training: Jeugdliteratuur en drama - Webshop Edu'Actief · > Interactief voorlezen, hoe doe je dat?...

17
training: Jeugdliteratuur en drama

Transcript of training: Jeugdliteratuur en drama - Webshop Edu'Actief · > Interactief voorlezen, hoe doe je dat?...

training:

Jeugdliteratuur en drama

> Over deze training 3 > Taalontwikkeling en kinderliteratuur 6 > Interactief voorlezen, hoe doe je dat? 11 > De belevingswereld van kinderen 15 > Drama en muzieklessen 22 > Maak een interactieve voorstelling 24 > Theoriebron 1: Taalontwikkeling en jeugdliteratuur 27 > Theoriebron 2: Interactief lezen 32 > Theoriebron 3: De belevingswereld van kinderen 34 > Theoriebron 4: Muzisch-creatieve middelen 36 > Theoriebron 5: Hoe maak je een draaiboek/scenario? 40 > Beoordeling 45 

>Inhoud

Colofon Uitgeverij Edu’Actief b.v. Meppel Postbus 1056 7940 KB Meppel Tel.: 0522-235235 Fax: 0522-235222 E-mail: [email protected] Internet: www.edu-actief.nl

Auteurs Lidy Sibon en ROC Mondriaan Titel Jeugdliteratuur en drama Vormgeving Binnenwerk: DBD design/Ruurd de Boer, omslag: Tekst in Beeld/Hubi de Gast

ISBN 978 90 3720 805 4 Copyright © 2012 Uitgeverij Edu’Actief b.v.

Eerste druk/eerste oplage

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, microfilm, fotokopie of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb. 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (Postbus 3060, 2130 KB) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.

© Uitgeverij Edu’Actief b.v. 3

In deze training leer je wat jeugdliteratuur is en welke boeken bij de verschillende leeftijden passen. Na deze training weet je wat interactief voorlezen is en hoe je kinderen bij het voorlezen kunt betrekken. Je past jouw kennis van verschillende muzisch-creatieve middelen toe en je voert een opdracht uit op je stageschool. Je kiest dan steeds een boek uit en over dat boek maak je een creatieve les. Als demonstratie voer je met de leerlingen van jouw stageschool een voorstelling op of voer je met medestudenten een voorstelling voor een uitgenodigde basisschool op. Naar aanleiding van een verhaal of boek bedenk je en schrijf je eerst samen met medestudenten een scenario en een draaiboek.

Je toekomstige collega:

>Over deze training

Doelstellingen• Je weet wat interactief lezen is en kunt deze vaardigheid zelf uitvoeren. • Je kent meerdere muzisch-creatieve middelen en kunt deze inzetten bij de voorbereiding en uitvoeren

van dramalessen. • Je kunt naar aanleiding van een kinderboek een passende dramales bedenken. • Je kunt muzisch-creatieve middelen inzetten die aansluiten bij de belevingswereld van kinderen. • Je kunt in samenwerking met medestudenten een draaiboek/scenario schrijven naar aanleiding van een

verhaal of prentenboek. • Samen met medestudenten kun je een draaiboek/scenario in de praktijk toepassen.

Naam: Mieke Houtman

Leeftijd: 30 jaar

Werkzaam als: Onderwijsassistent op een school voor slechthorende en dove kinderen

Medewerkers: 40 (18 fulltimers en 22 parttimers)

Soort werkzaamheden:

Ik begeleid groepjes kinderen uit de onder- en middenbouw tijdens gym- en creatieve lessen. Ook geef ik leesinstructie tijdens het (picto)lezen.

Belangrijkste tool in haar werk:

Ik probeer goed naar het gedrag van kinderen te kijken en te luisteren om te begrijpen wat ze mij duidelijk willen maken en wat er in die koppies omgaat.

Uitdaging in haar werk:

Het is fantastisch om te zien dat kinderen het naar hun zin hebben op school en te ontdekken dat ze meer kunnen dan ze dachten.

