Veertiendaagsch Blad voor de Vrouw.6* 3*,int9an9* ÖDCöensöag 2\ jSepfctnbM \8

8
6* 3* ,int 9 an 9* ÖDCöensöag 2\ jSepfctnbM \8<)8. ïl*. \& Veertiendaagsch Blad voor de Vrouw. Onder Redactie van: W. DRUCKER en Th. P. B. SCHOOK-HAVER. Abonnementsprijs per 8 maanden f 0.75 Voor België, 't overige Buitenland en Ned .-IndiÖ „ 1.02» Afzonderlijke Nummers „ 0.05 ui > > Bureau van Redactie en Administratie: S a r p h a t i p a r k 6 1 , AMSTERDAM. Advcrtentiën per regel f 0.15 Groote letters naar pla;itruimte. Boekannkoudigingen per regel „ 0.10 on 4/8 maat. Aanvragen en betrekkingen „ 0 25 JNHOUD: Het Ondcrwiis-Congros. Herhaling. Congres-Indrukken. De „Onderlinge Vrouwenbescherming" en de kwestie van een minnedienst. Kinnen de trenzen. lilt den Vreemde. Veranderingen. Ingezonden. Advertentiën. .... ^*%^* , . .. . -**- *-?>-, fcJ^t*. -*^^. tJ*»~ w^»* - ^ ^ <-" *~* .-J**— . V*. . . *(+~, .. #N M , . . , fcJF^* >*Jm*. ^JVs. ^.JV» *r^V**_ J ^ f OnÖ0tttoijs-Qan0n05. Vervolg. Ofschoon beiden hetzelfde onderwerp behandelden — Voortgezet en Middelbaar Onderwijs — waren de redevoe- ringen van den Heer Beekman en Mevr. Eldering elkanders tegenvoeters in menig opzicht. De eerste toch de H. B. S. en Gymnasia besprekende en aantoonende, dat er slechts aansluiting op papier, doch niet in werkelijkheid bestaat, leverde een betoog, dat in hoofdzaak een paedagogische strekking had en waarbij spr. kennelijk het oog gevestigd hield op de mannelijke spes patriae, iets wat nog al natuurlijk was, daar de bevolking der inrichtingen, die hij behandelde, slechts een hoogst gering percentage vrouwelijke leerlingen telt. De laatste daarentegen, het speciale Middelbaar Ond. v. meisjes tot onderwerp hebbende, moest er wel toe komen een vergelijk te maken tusschen dit en het des morgens besproken deel van het onderwijs en beschouwde de kwestie dus uit een rechtvaardigheidsoogpunt, uit een voor de vrouw prac- tische zijde. Betoogde de Heer Beekman dat het doceeren — gelijk regel is aan de H. B. S. — voor leerlingen van 12 a 13 jarigen leeftijd, op hoogst enkele uitzonderingen na, onge- schikt is, dat meestal met voel beter resultaat kan gewerkt worden, wanneer de leiding der klasse meer in één hand berust, omdat de leeraar de leerlingen beter kan leeren kennen en dat het Gymnasiaal en H. B. Sch. Onderwijs, op 15 a 16 jarigen leeftijd aanvangende en niet aan allen, doch alleen aan hen, die studievakken zich kiezen, verstrekt wordende, het aantal leerlingen minder zal zien slinken dan in het heden, de taak van Mevr. Eldering was het aan te toonen, dan niet alleen het hoofddoel van al die meisjes- scholen eer kon genoemd worden vaardigheid dan ontwik- keling, maar dat alle ook op zichzelf stonden en daardoor vaak zoo uiteenliepen. De volksschool laat te veel te wenschen over, aldus de heer B.; van uit haar hoogste klas kan de leerling geen examen doen voor de H. B. Sch.; op de school voor kinderen van meer gegoede ouders, waar de klassen minder bezet zijn en de omgeving der kinderen meer meewerkt, gaat dat beter, ofschoon ook daar een zekere dressuur noodig is. Gevolg hiervan, het volkskind moet met enkel lager ond. door de wereld zien te scharrelen en al wat finantieel in iets beter conditie verkeert, wordt gestuurd naar dat groote reservoir vol Middelb. scholieren, dat echter na een of twee jaar zijn inhoud sterk ziet verminderen, want in de derde klasse is nog maar de helft, in de vijfde klasse slechts een derde der bevolking overgebleven. Komt voor het nu bestaande in de plaats wat spr. wenscht, nl. eenige vervolgklassen aan bestaande scholen of anders goed inge- richte scholen voor Voortgezet onderwijs clan heeft men in de eerste plaats voorkomen de desorganisatie der H.B. Scholen zelf, in de tweede plaats — door minder kostbare inrichtingen noodig te hebben ook de kleinere gemeenten in de gelegenheid gesteld aan de behoefte te voldoen, ten derde het tijdstip van admissie-examen verschoven, het doen van admissie-examen tot een kleiner aantal beperkt, misschien zelfs in de toekomst dit overbodig gemaakt of in ieder geval slechts facultatief gesteld, en ten vierde voor alle leerlingen een paar jaar tijd gewonnen, waarin de aanleg voor een beroep zich allicht openbaart. Ziedaar een zeer klein résumé van 's Heeren Beekmans betoog. Ons viel het op, dat deze directeur eener H. B. Sch., iemand dus die, èn uit ervaring èn op paedogogïsche gronden zijn redeneering baseert, voor alle leerlingen, dus ook voor de jongens, het stelsel wenscht, dat Amsterdam voor wat aangaat Voortgezet Ond. alleen voor de meisjes zal gaan toepassen, terwijl het Middelbaar Onderwijs althans het goedkoopere, voor haar de deur gesloten blijft houden. Dezelfde gebreken, welke men in ons land aantreft, vindt men ook in Indië, welks afgevaardigde tot precies dezelfde conclusies kwam voor Insulinde als de inleider voor het moederland. Ook daar geen aansluiting, ook daar overlading op de Middelb. sch., ook daar te wetenschappelijk

Transcript of Veertiendaagsch Blad voor de Vrouw.6* 3*,int9an9* ÖDCöensöag 2\ jSepfctnbM \8

Page 1: Veertiendaagsch Blad voor de Vrouw.6* 3*,int9an9* ÖDCöensöag 2\ jSepfctnbM \8

6* 3*,int9an9* ÖDCöensöag 2\ jSepfctnbM \8<)8. ïl*. \&

Veert iendaagsch Blad voor de Vrouw. Onder Redactie van:

W. DRUCKER en Th. P. B. SCHOOK-HAVER.

Abonnementsprijs per 8 maanden f 0.75 Voor België, 't overige Buitenland en Ned .-IndiÖ „ 1.02» Afzonderlijke Nummers „ 0.05

u i > • >

Bureau van Redactie en Administratie: S a r p h a t i p a r k 6 1 ,

AMSTERDAM.

Advcrtentiën per regel f 0.15 Groote letters naar pla;itruimte. Boekannkoudigingen per regel „ 0.10

on 4/8 maat. Aanvragen en betrekkingen „ 0 25

JNHOUD: Het Ondcrwiis-Congros. Herhaling. Congres-Indrukken. De „Onderl inge Vrouwenbescherming" en de kwestie van een minnedienst. Kinnen de t r enzen . lilt den Vreemde. Veranderingen. Ingezonden. Advertentiën.

. . . . *̂% *̂ , . .. . -**- *-?>-, fcJ^t*. -*^^. tJ*»~ w^»* - ̂ ^ <-" *~* .-J**— . V*. . . *(+~, .. #N M , . . , fcJF^* >*Jm*. ^JVs. ^.JV» *r̂ V**_

J^ f OnÖ0tttoijs-Qan0n05. Vervolg. •

Ofschoon beiden hetzelfde onderwerp behandelden — Voortgezet en Middelbaar Onderwijs — waren de redevoe-ringen van den Heer Beekman en Mevr. Eldering elkanders tegenvoeters in menig opzicht.

De eerste toch de H. B. S. en Gymnasia besprekende en aantoonende, dat er slechts aansluiting op papier, doch niet in werkelijkheid bestaat, leverde een betoog, dat in hoofdzaak een paedagogische strekking had en waarbij spr. kennelijk het oog gevestigd hield op de mannelijke spes patriae, iets wat nog al natuurlijk was, daar de bevolking der inrichtingen, die hij behandelde, slechts een hoogst gering percentage vrouwelijke leerlingen telt. De laatste daarentegen, het speciale Middelbaar Ond. v. meisjes tot onderwerp hebbende, moest er wel toe komen een vergelijk te maken tusschen dit en het des morgens besproken deel van het onderwijs en beschouwde de kwestie dus uit een rechtvaardigheidsoogpunt, uit een voor de vrouw prac-tische zijde.

Betoogde de Heer Beekman dat het doceeren — gelijk regel is aan de H. B. S. — voor leerlingen van 12 a 13 jarigen leeftijd, op hoogst enkele uitzonderingen na, onge-schikt is, dat meestal met voel beter resultaat kan gewerkt worden, wanneer de leiding der klasse meer in één hand berust, omdat de leeraar de leerlingen beter kan leeren kennen en dat het Gymnasiaal en H. B. Sch. Onderwijs, op 15 a 16 jarigen leeftijd aanvangende en niet aan allen, doch alleen aan hen, die studievakken zich kiezen, verstrekt wordende, het aantal leerlingen minder zal zien slinken dan in het heden, de taak van Mevr. Eldering was het aan te toonen, dan niet alleen het hoofddoel van al die meisjes-scholen eer kon genoemd worden vaardigheid dan ontwik-

keling, maar dat alle ook op zichzelf stonden en daardoor vaak zoo uiteenliepen.

De volksschool laat te veel te wenschen over, aldus de heer B.; van uit haar hoogste klas kan de leerling geen examen doen voor de H. B. Sch.; op de school voor kinderen van meer gegoede ouders, waar de klassen minder bezet zijn en de omgeving der kinderen meer meewerkt, gaat dat beter, ofschoon ook daar een zekere dressuur noodig is. Gevolg hiervan, het volkskind moet met enkel lager ond. door de wereld zien te scharrelen en al wat finantieel in iets beter conditie verkeert, wordt gestuurd naar dat groote reservoir vol Middelb. scholieren, dat echter na een of twee jaar zijn inhoud sterk ziet verminderen, want in de derde klasse is nog maar de helft, in de vijfde klasse slechts een derde der bevolking overgebleven. Komt voor het nu bestaande in de plaats wat spr. wenscht, nl. eenige vervolgklassen aan bestaande scholen of anders goed inge-richte scholen voor Voortgezet onderwijs clan heeft men in de eerste plaats voorkomen de desorganisatie der H.B. Scholen zelf, in de tweede plaats — door minder kostbare inrichtingen noodig te hebben — ook de kleinere gemeenten in de gelegenheid gesteld aan de behoefte te voldoen, ten derde het tijdstip van admissie-examen verschoven, het doen van admissie-examen tot een kleiner aantal beperkt, misschien zelfs in de toekomst dit overbodig gemaakt of in ieder geval slechts facultatief gesteld, en ten vierde voor alle leerlingen een paar jaar tijd gewonnen, waarin de aanleg voor een beroep zich allicht openbaart.

