UvA-DARE (Digital Academic Repository) Metamorfose van stad … · Metamorfose van stad en devotie....

10
UvA-DARE is a service provided by the library of the University of Amsterdam (http://dare.uva.nl) UvA-DARE (Digital Academic Repository) Metamorfose van stad en devotie. Ontstaan en conjunctuur van kerkelijke, religieuze en charitatieve instellingen in Amsterdam in het licht van de stedelijke ontwikkeling, 1385 - 1435 de Melker, B.R. Link to publication Citation for published version (APA): de Melker, B. R. (2002). Metamorfose van stad en devotie. Ontstaan en conjunctuur van kerkelijke, religieuze en charitatieve instellingen in Amsterdam in het licht van de stedelijke ontwikkeling, 1385 - 1435. General rights It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open content license (like Creative Commons). Disclaimer/Complaints regulations If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating your reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material inaccessible and/or remove it from the website. Please Ask the Library: https://uba.uva.nl/en/contact, or a letter to: Library of the University of Amsterdam, Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam, The Netherlands. You will be contacted as soon as possible. Download date: 09 Aug 2020

Transcript of UvA-DARE (Digital Academic Repository) Metamorfose van stad … · Metamorfose van stad en devotie....

Page 1: UvA-DARE (Digital Academic Repository) Metamorfose van stad … · Metamorfose van stad en devotie. Ontstaan en conjunctuur van kerkelijke, religieuze en charitatieve instellingen

UvA-DARE is a service provided by the library of the University of Amsterdam (http://dare.uva.nl)

UvA-DARE (Digital Academic Repository)

Metamorfose van stad en devotie. Ontstaan en conjunctuur van kerkelijke, religieuze encharitatieve instellingen in Amsterdam in het licht van de stedelijke ontwikkeling, 1385 - 1435

de Melker, B.R.

Link to publication

Citation for published version (APA):de Melker, B. R. (2002). Metamorfose van stad en devotie. Ontstaan en conjunctuur van kerkelijke, religieuze encharitatieve instellingen in Amsterdam in het licht van de stedelijke ontwikkeling, 1385 - 1435.

General rightsIt is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s),other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open content license (like Creative Commons).

Disclaimer/Complaints regulationsIf you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, statingyour reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material inaccessible and/or remove it from the website. Please Askthe Library: https://uba.uva.nl/en/contact, or a letter to: Library of the University of Amsterdam, Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam,The Netherlands. You will be contacted as soon as possible.

Download date: 09 Aug 2020

Page 2: UvA-DARE (Digital Academic Repository) Metamorfose van stad … · Metamorfose van stad en devotie. Ontstaan en conjunctuur van kerkelijke, religieuze en charitatieve instellingen

1

Inleiding

De mens verandert de stad. De stad verandert de mens. In dit perpetuum mobile ligt de voortdurende dynamiek van de stadsgeschiedenis besloten. De continue wisselwerking tussen de stadsbewoner en zijn ruimtelijke, sociale, economische en religieuze omgeving heeft in iedere stad zijn stempel gedrukt op het karakter van de samenleving en op vorm en omvang van de instellingen die zich in de stad ontwikkelden. De wisselende ontstaansachtergronden van de nederzettingen en het eigene van iedere stad, dat historisch of geografisch bepaald was, zorgden ervoor dat de stedelijke instellingen en hun geschiedenis per plaats verschilden. Dat geldt voor de wereldlijke bestuursinstellingen en semi-overheidsinstellingen als gilden en gasthuizen, maar ook voor de kerken en andere religieuze instellingen binnen of nabij de stad.

De dynamiek van de stadsgeschiedenis kan in het geval van middeleeuws Amsterdam net zo goed het dynamiet van de stadsgeschiedenis genoemd worden. Geen andere stad in het zo stedenrijke graafschap Holland ontwikkelde zich zo snel en explosief van een nederzetting van wat boeren en vissers tot een handelsstad van formaat, die dat vervolgens ook bleef. Door de snelle groei van Amsterdam in de Middeleeuwen werden allerlei ontwikkelingen die inherent zijn aan de opkomst van de laatmiddeleeuwse Hollandse stad nog vele malen uitvergroot, waardoor zij achteraf voor ons veel duidelijker zichtbaar worden dan in andere steden. Dat maakt de stad aan de monding van de Amstel tot een interessant object van onderzoek voor de geschiedenis van de middeleeuwse stad in Holland.

VRAAGSTELLING

In 1385 zat Amsterdam midden in een razendsnelle ontwikkeling, die voorlopig niet zou ophouden. Vijftig jaar later was Amsterdam van een klein, maar ambitieus stadje aan de Amstel uitgegroeid tot een middelgrote stad met internationale handelscontacten en internationale pretenties. Van een onbetekenend lokaal handelscentrum werd Amsterdam tot een gewilde partner van graven en een gevreesde vijand van Hanzesteden. Aan het uiterlijk van de stad was deze ontwikkeling ook af te lezen. Er kwamen nieuwe stadspoorten, een nieuw stadhuis, een nieuw marktplein, nieuwe straten en stegen. Maar de meest markante verandering onderging de stad door een keur aan nieuwe kerkelijke, religieuze en charitatieve gebouwen die vanaf de late veertiende eeuw verrezen. Tussen 1385 en 1435 groeide het aantal parochiekerken van één naar twee, het aantal stadskapellen van drie naar vijf, het aantal gasthuizen van één naar zes en, als meest prominent fenomeen, het aantal kloosters van nul naar zestien. De explosieve groei van religieus Amsterdam kan vanuit allerlei gezichtspunten benaderd worden: bijvoorbeeld zuiver religieus, puur institutioneel, in vergelijking met andere steden binnen of buiten Holland in de late veertiende en vroege vijftiende eeuw. Deze studie wil een poging zijn de stortvloed aan religieuze en charitatieve instellingen die tussen 1385 en 1435 in Amsterdam ontstonden te begrijpen vanuit het hierboven geschetste perpetuum mobile van stad en mens.