Grootste moeilijkheid:

Deze kinderen begrijpen taal niet altijd goed. Je moet steeds creatief zijn en taal ook kunnen aanbieden door middel van tekeningen, liedjes, gebaren en mimiek.

Wat er moet veranderen:

De leerkrachten op mijn school lezen nog te weinig interactief voor. Hierdoor zijn de kinderen minder betrokken bij het lezen en worden ze te weinig uitgedaagd op het gebied van hun taalontwikkeling.

Grootste blunder: Toen ik met mijn klas op het schoolpodium wilde gaan optreden, bleek dat een andere groep diezelfde middag een musical ging opvoeren. We moesten toen heel snel een andere ruimte zoeken.

Waaraan je wilt werken:

Voortaan zorg ik dat ik vantevoren een goede planning en draaiboek heb gemaakt.

Jeugdliteratuur en drama 4

Beoordeling Je oefent tijdens de training veel. In welke mate je vooruit bent gegaan en hoe je meer inzicht hebt verworven in de theorie en praktijk, wordt als volgt beoordeeld: 1 jouw actieve deelname tijdens de lessen 2 een persoonlijk verslag met daarin:

– het trainingslogboek – een reflectie van de training volgens de STARR-methode.

3 een scenario/draaiboek dat gemaakt is naar aanleiding van een verhaal/kinderboek 4 indien mogelijk voer je het scenario/draaiboek uit met vijf leerlingen van je stageschool

of met medestudenten voor een uitgenodigde basisschool (de keuze wordt in overleg met de begeleidend docent gemaakt en is afhankelijk van de mogelijkheden die er zijn).

Persoonlijk verslag Het persoonlijk verslag inleveren voor: ____________________________________________________________________________

In het persoonlijk verslag houd je bij wat je hebt gedaan en wat je hebt geleerd. Het persoonlijk verslag bestaat uit een trainingslogboek en een reflectie volgens de STARR-methode. • Het trainingslogboek bestaat uit een schrift of een snelhechter waarin je notities

bewaart. Voor elke opdracht of oefening noteer je de antwoorden op de vragen. Na elke oefening leg je ook de reflecties vast op papier. Het trainingslogboek werk je netjes uit.

• De reflectie volgens de STARR-methode doe je aan het eind van de training. Je kiest, met behulp van je trainingslogboek, een aantal voor jou belangrijke opdrachten en oefeningen uit. Deze opdrachten of oefeningen verwerk je in een STARR. Hieronder staat de opzet van een STARR.

Situatie en Taak • Omschrijf de situatie en geef daarbij aan welke taak/rol jij had. Actie en Resultaat • Omschrijf welke acties/handelingen je op dat moment hebt ondernomen en wat

hiervan het resultaat was. Reflectie • Beschrijf hoe jij je op dat moment in de situatie voelde. • Beschrijf waarom je op deze manier hebt gehandeld. • Beschrijf hoe je het de volgende keer anders zou aanpakken.

Demonstratie: Het maken en uitvoeren van een draaiboek/scenario Deze demonstratie doe je op: _________________________________________________________________________________________

1. casus Het geven van een voorstelling op jouw stageschool of voor een basisschool die uitgenodigd is.

2. bijzonderheden

Samen met vier medestudenten schrijven jullie een scenario en een draaiboek voor een interactieve voorstelling van ongeveer 15 tot 20 minuten. Dit scenario en draaiboek gebruiken jullie voor deze demonstratie. Houd bij het schrijven rekening met de manier waarop de uitvoering plaatsvindt. Jullie verdelen de rollen. Een van jullie kan eventueel aangewezen worden als regisseur. In deze voorstelling spelen jullie (een deel van) een kinderboek of verhaal na. Tijdens de voorstelling wordt rekening gehouden met de

Werkmodel: Logboek op www.factor-e.nl

Werkmodel: Studieplanning op www.factor-e.nl

© Uitgeverij Edu’Actief b.v. 5

belevingswereld van kinderen door ze actief te betrekken in het verhaal. Tijdens de voorstelling kunnen eventueel de lessen gebruikt worden die tijdens de training gemaakt zijn.

