trapkenmerken

8

Click here to load reader

Transcript of trapkenmerken

Page 1: trapkenmerken

Delen vaneen trap1

Een trap is samenge-steld uit treden, even-tueel stootborden (of te-gentreden), neuslattenen een welstuk, die wor-den gedragen door zij-stukken, wangen of bo-men genoemd(zie afb. 1).

1.1 Trede, stootbord,neuslat en wang

De trede (1) is het deelvan de trap waaropmen de voet plaatst omde trap te belopen. Hetstootbord of de tegen-trede (2) bij een geslo-ten trap vormt de ver-ticale verbinding tussentwee opeenvolgendetreden. De verbindin-gen tussen stootbord

HO

UT

prak

tijk

TRAPPENTechnische Fiche

1

door ir. Chr. Decaesstecker( WTC B )

20/11/�96

Opleidingscentrum HOUT (OCH)Steenweg op Alsemberg 8301180 BrusselTel. 02/332.23.63

Interfederaal Houtvoorlichtings-centrum (vzw HOUT)Koningsstraat 109-1111000 BrusselTel.: 02/219.28.32

Wetenschappelijk en Technisch Cen-trum voor het Bouwbedrijf (WTCB)Violetstraat 21-231000 BrusselTel.: 02/502.66.90

WTC B

Houten trappen

Een trap is een bouwelement voor vertikale verplaatsing dat degebruikers de mogelijkheid biedt zich op een veilige manier te voetvan verdieping tot verdieping te verplaatsen. Daartoe moet eentrap gemakkelijk beloopbaar, voldoende stevig en gemakkelijk teonderhouden zijn, zodat een economisch aanvaardbare levens-duur van de constructie kan gewaarborgd worden.In veel gevallen wordt er bovendien verwacht dat de trap eenbelangrijke architecturale bijdrage aan het gebouw levert.De inhoud alsook de terminologie van deze steekkaart is ge-baseerd op de Technische Voorlichting 198 �Houten trappen� vanhet WTCB (1995). Voor meer details verwijzen we naar ditdocument .

Nr. 8

Prijs: 100 fr.

Afbeelding 1

Delen van een trap:1. Trede2. Stoorbord3. Neuslat4. Wangen5. Nesten6. Tredevlak7. Tredeneus8. Bloktrede9. Leuning10. Handgreep

11. Balusters12. Trappaal13. Hoofdtrappaal14. Kuipstukken15. Leiwang16. Bordes17. Traparm18. Welstuk19. Stoottrede

OCH

Page 2: trapkenmerken

en trede worden soms afgewerkt met een neuslat (3).De wangen of bomen (4) zijn de hellende delen van de trap,die de de treden dragen. Door de wangen in te frezen,ontstaan nesten of inkrozingen (5), waarin de treden, stoot-borden en neuslatten steun vinden. Bij bepaalde soortentrappen liggen de treden op de wangen en komen erbijgevolg geen nesten voor, bijv. bij een trap met uitgezaagdewangen (zie afb. 2 en 11 onderaan).

den. De vezelrichting van het hout loopt in lengterichting vanhet stuk.Kuipstukken (afb. 1) (14) zijn verbindingen tussen wangenonderling die de trapspil of de trappaal vervangen; het zijnsoms kunstig uitgewerkte trapdelen, waarvan de vezel-richting van het hout steeds verticaal is.Wrongstukken worden gebruikt om een doorlopende leu-ning of wang te verkrijgen; kuipstukken worden somsgebruikt voor het verbinden van wangen.

1.4 Leiwang, bordes, traparm, welstuk en stoottrede(afb. 1)

De horizontale wang langsheen het trapgat of bordes noemtmen de leiwang of slepende wang (15). Het bordes (16) is eendeel van een trap dat een horizontaal loopvlak heeft en groteris dan een trede, waardoor de trap wordt onderbroken.Een traparm (17) is een ononderbroken serie, al dan nietverdreven, treden tussen twee vloeren, tussen een vloer eneen bordes of tussen twee bordessen.Het welstuk (18) is de laatste trede van de trap of van eentraparm, waarvan het tredevlak op dezelfde hoogte ligt als devloer of het bordes. De stoottrede of bistrede (19) is hetverbindingsstuk tussen de rand van het bordes en het eerstestootbord van de volgende stijgende traparm; het tredevlakvan de stoottrede ligt op dezelfde hoogte als het bordes.