Ziedaar een zeer klein résumé van 's Heeren Beekmans betoog. Ons viel het op, dat deze directeur eener H. B. Sch., iemand dus die, èn uit ervaring èn op paedogogïsche gronden zijn redeneering baseert, voor alle leerlingen, dus ook voor de jongens, het stelsel wenscht, dat Amsterdam voor wat aangaat Voortgezet Ond. alleen voor de meisjes zal gaan toepassen, terwijl het Middelbaar Onderwijs althans het goedkoopere, voor haar de deur gesloten blijft houden.

Dezelfde gebreken, welke men in ons land aantreft, vindt men ook in Indië, welks afgevaardigde tot precies dezelfde conclusies kwam voor Insulinde als de inleider voor het moederland. Ook daar geen aansluiting, ook daar overlading op de Middelb. sch., ook daar te wetenschappelijk

Page 2: Veertiendaagsch Blad voor de Vrouw.6* 3*,int9an9* ÖDCöensöag 2\ jSepfctnbM \8

98 E V O L U T I E .

onderwijs, waardoor velen een ongunstige karakterver-andering ondergaan.

't Was jammer, dat Mevr. Eldering, wier taal zoo krachtig klonk, wier rede zoo pittig was, om haar zacht stemmetje slechts door een paar rijen toehoorders kon ver-staan worden. Niet zonder geest en humor schetste zij hoe de wetgever bij het uitvaardigen van de wet op het Middelb. Ond. in 1863 slechts op het oog had gehad.. . jongens. De naam „Middelbare school voor meisjes," welke gewoonlijk aan die inrichtingen wordt gegeven, is zelfs geheel foutief: want Middelbare acten van bekwaamheid zijn voor de leeraressen geen vereischte, al worden zij beschouwd als aanbeveling. Tengevolge van artikel 21, dat de inrichting geheel overlaat aan de stichters, dus geen ver-plichte vakken kent, is het mogelijk dat de programma's dier scholen zoo wijd uiteenloopen, wijl de Gemeenteraden of particulieren, die dergelijke inrichtingen in het leven riepen te veel met locale toestanden, misschien ook met de belangen van enkelen, rekening hielden. Zoo vermeldt spr. dat op drie der 12 in ons land bestaande Middelb. Sch. zangonderwijs wordt gegeven, terwijl zij zelve in Groningen, waar dansles bestond (misschien nog bestaat), geruimen tijd les ontving in het buigen, wat haar aanleiding gaf den wensch te uiten, dat zij toch tegenwoordig mocht zijn op het Tentoonstellingsterrein als de Koningin dit betrad, om ten minste ééns in haar leven van dit onderricht te kunnen profiteeren.

Vergelijkt men de programma's der jongens» en meisjes Middelb. scholen, dan ziet men terstond, dat het einddoel een geheel ander is. Naast de handwerken en den zang, een overwegend groot aantal uren voor de vreemde talen ten bate der jonge dames ; waarschijnlijk is men meegevoerd door den sleur der verkondigde meening, dat de vrouw voor wiskunde en aanverwante vakken geen hersenen bezit. Een enquête, die spr. zelve eens hield onder een groot aantal harer leerlingen, bracht aan het licht, dat vele meisjes de mathematica lief hadden boven de moderne talen. Gewoonlijk vindt men prettig wat men goed doet en houdt men minder van hetgeen veel moeite kost. Hierop afgaande kan men veilig de conclusie trekken, dat de abstracte wetenschappen wel degelijk vallen onder het intellectueele bevattingsvermogen der vrouw, mits men ze onder haar bereik brenge.

Bij de jongens is einddoel ontwikkeling tot mensch, toegerust met de kennis, welke de maatschappij eischt in velerlei betrekkingen, voor den handel of om tot Hoogere studie over te gaan. Vandaar een eind-diploma, dat kan beschouwd worden als de sleutel, welke de deur opent, die toegang verleent tot verschillende conditiën. Niet alzoo het getuigschrift der meisjesschool. Toch verkeeren vele ouders in den waan, dat hunne dochters en zonen gelijk onderwijs ontvangen. Het voeren van denzelfden naam, het staan onder dezelfde commissie, het heffen van gelijk, of vaak nog hooger, schoolgeld zijn fac-toren om deze vergissing te doen ontstaan. Niet vreemd is het dan ook, wanneer de tweede dochter midden in den cursus haar broeder gaat vergezellen en de derde dochter terstond de H. B. Sch. voor jongens bezoekt. Vandaar dan ook, dat steeds toeneemt het getal vr. leerlingen op de jongens H. B. Sch. — in negen jaar tijd is dit bijna verdrie-voudigd, in 1888 toch werden toegelaten 86 meisjes tegen 232 in 1897.

Twee wegen staan ons open, zegt spr., om verbetering aan te wenden ; n.1. ons richten tot de Regeering om den meisjes bij wet hetzelfde onderwijs te waarborgen als den jongens en ons aaneen te sluiten teneinde ter wille der leerlingen eenheid in het onderwijs en voor de leeraressen eenheid in salaris te erlangen, want met de nu bestaande toestanden is het mogelijk en doet het geval zich voor, dat voor gelijk werk de leorares hier slechts /' 1000 en haar collega elders f 2000 honorarium ontvangt.

Eén leemte slechts in haar betoog, waarop met een enkel woord Mevr. Schook-Haver wees. Het verschil in schoolgeld en het inconsequente van den Staat, die op de Rijks H. B. Sch. de meisjes toelaat en de Gem. H. B. Sch. subsidieert, ook al zijn de Gemeenteraden niet even billijk, ook al weren deze de jeugdige vrouwelijke ingezetenen uit den tempel der wetenschap. Laat de Staat ten minste aan zijn subsidie verbinden de voorwaarde, dat allen onder gelijke conditiën kunnen worden onderwezen !

De Vrijdag bracht ons een verrassing. Reeds ver-scheidene malen hadden wij geblikt naar het podium en had van eenige ons onbekenden één vrouw telkens onze aandacht getrokken. Niet om haar eenvoudig doch deftig costuum, die waren er meer, niet ook om haar kalm en vredig uiterlijk, doch veeleer om haar verschil in leeftijd met de overigen en een weinig uit den tijd zijnd kapsel. Wie is toch, zoo vroegen wij ons af, die vrouw, een tiental jaren ouder dan de oudste harer mede-aan-de-bestuurstafel-zittenden: die vrouw, wier scheiding op het midden des hoofds, de haren naar links en rechts over de ooren gekamd^ ons doet denken aan onze moeders ? Hoe komt zij, die in onze herinnering terugbracht de onder-wijzeres van voor dertig jaar te midden van dat vooruit-willende, voorwaarts-strevende, om-rechten-roe-pende jonge of zich jong voelende element, dat door zoovelen en zoovelen — heel wat jongeren — met angst en afschuw wordt bekeken ? En de Vrijdag-middag bracht ons antwoord op onze vraag, want zij was het, die toen de katheder beklom om te spreken over de opleiding tot het geven van Lag. Ond. Dat wij, opper-vlakkig oordeelende, niet alleen stonden in onze opvatting, bewees een in onze nabijheid zittend heer, wien die erg vooruitstrevende kost een beetje zwaar te verteren viel en die zich liet ontvallen: „O, dat is gelukkig niet zoo'n jong ding, die zal niet zoo hard van stal loopen." Doch ziet, wat frissche denkbeelden! wat jeugdig vuur! wat warm pleidooi! wat keurige vorm! wat pittige taal! gaf zij ten beste, zij, Mevr. J. A. Kosters uit Nijmegen, de reeds bejaarde, al voor negen jaar het onderwijs vaarwel gezegd hebbende.

Wel bewees zij tenminste, dat men het vak kan hebben laten varen, maar door zich op de hoogte te houden, toch met zijn tijd kan meegaan, als het hart maar jong blijft. Ad rem, als altijd, greep dan ook Mevr. Goudsmit de gelegenheid aan bij het einde der speech, om te betoogen hoe deze vrouw althans wel bewees dat vervroegde pensio-neering der onderwijzeres niet noodig was op grond van het vroeger oud zijn der vrouw, want zelden zou een man van dien leeftijd in frischheid van geest deze vrouw evenai'en, laat staan overtreffen.

Nagaande de drie door den Staat gesteunde categoriën van inrichtingen, welke gelegenheid geven tot het ont-vangen van opleiding, besprak Mevr. Kosters eerst de

Page 3: Veertiendaagsch Blad voor de Vrouw.6* 3*,int9an9* ÖDCöensöag 2\ jSepfctnbM \8

E V O L U T I E . 99

hoofden v. scholen, die door het premiestelsel gelokt worden om voor het examen te bekwamen, vervolgens de normaallessen en ten derde de kweekscholen. Natuurlijk konden alleen de laatsten in haar oogen genade vinden, en werden de eersten het meest afgekeurd. De onderwijzers, die van de Rijkskweekscholen komen, dus inderdaad eenige jaren vakopleiding hebhen genoten, onderwijs hebben ont-vangen van de besten der leeraren op ieder gebied, in tegenstelling van die der normaalseholen, waar aan de opleiding slechts tijd kan worden besteed in de niet-schooluren, omdat meestal schoolhoofden die lessen leiden en in nog grooter contrast tegenover de opleiding door een schoolhoofd, omdat dan alle vakken aan een enkel persoon zijn toevertrouwd, de onderwijzers van de Rijks-kweekschool verkeeren ontegenzeggelijk in de beste con-ditiën. Daarom is dan ook groote uitbreiding van het aantal Rijkskweekscholen gewenscht; op dit oogenblik komt het Rijk te kort in zijn verplichting tegenover den onder-wijzer, nog meer tegenover de vrouw, voor wie slechts één Rijkskweekschool bestaat tegenover vijf voor de jonge mannen, nog meer tegenover heel jong Nederland, dat recht heeft op goed onderwijs.

Toch is Mevr. Kosters niet tevreden met simpele uitbreiding van het aantal Rijkskweekscholen, wier pro-gramma's o.a. ook spreek-onderwijs en koken moesten bevatten. Zijn wij het met het eerste geheel eens, wat het tweede aangaat verschillen wij gansch met haar van meening. Dat is jam mei', zoo dachten wij ~ en een onzer redactie-leden zei het ook - - dat alweder door deze overigens zoo helderziende vrouw het koken en bagatelle wordt genomen, alsof dat niet was een vak, waard op zich zelf te blijven en alsof iedereen dat zoo maar eens even en passant meeneemt.