3. voorbereiding (staat als het goed is ook in jullie draaiboek)

Kies in overleg met de begeleidend docent voor de manier van uitvoeren (met vijf leerlingen van je stageschool of met medestudenten voor een uitgenodigde basisschool). De keuze heeft invloed op je scenario en draaiboek. De keuze is afhankelijk van de mogelijkheden die er zijn. • Kies een leeftijdsgroep (onderbouw 4 tot 6 jaar, middenbouw 6 tot 9 jaar of

bovenbouw 10 tot 13 jaar). • Kies een boek met een eenvoudige verhaallijn dat bij deze leeftijdsgroep past. • Je kunt ook een boek kiezen dat populair is in jouw stageklas. In oefening 1 spreek

je leerlingen over hun favoriete boek, daar kun je er ook een van kiezen. • Kies een stageschool waar de voorstelling gaat plaatsvinden of kies een school om

uit te nodigen en spreek met de stageschool een datum, tijdstip en locatie af. • Spreek ook af op welke data jullie repeteren. • Ga na of er rekwisieten op school aanwezig zijn die jullie mogen gebruiken. • Houd het decor eenvoudig, gebruik wat er aan losse spullen op school aanwezig is

of neem zelf spullen mee van huis. Als er een school wordt uitgenodigd om naar de voorstelling te komen kijken, is het waarschijnlijk wel mogelijk om een wat uitgebreider decor te maken.

• Bespreek eventueel met school of geluidsapparatuur gebruikt wordt en klaargezet moet worden.

• Maak eventueel uitnodigingen/aankondigingsposters voor de kinderen. • Begin, als het scenario en draaiboek klaar zijn, meteen met oefenen voor de

voorstelling. Naast het oefenen op de (stage)school, kan jouw groepje natuurlijk ook bij elkaar thuis oefenen.

• Bedenk manieren/vragen waarop/waarmee jullie de kinderen tijdens jullie interactieve voorstelling kunnen betrekken.

• Je kunt een toneelstukje uitvoeren, maar poppenkast, een musical met liedjes, dans of rap kan natuurlijk ook.

• Ga na of het nodig is om jullie gezichten te schminken. • Maak eventueel spiekbladen met tekst voor op het podium.

4. uitvoering

Let tijdens de voorstelling op: • Denk aan jullie stemgebruik en taalgebruik (de taal moet begrijpelijk zijn voor de

kinderen). • Is er een goede interactie met de kinderen? • Zijn jullie net zo enthousiast als de kinderen? (dan is de voorstelling bij voorbaat een

succes) • Help de ander als je merkt dat de ander zijn tekst even vergeten is. • Houd de tijd en jullie speeltempo in de gaten, zorg dus dat je niet te ver uitloopt. • Het zou erg leuk zijn als de voorstelling opgenomen kan worden zodat

medestudenten en de docent het resultaat ook kunnen zien. 5. beoordeling

De punten waarop je wordt beoordeeld tijdens je demonstratie kun je achter in dit boek vinden in het hoofdstuk ‘Beoordeling’.

Taal

Jeugdliteratuur en drama 6

Taalontwikkeling en kinderliteratuur hebben veel met elkaar te maken. Kinderboeken stimuleren de taalontwikkeling en zonder taalontwikkeling leer je geen kinderboek begrijpen. In dit hoofdstuk krijg je nogmaals een korte uitleg over hoe de taalontwikkeling bij de meeste kinderen verloopt en ga je in gesprek met kinderen van verschillende leeftijden en taalontwikkelingsniveaus op de basisschool. Verder wordt in het hoofdstuk uitgelegd welke kinderboeken er zijn en bij welke leeftijden kinderboeken passen.

