TRANSFORMATIONEEL LEIDERSCHAP EN ......De uitzendbureaus hebben het voordeel dat ze over de nodige...
Transcript of TRANSFORMATIONEEL LEIDERSCHAP EN ......De uitzendbureaus hebben het voordeel dat ze over de nodige...
TRANSFORMATIONEEL
LEIDERSCHAP EN BEVLOGENHEID IN
UITZENDKANTOREN EEN KWANTITATIEF ONDERZOEK NAAR HET MEDIËRENDE
EFFECT VAN PSYCHOLOGISCHE BEHOEFTEBEVREDIGING
Aantal woorden: 16.884
Hannah Van Hecke Stamnummer: 000150478928
Promotor: Prof. Dr. Adelien Decramer
Masterproef voorgelegd tot het bekomen van de graad van:
Master in de Bestuurskunde en het Publiek Management
Academiejaar: 2018 - 2019
TRANSFORMATIONEEL
LEIDERSCHAP EN BEVLOGENHEID IN
UITZENDKANTOREN EEN KWANTITATIEF ONDERZOEK NAAR HET MEDIËRENDE
EFFECT VAN PSYCHOLOGISCHE BEHOEFTEBEVREDIGING
Aantal woorden: 16.884
Hannah Van Hecke Stamnummer: 000150478928
Promotor: Prof. Dr. Adelien Decramer
Masterproef voorgelegd tot het bekomen van de graag van:
Master in de Bestuurskunde en het Publiek Management
Academiejaar: 2018 - 2019
Vertrouwelijkheidsclausule
PERMISSION Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd worden, mits bronvermelding. I declare that the content of this Master’s Dissertation may be consulted and/or reproduced, provided that the source is referenced. Naam student/name student: Hannah Van Hecke
Handtekening/signature
I
Voorwoord
Deze masterproef vormt een mooie afsluiter van mijn studentenjaren en van mijn opleiding
Bestuurskunde en Publiek Management. Vier jaar geleden koos ik voor deze polyvalente
richting en daar heb ik nooit spijt van gehad. Het is dan ook met enige trots dat ik mezelf
binnenkort bestuurskundige noem.
Het schrijven van deze masterproef was een uitdaging die ik met beide handen heb
aangenomen. Echter, zoals het gezegde zo mooi verwoordt: ere wie ere toekomt. Zonder de
steun en hulp vanuit mijn omgeving zou deze masterproef niet zijn wat er vandaag voor U
ligt. Ik zou dan ook graag een paar mensen bedanken.
Eerst en vooral, mijn promotor Prof. Dr. Adelien Decramer, om mij bij deze interessante
onderzoekslijn te betrekken en om mij de kans te geven dit onderzoek te voeren. Vervolgens
gaat mijn dank uit naar Drs. Anouk Decuypere. Zij stond steeds klaar om al mijn vragen te
beantwoorden en was een enorme hulp bij de verzameling en verwerking van de data.
Bovendien was ook Drs. Robin Bauwens een grote hulp bij het correct analyseren van de
gegevens.
Mijn ouders ben ik zeer dankbaar om mij de mogelijkheid te bieden deze richting te volgen
en mezelf verder te ontplooien. Het doet me elke keer weer deugd om te zien hoe ze beiden
enorm in mij geloven.
Bovendien wil ik ook mijn vrienden en vriendinnen bedanken voor alle onvergetelijke
momenten. Zij zorgden voor de af en toe broodnodige ontspanning, wat ik ten zeerste
apprecieer.
Als laatste wil ik mijn zus, Eva, en mijn vriend, Maarten, extra in de bloemetjes zetten. Zij
staan altijd voor mij klaar en bieden een luisterend oor wanneer ik daar nood aan heb.
Telkens als het even minder gaat staan ze beide paraat om mij te helpen. Ik ben hen enorm
dankbaar voor al hun steun en ook omdat ik altijd op hen kan rekenen.
Hannah Van Hecke
II
Inhoud
Voorwoord ................................................................................................................................................................I
Lijst met gebruikte afkortingen ..................................................................................................................... IV
Lijst met figuren en tabellen ............................................................................................................................ V
Inleiding ................................................................................................................................................................... 1
Literatuurstudie .................................................................................................................................................... 5
1. Transformationeel leiderschap.......................................................................................................... 5
2. Bevlogenheid ........................................................................................................................................... 13
3. Zelfdeterminatie theorie..................................................................................................................... 14
3.1. Behoefte aan autonomie ............................................................................................................ 15
3.2. Behoefte aan competentie ......................................................................................................... 16
3.3. Behoefte aan verbondenheid ................................................................................................... 16
4. Transformationeel leiderschap en zelfdeterminatie theorie ............................................... 18
5. Zelfdeterminatie theorie en bevlogenheid .................................................................................. 21
6. Transformationeel leiderschap en bevlogenheid ..................................................................... 23
7. De mediërende rol van psychologische behoeftebevrediging ............................................. 25
Methode ................................................................................................................................................................. 26
1. Procedure en steekproef .................................................................................................................... 26
2. Meetinstrumenten ................................................................................................................................ 30
2.1. Onafhankelijke variabele: transformationeel leiderschap ........................................... 30
2.2. Mediator: psychologische behoeftebevrediging ............................................................... 32
2.3. Afhankelijke variabele: bevlogenheid .................................................................................. 33
2.4. Controlevariabelen ...................................................................................................................... 34
3. Analytische aanpak ............................................................................................................................... 36
Resultaten .............................................................................................................................................................. 37
1. Univariate en bivariate resultaten .................................................................................................. 37
2. Multivariate resultaten ....................................................................................................................... 40
III
Discussie ................................................................................................................................................................ 44
Beperkingen en verder onderzoek .............................................................................................................. 51
Conclusie ................................................................................................................................................................ 55
Bibliografie ............................................................................................................................................................. VI
Appendix ............................................................................................................................................................... XV
IV
Lijst met gebruikte afkortingen
Bv. Bijvoorbeeld
e.a. En anderen
EWCS European Working Conditions Survey
LMX Leader-Member-Exchange
MLQ Multifactor Leadership Questionnaire
nl. Namelijk
o.a. Onder andere
SERV Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen
SPSS Statistical Package for the Social Sciences
TSO Technisch Secundair Onderwijs
UWES Utrecht Work Engagement Scale
W-BNS Work-related Basic Need Satisfaction scale
ZDT Zelfdeterminatie theorie
V
Lijst met figuren en tabellen
Figuur 1: Theoretisch model ............................................................................................................................ 3
Tabel 1: De 4I’s met praktijkvoorbeeden .................................................................................................. 11
Tabel 2: Gemiddelden, standaardafwijkingen, correlaties en Cronbachs alpha ........................ 38
Tabel 3: Lineaire Regressieanalyses ........................................................................................................... 41
Appendix 1: Items en factorladingen ......................................................................................................... XV
1
Inleiding
De huidige arbeidsmarkt wordt steeds meer en meer gekenmerkt door een ‘war for talent’.
Bedrijven en organisaties hebben het steeds moeilijker om de juiste persoon op de juiste
plaats te krijgen. Dit gebrek aan kwaliteitsvolle arbeidskrachten is deels te wijten aan de
demografische, sociale en economische stand van zaken in Europa (Boštjančič & Slana,
2018). Volgens Federgon (2018), de federatie van de private arbeidsmarktbemiddelaars en
HR-dienstverleners, scoorde België in het derde kwartaal van 2018 het slechtst van de hele
Eurozone wat betreft de vacaturegraad (nl. 3,65%). Meer concreet betekent dit dat de
vacatures in België zeer moeilijk ingevuld geraken.
De bedrijfswereld is er zich goed van bewust dat er voldoende zal moeten geïnvesteerd
worden om talentvolle medewerkers aan te trekken en om zichzelf als een aantrekkelijke
werkgever te positioneren (Boštjančič & Slana, 2018). In dit opzicht, kan het waardevol zijn
om in toenemende mate beroep te doen op al dan niet gespecialiseerde uitzendbureaus.
Delmotte & Sels (2005) geven in hun onderzoek aan dat meer dan de helft van de door hen
bevraagde organisaties (52,6%) beroep doet op uitzendarbeid. Dit uit zich ook in een
positieve groei van de uitzendsector in 2018 (+1,3%), hoewel deze groei trager is dan in
vorige jaren (Federgon, 2018). Dit kan te wijten zijn aan conjunctuurschommelingen, maar
geeft vooral aan dat ook de uitzendsector niet gespaard blijft van de huidige problematieken
inzake arbeidsinvulling. Dit komt klaarblijkend naar voren in de daling van het aantal uren
uitzendarbeid in het Vlaams Gewest (-2%) in het tweede kwartaal van 2019 (Steunpunt
Werk, 2019).
De uitzendbureaus hebben het voordeel dat ze over de nodige expertise beschikken om
bedrijven en organisaties te helpen in de zoektocht naar nieuwe talenten. Bovendien,
houden deze kantoren zich fulltime bezig met het zoeken naar kandidaten terwijl het bedrijf
in kwestie zich kan toepsitsen op de eigen core business. Nog een extra voordeel is dat deze
uitzendkantoren worden benaderd door zowel de vragende als de aanbiedende partij.
Hiermee wordt bedoeld dat zowel bedrijven als werkzoekenden komen aankloppen bij deze
kantoren. Door het feit dat uitzendkantoren beide partijen vertegenwoordigen kunnen er
mogelijks sneller en eenvoudiger matches gemaakt worden.
2
Ondanks de aanwezige expertise in de uitzendbureaus wordt ook daar de gevolgen van de
‘war for talent’ ondervonden. Het is niet ondenkbaar dat uitzendconsulenten het evenzogoed
steeds moeilijker krijgen om de juiste kandidaten te koppelen aan de beschikbare posities,
of omgekeerd om de juiste positie te vinden voor een bepaalde kandidaat. Het wordt dan ook
steeds duidelijker dat er een kwalitatieve mismatch bestaat tussen de openstaande vacatures
en de profielen van de beschikbare arbeidsreserve (Federgon, 2018). Bovendien is de
uitzendsector zeer competitief, wat maakt dat de medewerkers steeds het halen van targets
in het achterhoofd moeten houden. Wat zou kunnen leiden tot situaties waar snelle matches
primeren boven kwalitatieve matches.
Dit doet de vraag rijzen hoe deze uitzendconsulenten gemotiveerd blijven om dag in dag uit
het beste van zichzelf te geven om beide partijen tevreden te houden. Hoe deze
medewerkers, met andere woorden, afgezien van de targets toch steeds het beste resultaat
willen en kunnen neerleggen. Dit onderzoek wil anders gezegd nagaan wat de bevlogenheid
van de uitzendconsulenten beïnvloedt. Het stimuleren van de bevlogenheid van de
medewerkers is van groot belang binnen een service-georiënteerde sector (Buil, Martínez,
& Matute, 2019), zoals de uitzendsector.
Volgens Tims, Bakker, & Xanthopoulou (2011), Breevaart e.a. (2014) en Buil e.a. (2019) is er
in de huidige literatuur over de bevlogenheid van medewerkers nog te weinig onderzocht
welke rol de leidinggevende speelt. Decuypere, Audenaert, & Decramer (2018) halen in hun
artikel aan dat de rol van de leidinggevende enorm aan belang gewonnen heeft in deze
volatiele, onzekere en complexe tijden. Deze auteurs ontlenen aan Kopperud, Martinsen, &
Humborstad (2014) dat vooral transformationeel leiderschap een antwoord biedt op de
uitdagingen van vandaag. De redenen hiervoor zijn het vooropzetten van een aantrekkelijke
toekomstvisie, zelfverzekerd en vastberaden zijn, maar ook omdat deze leiders rolmodellen
zijn en de aandacht verleggen van het individuele naar het collectieve belang.
Bovendien, vermelden ook Fernet, Trépanier, Austin, Gagné, & Forest (2015) dat er meer
onderzoek nodig is naar de effecten van transformationeel leiderschap op het functioneren
van de medewerkers. Specifiek voor de relatie tussen transformationeel leiderschap en
bevlogenheid is er een zekere lacune in de literatuur (Kopperud e.a., 2014). Verder, is het
ook te bemerken dat bevlogenheid weinig als outcome wordt gezien en meer als mediator
(zie bv. Kovjanic, Schuh, & Jonas, 2013). Dit onderzoek ziet dit anders.
3
Simultaan met de oproep in de literatuur om dieper in te gaan op het verband tussen
transformationeel leiderschap en bevlogenheid, wordt er ook in het artikel van Breevaart
e.a. (2014) aangespoord om na te gaan welke variabelen het effect van de leidinggevende op
de medewerkers mediëren.
Volgens Van den Broeck, Vansteenkiste, Witte, Soenens, & Lens (2010) kan de motiverende
kracht van een leiderschapsstijl het beste worden begrepen aan de hand van de mate waarin
de drie psychologische basisbehoeften, namelijk de behoefte aan autonomie, competentie en
verbondenheid, zijn bevredigd. Daarenboven, wordt door Kovjanic, Schuh, & Jonas (2013)
aangehaald dat er zeer weinig eerdere onderzoeken zijn met transformationeel leiderschap
als onafhankelijke variabele en psychologische behoeftebevrediging als mediator.
Bijgevolg, is het doel van dit onderzoek nagaan in welke mate er een verband bestaat tussen
de transformationele leiderschapsstijl en bevlogenheid van de medewerkers. Hier bovenop,
wordt er nagegaan in welke mate dit verband wordt gemedieerd door psychologische
behoeftebevrediging. Anders gezegd luidt de onderzoeksvraag als volgt: “Bestaat er een
positief verband tussen de transformationele leiderschapsstijl en de bevlogenheid van de
medewerkers en in welke mate wordt dit verband gemedieerd door het bevredigen van de
psychologische basisbehoeften”. Dit resulteert in onderstaand theoretisch kader, waarbij de
mediatie wordt weergegeven aan de hand van een onderbroken lijn.
Figuur 1: Theoretisch model
4
Dit onderzoek draagt op verscheidene manieren bij aan de literatuur. Ten eerste, wordt er
nagegaan welke rol de transformationele leidinggevende speelt in het stimuleren of
beïnvloeden van de bevlogenheid van de medewerkers. Hierdoor tracht deze studie
tegemoet te komen aan het huidige tekort in de literatuur. Vervolgens, wordt bevlogenheid
als afhankelijke variabele opgenomen in plaats van als mediator, zoals in de meeste studies
het geval is. Als laatste, wordt er bestudeerd of psychologische behoeftebevrediging
werkelijk als mediator kan fungeren voor transformationeel leiderschap.
Bovendien, is er een groot gebrek aan eerder onderzoek naar management en leiderschap in
de uitzendsector. Deze studie tracht hier deels aan tegemoet te komen door het reeds
vermelde theoretisch kader te onderzoeken binnen de uitzendsector. Daarnaast, is het ook
relevant om een zicht te krijgen op de factoren die de bevlogenheid van de
uitzendconsulenten positief beïnvloeden, gezien de sleutelpositie van de uitzendkantoren in
de arbeidsmarkt. Zo is het denkbaar dat een bevlogen uitzendconsulent kwalitatief betere
matches tot stand brengt en zo op termijn meer werkzoekenden aan een job kan helpen. Dit
heeft na verloop van tijd mogelijks een positieve invloed op de eerder vermeldde
vacaturegraad en finaal ook op de tewerkstellingsgraad.
Het eerste onderdeel van dit onderzoek behelst de literatuurstudie, waarin alle variabelen
uit het conceptueel model worden toegelicht. Als afsluiter van de literatuurstudie worden er
enkele hypothesen geformuleerd. Vervolgens worden de methodologie en de
onderzoeksresultaten uiteengezet. Dit onderdeel wordt gevolgd door een discussie van de
resultaten en het preciseren van de beperkingen die eigen zijn aan dit onderzoek.
Aansluitend worden er nog enkele aanbevelingen geformuleerd voor verder onderzoek, om
vervolgens te eindigen met een globale conclusie.
5
Literatuurstudie
1. Transformationeel leiderschap
Deze leiderschapsstijl werd voor het eerst geïntroduceerd door Burns (1978), toen nog
onder de term transforming leadership en werd later door Bass (1985) omgevormd tot
transformationeel leiderschap (Judge & Bono, 2000). Sindsdien is dit uitgegroeid tot een van
de meeste gekende leiderschapsstijlen. De auteurs bespraken de impact van exceptioneel
leiderschap op de medewerkers. Deze vorm van leidinggeven uit zich in het opbouwen van
een band, in aandacht hebben voor de specifieke noden van elk individu, alsook in hoe een
leidinggevende het potentieel van zijn of haar werkkrachten naar boven kan halen (Piccolo
e.a., 2012).
Volgens Judge & Bono (2000) was Burns een van de eersten om transformationeel
leiderschap te onderscheiden van transactioneel leiderschap. Burns (1978) zag de twee
stijlen als tegenovergestelden, omdat een transactionele leidinggevende de relatie tussen
zichzelf en de werknemers ziet als een transactie die goed moet worden gemonitord.
Hiertegenover staat de transformationele leider die een band creëert met de medewerkers
door hen te inspireren, door hen verder te laten kijken dan eigen belangen en door hen in
functie van de langtermijnvisie te laten werken (Judge & Bono, 2000). Door deze
fundamentele verschillen in het omgaan met medewerkers zag Burns (1978) de twee stijlen
als elkaars tegenpolen. Dit wordt echter tegengesproken door Bass (1985), hij vermeldt dat
een leider zowel transactioneel als transformationeel kan zijn. Dit neemt echter niet weg dat
de transformationele leider het meest effectief is (Breevaart e.a., 2014).
Het gegeven dat transformationeel leiderschap zeer effectief is, is al in meerdere
onderzoeken bewezen. Zo is het reeds meermaals in verband gebracht met positieve
effecten, zoals jobtevredenheid, creativiteit, pro-activiteit, affectieve verbintenis (Lanaj,
Johnson, & Lee, 2016), innovatie (Kraft & Bausch, 2015), performantie (Zhu, Newman, Miao,
& Hooke, 2013), vertrouwen (Judge & Piccolo, 2004), zelfredzaamheid (Kovjanic, Schuh,
Jonas, Quaquebeke, & van Dick, 2012), et cetera. Dit is, vanzelfsprekend, een van de redenen
waarom transformationeel leiderschap al geruime tijd geprefereerd is.
6
Een mogelijke verklaring voor het succes van deze leiderschapsstijl is de manier waarop er
met de werknemers wordt omgegaan. Hiermee onderscheiden transformationele
leidinggevenden zichzelf van alle andere types. Centraal in het handelen van een
transformationele leider staat het activeren of bevredigen van de behoeften van de
werknemers (Jensen & Bro, 2018; Kovjanic e.a., 2012). Volgens Bass & Riggio (2006) zal de
leidinggevende de werknemers hierdoor bijstaan in hun groei en ontwikkeling tot leiders.