Doch dat ontbrekende aan de programma's was niet liet eenige, wat spr. in de Rijkskweekschool van heden afkeurde. Zij werkte niet genoeg mede om den onder-wijzersstand hoog te houden. Is het niet vreemd, dat de onderwijzer in staat wordt geacht, zelfstandig in zijn werk-kiïng op te treden op den 18 jarige :i leeftijd, waarop de medicus zijn studie over den mensch begint ? Den laatste vertrouwen wij toe het lichaam en daarom veeljarige, wetenschappelijke studie, den eerste het gemoed, het karakter, den geest en. . . . dus maar op achttien jaar geschikt. Eerst een H. B. School- of Gymnasiale opleiding; na vol-bracht eindexamen gestudeerd aan een Akademie voor onder-wijzeressen. Geen rangexamens; na volbrachte studie terstond een volledig diploma en de onderwijzer kan dan zijn krachten wijden aan de volksschool, door rijk en arm beiden bezocht. Weg met die akelige standenscholen! De onderwijzer worde gesalarieerd naar dienstjaren !

(Wordt vervolgd).

.tJcrbaling. Het liefst zou ik zwijgen. Er is zooveel gespreek dezer dagen,

dut „niet zeggen" een weldaad zou mogen zijn. Zoover zijn wij echter nog niet. In doorslag hebhen we den graad

van verstandigheid nog niet bereikt, die zou toelaten naar den toestand van het oogenblik te handelen.

Al is het tien tegen eén. dat elk courantenlezend mensch dezen zomer meer te verorberen krijgt, dan hij met mogelijkheid aan kan — geen blad dat — is zijn tijd van verschijnen daar — eens overslaat, opdat publieks overwerkt verteringsverinogen door rust zich heratelle.

Wat in zekeren zin troost geeft in 't geval is, dat we in de Natuur

' t zelfde zien gebeuren. I'rofusie, overdaad van vormen en exemplaren, waarmee noodwendig samengaand onderling verdringen en vernietigen. Waarom ? Waarom niet wat minder rijkdom van voortbrengen, maar dan ook volkomen uitgroei van het voortgebrachte ?

Zou het tot de voorbestemde taak der menschheid behooren, het arbeidsvermogen der Natuur in nieuwe banen te leiden V Zou het den mensch zijn toegedacht, mettertijd de regeling in handen te hebben van maat en aantal van al waarmee hij te zamen leeft V Dan vervalt althans het wel eens opgeworpen bezwaar, dat bij opheffing der maat-schappelijke misstanden, het leven te zoetelijk, te strijdloos zal wordeh. Dan toch ligt er de menschheid nog zulk een oneindig arbeidsgebied voor, dan geeft de Natuur nog zooveel weerstand voor de ons ingescha-pen behoefte aan krachtmetcn, dat we met een gerust hart den snelst mogelijken gang aan maatschappelijke verbeteringen mogen verleenen.

Het moet mij van 't hart. hoe wonderbaar mooi, hoe zielverheffend het denkbeeld is, zich op deze manier deel te voelen van de Natuur — uitvloeisel van een besturend beginsel, tevens factor om dat beginsel tot volledige uitwerking te brengen.

In dat licht beschouwd doen de dingen van het leven zich in nieuwe vormen voor en willen ze geschat worden naar een nieuwen waardemeter. Qualiteit, hoedanigheid, aard — dan de vraag bij uitnemendheid. Zinledige, looze aanvulling mag daarvoor vrijelijk wegvallen. Niet het aantal maar het gehalte wordt dan de grootste factor van het massaal product.

Wij kwamen snel vooruit, wij menschenkinderen, in onze Natuurs-evolutie, wanneer we ons schrap zetten konden om door het holle, lawaaiige opvulsel van het leven niet te worden afgeleid. Een vorm van godsdienst, zoo men wil — ik zou zeggen van natuurdienst — maar nuttig, eiken dag of elke nieuwe arbeidsperiode aan te vangen met het oproepen van het bovengenoemde waardebegrip. Dan alle doen en laten doortrokken van dien geest.

Wat zou er niet wegvallen zonder schade, wat — aan den anderen kant — niet worden gedaan, dat nu achterwege blijft om te ontzien, om niet anders te doen dan anderen, om niet in den kijker te loopen — ballast altemaal, waarmee de menschen zich het leven bezwaren !

Wie het zóó inzien, dat die toch elkander vinden en steunen om in hun opvattingen en daaruit voortvloeiend „doen en niet doen" te zamen sterk te staan tegen wie hen nog aangapen — niet begrij-pende. „Het loven kan zich slechts handhaven door zich te uiten!" ')

Maar onder den invloed van zoo verschillende, zoo met elkander strijdende beginselen als waardoor verschillende mensehengroepen, verschillende mensch-individuen zelfs, worden geleid, moet wel het leven nog zijn de chaos, waarin zich de maatschappij nog immer aan ons voordoet. Sluiten dan althans zich aanéén allen, wier overeen-koinstige opvatting overeenstemmende uiting mogelijk maakt.

Daar is echter een aansluiting toe noodig, die staat nog boven de „vcreeniging" — een aansluiting die niet spreekt in en door middel van vergaderingen, maar die zich openbaart in een gelijke gezindheid tegenover personen, voorvallen, toestanden, enz, waarmee ieder voor zich elk oogenblik te maken heeft.

Vrijheid en gebondenheid zijn tegenstellingen, maar tegenstellingen, die niet elkaar uitsluiten — integendeel aanvullen en wel noodzakelijk aanvullen. Zonder vrijheid geen welzijn van het individu, zonder gebondenheid geen welzijn der soort. Welzijn der soort echter niet mogelijk zouder welzijn van de individuen dier soort Het meest naar voren in de evolutie van het geschapene moet dan ook noodwendig die groep staan, welke de meest juiste verhouding van vrijheid en gebon-denheid heeft toegepast en zich bij voortduring toelegt op steeds volkomener juistheid in die verhouding.

Vaag zijn die begrippen voor wie gewoon zijn aan den leiband te gaan van dogma of conventie. Hun is noodig gebod en verbod. Zij moeten weten zwart op wit: dit moet ge doen en dat moogt ge niet doen. En waarin het „dit" en het „dat" bestaat, laten zij zich door kerk en fatsoen beleeren. Geen sprake bij hen dus van vrijheid voor zich. noch voor anderen. Wel gaat soms de natuur boven de leer en handelen en doen ze naar eigen verkiezing, maar wijl eigenlijk dat niet is gepermitteerd, moet het wezen in ' t geniep met schijn van fatsoen bewaren. O rompslomp. O ballast, Ü dwaasheid ! O zaligheid, de dagen, of uren, of korte oogenblikken want de conventie zit nog in de meerderheid — wanneer een volmaakt evenwicht van vrijheid en gebondenheid de bezwaring van het leven zoo volkomen draagt, dat wij er niets dan een van zelf gaan, een van zelf goed gaan van ondervinden.

1) „De Natuurlijke Moraal" een studie ever Dieren en Menschen. (bladz 840

Page 4: Veertiendaagsch Blad voor de Vrouw.6* 3*,int9an9* ÖDCöensöag 2\ jSepfctnbM \8

100 EVO

' t Ts niet alleen omdat in de meerderheid de conventie nog zit, dat schaarsch zijn die tijden van „leven", maar ook omdat in onszelf de conventie nog schuilt in merg en been onder honderd en nog eens honderd vormen. Was dat niet zoo, dan zouden we — wij in den grond gelijkgezinden, willende allen het leven verbreeden en verdiepen voor den individu — goen krachten verspillen aan onnoodig verstaan, geen ijdelheid de plaats ruimen, die alleen aan noodwendig spreken en handelen toekomt.

Dat moet dan ook wel een der hoofdtrekken zijn, waarin gebonden-heid zich uit, dat we alleen met ons zelf opknappen die duizend en één aanvechtingen, die ons willen laten zeggen en laten doen dingen — neen dingetje» — die niemand en niets verder brengen, die in het gunstigste geval alleen tijd kosten, maar meestal ook werkkracht opslorpen.

't Eigen ik de volle vrijheid van levensuiting geven. ' t eigen leven dus volkomen handhaven en tevens door gebondenheid handhaven het leven der soort — dit laatste voor waarde v a n ' t eigen leven,'t welzijn van het individu op den duur samenvallend met 't welzijn der soort — is voorzeker de hoogste eisch. welken wij ons te stellen hebben. Noodwendig hebben we het bewustzijn van dien eisch telkens en telkens weer in ons te wekken of op te frisschen, want de achterblijfscls van kerkleer en conventie in ons, de nog aangehangen macht dier beiden bij de meesten buiten ons, zijn aan dien eisch zoozeer vijandig, bestrijden dien eisch met zulke wapenen, dat niet dan krachtigst bewustzijn er tegen opgewassen is.

Dat nu de groote moeielijkheid: men moet voortdurend bewust zijn, individu voor individu, van den hoogen eisch van juist geëven-redigde vrijheid en gebondenheid, maar daarbij niet zich zelfals persoon bewust wezen. Waarom niet? Omdat dan het evenredigheidsgevoel niet zuiver blijven kan, eigen ik te veel telt, de vrijheid der overige individuen te kort wordt gedaan en de soort geschaad.

Daar is ook nog een ander zich-zelf-bewust zijn, dat wilskracht eischt ter bestrijding. Dat niet voortkomend uit ijdelheid, maar meeren-deels uit physieke onvolmaaktheid, uit tijdelijk verstoorde levenshar-inonie of uit botsing van eigen harmonie met wat er mee strijdig is daarbuiten. Belemmerend, aan het anders bereikbaar goede afbreuk doend, dat soort zelfbewustzijn, wijl het geeft een gevoel van onbehagen, zich afspiegelend op het uiterlijk en terugdringend een deel van het anders gewekt vertrouwen. Waar nu dat soort hinderlijk zelf-bewust-zijn samenvalt met moeten sprekend of handelend optreden — weg een deel van de sympathie voor de zaak, die men te bevorderen tracht. Krachtsverspilling dees, vertraging van der menschheid's evolutie. Daarom van zoo groote beteekenis voor elkeen die factor, werker ter vooruitgang zijn, wil, zich los te maken van al waardoor het conven-tioneele leven eigen levensharmonie verstoort.

M. M.

@ongres-indru6Éen. Het op 21 Aug. 1.1. in de Congres-zaal der Tenstoonstelling gehouden

Dienstboden-Congres, dat wij op 15 Juni 1.1. in ons artikel De quaestie der quaestïèn noemde, het zeker niet onbelangrijkste in de lange reeks van de toen nog te houden Congressen is gewees t . . . een échec. Dat moge klinken hard, onaangenaam, zelfs ietwat ontmoedigend, toch valt er niets anders van te zeggen. Aan verschillende motieven toe te schrijven deze teleurstelling: te weinig tijd, overlading van het program, bekorting van zaak-debat, toelating van misschien heel mooie edoch erg onpractische speeches en last not least een niet-neutrale, ergo hier, hij een zóó teere quaestie, niet op haar plaats zijnde Voorzitster.