De nieuwe stichtingen kunnen onmogelijk los gezien worden van de mentaliteits- en gedragsveranderingen van de poorter, vooral wat betreft de wijze waarop hij zijn geloof beleefde en de wijze waarop hij daaraan uiting gaf. In de halve eeuw die hier centraal staat veranderde hier misschien wel evenveel in als in de voor ons zichtbare, ruimtelijke wereld van de stad zelf. De vraag die we ons moeten stellen en daarmee ook de primaire vraagstelling van deze studie is daarom welke wisselwerking er bestond tussen de metamorfose van de devotie en die van de stad.

Page 3: UvA-DARE (Digital Academic Repository) Metamorfose van stad … · Metamorfose van stad en devotie. Ontstaan en conjunctuur van kerkelijke, religieuze en charitatieve instellingen

HISTORIOGRAFIE

2

Door dit uitgangspunt te kiezen, wordt deze studie eerder descriptief dan comparatief van karakter. Maar voor dit onderzoeksonderwerp is dat meer dan een keuze: het is grotendeels ook noodgedwongen. Tot op heden bestaat er voor de Hollandse steden geen corpus van monografieën over de samenhang tussen de religieuze ontwikkelingen in de laatmiddeleeuwse stad en de stedelijke ontwikkeling zelf. Dat maakt een comparatieve benadering onhaalbaar. Bovendien is de geschiedschrijving van middeleeuws Amsterdam tot op heden ook vrij schraal gebleven.

Zowel aan urbanisatie als aan de religieuze ontwikkelingen in de Late Middeleeuwen is in de historiografie van Amsterdam slechts spaarzaam aandacht besteed, en zeker niet in relatie tot elkaar. De belangrijkste monografie die aan de religieuze geschiedenis van middeleeuws Amsterdam is gewijd, is nog steeds de dissertatie van LH. van Eeghen over de Amsterdamse kloosters en het Begijnhof uit 1941.' In tweeërlei opzicht is haar studie echter beperkt. In de eerste plaats ligt de nadruk in haar boek sterk op het verzamelen van het bronnenmateriaal over de respectievelijke kloosters. De synthese hiervan werd door haar gereduceerd tot de inleiding op wat in feite haar inventaris van de bronnen voor de geschiedenis van de Amsterdamse kloosters was. De tweede beperking vloeit hier direct uit voort. Van Eeghens dissertatie heeft een sterk naar binnen gerichte benadering van de kloosters, die welhaast als geïsoleerde verschijnselen benaderd worden. Van Eeghen zag de economische groei van Amsterdam en het daaruit voortvloeiende kapitaaloverschot als oorzaak van de Amsterdamse kloosterstichtingen. Maar, zoals Goudriaan al aangegeven heeft, daarmee blijft onverklaard waarom de kloosterstichtingen in Amsterdam niet eerder plaats hadden dan in de jaren negentig van de veertiende eeuw en waarom zij daarna zo talrijk waren.

Buiten Amsterdam is deze wisselwerking evenmin systematisch onderzocht voor de door ons bestudeerde periode. De religieuze facetten van de stadsgeschiedenis van Holland in de late veertiende eeuw hebben toch al nooit zo sterk de aandacht van de historici getrokken. De belangstelling hiervoor is pas de laatste twee decennia toegenomen, vooral door de publicaties van Koen Goudriaan en Florence Koorn op dit terrein.2 Met name Goudriaan heeft daarbij nieuwe wegen gezocht om het succes van de nieuwe religieuze bewegingen te kunnen verklaren, door zich niet alleen op de nieuwe instellingen te richten, maar ook op de stad en de bevolking waarbinnen deze instellingen ontstonden.

Wat de geschiedschrijving van middeleeuws Amsterdam betreft, zijn de leemten nog groter. Een recente integrale stadsgeschiedenis van Amsterdam in de Middeleeuwen is niet voorhanden. De laatste auteur die zich waagde aan een geschiedschrijving van de stad aan de Amstel tot 1578, het jaar van de Alteratie, was J. ter Gouw in de jaren zeventig en tachtig van de negentiende eeuw.3

Maar hoe groot de bewondering voor zijn werklust en doorzettingsvermogen ook moet zijn, als historische studie schiet Ter Gouws Geschiedenis van Amsterdam ten enenmale op vrijwel alle punten tekort. De combinatie van een doorlopend afkraken van zijn voorganger Wagenaar, de ononderbroken apodictische toon van de schoolmeester en vooral de obsessie om werkelijk elk feitje te verklaren, zorgde ervoor dat juist waar het om de historische verbanden gaat, Ter Gouw niet thuis gaf. Nu moest hij het ook doen zonder kennis van de economische geschiedenis van Amsterdam, waarvoor pas in de twintigste eeuw ruim aandacht opkwam. Met de werken van H.J. Smit en F. Ketner over de Amsterdamse handel en scheepvaart in de Middeleeuwen werd de grondslag gelegd voor de moderne geschiedschrijving van de economie van Amsterdam in de veertiende en vijftiende eeuw.4 Maar vanzelfsprekend bleven bij hen de eventuele verbanden tussen de economische groei en religieuze ontwikkelingen in middeleeuws Amsterdam buiten beschouwing.