Dit door hun individuele objectieven en doelen te verbinden met die van de leidinggevende,
de groep en, in het verlengde, de gehele organisatie (Bass & Riggio, 2006). Dit wordt beaamd
door Bono & Judge (2003), zij stellen dat transformationele leiders in verband worden
gebracht met het herkennen van emotionele en affectieve behoeften van de medewerkers.
Deze auteurs geven aan dat oog hebben voor de psychologische behoeften van de
werknemers de transformationele leidinggevende differentieert van de transactionele. Door
tijdens discussies en vergaderingen de standpunten en percepties van de medewerkers te
erkennen, door keuzevrijheid te geven, door afstand te nemen van dwingende taal, et cetera,
zal de leidinggevende beter in staat zijn de autonome motivatie van de medewerkers te
ondersteunen (Deci, Olafsen, & Ryan, 2017).
Naast oog hebben voor de psychologische behoeften van de werknemers en het bevredigen
van deze behoeften, staat ook de visievorming centraal in deze leiderschapsstijl. Meer
specifiek gaat het om de inspirerende (Hartog, Koopman, Muijen, & Bast, 1997) en
aantrekkelijke (Judge & Bono, 2000) visie van de transformationele leidinggevende. Door
middel van een collectieve visie tracht de transformationele leidinggevende het bewustzijn
en inzicht van de werknemers te vergroten aangaande het belang van organisatorische
waarden, missie en resultaten.
Verder is het van uiterst belang om deze collectieve visie te communiceren naar de
werknemers toe en om een duidelijke link te leggen met het dagelijks werk. Op die manier
maakt de leidinggevende verstaanbaar hoe elk individu kan bijdragen aan het succes van de
organisatie (Jensen & Bro, 2018).
Als grondlegger stelde Burns (1978) dat deze visie gekenmerkt wordt door het in
overweging nemen van meer dan enkel de eigenbelangen. Er wordt getracht de werknemers
hun individuele belangen te doen overstijgen in functie van het organisatorisch succes
(Jensen & Bro, 2018). De medewerkers worden als het ware in staat gesteld om
verantwoordelijkheid op te nemen voor de realisatie van de collectieve visie (Buil e.a., 2019).
7
Via deze weg proberen transformationele leidinggevenden zowel de prestaties van de
werknemers naar een hoger niveau te tillen, als een hogere job tevredenheid en meer
engagement naar de groep en naar de organisatie toe te bekomen (Bass & Riggio, 2006).
Hier bovenop, heeft een transformationele leidinggevende aandacht voor de verschillende
individuen in de organisatie. Dit blijkt, bijvoorbeeld, uit het feit dat Bass & Riggio (2006)
aangeven dat de transformationele leider aandacht moet hebben voor het gevoel van
eigenwaarde bij elke medewerker, teneinde een vergaand engagement en betrokkenheid te
bekomen. Volgens deze auteurs is de aandacht voor het individu wat deze leiderschapsvorm
toevoegt aan de transactionele vorm. Zo zal deze leidinggevende anderen motiveren om
meer te doen dan wat ze voor ogen hebben en daarenboven, meer dan wat ze zelf mogelijk
achten. De behartiging van de individuele noden van de werknemers kan zich uiten in
coachen, mentoren en het voorzien van zowel een extra uitdaging als de nodige
ondersteuning (Bass & Riggio, 2006).
Dit laatste geeft aan dat de leidinggevende de verschillen tussen werknemers heeft
geaccepteerd en ze herkent. Dit maakt het, bijvoorbeeld, denkbaar om sommigen meer
ondersteuning te bieden, sommigen meer autonomie te geven, nog anderen striktere regels
of een duidelijkere structuur, et cetera (Bass & Riggio, 2006). Het maakt het, anders gezegd,
mogelijk om de werking af te stemmen op maat van de werknemer.
Daarenboven, zal de transformationele leidinggevende ertoe streven om de kennis,
vaardigheden, et cetera van de medewerkers te verhogen, door sterk in te zetten op training,
door regelmatig adequate feedback te geven (Kirkpatrick & Locke, 1996) en door een
teamsfeer te creëren die vertrouwen en respect uitstraalt (Isaksen, 1983). Een
transformationele leidinggevende moet, bijgevolg, meer inspanningen leveren, wat maakt
dat deze leiderschapsstijl voldoende persoonlijke middelen vereist (Byrne e.a., 2014).
Door de handelswijze en attitude van een transformationele leidinggevende wordt deze vaak
samengenomen met een charismatische leidinggevende. Beide hebben veel
gemeenschappelijk, maar charisma is slechts een onderdeel van transformationeel
leiderschap (Bass & Riggio, 2006). Deze notie wordt echter door van Knippenberg & Sitkin
(2013) tegengesproken, volgens deze auteurs is er geen substantieel verschil tussen een
charismatische leidinggevende en een transformationele.
8
Hoe dan ook stellen Bass & Riggio (2006) dat een van de kernelementen van Burns’
opvatting over transformationeel leiderschap is dat deze leidinggevenden moraal hoog in
het vaandel dragen. Hetzelfde kan niet altijd gezegd worden van charismatische leiders. Een
leider kan zeer charismatisch zijn, maar tegelijk zelfzuchtig, zelfingenomen, uitbuitend,
macht-georiënteerd, et cetera (Bass & Riggio, 2006). Dit soort leidinggevenden worden als
‘pseudo transformationeel’ beschouwd, wegens de neiging charisma te gebruiken om aan te
zetten tot destructieve, egoïstische en zelfs kwaadaardige doeleinden (Bass & Riggio, 2006).
Denk in dit opzicht, bijvoorbeeld, aan leiders, of beter dictatoren, zoals Hitler of Mussolini.
Een transformationele leidinggevende is als het ware ook een rolmodel voor zijn of haar
werknemers, maar op een geheel andere wijze dan de pseudo transformationele leider. De
transformationele leidinggevenden overstijgen hun eigenbelang om morele en/of ethische
redenen en sporen hun medewerkers aan hetzelfde te doen (Bass & Riggio, 2006). Dit toont
aan dat transformationele leidinggevenden in de hoedanigheid van rolmodel, een belangrijk
referentiepunt vormen voor wat Bass (1985) social learning noemt. Charisma is, bovendien,
van belang voor de leidinggevende om de band te onderhouden, die hij of zij heeft
opgebouwd met de werknemers (Hetland, Hetland, Schou Andreassen, Pallesen, & Notelaers,
2011; Judge & Bono, 2000).
De handelingen van een transformationele leider worden niet alleen gekenmerkt door
charisma, maar ook door het nemen van risico’s, alsook door meer creativiteit (Bass &
Riggio, 2006; Piccolo e.a., 2012) en meer innovatie (Kraft & Bausch, 2015). Deze
leiderschapsstijl is met andere woorden gekarakteriseerd door het aanvechten of in
vraagstellen van de status quo en het nemen van risico’s (Bass & Riggio, 2006). Hierdoor
zullen deze leidinggevenden steeds op zoek gaan naar nieuwe uitdagingen, nieuwe
werkwijzen, nieuwe manieren om problemen aan te pakken, et cetera (Buil e.a., 2019; Lanaj
e.a., 2016). Opnieuw zal er getracht worden om de werknemers mee te krijgen in dit verhaal.
De leidinggevende zal hen uitdagen de zaken eens vanuit een ander perspectief te bekijken
(Breevaart e.a., 2014), alsook om creatiever en innovatiever te zijn (Buil e.a., 2019).
9
De bovenvermelde kenmerken van deze leiderschapsvorm zijn terug te brengen tot vier
basiseigenschappen, namelijk ‘idealized influence’, ‘inspirational motivation’, ‘intellectual
stimulation’ en ‘individualized consideration’ (Hetland e.a., 2011). Deze componenten
worden in dit onderzoek beschouwd als zijnde de basis van transformationeel leiderschap,
aangezien de literatuur het hierover eens is. Deze vier kenmerken worden in wat volgt
verder toegelicht.
Eerst en vooral, om van transformationeel leiderschap te spreken moet er sprake zijn van
‘idealized influence’. Dit houdt in dat de leidinggevende zich gedraagt als een rolmodel,
bijgevolg wordt hij of zij geadoreerd, gerespecteerd en vertrouwd. De desbetreffende
werknemers identificeren zich met de leider (Piccolo e.a., 2012) en gaan hem of haar op
termijn imiteren (Bass & Riggio, 2006). Dit doordat de transformationele leider blijk geeft
van buitengewone capaciteiten, doorzettingsvermogen en vastberadenheid (Bass & Riggio,
2006). Deze dimensie wordt door Judge & Bono (2000) omschreven als simpelweg charisma
en is voor hen het voornaamste aspect van deze leiderschapsstijl. Verder is er sprake van
‘idealized influence’ wanneer de leider de medewerkers een goed gevoel geeft (Decuypere
e.a., 2018), wanneer de leider te kennen geeft zeer hoge verwachtingen te hebben aangaande
de werking van de groep (Kovjanic e.a., 2013), als moraal en ethisch handelen hoog in het
vaandel wordt gedragen (Kovjanic e.a., 2012), indien er sprake is van een zelfzekere
leidinggevende (Buil e.a., 2019), enzovoort.
Vervolgens moet er zich ook ‘inspirational motivation’ voordoen. Dit component behelst de
manier waarop een transformationele leidinggevende zijn of haar medewerkers motiveert.
De nadruk ligt hier vooral op inspirerende motivatie die tot stand komt door het voorzien
van uitdaging en door betekenis toe te kennen aan het werk van de medewerkers (Bass &
Riggio, 2006). Dit alles houdt vooral verband met de visie die de leidinggevende vooropstelt.
Deze is doorgaans duidelijk, aantrekkelijk en inspirerend (Buil e.a., 2019; Judge & Bono,
2000). Hierbij is het van belang dat de leider duidelijk communiceert dat hij of zij
optimistisch en zelfverzekerd is over het behalen van de doelstellingen uit de collectieve
visie (Breevaart e.a., 2014; Kovjanic e.a., 2012).
10
Het derde basiskenmerk waaraan zeker voldaan moet zijn, is ‘intellectual stimulation’. Dit
aspect van transformationeel leiderschap houdt in dat de leidinggevende de medewerkers
stimuleert om creatiever en innovatiever te zijn (Decuypere e.a., 2018). Dit door op continue
wijze problemen anders aan te kaarten, werkwijzen in vraag te stellen, et cetera (Bass &
Riggio, 2006; Kovjanic e.a., 2012). Hierbij is het fundamenteel dat de medewerkers niet
worden veroordeeld, indien hun ideeën afwijken van die van de leidinggevende. Bovendien,
is het ook aangeraden om kritiek niet publiekelijk te uiten (Bass & Riggio, 2006). Door het
feit dat de medewerkers de normale gang van zaken en hun gebruikelijke werkwijze in vraag
beginnen te stellen, zullen ze op termijn beter en efficiënter werken (Hetland e.a., 2011;
Kovjanic e.a., 2012). Bijgevolg, zal de leidinggevende sneller beroep doen op de ideeën van
de medewerkers en meer risico’s durven nemen (Piccolo e.a., 2012).
Als laatste, dient een transformationele leidinggevende aan ‘individualized consideration’ te
doen. Niet elk individu heeft dezelfde persoonlijkheid en zal, bijgevolg, ook niet dezelfde
behoeften hebben. Een leidinggevende hoort hier rekening mee te houden (Decuypere e.a.,
2018). Een transformationele leidinggevende doet dit aan de hand van coaching, mentoring
en interactie op maat van de medewerker (Bass & Riggio, 2006; Buil e.a., 2019). Hierdoor
kunnen medewerkers hun volle potentieel ontwikkelen (Bass & Riggio, 2006; Hetland e.a.,
2011). Deze persoonlijke aanpak uit zich op verschillende manieren, zijnde voldoende
aanwezig zijn op de werkvloer, het zich herinneren van vorige gesprekken, de werknemers
voldoende ondersteunen (Bass & Riggio, 2006), een luisterend oor zijn (Piccolo e.a., 2012),
et cetera.
Deze vier kenmerken worden in de onderstaande tabel schematisch voorgesteld. Het doel
van deze tabel is om de 4I’s (Idealized influence, Inspirational motivation, Intellectual
stimulation en Individualized consideration) enigszins los te trekken uit de theorie en te
kijken in welke mate deze kenmerken zich kunnen uiten in de realiteit. Er dient wel
meegedeeld te worden dat dit van kantoor tot kantoor en van persoon tot persoon kan
verschillen. Tabel 1 geeft louter enkele mogelijkheden weer.
11
Tabel 1:
De 4I's met praktijkvoorbeelden
Idealized influence
Charismatische kantoorverantwoordelijke:
- Wenst iedereen een goedemorgen
- Communicatief zeer sterk en weet de boodschap
overtuigend te brengen
Leidinggevende toont doorzettingsvermogen:
- Geeft geen blijk van stress of wanhoop
- Weet wat er moet bereikt worden en trekt iedereen mee
in dat verhaal
Moraal en ethiek worden hoog in het vaandel gedragen:
- Eventuele pesterijen op het werk zullen niet getolereerd
worden
- Er zijn gedragsregels opgesteld
- Kantoorverantwoordelijke is een rolmodel en
uitzendconsulenten nemen bepaalde gedragskenmerken
over
- Leidinggevende maakt geen machtsmisbruik
- Uitzendconsulenten hebben vertrouwen in de
leidinggevende
Operationeel succes primeert boven persoonlijk succes
Inspirational
motivation
Leidinggevende stelt een duidelijke en aantrekkelijke visie
voorop
- Visie is formeel neergeschreven
- Leidinggevende zorgt er persoonlijk voor dat iedereen
mee is in het verhaal
- Eventuele meetings worden volledig opgedragen aan de
visie(vorming)
- Uitzendconsulenten voelen aan dat verantwoordelijke
weet waar hij/zij naartoe wil
Verantwoordelijke tracht de medewerkers op gepaste wijze te
motiveren:
- Daagt medewerkers uit om mee te denken over de
strategische doelstellingen
- Voorziet voldoende variatie in het takenpakket
- Heeft aandacht voor wat werknemers motiverend vinden
Leidinggevende geeft meermaals aan dat hij/zij er vertrouwen in
heeft dat het team de doelstellingen zal kunnen verwezenlijken
- Geeft op onverwachte momenten een positieve opmerking
- Heeft een algemene positieve houding
12
Intellectual
stimulation
Verantwoordelijke stimuleert de consulenten om bestaande
processen anders aan te pakken:
- Zoals, bijvoorbeeld, de intakegesprekken, screening van
cv’s, et cetera
- Leidinggevende neemt deze voorstellen tot verandering in
acht
- Verantwoordelijke staat open voor andere meningen en
argumenten en vraagt hier proactief naar
- Kritiek op de eventuele voorstellen van de
uitzendconsulenten wordt niet publiekelijk geuit
Individualized
consideration
Leidinggevende heeft oog voor de verschillen tussen de
consulenten en gaat hier gepast mee om:
- Kantoorverantwoordelijke toont interesse in zijn of haar
medewerkers
- Leidinggevende organiseert aparte gesprekken,
aangepaste coaching, et cetera
- Verantwoordelijke houdt in het oog dat iedereen evenveel
aandacht krijgt
- Er speelt geen favoritisme
- Uitzendconsulenten hebben het gevoel dat iedereen even
belangrijk is Note. Voorbeelden a.d.h.v. literatuurstudie en eigen inzicht
13
2. Bevlogenheid
Sommige auteurs nemen bevlogenheid samen met motivatie, meer bepaald met vormen van
intrinsieke motivatie. Salanova en Schaufeli (2008), onder andere, beschrijven bevlogenheid
als een werk-gerelateerde gemoedstoestand die blijk geeft van hoge intrinsieke motivatie. In
dit onderzoek gaan we echter uit van een andere definiëring van het construct, namelijk de
omschrijving van Schaufeli, Bakker en Salanova (2006). Deze auteurs specificeren
bevlogenheid als een positieve en bevredigende werk-gerelateerde gemoedstoestand die
wordt gekenmerkt door ‘vigor’, ‘dedication’ en ‘absorption’. Hierbij dient wel de nadruk
gelegd te worden op het feit dat de bevlogenheid van een individu geen vaststaand gegeven
is en logischerwijze kan variëren in de tijd (Tims e.a., 2011).
Ten eerste, wordt bevlogenheid gekenmerkt door ‘vigor’ (Hakanen, Ropponen, Schaufeli, &
De Witte, 2018), vrij vertaald naar kracht en energie. Een werknemer die hier goed op scoort,
toont doorgaans veel energie en mentale weerbaarheid tijdens het werken. Deze personen
zullen veel tijd en moeite investeren in het goed uitvoeren van hun job en zullen, bovendien,
blijk geven van veel doorzettingsvermogen (Hakanen e.a., 2018; Schaufeli e.a., 2006). Kort
door de bocht, kan gezegd worden dat het bezitten van ‘vigor’ staat voor harde werkers
(Schaufeli, 2018).
Ten tweede, is ‘dedication’, ofwel toewijding en inzet, een van de eigenschappen van
bevlogenheid (Hakanen e.a., 2018). Dit kenmerk valt volgens Schaufeli e.a., (2006) uiteen in
enthousiasme, inspiratie en een sterke betrokkenheid met zijn of haar werk. Hakanen e.a.,
(2018) voegen hier een gevoel van betekenis, uitdaging en trotsheid aan toe.
Als laatste geeft ‘absorption’ mede invulling aan het concept bevlogenheid (Hakanen e.a.,
2018), dit wordt vrij vertaald naar opname, opslorping. Wellicht lijkt dit op het eerste zicht
een bizarre woordkeuze, maar dat is het niet. Volgens Schaufeli e.a. (2006) staat ‘absorption’
namelijk voor de situatie waarin de werknemer in opperste concentratie verkeerd en zich
heeft verdiept in zijn of haar werk. Het werk slorpt als het ware alle aandacht op, zonder dat
dit door de medewerkers als afschrikwekkend wordt ervaren. Bijgevolg, verliezen deze
werknemers de tijd uit het oog en heeft men, mogelijkerwijs, moeite met zichzelf los te
koppelen van het werk (Hakanen e.a., 2018).
14
Bevlogenheid werd in meerdere studies aangehaald als zijnde voordelig voor zowel de
werknemers als de organisatie (Schaufeli, 2018). Een organisatie heeft baat bij bevlogen
medewerkers, omdat er, bijgevolg, sprake is van verhoogde performantie, van minder
ziekteverzuim, van een veiligere werkomgeving, et cetera (Hakanen e.a., 2018). Schaufeli e.a.
