere onderwijzeres zelve haar plaats­vervangster).

De Heer v. Sandik, wethouder, verdedigt het voorstel van B. en . en W. om 'ƒ.. van het salaris in te houden. Immers, deze toestand kon worden voorzien, bij het aangaan van het huwelijk en de personon in quaestie dienen daarmede dus rekening te houden. Inderdaad, wij voelen wel wat voor de redeneeriDg van den Heer S. Met inachtne­ming van het recht dat ieder menscb, en ook ieder menschenpaar, heeft om net leven zooveel mogelijk naar eigen verkiezing in te richten, behoeft men de voile verantwoordelijkheid van ue gevolgen dier levens-inrichting niet te leggen op de schouders der gemeenschap. Wie huwen wil, wie zich de weelde van kinderen voortbrengen wil veroorloven, moet daarvoor ook eenig offer brengen, het offer, dat elke weelde eischt, een geldelijk; doch daar sta tegenover, dat, zoodra de gewone kracht en dienstprestatie weer is teruggekeerd, de arbeid­ster of ambtenare alleen als zoodanig worde beoordeeld door den werk­gever, betzij deze is een particulier, de Gemeente of het Rijk.

Het ontwerp van B. en W. werd zonder hoofdelijke stemming aangenomen.

Of daarmee de motie van de baan is ? O neen, die zal binnen kort wel weer voor den dag komen, En daarna . . . . daarna . . . . ieder geval op zich zelf beschouwd, kan het toch — ondanks de bepalingen omtrent verlof bij zwangerschap — ontslagen regenen.

.x^ygv/tNA^^svv,ivvTtv^S'''jkvs^'E-<v'gv> t~'-*y avyav^^aN-'Sv--a-o-A-<

gehouden voor de leden van den Rijksdag door Mevr. Anna Whitlock, op 30 April 1908 in het Grand Hotel te Stockholm.

Vervolg en Slot. Een veel goeds belovende trek van onze Zweedsche kiesrecht-

beweging is haar duidelijk in het oog springend sociaal karakter. Overal, waar een plaatselijke vereeniging wordt opgericht, hebben de vrouwen gewerkt ten nutte van het algemeen, menigmaal in geringe

mate, maar toch getuigt bet van haar goeden wil en practischen zin. Op de eene plaats hebben ze een tijdelijk onderdak opgericht, op een andere een volks- en schoolbadhuis in het leven geroepen, op een derde hebben ze liet recht gekregen om den markthandel te besturen, op een vierde hebben ze gezorgd voor een schoolkeuken, op een vijfde een werkhuis geopend, op een zesde een speeltuin voor de volkskinderen, op een zevende een weldadigheidsvereeniging opgericht enz. Bovendien hebben de vrouwen overal, waar een plaatselijke vereeniging is, veel belangstelling getoond in de ophanden zijnde verkieziugen.

Al naarmate de hoop der vrouwen op spoedige vei krijging van het kiesrecht is toegenomen, hebben ze met den grnotsten ijver ge­tracht zich de politieke inzichten eigen te maken, die zij noodig hebben. Met een bijzonder aanpassingsvermogen hebben zij naar de krachten der verschillende plaatsen haar arbeid om danrover inlichtingen te geven ingericht. In de groote steden heeft men gehouden, of liever houdt men nog lezingen, enkele malen begeleid door praktische oefe­ningen, zooals een gefingeerde kiesbeweging, een vergadering van den gemeenteraad, ja zelfs vergaderingen van den Rijksdag en couiité-arbeid, alsmede oefeningen in het kiezen zelf. In de hoofdstad hebben zulke cursussen plaats gevonden van October tot Mei met 375 vaste deelnemers, in Góteborg waren 300 toehoorders, gelijk ook veel in Gafle, enz. Op andere plaatsen heeft mea studiekringen opgericht, groote massa's litteratuur heeft men daarvoor noodig en do behoefte aan bibliotheken over sociale vraagstukken is zoo groot, dat er al dertig moesten worden opgericht. Waar heeft men in eenig ander land toekomstige kiezeressen zich zoo zien voorDereiden voor haar burgerplichten '?

Hoe komt het wel dat de kiesrechtbeweging der Zweedsche vrou­wen zich kan beroemen op zooveel trekken, welke getu:gen van geest­drift, offervaardigheid en plichtsgevoel, van den wensch om in het voordeel van het algemeen te handelen en daarvan de vprantwoorde-lijkheid te dragen, en dat zij zich met zulk een snelheid onder alle klassen der maatschappij heeft uitgebreid ? Wat mij betreft, ik geloof dat hierin de oorzaak ligt, dat de Zweedsche vrouwen in 't algemeen bijzonder hoog staan, zoowel uit een zedelijk als uit een intellektueel oogpunt beschouwd en dat in ons land vrouwenarbeid binnenshuis of buitenshuis hoog wordt geacht. Het eervolle van den arbeid is in Zweden een uitgemaakte zaak in alle standen, hetgeen zeker niet het geval is in alle landen, waar de kwestie van vrouwenenarbeid is gerezen. Bij ons, gelijk overal, heeft de industrie aan de vrouwen een groot deeJ van baar productieven arbeid binnenshuis ontnomen en menige vrouw gedreven naar de arbeidsmarkt om in haar levensonder­houd te kunnen voorzien. Het betrekkelijk gering percentage dei huwelijken in ons land heeft het aantal vrouwen, dat buitenshuis werkt, vermeerderd. In 1900 oefenden van de vrouwen boven de 30 jaar voor 30.6<>/o of in 't geheel 417.193 een zelfstandig beroep uit, maar dit cijfer is zeker veel te laag, aangezien die groep niet alle vrouwen omvat, die buitenshuis werken. Het is niet vreemd, dat de meeste vrouwen het onder deze omstandigheden tot haar plicht rekenen de kennis en vaardigheid te verwerven, die zij noodig hebben om haar eigen brood te kunnen verdienen. Even natuurlijk is het, dat arbeids­gebied op arbeidsgebied zich voor de vrouwen opende. De op alge­meen economisch gebied zoo belangrijke verandering, die in de vrou­wenwereld heeft plaats gevonden, heeft zelfs op geestelijk gebied groote gevolgen gehad. De gezichtsruimte der vrouwen heeft zich verwijd; zij kennen zichzelf nu niet alleen als leden van een gezin, maar ook als leden der maatschappij, zij zijn er zich van bewust burgeres te zijn in haar land, zij zijn met de wetten en instellingen hiervan in aanraking gekomen, zij zijn belang gaan stellen in de vragen van den dag, zij verrichten haar arbeid tot nut van 't algemeen. Onder haar arbeid hebben zij de voor de hand liggende ondervinding opgedaan, dat ieder die geen invloed heeft op het maken van wetten en de inwilliging van voorstellen, geen vol burgerrecht heeft en ook geen volle burger-gerlijke verantwoording. De vrouwenkiesrechtbeweging is zoo hevig en zoo snel geweest, doordat zij het logische gevolg is van den economi-schen ommekeer van den vrouwenarbeid.