Slechts matig bezet de Congres-zaal; dienstboden al bitter weinig — volgens een harer is dit voor een deel te wijten aan de tegenwer-king d^r meesteressen, niet willende, dat haar ondergeschikten zich vereenigen of bijwonen vergaderingen als het Congres. Eerste spreok-ster, Mevr, Rutgers-Hoitsema, zich gekozen hebbende tot onderwerp „Het wenschelijke van eene regeling van arbeidstijden met al of niet vrije beschikking over de vrije uren." De quaestie, zegt zij, die wij zullen behandelen, grijpt diep in het familieleven. Voor oplossing vatbaar is zij echter, mits wij maar onbevooroordeeld nagaan de aan weerskanten geuite klachten. De dienstbode spreekt van „nooit vrij," Mevrouw daarentegen noemt deze pretentieus, onverschillig, harteloos en onkundig. Aan heidei' grieven ware tegemoet te komen door een gezonde arbeidsregeling. Wie altijd werkt, werkt slecht; welnu, de dienstbode werkt altijd. Terwijl haar broeder in den arbeid wei kt alreeds jaren, jaren lang voor den 8-uren dag. tobt zij nog maar immer den ouden sleurgang. 's Morgens op voor dat daar iemand opstaat in de familie, gaat zij den heelen langen dag door met een arbeid, eentonig juist door zijn eeuwigdurende afwisseling, vaak vragende enorme i krachtsinspanning, zooals b. v. bij zeilen wrijven, kachels-potlooden, marmer-schuren, enz. enz., andere weder met zich brengende de kiemen van ziekten en ongezondheid: kleeden kloppen, schuieren, cokes-scheppen,

LUTIE' enz. enz. Daarbij brengen al die bezigheden mot zich het bederven der handen, welke vooral des winters oploopen, met kloven komen, bont en blauw worden. Dat alles doet haar pruttelen, verlangen naar ontspanning, naar vrijen tijd. Tegenover haar staat de Mevrouw, dio zucht en krijt over het al minder en minder wordend gehalte der dienstboden, over haar luttele kennis, haar trek naar vermaken en opschik. Ook ik, zegt spr., heb liever een dienstbode naar den goeden ouden stempel, edoch dat is het verleden en aan geen onzer dit terug te halen. Het nieuwe is daar, wij allen hebben ons er aan te onder-werpen. Is het bovendien verstandig stagnatie te wenschen bij onze dicnstbai-en en bij haar dan ook maar alleen ? Bedenkt de wisseling der tijden, de uitzetting onzer eigen behoeften, den schier grenzeloozen omvang onzer vermaken. Vroeger was een reisje naar een andere provincie een iets dat in beroering bracht viienden en kennissen, thans vraagt men niet eens meer: gaat gij van de zomer op reis? maar: waarheen gaat gij V

Waar de toestand is aldus, zullen wij er toe moeten komen onze dienstboden te verstrekken vrije uren, waarin zij, binnen of buitenshuis, al naar dit vooraf is geregeld, vrijelijk zullen kunnen doen wat haar behaagt. Daardoor zullen wij komen tot een omwenteling in het soort der dienstbaren. Kwamen deze toch vroeger uit de kleine burger-klasse, waai vooral moeder haar dresseerde en leerde de kunst van zwijgen en gehoorzamen, heden ten dage recruteeren wij onze dienst-boden uit het proletariaat, waardoor is ontstaan een nog grootere gaping dan reeds bestond tusschen patrones en dienstmaagd. Als wij haar geven vrijen tijd, als wij daardoor bewijzen haar te beschouwen als vrije, te koopen haar arbeid, niet haar persoon, zullen aan het huishoudvak zich weder wijden die meisjes, welke zich thans gelooven daarvoor te hoog en zich kiezen een ander, vaak minder loonend vak.

Resumé van heel de klachtenreeks: de strijd om vrijheid. Als de dienstbode weigert zich te tooien met de muts is dit niet, kan dit niet zijn, wijl zij de muts leelijk vindt, maar wijl die muts voor haar is het kenmerk van on-vrijheid. Heeft zij bij dien strijd het ongelijk aan haar zijde ? Voor mij, zegt spr., representeeren de dienstboden nog altijd de hoorigen; lijfeigenen zijn zij niet, vrijen echter al evenmin. Toch zullen zij dit moeten worden; in het kader van onzen tijd past niet anders. Bovendien, vrijheid werkt veredelend, verheffend, en waar de dienstbode zal kunnen beschikken over een deel van den dag, zal zij moreel stijgen, wat ontwijfelbaar ten goede zal komen haar vak, al haar verrichtingen.

Onoverkomelijk voor velen de bezwaren, verbonden aan mijn voorstel. Toch zullen die alle versmelten als sneeuw voor de zon. De slavenhouders in hun tijd vermeenden, dat de velden zouden blijven liggen onbebouwd, zoo daar niet waren slaven; de Heerenkonden zich niet denken wei-, moes- en ooftlanden zonder het werk van lijfeigenen, en toch wordt daar geé'gd, geploegd, gezaaid, geoogst, zonder dat er zijn de door hen a ls , onmisbaar beschouwde categoriën van menschen. De wereld draait door, al veranderen dan ook de toestanden. Bij de evolutie der dingen, leere de een van den ander; die drie meiden heeft, ga naar die er twee heeft en zie hoe daar met minder handen wordt gedaan bijna evenveel arbeid; die twee heeft ga naar een ter leering van hetzelfde; die slechts een heeft sla een blik in de woning van de nijvere huisvrouw, welke met eigen handen wascht en plast, verstelt en naait, strijkt en reinigt. Bij de post en telo-graphie, waar toch ook altijd is werk aan den winkel, huldigt men immers evenzeer het vrije-uren-stelsel. Bovendien kan men aanbrengen oneindig veel vereenvoudiging in het huishouden door b. v. koper en tin te vervangen door email-goed, stoffers en schuiers door den Ameri-kaanschen veger, enz. enz.

In debat komen de Dames Elise Haighton en Druckor. Do eerste vindt, dat er ook onder de dienstboden zijn klassen en dat de bovenste daarin zeker niet hebben te klagen, als zijnde zij in beter conditie dan haar zusters in zoogenaamd hooger geplaatste positie. Over het algemeen zijn zij in de gelegenheid te zorgen voor een goeden ouden dag. In het dragen van de muts ligt niets vernederends, ook zieken-zusters schamen zich deze niet. De eentonigheid van het huishouden heeft voor vele, intellectueel niet hoog-aangelegde wezens, haar eigenaardige aantrekkelijkheid. De tweede meent, dat mank gaat de vergelijking met post en telegraphie, daar dit lichaam werkt met dubbele ploeg, wat, levend als wij doen onder het celletjes systeem, in het huishouden is een pure onmogelijkheid. Vereenvoudiging in den geest als bedoeld door de inleidster komt haar voor te zijn een schade voor de industrie, ergo achteruitgang, terwijl het to leer-gaan bij twee-meiden houdende-families om eindelijk aan te landen bij de huisvrouw-strijkster naaister-werkster consequent toegepast er toe zou moeten leiden dat het werk van zelf geschieden kan en het in zich houdt, dat eige.ilijk alle meiden zijn overbodig, wat volstrekt niet waar is.

Na een nu juist niet kernachtige repliek, zeker ten minste niet zoo kernachtig als men dit gewoon is van Mevr. Rutgers-Hoitsema, verkrijgt het woord Mevr. E. Auwerda, ons zullende doen hooien haar grieven tegen het fooienstelsel. Na gegeven te hebben een kort overzicht van eigen droeve jeugd, van jong, te jong dienen, van vroeg zich stooten aan de ruwheid der maatschappij, vertelt zij, hoe zij in der tijd blijde was met een fooitje, doch langzaam aan in zich had voolen opbruisen een degout voor dat verachtelijk de hand ophouden, dat speculeeren op de gulheid der gasten. Wat immers is een fooi anders dan een aalmoes, gegeven aan een bedelaar. Er zijn dienstboden die de zaak bekijken van een ander standpunt en zeggen: do fooien zijn door ons verdiend, wij hebben er voor gedaan buitengewonen arbeid. Eigenlijk is dit zoo, edoch de wijze waarop wordt uitbetaald dat meerdere is grievend, vernederend, menschonteerend. Daarbij wordt nog maar al te vaak den gasten geadviseerd „niet te veel te geven."

Page 5: Veertiendaagsch Blad voor de Vrouw.6* 3*,int9an9* ÖDCöensöag 2\ jSepfctnbM \8

EVOLUTIE. 101

Na vertrek der gasten moet Mevrouw in kennis worden gesteld met de hoegrootheid der ontvangen fooien, zij moet volop genieten van de blijdschap harer dienstboden; de vernedering moet nog eens worden ondergaan. En toch, zij had visite genoodigd, zij had dus de daardoor veroorzaakte drukte moeten betalen. Hoe echter ook opgenomen de looi is en blijft: een begenadiging.

Het aanvullen van het loon door fooien bewijst dat het loon is te laag. Wij hebben dus noodig loonsverhooging, met daarnaast loon-regeling. Het stelsel van heden is afschuwelijk. Aangenomen wordt, dat een dienstbode drie maanden, drie lange maanden kan buiten haar verdiend loon; vergen doet men van haar, dal zij geeft op crediet drie maanden arbeid, drie maanden werkkracht. Loon heeft zij te eischen na elke volbrachte dagtaak en zeker zou het niet onbillijk te noemen zijn harerzijds, zoo zij verlangde ten minste een maande-lijksche uitbetaling. Zeker gaat het niet aan te vergen, dat een niet-rijk meisje drie maanden voorziet in haar behoeften zonder ook maar een cent te innen, wat haar moet voeren tot op-crediet-koopen. Ook het loon zelf is bespottelijk. De werktijd van de dienstbode begint om 7 uur 's morgens om te eindigen des avonds ten 11 uur; dit is, verminderd met de uitgaansuren (een avondje, kerkbeurt, een Zondag om de 14 dagen), 100, uren per week, wat, tegen een loon van f 100 's jaars, wordt 2 cents per uur. Daarbij komt de kost, meestal veel te hoog aangeslagen. Waaruit toch bestaat deze, wat is de zoo hoog opgevijzelde inwoning? Der dienstbode wordt gegeven een ellendig zolderkamertje, terwijl haar keuken meestal is een ondergrondsche barak; het eten is gewoonlijk datgene wat men binnen niet lust.

Waar. gezien de fooien, wordt, gevoeld, dat het loon is te laag, vragen wij loonsverhooging. Wij eischen loon naar werk, gelijk eenmaal eischten de arbeiders van Regout, altijd nog beter wordende betaald dan vele dienstboden. Om die loonsverhooging te verkrijgen is echter noodig, dat de dienstboden zich vereenigen, zich, voor wat aangaat den Haag, aansluiten bij de Veveeniging Allen voor elkander, waarvan spreekster Presidente.

Op deze te sterk geprononceerde, helaas, van klasse-haat over-vloeiende rede de wil, de lust tot een zaakrijk debat, onderbroken echter steeds door de Presidente daar waar men durft raken de kern der quaestie, als wanneer zij onverbiddelijk laat vallen den hamer, er op wijzende, dat om zijn de verstrekte 5 minuten. (Wordt vervolgd.)

Dc „Onderlinge Wouwcnbescberminc^ en de Éwesfie van een minnedienst.

Kort na onze 1ste Jaarvergadering werd ons door een onzer leden, de vraag gesteld: „of het den leden der O. V. geoorloofd is, een min met een levend eigen kindje aan te nemen, en haar dan van dit kindje te scheiden ?"