(2006) bestempelen het, zowaar, het tegengif voor burn-out. Langs de andere kant is het ook
voordelig voor de medewerkers. Een bevlogen individu ervaart een verbintenis met de job
en acht zichzelf in staat om zijn of haar taken tot een goed einde te brengen. Bevlogenheid
behandelt namelijk hoe de werknemers hun taken opvatten en niet welk gedrag voortvloeit
uit hun functie (Tims e.a., 2011).
Bovendien, is inzicht hebben in hoe men de bevlogenheid van medewerkers op een positieve
manier kan beïnvloeden van uiterst groot belang voor de uitzendsector. Volgens de SERV
(Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen) heeft de sector van de zakelijke dienstverlening
(waartoe de uitzendsector behoort) in 2016 het tweede grootste aandeel werknemers met
acute psychische vermoeidheidsproblemen (15,8%) (Bourdeaud’hui, Janssens, &
Vanderhaeghe, 2018). De nood is, bijgevolg, hoog om meer inzicht te verwerven in hoe de
bevlogenheid van uitzendconsulenten aan te wakkeren is.
3. Zelfdeterminatie theorie
Zoals eerder al is vermeld, peilt dit onderzoek naar het mediërende effect van
psychologische behoeftebevrediging op de relatie tussen transformationeel leiderschap en
bevlogenheid. Vooraleer er uitspraken worden gedaan, is het van belang om de theorie,
waaraan de mediator is ontleent, toe te lichten.
Psychologische behoeftebevrediging is een cruciaal onderdeel van de zelfdeterminatie
theorie (ZDT). Greguras & Diefendorff (2009) omschrijven ZDT tevens als het meest
gedetailleerde en best gevalideerde raamwerk voor psychologische behoeften.
De theorie beschouwt behoeften als de fundamentele determinanten van het menselijk
gedrag. Volgens Van den Broeck, Vansteenkiste, Witte, Soenens, en Lens (2010)
vertegenwoordigen de basisbehoeften de stimulerende mechanismen die finaal het
menselijk gedrag sturen. Met dit in het achterhoofd schuift de ZDT drie basisbehoeften naar
voren, waaraan voldaan moeten zijn, opdat personen zouden groeien en verder ontwikkelen
(Devloo, Anseel, De Beuckelaer, & Salanova, 2015).
15
Volgens Deci & Ryan (2000) vertegenwoordigen de basisbehoeften de belangrijkste
voedingsstoffen voor groei, integriteit en welzijn. Meerdere studies hebben dan ook
positieve verbanden gevonden tussen behoeftebevrediging en optimaal functioneren (Van
den Broeck e.a., 2010). Dit is in lijn met de bevinding van Baard, Deci, & Ryan (2004), zijnde
dat onverzadigde behoeften de motivatie aantasten en ongewenste gevolgen hebben.
In een bedrijfscontext betekent dit, dat er HRM-praktijken nodig zijn die inspelen op de
bevrediging van de psychologische basisbehoeften. In dat geval, zullen deze praktijken
bijdragen aan het optimaal functioneren van de medewerkers en finaal het succes van de
organisatie (Van den Broeck, De Witte, Vansteenkiste, Lens, & Andriessen, 2009).
De drie fundamentele behoeften binnen de ZDT zijn, de behoefte aan autonomie, aan
competentie en aan verbondenheid (Baard e.a., 2004; Van den Broeck e.a., 2010). Gezien hun
gewichtigheid binnen de theorie, worden ze in wat volgt apart besproken.
3.1. Behoefte aan autonomie
Eerst en vooral, wordt er dieper ingegaan op de nood of behoefte aan autonomie. Individuen
hebben een ingewortelde behoefte aan keuzevrijheid en hebben er nood aan om wilskracht
te kunnen tonen bij het uitvoeren van hun taken (Van den Broeck e.a., 2010). Bovendien
wensen ze de ruimte te krijgen om psychologisch vrij te handelen (Van den Broeck e.a.,
2009). De werknemers willen met andere woorden het gevoel hebben dat ze zelf de
initiatiefnemers (Baard e.a., 2004) of veroorzakers (Hetland e.a., 2011) zijn van hun daden,
in plaats van aanhoudend gecontroleerd te worden of onder druk gezet te worden (Devloo
e.a., 2015).
De invulling die ZDT geeft aan het construct, dient om twee redenen te worden
onderscheiden van wat bedrijfspsychologie onder autonomie verstaat (Van den Broeck e.a.,
2010). De eerste reden heeft te maken met het feit dat autonomie doorgaans als een kenmerk
van de taak wordt opgevat. Binnen ZDT wordt autonomie beschouwd als het ervaren van
psychologische vrijheid en keuzevrijheid tijdens het uitvoeren van de taak. Ten tweede, kan
autonomie als taakkenmerk mogelijks leiden tot keuzemogelijkheden en psychologische
vrijheid, maar mensen kunnen zich ook autonoom voelen, wanneer ze uitvoeren wat
anderen opleggen (Van den Broeck e.a., 2010).
16
3.2. Behoefte aan competentie
Ten tweede, is er binnen de ZDT ook sprake van de behoefte aan competentie. Dit houdt in
dat de medewerkers het gevoel hebben dat ze kunnen slagen in uitdagende taken en de
gewenste resultaten kunnen behalen (Baard e.a., 2004). Meer algemeen wordt het
omschreven als effectiviteit (Jensen & Bro, 2018; Van den Broeck e.a., 2010) en efficiëntie
(Devloo e.a., 2015; Hetland e.a., 2011). Het bevredigen van deze behoefte houdt in dat de
medewerkers in staat zijn om zich flexibel aan te passen aan complexe en steeds
veranderende omgevingen (Van den Broeck e.a., 2010). Volgens Kovjanic e.a. (2012) komt
competentie en effectiviteit voort uit de opportuniteiten die medewerkers krijgen om hun
capaciteiten te benutten en uit te breiden. Voor deze auteurs is het van belang voor het
bevredigen van deze behoefte, dat de werkomgeving voldoende uitdagingen voorziet, alsook
adequate feedback en voldoende ondersteuning. Van den Broeck e.a. (2009) voegt hier nog
aan toe dat de behoefte aan competentie inhoudt dat de medewerker de nood heeft om de
omgeving te exploreren, begrijpen en beheersen.
3.3. Behoefte aan verbondenheid
De derde en laatste basisbehoefte is de nood aan verbondenheid. De werknemers willen zich
verbonden voelen met anderen en willen een wederzijds respect tot stand brengen (Jensen
& Bro, 2018). Deci & Ryan (2000) en Van den Broeck e.a. (2010) spreken over de wens om
geliefd en verzorgd te worden en om zelf voor anderen te zorgen. De werknemers willen
zich, bovendien, ook begrepen (Lanaj e.a., 2016) en geaccepteerd voelen (Devloo e.a., 2015).
Medewerkers hebben er nood aan om hun gevoelens en gedachten te kunnen delen met
anderen en met collega’s (Van den Broeck, 2009). Dergelijk sociaal contact moet volgens
Reis, Sheldon, Gable, Roscoe, & Ryan (2000) betekenisvol en diepgaand zijn, opdat de
medewerkers zich werkelijk verbonden zouden voelen en opdat het een hecht team zou
vormen (Van den Broeck, 2009).
17
Naast deze drie basisbehoeften is het van belang om op de hoogte te zijn van de mate waarin
de zelfdeterminatie theorie verschilt van andere gekende motivatietheorieën. Dit is nodig
om de theorie beter te begrijpen. Hieronder volgt een kort overzicht.
Allereerst is er de behoeftepyramide van Maslow, waarin de noden hiërarchisch geordend
zijn. Hierdoor moeten eerst de lager gelegen behoeften (bv. fysiologische behoeften) worden
bevredigd, vooraleer men aan de bovenste (bv. zelfontplooiing) kan voldoen (Van den
Broeck e.a., 2009). Volgens de ZDT is er geen hiërarchisch verband tussen de behoeften.
Sterker nog, de basisbehoeften zijn alle drie van belang voor de groei en zelfontwikkeling
van een individu (Van den Broeck e.a., 2010).
Een tweede gekende auteur is McClelland, wie van mening is dat behoeften gevoed worden
door een socialisatie proces (Van den Broeck e.a., 2010). Zo zullen individuen die geprezen
worden voor het behalen van een bepaald doel hier voldoening uit halen. Op termijn zal dit
leiden tot een sterke prestatiebehoefte (Van den Broeck e.a., 2009). De ZDT verschilt van
deze visie, aangezien deze theorie ervan uitgaat dat behoeften aangeboren zijn (Van den
Broeck e.a., 2010) en dus als het ware ingebakken zitten in de menselijke cultuur (Van den
Broeck e.a., 2009). Verder maakt McClelland ook een onderscheid tussen enerzijds, de
sterkte van de verschillende behoeften en anderzijds, het belang dat het individu hecht aan
bepaalde noden. Wederom ziet de ZDT dit anders. Zoals Van den Broeck e.a. (2010)
vaststellen, focust deze theorie niet op de individuele verschillen in sterkte van de behoeften,
maar eerder op de mate waarin individuen in staat zijn om aan hun basisbehoeften te
voldoen (Deci & Ryan, 2008; Devloo e.a., 2015). Dit is volgens de ZDT de doorslaggevende
voorspeller van het optimaal functioneren van individuen (Van den Broeck e.a., 2010).
Bovendien hanteren beide auteurs de visie dat behoeften eindig zijn. Volgens Maslow
zwakken bepaalde behoeften af, naarmate dat ze voldoende vervuld zijn.
Dienovereenkomstig, neemt McClelland aan dat een bepaalde behoefte het gedrag stuurt,
totdat de desbetreffende behoefte bevredigd is. Het gedrag dat hieruit voortvloeide neemt
af, tot wanneer de behoefte terug begint op te borrelen (Van den Broeck e.a., 2010). De ZDT,
daarentegen, neemt aan dat behoeftebevrediging stimulerend werkt. Hierdoor, zal het
gedrag na voldoening niet afnemen, maar zal het individu juist verder inzetten op
behoeftebevredigende activiteiten (Devloo e.a., 2015; Van den Broeck e.a., 2010). Hierbij
dient wel de volgende kanttekening gemaakt te worden: deze actieve houding komt enkel
tot uiting wanneer deze individuen zich in een stimulerende omgeving bevinden.
18
Dit houdt in dat medewerkers enkel optimaal zullen functioneren, indien ze voldoende
uitdagingen krijgen op het werk en zich met boeiende activiteiten kunnen bezighouden (Van
den Broeck e.a., 2009).
Volgens Van den Broeck e.a. (2009) heeft de ZDT enige gelijkenissen met de Theorie Y van
McGregor. Beide theorieën gaan er, immers, vanuit dat werknemers graag werken, dat ze
hun talenten willen ontplooien en dat ze verantwoordelijkheid willen opnemen als ze
daartoe worden gestimuleerd. Volgens deze auteurs gaat ZDT over zowel ‘wat’ individuen
nastreven (d.w.z. doeloriëntaties) als over ‘waarom’ ze iets doen (d.w.z. gedragsregulaties).
De zelfdeterminatie theorie is doorheen de jaren sporadisch het onderwerp geweest van
discussie. Volgens Deci e.a. (2017) is de ZDT voor sommige auteurs te westers, omdat het te
veel de nadruk legt op autonomie. Dit is volgens het cultuurrelativisme onderdeel van een
individualistische cultuur, wat maakt dat de ZDT minder relevant zou zijn in collectieve
culturen, zoals in Oost-Azië. Deze kritiek behoort meteen genuanceerd te worden, omdat het
gebaseerd is op autonomie als zelfstandigheid en individualisme en niet op de definiëring
die ZDT hanteert (zie supra) (Deci e.a., 2017).
4. Transformationeel leiderschap en zelfdeterminatie theorie
Zoals eerder al is aangegeven, is behoeftebevrediging een van de kerneigenschappen van een
transformationele leiderschapsstijl. Door in te spelen op de noden van de medewerkers zal
de transformationele leidinggevende hun potentieel verder ontwikkelen en tevens ook hun
betrokkenheid bij en inspanningen voor de collectieve visie bevorderen (Jensen & Bro,
2018). Deci e.a. (2017) geven ook aan dat de psychologische basisbehoeften sterk kunnen
beïnvloed worden door de gehanteerde leiderschapsstijl.
Eerder onderzoek heeft, overigens, reeds aangetoond dat transformationele leiders zelf ook
nood hebben aan behoeftebevrediging. Bovendien, zouden deze leidinggevenden dan sneller
een transformationele aanpak aanmeten (Trépanier, Fernet, & Austin, 2012).
Dit luidt de eerste hypothese in, dit onderzoek gaat er namelijk van uit dat er een positief
verband is tussen deze leiderschapsvorm en een samengetelde score van de drie
basisbehoeften uit de ZDT.
Hypothese 1a: er bestaat een positief verband tussen transformationeel leiderschap en
psychologische behoeftebevrediging.
19
Concreet kan een transformationele leidinggevende inspelen op elke behoefte afzonderlijk.
Wat de behoefte aan autonomie betreft, kan een leidinggevende er onder andere. naar
streven het doel van de taken van de werknemers te verduidelijken, opdat de medewerkers
hun werk als zinvol zouden ervaren. Hierdoor hebben deze medewerkers, tevens minder
begeleiding en advies nodig bij het vraagstuk of het door hen geleverde werk effectief
bijdraagt tot het groter geheel. Bovendien, is een transformationele leider geen
‘micromanager’ (Jensen & Bro, 2018). Gelei, Losonci, & Matyusz (2015) omschrijven een
‘micromanager’ als een leidinggevende die zich gedraagt als een strikte toezichthouder, die,
bovendien, alle beslissingen zelf wil nemen. De medewerkers krijgen dus met andere
woorden meer autonomie en keuzevrijheid onder het gezag van een transformationele
leidinggevende.
De nood aan autonomie kan ook in verband gebracht worden met ‘individualized
consideration’, aangezien een transformationele leidinggevende rekening houdt met het feit
dat het werk best op maat van de medewerker kan georganiseerd worden (Bass & Riggio,
2006). De leidinggevende heeft oog voor de wensen van de medewerkers om, bijvoorbeeld,
meer keuzevrijheid, et cetera, te bekomen (Baard e.a., 2004). Het is denkbaar dat bepaalde
uitzendconsulenten meer of minder nood hebben aan autonomie dan hun collega’s. Een
transformationele leidinggevende zal hier rekening mee houden en een gepersonaliseerde
aanpak hanteren. Het belangrijkste hierbij is dat de kantoorverantwoordelijke zijn of haar
medewerkers niet over één kam scheert.
Bijkomend, kan de behoefte aan autonomie beïnvloed worden door de ‘intellectual
stimulation’ van de transformationele leidinggevende. Door de medewerkers uit te dagen om
steeds nieuwe werkwijzen te ontwikkelen, geeft de leidinggevende hen de facto de ruimte
en autonomie om het werk zelf in te vullen en om zelf beslissingen te nemen (Bass, 1985).
De medewerkers mogen met andere woorden de uitdagingen aanpakken vanuit
verschillende perspectieven, zelfs wanneer deze tegen de ideeën van de leidinggevende
ingaan (Breevaart e.a., 2014). In de praktijk kan de kantoorverantwoordelijke of
leidinggevende trachten om aan de behoefte aan autonomie tegemoet te komen door de
medewerkers de kans te geven hun werkwijze te herdenken. Denk hierbij aan de manier
waarop ze de cv’s screenen, intakegesprekken voeren, hoe of via welke kanalen ze geschikte
kandidaten vinden, et cetera.
20
Bijgevolg, wordt er verondersteld dat transformationeel leiderschap positief zal correleren
met de behoefte aan autonomie.
Hypothese 1b: transformationeel leiderschap heeft een positief verband met de behoefte
aan autonomie.
Ten tweede, heeft de transformationele leiderschapsstijl mogelijks invloed op de nood aan
competentie. Een transformationele leidinggevende kan de nood aan competentie inwilligen
door hoge verwachtingen te uiten en door aan te geven dat de medewerkers aan deze
verwachtingen zullen voldoen (Kovjanic e.a., 2013; Shamir, House, & Arthur, 1993). Dit geeft
aan dat de behoefte aan competentie gelinkt is aan ‘idealized influence’ en ‘inspirational
motivation’.
Een andere manier waarop een transformationele leidinggevende het gevoel van
bekwaamheid bij de medewerkers kan beïnvloeden is in hun hoedanigheid van rolmodel
(Walumbwa, Avolio, & Zhu, 2008). Zoals eerder al vermeld, wordt dit door Bass (1985) social
learning genoemd. Indien een uitzendconsulent zich kan spiegelen aan de leidinggevende en
eventuele gelijkenissen kan vaststellen, kan dit mogelijks het gevoel van bekwaamheid en
competentie verscherpen.
Om zich competent te voelen, hebben medewerkers nood aan een werkomgeving die
voldoende uitgagingen, alsook voldoende ondersteuning en feedback voorziet (Kovjanic e.a.,
2012). Dit houdt verband met ‘intellectual stimulation’ en ‘individualized consideration’.
Het bovenstaande maakt dat dit onderzoek aanneemt dat er tussen de behoefte aan
competentie en een transformationele leiderschapsstijl een positief verband bestaat.
Hypothese 1c: transformationeel leiderschap heeft een positief verband met de behoefte
aan competentie.
Ten slotte, kan de transformationele leiderschapsstijl ook tegemoet komen aan de behoefte
aan verbondenheid. Zo kan de leidinggevende het groeps- en verbondenheidsgevoel op de
werkvloer aanwakkeren (Jensen & Bro, 2018). Volgens Hetland e.a. (2011) zal deze
leiderschapsstijl de betrokkenheid van de medewerkers bij de groep en de leider vergroten.
Uit de bevraagde kantoren kwam naar voren dat de overgrote meerderheid van de
uitzendkatoren relatief klein zijn en niet veel mensen te werk stellen. Hoe kleiner de groep,
hoe eenvoudiger het is om een groepsgevoel te creëren.
21
Het is met andere woorden denkbaar dat de werksfeer in uitzendkantoren vrij eenvoudig te
beïnvloeden is door de kantoorverantwoordelijke.
Bovendien houdt een transformationele leidinggevende rekening met de individualiteit van
de medewerkers (individualized consideration), terwijl er tegelijkertijd aandacht wordt
besteed aan de groepsdynamiek. Dit aan de hand van een inspirerende visie en door de
nadruk te leggen op de collectieve doelen (Kovjanic e.a., 2013).
Volgens Kovjanic e.a. (2012) is oog hebben voor de verbondenheid van de medewerkers een
cruciaal onderdeel van de transformationele leiderschapsvorm. Dit kan volgens deze auteurs
op twee verschillende manieren. Ten eerste, door het versterken van de band tussen
medewerker en leidinggevende en ten tweede, door de band tussen de medewerkers
onderling te verstevigen.