In dit boek zal ik proberen de ontwikkeling van de stad naast die van de religie in de stad neer te

1 Van Eeghen, Vrouwenkloosters en begijnhof. 2 Koom, 'Het Kapittel van Utrecht'; id., 'Hollandse nuchterheid'; Goudriaan, "Willem Clinckaert'; id., 'Holland

gewonnen voor de Moderne Devotie'; id., 'Gouda en de Moderne Devotie'; id., 'De Derde Orde van Sint Franciscus in het bisdom Utrecht'; id., 'De Derde Orde als onderdeel van de Moderne Devotie'.

3 Ter Gouw, Geschiedenis van Amsterdam. 4 Smit, De opkomst; Ketner, 'Amsterdam en de binnenvaart'; id., Handel en scheepvaart.

Page 4: UvA-DARE (Digital Academic Repository) Metamorfose van stad … · Metamorfose van stad en devotie. Ontstaan en conjunctuur van kerkelijke, religieuze en charitatieve instellingen

3 zetten. In het eerste hoofdstuk wordt de stedelijke ontwikkeling van Amsterdam tot 1385 beschreven: ruimtelijk, economisch en sociaal. Het tweede hoofdstuk is gewijd aan de kerkelijke en charitatieve instellingen die er vóór 1385 in Amsterdam ontstonden. Het zwaartepunt van de studie wordt gevormd door het derde, vierde en vijfde hoofdstuk. Deze zijn gewijd aan de meest opvallende verandering van het religieuze landschap van Amsterdam na 1385, de opkomst van de stadskloosters. De stadskloosters overspoelden de stad in twee golven: eerst een in de vroege jaren negentig van de veertiende eeuw en een tweede vanaf ongeveer 1400. Deze twee golven komen in respectievelijk het derde en het vierde hoofdstuk aan de orde. Hoofdstuk vijf heeft de eerste kloosterlingen van de verschillende kloosters tot onderwerp en hun relaties binnen en met de Amsterdamse poorterij. In het zesde hoofdstuk sluit de cirkel zich doordat daarin de oude, vóór 1385 gestichte instellingen aan de orde komen. Dan zullen we pogen te analyseren wat de opkomst van de stadskloosters voor de instellingen van de oude stempel betekende.

Het eerste hoofdstuk verdient nog enige nadere toelichting. Het fungeert als inleiding voor de overige vijf hoofdstukken, om het kader en het vertrekpunt te schetsen van de beschreven stad en haar kerkelijke en religieuze instellingen. Als inleiding voor een dergelijke monografie is het eerste hoofdstuk in feite nogal zwaar aangezet. In de gegeven situatie is dat gezien de beschikbare literatuur echter vrijwel onvermijdelijk. Zoals gezegd is er geen recent, betrouwbaar overzichtswerk over de middeleeuwse geschiedenis van Amsterdam beschikbaar. Over sommige deelgebieden en deelonderwerpen zijn monografieën verschenen, maar lang niet over alle. Desondanks poogt deze studie de religieus-institutionele en devotionele ontwikkelingen in het licht te plaatsen van de totale stedelijke ontwikkeling. Dat maakt een relatief uitgebreide behandeling van de vroegste geschiedenis van Amsterdam tot circa 1375 onontbeerlijk. Het enige facet dat ik daarbij bewust buiten beschouwing laat is de allervroegste fase, de ontginningsgeschiedenis van noordelijk Amstelland, die voorafging aan het ontstaan en de verstedelijking van Amsterdam in de dertiende en veertiende eeuw. In deze studie is wel het gegeven van de ruimtelijke en sociale ontginningsstructuren van belang, maar niet zozeer precies hoe, waar en wanneer die zich voltrokken in Amstelland vóór het ontstaan van Amsterdam in de dertiende eeuw.

INTERACTIE TUSSEN GROEPEN EN INSTELLINGEN

De rode draad in deze studie - uitgezonderd het eerste hoofdstuk - is de veelheid aan relaties tussen stad en kerkelijke, religieuze en charitatieve instellingen. Voortdurend zullen we ons afvragen wat de relatie was tussen zo'n instelling en de haar omringende stad en vooral de haar omringende stadsbevolking. Daarbij onderzoeken we zowel de relatie met de poorterij als geheel en zijn vertegenwoordiging, het stadsbestuur, als die met groepen binnen de stadsbevolking. Er vallen dan vier soorten groepen te onderscheiden: geografisch, sociaal, politiek en genealogisch bepaalde groepen.

Geografisch bepaalde groepen in het Amsterdam van de veertiende en vijftiende eeuw waren de bewoners van de impliciete 'stadsdelen' of stadskwartieren, die onzes inziens teruggingen op de verschillende pre-stedelijke kernen waaruit Amsterdam voortgekomen was. In de door ons onderzochte periode profileerden de bewoners van de Kerkzijde (noordoosten), Windmolenzij de (noordwesten), Bindwijk (zuidwesten), Gansoord (middenoosten) en Grimmenes (zuidoosten) zich als afzonderlijke groepen. Na 1435 was dat niet afgelopen. Niet alleen in, maar ook na de Middeleeuwen behielden de verschillende stadskwartieren niet alleen een achteraf waarneembare eigen identiteit, maar ook een bewustzijn van de aanwezigheid daarvan. Het eigen karakter van de bevolking van nieuwe, zeventiende-eeuwse buurten als de Jordaan, Vlooienburg en de eilanden Kattenburg, Oostenburg en Wittenburg was wat dat betreft slechts een schaalvergroting van een reeds bestaande situatie.