Zeer zeker moet ons antwoord luiden : „Neen, dit is aan geen mensch geoorloofd, dus ook aan onze leden niet, al staat het niet recht streeks in het Hnish. Reglement. Alleen zou men het iudirekt kunnen lezen uit Art. 12 en 13, waarin staat, dat ieder die (finantieel of moreel) de belangen der Vereeniging heeft benadeeld, geroyeerd kan worden, of als lid worden geweigerd.

Hiermede is de vraag beantwoord ; maar de kwestie, in hoeverre het zedelijk geoorloofd is, een min in dienst te nemen, is zoo gewichtig dat het Bestuur der O. V. gaarne overeenkomstig Art. 4. van genoemd Huish. Reglement, deze gelegenheid aangrijpt om zijn denkbeelden over dit vraagstuk uiteen te zetten, en aan de beoordeeling der leden te onderwerpen.

Vooral wanneer een ongehuwde moeder aan de kost moet geholpen worden, wat dikwijls de taak onzer Vereeniging is, wordt de vraag naar een minnedienst zeer reëel, vaak zelfs urgent.

In tegenstelling met Parijs, waiir het reeds in de vorige eeuw gebruik was, rijke lui's kinderen naar hot land te sturen bij een min, doet bij ons de moeder, die niet kan of niet wil zoogen, een keuze uit de tallooze surrogaten der moedermelk. En werkelijk, deze keuze is tegenwoordig zoo rijk, dat men slechts verlegen is door de veelheid. Toch komen er af en toe ziekelijke gevallen voor, waarin die surrogaten niet verdragen worden en de dokter eindelijk „nu bout de sou latin" voor den dag komt met de uitspraak : „Het eenige zou nog zijn een goede min !*

„Een goede min." Ze weten er alles van, de ouders, wat een geld en wat een moeite dat kost, maar als het niet anders kan, dan moet het. Waar echter krijgt men zoo gauw een goede min van daan ?

Nu kunnen zich verschillende gevallen voordoen, die uit ethisch oogpunt hemelsbreed van elkander verschillen, en die dus elk afzon-dèrlijk besproken moeten worden. 1

lo. Ge vraagt een lid van uw familie of een goede bekende uit de buurt om enkele malen daags uw kind de borst te komen geven. .Tuist door de persoonlijke bekendheid zult ge allicht ook het kind der min niet uit het oog verliezen en zal dit er dus niet ernstig onder lijden. Tevens weet men over en weer of men niet te doen heeft met het gevaar voor constitutioneele besmetting van uw kind op de min of' van de min op uw kind.

Alle groote nadeelen zijn dus uitgesloten, en zekere verbroedering der gezinnen wordt er door bevorderd.

2o. Hoe minder de loopniin een goede bekende van D is, naar die mate vervallen deze voordeden, en hoe meer de tinantieele kwestie op den voorgvond treedt, des te meer zal men kans hebben op allerlei zedrog. Doch bij eenigen goeden wil on middelmatige scherpzinnigheid, blamen i-ize bezwaren in den regel kunnen overwinnen. j

•8o. Neemt ge een vaste min bij U in huis dan wordt do zaak veel bedenkelijker. Leeft haar kindje ook nog, wat wcnschelijk is met het oog op controle van haar gezondheid en haar goede zorg, dan zijt ge zedelijk verplicht liet kind met de moeder in huis te nemen, en er blijft alleen over het nadeel dat ge beiden tijdelijk uit hun kring hebt gerokt.

Doet ge dit niet, neemt ge de min zonder haar kind, dan begaat ge de onvergeeflijke zonde van met uw geld de min te verleiden het welzijn van haar eigen kind prijs te geven. Sterft daardoor haar kind dan hebt ge een moord op uw geweten.

4u. Neemt ge een min in huis wier kindje dood is, dan kan dit onder sommige omstandigheden noodig zijn voor het behoud van uw kind en de min kan haar kindje verloren hebben niettegenstaande een goede gezondheid en de getrouwste zorgen van haar zijde. Maar ge creëert toch een gevaarlijk antecedent: hoe licht kan deze uwe handel-wijze later voor ongehuwde moeders een prikkel zijn, om haar eigen kindje te verwaarloozen of te doen omkomen op de gebruikelijke indirekte wijze; immers dan kan zij door den dood van haar zuigeling twee premiën behalen, die zeer verleidelijk zijn voor eene die geen uitkomst weet: n.1. de uitkeering van een begrafenisfonds en een lui, gemakkelijk leventje als vaste min.

Zoo komt men telkens weer terug tot de zwartste schaduwen onzer sexueele wanverhoudingen, en wij kunnen niet nalaten TJ toe te roepen : „.Steunt de Onderlinge Vrouwenbescherming; wier taak het is de ongehuwde moeder voor wanhoop te bewaren, opdat zoo weinigen mogelijk tot zulk een uiterste gebracht worden.

En wat de kwestie van een minnedienst betreft, na het boven gezegde zal ieder in een gegeven geval wel met zijn eigen geweten kla:ir kunnen komen.

Het Bestuur der t Onderlinge Vrouwenbescherming* Presidente Mevr. H. BOSMAN FRANK W. Kruis-kade 164. Secretaresse J. M. H. VAN LOON-VAN DEN BEROE, Gerard Scholtenstraat 44, beiden te Rotterdam.

binnen de prensen. Onderstaand adres is bij gelegenheid van de audiëntie op 7 Sept.

te Amsterdam door H. M. de Koningin verleend, door de presidente en de secretares der Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht aan Hare Majesteit overhandigd

Aan Hare Majesteit Koningin Wilhelmina der Nederlanden.

Mevrouw, De Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht, opgericht 1 Januari 1894,

goedgekeurd bij Kon. Besl. van 1 Aug. 1894, gevestigd te Amsterdam en afdeelingen hebbende t e : Amsterdam, Rotterdam, 's Gravenhage, Haarlem, Groningen, Kampen, Zwolle, Arnhem. Zutfen, Nijmegen en Middelburg, biedt Uwe Majesteit hare eerbiedige hulde bij gelegenheid van Uwer Majesteit's Inhuldiging. Zij spreekt als hare hoop en blijde verwachting uit, dat de wijze, waarop Uwe Majesteit Haar hooge plaats aan het hoofd der natie zal bekleeden, het bewijs zal leveren van den verede'enden invloed, die uitgaan kan van de vrouw.

Zij verzoekt Uwe Majesteit eerbiedig Haar hoogen invloed te willen aanwenden bij Hare raadslieden om hun aandacht te vestigen op de ondergeschikte positie, die de vrouw inneemt in den Nederland-schen Staat en hoopt, dat het Uwe Majesteit moge behagen zich te doen voorlichten omtrent de bezwaren, die de vrouw heeft tegen de bestaande maatschappelijke orde en Staatsinrichting, welke bezwaren hun grond vinden in haar gemis aan politieken invloed.

Als onder Uwer Majesteits Regeering Nederland de andere E1110-peesche rijken voorging in erkenning der vrouw als mondig Staats-burger, dan voorzeker zou Uwe Regeering gezegend zijn I

Namens de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht, (was get.) A. W. VERSLUJJS—POELMAN,

pres. van het Hoofdbestuur. J. J. H. M. HISSING,

secr. van het Hoofdbestuur. Amsterdam, den 7den September 1898.

Het was Martina Kramers van Rotterdam die in der tijd als afge-vaardigde van 10 verschillende Vrouwenvereenigingen hier te lande bijwoonde de te Londen gehouden voor-vergadering voor het in 1899 te houden congres van den International Council of Women; het was ook "Martina Kramers die in Vragen r. d. Dag uiteenzette, hoe in '93, als uitvloeisel van de Tentoonstelling te Chicago, te Canada is opge-richt de e r s t e Nationale Vrouwenraad, hoe deze zich heeft uitgezet tot een Intern. Vrouwenraad en wat is zijn werken, zijn streven; en weder was het Martina Kramers die op 30 Aug. 1.1. in de Congreszaal der Tentoonstelling ons uitlegde hét doel van den Vrouwenraad, uitgedrukt zoo kernachtig door onze Ëngelsche zusters in „mothering de country."

In beginsel is de Vrouwenraad een Vereeniging van Vrouwenver-eenigingen. Geen enkele Vrouwenvoreeuiging, onverschillig of zij werkt voor politieke rechten of voor armenzorg, voor crèches of voor verheffing der ongehuwde moeders, die niet haar plaats kan vinden in den Baad; zijn buut toch immers: elkander leeren kennen, elkander leeren waardeeren, en gezamenlijk ten uitvoer leggen datgene wat één Vereeniging nooit zou kunnen tot stand brengen.

Staande het Congres van 30 Aug. 1.1. werd besloten tot de samen-stelling van een voorloopig slechts Nation. Raad, terwijl de voorbe-reiding daartoe werd op zich genomen door Mev. de Klerck—v.

Page 6: Veertiendaagsch Blad voor de Vrouw.6* 3*,int9an9* ÖDCöensöag 2\ jSepfctnbM \8

102 E V O L U T I E .

llogendorp als Presidente van de Ver. ter Verhooging r. h. Zedelijk Bewustzijn. In de zaal werd inmiddels alreeds uitgereikt de volgende concept-statuten:

r\Vij. vrouwen van Nederland, vast overtuigd dat bet heil van hutsgezin en staat behartigd 7al worden door meer eenheid van gedachte, streven en sympathie onderling, en dat 01 ganisatie onder de vrouwen het welzijn van familie en maatschappij 't meest zal bevorderen, sluiten bij dezen een verbond met bet doel onwetendheid en onrecht in eiken vorm te bestrijden en in maatschappij, zeden en wetten den gulden regel toe te passen : „ Doe anderen, wat gij wilt, dat zij U doen.'"

Art. I. De naam van dit verbond is: Nationalen Vrouwen-raad ran Nederland."

Art. II Deze raad mag geen propaganda maken voor het meer beperkte doel van één der aangesloten vereenigingen, en oefent hoegenaamd geen macht over die vereenigingen uit. ledere aangesloten vereeniging blijft derhalve volkomen vrij, wat haar eigen inrichting betreft, en heeft dan ook niets te maken met de beginselen of handelingen van andere aangesloten vereenigingen. noch met de daden en uitingen van den Natio-nalen Raad zelf, dan alleen, dat zij instemt met de Statuten.

Art. 111. liid van den Nationalen Vrouwenraad kunnen worden: Genootschappen, vereenigingen en bonden of af deelingen daarvan, in wier bestuur vrouwen zitting hebben, wanneer zij zich daartoe aanmelden bij de secretnres met toezending hunner statuten en jaarlijks /' 2.50 in de kas van den N. R. storten.

Donateurs kunnen worden, personen die zich daartoe bij de secretares aanmelden en jaarlijks /' 2.50 contributie betalen.

Eereleden kunnen worden, personen die als zoodanig door de presidente worden voorgesteld en door minstens ' / , der op de jaarvergadering aanwezige leden worden aangenomen.

Donateurs en eereleden mogen deelnemen aan de beraad-slagingen. maar hebben geen stem.