Optrede en aantrede2De afmetingen van de verschillende onderdelen van een trapzijn niet willekeurig gekozen, maar berekend voor eenmaximaal comfort en veiligheid voor de gebruiker.De optrede (H, in mm) (afb. 4) is de vertikale afstand tussen detredevlakken van twee opeenvolgende treden. De a a n t re d e (A, in mm) is de horizontale afstand tussen twee opeen-volgende stootborden of tussen twee opeenvolgende tre-deneuzen, en wordt gemeten op de looplijn (afb. 4).

TRA

PP

EN

- Te

chni

sche

Fic

hevz

w

HOUT

-W

TCB

-OC

H

2

1.3 Wrongstukken en kuip-s t u k ke n

Wrongstukken (afb. 3) zijnwanggedeelten die in pro-jectie gebogen zijn en alsovergang dienen tussentwee opeenvolgende wan-gen, tussen een binnenwangen een leiwang (zie verder), oftussen leuningen. Door sa-menvoeging van meerderewrongstukken kan ook eengehele wang bekomen wor-

Het tredevlak (6) is het horizontale bovenvlak van een trede;de voorkant van de trede noemt men de tredeneus (7). Deonderste trede is vaak groter dan de andere treden en wordtbloktrede of eerste trede (8) genoemd; soms wordt ze uitsteenachtig materiaal (bijv. marmer, gepolijst beton, �) ver-va a rd i g d .

1.2 Leuning, trappaal en trapspil

De leuning of balustrade (9) biedt steun bij het belopen van detrap en is een beveiliging van de gebruiker tegen vallen;tegelijkertijd is ze vaak een belangrijk decoratief element vande trap. Ze is samengesteld uit een handgreep (10), die wordtverbonden met de trapwang of met de treden door debalusters (11), of door op regelmatige afstand bevestigdes t ij l e n . Wanneer geen balusters of stijlen gebruikt worden,kunnen ze vervangen worden door houten panelen, glas-platen of nog een metalen smeedwerk.Onder- en bovenaan de trap en aan bordessen wordt vaakeen trappaal (12) voorzien, meestal enkel langs de bin-nenzijde (dagkant) van de trap. De trappaal aan het begin vande trap noemt men de hoofdtrappaal (13). Bij een spiltrapvervangt de trapspil de trappaal en ontvangt ze de smalledelen van de treden.

De looplijn van een trap geeft de meest waarschijnlijke plaatsaan waar de trap zal belopen worden en waarop gewoonlijkde aantreden worden uitgezet (zie verder).Een goede keuze van optrede en aantrede, afhankelijk vande beschikbare ruimte, bevordert de beloopbaarheid vaneen trap, wat het risico op vallen vooral bij het afdalenbeperkt. Een voldoende grote aantrede moet een goedsteunvlak voor de voet bieden en voorkomt bij het afdalen vande trap het eventueel uitglijden over de tredeneuzen.In tabel 1 zijn enkele courante afmetingen van optrede enaantrede gegeven naargelang van de bestemming van hetgebouw en het gebruik van de trap.

Tabel 1Veel gebruikte maten van optrede en aantrede (in mm)

type trap o p t re d e a a n t re d e trap in openbare gebouwen 160-170 250-280centrale trap inwo o n g e b o u we n

170-190 200-260

kelder- en zoldertrappen 180-200 180-240laddertrappen, torentrappen 220-230 140-160

Afbeelding 4Optrede, aantrede, neus, tredebreedte, traphelling en klim-l ij n .

Afbeelding 3Wrongstukken bijeen draaitrap

H: OptredeA: Aantredeα : helling van de trap ing ra d e n1. Neus2. Tredebreedte3. Traphelling4. Kilmlijn

Afbeelding 2

Page 3: trapkenmerken

Als de plaatsingsruimte voor trappen in woonhuizen beperktis, zijn frequente maten voor optrede en aantrede bijv.175/240 of 185/220. Spiltrappen hebben meestal 12 tot 20treden in spilvorm en een optrede tussen 180 en 200 mm.