De eisch om volle bnrgerrechten is laat opgekomen in ons land, als wij het bijv. met Engeland vergelijken, maar toen hij opkwam, vond hij een welvoorbereiden en uitgostrekten grond, waarin hij kon gedijen en wortelschieten met een verbazende snelheid en vruchtbaar­heid. In weinig landen is do gedwongen gang der vrouwen tot de arbeidsmarkt zoo geleidelijk, rustig en zonder buitensporigheden in zijn werk gegaan. De vrouwen hebben er niet naar gestreefd de mannen na te doen, zij zijn gebleven wat de natuur van haar heeft gemaakt: vrouwen; zij zijn haar roeping van huisvrouw en moeder als de na­tuurlijkste en schoonste blijven beschouwen, onder voorwaarde dat het huwelijk worde gesloten uit liefde en niet met economische bedoelingen. Aan de vrouwen kan men het verminderen der huwelijken maar in zeer geringe mate wijten. En wanneer zij thans verlangen om met de mannen deel te krijgen aan de verantwoordelijkheid voor het lot van haar vaderland, dan is dat in de hoop, dat ze juist als vrouwen wat te zeggen zullen hebben in de gezonde ën gelukkige ontwikkeling van het land.

De Zweedsche mannen hebben altijd een hoog idee van de vrou­wen gehad, waarom zouden ze dan niet aan de vrouwen in hun land de rechten willen geven, die de naburige landen hunne vrouwen verstrek­ken? Waartoe zouden wij de deemoediging verduren niet te worden zooals menschen, die men hoog schat.

Er zullen wel weinig leden van den Rijksdag zijn, die de inwilli­ging van politieke rechten aan de vrouwen niet beschouwen als een kwestie van tijd. Maar als dat zoo is, kan geen enkel oogenblik daar passender voor zijn, dan in den Rijksdag van 1908; niet alleen wat de vrouwen betreft, maar vooral voor het land De lange strijd

Page 6: Veertiendaagsch Blad voor de Vrouw. · 2012-02-26 · De Oosterling blijve Oosterling. roept hij uit, huiverend bij het denkbeeld, dat daar voor enkelen niet meer zal zijn de wellust

70 EVOLUTIE. om het kiesrecht zou eenmaal geëindigd zijn. het aannemen van vrouwenkiesrecht zou het hangende kiesrechtvoorstel niet in gevaar kunnen brengen, daar beide wetsvoorstellen elk afzonderlijk behandeld kunnen worden, de uitwerking van de proportioneele kiesmethode zou krachtiger worden en rechtvaardiger tegenover een groot aantal kiezers in elk district. De vrouwen zouden haar krachten direkt ten nutte van het laod kunnen aanwenden in plaats van tot agitatie; haar be­weging zou het doel bereiken zonder dat vrouwen en mannen vijandig tegenover elkaar stonden, zonder dat de geestdrift gevaar liep in dweepzucht te veranderen, vertrouwen in achterdocht, en neutraliteit in partijdigheid over te gaan.

Het voorjaar is de tnd van hoop, hoop op den bloei van den zomer en de vruchten vau den herfst. Het is juist als de lente in de vrouwenwereld van ons land. Mocht het een goed voorteeken zijn voor de Zweedsche vrouwen, dat zij juist op den avond van den Wal-purgisnacht hun zaak aan hen mogen voorleggen, die de macht heb­ben haar hoop te verwezenlijken.

Vertaling van J. H. K.

finnen de @i[eq^en. R'dam heeft gefeest. En Gemeentebestuur èn de Holland Amerika-

lijn èn de Kamor v. Koophandel hebben zich beijverd om hun gasten, hun clientèle, te ontvangen op eenig schitterende wijze. Vrouwen niet tegenwoordig geweest bij die festijnen. Wat hebben, wat zouden zij kunnen htbben van doen met handel en scheepvaart? Dit het terrein van haar mannen, vaders, broeders, menschen aan wie zfl slechts gebonden zijn door sexualiteit, door genot. Wat gaat haar aan hun werken, stads wee of stads wel, zij die daar slechts zijn als afleiding, als verpoozing, of wel ten gemak van die recders en groot­handelaren, haar beschouwende als meer of minder aardige parasieten, wanrmede men zich amuseert in oogenblikken van niets-doen, van verveling.