Art. IV. Het bestuur van den Raad bestaat uit een presi-dente, een secretares en een penningmeesteres.

Art. V. Het Uitvoerend Comité bestaat uit de drie genoemde bestuursleden en alle presidenten van aangesloten vereenigingen. Het stelt de agenda vast voor de algemeene vergaderingen en kiest de drie bestuursleden. Het vergadert, zoo vaak de presi-dente of tien leden het noodig achten.

Art. VI. De Nationale Vrouwenraad houdt jaarlijkse!) in de Paaschweek een Algemeene Vergadering, toegankelijk voor alle leden van aangesloten vereenigingen, waarop elke aangesloten vereeniging een kort verslag van haar werkzaamheden uitbrengt, de zaken van den Raad worden behandeld en openbare lezingen worden gehouden. Buitengewone vergaderingen hebben plaats, zoodra het Uitvoerend Comité dat noodig oordeelt.

Art. VII. ledere aangesloten vereeniging zendt twee of meer afgevaardigden naar de algemeene vergaderingen, waarvan er ééne de stem uitbrengt.

Art VIH. Wijzigingen in deze statuten kunnen alleen op algemeene vergaderingen gemaakt worden met minstens 2/s der stemmen.

Ons schijnen die .Statuten tamelijk vaag, of liever, totaal niets zeggend. Met geen enkele letter toch is aangegeven, hoe, wat en op welke wijze denkt te werken de Raad, of zij dit zal doen naar een bepaald bij jaarvergadering aangegeven plan, of dat het Bestuur van den Raad in deze zal optreden tegelijk als wetgevende en als uitvoerende macht. Met geen woord ook wordt gesproken van Plaat* selijke Raden, hun verhouding tegenover den Nationalen Raad, de wijze, waarop deze zullen worden bestuurd. Ietwat ongerijmd lijkt ons de clause in art. II.. waarbij wordt gezegd, dat de Vereenigingen niets te maken hebben met de handelingen van den Nat. Raad zelf. Dit toch een pure onmogelijkheid; kunnen immers toch de Vereenigingen samengaan zonder dat het werken van de een iets raakt de ander, en omgekeerd, waar zij optrekken aaneengesloten, geamlieërd, is elk harer responsabel voor wat ten uitvoer wordt gelegd, evenzoo goed als elk lid eener Vereeniging aansprakelijk is voor de daden dier Vereeniging. Zoo de dingen niet worden opgevat aldus, kan de Raad slechts worden: een vereeniging van Presidenten, niet een Vereeniging van Ver-eenigingen.

Na in art. Il een punt gezet te hebben achter „aangesloten ver-oenigingen" zouden wij tussclien dit artikel en artikel III gaarne zien ingelast een of meer artikelen, bepalende, dat de Raad voornamelijk zijn kracht zal wijden aan deze of gene urgente quaestie, aangegeven bij meerderheid van stemmen op de Alg. Vergadering en waarvan gebleken is, dat de Vereeniging of Vereenigingen welke haar ter tafel bracht of brachten, niet bij machte is of zijn haar te leiden tot een goed einde.

Geheel geschrapt zouden wij ook gaarne zien de derde alinea van art MI. Laten de vrouwen bij een zoo gewichtigen, zoo diepgaanden arbeid nn eens zoo wijs zijn van niet te brillceren met hooge namen en titels, wier dragers of draagsters niets voelen voor de zaak als zoodanig, slechts uit beleefdheid zich wel willen Iconen als versiering boven het de wereld ingaand drukwerk — niet ingesteld toch behoeft te worden zoo een eere-lidmaatschap voor haar. die waarlijk heeft ge-werkt voor der vrouwen zaak: zij toch, zij. die. zooals Marie Jungius het zoo juist heeft gekararteriseerd, werken aldus omdat zij moeten, omdat zij niet kunnen anders, zij zullen niet bunkeren naar, niet begeeren een dusdanige hoogzettcrij : zij, zij zullen niet willen zoo een prijsje, hoogstens bevredigende scboolnieisj'e's egoistische ijdeltuiterij.

Duister ons ook art. V. Het Uitvoerend Comité kiest de drie leden van het, laat ons maar zeggen Dagel. Uestuur — doet het dit

uit de verschillende, het Bestuur uitmakende Presidenten, of buiten deze om V De laatste clausule in dit artikel voorzeker ingeslopen bij usance — niet zooveel Vereenigingen toch zullen al dadelijk toetreden, dat men in deze tien mag aannemen als maatstaf: beter ware dan nog te spreken van 'j3 of V» van het Comité.

Moge het den Nat. Raad gegeven zijn in een niet al te verre toekomst tot uitvoering te brengen een daad, voorzeker niet mind' r groot en grootsch, dan de thans reeds tot het verleden behoorende Tentoonstelling, n.1. te doen verdwijnen alle mogelijke vrouwenbladen en blaadjes, van welke kleur of richting dan ook, om uit derzelyer asch als een andere Pheniks te doen verrijzen één groot dag-of drie-daagsch blad, gelegenheid gevende aan alle aangesloten \ ereenigingen om zich te uiten ieder op haar wijze, een blad zooals wij thans zien in La F ronde, liefst echter nog wat beter.

Ken moeielijke taak ! Was de Tentoonstelling dat ook niet? En toch, boe glorieus is zij gestapt over alle hinderpalen, alle geslagen hekjes en dammetjes ! Hoe heeft zij weten te verzustereii de vrouwen van de meest heterogene richtingen!

Aan de Hoogere Burgci school met 5 jarigen cursus te Amersfoort zijn vacant de betrekkingen van leeraar in de Fransche en in de Hoogduitsche taal- en letterkunde. Het Gemeentebestuur vraagt in zijn oproep om sollicitanten niet alleen leeraars, maar ook leeraressen En dat voor een jongensschool ! Voorwaar, voorwaar, les idees marchent

„t^if den "Vreemde." In Nutid, Tidshrip fiir SamhSllsfrSgor och Hemmets Intressen

geeft een der twee redactrices, Maikki Friberg, die onlangs ons land heeft bezocht, een tamelijk uitvoerig verslag van de Tentoonstelling van Vrouwenarbeid, waarin zij niet alleen bespreekt derzelver in- en oprichting, benevens het Congres-stelsel, maar ook af en toe iets ten beste geeft omtrent ons land en zijn bewoners. Wat haar vooral heeft getroffen is de netheid, het comfort onzer woningen en de vele philan-thropische inrichtingen, steunende geheel en al op particuliere kracht en beurs.

"Vergaderingen. Den S«R September heeft de Vereeniging ter Behartiging van de

Belangen der Vrouw hare maandelijksche bijeenkomsten hervat. De Presidente deelde mede, dat de bespreking over vereenvoudiging in het huishouden, die de vereeniging op aanzoek van de Vrije Vrouweneer. met deze en den Groninycheii Vrouwenbond zou arrangeeren, den 27 e n

Juli in de congreszaal der Tentoonstelling heeft plaats gehad. Daarop wordt de wenschelijkheid besproken, dat de Buurtvereeniging thans een krachtiger, zelfstandiger bestuur zal krijgen, en de vergadering besluit, den band tusschen de Buurtrer. en de Ver. t. beh. v. d. bel. der Vrouw losser te maken. Na nog eenige mededeelingen over de volkslezingen bij wijze van „University Extension" die de Buurtv. dezen winter hoopt te houden, en over ingekomen stukken, wordt Mevr. Kramers opgedragen de Vereeniging te vertegenwoordigen bij de oprichting van den Nationalen Vrouwenraad en de aansluiting aan de International Council. Daarom krijgt Mevr. Rutgers het woord om te spreken over Laura Marhotm's oordeel over de vrouwen. Dit onderwerp is juist nu zoo actueel, daar Prof. Winkler, die voor de Vereeniging zal komen spreken over het studeeren der vrouwen, zegt, dat hij zooveel niet deze schrijf-ster op heeft. Laura's definitie van de vrouwenbeweging is deze: De emancipatie is de wanhoop der vrouwen aan haar waarde als vrouw. En wat die waarde is, kan men zien in de inleiding van haar boek Moderne Vrouu-eu, waar zij de vrouw gewoonweg een vat zonder inhoud noemt, en in de Psychologie der Vrouw, waar zij zegt, hoe de „grande amoureuse" zich vol zaligheid overgeeft aan haar man, „niet de innerlijkheid der wetende vrouw, met de volle vrouwelijkheid die huivert voor haar ledigheid." Laura's Psychologie is vol machtspreuken, haar scherpe blik ziet onmiddellijk alles helder in, bijv. dat er drie typen van vrouwen en drie typen van mannen zijn, en dat alle onvol-daanheid bij een vrouw enkel en alleen voorkomt uit gemis aan de ware liefde. En wie anders zou willen spreken, is onoprecht, want ,openhartige litteratuur, van vrouwen afkomstig, bestaat er niet." Uit het dagboek van Marie Baschkirtzew en de levensbeschrijvingen van Sonja Kovalevski en nog eenige andere beroemde vrouwen weet de schrijfster elke uiting van ontevredenheid of levensmoeheid tot haar ééne thema terug te brengen. Treffend schildert zij ook de ledigheid van bet salonleven van een rijke jonge dame, en met zooveel waarheid gemengd zijn haar beschouwingen, dat zij in de letterkundige wereld en daarbuiten veel navolging en bewondering vindt. Zien wij dit niet in de uitingen van geleerden, die, over de vrouwenbeweging sprekende, beweren, dat dit veroveringsplan van het mannenterrein slechts ontstaat door geringschaiting van het vrouwengebied, en in de boeken van Anna de Savornin LohinanV Hoe verkeerd ook de invloed der laatste op de jonge meisjes is, men kan toch niet van Laura Marholm afstappen zonder haar twee groote verdiensten in 't licht te stellen, n I. haar opkomen tegen de heerschendo tweeërlei moraal en erkennen, dat de behoefte aan sexueelen omgang voor beiden gelijk is, en dan haar mooien stijl en dichterlijke vergelijkingen.

De aanwezigen dankten Mevr. R. door applaus voor haar voordracht.

Maandag, 19 Sept., hield de Vereeniging Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid haar jaarvei gadering in de Congreszaal.