Neus3Om de beloopbaarheid van een trap te verbeteren, wordende treden met een uitsprong ten opzichte van het stootborduitgevoerd. Deze uitsprong noemt men de neus.Bij een courante uitvoering hangt de grootte van de neus afvan de grootte van de aantrede ter plaatse van de looplijn envariëert van 30 mm bij brede treden tot maximaal 50 mm bijsmallere treden.Bij zeer steile trappen (optrede ( 200 mm) zal een grote neushinderen, omdat de voet bij het bestijgen aan de tredeneusblijft haperen.Tevens voorkomt de neus dat men bij het afdalen met deachterkant van de voet de stootborden raakt.

Stapmodulus4Bij het lopen op een horizontaal vlak neemt een normalepersoon passen van ongeveer 0,60 m. De grootte van depassen wordt kleiner naarmate het loopvlak steiler wordt.Deze vaststellingen liggen aan de basis van de verhoudingtussen optrede (H) en aantrede (A) waaraan de voorkeurgegeven wordt bij het ontwerpen van een goed beloopbaretrap, namelijk:2 H + A = 600 ± 30 mm.Deze verhouding wordt soms ook de stapmodulus ge-noemd, en is dus normalerwijze begrepen tussen 570 en 630mm.Trappen die minder vaak gebruikt worden, mogen meerafwijken van de verhouding die hierboven als richtlijn isopgegeven. Zoldertrappen bij voorbeeld kunnen een klei-nere aantrede hebben en steiler zijn dan trappen die eencentrale functie hebben in het gebouw.

Tra p h e l l i n g 5De traphelling of stijgingsverhouding is afhankelijk vanoptrede en aantrede, en bepaalt dus de helling van de trap opde looplijn.De klimlijn is de lijn waarlangs de traphelling wordt ge-meten.Een normale trap heeft een hellingshoek die kan variërentussen 20 en 45°. Bij trappen die deel uitmaken van deevacuatiewegen is de traphelling maximaal 37°; dit geldtechter niet voor ééngezinswoningen.

Verdreven treden, leuningzone, vrijetrapbreedte en doorzicht6

Bij niet-rechte traparmen worden de treden meestal ve r -dreven : de voorkant van de onderliggende trede ligt nietmeer evenwijdig met die van de bovenliggende trede (afb. 5).

Er wordt een meetkundige methode gebruikt om een goedeschikking van de treden te verkrijgen (voor meer details: zieTV 198). Trappen met verdreven treden, noemt men ook�verdreven trappen�, hoewel het niet de trap is die verdrevenwordt .Een lepe hoek wordt gevormd door het afschuinen van(kwart)draaitrappen in de buitenhoek.Het doorzicht of schalmgat is de horizontale projectie van deopen ruimte tussen leiwang en trapwang of tussen trap-wangen. Sommige trappen hebben geen doorzicht, zoals bijvoorbeeld spiltrappen of sommige trappen met halve wen-teling.

Verdiepingshoogte, traplengte, vrije hoogteen insprong (afb. 6)7

De verdiepingshoogte (van vloer tot vloer) is de verticaleafstand tussen het afgewerkte vloerpeil van twee opeen-volgende verdiepingen. De traplengte of sprong is dehorizontale afstand die de trap inneemt na plaatsing.

TRA

PP

EN

- Te

chni

sche

Fic

hevz

w H

OUT

-W

TCB

-OC

H

3

Bij het bepalen van de ruimte voor het plaatsen van een trapmoet de ontwerper eveneens rekening houden met dei n s p ro n g , een voldoende grote vrije hoogte ter plaatse vande looplijn en met de eventuele deur- en vensteropeningen inhet trappenhuis.

Gebruiksveiligheid88.1 Algemeen

De ontwerper neemt de nodige voorzorgen ten einde deveiligheid van de trapgebruiker te waarborgen. Bij hetvaststellen van de veiligheidscriteria wordt uitgegaan vaneen redelijk en verantwoordelijk gedrag van de gebruikers of,als het om kinderen gaat, van diegenen die over hunveiligheid waken.Een veilige trap is gemakkelijk begaanbaar en goed verlicht,en moet bovendien een veilig gevoel geven bij het begaan.Voor de leuningen bestaan specifieke voorschriften (zie STS54-Borstweringen en TV 198). Algemeen dient de trapleuningdoor haar sterkte en geometrie de veiligheid van personentegen vallen te verzekeren.