Gezien de invloed dat de transformationele leider kan hebben op de nood aan
verbondenheid van de werknemers, wordt er verondersteld dat er een positieve correlatie
tussenbeide bestaat.
Hypothese 1d: transformationeel leiderschap heeft een positief verband met de behoefte
aan verbondenheid.
5. Zelfdeterminatie theorie en bevlogenheid
De mate waarin de psychologische behoeften zijn bevredigd, heeft wellicht een effect op de
bevlogenheid van de medewerkers. Deze behoeften zijn namelijk cruciale determinanten
voor het menselijk gedrag (Jensen & Bro, 2018).
Zoals eerder besproken wordt bevlogenheid soms samengenomen met intrinsieke motivatie
(Salanova & Schaufeli, 2008). Volgens Deci & Ryan (2000) fungeert behoeftebevrediging als
voedstof voor intrinsieke motivatie. Bijgevolg, zullen medewerkers, van wie de behoeften
aan autonomie, competentie en verbondenheid bevredigd zijn, ook meer bevlogenheid
ervaren (Kovjanic e.a., 2013). Dit wordt beaamd door Jensen & Bro (2018) en Baard e.a.
(2004), luidens hen is het bevredigen van de basisbehoeften fundamenteel voor de
internalisering en instandhouding van intrinsieke motivatie.
22
Deci e.a. (2017) tonen aan dat er in verschillende studies is aangetoond dat leidinggevenden
die de autonomie van hun werknemers ondersteunen, tegelijkertijd de basisbehoeften
bevredigen, alsook de zelfstandige motivatie verhogen. Bijgevolg gaat, onder andere, de
bevlogenheid er op vooruit. Dit wordt aangevuld door Van den Broeck e.a. (2010), deze
auteurs geven aan dat er een positieve relatie bestaat tussen een samengestelde score van
de drie basisbehoeften en het welzijn van de medewerkers op het werk (o.a. bevlogenheid).
Dit brengt met zich mee dat er in eerder onderzoek reeds een verband werd gevonden tussen
behoeftebevrediging en bevlogenheid.
Volgens de werkbaarheidsindicatoren van Stichting Innovatie & Arbeid (z.d.) is er ook een
duidelijk verband tussen de mate van autonomie en motivatie van de medewerkers. Indien
de medewerkers voldoende autonomie krijgen, is 85,8% gemotiveerd. Dit staat in schril
contrast met de gegevens voor de werknemers met minder autonomie. Hiervan geeft 35,6%
aan dat dit negatieve gevolgen heeft op de motivatie, waarvan 19% aangeeft dat deze
gevolgen acuut zijn. Dit geeft weer dat er een sterke link bestaat tussen autonomie en
motivatie.
Uit dezelfde cijfers kan afgeleid worden dat er een verband mogelijk is tussen de behoefte
aan competentie en bevlogenheid. Kovjanic e.a. (2012) haalt onder andere aan dat er voor
de bevrediging van de behoefte aan competentie nood is aan voldoende uitdaging. De cijfers
van Werkbaar Werk geven aan dat 88,1% van de werknemers die voldoende variatie hebben
in hun takenpakket gemotiveerd zijn. Omgekeerd daalt de motivatie aanzienlijk bij
onvoldoende taakvariatie. Meer specifiek geeft 39,6% van de werknemers met onvoldoende
taakvariatie aan dat dit problematisch is voor de motivatie, waarvan 19,8% zegt dat dit acute
negatieve effecten heeft (Stichting Innovatie & Arbeid, z.d.).
Logischerwijze, gaat dit onderzoek er eveneens vanuit dat er een positief verband bestaat
tussen een samengestelde score van de bevrediging van de basisbehoeften en bevlogenheid.
Hypothese 2: er bestaat een positief verband tussen psychologische behoeftebevrediging
en de bevlogenheid van medewerkers.
23
6. Transformationeel leiderschap en bevlogenheid
Een transformationele leidinggevende kan op verschillende manieren invloed uitoefenen op
de bevlogenheid van de werknemers. Een bevlogen medewerker is een persoon die, simpel
gezegd, zijn of haar job oprecht graag doet en zeer gemotiveerd is. Een transformationele
leider wakkert deze motivatie aan door een inspirerende, collectieve visie voorop te plaatsen
(Breevaart e.a., 2014).
Daarenboven zal een werknemer meer bevlogen zijn, indien er sprake is van steun, inspiratie
en kwaliteitsvolle begeleiding. Dit komt doordat de medewerkers het werk dan als
uitdagender beschouwen en, bijgevolg, meer bevredigend (Tims e.a., 2011). Andriessen &
Wouters (2001) beamen dit en plaatsen het specifiek in de context van uitzendkantoren.
Volgens hen is het ondersteunen en begeleiden van consulenten zeer belangrijk, gezien de
spilfunctie die zij vervullen in een uitzendkantoor. Zoals eerder al vermeld bestaat de
werkomgeving van een uitzendconsulent uit een driehoeksverhouding tussen het
uitzendkantoor, de werkzoekende en de organisaties met openstaande vacatures (Peeters,
Van Pelt, Valsamis, & Reymen, 2009). De uitzendconsultent staat in het midden van deze
relatie en oefent daardoor een spilfunctie uit.
Een transformationele leidinggevende kan hier op alle vlakken aan tegemoet komen. Deze
leiderschapsstijl kan, namelijk, veranderingen aan de gang brengen die nodig zijn voor
doeltreffend management (Buil e.a., 2019). Sterker nog, de werkomgeving die een
transformationele leidinggevende creëert, is volgens Tims e.a. (2011) een basisvereiste voor
bevlogenheid bij de medewerkers. Een transformationele leider moedigt optimisme onder
werknemers aan, wat volgens deze auteurs hun bevlogenheid sterk in een positieve zin zal
beïnvloeden. Dit wordt beaamt door Andriessen & Wouters (2001) zij stellen dat de
omgeving waarin de uitzendconsulenten werken zeer belangrijk is, aangezien de sfeer en
werking van een bureau invloed heeft op het functioneren van een consulent.
Bovendien, werd bevlogenheid al meermaals in de literatuur gelinkt aan positieve outcomes,
zoals een verbetering van de performantie (zie bv. Hakanen e.a., 2018; Jensen & Bro, 2018).
Een transformationele leidinggevende plaats het organisatorisch succes boven het eigen
succes, waardoor het denkbaar is dat een verbetering van de performantie aantrekkelijk is
voor een dergelijke leider.
24
Het is, met andere woorden, plausibel dat er een verband bestaat tussen beide, wanneer de
transformationele leidinggevende zijn of haar medewerkers zal stimuleren en motiveren om
zo de prestaties positief te beïnvloeden.
Ook binnen de uitzendsector is het verbeteren van de prestaties van belang, gezien de
uitzendconsulenten targets moeten behalen, maar ook oog moeten hebben voor de kwaliteit
van de dienstverlening en van de gemaakte matches. De kantoorverantwoordelijk kan er dus
mogelijks baat bij hebben om op een transformationele wijze de bevlogenheid van zijn of
haar uitzendconsulenten te beïnvloeden.
Daarenboven, hebben uitzendkantoren een sterke differentiatie achter de rug (Delmotte &
Sels, 2005). Aanvankelijk hield de uitzendsector zich voornamelijk bezig met het ter
beschikking stellen van tijdelijke arbeid, zijnde een vervanging, extra werkkrachten om een
tijdelijke vermeerdering van het werk op te vangen en de uitvoering van uitzonderlijk werk
(Peeters e.a., 2009). Tegenwoordig dienen uitzendkantoren als springplank naar vast werk
(Leroy, 2013). De cijfers van Federgon, (2019) tonen aan dat 41% van de vast aangeworven
werkkrachten voordien als uitzendkracht aan de slag was. Hier bovenop, is de uitzendsector
zich op termijn ook meer en meer gaan toespitsen op het aanbieden van verschillende HR-
diensten (naast uitzendarbeid), zoals werving & selectie, assistentie bij
loopbaanbegeleiding, et cetera. Hierdoor profileren ze zich meer als partner van de HR-
afdeling (Delmotte & Sels, 2005).
Dit betekent, logischerwijze, dat de consulenten zich hebben moeten aanpassen, wat
mogelijks nogal stroef of ontmoedigend verliep. De aantrekkelijke en stimulerende visie van
een transformationele leidinggevende kan hier soelaas bieden. Indien die
kantoorverantwoordelijke duidelijk te kennen geeft waar ze naartoe willen, zal dit een
positief effect hebben op de bevlogenheid. De medewerkers zullen een beter beeld hebben
van wat ze moeten doen en bovendien werkt een nieuwe uitdaging motiverend.
Eerder onderzoek vond, bijgevolg, reeds een positief verband tussen transformationeel
leiderschap en bevlogenheid (Babcock-Roberson & Strickland, 2010). In lijn met deze
bevinding, gaat ook dit onderzoek ervan uit dat er een verband bestaat tussen deze twee
variabelen.
Hypothese 3: transformationeel leiderschap en bevlogenheid zijn positief gerelateerd aan
elkaar.
25
7. De mediërende rol van psychologische behoeftebevrediging
Door het combineren van ZDT en de transformationele leiderschapsstijl, gaat dit huidig
onderzoek er vanuit dat er tussen transformationeel leiderschap en bevlogenheid een relatie
bestaat die gemedieerd wordt door psychologische behoeftebevrediging.
De bevrediging van de basisbehoeften werd in eerdere onderzoeken ook reeds gehanteerd
als mediator. De auteurs Jensen & Bro (2018) wenden psychologische behoeftebevrediging
aan als mediator tussen transformationeel leiderschap en verschillende types autonome
motivatie op het werk. Desgelijks, is behoeftebevrediging mediator in het onderzoek van
Kovjanic e.a. (2012) naar de relatie tussen transformationeel leiderschap en werknemer
gerelateerde uitkomsten, zoals jobtevredenheid, et cetera.
Deci e.a. (2017) zien ook een duidelijke link tussen deze drie variabelen. Volgens hen zal een
leidinggevende die oog heeft voor het bevredigen van de basisbehoeften, de medewerkers
beter kunnen ondersteunen in het opbouwen van zelfstandige motivatie. Hetgeen mogelijks
kan gezien worden als (onderdeel van) bevlogenheid. De auteurs halen in hun werk ook aan
dat eerder onderzoek deze link reeds bewezen heeft.
Bovendien, is er in de werkbaarheidsmonitor 2004-2016 van SERV een verband gevonden
tussen burn-out (tegenpool van bevlogenheid, zie bv. Schaufeli e.a., 2006) en de relatie met
de directe leidinggevende (Bourdeaud’hui e.a., 2018). Indien er sprake is van een
erbarmelijke relatie met de leidinggevende dan rapporteert 46,6% dat dit problematisch is
voor de motivatie, waarvan 27,1% dit als acuut ervaart. Bij een goede relatie is dit
respectievelijk slechts 13,4% en 4,8% (Stichting Innovatie & Arbeid, z.d.). Dit zou dus kunnen
betekenen dat een leidinggevende een positief effect kan hebben op de bevlogenheid van de
medewerkers, indien die leidinggevende oog heeft voor de behoefte aan verbondenheid en
voor de verschillen tussen de medewerkers.
Hypothese 4: psychologische behoeftebevrediging medieert de link tussen
transformationeel leiderschap en bevlogenheid.
26
Methode
1. Procedure en steekproef
Deze onderzoekslijn kadert in een groter onderzoek dat wordt gevoerd door de vakgroep
‘Marketing, Innovatie en Organisatie’ aan de Faculteit Economie en Bedrijfskunde van de
Universiteit Gent. Concreet betekent dit dat een twintigtal studenten, mezelf incluis, de data
gezamenlijk hebben verzameld. Op deze manier was het mogelijk om tot een grotere
steekproef te komen dan wanneer de studenten dit individueel zouden gedaan hebben.
Omtrent de gezamenlijke dataverzameling werden enkele richtlijnen afgesproken, deze
worden in wat volgt geduid.
De onderzoekspopulatie bestaat uit interim-/uitzendbureaus in Vlaanderen. Deze setting is
interessant om te onderzoeken, aangezien uitzendkantoren te maken krijgen met
belangrijke uitdagingen en vernieuwingen, zoals de ‘war for talent’, digitalisering, meer
vormen van flexibele tewerkstelling, toenemende vergrijzing, et cetera (D’Hoore, 2015).
Bovendien is volgens Valsamis & Van den Broeck (2010) uitzendarbeid in het algemeen
meer ingeburgerd in Vlaanderen dan in de andere regio’s.
Luidens Federgon (2019) zijn uitzendkantoren essentieel voor een goed geoliede
arbeidsmarkt. Zij stellen dat uitzendarbeid een belangrijk arbeidsmarktinstrument is dat
een evenwicht tracht te garanderen tussen de behoefte aan flexibiliteit bij ondernemingen
en de nood aan zekerheid bij de werknemers. Dit wordt door Peeters, Van Pelt, Valsamis, &
Reymen (2009) omschreven als ‘flexicurity’, een samengesteld begrip bestaande uit de
woorden ‘flexibility’ en ‘security’. Op deze manier is het denkbaar dat uitzendarbeid een
antwoord kan bieden op de noden van onze moderne arbeidsmarkt (Federgon, 2019). Dit
maakt deze context uiterst interessant om te onderzoeken.
Bijgevolg, wil de vakgroep met de onderzoekslijnen van de twintigtal masterstudenten meer
inzicht krijgen op hoe leidinggevenden als dynamische leiders en ‘people managers’ op
een positieve manier omgaan met deze uitdagingen in het aansturen van hun team en erin
slagen constructieve samenwerkingsrelaties te ontwikkelen om op een efficiënte
manier targets te behalen (Decuypere, A., persoonlijke communicatie, 25 september 2018).
27
Om dit in kaart te brengen, werd van elke student verwacht dat per kantoor zowel de
leidinggevende of kantoorverantwoordelijke werd bevraagd, alsook minimaal twee à drie
medewerkers. Deze bevraging gebeurde aan de hand van twee online surveys. De ene
vragenlijst had betrekking op de leidinggevenden en de andere op de medewerkers. Deze
vragenlijsten werden opgesteld in Qualtrics, zodat ze via het delen van de link konden
verspreid worden. Gelet op de verschillen tussen de vragenlijsten was het van groot belang
voldoende duidelijk te zijn wie welke vragenlijst moest invullen.
Het gebruik van online enquêtes heeft naast de snelle verspreiding nog enkele voordelen. Zo
is het een goedkope, maar ook een duurzame manier van onderzoek voeren. Het bespaart
namelijk een aanzienlijke hoeveelheid papier en inkt. Bovendien, kan een online survey
ingevuld worden wanneer dat het beste uitkomt voor de respondenten. Dit was geen
overbodige luxe gezien de drukke agenda’s van zowel de kantoorverantwoordelijke als de
uitzendconsulenten.
Het belangrijkste nadeel is dat er geen face-to-face contact was, wat maakt dat er geen
intensieve begeleiding van de respondenten mogelijk was. Hierdoor was het, zoals
hierboven reeds vermeld, van zeer groot belang om op voorhand duidelijk te communiceren
welke vragenlijst voor wie bedoeld was. Bovendien, heeft dit gebrek aan face-to-face contact
er mogelijk mede voor gezorgd dat de respondenten sneller weigerden deel te nemen of het
onderzoek makkelijker uit het oog verloren. Hierdoor moesten er meer persoonlijke
herinneringen verstuurd worden dan dat mogelijks het geval is bij het verspreiden van een
papieren survey. Deze laatstgenoemde werkwijze legt de respondenten namelijk een
duidelijkere deadline op, doordat, die vragenlijst na afzienbare tijd weer moet opgehaald
worden.
Er werd gekozen om met gesloten vragen te werken en de respondenten een aantal
stellingen te laten beoordelen aan de hand van een Likertschaal. Op het einde werden er
echter toch open vragen toegevoegd om te toetsen naar enkele persoonlijke kenmerken van
de deelnemers. De online survey was vrij omvangrijk, omdat alle variabelen die relevant zijn
voor de verschillende onderzoekslijnen van de masterstudenten moesten onderzocht
worden.
28
Daarnaast werd er aan elke masterstudent een minimum aantal te bevragen
uitzendkantoren opgelegd, namelijk acht kantoren. De totale populatie zou, bijgevolg,
minstens 168 uitzendbureaus moeten omvatten. Gezien de gezamenlijke dataverzameling is
het als student niet eenvoudig om de omvang van de uiteindelijke steekproef te overzien.
Een algemene indicatie van de responsgraad is echter wel mogelijk. Van de 338
gecontacteerde kantoren hebben 137 kantoren geweigerd deel te nemen, wat een
responsgraad oplevert van ongeveer 59%. Dit lijkt op het eerste zicht een goede
responsgraad, maar deze zal in realiteit lager liggen. Sommige respondenten hebben niet de
volledige vragenlijst ingevuld of hebben steeds hetzelfde ingegeven, et cetera. Hier bovenop
zijn ook niet alle teams volledig, sommige hebben geen gegevens voor de leidinggevende of
er hebben te weinig medewerkers deelgenomen.
Van de deelnemende leidinggevenden is 24,6% man en 75,4% vrouw. Het merendeel van de
leidinggevende is dus van het vrouwelijk geslacht. Dat de uitzendsector vooral voor vrouwen
aantrekkelijk is, blijkt ook uit de gegevens van de medewerkers. Uit die data komt namelijk
naar voren dat 85,3% vrouw is en slechts 14,7% man. Deze bevindingen komen echter niet
volledig overeen met de cijfers voor 2018 van Steunpunt Werk (z.d.), waar er in het Vlaamse
Gewest meer mannen (57,72%) worden waargenomen in de uitzendbranche dan vrouwen
(42,76%).
Vervolgens wordt er ook gekeken naar het hoogste behaalde opleidingsniveau. Bij de
leidinggevende of kantoorverantwoordelijke heeft 50,7% een diploma hoger niet-
universitair onderwijs en 23,9% heeft een universitair diploma. Dat wil zeggen dat de
overige 25,4% geen hogere studies heeft aangevat. Vrij opmerkelijk is het gegeven dat 16,9%
van deze 25,4% een diploma TSO hebben. Dit kan er op wijzen dat in sommige gevallen
ervaring sterker doorweegt dan het behaalde diploma. Wat de uitzendconsultenten betreft
heeft 46% een diploma hoger niet-universitair onderwijs en 20,7% behaalde een
universitair diploma. Ook bij de medewerkers heeft 33,3% geen diploma hoger onderwijs.
Indien er gekeken wordt naar de anciënniteit van de leidinggevende kan er vastgesteld
worden dat meer dan de helft (53,2%) minder dan 10 jaar ervaring heeft. Desondanks, is het
gemiddelde aantal jaren anciënniteit ongeveer 11 jaar. Binnen de steekproef is het minimum
aantal jaren anciënniteit van de leidinggevende gelijk aan nul, wat wil zeggen dat die
kantoorverantwoordelijke minder dan een halfjaar aan de slag is.