Net als iedere andere samenleving was de Amsterdamse stadsmaatschappij sociaal gedifferentieerd. Geleidelijk aan raakte de samenleving gelaagd, waarvan de bovenkant en de onderkant vanzelfsprekend het eerst en het duidelijkst als aparte groepen of lagen binnen de totale stadsbevolking waargenomen kunnen worden. Aan de onderkant vormde zich een groep van

Page 5: UvA-DARE (Digital Academic Repository) Metamorfose van stad … · Metamorfose van stad en devotie. Ontstaan en conjunctuur van kerkelijke, religieuze en charitatieve instellingen

4 bezitsloze bedelaars, landlopers, gasthuisarmen en, net daarboven, thuiszittende armen;5 aan de bovenkant de economische elite. Het is moeilijk om de term 'elite' voor het veertiende-eeuwse Amsterdam operationeel te maken. De bronnen ontbreken om aan de hand van een vooraf bepaalde norm objectief voor iedere Amsterdammer vast te stellen of hij op een bepaald moment wel of niet tot de elite behoorde. In die zin valt de term 'elite' niet scherp af te bakenen. Maar vanzelfsprekend is dat nog geen reden om dan maar geen onderscheid te maken tussen de sociaal hogere en lagere lagen in de stedelijke samenleving. We moeten iets.

In deze studie maak ik gebruik van twee termen: economische elite en patriciaat. Tot de economische elite van veertiende-eeuws Amsterdam reken ik poorters waarvan vastgesteld kan worden dat zij of hun echtgenote meer dan enkele stuks onroerend goed bezaten of over voldoende kapitaal beschikten om op meer dan modaal niveau actief aan interlokale of internationale handel deel te nemen. Onder patriciaat versta ik de sociale laag van families waaruit de leden van de stadsregering gekozen konden worden. In de hier onderzochte periode is het nog niet erg zinvol om daarin een strikt onderscheid te maken tussen de hogere ambten enerzijds (burgemeesters, schepenen en later ook vroedschappen) en de lagere ambten (secretaris of stadsklerk, thesaurier, weesmeester) en bestuurlijke functies bij particuliere instellingen anderzijds (overman van een gasthuis of een gilde, kerkmeester, huiszittenmeester).

Oorspronkelijk was dit patriciaat (of eigenlijk: 'proto-patriciaat') geen gesloten groep. In het Amsterdam van 1385 was de politieke macht nog niet gemonopoliseerd binnen een bepaalde groep van aanzienlijke families. Daarmee is ook de term patriciaat voor Amsterdam in de late veertiende en de vroege vijftiende eeuw een noodzakelijkerwijs vage term. Daar staan echter twee zaken tegenover. In de eerste plaats was er dan wel geen monopolie van de macht rond 1385, maar bestond er wel al de situatie dat in bepaalde periodes machtige poorters zichzelf en hun naaste familieleden in het stadsbestuur verkozen konden krijgen als zij dat wilden. Alleen, zij waren dan niet de enigen die in het bestuur zaten. Poorters zonder groot aanzien of politieke ambities (of beiden) waren hun collega's. De tweede overweging vloeit hieruit voort. Al was er bij lange na geen oligarchie in 1385, de stad maakte wel al een langzaam, maar gestaag proces van oligarchisering door, dat in het laatste kwart van de vijftiende eeuw haar vervolmaking bereikte. Toen was het patriciaat wél een vrijwel gesloten groep geworden en wordt 'patriciaat' daarmee voor ons wel een scherp afgebakende term.

Hoewel de door ons onderscheiden groepen economische elite en patriciaat in de hier bestudeerde periode tot 1435 niet altijd operationeel kunnen zijn, zijn zij wel functioneel wanneer het gaat om de relatie tussen sociale groepen en kerkelijke of religieuze instellingen. Die relaties bestaan vaak in de omgeving van de zojuist al aangestipte personen en families die in 1385 al in de positie waren om zich van een stedelijke ambt te voorzien als zij dat wilden.

In het bovenste deel van de stedelijke samenleving vormden de sociale lagen het horizontale element en de politieke groepen het verticale. Vanaf de opvolgingstrijd om de Hollandse graventroon die na de dood van graaf Willem IV in 1345 uitbrak, werd ook in Amsterdam het politieke toneel beheerst door de twee concurrerende facties van de Kabeljauwen en de Hoeken. Daar tussenin zat een doorgaans achteraf moeilijk te identificeren groep van neutralen en buitenstaanders. Precies een eeuw later laaide het conflict in Amsterdam voor de laatste maal op. Een gewapende confrontatie tussen de beide partijen werd uiteindelijk beslecht door de Bourgondische hertog Filips de Goede. Hij verzette in 1445 de wet, wat niet alleen het einde betekende van de Hoekse dominantie, maar ook van politiek eenzijdig gekleurde regeringen in Amsterdam. Tevens bewerkstelligde bij dat er voortaan binnen het Amsterdamse patriciaat vooral politiek gemengde huwelijken werden gesloten. Een van de grootste manco's in de geschiedschrijving van Amsterdam in de Middeleeuwen is dat nog amper vastgesteld is welke personen tot welke politieke groep behoorden en wie min of meer neutraal waren. Alleen Ter Gouw heeft aan dit aspect aandacht besteed. Dat is voor deze studie een serieuze handicap, want achter veel feiten en fenomenen op religieus terrein gingen ook politieke drijfveren schuil. Voor

5 Thuiszittende armen waren armen die niet opgenomen en onderhouden werden in een gasthuis of aanverwante instelling, maar nog in hun eigen huis woonden en vanuit de parochiële armentafel bedeeld werden door de armmeesters of, zoals dezen in Amsterdam heetten, door de huiszittenmeesters.

Page 6: UvA-DARE (Digital Academic Repository) Metamorfose van stad … · Metamorfose van stad en devotie. Ontstaan en conjunctuur van kerkelijke, religieuze en charitatieve instellingen

5 zover mogelijk is dat hier ondervangen door onderzoek ad hoc.