8.2 Verlichting

Een goede zichtbaarheid verbetert de veiligheid op de trap.Hoewel moeilijk in een voorschrift te vatten, is het wenselijkvan bij het ontwerp van het gebouw en bij de keuze van detrapvorm rekening te houden met een voldoende lichtinval inhet trappenhuis.De verlichting van gesloten trappen in een trappenhuis kanverbeterd worden door het vergroten van het doorzicht.Open trappen zijn meer lichtdoorlatend; ze hebben evenwelhet nadeel voor sommige gebruikers onveilig te zijn (o.a. voorkinderen), of een onveilig gevoel te geven bij het bestijgen(o.a. bij bejaarden). In het bijzonder in openbare gebouwen,

Afbeelding 5. - 1. Looplijn, 2. vredreven treden, 3. lepe hoeken 4. doorzicht

Afbeelding 6. - 1. Verdiepingshoogte, 2. traplengte, 3.insprong en 4. vrije hoogte.

Page 4: trapkenmerken

ziekenhuizen en scholen bestaat bovendien het risico opdoorvallen tussen de treden van glazen flessen of andereharde voorwerpen.

8.3 Keuze van optrede en aantrede

De ontwerper houdt rekening met het potentieel gevaar datbij voorbeeld een te kleine aantrede bij het afdalen van detrap kan inhouden, vooral bij verdreven treden. Om dezelfdereden mag de trap niet te steil zijn.

8.4 Vrije trapbreedte

De breedte van een trap in woningen is doorgaans 0,8 - 1 m;voor minder gebruikte trappen, zoals kelder- en zolder-trappen, kan ze smaller zijn. Smalle trappen hebben van-zelfsprekend het nadeel dat grote voorwerpen niet ge-makkelijk langs deze trappen verhuisd kunnen worden.

8.5 Bordes

Een trap beklimmen vraagt inspanning; daarom wordt hetaantal opeenvolgende treden meestal beperkt tot 17. Bijtrappen met meer treden voorziet men een bordes ofnaargelang van het geval meerdere bordessen. Bij zo-genaamde �luie trappen�, d.w.z. met een kleine optrede engrote aantrede (vaak voorkomend in openbare gebouwen),kunnen meer treden per traparm genomen worden.

8.6 Afwerking van het loopvlak

Geöliede of geboende treden houden meer risico vanuitglijden in dan geverniste vlakken. In Duitsland is hetgebruik van oliën en boenwas als definitieve afwerking niettoegelaten voor trappen. Er kan ook afgewerkt worden meteen tapijt (traploper).In openbare gebouwen is het gebruik van antislipstrips op detredeneuzen gebruikelijk.

8.7 Samenvatting

Hierna worden enkele aanbevelingen verstrekt, waarvan kanworden uitgegaan bij het ontwerpen van veilige trappen:l voldoende licht moet worden voorzien in het trappen-

huis ;l voldoende aantrede moet worden voorzien. Door het

correct verdrijven van de treden wordt de begaanbaarheidvan een trap verbeterd;

l in een trap zijn in principe alle optreden even hoog; indiener een maatafwijking is, dan moet die voorkomen in deonderste optrede en mag maximaal 6 mm bedragen. Demaximale afwijking op de tredehoogte van twee op-eenvolgende treden mag niet groter zijn dan 2 mm;

l iedere traparm heeft maximaal 17 treden;l boven elk punt van de trap moet voldoende vrije hoogte

zijn (richtwaarde = 2,1m);l in openbare gebouwen worden veelal antislipstrips voor-

geschreven, die soms opvallen door een kleur die verschiltvan deze van de trede. Ze worden meestal in de tredeneusgewerkt ;

l in het geval van rechte bordestrappen heeft iedere trap-arm hetzelfde aantal treden; het aantal is liefst even, zodatniet altijd met dezelfde voet moeten begonnen worden. Delengte van het bordes is gelijk aan minimaal 3 aantreden,of beter aan 2 optreden + 2 aantreden;

l Voor het ontwerp en de bevestiging van leuningen enborstweringen wordt verwezen naar de voorschriften vande STS 54. De minimale hoogte van de handgreep tenopzichte van de tredeneus bedraagt 0,75 m volgens hetARAB, en 0,9 m volgens de STS 54.