29
Het hoogst aantal jaren anciënniteit dat werd gemeten is 32 jaar. Bij de medewerkers is een
relatief gelijkaardige trend merkbaar. De meerderheid heeft tevens ook minder dan 10 jaar
anciënniteit (87,6%). Sterker nog, bij de medewerkers heeft 68,6% minder dan 5 jaar
ervaring. Bovendien variëren de waarden ook hier tussen een minimum van 0 (minder dan
6 maand) en een maximum van 33 jaar, met een gemiddelde van vier jaar.
Het relatief laag aantal dienstjaren kan mogelijks verklaard worden door het feit dat de
uitzendsector vrij jong is. Bij de leidinggevende is een ruime meerderheid jonger dan 40 jaar
(67,1%), met een gemiddelde leeftijd van 36 jaar. Wat de medewerkers betreft, is de
overgrote meerderheid (87,2%) 35 jaar of jonger en is 26,4% trouwens jonger dan 25 jaar.
Het is dan ook geen verrassing dat de gemiddelde leeftijd van de medewerkers 29 jaar is.
Voor de interpretatie van de resultaten van dit onderzoek is het ook van belang om inzicht
te hebben in het aantal jaren dat de leidinggevende of kantoorverantwoordelijke leiding
geeft aan het huidige team en hoe lang de medewerkers onder het gezag van de
respectievelijke leidinggevende staan. Gemiddeld genomen geeft een leidinggevende uit de
steekproef reeds drie à vier jaar leiding aan zijn of haar huidig team. Langs de kant van de
medewerkers staan ze reeds gemiddeld twee jaar onder het gezag van hun huidige
leidinggevende. Hoewel dit op zich vrij lage cijfers zijn, is dat vermoedelijk niet per se
problematisch gezien het relatief laag aantal dienstjaren.
30
2. Meetinstrumenten
2.1. Onafhankelijke variabele: transformationeel leiderschap
Om transformationeel leiderschap te meten werd gebruik gemaakt van de Multifactor
Leadership Questionnaire (MLQ) die werd opgesteld en gevalideerd door Avolio & Bass
(2004). De MLQ groeide snel uit tot het standaardinstrument voor het meten en
onderzoeken van bepaalde leiderschapsstijlen (Rowold, 2005). De MLQ is, bijgevolg, een
veelvuldig gebruikt meetinstrument, waarvan de validiteit doorheen de jaren meermaals is
bewezen (Avolio & Bass, 2004).
Aan de hand van dit meetinstrument kunnen individuen aangeven in welke mate bepaald
leiderschapsgedrag al dan niet op hen van toepassing is (Avolio & Bass, 2004). Het is, met
andere woorden, een zelfevaluatie.
In dit onderzoek werden enkel stellingen opgenomen die betrekking hebben op
transformationeel leiderschap. Bovendien werd het aantal stellingen ingekort, gezien het
tijdsframe van een masterproef. Finaal, zijn er twaalf items weerhouden. Het construct
transformationeel leiderschap werd al eerder op deze wijze gemeten (zie bv. Decuypere e.a.,
2018). De leidinggevende dient per item aan de hand van een zevenpunts Likertschaal,
gaande van (1) helemaal oneens tot (7) helemaal eens, aan te geven in welke mate die stelling
van toepassing is.
Deze twaalf stellingen weerspiegelen de vier onderdelen van deze leiderschapsstijl, namelijk
‘idealized influence’ (bv. “Ik zorg ervoor dat mijn medewerkers zich goed voelen in mijn
bijzijn.”), ‘inspirational motivation’ (bv. “Ik schets mijn medewerkers een aantrekkelijk beeld
over wat we allemaal kunnen doen.”), ‘intellectual stimulation’ (bv. “Ik help mijn
medewerkers om op nieuwe manieren te denken over oude problemen.”) en ‘individualized
consideration’ (bv. “Ik help mijn medewerkers om zichzelf te ontwikkelen.”). Voor alle items
en de factorladingen wordt verwezen naar de Appendix.
31
Verder werd er gekozen om niet met de subschalen te werken, maar met transformationeel
leiderschap als één factor (Chronbach’s α = 0.849). Deze keuze werd gemaakt aangezien, de
betrouwbaarheid van de aparte subschalen te wensen overliet en niet aan het criterium van
α > .7 (zie bv. Bland & Altman, 1997; Gujarati, 2003) voldeed. Bovendien, werd er in eerder
onderzoek ook reeds op dergelijke wijze gehandeld (zie bv. Decuypere e.a., 2018; Judge &
Bono, 2000). Daarenboven halen van Knippenberg & Sitkin (2013) aan dat de MLQ niet in
staat is om de verschillende dimensies empirisch van elkaar te onderscheiden.
Bovendien, dient meegedeeld te worden dat de stelling “Ik druk met een paar simpele
woorden uit wat we kunnen doen” (TL2) bewust is meegenomen in de analyse, ondanks de
te lage factorlading. De volledige schaal is weerhouden, omdat de MLQ reeds gevalideerd is
(Avolio & Bass, 2004) en omdat het weinig items bevat voor een construct met verschillende
dimensies.
Als laatste, kan er nog vermeld worden dat binnen dit onderzoek geen rekening wordt
gehouden met de ontbrekende waarden (Missing Values). Deze waarden zijn, bijgevolg, niet
opgenomen worden in de verschillende analyses. Deze ontbrekende waarden hebben geen
informatieve meerwaarde in deze onderzoeksopzet, omdat het louter gaat om het
stelselmatig openlaten van vragen. Bovendien, werd er in de zevenpunts Likertschaal een
antwoord noch eens/noch oneens voorzien voor de respondenten die twijfelen of het
antwoord niet kunnen inschatten. Dit geldt tevens ook voor alle andere variabelen in dit
onderzoek.
32
2.2. Mediator: psychologische behoeftebevrediging
Lange tijd werden studies omtrent behoeftebevrediging op het werk belemmerd door het
gebrek aan een gevalideerd meetinstrument. Hier kwam echter verandering in na de
ontwikkeling van de Work-related Basic Need Satisfaction scale (W-BNS) door Van den
Broeck e.a. (2010).
In het artikel ‘Capturing autonomy, competence, and relatedness at work: Construction and
validation of the Work-related Basic Need Satisfaction scale’ trachten de auteurs Van den
Broeck e.a. (2010) tot een gevalideerde en betrouwbare schaal te komen om psychologische
behoeftebevrediging te meten.
Na het doorlopen van verschillende stappen en analyses (zie artikel voor meer details
hieromtrent) zijn deze auteurs tot volgend resultaat gekomen: 18 items, met zes items per
subschaal. Dit onderzoek onderbouwt de psychometrische eigenschappen van de W-BNS.
In dit onderzoek werd er, bijgevolg, gekozen om gebruik te maken van de 18 items van de
W-BNS. Zo wordt de behoefte aan autonomie onder andere gemeten door: “Mijn taken op
het werk stemmen overeen met wat ik echt wil doen.”, de behoefte aan competentie
daarentegen wordt onder andere gemeten door: “Ik heb de taken op mijn werk goed onder
de knie.” en de behoefte aan verbondenheid wordt onder meer getoetst aan de hand van: “Ik
voel me een deel van de groep op het werk.” Zie appendix voor de rest van de items en de
bijhorende factorladingen.
Ook hier werden de respondenten verwacht de stellingen te beantwoorden aan de hand van
een zevenpunts Likertschaal, gaande van helemaal oneens (1) tot helemaal eens (7).
Bovendien, werden enkele stellingen omgescoord en gehercodeerd opdat alle items in
dezelfde richting zouden wijzen. Voor meer detail over welke stellingen zijn omgescoord
wordt naar de appendix verwezen.
In tegenstelling tot de onafhankelijke en afhankelijke variabelen van dit onderzoek werd er
voor psychologische behoeftebevrediging wel gekozen om bij de multivariate analyses met
de subschalen te werken, zijnde de behoefte aan autonomie (Cronbach’s α = 0.795), de
behoefte aan competentie (Cronbach’s α = 0.881) en de behoefte aan verbondenheid
(Cronbach’s α = 0.872).
33
Gezien de functie als mediator is het interessanter om na te gaan in welke mate het
mediërend effect voorkomt uit één of meerdere subdimensies dan enkel vanuit het
hoofdconstruct. Desondanks, wordt bij de bespreking van de univariate resultaten zowel
naar de subdimensies gekeken, als naar psychologisch behoeftebevrediging als één factor
(Cronbach’s α = 0.853). Op die manier is het mogelijk na te gaan in welke mate een algemene
behoeftebevrediging zich verhoudt tot transformationeel leiderschap en bevlogenheid.
2.3. Afhankelijke variabele: bevlogenheid
Om bevlogenheid te meten wordt er gebruikt gemaakt van de Utrecht Work Engagement
Scale (UWES) ontleent aan Schaufeli e.a. (2006). Doorheen de literatuur is er een trend
merkbaar die het aantal items van de UWES tracht te verminderen. De reden hiervoor is dat
onderzoekers steeds zo weinig mogelijk stellingen opnemen om de respondenten niet
onnodig te overbevragen (Schaufeli e.a., 2006).
Aanvankelijk bestond de UWES uit 24 items, wat later werd herleid tot 17 stellingen.
Rekening houdend met de drie kenmerken of subschalen van bevlogenheid waren er zes
stellingen met betrekking tot ‘vigor’, vijf voor ‘dedication’ en zes voor ‘absorption’. Dit werd
echter nog verder gereduceerd tot 3 items per subschaal (Schaufeli e.a., 2006).
In dit onderzoek wordt er, daarentegen, gewerkt met een ultrakorte versie van de UWES. Per
subschaal wordt slechts het meest doorslaggevende item behouden, namelijk voor ‘vigor’:
“Op mijn werk bruis ik van energie.”, voor ‘dedication’: “Ik ben enthousiast over mijn baan.”
en voor ‘absorption’: “Ik ga helemaal op in mijn werk.” Deze korte versie werd al eerder
gebruikt in onderzoek naar de werkomstandigheden en de mate van bevlogenheid in Europa
(EWCS) (Schaufeli, 2018). Voor de respectievelijke factorladingen wordt verwezen naar de
Appendix.
Naar analogie met de bevraging van transformationeel leiderschap wordt hier opnieuw
gewerkt met een zevenpunts Likertschaal, waarbij (1) helemaal oneens is en (7) helemaal
eens. Op die manier hebben de respondenten ook de mogelijkheid om te antwoorden met
noch eens/nog oneens, indien ze zichzelf en hun bevlogenheid minder goed kunnen
inschatten.
34
Over het al dan niet gebruiken van de drie subschalen of een geaggregeerde schaal biedt de
literatuur (zie bv. Schaufeli e.a., 2006) geen uitsluitsel. In dit onderzoek werd ervoor gekozen
om te werken met bevlogenheid als één factor (Cronbach’s α = 0.872), aangezien elke
subschaal maar uit één item bestaat. Bovendien, kan er op deze manier vermeden worden
dat er multicollineariteit opduikt.
2.4. Controlevariabelen
Ten slotte, dient nog de keuze omtrent de controlevariabelen te worden toegelicht. In dit
onderzoek werden het geslacht en de anciënniteit van zowel de leidinggevenden als van de
medewerkers opgenomen in de analyses.
Gelet op het grote aandeel vrouwen in de populatie is het interessant om na te gaan in welke
mate dit een effect heeft op de resultaten. Zo scoren mannen volgens Schaufeli e.a. (2006)
beter op bevlogenheid dan vrouwen. Wat in deze studie zou betekenen dat het merendeel
van de steekproef slechter scoort. Wat zich, gezien de gehanteerde codering, zal uiten in een
negatief verband tussen geslacht en bevlogenheid. Verder is het ook interessant om na te
gaan in welke mate het geslacht van de leidinggevende een effect heeft op, bijvoorbeeld, de
mate waarin hij of zij transformationeel is (Saint-Michel, 2018) of het effect op de
bevlogenheid of behoeftebevrediging van de medewerkers.
De tweede controlevariabele is, zoals reeds vermeld, het aantal dienstjaren van zowel de
leidinggevende als de medewerkers. Aangezien het gemiddelde aantal jaren bij beide niet
zeer hoog ligt, is het de moeite waard om na te gaan of dit een effect heeft op de andere
variabelen in dit onderzoek.
Door anciënniteit op te nemen als controlevariabele kan er nagegaan worden of deze relatief
lage anciënniteit een negatief of juist positief effect heeft op, bijvoorbeeld, de bevlogenheid
van de uitzendconsulenten. Zo kan de bevlogenheid mogelijk hoger zijn bij medewerkers die
er minder lang werken, omdat zij die er langer werken hun taak eventueel al enigszins moe
zijn. Langs de andere kant bestaat er mogelijks een positief verband tussen de anciënniteit
van de leidinggevende en de behoeftebevrediging van de medewerkers. Een leidinggevende
die meer ervaring heeft, zal vermoedelijk beter zijn in de omgang met de medewerkers en
zal, bijvoorbeeld, beter in staat zijn in te schatten wat zijn of haar medewerkers nodig heeft.
35
Hetzelfde geldt voor transformationeel leiderschap. Een leider met meer ervaring is
vermoedelijk beter in staat om, bijvoorbeeld, te handelen volgens de principes van
‘individualized consideration’.
Dit zijn echter slechts verwachtingen en het eigenlijke onderzoek en de resultaten zullen
aantonen of deze vermoedens bevestigd zullen worden of niet.
36
3. Analytische aanpak
Om het conceptueel model te analyseren en de hypothesen te onderzoeken wordt er
gebruikt gemaakt van het programma SPSS. Deze statistische tool wordt voor studenten
beschikbaar gesteld via Athena.
Het onderzoeken van de data aan de hand van SPSS maakt het mogelijk om verschillende
analyses uit te voeren. Zo was het mogelijk om eerst en vooral de schalen te testen op
validiteit en betrouwbaarheid, aan de hand van de factoranalyses en de waarden voor de
Cronbach’s alpha van de verschillende schalen.
Vervolgens konden de univariate en bivariate waarden, zijnde de gemiddelden, de spreiding,
de minimale en maximale waarde, de correlaties et cetera, worden geanalyseerd. Dit geeft
doorgaans een eerste beeld van de samenhang van de data en of de hypotheses worden
aangenomen of ontkracht.
Verder, maakt SPSS het evenzogoed mogelijk om multivariate analyses uit te voeren. Aan de
hand van lineaire regressies kan de sterkte van de verbanden worden nagegaan, alsook in
welke mate de variantie in de onafhankelijke variabele kan verklaard worden door het
gehanteerde model.
Dit onderzoek wil tevens het mediërend effect van de psychologische behoeftebevrediging
nagaan. Om van mediatie te kunnen spreken, moet er aan enkele voorwaarden voldaan zijn
(Baron & Kenny, 1986). Volgens deze auteurs is er pas sprake van een mediërend effect,
indien de onafhankelijk en afhankelijke variabele gerelateerd zijn aan elkaar. Ten tweede,
moet ook de onafhankelijke variabele gerelateerd zijn aan de mediator. Als laatste, dienen
de onafhankelijke variabele én de mediator samen gerelateerd te zijn aan de afhankelijke
variabele. Dankzij SPSS konden er lineaire regressies worden uitgevoerd om na te gaan of
aan deze voorwaarden is voldaan.
37
Resultaten
In dit onderdeel zullen de resultaten van de analyses worden overlopen en toegelicht. Ten
eerste, zullen de univariate en bivariate resultaten worden besproken, gevolgd door de
multivariate. Verdere discussie van deze resultaten komt later aan bod.
1. Univariate en bivariate resultaten
In tabel 2 wordt er een overzicht gegeven van de beschrijvende statistieken, namelijk het
gemiddelde en de spreiding per variabele. Daarnaast bevat tabel 2 ook de correlatiematrix
en kunnen de Cronbach’s alphas worden teruggevonden op de hoofddiagonaal. Bovendien,
is elke variabele, met uitzondering van de controlevariabele, gemeten aan de hand van een
zevenpunts Likertschaal.
Eerst en vooral, wordt er gekeken naar de gemiddelden en de standaardafwijkingen.
Aangezien geslacht en anciënniteit eerder al uitvoerig werden besproken, wordt er hier
gefocust op de hoofdvariabelen uit het theoretisch model. Over het algemeen liggen de
gemiddelden allemaal rond vijf, wat betekent dat de gemiddelde respondent voor elke
variabele “eerder eens” of “eens” heeft aangeduid. Verder, wordt er ook rekening gehouden
met de spreiding van de variabelen. Ook hierbij kan er een globale trend gevonden worden.
Er is namelijk sprake van vrij lage standaardafwijkingen. Dit houdt in dat er niet veel variatie
zit in de antwoorden van de respondenten, wat mogelijk een negatief effect heeft op de
verbanden tussen de variabelen.
De correlatiematrix toont aan dat er een significant verband bestaat tussen
transformationeel leiderschap en bevlogenheid (r = 0.125, p < 0.05). Vervolgens, kan worden
afgeleid dat er geen significant verband bestaat tussen transformationeel leiderschap en
psychologische behoeftebevrediging (r = 0.075, p > 0.10), hoewel er wel een verband is
gevonden met de behoefte aan verbondenheid (r = 0.159, p < 0.01). Er bestaat zelf een
negatief verband tussen transformationeel leiderschap en de behoefte aan competentie,
maar deze bevinding is niet significant. Dit kan enigszins problematisch zijn, aangezien
psychologische behoeftebevrediging als mediator fungeert. De multivariate analyses zullen
hier meer antwoord op bieden.
38
Tabel 2
Gemiddelden, standaardafwijkingen, correlaties en Cronbach’s alpha.
M SD 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
1. Transformationeel leiderschap
5.77 0.45 (0.849)
2. Bevlogenheid 5.77 0.83 0.125* (0.872)
3. Psychologische behoeftebevrediging
5.51 0.66 0.075 0.461*** (0.888)
4. Autonomie 5.16 0.83 0.059 0.521*** 0.821*** (0.795)
5. Competentie 5.59 0.81 -0.037 0.317*** 0.743*** 0.463*** (0.881)
6. Verbondenheid 5.29 0.61 0.159** 0.259*** 0.762*** 0.461*** 0.321*** (0.872)
7. Geslacht leidinggevendea 0.77 0.42 0.078 -0.038 -0.030 -0.079 0.035 -0.020 -
8. Geslacht medewerkerb 0.85 0.35 -0.052 0.047 0.053 0.066 0.050 0.020 0.093 -
9. Anciënniteit leidinggevende
11.54 7.65 0.179** 0.096 0.139* 0.074 0.147* 0.115† 0.142* 0.089 -
10. Anciënniteit medewerkers
4.30 5.08 0.072 0.034 O.133* 0.059 0.240*** 0.036 0.148* 0.121* 0.093 -
Note. Indien van toepassing, zijn de Cronbach’s alphas toegevoegd tussen haakjes. † P < 0.10, * P < 0.05, ** P < 0.01, *** P < 0.001. ab Geslacht werd als dummy variabele opgenomen, waarbij 0 = man en 1 = vrouw.