De belangrijkste groep was die waarvan de samenstelling bepaald werd door lijnen van bloedverwantschap en huwelijk: de familie. De familieband was een van de sterkste, zo niet het sterkste bindmiddel in de middeleeuwse samenleving, ook in de stad. Kerkelijke en religieuze instellingen hadden sterke banden met families of kwamen er soms rechtstreeks uit voort. Daarom is genealogie misschien wel de belangrijkste hulpwetenschap voor deze studie, die zich immers richt op de relaties die bestonden tussen instellingen en personen en tussen personen onderling. Ook hier vloeit weer direct een beperking uit voort. Middeleeuwse bronnen, zeker die voor een stad, staan maar zelden toe om betrouwbare en complete genealogieën op te stellen. Voor Amsterdam betekent het dat er eenvoudigweg nauwelijks genealogieën van vóór 1578 gepubliceerd zijn, zelfs niet van de belangrijkste families. Het wachten is hier vooral op de definitieve resultaten van het promotieondezoek van S.A.C. Dudok van Heel naar de genealogische relaties tussen het middeleeuwse en het zeventiende- en achttiende-eeuwse patriciaat van Amsterdam.6 Opnieuw is dat waar mogelijk ondervangen door zelfstandig genealogisch onderzoek.

De verschillende groepen in Amsterdam, geografisch, sociaal, politiek en genealogisch, vertaalden zich in de bovenste lagen van de maatschappij in een veelheid aan relatienetwerken. De samenstelling en de werking van de verschillende netwerken was vaak bepalend voor de koers die stichting en ontwikkeling van instellingen namen.

TERMINOLOGIE

Voor het beschrijven en analyseren van de metamorfose van de stad is de term 'groep' de rode draad. De ontwikkelingen binnen Amsterdam op religieus terrein wil ik proberen te beschrijven vanuit drie begrippen, die mijns inziens de sleutelbegrippen zijn voor de religieuze aspecten van een stad als Amsterdam op de grens van 1400: participatieve en instrumentele devotie, kloosterontwikkelaars, netwerkstichtingen en zielenheilsmarkt.

Participatieve devotie en instrumentele devotie

In deze studie poog ik een onderscheid te maken binnen de vormen van stedelijke devotie naar de relatie met het ik. Enerzijds is er de participatieve devotie, waarbij de geloofsbeleving van het individu ertoe leidt dat hij actief deelneemt aan de religieuze activiteiten van een (semi-)religieuze gemeenschap als een broederschap of een klooster. Aan de andere kant is er de instrumentele devotie. Die is gericht op het vergroten van de kans op de redding van de eigen ziel door het begunstigen van charitatieve of religieuze instellingen, of, als die er nog niet zijn, door die te stichten. Kortom, de aloude do ut des-gedachte. Hier zijn kerk, klooster of broederschap niet de instelling waarin het individu participeert, maar het instrument voor zijn zielenheil. Als we ons beperken tot de stadskloosters, is het dus de tegenstelling tussen een kloosterling willen zijn en kloosterlingen willen hebben.

Aan de hand van dit onderscheid wil ik de verschillende bewegingen analyseren die in het Amsterdam van de late veertiende en de vroege vijftiende eeuw leidden tot vele klooster-, kapel-en gasthuisstichtingen. In deze periode zijn deze twee stromingen duidelijk afzonderlijk waarneembaar en hadden zij ieder hun eigen dynamiek en achterban.

6 Wel zijn er al verscheidene deelstudies van Dudok van Heel over dit onderwerp in het algemeen of bepaalde patricische geslachten in het bijzonder verschenen ('Oligarchieën in Amsterdam'; 'Op zoek naar Romulus & Remus'; 'Amsterdamse voorouders van de prins van Oranje'; 'Cornells Benningh'; 'Claes Moyaert').

Page 7: UvA-DARE (Digital Academic Repository) Metamorfose van stad … · Metamorfose van stad en devotie. Ontstaan en conjunctuur van kerkelijke, religieuze en charitatieve instellingen

Kloosterontwikkelaars en netwerkstichtingen 6

De opmerkelijkste ontwikkeling in laatveertiende-eeuws Amsterdam was de opkomst van de stadskloosters. Vanaf 1390 werden er zestien kloosters uit de grond gestampt in een tempo van ongeveer een klooster per twee jaar, zonder dat er daarvoor ook maar één klooster aan de Amstel had gestaan. Nu moeten we vooropstellen dat Amsterdam hiermee geenszins een uitzonderlijke positie innam binnen het Sticht en het graafschap Holland. Andere steden als Amersfoort, Leiden en Gouda geven een zelfde beeld te zien van een kloosterloze samenleving die rond het einde van de veertiende eeuw overspoeld raakt met kloosters. Er is zeker geen sprake van een apart, Amsterdams verschijnsel, maar van een universeler, wijder verbreid patroon. Het fenomeen deed zich dus elders ook voor, maar nergens met de heftigheid die het in Amsterdam had. Het aantal van zestien kloosterstichtingen in dertig jaar wordt door geen Hollandse of Stichtse stad benaderd; alleen Haarlem met veertien stuks in vijftig jaar komt hierbij in de buurt. Een belangrijke deelvraag die afgeleid kan worden uit de primaire vraagstelling van deze studie naar de wisselwerking tussen verstedelijking en religieuze ontwikkelingen is daarom hoe de stadskloosters in Amsterdam tot stand kwamen.