TRA

PP

EN

- Te

chni

sche

Fic

hevz

w

HOUT

-W

TCB

-OC

H

4

Geluidswering9Zowel de gebruikers van een trap als de bewoners vanaangrenzende woningen of appartementen kunnen hinderondervinden van storende geluiden voortgebracht door hetbelopen van de trap, nl.:l het �kraken� van een trap wordt veroorzaakt door het

wrijven van de treden in de nesten en door het wrijven vande trede tegen het stootbord. Door het bolschaven van destootborden en het plaatsen van zogenaamde �kraaklatten�kan dit beperkt worden. Indien de onderkant van de trapzichtbaar moet blijven, kunnen enkel decoratieve kraak-latten geplaatst worden.

l zogenaamde contactgeluiden bij het belopen van eenhouten oppervlak kunnen doorheen de constructie enhaar bevestigingspunten naar aangrenzende muren en

Afbeelding 7. Rechte trap met kwartbordes

Afbeelding 8. Spiltrap

Afbeelding 9. Spilsteektrap

Page 5: trapkenmerken

vloeren overgebracht worden. Men kan de treden be-kleden met een zacht materiaal of een traploper voorzien.Voor de bevestiging van de trap kunnen akoestischisolerende materialen gebruikt worden;

l klankkast : indien de onderkant van de trap bepleisterd ofbekleed wordt, kan de tussenliggende ruimte opgevuldworden met akoestisch isolerend materiaal (glaswol, rots-wol), om geen klankkast te vormen.

Door constructieve maatregelen bij de uitvoering van de trapkunnen de hinderlijke geluiden beperkt maar niet vollediguitgeschakeld worden. Zelfs bij het naleven van boven-staande maatregelen kan men het �kraken� van een trap vaakniet uitsluiten. Indien men alle mogelijke maatregelen hier-tegen genomen heeft en het �kraken� nog optreedt, kan menbijgevolg een trap nooit om die reden afkeuren.

Soorten trappen naar vorm, opbouwen toepassingsgebied10

Zoals eerder gezegd, is de trappenbouw gekenmerkt dooreen grote verscheidenheid in vorm en opbouw. De keuze vande trapvorm hangt af van het grondplan van het trappenhuisen de beschikbare ruimte (afb. 12); ook kan de trapopbouwgekozen worden afhankelijk van de verwerkte materialen ende esthetische voorkeur.

TRA

PP

EN

- Te

chni

sche

Fic

hevz

w H

OUT

-W

TCB

-OC

H

5

Afbeelding 10. Draaitrap

Afbeelding 11.

10.1 Vorm van het grondvlak

l rechte trappen: trappen met veelal een eenvoudig grond-vlak, ofwel waarvan de looplijn een rechte is, eventueelonderbroken ter hoogte van een bordes, ofwel waarvan delooplijn van de traparm(en) een rechte is. Men onder-scheidt volgende types : rechte of scheve steektrap, enkelof dubbel scheluwe trap, rechte bordestrap (trap mettussenbordes), trap met kwartbordes (Afb. 7), trap methalve wenteling;

l spiltrappen (Afb. 8): trappen zonder doorzicht, waarvan detreden ontwikkeld zijn rond de centrale spil; het grondvlakis rond of veelhoekig;

l spilsteektrappen (Afb. 9): samenstelling van een steektrapof scheluwe trap met een gedeelte spiltrap langs één ofbeide zijden, of in het midden (bijv. kwartdraaitrappen);

l draaitrappen of wenteltrappen (Afb. 10): trappen waarvande treden ontwikkeld zijn rond één of meer cirkelvormige,ovale of veelhoekige doorzichten. De wangen zijn wrong-stukken; aan het einde van de wangen kan een trappaal ofeen kuipstuk voorkomen.