Toch kan niet gezegd worden, dat R'dams vrouwen heel en al niet ten tooneele zijn verschenen. Het afscheidsdiner had plaats te Scheveningen in de groote zaal van het Kut-hans — naar wordt ver­luid was er geen gebrek aan champagne en andere kustbai e wijnen. Nadat was gesproken door de Ministers van Binnenl. Zaken, Landbouw, Nijverheid en Handel, een lange speech was afgestoken door den Oud-Voorzitter der Kamer v. Koophandel, nadat er was gedronken en geklonken, èn nogmaals èn nogmaals was gedronken en geklonken, bracht de representant van de Nortuestlicke Gruppe des Vereins Kisen-wid Stahl-Indtutrielen in Dusseldorf een toast uit op de R'damsche Frauen en Miidchen, die de gastheeren hun gasten vorenthalten hadden. En ziet — was er vooraf gerepeteerd'? — alsof de .spreker in bezit hadde Aladins lamp, vertoonde zich daar de keur van R'damsche vrouwen om in ontvangst te nemen de hulde der heel- en halfdronken heeren, er voor te buigen als ware dit een eere. „Men ziet hieruit (uit den laatsten toast), schrijft de verslaggever van Het Handelsblad, dat het fetst inderdaad het karakter van een feest begint aan te nemen", om eenige oogenblikken daarna hier aan toe te voegen „Maar er was ook no^ plaats voor ernstige woorden".

Van eeuwen her heeft het Beeld Gods zich het recht aangematigd te zwijnen. Zijn diners steeds begonnen hier of daar in schitterende feestzaal, geëindigd in het bordeel — zoo hij ten minste daar nog naar toe kon loopen en niet terecht was gekomen onder de tafel, waaraan hij had gegastrecrd. Tot hiertoe echter was hij nog zoo wijs terwille van zijn prestige zich aldus niet te vertoonen aan de vrouwen zijner omgeving, haar verre te houden van het bachanaal; haar te cm-ployeeren als zinnenkitteling der wijnzatte gasten wel de allernieuwste nieuwigheid op het gebied van recipiëeren.

Als straks, niet meer bedwelmd door êel druivensap, thuiskomt Engelschman, Duitscher, Franschman, Amerikaan, Belg, Noor, Zweed, Deen en Japanner, dan zal hij zijn volk verhalen, hoe daar aan do lage landen der zee is herboren het Oud-Athene; hoe de wettige vrouwen er opgesloten blijven in den harem: hotaeren, fascineerende nimfen, prikkelend en bloed-hittend als oude bourgogne, zoet-lokkend zich exposeeren aan het dessert; of wel zij zullen vertellen aan elk en ieder, dat de R'damsche vrouw is zóó vulgair, dat heur vader en ega haar slechts durft presenteeren aan half in roes verkeerende luyden.

Onder de R'damsche vrouwen geen Vasthi's. Hoe zou het ook kunnen! Is niet van eeuwen her der jodinne en christinnne geleerd uit bet Boek der Boeken, dat de Vasthi's, zij die niet heur lichaam willen geven ten prooi aan de geile blikken van haar mans dronken gasten, zullen worden verstooten, gedegradeord, haar plaats zal worden ingenomen door minder fiere, minder zelfbewuste, minder nobele, die juist daardoor in haar hand zal zien gelegd het leven van duizenden en duizenden en zal worden geglorifiëerd door alle natiën en volkeren ? Waarlijk, de R'damsche Ahasverussen — voor hun handelsrelatien mis­schien noodig hebbende, dat bloed en hersens hunner gasten werden geëmbrouilleerd door wijntje en trijntje — hebben geen reden hun vrouw te verjagen; zij toch immers heeft zich vernederd tot in het stof. Ver­moedelijk hebben zij zelven niet eens begrepen, hoe zij afdaalden op deladder. „O, die voorname vrouwen! Ze hebben geen seksefierheid!" zegt Elisabeth Robins in haar The Convert. De vrouwen uit de R'damsche hooge klasse, gekomen om, in nuchteren toestand, een referentie te maken voor de haar gewijde grappen en schreeuwen van abnormale mannen, bezegelen dat vonnis. Onmiddellijk zij hier aan toegevoegd, dat wij hier te doen hebben met een exceptie — moge het dit ook blijven.

Dat de aldaar feestvierende Rotterdammers de gehuwde vrouw

weerden uit de school, wie zal het verbazen? Geen economisch vrije toch — en de Heeren begrijpen dit uitstekend — zou zoo zich eta-leeren voor, zoo zich laten begapen door de half-zwijmelende dischge-nooten van haar man, zoo zich laten exploiteeren en dienst doen als lokaas voor wulpsche cliënten, zoo zich stellen ten doelwit van obscene blikken en glossen. Zij zou zijn een Vasthi — en evenals in de dagen van Meden en Perzen roepen ook thans uit de wijnslorpers: dat nooit! Den dag waarop één vrouw zich zal verhef­fen boven het bevel van haar heer-gemaal „zullen de vorstinnen van Perzië en Medië ook alzoo zeggen tot al de vorsten des konings, als zij deze daad der koningin zullen hooren", en daarom worde haar ont­nomen heur broodwinning en door armoede gedreven, „zullen alle vrouwen aan bare mannen eere geven" . . . . door zich te laten bekij­ken aan, te doen begeeren door een van wjjn benevelde groep.