Om het recept van de kloosterstichting te doorgronden, zullen wij eerst moeten weten welke ingrediënten er zijn. Aan een kloosterstichting liggen uiteindelijk drie factoren ten grondslag: religieuze behoefte, kapitaal en initiatief. De eerste twee zijn de essentiële randvoorwaarden voor het ontstaan van een klooster. Wanneer binnen een stad om welke reden dan ook geen nieuwe religieuze behoeften ontstaan, maakt een stichting geen kans van slagen. Er zal een bepaalde religieuze bewogenheid binnen de stad moeten zijn. Bovendien zal die bewogenheid in het uitgebreide religieuze landschap van de Middeleeuwen moeten leiden tot een specifieke behoefte aan juist kloosters en niet een andere kerkelijke, religieuze of charitatieve instelling. Ten slotte kan die behoefte, zoals we juist zagen, twee vormen aannemen: die van het zijn (participatieve devotie) of het hebben (instrumenteel).

In een kapitaalarme stad zal de stichting van een stadsklooster ook weinig kans maken. Zo'n stad zal niet in staat zijn de bouw van een klooster en daarna het onderhoud van de kloosterlingen te financieren, tenzij het klooster zijn blikken juist buiten de stad wendt. Van dat laatste is het Geertruidenbergse kartuizerklooster een treffend voorbeeld, dat dan ook moeilijk als een stadsklooster aangemerkt kan worden.

De derde factor is het initiatief. Dat is in feite waar het menselijk individu in beeld komt. De eerste twee factoren zijn collectief van aard en worden primair bepaald door maatschappelijke processen: religieuze trends en modes en macro-economische ontwikkelingen. Tegenover deze processen staat het initiatief, de handelingen van het individu. Om de metafoor van de chemische reactie nog even vast te houden: het menselijk initiatiefis de katalysator die de reactie tussen devotie en kapitaal op gang brengt. Of, met andere woorden, de economische en religieuze conjuncturen als stuwende kracht en de mens als sturende kracht.

De vraag is nu hoe de sturende kracht van de mens zich manifesteerde in de Amsterdamse kloosterstichtingen. Was hier sprake van klassieke monolithische kloosterstichtingen met één duidelijke stichter en financier of eerder van een type stichting dat ik zou willen aanduiden als een netwerkstichting? In het eerste geval moeten we denken aan personen die sociaal en economisch in de positie waren om kloosters te stichten. Wanneer het niet meer om één incidentele stichting gaat, maar om een hele serie van achter elkaar ontwikkelde kloosters, zie ik hen niet meer als 'gewone' kloosterstichter, maar als een soort religieuze projectontwikkelaar, als kloosterontwikkelaar. Onder een netwerkstichting versta ik de stichting van een instelling die voortkomt uit de gecoördineerde acties van verschillende personen, en soms ook andere instellingen, die deel uitmaken van een netwerk. De begrippen kloosterontwikkelaar en netwerkstichting moeten we niet zien als exclusieve termen. Ook binnen een netwerk kunnen personen voorkomen die daar een prominente rol innamen en de initiatieven tot realisatie van kloosters namen. Zij zijn evengoed kloosterontwikkelaars als de individuele kloosterstichter.

Page 8: UvA-DARE (Digital Academic Repository) Metamorfose van stad … · Metamorfose van stad en devotie. Ontstaan en conjunctuur van kerkelijke, religieuze en charitatieve instellingen

Zielenheilsmarkt 7

Het laatste handvat dat ik wil gebruiken om te pogen de ontwikkelingen in Amsterdam op religieus terrein tussen 1385 en 1435 inzichtelijker te maken, is de term zielenheilsmarkt. De laatmiddeleeuwse stad in de Lage Landen van meer dan gemiddelde omvang bezat een veelheid en een grote diversiteit aan religieuze en charitatieve instellingen. Deze instellingen richtten zich vrijwel zonder uitzondering in eerste instantie op de instrumentele devotie van de eigen stadsbevolking. Daardoor ontstond er een religieuze markt met middelen ter redding van de ziel als spirituele handelswaar. Op deze zielenheilsmarkt verzorgde de stadsbevolking de vraag en de kerken, kloosters, kapellen, broederschappen, gasthuizen en andere instellingen het aanbod. Net als op een klassieke economische markt beïnvloedden vraag en aanbod elkaar. Er konden nieuwe typen instellingen ontstaan die beter dan de oude voldeden aan de behoefte van de poorter. Mutatis mutandis kon het aanbod van nieuwe, onbekende en enthousiasmerende instellingen de vraag daarnaar doen oplaaien. Maar de verschillende aanbieders beïnvloedden natuurlijk vooral elkaar. De zielenheilsmarkt kon zich aan de aanbodzijde verbreden - of zeldzamer, versmallen - wat de concurrentie vergrootte (of bij marktversmalling, verkleinde). Wanneer we het model van de zielenheilsmarkt als uitgangspunt nemen, betekent dit dat we om de populariteitstrends van een bepaalde instelling te begrijpen, die nooit als een geïsoleerd verschijnsel mogen bestuderen.

De periode 1385-1435 was er in Amsterdam een van exponentiële verbreding van de zielenheilsmarkt. Natuurlijk was er ook een verbreding aan de vraagkant, door de bevolkingsgroei, maar die kan in deze halve eeuw nooit zo sterk geweest zijn als de toename van het aantal religieuze, kerkelijke en charitatieve instellingen. Die bedroeg bijna zeshonderd procent. Vandaar dat de gevolgen op de zielenheilsmarkt van de opkomst van stadskloosters en andere nieuwe religieuze instellingen en diensten in deze studie voor alle spelers op deze markt onderzocht zal worden.