Gesloten trap met schuines t o o t b o rd e n

Open trap

Page 6: trapkenmerken

TRA

PP

EN

- Te

chni

sche

Fic

hevz

w

HOUT

-W

TCB

-OC

H

6

H o u t s o o r te n 11Houtsoorten voor trappen moeten volgende kenmerkenvertonen :l hoge slijtweerstand: slijtage is afhankelijk van het �verkeer�

op de trappen; om een gelijkmatige slijtage van de tredente bekomen, is een homogene houtstructuur belangrijk(bijv. houtsoorten met te grote verschillen tussen voor-jaars- en najaarshout zijn voor trappen met intensiefverkeer minder geschikt);

l stijfheid en sterkte van het hout: de stijfheid van eenhoutsoort wordt uitgedrukt door zijn elasticiteitsmodulus,de gemiddelde volume-massa is een maat voor de sterkte.Middelzware tot zware houtsoorten zijn geschikt voor

Tabel 2Houtsoorten voor trappen (gemiddelde volumieke massa bij 15 % houtvochtgehalte)

H O U TS O O R T KLEUR GEMIDDELDEVOLUMIEKE MASSA

( kg / m 3)

WERKEN (**)TUSSEN 60 EN

30%

WERKEN %

B e u ke n licht 700 matig 2,4

Eiken, Europees 700 matig 2,0

Esdoorn, Amerikaans

(hard maple

650 matig 2,6

Essen 700 matig 2,2

Grenen (*) 500 matig 1,6

Guatambu 800 matig 2.,3

Noords grenen (*) 500 matig 1,6

O re g o n / D o u g l a s 550 matig 2,1

Southern (yellow) pine 540 matig 1,7

A f ro r m o s i a bruin 700 matig 1,7

Iroko (kambala) 650 gering 1,1

Sucupira (*) 900 matig 2,1

Tatajuba (*) 800 matig 2,2

Yellow balau (bangkirai) (*) 950 hoog 2,9

Afzélia apa, bella, chanfuta,lingue, pachyloba (*)

b r u i n ro o d / ro o d 800 matig 2,2

Afzélia doussié (*) 800 matig 1,9

Merbau (*) 800 gering 1,3

Moabi 850 matig 1,7

Red balau 800 matig 2,7

Azobé (*) d o n ke r 1050 hoog 3,6

Pa n g a - p a n g a 850 matig 2,3

We n g é 850 matig 2,1

trappen. Bovendien hebben ze een gemiddeld groteoppervlaktehardheid, waardoor ze minder snel slijten enminder risico vertonen op beschadigingen van het op-pervlak door inkervingen;

l niet splinterig, om het afbreken van de tredeneuzen tevermijden; meestal voorziet men een voldoende afron-ding ;

l gering tot matig �werken� (tussen 60 en 30 % relatieveluchtvochtigheid) ;

l aantrekkelijk van kleur en tekening;l goed te verwerken, te lijmen (voor gelijmd-gelamelleerde

elementen) en goed af te werken (kleurbeits, vernis);l in redelijke afmetingen beschikbaar.Tabel 2 geeft een beperkte lijst van houtsoorten geschikt voort ra p p e n .

(*) Geschikt voor buitentrappen (voor grenen en Noordsgrenen mits verduurzaming met een A3-procédé (volgensSTS 04)). Yellow balau en azobé worden in de praktijk enkelvoor buitentrappen gebruikt; de hoge waarden voor het�werken� in een binnenklimaat maakt deze houtsoortenminder geschikt voor trappen binnen. Ook in eenbuitenklimaat is het �werken� van deze houtsoorten hoog,zodat het aan te bevelen is de trapdelen vrij te laten

bewegen in de constructie.(**) Het �werken� van binnenschrijnwerk is de som van dedimensionele veranderingen van het hout in radiale entangentiale richting, wanneer het blootgesteld wordt aanverandering van de relatieve luchtvochtigheid van 60 naar30%. Het is gering (< 1,5%), matig (>= 1,5% en <= 2;8%) ofhoog (> 2,8%).

Page 7: trapkenmerken

Voor de kwaliteit van het hout zijn de voorschriften van deSTS 04 van toepassing.

Stootborden kunnen ook gemaakt worden uit multiplex. Ditkan ook uitzonderlijk voor treden indien het vermeld staatin het bijzonder bestek. Bij trappen die gebruikt worden alsvluchtweg in geval van brand in middelhoge en hogegebouwen moeten de stootborden uit massief houtgemaakt zijn.

Houtbescherming en afwerking1212.1 Trappen buiten

Voor trappen buiten moeten alle aan het buitenklimaatblootgestelde materialen vorstbestendig zijn en eenvoldoende duurzaamheid bezitten tegen het buitenklimaaten eventuele aantasting door schimmels en insecten.