De bekende Duitsche Greet is tot ze3 maanden gevangenisstraf veroordeeld; tegen dat vonnis heeft zij appèl aangeteekend. Omstan­digheden, loopende geruchten daaraan verbonden, hebben den Heer v. Weideren Rengers genoopt de Regeering daaromtrent te interpel-leeren. In hoofdzaak zegt het antwoord der Regeering bij monde van Minister Heemskerk: „Geen enkel politieambtenaar is bi) die zaak betrokken . . . Een klacht bij de Regeering tegen niemand ingekomen . . . Een hoofdinspecteur van politie heeft echter in intieme relatie tot die vrouw gestaan en is deswege disciplinair gestraft door den burge­meester met 2 maanden inhouding van traktement. . . Zij (de Regee-ring) is diensvolgens in staat beslist te verklaren, dat er zelfs geen grond van verdenking tegen den burgemeester bestaat . . . Tot een beoordeeling vau de maat der door den burgemeester opgelegde disci­plinaire straf en van het intrekken van een politiepost (voor de woning van Duitsche Greet), handelingen door hem geheel krachtens en binnen de grenzen van zijn ambtsbovoegdheid verricht, heeft de Regeering geen a-inleiding. Zij is overtuigd, dat bij die handelingen van geener-lei plichtsverzuim sprake is geweest . . . Geen enkel feit is den burge­meester ten laste gelegd, dat een onderzoek tegen den burgemeester zou rechtvaardigen, of ook maar de grondslag van zulk een onderzoek zou kunnen uitmaken. Er is ook geen spoor van eenig zoodanig feit ter kennis van de Regeering gekomen. De goede naim van den bur­gemeester is derhalve in het oog der Regeering ongerept.. . De pro­cureur-generaal en de officier van justitie hebben naar aanleiding daarvan (van de loopende geruchten) een onderzoek iogesteld, waar­omtrent aan den Min. v. Justitie uitvoerig is gerapporteerd. De ge­grondheid van die beschuldiging, welke door de hoofdcommissaris met nadruk is ontkend, is daarbij niet gebleken." De Heer v. W. R. was dankbaar, edoch niet voldaan. Hij had iets anders verwacht. Wat? Iets positief? Ach kom! Vooraf was te voorspellen, dat alles hier zou zijn in het negatieve.

Geen klacht is ingekomen bij de Regeering. Hoe zou dat kunnen? Tegen wien ? Over wat ? Dat eenig politie-raan zich zoodanig zou vergaloppeeren, dat hij mede-schuldig zou kunnen worden bevonden aan koppelarij, zal wel niemand veronderstellen. Dat hij schriftelijk der koppelaarster zou vragen jenge meisjes, al evenmin te supponeeren. En het haar schoffeeren, mits zij slechts zijn zestien jaar en een dag, immers volstrekt niet strafbaar in een land waar wordt aangenomen, dat de vrouw, de op politiek gebied eeuwig onmondige, sexueel alreeds mondig is met haar zestiende jaar. Wie ter wereld, buiten de koppe­laarster, kan strafrechterlijk betrokken zijn bij deze zaak? Het mis­bruikte meisje ? De man die haar genomen heeft zeker niet. Als hij op tafel heeft geworpen zijn paar guldens is alles van hem af, kan hij vrijelijk uitgaan. Hij toch wordt beschermd steeds en allerwege. Verdrinkt hij het geld van vrouw en kinderen, dan wordt niet be­moeilijkt hij, maar de drankverkooper, die hem tapt; viert hij zijn dierlijke lusten bot op half-kinderen, dan wacht niet hem de gevange­nis, maar haar of hem die hij omkocht om ze hem te leveren. Grond­gedachte van heel onze wetgeving: de man is een onbeholpen kind, dat struikelt over een stroohalmpjc; niet van hem wordt gevergd het te vermijden, maar ernstig gestraft wordt die het durft neder te leg­gen, zelfs al heeft de man het verzocht.

Duitsche Greet is veroordeeld — wat daarmede gewonnen ? De mannen wier verniel-hartstocht hen drijft tot het bezoedelen van jonge meisjes, zullen heusch niet lang behoeven te zoeken naar behoeftige laaggezonkenen, die voor een paar stuivers den Heeren weder bezorgen wat zij begeeren. Zij toch, die mannen, weten maar al te goed, wat zij kunnen koopen voor een paar stukken zilver: ter eenre zijde ongerepte maagden; ter andere algeheele straffeloosheid. Zoo Art. 245 Wefb. v. Strafrecht in stede van zestien jaren schreef een-en-twintig, voor de buiten echt vleeschelijke gemeenschap eischte de mondigheid, zou ook de man wel leeren wat menschelijker te zijn, zich wel een oogenblikje bedenken alvorens hij, terwille van een momenteelen gril, physiek en moreel het leven bedierf van wezentjes, vaak nog jonger dan zijn eigen kinderen.

De Vereeniging ter Behartiging der Belangen der Vrouw heeft aan de Koningin het verzoek gericht te willen vernietigen het besluit van den gemeenteraad van Rotterdam, bekrachtigd door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, waarbij aan drie onderwijzeressen eervol ontslag werd verleend wegenB huwelijk.

Adressante wijst er o.a. op, dat het ontslag gegrond is op een motie, persoonlijke gevoelens van de meerderheid van den gemeenteraad uitdrukkende, terwijl geen feiten aanwezig zijn, waarop de straf van ontslag (art, 37 en 38 Wet L. O.) kan worden toegepast. Tegenover

! de tijdelijke bezwaren en moeilijkheden, die de geregelde uitoefening i harer betrekking zouden kunnen onderbreken, staat het grootere voor-

Page 7: Veertiendaagsch Blad voor de Vrouw. · 2012-02-26 · De Oosterling blijve Oosterling. roept hij uit, huiverend bij het denkbeeld, dat daar voor enkelen niet meer zal zijn de wellust

EVOLUTIE. 71

deel, dat de vrouw, die het leven in zijn geheelen omvang kent, en als moeder nader tot de ziel van het kind kan doordringen, hoogere waarde heeft als opvoedster der jeugd dan de ODgehuwde onderwijzeres.

Ook de Vrije Vrouwenvereeniging heeft een adres gezonden en wel van den navolgenden inhoud:

Mevrouw! Ondergeteekenden, bestuursleden der Vrije Vrouwenvereniging,

richten tot U het eerbiedig maar dringend verzoek het besluit van den Gemeenteraad te Rotterdam te vernietigen, waarbij de drie onder­wijzeressen: A. W. Kok—Hagen, M. H. Bakker—de Roodt en H. Andrae—Mak zijn ontslagen.