Page 7: Veertiendaagsch Blad voor de Vrouw.6* 3*,int9an9* ÖDCöensöag 2\ jSepfctnbM \8

E V O L U T I E . 103

Met genoegen kon thans de presidente, Mevr. Goekoop—de Jong v. Beek en Donk, deze vergadering opeuen en leiden hier, in dit gebouw. Herinnerende aan de laatste vergadering, gehouden 12 Jan. 1898 en aan de vorige jaarvergadering, wees zij er op hoe toen naast de overtuiging, dat zij — de Tentoonstelling — komen moest, de beklemmende vrees o~s nog beving, of zij wel komen co«. En thans nu zij gekomen is, nu /.ij bijna geweest is, vragen wij ons af, zegt pres.: „Heeft zij voldaan?' Volmondig durven wij antwoorden: ja. Zij gaf een overzicht van den toestand der vrouw, van haar arbeid, zij hiacht daardoor velen tot nadenken, zij was een levenwekkende kracht, zij voldeed aauj de nameloos bittere liefdeshongersnood, die in het heden velen verteert. En de congressen ? Zij hebben ons geleerd andersdenkend-u te waar-doeren. Ongelijk gestemden hebben hier elkander leeren kenren. loeren verstaan, leeren eerbiedigen, al hebben zij elkander ook niet overtuigd. De lichtzijde dier congressen is wel geweest de meest royale gastvrijheid aan alle opinies betoond. Van de strengst behoudende richting tot de verst vooruitstrevende, alle, alle, hebben het woord kunnen voeren en gevoerd. Niet altijd kort en logisch, niet altijd zakelijk en kernachtig, doch nimmer ruw, onbeleefd, scherp, onaange-naani. O zeker, daar zijn er, die zich hebben geërgerd, n.1 wie onwetendheid verwarren met reinheid, wie sommige kwesties vooral aan het oog der vrouw willen onttrekken, maar wij, moderne vrouwen, wij weten, wij zijn overtuigd dat liet kwaad moet gekend worden in heel zijn omvang, wil men tot verbetering komen, en wij bechouwen het als onzen heiligen plicht onze krachten riet renteloos te laten liggen, docb ze te stellen in dienst der maatschap.

Dank verdienen onze eerste leden, die niet getwijfeld hebben aan ons welslagen, die ons hebben geschraagd door hnn vertrouwen, en ons daardoor in staat hebben gesteld de wankelmoedigen, maar ook de lachers, de spotteis, de tegenstanders met beschaamde kaken te laten staan. Maar ook en vooral dank aan een onzer Commissies, die bij de daarbuitenstaanden het minst van allen in tel is, omdat zij doet het ongeziene, maar niet minder moeielijke werk, wij bedoelen de Regelings-Commissie, die ons huishouden heeft bestierd en wier taak. evenals die der huisvrouw een veel omvattende was, te meer omdat zij met angstvallige zuinigheid te werk moest gaan. Zij is g-weest de Martha, die nooit jaloerseh was op de Maria's. Dat werk schatten wij hoog en daarom brengen wij openlijk onzen harlelijken dank.

Met goedvinden der vergadering werd het lezen der notulen ovcr-geslagen, waarna Mevr. Jungius in plaats van do secretares, wier spraakorgaan niet in orde was, het jaarverslag voorlas.

Niet veel behoefde het woord dezen keer toe te voegen aan het levende weien, de Tentoonstelling zelf. Dank werd gebracht aan de verschillende Commissiën, wier leden allen als om strijd haai krachten hadden aangewend voor de gemeenschappelijke zaak. Betreurd werd het aftreden van Mevr. Worp—Roland Holst als lid van het Hoofd-bestuur, doch dankbaar herdacht haar werkzaamheid als lid van een der Rubriek-Commissies; opgesomd werd, wie alzoo in den loop van het jaar waren uitgetreden en wie waren benoemd. Menig oogenblikje van spanning had op hare beurt iedere Commissie doorleefd en vaak had men zich afgevraagd: zullen wij op tijd gereed zijn? Het Hoofd-bestuur had zwaar gezucht onder het lastige .gebrek aan geld/ Immers deze Tentoonstelling zou niet worden een kermis der ijdelheid, zou niet toestaan dat daar allerlei verin ikelijkheden werden geboden aan publiek, voor hetwelk bij alle in de laatste jaren gehouden Tentoonstellingen dat juist was „the great attraction", maar daarom ook zou deze Tentoonstelling de baten missen, welke anderen toevloeiden, en veeleer staan voor een te kort. Toch was er ook een lichtstraal in de geldelijke aangelegenheden gekomen in den vorm van de Rijks-subsidie, groot ƒ5000.— en — zoo het mocht noodig zijn — ook een subsidie van de gemeente 's-Gravenhage, groot f 1500.

Daarna was aan het woord de penningmeesteres, of neen, niet de penningmeesteres. Zij was afwezig — om welke reden werd niet medegedeeld; wel hebben wij haar voor en na de vergadeiing op het terrein gezien — en daarom had Mevr. Pekelharing-Dover welwillend op zich genomen de balans voor te lezen . . . neen, alweder vergissen wij ons, een paar cijfers uit de gezamenlijke inkomsten en uitgaven op te noemen. Deze eijfeis leerden ons, dat op 30 Juni de totaal inkomsten bedroegen f 70,675 en de totaal uitgaven /' 55,966, zoodat de vereeniging het nieuwe jaar in ging met een batig saldo van /' 14,709.

Wij willen niet vooruitloopen op de balans, die gewis bij het in druk uit te geven jaarverslag zal worden gevoegd en den leden gezonden, maar een ietwat uitvoeriger schets van den stand van zaken had den leden wel mogen worden verstrekt. Zoo ook moet ons de opmerking van het hart, dat, al hadden de leden slechts recht den gang van zaken te kennen tot 1 Juli, de moreele plicht van het Hoofdbestuur, of beter van de financieele Commissie, wel tot iets meer had mogen leiden. Al was het niet tot op den laatsten dag uitgewerkt, dan zou een beeld van het verloop van zaken tijdens de Tentoonstelling zeer velen welkom zijn geweest, vooral hun die nu, aangetrokken door de expositie zelf, door de Congressen en door het nog fraaie zomerweder in den Haag gebleven of gekomen waren en een volgende jaarvergadering niet kunnen bijwonen.

Het derde punt luidde op de convocatie als volgt: Verkiezing van twee Bestuursleden door de periodieke aftreding van de dames H. Dull en M. Jungius, en was voorzien van de volgende toelichting:

Mej. JÜNOICS kan zich tot haar groot leedwezen niet herkiesbaar stollen wegens liet wedcropvatten van hare betrekking, waaruit haar ter wille van de Tentoon-stelling eon verlof' van 'J maanden was verleend.

Het Bestuur stelt -oor in de plaats van Mej. Jmrorca to benoemen Mej. GAT.LI:, te 's Hage.

Hieruit bleek, dat het Bestuur zich niet andeis kon voorstellen dan dat de aftredende i zouden worden herkozen, als niet een der beide

functionarissen het Bestuur had moeten verlaten. Dat zulks niet is volgens den geest des tijds, ook niet was naar den zin van velen der leden, onder welke het oordeel heerschte, dat zoo iets is zich zclf-aanvullen en niet de leden laten kiezen, scheen het Hoofdbestuur te voelen, althans de presidente trachtte elk protest te onderscheppen door van te voren (o argumenteeren, wat aangaat de candidate Gallé, dat, nu de zaak moest afgewikkeld «orden, het wonen in den Haag zulk een gioot voordeel was, een Best uursbaantje als dit zeker niet viel te ambieeren en het dus moeilijk zou zijn iemand, geschikt en bereid tevens, daarvoor te vinden. Het Bestuur had dan ook reden zich te verheugen over de bereidwilligheid van Mevr. Gallé en prees haar sterk aan, niettemin den aanwezigen vrije keus latende.

Toch weid door Mevr. Baerveldt—Haver, namens velen, protest aangeteekend niet tegen de gestelde candidaten, maar tegen den vorm van verkiezing. Deze is een fout en wij, vrouwen, moeten leeren onder appreciatie van het goede, dat het Bestuur heeft tot stand gebracht, zonder te toornen, elkander op onze fouten te wijzen, om in den ver-volge de steenen des aanstoots te vermijden. Daarom was het wenschelijk nog staande de vergadering meerdere candidaten te stellen.

Tegenover het antwoord van de presidente, die voor de oprechte, maar niet stekelige opmerking bedankte _en zeide, dat de leden zelve ook candidaten hadden kunnen stellen, merkte Mevr. v. Wijlen, o. i. zeer terecht op, dat daartoe de tijd te kort was geweest. Eenige candidaten weiden nog genoemd n.1. Mevi. Groshans, die bedankte, Mevr. Hogendorp en Mevr. Hoeufft. Op de dames Dull en Gallé werden uitgebracht 120 en 108 stemmen, ver boven de volstrekte meerderheid, zoodat dezen toch werden gekozen.

A'óór de sluiting kreeg nog het woord Ida Heyermans, die namens de gezamenlijke Rubiiek-Commissies tot de aftredende Marie Jungius een zeer hartelijke toespraak richtte, onder het aanbieden van een verzameling photo's, genomen van verschillende onderdeden der Ten-toonstelling. Zij, de werkzame, de helderblikkende, de veelomvattende, de zich geheel gevende aan dien arbeid, de al-bezielende, zou daardoor het uit haar hersens geborene in beeld vastgelegd zien. en het kon dus niet vervloeien en wegwazen. Zij, die gerust al de met haar werken-den als haar vrienden mocht beschouwen, want vrienden waren zij geworden door met haar te werken, bewees dien allen een gunst, door het geschenk te aanvaaiden, want zij wisten het. wel en wilden haar niet in de hoogte steken, zij, Marie, deed dat alles omdat zij moes-t.

Overvallen door zulk een hartelijk, van ziel tot ziel sprekend woord, bedankte Marie Jungius ten halve. Zij kon niet eindigen van aandoening. Mevr. Pekelharing nam het van haar over, ongevraagd, maar wie lette daarop in zulk een oogenblik? Menigeen in de zaal pinkte een traan weg. Nog enkelen, neen velen, weiden herdacht en bedankt, en nadat van een der plaatselijke Comités en een der cor-respondenton een schrijven was voorgelezen, behelz-nde een verzoek tot voortzetting der taak, — iets, wel wat ontijdig ter tafel gebracht — waardoor nog eenige vragen volgden, werd de vergadering gesloten.

Een nieuw tijdperk voor het Nederlandsen feminisme is ingetreden. „Een hoofdstuk in ons aller leven is afgesloten, en wel een hoofdstuk voor ons allen van ingiijpenden aard," zooals Ida Heyermans o.a. ook zei. .

Ingebonden. Geachte Redactie!

Nog een paar woorden veroorloof ik mij aan U te zenden met veizoek die op te nemen.

Ik had geschreven : „telkens doet gij het voorkomen, alsof ik de schande en den vloek op het kind wil laten rusten. Kr is geen woord van waar".

Niettegenstaande deze uitdrukkelijke verzekering, zegt uw repliek ten aanzien van het diagen der schande: „door wien, vragen wij? Door liet kind zegt de Heer P., door de ouders zeggen wij."

Zulk een polemiek is niet alleen ongeoorloofd, maar werkt niets anders uit, dan dat men ten slotte zwijgt. Om iemand te weerleggen, is bet allereerst noodig zijn woorden goed te lezen en in zijn ge-dachtengang door te dringen.

Dat dit niet door u geschiedt, blijkt ook uit het begin van uw-repliek. Ik heb, zoo heet het. daar, n ditmaal de repliek zeer gemak-kelijk gemaakt door een zeer mank gaande vergelijking te gebruiken.

't Spijt mij u die illusie te moeten ontnemen. Niet ik, maar gij hebt u de repliek gemakkelijk gemaakt door niet te overwegen^

Aan

Te iVankeeron met

Il of 5 Cts. pontz,

de Redactie van „EVOLUTIE", Sarphatipark 61,

Amsterdam.