BRONNEN

Er zijn drie redenen waarom juist middeleeuws Amsterdam zich leent voor een onderzoeksopzet zoals hierboven beschreven is: het extreme contrast tussen begin- en eindsituatie in vergelijking met de rest van Holland in de periode 1385 - 1435, de jeugdige leeftijd van Amsterdam in vergelijking met de andere grote Hollandse steden in de Middeleeuwen (Gouda enigszins uitgezonderd) en de rijkdom aan middeleeuwse bronnen in Amsterdam en het archief van de Hollandse graven.

Het eerste punt roerden wij al aan. In geen enkele andere Hollandse stad was de toename van het aantal religieuze instellingen tussen 1385 en 1435 zo groot als in Amsterdam. De religieuze golf van de late veertiende eeuw in Holland en de achterliggende factoren daarvan zouden dus nergens beter zichtbaar gemaakt moeten kunnen worden dan in Amsterdam.

Dan moeten daar wel de bronnen voor zijn. Wat dat betreft verkeert Amsterdam in de prettige omstandigheid dat zij minstens een eeuw jonger is dan de vier grote Hollandse steden Dordrecht, Haarlem, Leiden en Delft. De oudste pre-stedelijke bewoningskernen ontstonden vermoedelijk in de vroege dertiende eeuw en de verstedelijking zette pas tegen het einde van die eeuw in. Met andere woorden, Amsterdam raakte verstedelijkt toen de maatschappij al veel meer verschriftelijkt was dan toen steden als Dordrecht of Leiden in een proces van urbanisatie kwamen. Daardoor beschikken we al in de vroegste fases van de verstedelijking over een relatief rijk bronnencorpus, waarvan de oorkonden bovendien geheel toegankelijk zijn dankzij Van der Laans Oorkondenboek van Amsterdam tot 1400. Vanaf circa 1380 neemt het aantal bewaard gebleven oorkonden sterk toe. Uit de laatste twintig jaar van de veertiende eeuw zijn meer dan vierhonderd akten voorradig en het totale aantal vijftiende-eeuwse oorkonden in de Amsterdamse archieven ligt ergens rond de tienduizend. Juist voor de door ons onderzochte periode vloeien de bronnen dus rijkelijk.

Het moge duidelijk zijn dat de Amsterdamse archieven zeer rijk zijn aan laatmiddeleeuwse bronnen. De bronnentypen die het meest bewaard zijn gebleven en ook voor deze studie vooral zijn benut, zijn oorkonden en goederenleggers en andere vergelijkbare administratieve bronnen.

Page 9: UvA-DARE (Digital Academic Repository) Metamorfose van stad … · Metamorfose van stad en devotie. Ontstaan en conjunctuur van kerkelijke, religieuze en charitatieve instellingen

8 De veertiende- en vijftiende-eeuwse oorkonden zijn in zes grote en een aantal kleinere brokken bewaard gebleven in Amsterdamse instellingsarchieven. De twee rijkste archieven zijn die van het Burgerweeshuis en van de Gasthuizen. Het weeshuisarchief bevat de relatief ongeschonden archieven van het Kartuizerklooster en het St.-Luciënklooster en enkele fragmenten van de archieven van de H.-Stedekapel en de daarin gevestigde broederschappen. Deze drie katholieke instellingen werden eenjaar na de Alteratie van Amsterdam, de overgang van Amsterdam in 1578 van de Spaanse zijde naar de Staatse partij in de Opstand, aan het bezit van het armetierige Burgerweeshuis toegevoegd.

Op dezelfde wijze verwierven de twee grote Amsterdamse gasthuizen van St. Pieter en O.L. Vrouwe de goederen en bijbehorende archieven van de kloosters van respectievelijk de Oude Nonnen en de Nieuwe Nonnen. Na de fusie van beide gasthuizen in 1582 kwamen de gasthuisarchieven en deze twee kloosterarchieven in één fonds. Ook deze archieven zijn redelijk ongehavend de Middeleeuwen uitgekomen. De meeste schade is eigenlijk nog aangericht in het eerste decennium van de twintigste eeuw toen het gehele archieffonds door de gemeentearchivaris W.R. Veder werd geïnventariseerd. Zijn pogingen om de stukken zoveel mogelijk terug te brengen naar de oorspronkelijke archiefvormer zijn grotendeels mislukt. Vermoedelijk honderden oorkonden van de in totaal ruim tweeduizend werden door hem onder de verkeerde instelling gerubriceerd. Na het einde van de operatie hield hij nog zo'n vijfhonderd charters over, die hij apart in een appendix beschreef. In de loop van het onderzoek kon van vele oorkonden uit dit archief de juiste herkomst vastgesteld worden, wat voortdurend in het notenapparaat verantwoord wordt.

Een derde belangrijk fonds is dat van het St.-Jorishof en het Leprozenhuis, in de Middeleeuwen bekend als het St.-Nicolaasgasthuis. Deze twee instellingen werden in de achttiende eeuw gefuseerd, nadat zij eerder elk al een klooster hadden mogen ontvangen na de Alteratie. Het proveniershof van St.-Joris, ontstaan als leprozenhof, kreeg de beschikking over de bezittingen van het Paulusbroedersklooster en het Leprozenhuis over die van het St.-Maria-Magdalenaklooster op het Spui. Hoewel uit deze archieven aanzienlijk meer verloren gegaan is -vooral uit dat van Maria-Magdalena - dan uit de vier hiervoor genoemde kloosterarchieven, verschaffen zij toch nog veel informatie over deze twee kloosters.