Betrokken onderwijzeressen hebben in geen enkel opzicht zich schuldig gemaakt aan plichtsverzuim; integendeel worden zij alle in de door B. en W. aan den Raad overgelegde stukken bijzonder ge­roemd. Goede onderwijskrachten buiten ' het onderwijzerscorps te stellen kan nooit in het belang van het onderwijs wezen, zoodat adressanten van oordeel zijn, dat door dit Gemeenteraadsbesluit het onderwijs is geschaad geworden.

Gemeentelijke verordeningen, waarbij huwelijk eener onderwijzeres als motief voor ontslag gold, werden dan ook steeds bij Kon. Besluit vernietigd, als zijnde in strijd — zoo niet met de letter — dan toch zeker met den geest der Wet, Dit ontslag berust dan ook niet op eenige wet of verordening, doch op een in de zitting van 27 Dec. aange­nomen motie.

Adressanten vertrouwen dan ook, dat Uwe Majesteit niet zal ge-doogen, dat de rechtspositie van ambtenaren zóó wankel worde in ons land, dat van een motie hun wel en wee worde afhankelijk gemaakt, doch dat U van Uw Koninklijke macht gebruik zult maken om den eerbied voor de wet hoog te honden.

Met verschuldigde hoogachting, (volgen de onderteekeningen)

Voor het examen Kinderjuffrouw, gehouden door de Vereeniging Tesselschade op 2, 3, 4, 5, 6, 10, 11 en 12 Juni hadden zich opge­geven 43 candidaten. — Geslaagd zijn: de dames A. A. Pflitsch, S. A. J. Verhaar, D. Boogaardt 't Hooft, H. M. Engelbert van Bever­voorde, M. J. Klijn, C. Klootwijk, J. M. Philippus, S. M. Mulder, H. de Wolff, A. C. van VeeD, A. P. Bloem, C. L. S. Schröder. W. M. Grummels, G. N. Ickler, G. A. C. van Lienden en G. Groenendijk uit Rotterdam, G. J. M. Benkers, J. Meijer en A. C. van Wachem uit den Haag, H. P. Pols, M. M. Anneveld, C. J. van de Poel en A. D. M. J. de Menthon Bake uit Arnhem, A. A. Erkelens uit Velp, H. J. Stoltenberg uit Dieren, C. Vehhuisen, A. Bus uit Harlingen, A. Dek en H. J. de Vries uit Franeker, C. A. van Dormolen uit Haarlem, A. J. Straukinga en W. Ducro uit Utrecht, M. J. Jongbloed en A. M. van de Polder uit Amsterdam, W. ten Wolde uit Watergraafsmeer, E. A. Frielink uit Westzaan.

"Vergaderingen. De Vereeniging ter Behartiging van de Belangen der Vrouw te

Rotterdam, actief als altijd, hield in de afgeloopen week een openbare protestvergadering, nu Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland aan het bewuste Gemeenteraadsbesluit van Rotterdam, inzake de drie gehuwde onderwijzeressen hunne goedkeuring niet hadden onthouden. De vrij groote zaal, „Caledonia" op het Haringvliet, was zeer goed bezet. De presidente, Mevr. Wolfson, zelve leerares, opende de bijeenkomst met de mededeeling, dat er in de zaal afgevaardigden van verschillende vereenigingen en bonden aanwezig waren, terwijl tal van andere organi­satie'* schriftelijke bewijzen van sympathie hadden gezonden. Onder de diverse vrouwenvereenigingen misten wij de Nat. Ver. voor Vrou­wenarbeid, wier Bestuur wel een adres aan Gedeputeerden had gezon­den. Tot onze groote verbazing misten wij er ook den Bond r. Ned. Ond. afd. Rotterdam, die — naar ons werd medegedeeld — de medewerking had afhankelijk gesteld van een bepaalden datum, waarschijnlijk in de meening, dat een protest vóór de uitspraak van Gedeputeerden nog van invloed had kunnen zijn.

Het woord van protest werd gevoerd door Mr. J. A. Levy, den Heer F. M. Wibaut en Mevr. Haver, allen van Amsterdam. Bijna onnoodig te zeggen, dat de eerste de cjuaestie bekeek van juridisch standpunt, de tweede uit het oogpunt van maatschappelijk belang en de derde als feministe.

In zaakrijkheid, niets te kort doende aan den gloed van het be­toog, dat mooi was van vorm en rijk aan inhoud, zouden wij ontegen­zeggelijk aan Mr. J. A. Levy den palm der overwinning uitreiken, indien wij wat uit te reiken vermochten. Toch durft, naar wij verne­men De Tijd schrjjven: „Mr. Levy was grappig, dat is nog het beste wat er van zijn rede te zeggen valt." Van harte hopen wij, dat Mr. Levy zijn rede als brochure zal uitgeven, om velen, die niet ter ver­gadering konden zijn en zich toch voor de zaak interesseeren, in de gelegenheid te stellen een zelfstandig oordeel te vellen.

Mr. L. begon met de opmerking, dat hij niet voor de eerste maal in het openbaar de wettelijkheid bestreed van besluiten als dat, tegen hetwelk hier hedenavond werd geprotesteerd. Ook niet voor de eerste maal, dat Gemeenteraden gepoogd hadden op dergelijke wijze den geest der Nederlandsche wetten te verkrachten. Hij herinnerde aan Veendam, welks besluit door Gedeputeerden van Groningen niet werd goedgekeurd, doch later door Kon. Besl. bekrachtigd; hier gold het

echter zwangerschap, niet huwelijk. Veendam's voorbeeld werd met minder succes gevolgd door Wildervank en Idaarderadeel,(*) en thans komt bij die illustre voorbeelden zich voegen de tweede stad des Rijks. Een pijnljjken indruk maakt de houding van den Rotterdamschen Gemeenteraad in deze zaak; pijnlijk voor ieder die Rotterdam tot dus­ver hield voor een stad, waar een vrijzinnige en vooruitstrevende geest heerscht, want men heeft den bodem des rechts verlaten.