Voor een gedetailleerde omschrijving wordt verwezen naarde steekkaart over houten terrasvloeren.

12.2 Trappen binnen

Bij risico op insectenaantasting van het binnenschrijnwerkdient het hout verduurzaamd te worden door eenhoutverduurzamingsprocédé van het type B met eengehomologeerd B-produkt (Belgische Vereniging voorHoutbescherming, B.V.H.B.). Bij trappen bestaat dit risico opaantasting door insecten slechts in bepaalde gevallen :

l Lyctus spp. (spinthoutkever) : tast het spinthout aan vanbepaalde loofhoutsoorten met vrij grote vaten en hoogzetmeelgehalte (o.a. eiken, olmen, meranti, lauan);spinthoutlagen in multiplex kunnen eveneens aangetastworden ;

l Anobium punctatum (kleine klopkever) : tast vooral hetspinthout van naaldhout en Europese loofhoutsoorten aan;het kernhout is meestal enkel gevoelig voor aantastingdoor dit insect wanneer het hout voorafgaandelijk doorschimmels werd aangetast, zoals bij voorbeeld oudemeubelen, lambrizeringen en constructies in contact metvochtige muren of in plaatsen met permanent hogeluchtvochtigheid ;

l Ptilinus pectinicornis (Ptilinus-kever) : vrij zeldzamekever, hij is bekend als een nathoutboorder die enkeleinlandse houtsoorten, zoals o.a. beuken, olmen,haagbeuken en esdoorn kan aantasten; hij komt voor ingevelde stammen en in hout verwerkt in een vochtig milieu.Eens het hout droog, is er geen gevaar voor een nieuweaantasting, omdat de levensomstandigheden voor ditinsect op dat moment ongunstig geworden zijn.

Voor de afwerking van trappen binnen gelden verderdezelfde richtlijnen als bij de afwerking van parket (ziesteekkaart parket).

TRA

PP

EN

- Te

chni

sche

Fic

hevz

w H

OUT

-W

TCB

-OC

H

7

Afbeelding 12. Grondplan van enkele courante trappen

Page 8: trapkenmerken

Hygrothermische omstandighedenbij plaatsing13

Het ogenblik waarop het binnenschrijnwerk geplaatstwordt, kan van grote invloed zijn op de uiteindelijkekwaliteit ervan. De relatieve luchtvochtigheid in het gebouwop dat ogenblik mag niet te hoog zijn; ook moeten sterkeschommelingen na de plaatsing vermeden worden.

Met de plaatsing van houten schrijnwerk wordt begonnenals de architect en de aannemer van het schrijnwerk, nagezamenlijk overleg, oordelen dat deplaatsingsvoorwaarden gunstig zijn.

Soms wordt toch tot plaatsing overgegaan hoewel deomstandigheden nog niet optimaal zijn. Het naar een lateredatum verschuiven van de plaatsing kan namelijk oorzaakzijn van het uitstellen van andere werken, omdat debereikbaarheid van de verdiepingen afhangt van deplaatsing van de trappen. Schade achteraf door overmatigzwellen of krimpen van het hout is dan vaak niet teve r m ij d e n .

Om die reden moeten trappen geplaatst worden navoldoende droging van de pleisterwerken en het plaatsenvan de beglazing.

De juiste hygrotermische omstandigheden in het gebouwen het geschikte vochtgehalte van het hout op het ogenblikvan de plaatsing zijn essentieel voor de maatvastheid vande onderdelen van de trap.

Het uiteindelijke evenwichtsvochtgehalte van het hout bij deplaatsing zal verschillen bij verwarmde en niet-verwarmderuimten. Tabel 3 geeft de aanbevolen waarden voor hethoutvochtgehalte in beide gevallen.

TRA

PP

EN

- Te

chni

sche

Fic

hevz

w

HOUT

-W

TCB

-OC

H

8

Tabel 3Evenwichtsvochtgehalte van het houtbij de plaatsing (naar TV 166)

RUIMTE TEMPERATUUR (°C) RELATIEVE LUCHT-VOCHTIGHEID (%)

H O U TVO C H T-GEHALTE (%)

GEMIDDELDH O U TVO C H TG E H A LT E(%)

Niet -verwarmde 10-20 45-65 8-12 10

Ve r wa r m d e 20 30-50 6-10 8