39
Daarnaast, is er een duidelijk positief en significant verband tussen psychologische
behoeftebevrediging en bevlogenheid (r = 0.461, p < 0.001). Bovendien, is bevlogenheid ook
significant gerelateerd aan de drie subschalen van psychologische behoeftebevrediging,
namelijk de behoefte aan autonomie (r = 0.521, p < 0.001), competentie (r = 0.317, p < 0.001)
en verbondenheid (r = 0.259, p < 0.001).
Wat de controlevariabelen betreft zijn deze niet allemaal significant gerelateerd aan de
hoofdvariabelen in dit onderzoek. Zo is, bijvoorbeeld, enkel de anciënniteit van de
leidinggevende significant gerelateerd aan transformationeel leiderschap (r = 0.179, p <
0.01). De anciënniteit van de leidinggevende is tevens ook significant gerelateerd aan
psychologische behoeftebevrediging (r = 0.139, p < 0.05), de behoefte aan competentie (r =
0.147, p < 0.05) en aan de behoefte aan verbondenheid (r = 0.115, p < 0.10).
Vervolgens is geen enkele controlevariabele gerelateerd aan de bevlogenheid. Wat toch een
enigszins verrassende vaststelling is. Het gaat namelijk in tegen de verwachting dat de
onevenredige verdeling tussen mannelijke en vrouwelijke uitzendconsulenten en
kantoorverantwoordelijken binnen deze steekproef een effect uitoefent op de bevlogenheid.
Op het eerste zicht kan er, bijgevolg, niets gezegd worden over eventuele samenhang tussen
het geslacht en anciënniteit van zowel de leidinggevende als de medewerkers en de
bevlogenheid van de laatstgenoemden.
Betreffende de anciënniteit van de medewerkers is er een significant verband met
psychologische behoeftebevrediging (r = 0.133, p < 0.05) en met de behoefte aan
competentie (r = 0.240, p < 0.001). Ook hier is er geen significant verband met de andere
hoofdvariabelen.
Tot slot, dient er nog meegedeeld te worden dat de hoge correlatiewaarden tussen
psychologische behoeftebevrediging en de behoefte aan autonomie (r = 0.821, p < 0.001),
competentie (r = 0.743, p < 0.001) en verbondenheid (r = 0.762, p < 0.001) niet te wijten zijn
aan multicollineariteit, maar aan het feit dat dit subschalen zijn die hetzelfde construct
meten.
40
2. Multivariate resultaten
De resultaten die hierboven werden besproken, geven een eerste indicatie over de
samenhang van de variabelen, alsook over het al dan niet aannemen van de hypothesen. Om
hier verder op in te gaan werden er enkele regressies uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn
weergegeven in tabel 3.
Aangezien aan de hand van tabel 2 reeds duidelijk was dat er geen significant verband
bestaat tussen transformationeel leiderschap en de geaggregeerde schaal van
psychologische behoeftebevrediging, werden enkel de drie subschalen van deze variabele
opgenomen in de regressies. Hiermee is hypothese 1a verworpen. Deze hypothese ging
namelijk uit van een positief verband tussen de transformationele leiderschapsstijl en de
simultane bevrediging van de drie psychologische basisbehoeften.
Het eerste model uit tabel 3 gaat na in welke mate transformationeel leiderschap de behoefte
aan autonomie beïnvloedt, terwijl er gecontroleerd wordt op geslacht en anciënniteit. Model
1 geeft, net zoals de correlatiematrix, aan dat er geen significant verband bestaat tussen deze
twee variabelen (b = 0.126, p > 0.10, F = 1.234, p > 0.10, Adj. R² = 0.004). Deze waarden geven
duidelijk weer dat er geen steun is gevonden voor hypothese 1b.
Model 2 geeft eveneens aan dat er geen significant verband bestaat tussen de behoefte aan
competentie en transformationeel leiderschap (b = -0.121, p > 0.10, F = 4.494, p < 0.01, Adj.
R² = 0.063). Hoewel het niet significant is, is het wel opmerkelijk dat het verband negatief is.
De significante F-waarde is te wijten aan het significant verband met anciënniteit van de
leidinggevende (b = 0.015, p < 0.05, SD = 0.007) en van de medewerkers (b = 0.036, p < 0.001,
SD = 0.010). Vermits er geen significant verband is gevonden tussen transformationeel
leiderschap en de behoefte aan competentie is hypothese 1c verworpen.
41
Tabel 3
Lineaire Regressieanalyses
Psychologische behoeftebevrediging Bevlogenheid
Model 1 Autonomie
Model 2 Competentie
Model 3 Verbondenheid
Model 4 Model 5
Controlevariabelen:
Geslacht leidinggevendea -0.192 (0.129)
-0.019 (0.124)
-0.056 (0.095)
-0.129 (0.130)
-0.039 (0.112)
Geslacht medewerkerb 0.184 (0.145)
0.053 (0.139)
0.048 (0.107)
0.108 (0.146)
0.017 (0.126)
Anciënniteit leidinggevende 0.006 (0.007)
0.015* (0.007)
0.006 (0.005)
0.007 (0.007)
0.002 (0.006)
Anciënniteit medewerker 0.006 (0.010)
0.036*** (0.010)
0.003 (0.007)
0.003 (0.010)
-0.004 (0.009)
Onafhankelijke variabelen:
Transformationeel leiderschap
0.126 (0.116)
-0.121 (0.111)
0.215* (0.086)
0.247* (0.117)
0.208* (0.103)
Autonomie 0.463*** (0.066)
Competentie 0.121† (0.064)
Verbondenheid -0.023 (0.083)
R² .023 .081 .036 .029 .287
Adj. R² .004 .063 .018 .010 .264
F-waarde 1.234 4.494** 1.966† 1.509 12.605***
Note. ab Geslacht werd als dummy variabele opgenomen, waarbij 0 = man en 1 = vrouw. † P < 0.10, * P < 0.05, ** P < 0.01, *** P < 0.001.
42
Als laatste onderdeel van psychologische behoeftebevrediging dient er ook gekeken te
worden naar de behoefte aan verbondenheid. Het derde model onderzoekt of er een link
bestaat tussen transformationeel leiderschap en de behoefte aan verbondenheid. De
resultaten tonen aan dat verbondenheid, in tegenstelling tot de andere twee behoeften, wel
significant gerelateerd is aan transformationeel leiderschap (b = 0.215, p < 0.05, F = 1.966, p
< 0.10, Adj. R² = 0.018). Deze bevinding ligt in dezelfde lijn als de correlatiematrix, wat maakt
dat hypothese 1d wordt bekrachtigd.
Zoals eerder meegedeeld is psychologische behoeftebevrediging niet als één factor
opgenomen in tabel 3. Bijgevolg, werd er een aparte regressie uitgevoerd om hypothese 2 te
testen. Uit deze regressie is gebleken dat er een sterk significant verband bestaat tussen
psychologische behoeftebevrediging en bevlogenheid (b = 0.578, p < 0.001, F = 13.621, p <
0.001, Adj. R² = 0.195). Hieruit kan afgeleid worden dat hypothese 2 dient aangenomen te
worden. Deze hypothese veronderstelt dat het bevredigen van de drie psychologische
basisbehoeften een positieve invloed zal hebben op de bevlogenheid van de
uitzendconsulenten.
Vervolgens kan in tabel 3 ook het significant verband tussen transformationeel leiderschap
en bevlogenheid (b = 0.247, p < 0.05, F = 1.509, p > 0.10, Adj. R² = 0.010) worden
waargenomen (model 4). Concreet betekent dit dat een verhoging van de score voor
transformationeel leiderschap (één punt op de zevenpunts Likertschaal), de bevlogenheid
van de uitzendconsulenten laat toenemen met 0,247 (p-waarde < 0,05). Wat duidelijk een
verbetering van de score voor bevlogenheid inhoudt. Hoewel de ongestandaardiseerde bèta-
coëfficiënt significant is met een 95%-betrouwbaarheidsinterval, is de F-waarde dat niet. Dit
betekent dat de variantie in beide groepen niet significant van elkaar verschillen.
Desondanks, kan gezegd worden dat hypothese 3 is aangenomen, aangezien zowel de
regressieanalyse, als de correlatiematrix een significant verband weergeven tussen
transformationeel leiderschap en bevlogenheid.
43
Ten slotte, worden in model 5 alle hoofdvariabelen samengenomen om na te gaan wat het
effect is van zowel transformationeel leiderschap als van psychologische
behoeftebevrediging op de bevlogenheid van de medewerkers (F = 12.605, p < 0.001, Adj. R²
= 0.264). Hierin is te zien dat enkel de behoefte aan verbondenheid (b = -0.023, p > 0.10) en
de controlevariabelen niet significant gerelateerd zijn aan bevlogenheid. De andere
variabelen hebben wel een significant verband met de bevlogenheid van de
uitzendconsulenten. Dit betekent echter wel dat hypothese 4, die stelt dat psychologische
behoeftebevrediging de relatie tussen transformationeel leiderschap en bevlogenheid
medieert, niet kan worden aangenomen. De voorwaarden van Baron & Kenny (1986)
werden niet voldaan. Gelet op de ongestandaardiseerde bèta-coëfficiënten draagt de
behoefte aan autonomie (b = 0.463, p < 0.001) het meeste bij tot het verklaren van de
bevlogenheid. Verdere uiteenzetting over de redenen waarom er niet aan de voorwaarden
van een mediatie (Baron & Kenny, 1986) werd voldaan, volgt in de discussie van de
resultaten hieronder.
44
Discussie
Het doel van dit onderzoek was het nagaan of er een relatie bestaat tussen transformationeel
leiderschap en bevlogenheid bij uitzendconsulenten en in welke mate deze relatie werd
gemedieerd door psychologische behoeftebevrediging. Hiermee trachtte deze masterproef
tegemoet te komen aan het gebrek aan onderzoek naar de rol van de leidinggevende in het
beïnvloeden van bevlogenheid (Tims e.a., 2011). Dit onderzoek heeft, bijkomend, de intentie
om bij te dragen aan de literatuur over management en leiderschap in de uitzendsector.
Hieraan is voorlopig nog een aanzienlijk tekort.
De resultaten van dit onderzoek komen hier jammer genoeg niet volledig aan tegemoet. Uit
de bespreking van de resultaten bleek echter duidelijk dat de relatie tussen
transformationeel leiderschap en bevlogenheid in deze onderzoekscontext niet wordt
gemedieerd door de psychologische behoeftebevrediging.
De onafhankelijke variabele, transformationeel leiderschap, werd geconceptualiseerd aan
de hand van vier kenmerken, namelijk ‘idealized influence’, ‘inspirational motivation’,
‘intellectual stimulation’ en ‘individualized consideration’ (zie o.a. Hetland e.a., 2011).
Bovendien, kan uit de literatuurstudie worden afgeleid dat oog hebben voor de
psychologische behoeften van de medewerkers (Jensen & Bro, 2018; Kovjanic e.a., 2012) en
het formuleren en communiceren van een inspirerende visie (Hartog e.a., 1997; Judge &
Bono, 2000) zeer belangrijk zijn binnen deze leiderschapsstijl. Dienovereenkomstig werd er
verondersteld in hypothese 1(a-d) dat transformationeel leiderschap zich positief verhoudt
tot de drie psychologische behoeften uit de ZDT. Uit de resultaten blijkt echter dat er geen
significant verband is gevonden met de geaggregeerde schaal, noch met de behoefte aan
autonomie en competentie. Er is enkel een verband gevonden met de behoefte aan
verbondenheid. Dit druist in tegen de verwachtingen.
De behoefte aan autonomie verwijst naar het verlangen van een individu om keuzevrijheid
te krijgen (Van den Broeck e.a., 2010). Alsook de nood om niet steeds gecontroleerd te
worden (Devloo e.a., 2015). Het is, met andere woorden, het verlangen naar een situatie
waar hun doen en laten, hun handelingen niet worden gedicteerd door de leidinggevende
(Van den Broeck e.a., 2010).
45
De tweede psychologische basisbehoefte, de behoefte aan competentie, geeft aan dat een
individu nood heeft aan het gevoel dat men kan slagen in uitdagende taken en de gewenste
resultaten kan neerleggen (Baard e.a., 2004). Dit gevoel van competentie, van knowhow leidt
tot effectievere (Jensen & Bro, 2018; Van den Broeck e.a., 2010) en efficiëntere (Devloo e.a.,
2015; Hetland e.a., 2011) handelingen van de medewerkers. Dit mede doordat ze vrij zijn om
hun capaciteiten te benutten en uit te breiden (Kovjanic e.a., 2012).
Als laatste, hebben individuen er nood aan om zich verbonden te voelen en om wederzijds
respect te tonen naar anderen toe (Jensen & Bro, 2018). Individuen hebben de behoefte om
begrepen en geaccepteerd te worden (Devloo e.a., 2015; Lanaj e.a., 2016) en dat is niet
anders in een werksetting. Het voldoen aan deze behoefte zorgt ervoor dat de medewerkers
zich goed voelen in de groep en dat ze een hecht team vormen (Van den Broeck e.a., 2009).
Een transformationele leidinggevende zal bepaalde handelingen stellen om aan de
behoeften van de werknemers te voldoen, zodat de medewerkers op hun beurt zullen
meewerken aan het behalen van de collectieve visie (Jensen e.a., 2019). Gezien dit gegeven
ligt het voor de hand dat deze leidinggevende het gedrag van de medewerkers wil aanpassen
of op zijn minst wil beïnvloeden.
Uit eerder onderzoek is gebleken dat transformationeel leiderschap mogelijks positief
gerelateerd is aan de behoefte aan autonomie en competentie, omdat deze behoeften beide
gelinkt zijn aan het gedrag en de handelingen van de medewerkers. In dit opzicht kan
gekeken worden naar het werk van Jensen & Bro (2018), waar inderdaad een sterk
significant verband werd gevonden tussen transformationeel leiderschap en de behoefte aan
autonomie. Desalniettemin, vertoonden ook de andere twee psychologische behoeften een
significant verband.
Dit is in dit onderzoek echter niet het geval, wat maakt dat het mogelijk is dat de
transformationele leidinggevende in deze onderzoekscontext minder invloed uitoefent op
het gedrag van de uitzendconsulenten en eerder oog heeft voor de relatie tussen en met de
medewerkers. Waardoor transformationeel leiderschap in deze setting meer in de richting
leunt van de Leader-Member-Exchange-theorie (LMX). Dit zou mogelijks het significant
verband met de behoefte aan verbondenheid kunnen duiden.
46
Het significant verband tussen transformationeel leiderschap en de behoefte aan
verbondenheid maakt dat deze leiderschapsvorm in deze context meer te maken heeft met
de relatie tussen en met de medewerkers dan met het gedrag. Het feit dat de medewerkers
zich verbonden voelen en een hecht team vormen gaat hen niet anders doen functioneren.
Dit neemt echter niet weg dat er pas sprake is van een collectieve visie als er eerst een
collectief is. Verschillende individuen moeten samen komen en zich rond dezelfde belangen
willen organiseren. Een hechte en verbonden groep is met andere woorden nodig om de visie
van de leidinggevende van de grond te krijgen en deze als het ware te dragen.
Een van de verklaringen waarom transformationeel leiderschap zich enkel tot de relaties
verhoudt, is zoals hier boven vermeld de LMX-theorie. Graen & Uhl-Bien (1995) stellen niet
voor niks dat LMX een op relaties gebaseerde manier van leidinggeven is. In het werk van
deze auteurs kunnen enkele eigenschappen worden gedistilleerd die zowel tot LMX behoren
als tot transformationeel leiderschap. Enkele voorbeelden zijn: vertrouwen, een hechte band
met de werknemers, aandacht voor de verschillen tussen individuen, medewerkers
motiveren en aansporen om het beste van zichzelf te geven, enzovoort (Graen & Uhl-Bien,
1995).
Een andere mogelijke verklaring voor de sterke link met de behoefte aan verbondenheid is
dat transformationeel leiderschap in deze onderzoekscontext dichter aanleunt bij
charismatisch leiderschap. De sterkte van charisma is dat het individuen kan verbinden en
mensen kan verenigen rond een bepaald idee of gedachtengoed. Een charismatische
leidinggevende is met andere woorden in staat om een hecht collectief te vormen. Het is dan
ook dankzij het charismatische kenmerk van de transformationele leiderschapsvorm dat
deze leidinggevende de medewerkers duurzaam weet te verbinden rond de collectieve visie
(Hetland e.a., 2011; Judge & Bono, 2000). In dit geval, zal de leidinggevende er echter veel
minder in slagen om aan de behoefte aan autonomie of competentie te voldoen, omdat de
notie ‘collectief belang boven individueel belang’ hier mogelijks op de spits wordt gedreven.
47
Afgezien hiervan werd er wel steun gevonden voor de tweede en derde hypothese. Er werd
een significant, positief verband gevonden tussen psychologische behoeftebevrediging en de
bevlogenheid van de medewerkers. Dit houdt in dat er een verband bestaat tussen de
bevlogenheid, wat uiteenvalt in ‘vigor’, ‘dedication’ en ‘absorption’, en de mate waarin de
psychologische behoeften zijn voldaan.
Gelet op de waarden uit het vijfde model, kan waargenomen worden dat het de behoefte aan
autonomie is, of meer bepaald de bevrediging ervan, die het meeste bijdraagt tot het
verklaren van de variantie in de bevlogenheid van de uitzendconsulenten.
Bovendien, werd er ook een significant verband gevonden tussen transformationeel
leiderschap en bevlogenheid. Dit zou er dus op kunnen wijzen dat hoe meer
transformationeel de leidinggevende van een bepaald uitzendkantoor zich opstelt, hoe meer
bevlogen de uitzendconsulenten zich zullen voelen. Let wel correlaties en regressies zijn
geen causatie of bewijs.
Desondanks dit significant verband wordt het verder in de analyse duidelijk dat niet elke
subschaal van psychologische behoeftebevrediging zich significant verhoudt tot
bevlogenheid. Hoewel, eerder in de analyses de behoefte aan verbondenheid als enige
significant was gerelateerd aan transformationeel leiderschap, is het net die basisbehoefte
die in de analyse tussen de hoofdvariabelen (model 5) geen significant verband toont. In
onderzoek naar het verband tussen psychologische behoeftebevrediging en intrinsieke
motivatie, wat niet volledig hetzelfde is als bevlogenheid, maar toch in dezelfde lijn ligt,
werden ook gelijkaardige resultaten gevonden. Van de drie basisbehoeften was het ook in
dat eerder onderzoek de behoefte aan verbondenheid die niet significant gerelateerd was
aan intrinsieke motivatie (Jensen & Bro, 2018).