Spr. heeft de eer Mr. Rombach, den wethouder van onderwijs in Rotterdam, te kennen; bij wenscht bij niemand achter te staan in de waardering van diens karakter, maar staat in de opvatting van zijn wetsinterpretatie in deze lijnrecht tegenover hem. Men kan van oor­deel zijn, dat de gehuwde onderwijzeres in de school niet thuis hoort — wat spreker niet meent; men kan beweren, dat de plichten der huisvrouw onvereenigbaar zijn met het beroep van onderwijzeres — wat spreker niet beweert, en toch het ernstig betreuren, dat hier in­breuk is gemaakt op de elementaire rechtsbeginselen.

Niets sympathieks is in heel de zaak te ontdekken, allerminst in haar introductie. Er gaat heerschen over ons land een motie-ziekre. Een motie kan haar nut hebben, maar in Regeeringscolleges, geroepen om te regelen en te besturen, is zij niet op haar plaats, doch dient zij veelal — gelijk ook hier — om onoprechte bedoelingen te bedekken. Moties zijn woorden-tournooien; van de Gemeentebestu­ren vraagt men handelingen. Deze speciale motie is al bijzonder on­oprecht. Immers een verordening zou vernietigd worden, als in strijd

J met de wet. De vorm eener motie is dus gekozen als noodhulp, maar blijft toch in sprekers oog: m;fcontduiking en doet hem denken aan het bekende: „Het doel heiligt de middelen."

't Moet wel een grimmige Decemberdag geweest zijn, de dag, waarop de meerderheid van den Rotterdamschen Gemeenteraad zich vinden liet om dezen totaal onwettigen weg te betreden. Want dat deze weg een onwettige is, toonde spr. aan met „sclilagende" bewijzen. Ontslag toch is een straf; het kan broodeloos maken en doet dat ook meestal. Een berisping of schorsing kan zijn een middel van tucht, maar ontslag is van nature een straf. Artt. 37 en 38 van de wet op het Lager Onderwijs bevatten dan ook den term: „op straffe van ont­slag". Oenoemd is bij de wet niet plichtverzuim; dat zou ook over­bodig zijn, want aleer plichtverzuim een reden tot ontslag kan wezen, moet dit gebleken zijn. Is ten opzichte der drie ontslagen onderwijze­ressen plichtverzuim gebleken'? Integendeel; met prijzenswaarde op­rechtheid zijn door B. en W. de stukken overgelegd, waaruit bleek dat alle drie de tot ontslag voorgedragenen zeer goede onderwijskrachten waren. Motief was dus niet te vinden en straf zonder bewijsbaar motief is geweldpleging aan het recht.

Ook in andeie opzichten heeft spr. steeds dit standpunt ingeno­men. De Code Pénal bevatte het verbod van coalitie der arbeiders, waardoor staking mogelijk werd. Minister Jolles wilde dit verbod op­heffen en gansch de conservatieve phalanx, met Mr. I. Heemskerk Azn. aan het hoofd, verzette zich tegen deze poging, omdat staking zou kunnen leiden tot geweld. Toen reeds trok Mr. Levy tegen dit con­servatisme te velde, op grond dat naar mogeljjkheidskansen geen ver­bod — nog minder dus straf — mag worden uitgesproken.

Men heeft getracht een motief er bij te sleepen en genoemd: het belang van het onderwijs, doch waar de wethouder met geen enkel feit kon aantoonen, dat het onderwijs geschaad was. bleek duidelijk dat de motie slechts dienst deed als: „Deus ex machina," zou spr. willen zeggen, indien motie niet vrouwelijk was. De zaak is er niet beter, veeleer nog onoprechter op geworden door „het belang van het onderwijs" met de haren er bij te slepen en bovendien de motie een nog grooteren invloed toe te kennen dan een verordening. Deze toch zou nooit — volgens heel ons wetten-systeem — van terugwerkende kracht kunnen zijn. Eenmaal verkregen rechten kunnen door volgende wetten niet worden ontnomen; slechts op de later aangestelden zijn de nieuwe wetten van toepassing en deze motie heeft men een terug­werkende kracht gegeven.

Met een herinnering aan het bekende gesprek tusschen Napoleon, Markiezin de Condorcet en Cambacérés, zegt spr.: „Hier heeft men de onderwijzeres niet het hoofd afgeslagen, maar het brood ontnomen."

Hoe het elders is, vraagt spr. verder. Amsterdam zal hij er maar niet bijhalen om geen gevoeligheidjes op te wekken. Maar Duitschland, het ambtenaren-land par excellence geeft ons heel wat anders te zien.

Het Reichsbeamtengesetz kent aanstelling voor het leven. Om de gehuwde ambtenares te kunnen ontslaan, moet bij haar aanstelling een desbetreffende bepaling gemaakt worden. Bij een dergelijke hangende quaestie heeft o.a. het Oberlandesgericht te Frankfurt een beslissing genomen ten gunste van de gehuwde onderwijzeres. Iu het nieuwe ontwerp van Beieren zegt art. 17, dat voor het aangaan van een huwelijk de ambtenaar verplicht is verlof te vragen, doch deze aan­vrage is meer een simpele formaliteit. Voorts zegt art. 206 van dat ontwerp dat, indien het ambt onherroepelijk is, het voor de ambtena­res door haar huwelijk herroepelijk kan worden. Zoo oordeelt raen bij onze Oostelijke naburen, die wij gewoon zijn van „massregeln" in ongunstigen zin te beschuldigen. Ieder Nederlander, die zijn land lief­heeft en het gezag der wet eerbiedigt, moet grievend leed gevoelen, dat de fiere Maasstad zulk een „massregeln" heeft toegepast, want zoodra de Regeeringscolleges buiten de wet treden, wordt het vertrou­wen in de Overheid geschokt en zoo voortgaande houdt Nederland op een rechtsstaat te zijn.