Het vierde archievencomplex dat genoemd moet worden, is dat van de Hervormde Gemeente van Amsterdam. Na de protestantisering van de Amsterdamse parochiekerken in 1578 werden de daarin aangetroffen archieven overgedragen aan de nieuwe eigenaar van de Amsterdamse kerken, de Hervormde Gemeente. Zodoende is in dit fonds het omvangrijke en belangrijke archief van de memoriemeesters van de Oude Kerk achtergebleven. Ook bevat het allerlei documenten uit de archieven van altaren, stichtingen en andere instellingen binnen de parochiekerken, zoals de getijdenmeesters.

Het vijfde grote middeleeuwse archieffonds is dat van het Begijnhof. Het Begijnhof was de enige katholieke instelling die na de Alteratie kon blijven bestaan. Het archief van het Begijnhof ging daarom als een magneet werken op de kerk- en kloosterarchieven die in het geheim in de handen van katholieke Amsterdammers waren achtergebleven. Na verloop van tijd werden die door hen gedeponeerd in het Begijnhofarchief. Het belangrijkste archief binnen dit fonds, naast dat van het Begijnhof zelf, is dat van de memoriemeesters van de Nieuwe Kerk. Daarnaast zijn er in dit fonds resten aan te treffen van broederschapsarchieven.

Het zesde en laatste hier te behandelen fonds is dat van de regenten van de Huiszittenhuizen, rechtsopvolgers van de huiszitten- of armmeesters van de Amsterdamse parochies tot 1578. Tot in de late zeventiende eeuw vormden de twee huiszittenmeestersarchieven vermoedelijk het grootste middeleeuwse archief van Amsterdam, dat bestond uit vele duizenden charters en een boekhouding die terugging tot vóór 1400. Hiervan is in de achttiende en negentiende eeuw helaas het overgrote deel verloren gegaan. Nu resteren uit de jaren voor 1500 alleen nog zo'n tachtig charters en niet één boekhoudkundig register. Onze kennis van de middeleeuwse armenzorg in Amsterdam vertoont daardoor een ernstig hiaat.

Naast deze zes grote fondsen moeten nog enkele andere Amsterdamse archieven of onderdelen daarvan genoemd worden. Van belang is in de eerste plaats de Verzameling Vlaming-Schoemaker, een collectie van achttiende-eeuwse erudietenafschriften van deels nu verloren

Page 10: UvA-DARE (Digital Academic Repository) Metamorfose van stad … · Metamorfose van stad en devotie. Ontstaan en conjunctuur van kerkelijke, religieuze en charitatieve instellingen

g gegane oorkonden, voor een aanzienlijk deel afkomstig uit de kloosterarchieven van St. Margriet en St. Maria-Magdalena op het Spui. Verder zijn stukken uit kloosterarchieven bewaard gebleven in de verzameling Charters Kerken en Kloosters in het Burgemeestersarchief, het archief van het Aalmoezeniersweeshuis en in de Handschriftencollectie. In deze laatste collectie bevinden zich onder andere twee waardevolle cartularia van het Amsterdamse Regulierenklooster.

Buiten Amsterdam zijn de archieven van de Graven van Holland en van hun St.-Mariakapittel op het Hof in Den Haag van groot belang. Dit laatste kapittel was sinds 1373 patroon van de Amsterdamse kerk. Het grafelijk archief onderscheidt zich wat dit onderzoek betreft vooral van de andere doordat hier niet zozeer de oorkonden, maar de grafelijke rekeningen gebruikt zijn. De rekeningen van de rentmeesters en baljuws van Amstelland, de schout van Amsterdam en de grafelijke tresorier zijn in wisselende hoeveelheden bewaard gebleven. Helaas is slechts een klein deel daarvan, namelijk dat wat dateert van voor 1345, in druk uitgegeven. De rekeningen van de rentmeesters, baljuws en schouten zijn integraal doorgenomen; die van de tresoriers selectief.

Oorkonden, leggers en rekeningen vormen de hoofdmoot in het voor dit onderzoek gebruikte bronnencorpus. Andere zijn er voor Amsterdam relatief weinig. Een zeer belangrijke administratieve bron met een liturgisch accent is het liber benefactorum of weldoenersboek van het Kartuizerklooster. Hierin staan alle aalmoezen aangetekend die door of namens de prior van het klooster ontvangen werden tussen 1392 en 1547. Dit register verschaft daardoor een schat aan informatie, zowel over het netwerk en de populariteit van het klooster als aan genealogische gegevens. Een zuiver liturgische functie hebben necrologia. Tot nu toe zijn drie Amsterdamse necrologia gelokaliseerd, namelijk het klad- of zaknecrologium van de Oude Kerk, het memorieboeck van het St.-Agnesklooster en het onlangs ontdekte necrologium van het St.-Luciënklooster. Ook deze verschaffen weer belangrijke gegevens over netwerken en familierelaties. Een laatste bronnentype dat ten slotte genoemd moet worden, zijn de door J. Breen in zijn Rechtsbronnen van Amsterdam uitgegeven stadskeuren, die dateren vanaf de late veertiende eeuw.

Een probleem dat eigen is aan de laatmiddeleeuwse bronnen is dat van de vele verschillende valuta die daarin genoemd worden, die door de jaren heen aan sterke onderlinge koerswisselingen onderhevig waren. In deze studie is ervoor gekozen de in de bronnen genoemde geldbedragen om te rekenen naar de relatief nog het meest stabiele munt van de late veertiende en de vroege vijftiende eeuw, de gouden Engelse nobel (afgekort: EN). Voor de omrekening is gebruikgemaakt van valutatabellen, opgesteld aan de hand van de door J.A.M.Y. Bos-Rops verzamelde gegevens voor het graafschap Holland7 en in Amsterdamse oorkonden en leggers vermelde valutakoersen.

7 Bos-Rops, Graven op zoek naar geld, Bijlage 4, 'Munt', 332-343.