Er werden ook relatief lage verklarende waarden (Adj. R²) gerapporteerd, maar dit is te
wijten aan de, naar verhouding, kleine omvang van de steekproef (N = 144). In model 5 is er
een verklarende waarde van 26,4%. Dit betekent dat 26,4% van de variatie in de afhankelijke
variabele, bevlogenheid, kan verklaard worden door de onafhankelijke variabele, de
mediator en de controlevariabelen. Dit betekent echter ook dat 73,6% van de variatie in de
bevlogenheid van de uitzendconsulenten niet kan verklaard worden door de variabalen uit
het gehanteerde theoretisch kader.
48
Al het voorgaande toont de facto waarom er niet aan alle voorwaarden van een mediatie is
voldaan en, bijgevolg, waarom hypothese 4 is verworpen. Meer specifiek kan er gezegd
worden dat er aan de eerste voorwaarde, zijnde er bestaat een significant verband tussen de
onafhankelijke en afhankelijke variabele (Baron & Kenny, 1986), is voldaan. Het vierde
model uit tabel 3 geeft duidelijk weer dat er een significant verband bestaat tussen
transformationeel leiderschap en bevlogenheid.
Vervolgens luidt de tweede voorwaarde van Baron & Kenny (1986) dat er een significant
verband moet zijn tussen de onafhankelijke variabele en de mediator. Dit werd onderzocht
aan de hand van de lineaire regressies die terug te vinden zijn in de modellen 1, 2 en 3. Zoals
hierboven reeds beschreven, is er enkel een significant verband gevonden met de behoefte
aan verbondenheid. Er is met andere woorden niet voldaan aan de tweede voorwaarde voor
de behoefte aan autonomie en competentie.
Ten slotte, geeft model 5 de derde en laatste voorwaarde weer. Deze voorwaarde houdt in
dat er een significant verband moet bestaan tussen zowel de onafhankelijke als de mediator
ten opzichte van de afhankelijke variabelen (Baron & Kenny, 1986). Zoals eerder aangeven
werd er een significant verband gevonden tussen transformationeel leiderschap en
bevlogenheid. Wat de mediator betreft werden er significante verbanden gevonden tussen
bevlogenheid en de behoefte aan autonomie en competentie, maar niet met de behoefte aan
verbondenheid. De derde voorwaarde is niet voldaan voor deze laatstgenoemde
psychologische behoefte.
Hierdoor verdwijnt de eventuele mediatie volledig en wordt hypothese 4 weerlegd. In de
situatie dat in model 5 de behoefte aan verbondenheid wel significant gerelateerd zou zijn,
zou er kunnen aangenomen worden dat hypothese 4 slechts gedeeltelijk bekrachtigd wordt.
Dit aangezien de mediatie dan enkel door de behoefte aan verbondenheid zou lopen. Dit is
echter niet het geval, waardoor psychologische behoeftebevrediging in deze
onderzoekscontext geen mediërend effect heeft. Het heeft dan verder ook geen nut meer om
na te gaan in welke mate de mediatie partieel of volledig is en het is evenmin zinvol om het
totale effect te bespreken.
49
Het feit dat de behoefte aan verbondenheid niet significant is in model 5 kan mogelijks te
wijten zijn aan de hoge correlaties tussen de subschalen en de geaggregeerde schaal voor
psychologische behoeftebevrediging, aangezien ze alle drie het zelfde construct meten.
Hierdoor is het statistisch moeilijker om unieke effecten te detecteren (Kovjanic e.a., 2013).
Bovendien kunnen deze resultaten ook suggereren dat niet alle drie de basisbehoeften even
belangrijk zijn voor de bevlogenheid van de medewerkers. Hierdoor, is het denkbaar dat een
goede band hebben en een hechte groep vormen onder collega’s geen garantie is voor een
motiverende taakinhoud et cetera en dat de medewerker in kwestie, bijgevolg, niet extra
bevlogen is in het uitvoeren van de taken.
In dit opzicht vermelden de auteurs Jensen & Bro (2018) dat het niet-significante mediatie
effect van de behoefte aan verbondenheid de aanname binnen de ZDT ondersteunt die
veronderstelt dat de behoefte aan autonomie en competentie cruciaal zijn voor de inherente
interesse in de taakinhoud. Wat dus betekent dat de behoefte aan verbondenheid veel
minder van belang is voor het beïnvloeden van bevlogenheid.
Het vijfde model, waarin alle hoofdvariabelen worden samengenomen, geeft ook aan dat er
geen significante verbanden bestaan met de controlevariabelen. De anciënniteit en het
geslacht van zowel de leidinggevende als de medewerkers hebben dus geen invloed op de
bevlogenheid van de uitzendconsulenten.
De zwakke steun die gevonden is voor verschillende hypothesen is enigszins verrassend,
gezien de eerdere onderzoeken en de sterke argumenten in de literatuur die voorhanden is.
Hier kunnen verschillende verklaringen voor bestaan. Zo is het denkbaar dat de resultaten
te wijten zijn aan de competitieve aard van de uitzendsector. Het opleggen van te behalen
targets kan mogelijks de behoefte aan autonomie en competentie ondermijnen. Bovendien,
kan ook het motiverend karakter van een target in vraag worden getrokken.
Daarenboven, kunnen de resultaten ook beïnvloed zijn door de manier waarop
transformationeel leiderschap werd gemeten. Volgens Jensen e.a. (2019) is er al meermaals
kritiek geuit op de conceptualisering en operationalisering van transformationeel
leiderschap (zie bv. van Knippenberg & Sitkin, 2013). Een van de kritieken gaat schuil in het
feit dat deze leiderschapsvorm doorgaans wordt beschreven aan de hand van de effecten
(bv. verschuiving aandacht van het individu naar het collectieve) (Bass, 1985; Jensen e.a.,
2019) wat een analyse van de eigenlijke leiderschapsstrategie belemmerd (van Knippenberg
50
& Sitkin, 2013). Er ontstaat met andere woorden verwarring tussen leiderschapsacties
enerzijds en de effecten ervan anderzijds (van Knippenberg & Sitkin, 2013). Deze
onduidelijkheid in de conceptualisering van transformationeel leiderschap maakt dat er ook
een operationaliseringsprobleem opduikt, aangezien de effecten worden gemeten en niet
het gedrag van de leidinggevende (Jensen e.a., 2019).
Een andere kritiek die van Knippenberg & Sitkin (2013) uiten is dat er geen criteria bestaan
voor de inclusie en exclusie. Het is, met andere woorden, niet duidelijk wat de vier dimensies
van transformationeel leiderschap onderscheidt van gerelateerde concepten. Dit kan
mogelijks ook verklaren waarom transformationeel leiderschap in dit onderzoek meer
richting LMX leunt. Er bestaat namelijk geen duidelijk onderscheid tussen de onderdelen van
beide concepten. Dit kan ook afgeleid worden uit het werk van Graen & Uhl-Bien (1995)
waar transformationeel leiderschap en LMX op sommige vlakken duidelijk dezelfde
kenmerken hebben.
Er wordt ook substantiële kritiek geuit op de MLQ (zie van Knippenberg & Sitkin, 2013 voor
meer details), waardoor het niet onmogelijk is dat dit meetinstrument niet de beste keuze
was. Het is dus denkbaar dat de resultaten werden beïnvloed door het gebruik van de MLQ.
51
Beperkingen en verder onderzoek
Net als in elk ander onderzoek zijn er enkele beperkingen eigen aan het gehanteerde
onderzoeksopzet. Deze limieten worden in dit onderdeel een voor een besproken.
Daarenboven, worden er in deze sectie aanbevelingen geformuleerd voor verder onderzoek.
Een eerste en vrij belangrijke tekortkoming is het feit dat er met twee afzonderlijke
vragenlijsten werd gewerkt, een voor de leidinggevenden en een voor de medewerkers. In
deze onderzoeksopzet waren er echter gegevens nodig uit beide databestanden. De
leidinggevenden werden namelijk gevraagd om zelf de stellingen met betrekking tot
transformationeel leiderschap te quoteren. Bijgevolg, zijn de waarden voor
transformationeel leiderschap een zelfevaluatie. Om het conceptueel model meetbaar te
maken moesten deze waarden worden omgezet naar de, zogezegde, mening van de
medewerkers. Hierdoor is strikt genomen de eigenlijke analyse niet correct.
Bovendien, is er nog een tweede probleem verbonden aan zelfevaluatie. Wanneer de
leidinggevende zelf kunnen aangeven in welke mate ze transformationeel zijn, is de kans
groot dat ze sociaal wenselijk zullen geantwoord hebben (Tims e.a., 2011). Om zowel dit
tegen te gaan, alsook effecten die slechts worden waargenomen door deze manier van meten
(ook wel common method variance), wordt de anonimiteit van de deelnemers gegarandeerd
(Breevaart e.a., 2014). Op deze manier werd er aangespoord om zo eerlijk mogelijk te zijn
en werd er gegarandeerd dat de respondenten nooit te weten komen wat anderen hebben
geantwoord.
Ten tweede, gezien het tijdframe van een masterproef is dit slechts een transversaal
onderzoek. Dit wil zeggen dat het om een eenmalige meting gaat, elke deelnemer werd met
andere woorden slechts één keer op een bepaald tijdstip bevraagd. Hierdoor kan er absoluut
niks geconcludeerd worden over eventuele causaliteit. Hiermee wordt bedoeld dat er geen
uitspraken kunnen gedaan worden over oorzaak-gevolgrelaties. Evenmin kan er een beeld
geschetst worden over het langetermijneffect aangaande transformationeel leiderschap.
52
Door deze eenmalige meting zijn ook de waarden voor bevlogenheid slechts een
momentopname. Om de bevlogenheid correcter in beeld te brengen is een longitudinaal
onderzoek nodig, omdat de literatuur heeft uitgewezen dat de mate van bevlogenheid kan
veranderen doorheen de tijd (Tims e.a., 2011). Hierdoor is het denkbaar dat de medewerker
op het moment van de bevraging meer of minder bevlogen was dan normaal.
Vervolgens bevat ook de manier waarop de dataverzameling plaatsvond zowel een voordeel
als een nadeel. Het duidelijke voordeel van de gezamenlijke dataverzameling is dat elke
student slechts een beperkt aantal deelnemers moest verzamelen. Het nadeel is dat de
studenten zeer afhankelijk werden van elkaar. Elke student verzamelde namelijk niet alleen
data voor het eigen onderzoek, maar ook voor de onderzoekslijnen van de andere studenten.
Indien de dataverzameling niet vlot verloopt of er wordt enkel data van slechte kwaliteit
verzameld, heeft dit een invloed op het werk van alle andere studenten.
In lijn met het bovenstaande, is de omvang van de uiteindelijke steekproef aan de kleine kant.
Zeker bij de analyses betreffende transformationeel leiderschap was er een klein aantal
bruikbare cases (N = 144). De omvang van de steekproef is mogelijks een van de redenen
waarom er lage verklarende waardes zijn gevonden in de lineaire regressieanalyses.
Bovendien waren er bij sommige uitzendkantoren te weinig medewerkers in dienst of er
hebben er te weinig de vragenlijst ingevuld. Hierdoor is het moeilijk om na te gaan in welke
mate sommige gegevens een persoonlijke mening zijn of een algemene trend binnen dat
kantoor.
Een laatste gegeven dat mogelijks invloed heeft uitgeoefend op de resultaten van de analyses
is het feit dat de verschillende constructen werden gemeten aan de hand van een relatief
beperkt aantal stellingen. Dit kan mogelijks een beperking zijn aangezien de verschillende
variabelen bestonden uit meerdere dimensies.
53
Rekening houdend met de bevindingen van dit huidig onderzoek, worden er ook enkele
aanbevelingen geformuleerd voor verder onderzoek.
Eerst en vooral, is uit de resultaten gebleken dat er verder onderzoek nodig is naar de reden
waarom transformationeel leiderschap enkel significant gelinkt is met de behoefte aan
verbondenheid. Deze bevinding doet namelijk een aantal vragen rijzen, zoals: is dit te wijten
aan de specifieke onderzoekscontext, is transformationeel leiderschap te sterk gelijkend aan
de LMX-theorie, of eerder te sterk gelijkend aan puur charismatisch leiderschap, et cetera.
Het lijkt hoe dan ook zinvol om de niet te ontkennen link tussen transformationeel
leiderschap en de LMX-theorie verder en meer in diepte te bestuderen.
Vervolgens, kan het interessant zijn om na te gaan waarom er zoveel vrouwen werkzaam
zijn in de uitzendsector. Bij zowel de leidinggevenden als de medewerkers is het merendeel
van de respondenten van het vrouwelijke geslacht. Verder onderzoek naar de verklaringen
hiervoor kan een waardevolle bijdrage zijn om de desbetreffende sector beter te begrijpen.
Gezien de grote hoeveelheid onverklaarde variantie in de bevlogenheid van de
uitzendconsulenten (73,6%) is het aanwezen om in verder onderzoek meerdere
leiderschapsstijlen in de analyses op te nemen om te zien welke meer of minder verband
houden met bevlogenheid. Op die manier kan er stapsgewijs geprobeerd worden om steeds
meer variatie in bevlogenheid te verklaren. In deze optiek kan er bijkomend gewezen
worden op het feit dat er in het volledige regressiemodel (model 5) geen enkele
controlevariabele significant gerelateerd was aan de afhankelijke variabele, namelijk
bevlogenheid. Het is dus nodig om te reflecteren over andere controlevariabelen die
mogelijks wel een significant effect hebben op de bevlogenheid van de medewerkers.
Bijkomend, kan het interessant zijn om de link die schijnbaar bestaat tussen bevlogenheid
en burn-out verder te onderzoeken. Schaufeli e.a. (2006) bestempelden bevlogenheid het
tegengif van burn-out. Dit zorgt er voor dat, als deze aanname correct is, het inzetten op
bevlogenheid kan bijdragen aan het terugdringen van de acute psychische
vermoeidheidsproblemen, zoals verwoord door Bourdeaud’hui e.a. (2018). Verder
onderzoek zal dit, bijgevolg, moeten uitwijzen.
54
Als laatste, roept de zwakke steun voor het conceptueel model op om kritischer te zijn voor
de conceptualisering en de operationalisering van transformationeel leiderschap (Jensen
e.a., 2019). De gedachtegang van van Knippenberg & Sitkin (2013) en de kritiek die deze
auteurs uiten op de huidige literatuur rond transformationeel leiderschap spoort aan om
hier meer bij stil te staan. Verder onderzoek zal moeten uitwijzen in welke mate deze twee
auteurs het bij het rechte eind hebben en er zich inderdaad een nieuwe conceptualisering en
operationalisering van transformationeel leiderschap opdringt.
55
Conclusie
Het doel van dit onderzoek was aantonen dat er een verband bestaat tussen
transformationeel leiderschap en de bevlogenheid van uitzendconsulenten en dat deze
relatie, bovendien, wordt gemedieerd door het bevredigen van de drie psychologische
basisbehoeften.
Dit onderzoek is slechts deels geslaagd in zijn opzet. Uit de resultaten blijkt dat er inderdaad
een significant verband bestaat tussen bevlogenheid en transformationeel leiderschap. Deze
relatie tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele wordt echter niet gemedieerd
door de psychologische behoeftebevrediging. Om van een mediatie te kunnen spreken
moeten er drie voorwaarden voldaan zijn (Baron & Kenny, 1986). Uit tabel 3 blijkt dat zowel
de tweede en derde voorwaarde niet volledig worden voldaan. Er waren telkens een of
meerdere variabele(n) die, ondanks de veelbelovende literatuur, niet significant gerelateerd
waren.
Afgezien van de relatief zwakke steun voor het conceptueel model heeft dit onderzoek toch
tot enkele interessante bevindingen geleid. Om die reden wordt er aanbevolen om de link
tussen transformationeel leiderschap en de LMX-theorie verder te onderzoeken. Verder
wordt er ook aangegeven dat de auteurs van Knippenberg & Sitkin (2013) een gegronde
reden hebben om te twijfelen aan de conceptualisering en operationalisering van
transformationeel leiderschap en dat hun kritieken meer in acht moeten genomen worden.
Dit onderzoek is een verrijking voor de bestaande literatuur, aangezien het aantoont dat
binnen deze specifieke onderzoekscontext (uitzendkantoren in Vlaanderen) niet mag
aangenomen worden dat psychologische behoeftebevrediging het verband tussen
transformationeel leiderschap en bevlogenheid medieert. Dit onderzoek toont echter wel
aan dat er een eerstelijnsverband bestaat tussen transformationeel leiderschap en
bevlogenheid.
Bovendien is deze studie een waardevolle verruiming van de literatuur rond management
en leiderschap in de uitzendsector, aangezien hier tot op heden nog weinig onderzoek werd
naar gedaan. Hier bovenop, worden er ook enkele relevante denkpistes meegegeven voor
verder onderzoek.
56
Naast deze theoretische implicaties zijn er ook enkele beleids- of eerder management
implicaties te distilleren uit de bevindingen. Gelet op het sterk significant verband tussen
bevlogenheid en psychologische behoeftebevrediging betekent dit in een bedrijfscontext,
hier de uitzendsector, dat er HRM-praktijken nodig zijn die inspelen op de bevrediging van
de behoefte aan autonomie, competentie en verbondenheid. Dat zal finaal bijdragen aan het
optimaal functioneren van de medewerkers en het uiteindelijke succes van de organisatie
(Van den Broeck e.a., 2009). Dit is ook gebleken uit de cijfers van Werkbaar werk uitgegeven
door de Stichting Innovatie & Arbeid (z.d.). De door de stichting bevraagde werknemers
gaven duidelijk aan dat hun motivatie negatief wordt beïnvloed door een tekort aan
autonomie, een te eentonig takenpakket, een slechte relatie met de directe leidinggevende,
et cetera. Dit houdt in dat het afgezien van de gehanteerde leiderschapsstijl het hoe dan ook
een goed idee is om blijvend in te zetten op het bevredigen van de psychologische behoeften
van de medewerkers.
Het is met andere woorden aangewezen voor de kantoorverantwoordelijken om op een
duurzame manier in te zetten op het bevredigen van de psychologische basisbehoeften van
de uitzendconsulenten. Hier kan nog aan toegevoegd worden dat het binnen de
uitzendsector van belang is om in te zetten op het bevredigen van de behoefte aan
autonomie, want deze variabele draagt het meeste bij tot het verklaren van de variatie in de
bevlogenheid van de medewerkers. Concreet betekent dit dat het loont om de
uitzendconsulenten meer keuzevrijheid en autonomie te geven.