>Taalontwikkeling en kinderliteratuur

Doelstellingen• Je leert hoe in grote lijnen een normale taalontwikkeling verloopt. • Je begrijpt waarom niet ieder boek voor elke leerling of elk kind geschikt is. • Je kunt voor elke leeftijd een passend kinderboek uitzoeken. • Je kunt in een boekbespreking medestudenten enthousiast maken voor een zelfgekozen kinderboek

Werkmodel: Woordenlijst op www.factor-e.nl

Taal Taal Taal Taal

• Neem deze training door en onderstreep de woorden die je niet kent. • Neem deze woorden over in je woordenlijst en zet de betekenis erbij. • Nieuwe onbekende woorden die je tegenkomt tijdens deze training voeg je toe aan

de woordenlijst. • Na afloop van de training neem je dit overzicht op in je taalportfolio.

© Uitgeverij Edu’Actief b.v. 7

In deze oefening houd je een kort gesprekje met kinderen uit verschillende groepen van jouw stageschool. Deze kinderen hebben ook een verschillend taalontwikkelingsniveau. Het onderwerp van het gesprekje is ‘jouw leukste boek’. De kinderen mogen een boek naar keuze meenemen. Met een andere student bespreek je je bevindingen. Voorbereiding • Vraag op je stageschool of je een kort gesprekje met twee onderbouwkinderen, twee

middenbouwkinderen en twee bovenbouwkinderen mag voeren. • Vraag daarbij of je per bouw een kind met sterke taalvaardigheden en een kind met

zwakke taalvaardigheden mag spreken. • Vraag van tevoren aan de leerkracht of de kinderen zelf of zij een boekje willen

meenemen dat ze erg leuk vinden. • Plan de gesprekken op één of twee dagen. Maak een lijstje van de volgorde van de

gesprekken en geef er ook een aan de leerkracht. Als ouders toestemming geven, kan het gesprek eventueel opgenomen worden.

• Kies uit de volgende taalontwikkelingskenmerken drie kenmerken waar je op wilt gaan letten. Bijvoorbeeld: uitspraak (weps in plaats van wesp, klanken niet goed uitspreken of verwisselen zoals portemennee in plaats van portomonnee), woordenschat, gebruik van enkelvoudige of meervoudige zinnen, verkeerd uitspreken van werkwoorden (hij liepte in plaats van hij liep), zinslengte, of de zinnen goed opgebouwd zijn of moeilijk te volgen en chaotisch.

Uitvoering • Zoek een rustige ruimte met twee zitplekjes waar je met het kind kunt gaan zitten. • Vertel het kind dat je dit korte gesprekje (5 tot 10 minuten) voert omdat je wilt weten

waarom het kind het meegebrachte boek zo leuk vindt. • Leg uit dat je tijdens het gesprekje ook dingen opschrijft omdat je het niet allemaal

kunt onthouden of omdat je er op je eigen school over wilt vertellen. • Geef na 5 of 10 minuten aan dat je begrijpt waarom het kind het boek zo leuk vindt

en dat je gaat stoppen met het gesprekje. • Breng het kind eventueel terug naar de klas en haal daarna de volgende leerling op. Controle • Is het gelukt om bij ieder kind drie dingen op te schrijven die opvallen? Reflectie • Bespreek deze opdracht met een medestudent. Noteer voor jezelf:

– Welke verschillen hoorde je tussen de kinderen uit dezelfde bouw? – Was het duidelijk welk kind een gemiddelde of tragere taalontwikkeling heeft,

waaraan merkte je dat? Geef voorbeelden hiervan. – Noem drie verschillen die je vond tussen de leeftijdsgroepen onderling.

• Bespreek met elkaar of de drie gevonden verschillen tussen leeftijdsgroepen van jullie stagescholen voor jullie beiden hetzelfde zijn.

Beschrijf het proces en jouw ervaringen in je trainingslogboek. Hoe ervoer je het om deze gesprekjes te houden? Begrepen de kinderen jouw vragen? Zou je bij een volgend gesprekje andere vragen stellen?