Page 8: Veertiendaagsch Blad voor de Vrouw.6* 3*,int9an9* ÖDCöensöag 2\ jSepfctnbM \8

104 E V O L U T I E .

waarom deze vergelijking niet mank gaat. Immers door u wordt ge-antwoord: „het eerste geval ( n.1. het verliezen van oogen. ooien, enz. door de schuld van anderen) is onherstelbaar door de na tuu rwe t . . . ; bij het laatste, au contraire, zien wij in werking iets tegennatuurlijks, een brouwsel van "s menschen onrechtvaardig, egoïstisch drijven en willen."

Mag ik ook weten, waarom dat broutosei van 's menschen onreeht-vaardig, egoïstisch drijven e» trillen minder natuurwet is dan het feit, dat men de verloren OOgen niet terug kan krijgen? Ziet iemand kans den mensch met een tooverslag, met eenige heftige protesten, met forsehe wetten zijn onrechtvaardigheid en zijn egoïsme af te leeren, of' liever hem van die fouten te genezen? Ik zal gaaine van u ver-nemen, waar dit middel te vinden is, het zou mij in de leiding mijner gestiehteu goed te pas komen.

De grondfout van uw geheele beschouwing is m. i. daarin gelegen, dat gij de vergelijking, waarvan ik mij bediende voor onjuist aanziet. Die beginselfout beging men ook in de dagen der Fransche revolutie en de treurige moreele toestand van Frankrijk in onze dagen is het sprekend bewijs van de onmacht der toen gehuldigde theorieën. Die beginselfout begaan de anarchisten, als zij met dynamiet en dolk-steken de wereld onderste boven willen werpen, meenende daarmede de toestanden te verbeteren.

Wij hebben nu eenmaal met een wereld te doen, waarin dat brouwsel van onrechtvaardigheid en egoïsme een zelfde karakter draagt als iedere natuurwet. •

Op ongeloovig of op geloovig gebied staande, allen moeten wij tot deze bekentenis komen.

De geloovige buigt voor den raadselacbtigen wil Gods, die ons heeft doen geboren worden in een wereld vol ellende, zoowel moreele als physieke, maar giijpt tevens de middelen aan door God in Zijn woord aangewezen, om er van verlost te worden. Hij wenscht echter niets meer te zijn dan (Jods medearbeider en gelooft, dat Gods beloften eenmaal waarheid zullen zijn.

De ongeloovige moet, hoewel van geheel andere beginselen uit-gaande. tot soortgelijke opvatting komen. Hij behoort aldus te rede-neeren : Wij zien voor ons een wereld vol verschijnselen van geeste-lijken en stott'elijken aard, zeer innig en nauw aan elkander verbonden, zoo zelfs dat zij vaak nauwelijks te OHrfo-scheiden zijn en althans niet te scheiden. In die wereld beerschen de meest verschillende krachten. Dat ik geen twee oogcn terug krijg is een natuurwet; maar, dat de mensch onrechtvaardige en egoïstische brouwsels uit-brouwt, is het evenzeer. Ik zie geen kans met groote woorden die vaste gangen der natuurwetten te veranderen.

Toch is er een drang in mij om ze te veranderen. Welnu, eerst moet ik trachten die natuur-noodzakelijkheid te kennen en daarvoor te buigen — niet evenwel om er vrede mede te hebben, maar om ze te leiden en met de middelen, die ik bezit, ja met de krachten, die de natuur mij aanbiedt, een invloed ten goede uit te oefenen. Doe ik het niet, dan wordt ten slotte de macht, die ik bestrijd, mij de baas.

„De kat de bel aanbinden" is slechts één van de middelen en nog wel een vrij zwak : wie daarvan alles verwacht, handelt anarchistisch en bereikt precies het tegenovergestelde van wat hij wil. De geschiedenis is daar om het bewijzen. De Fransche Marseillaise, gespeeld in FeterS" burg voor de ooien van den Russischen Czar is de grootste persiflage op de Fransche revolutie, die men ooit bedenken kon, en dat het vredemanifest van Rusland uitgaat maar in Frankrijk tegenstand vindt, is, om de mannen der 1! evolutie zich in hun graf te doen omkeeren.

Laat ons toch inzien wat zoo duidelijk is als de dag en ook op moreel gebied den weg volgen, die door uwe redactie geer terecht als de juiste wordt aangewezen n.1. in deze woorden: „al is dan ook het verlies van eenig lichaamsdeel irréparable, toch tracht de wetenschap zooveel doenlijk aan te vullen het verlorene" enz.

De erkentenis van het irréparable is de eerste voorwaarde voor een juiste methode tot verbetering der toestanden, het loochenen er van zou ons verder van de wijs brengen.

Dat de éénheid van bet geestelijk en stoffelijk bestaan der geheele natuur door u niet erkend wordt, is de grondfout van uw geheele beschouwing. Dit maakt u onredelijk tegenover mij en geeft u woorden in de pen. die ik niet verdien.

Wie de toestanden verbeteren wil, moet twee dingen vereenigen, die voor ons zeer moeielijk zijn te vereenigen nJ. nederigheid en gloed. Altijd warm, vurig, krachtig zijn is noodig, of men slaapt in. Maar buigen (onder protest) onder de ellendige toestanden is even noodig, of men maakt de zaken nog erger. Niet verflauwen en toch niet overhaasten. Niet verkoelen en toch kalm blijven Vuur te houden en het altijd te beheerschen, ziedaar de dubbele eisch.

Hier langs af te knippen.

De ondergeteekende wenscht zich te abon-neeren op

,EV O L U TIK' »•* Weekblad voor de Vrouw.

lVoonnlttittx Naam

Hoe u die eischen wilt vervullen van uw standpunt, is mijn zaak niet uit een te zetten, maar voor u zijn zij evenzeer onafwijsbaar als voor mij.

Ik weet, waar ik het zoeken moet n.1. bij mijn God, voor wiens wijsheid ook in het bestaan van deze wereld ik mij buig, maar wiens Geest mij drijft om den slaap af te schudden.

Hebt u een betere kracht, ik zal ze gaarne zien werken. Mits deze dubbele eisoh door u evenzeer erkend wordt als door mij. Wie dien niet erkent, vecht tegen windmolens en bereikt het tegendeel van zijn idealen.

Over het huwelijk zwijg ik thans. U meent dat deze kwestie er niet bij te pas komt. Ik meen van wel. Uw theorieën leiden tot ondor-mijning van het huwelijk, zooals het — ook al niet toevallig — is geworden. Tot een van de twee volgende resultaten moet u komen : of tot polygamie, of tot vrije paring mot opvoeding van de kinderen in staatsgestichten. Die polygamie begeert, leze dan eerst eens wat de geschiedenis leert over de vernedering der vrouw in polygamistische landen: wie vrije paring begeert wete wel, dat hij het gezin voor goed wegcijfert. Ik ga dien weg niet op.

Dit te bewijzen, zal ik thans niet beproeven; het zou te veel van uw welwillendheid gevraagd zijn, nog meer ruimte te vergen. Het zij genoeg u deze opmerkingen te maken om u te doen gevoelen, waarom ik met u niet kan instemmen. Indien de consequentie, waartoe uw denkbeelden mijns inziens leiden, door mij onjuist wordt getrokken, ik zal gaarne van dwaling overtuigd worden. Doch om inij te o ver-tuigen, zou het zeer wenschelijk zijn, dat door u een wetsontwerp werd opgesteld, waarin uw idealen werden uitgewerkt. Niets zal mij liever zijn dan dat te lezen en te mogen bestudeeren.

Hoogachtend Dw Dw. Dr.

Zetten, 14 Sept. '98. H. 1'IKBSON. Ons ontbreekt op liet oogenblik i-n do tijd èn de ruimte om op dit zeker

besprekingswaardig stuk in te jïaan; bij eerstvolgende verschijning van ons blad hopon wij daartoe ovenwei in de gelegonbeid te zijn. RED.

De nieuwe Stad. UU het Engelsch.

Toen rees voor ons verrukt gozicht, Zich badend in liet stralende morgenlicht, een stad, baar poorten wijd opongericht. Mn lachende lagen er koepel on dom in het zingende licht van do rijzende zon, dat een blinken en juiibk-n gin* alom. Stil vlooide er een -tioom langs den voet der stad, zoo klaar, of het licht er zijn lustoord had, en vruchtboomen wuifden langs 't spiegelend nat, en gaven hun twijgen oen morgenbad. Daar graasden de kudden in groenende wei en renden de rossen, al kraeutig on vry ; geen hoefijzer kneldo den voet hun in dwang, ze wisten van zweep en van teugol noch stang. Bruin-haasje blij over de beidt) vloog, Vrij dwaalde er liet hert met zijn stil zacht oog. Maar geen roofdier van 't hooge m*-nschengealacht ging jagende om, van ra o rg en tot nacht. Het gewaad; dat men droeg was, een weefsel uit gloed van regenboogliehf, ongeschoeid was do voot, on daar word niot in zorgen geslaafd en gesloofd, tot voedsel genoegden er zaadvrueht en ooft, en hun aanschijn was klaar van een /.omer/.onlicht, afglans van der waarheid aangezicht. En geen kerkermuur dreigde er met somheren bouw, on geweld vierde er niet zijn fe&tynen van rouw. Men zag er geen wapens, geen wapenmacht, geen rechtzaal, waar streng-koelo rechtspraak wacht; geen slachters, tot wreeden gemerkt met het bloed van dieron, moord-offers van treurigen mood, Geen bedelaars ook in hun janimerbedryf, geen lompen, goen vuil, geen bedrog, geen gokjjf, geen werftaveernen van vloeken vervuld, geen kerkhof mot treurboom vol trooötloos geduld, geen armenhnizen van doodsel en koud, geen bijg'ioof-tompels, nieuw noch oud. Geen zalvend priester vol vermaan, geen wettisch knechtschap zelfvoldaan, geen huichelaars in plechtgewaad, van woorden boog en laag van daad. Geen boei of kooi, die breekt de vlucht van zielen hijgende naar lucht, goen hart, dat in vertwijfleo. zucht. Maar alles licht en warm en w\jd, ginds in die stad der heerlijkheid, waar 't vogcllied jub»ldo in 't luistrend geboomt en 't windeken suisde van geuren doorstroomd. Vorstin aller steden, rechtvaardigsbruid, Wanneer stijgt ge eens blinkend de nevelen uit van den nacht, dio nog altijd de menschheid omsluit.

MARIE JUNOIUB. (De Vrede.)

AD VER TENTIEN. Verschenen bij W. VEUSLUYS te Amsterdam:

Iets over Vrouwenkleding en Gezondheid. door S U Z E G R O S H A N S .

Prijs 15 ets. Verkrijgbaar bij eiken boekhandelaar, alsook in den

boekhandel op de Tentoonstelling van Vrouwenarbeid.

Stoomdr. rElsevier", N. Z. Voorburgwal 91, Amsterdam.