Dat wil zeggen dat het gunstig zal zijn voor de prestaties van de kantoren als ze de
gehanteerde werkwijze herdenken en afstappen van de te behalen targets. Op die manier
krijgen de consulenten meer vrijheid en kunnen ze hun werk indelen zoals zij dat opportuun
achten. Dit zal echter niet evident zijn, aangezien uitzendkantoren zeer commercieel en
competitief zijn. Desondanks, zal er nagedacht moeten worden over de te behalen targets en
hoe dit anders aangepakt kan worden. Zo kan er, bijvoorbeeld, een basispakket aangeboden
worden dat losgekoppeld is van de behaalde prestatie. De uitzendconsulenten die meer
voordelen willen, kunnen dan bijkomende prestatiegerichte targets opgelegd krijgen.
57
De kantoorverantwoordelijke zal hoe dan ook de consulenten meer vrijheid moeten geven
in het bepalen hoe ze, bijvoorbeeld, de cv’s screenen, hoe ze intakegesprekken voeren, et
cetera. Dit zal de bevlogenheid aanzienlijk verbeteren, wat op termijn de performantie van
het kantoor ten goede zal komen (Hakanen e.a., 2018; Schaufeli e.a., 2006).
Bovendien zorgt het eerstelijnsverband tussen transformationeel leiderschap en
bevlogenheid ervoor dat het eventueel aantrekkelijk is voor de uitzendkantoren om te
investeren in trainingen die gespecialiseerd zijn in het aanleren van deze leiderschapsstijl
(Tims e.a., 2011). Deze trainingen focussen dan idealiter op de verschillende eigenschappen
en vaardigheden van een transformationele leidinggevende en geeft aan waar deze kunnen
toegepast worden binnen de uitzendsector.
Tot slot, kan er ook nog gezegd worden dat de mogelijke link tussen bevlogenheid en burn-
out verder onderzocht moet worden. Deze link kan op termijn ook de behoefte aan een
performant HRM-beleid aanwakkeren, alsook aan managementpraktijken die inzetten op
het terugdringen van de alarmerende burn-outcijfers. Dit kan door in te zetten op de
bevlogenheid van de medewerkers. Volgens dit onderzoek kan de bevlogenheid van de
medewerkers worden opgekrikt door enerzijds meer te focussen op het leiderschap en dit
waar nodig bijsturen in de richting van een transformationele leiderschapsstijl. Anderzijds
kan dit ook door meer oog te hebben voor de psychologische basisbehoeften van de
medewerkers, meer specifiek door blijvend in te zetten op de bevrediging van de behoefte
aan autonomie, competentie en verbondenheid.
VI
Bibliografie
Andriessen, M., & Wouters, M. (2001). Kwaliteit in arbeidsbemiddeling: een
driehoeksrelatie? Een onderzoek naar de organisatie van een kwaliteitsbeleid in de
uitzend- en de wervings- en selectiesector. Leuven: KUL, Hoger Instituut voor de
Arbeid.
Avolio, B. J., & Bass, B. M. (2004). Multifactor Leadership Questionnaire (MLQ). Mind Garden.
Baard, P. P., Deci, E. L., & Ryan, R. M. (2004). Intrinsic Need Satisfaction: A Motivational Basis
of Performance and Weil-Being in Two Work Settings1. Journal of Applied Social
Psychology, 34(10), 2045–2068. https://doi.org/10.1111/j.1559-
1816.2004.tb02690.x
Babcock-Roberson, M. E., & Strickland, O. J. (2010). The Relationship Between Charismatic
Leadership, Work Engagement, and Organizational Citizenship Behaviors. The
Journal of Psychology, 144(3), 313–326.
https://doi.org/10.1080/00223981003648336
Baron, R. M., & Kenny, D. A. (1986). The moderator-mediator variable distinction in social
psychological research: Conceptual, strategic, and statistical considerations. Journal
of Personality and Social Psychology, 51(6), 1173–1182.
Bass, B. M. (1985). Leadership and performance beyond expectations. New York : London:
Free Press ; Collier Macmillan.
Bass, B. M., & Riggio, R. E. (2006). Transformational leadership (2nd ed). Mahwah, N.J: L.
Erlbaum Associates.
Bland, J. M., & Altman, D. G. (1997). Statistics notes: Cronbach’s alpha. BMJ, 314(7080), 572–
572. https://doi.org/10.1136/bmj.314.7080.572
VII
Bono, J. E., & Judge, T. A. (2003). SELF-CONCORDANCE AT WORK: TOWARD
UNDERSTANDING THE MOTIVATIONAL EFFECTS OF TRANSFORMATIONAL
LEADERS. Academy of Management Journal, 46(5), 554–571.
https://doi.org/10.2307/30040649
Boštjančič, E., & Slana, Z. (2018). The Role of Talent Management Comparing Medium-Sized
and Large Companies – Major Challenges in Attracting and Retaining Talented
Employees. Frontiers in Psychology, 9, 1750.
https://doi.org/10.3389/fpsyg.2018.01750
Bourdeaud’hui, R., Janssens, F., & Vanderhaeghe, S. (2018). Rapport: Acute psychische
vermoeidheidsproblemen bij werknemers en zelfstandigen. Geraadpleegd van
http://www.serv.be/sites/default/files/documenten/SERV_DB_20180314_psychisc
hevermoeidheid_RAP_stia.pdf
Breevaart, K., Bakker, A., Hetland, J., Demerouti, E., Olsen, O. K., & Espevik, R. (2014). Daily
transactional and transformational leadership and daily employee engagement.
Journal of Occupational and Organizational Psychology, 87(1), 138–157.
https://doi.org/10.1111/joop.12041
Buil, I., Martínez, E., & Matute, J. (2019). Transformational leadership and employee
performance: The role of identification, engagement and proactive personality.
International Journal of Hospitality Management, 77, 64–75.
https://doi.org/10.1016/j.ijhm.2018.06.014
Burns, J. M. (1978). Leadership (1st ed). New York: Harper & Row.
Byrne, A., Dionisi, A. M., Barling, J., Akers, A., Robertson, J., Lys, R., … Dupré, K. (2014). The
depleted leader: The influence of leaders’ diminished psychological resources on
leadership behaviors. The Leadership Quarterly, 25(2), 344–357.
https://doi.org/10.1016/j.leaqua.2013.09.003
VIII
Deci, E. L., Olafsen, A. H., & Ryan, R. M. (2017). Self-Determination Theory in Work
Organizations: The State of a Science. Annual Review of Organizational Psychology
and Organizational Behavior, 4(1), 19–43. https://doi.org/10.1146/annurev-
orgpsych-032516-113108
Deci, E. L., & Ryan, R. M. (2000). The “What” and “Why” of Goal Pursuits: Human Needs and
the Self-Determination of Behavior. Psychological Inquiry, 11(4), 227–268.
https://doi.org/10.1207/S15327965PLI1104_01
Deci, E. L., & Ryan, R. M. (2008). Self-determination theory: A macrotheory of human
motivation, development, and health. Canadian Psychology/Psychologie Canadienne,
49(3), 182–185. https://doi.org/10.1037/a0012801
Decuypere, A., Audenaert, M., & Decramer, A. (2018). When Mindfulness Interacts With
Neuroticism to Enhance Transformational Leadership: The Role of Psychological
Need Satisfaction. Frontiers in Psychology, 9.
https://doi.org/10.3389/fpsyg.2018.02588
Delmotte, J., & Sels, L. (2005). HR-outsourcing: kans of bedreiging? Federgon.
Devloo, T., Anseel, F., De Beuckelaer, A., & Salanova, M. (2015). Keep the fire burning:
Reciprocal gains of basic need satisfaction, intrinsic motivation and innovative work
behaviour. European Journal of Work and Organizational Psychology, 24(4), 491–
504. https://doi.org/10.1080/1359432X.2014.931326
D’Hoore, J. (2015, maart 19). “50-plussers zijn geen losers”. Geraadpleegd van
https://www.tijd.be/politiek-economie/belgie/algemeen/50-plussers-zijn-geen-
losers/9613180.html
Federgon. (2018). Kwartaalrapport Q3 2018 (juli-september). Geraadpleegd van
https://federgon.be/fileadmin/media/pdf/nl/Kwartaalrapport_Q3_2018.pdf
IX
Federgon. (2019). Memorandum 2019. Geraadpleegd van
https://federgon.be/fileadmin/media/pdf/memorandum/Memorandum_Federgon
_2019_NL.pdf
Fernet, C., Trépanier, S.-G., Austin, S., Gagné, M., & Forest, J. (2015). Transformational
leadership and optimal functioning at work: On the mediating role of employees’
perceived job characteristics and motivation. Work & Stress, 29(1), 11–31.
https://doi.org/10.1080/02678373.2014.1003998
Gelei, A., Losonci, D., & Matyusz, Z. (2015). Lean production and leadership attributes – the
case of Hungarian production managers. Journal of Manufacturing Technology
Management, 26(4), 477–500. https://doi.org/10.1108/JMTM-05-2013-0059
Graen, G. B., & Uhl-Bien, M. (1995). Relationship-based approach to leadership: Development
of leader-member exchange (LMX) theory of leadership over 25 years: Applying a
multi-level multi-domain perspective. The Leadership Quarterly, 6(2), 219–247.
https://doi.org/10.1016/1048-9843(95)90036-5
Greguras, G. J., & Diefendorff, J. M. (2009). Different fits satisfy different needs: Linking
person-environment fit to employee commitment and performance using self-
determination theory. Journal of Applied Psychology, 94(2), 465–477.
https://doi.org/10.1037/a0014068
Gujarati, D. N. (2003). Basic econometrics (4th ed). Boston: McGraw Hill.
Hakanen, J. J., Ropponen, A., Schaufeli, W. B., & De Witte, H. (2018). Who is Engaged at Work?
A large-Scale Study in 30 European Countries: Journal of Occupational and
Environmental Medicine, 1. https://doi.org/10.1097/JOM.0000000000001528
Hartog, D. N. den, Koopman, P. L., Muijen, J. van, & Bast, B. (1997). Inspirerend leiderschap in
organisaties. Schoonhoven: Academic Service, economie en bedrijfskunde.
X
Hetland, H., Hetland, J., Schou Andreassen, C., Pallesen, S., & Notelaers, G. (2011). Leadership
and fulfillment of the three basic psychological needs at work. Career Development
International, 16(5), 507–523. https://doi.org/10.1108/13620431111168903
Isaksen, S. G. (1983). Toward a Model for the Facilitation of Creative Problem Solving*. The
Journal of Creative Behavior, 17(1), 18–31. https://doi.org/10.1002/j.2162-
6057.1983.tb00971.x
Jensen, U. T., Andersen, L. B., Bro, L. L., Bøllingtoft, A., Eriksen, T. L. M., Holten, A.-L., … Würtz,
A. (2019). Conceptualizing and Measuring Transformational and Transactional
Leadership. Administration & Society, 51(1), 3–33.
https://doi.org/10.1177/0095399716667157
Jensen, U. T., & Bro, L. L. (2018). How Transformational Leadership Supports Intrinsic
Motivation and Public Service Motivation: The Mediating Role of Basic Need
Satisfaction. The American Review of Public Administration, 48(6), 535–549.
https://doi.org/10.1177/0275074017699470
Judge, T. A., & Bono, J. E. (2000). Five-factor model of personality and transformational
leadership. Journal of Applied Psychology, 85(5), 751–765.
https://doi.org/10.1037//0021-9010.85.5.751
Judge, T. A., & Piccolo, R. F. (2004). Transformational and Transactional Leadership: A Meta-
Analytic Test of Their Relative Validity. Journal of Applied Psychology, 89(5), 755–
768. https://doi.org/10.1037/0021-9010.89.5.755
Kirkpatrick, S. A., & Locke, E. A. (1996). Direct and indirect effects of three core charismatic
leadership components on performance and attitudes. Journal of Applied Psychology,
81(1), 36–51. https://doi.org/10.1037/0021-9010.81.1.36
Kopperud, K. H., Martinsen, Ø., & Humborstad, S. I. W. (2014). Engaging Leaders in the Eyes
of the Beholder: On the Relationship Between Transformational Leadership, Work
XI
Engagement, Service Climate, and Self–Other Agreement. Journal of Leadership &
Organizational Studies, 21(1), 29–42. https://doi.org/10.1177/1548051813475666
Kovjanic, S., Schuh, S. C., & Jonas, K. (2013). Transformational leadership and performance:
An experimental investigation of the mediating effects of basic needs satisfaction and
work engagement. Journal of Occupational and Organizational Psychology, n/a-n/a.
https://doi.org/10.1111/joop.12022
Kovjanic, S., Schuh, S. C., Jonas, K., Quaquebeke, N. V., & van Dick, R. (2012). How do
transformational leaders foster positive employee outcomes? A self-determination-
based analysis of employees’ needs as mediating links: TFL AND BASIC NEED
SATISFACTION. Journal of Organizational Behavior, 33(8), 1031–1052.
https://doi.org/10.1002/job.1771
Kraft, P. S., & Bausch, A. (2015). How do Transformational Leaders Promote Exploratory and
Exploitative Innovation? A Meta-Analysis. Academy of Management Proceedings,
2015(1), 12777. https://doi.org/10.5465/ambpp.2015.12777abstract
Lanaj, K., Johnson, R. E., & Lee, S. M. (2016). Benefits of transformational behaviors for
leaders: A daily investigation of leader behaviors and need fulfillment. Journal of
Applied Psychology, 101(2), 237–251. https://doi.org/10.1037/apl0000052
Leroy, F. (2013). De samenwerking tussen private en publieke arbeidsbemiddeling. Uitzend
en VDAB: a never ending story. OVER.WERK.
Peeters, A., Van Pelt, A., Valsamis, D., & Reymen, D. (2009). Uitzendarbeid: opstap naar
duurzaam werk, ook voor kansengroepen? OVER.WERK.
Piccolo, R. F., Bono, J. E., Heinitz, K., Rowold, J., Duehr, E., & Judge, T. A. (2012). The relative
impact of complementary leader behaviors: Which matter most? The Leadership
Quarterly, 23(3), 567–581. https://doi.org/10.1016/j.leaqua.2011.12.008
XII
Reis, H. T., Sheldon, K. M., Gable, S. L., Roscoe, J., & Ryan, R. M. (2000). Daily Well-Being: The
Role of Autonomy, Competence, and Relatedness. Personality and Social Psychology
Bulletin, 26(4), 419–435. https://doi.org/10.1177/0146167200266002
Rowold, J. (2005). Multifactor Leadership Questionnaire. Psychometric properties of the
German translation. Mind Garden.
Saint-Michel, S. E. (2018). Leader gender stereotypes and transformational leadership: Does
leader sex make the difference? M@n@gement, 21(3), 944–966.
Salanova, M., & Schaufeli, W. B. (2008). A cross-national study of work engagement as a
mediator between job resources and proactive behaviour. The International Journal
of Human Resource Management, 19(1), 116–131.
https://doi.org/10.1080/09585190701763982
Schaufeli, W. B. (2018). Work engagement in Europe. Organizational Dynamics, 47(2), 99–
106. https://doi.org/10.1016/j.orgdyn.2018.01.003
Schaufeli, W. B., Bakker, A. B., & Salanova, M. (2006). The Measurement of Work Engagement
With a Short Questionnaire: A Cross-National Study. Educational and Psychological
Measurement, 66(4), 701–716. https://doi.org/10.1177/0013164405282471
Shamir, B., House, R. J., & Arthur, M. B. (1993). The Motivational Effects of Charismatic
Leadership: A Self-Concept Based Theory. Organization Science, 4(4), 577–594.
https://doi.org/10.1287/orsc.4.4.577
Steunpunt Werk. (2019). Kwartaalbericht Vlaamse arbeidsmarkt April 2019. Geraadpleegd
van https://www.steunpuntwerk.be/system/files/werk.focus_2019_03.pdf
Steunpunt Werk. (z.d.). Aantal werknemers naar sectoren en paritaire comités [Excel
bestand]. Geraadpleegd van
https://www.steunpuntwerk.be/cijfers?field_collectie_tid=14&field_indicator_tid=A
ll&items_per_page=50
XIII
Stichting Innovatie & Arbeid. (z.d.). Gegevens Werkbaar Werk: werknemers. Geraadpleegd
van http://www.werkbaarwerk.be/werkbaarwerk/cijfers-werknemers
Tims, M., Bakker, A. B., & Xanthopoulou, D. (2011). Do transformational leaders enhance
their followers’ daily work engagement? The Leadership Quarterly, 22(1), 121–131.
https://doi.org/10.1016/j.leaqua.2010.12.011
Trépanier, S.-G., Fernet, C., & Austin, S. (2012). Social and motivational antecedents of
perceptions of transformational leadership: A self-determination theory perspective.
Canadian Journal of Behavioural Science / Revue Canadienne Des Sciences Du
Comportement, 44(4), 272–277. https://doi.org/10.1037/a0028699
Valsamis, D., & Van den Broeck, K. (2010). De perceptie van jongeren op de arbeidsmarkt en
de rol van uitzendarbeid. OVER.WERK.
Van den Broeck, A., De Witte, H., Vansteenkiste, M., Lens, W., & Andriessen, M. (2009). De
zelf-determinatie theorie: Kwalitatief goed motiveren op de werkvloer. Gedrag en
Organisatie, 22(4), 316–335.
Van den Broeck, A., Vansteenkiste, M., Witte, H., Soenens, B., & Lens, W. (2010). Capturing
autonomy, competence, and relatedness at work: Construction and initial validation
of the Work-related Basic Need Satisfaction scale. Journal of Occupational and
Organizational Psychology, 83(4), 981–1002.
https://doi.org/10.1348/096317909X481382
van Knippenberg, D., & Sitkin, S. B. (2013). A Critical Assessment of Charismatic—
Transformational Leadership Research: Back to the Drawing Board? The Academy of
Management Annals, 7(1), 1–60. https://doi.org/10.1080/19416520.2013.759433
Walumbwa, F. O., Avolio, B. J., & Zhu, W. (2008). HOW TRANSFORMATIONAL LEADERSHIP
WEAVES ITS INFLUENCE ON INDIVIDUAL JOB PERFORMANCE: THE ROLE OF
XIV
IDENTIFICATION AND EFFICACY BELIEFS. Personnel Psychology, 61(4), 793–825.
https://doi.org/10.1111/j.1744-6570.2008.00131.x
Zhu, W., Newman, A., Miao, Q., & Hooke, A. (2013). Revisiting the mediating role of trust in
transformational leadership effects: Do different types of trust make a difference?
The Leadership Quarterly, 24(1), 94–105.
https://doi.org/10.1016/j.leaqua.2012.08.004
XV
Appendix
Appendix 1. Items en factorladingen
XVI