De Heer Wibaut achtte dit ontslag in plaats van vóór het belang van het onderwijs lijnrecht daartegen. De gehuwde vrouw, de moe­der — kan zelfs geworden zijn een betere onderwijzeres, een betere opvoedster, niet alleen voor eigen, maar ook voor anderer kinderen,

(•) Er zijn er nog heel wat meer te noemen.

Page 8: Veertiendaagsch Blad voor de Vrouw. · 2012-02-26 · De Oosterling blijve Oosterling. roept hij uit, huiverend bij het denkbeeld, dat daar voor enkelen niet meer zal zijn de wellust

72 EVOLUTIE.

terwijl lang uiet alle moeders goede opvoedsters zijn en het dus geluk­kig is, dat deze in haar taak worden ter zijde gestaan. Trouwens de enquête in Rotterdam zelf ingesteld heeft dit ook aangetoond. Maar: hier is de reactie aan het werk. De tijd, dat de vrouw in eigen gezin alleen voldoende arbeidsprestatie kan geven raakt over voor alle maatschappelijke lagen. De huishoudelijke ontwikkeling, het meer en meer alles in het groot verrichten, doet de economische waarde der vrouw als gezinshoofd steeds verminderen. Een natuurlijk gevolg daar­van is, dat de vrouw buiten haar huis haar waarde tracht terug te winnen, de handenarbeidster door naar fabriek en werkplaats te tijgen, de intcllectneele als ambtenare, op kantoren en in de vrije beroepen. Wie dat wil tegengaan, tracht de maatschappelijke ontwikkeling in haar voortgaan te belemmeren. Als de arbeid voor de vrouw wordt afgesloten, dwingt men haar het huwelijk tot een broodwinning te verlagen, brengt men haar in de positie van afhankelijkheid.

Spreker wil daaunede niet zeggen, dat iedere gehuwde vronw buitenhuischen arbeid moet verrichten. Volstrekt niet, maar men make het haar gemakkelijk, wanneer zij dat verkiest of door economische omstandigheden daartoe gedwongen wordt. Spr. deelt niet de meening van hen, die den beroepsarbeid der moeder strijdig achten met het belang der kinderen. Integendeel, vaak ziet het er met de kinderen veel treuriger uit, als de moeder geen beroepsarbeid kan verrichten of zij daarin door anderen wordt tegengewerkt. Als het waar was, dat al dat drijven geschiedde ten bate der kinderen, dan zouden dezelfde menschen, die nu de gehuwde vrouw uit den arbeid trachten te weren, veeleer ijveren voor moedersshapskassen. Dat zal geld kosten, o zeker, maar dat geld zal goed besteed zijn; de rente zal worden ontvangen in den vorm van gezonder en sterker nageslacht. Sexe-eisch in zake economische arbeidsvoorwaarden is voor ons (d. z. de Soc. Dem ) uit den booze, zegt de Heer W. Slechts dalden wij dien, wanneer de arbeid schadelijk is voor het organisme der vrouw en van het kind, dat zij baren zal. (En als diezelfde arbeid schadelijk is voor den man en zijn kroost ? Verslaggeefster.)

Ook uit ethisch oogpunt verdedigt spreker nog de economische onafhankelijkheid der gehuwde vrouw, omdat het voor de kinderen veel beter is, dat zij reeds vroeg in beide hun ouders leeren zien elkanders gelijkwaardigen. Spr. conclusie is, dat wie geen reactie wil, voor de gehuwde vrouw alle belemmeringen voor den beroepsarbeid moet trachteu te verwijderen.

Mevr. Haver wil — alvorens haar eigenlijken speech te beginnen — even iets constateeren. 't Is ons (d. i. de red. v. Evolutie) wel eens kwalijk genomen en 't is wel als al te scherp gequalificeerd, als wij ongevraagd ortslag noemden de ergste giraf, die te bedenken was. Nu hebben wij hedenavond van een eminent jurist als Mr. Levy aan de hand onzer wetten hetzelfde gehoord. Evolutie mag zich dus in goed gezelschap verheugen. En nu, wat ik tot ü" zeggen wilde ? Het is mij bij het lezen van de Gemeenteraadverslagen, waarin de discussie over motie en ontslag-voorstel te vinden zijn, gegaan als den Heer Eetelaar, die op 29 April, den vooravond van de ontslag-zitting, u mededeelde, dat die verslagen zoozeer van blauwe streepen wemelden, dat er aan het bestrijden van alle gemaakte uitdrukkingen, niet te denken viel! De stof bleek dan ook zóó omvangrijk, dat ik mij slechts tot enkele grepen kan bepalen, zei spr. Ook mij is — evenals den Heer L. — de motie voorgekomen als een onoprecht, casuistisch streven. Ik zie, naast de juridische en de maatschappelijke beteekenis er ook eene in van de .tweeërlei moraal." Wel heeft de Heer de Jong gezegd: Het gaat niet tegen den beroepsarbeid der ongehuwde vrouw, maar ook lezen wij in zijn zeer uitvoerige verdediging: , Er zijn behalve normale ook abnormale toestanden in de maatschappij, zoo bijv. dat er vele meisjes en vrouwen zijn, die niet tot een huwelijk komen . . . Doch jnist omdat deze ongehuwde vrouwen toegelaten**) worden in die betrek­kingen om tegemoet te komen aan die abnormale toestanden der maat­schappij . . . Immers de ongehuwden zijn alleen in die betrekking ge­komen, omdat ze ongehuwd waren.!' Blijkt hieruit niet duidelijk, dat ook de ongehuwde vrouw slechts noode in den loonarbeid wordt geduld ? Naast het belang van het onderwijs heeft men er ook bijgesleept het belang van het gezin. Zullen de Heeren de Jong c.s. ook wel eens ingrijpen in het particuliere leven van den ambtenaar, als deze de

(*) Wij cursiveeren.

belangen van zijn gezin niet misschiet zou kunnen veronachtzamen, doch in werkelijkheid ze veronachtzaamt ? Zullen zij hem ter verant­woording durven roepen, als hij een onevenredig groot deel van zijn inkomen voor zich behoudt en zijn vrouw voor de behoeften van zijn gezin met weinig of de helft van niets afscheept ? En zullen zij de poging der vrouwen steunen, als deze straks zich tot de Regeering zullen wenden om te vragen in het Burg. VVetb. een art. op te nemen, dat de geh. vrouw — zoo noodig — voor zich en haar kinderen het recht geven zal op een te bepalen deel van bet inkomen haars echt­genoot» beslag te leggen ?

Dan zal het heeten: aantasten van de maritale macht. In deze heele quaestie ziet spr. vrees voor het prestige des mans, hooghouden van hei: ,de man zij onderhouder, de vrouw onderhoudene." Niet uit leedvermaak, doch met leedwezen, met schaamtegevoel over haar sexe-genooten voelt spreekster zich gedrongen de onderwijzeressen toe te voegen: „Voor een deel is het uw eigen schuld!" De meesten, onge­voelig voor de nooden der vrouw, voor de nooden van heel het volk, zijn lauw en laksch gebleven, hebben gedoogd dat er over haar, bij haar, doch zonder haar werd beslist en enkelen, straks velen harer, zullen de wrange vruchten van die onverschilligheid plukken. Want het staat te voorzien, dat vele Gemeenteraden dezen motie-omweg zullen bewandelen. Of voor deze drie slachtoffers het thans uitgesproken protest wat helpen zal, betwijfelt Mevr. H. ten zeerste, een beroep op de Kroon is onafwijsbare plicht, maar bij de huidige Raadslieden der Koningin zal dat beroep wel geen gunstig onthaal vinden. Het eenige wat deze vergadering vermag is de lauwe middenstof in enkele Gemeenteraden de oogen openen. Met enkele voorbeelden van ontslag waartoe een Gemeenteraad zou kunnen overgaan, als de meening van een toevallige meerderheid een goeden grond daartoe zou opleveren, stelde zij het dwaze van dit ontslag aan de kaak. Vergelijkende do discussie in den Rotterdamschen Gemeenteraad op 27 Dec. 1907 ge­voerd en die in de Kamer naar aanleiding van de motie-Passtoors, kwam zij tot de conclusie, dat deze elkander geleken als twee drop­pelen water. Het meest juiste standpunt werd, volgens haar meening, ingenomen door den Heer de Savornin Lohman, die persoonlijk het niet gewenscht achtte, dat de gehuwde vrouw loonarbeid verrichtte buitenshuis, mcar toch aan ieder gehuwd paar de vrijheid wilde laten het huwelijksleven in te richten, zooals zij beiden dat wenschten. Met een opwekking aan de gehuwde ambtenare om haar plichten serieus te volbrengen, opdat de vrouw zelve geen gegronde aanleiding gaf tot ontslag, besloot spreekster.

Nadat de Heer van Aalten als afgevaardigde van „ Volksonderwijs," afd. Rotterdam, (*) zijn sympathie was komen betuigen en Mevr. Wee-veringh, namens het Hoofdbestuur van het Xed. Onderw. Gen. het door dit lichaam reeds aan de Koningin gezonden adres had voorge­lezen, werd onderstaande motie in stemming gebracht.

De vergadering van den 21sten Juli 1908 in „Caledonia." bijeengeroepen door de Vereeniging ter Behartiging van de Belangen der Vrouw, geeft hare afkeuring te kennen over het ontslag door den Gemeenteraad van Rotterdam aan drie onderwijzeressen wegens huwelijk gegeven,

betreurt de bekrachtiging hiervan door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland,

en spreekt de hoop uit, dat voortaan bij alle regeerende lichamen in Nederland de overweging zal gelden, dat onderwij­zeressen en onderwijzers niet mogen worden ontslagen, zoolang de opvoedende kracht, die van hen moet uitgaan, door hun particulier leven niet wordt ondermijnd.

Door Mevr. Knappert werd voorgesteld hieraan nog toe te voegen:

„en spreekt de hoop uit, dat het gelukken moge, dit ont­slag van hooger hand vernietigd te krijgen.'' Door zitten en opstaan werd de motie met toevoeging aangenomen

met algemeene stemmen op drie na; zoo althans telde de presidente, ofschoon het ons voorkwam, dat bedoelde drie personen stonden, omdat zij den heelen avond gestaan hadden of wel zich opmaakten om heen te gaan.

(•) De Vereeniging Volksonderwijs had in haar jaarvergadering, Zondag 19 Juli te Zwolle gehouden, ook haar afkeuring te kennen gegeven over het ontslag

A d v e r t e n t i e n.

Heden verscheen bij Gebrs. M00IJ te ERMELO:

HAROLD GÜTE = DE HEILIGE ERFENIS.

Uit het Zweedsch door F. DE RÜITEK; geb. ƒ2.25, ingen. ƒ1.75. Handelt over brandende questies van Sociaal-Economisch leven.

VRIJ HUWELIJK. VROUWEN-EMANCIPATIE.

Interessant voor dames. Verkrijgbaar bij den Boekhandel.

V R I J E V R O U W E N V E R E E N I G r l N G , geaffilieerd aan den Nationalen Vrouwenraad.

HUISHOUDELIJKE VERGADERING op Woensdag 5 Aug. 1908, 's avonds 81/» uur,

in het lokaal „Eensgezindheid", Spui. AGENDA.

1. Mededeelingen. 2. Voorstel van het Bestuur om deel te nemen aan het Congres

voor Staatspensionneering. 3 . Bespreking van een nieuw propaganda-plan. 4. Voordracht van Mevr. Drucker over: .Bekeerd", het boek

der .suffragettes". Entree voor vrouwen 10 cent. Voor het Bestuur,

TH. P. B. HAVER, secr. Drukkerij ..ELSEVIER", Amsterdam.