1. Oefening: Gesprekje met kinderen

Theoriebron 1: Taalontwikkeling en jeugdliteratuur

Jeugdliteratuur en drama 8

Voorbereiding • Kies een kinderlees- of prentenboek uit dat je aanspreekt. • Lees het door jou gekozen boek. Uitvoering • Maak een presentatie van de inhoud van het boek. • Noem in deze presentatie:

– auteur – illustrator – uitgeverij – leeftijdscategorie boek – hoeveel boeken de auteur heeft geschreven – hoofdpersonen in het boek – waar het boek over gaat (waar, wat, hoe loopt het af?) – waarom jij het een leuk boek vond – welke argumenten je gebruikt om je medestudenten te overtuigen.

• Zet de PowerPoint-presentatie op een USB-stick en neem deze, samen met het boek, mee naar school.

• Kies drie medestudenten voor wie je de presentatie wilt houden. • Houd de presentatie (niet langer dan 10 minuten) voor je groepje. • Na de nabespreking presenteert de volgende medestudent zijn/haar boekkeuze. Controle • Bij de nabespreking worden de volgende vragen besproken:

– Zou ik dit boek ook willen gaan lezen? – Waarom ben ik overtuigd? – Was de uitleg duidelijk? – Hoe was het stem- en woordgebruik? – Zat er structuur in het verhaal?

Reflectie • Is het gelukt om jouw medestudenten net zo enthousiast te maken als jijzelf? • Hoe komt dit, wat deed je om de ander zo enthousiast te krijgen? Beschrijf het proces en jouw ervaringen in je trainingslogboek. Hoe zou je kinderen enthousiast kunnen maken voor jouw boek? Wat zou je doen, zeggen, vragen aan de kinderen?

Voorbereiding • Zoek een bibliotheek in de buurt van je huis of school. Of vraag bij de bibliotheek of

jouw hele klas mag komen voor een rondleiding en nadere uitleg over kinderboeken en de kinderboekenafdeling.

Uitvoering • Neem het overzichtje mee dat in theoriebron 1 vermeld staat. • Kies samen uit: een prentenboek, een voorleesboek, een leesboek, een informatief

boek en een kijk- en zoekboek. • Beschrijf samen de verschillen tussen de boeken in het onderstaande schema.

2. Oefening: Een zelfgekozen boek

3. Oefening: Op bezoek in de bibliotheek

© Uitgeverij Edu’Actief b.v. 9

Controle • Is het gelukt om het hele schema in te vullen? • Miste je een aantal onderdelen in het schema? • Wat miste je? Reflectie • Kun je met behulp van deze oefening nu makkelijker kinderboeken zoeken voor de

juiste leeftijdsgroep of heb je meer informatie nodig? Beschrijf het proces en jouw ervaringen in je trainingslogboek

Voorbereiding • Zoek op internet afbeeldingen van vier kijk- en zoekboeken, van vier prentenboeken,

van vier voorleesboeken, van vier leesboeken en van vier informatieve boeken. • Je kunt ook onderling afspreken dat ieder een categorie thuis opzoekt, uitprint en

meeneemt.

Verschil Prentenboek Voorleesboek Leesboek Informatief boek

Kijk- en zoekboek

Titel boek

Grootte boek

Hoeveel tekst

Hoeveel tekeningen

Grootte tekeningen

Grootte letters

Aantal pagina’s

Lengte zinnen

Moeilijke woorden

Leeftijdsgroep

Bruikbaar voor jou?

4. Oefening: Boekenkwartet

Jeugdliteratuur en drama 10

Uitvoering • Knip alle afbeeldingen uit en plak elke afbeelding op een kaartje, maar zorg dat er

schrijfruimte onderaan overblijft. • In totaal zijn er dus zestien kaartjes met vier categorieën. • Schrijf onder iedere afbeelding de drie andere boektitels die erbij horen en daaronder

de categorie. Bijvoorbeeld bij het kaartje met de afbeelding van een prentenboek zet je onderaan de drie andere prentenboektitels en daaronder het woord ‘Prentenboeken’.

• Speel samen het kwartetspel. • Als je een kwartet hebt, moet je uitleggen welk boek bij welke leeftijdscategorie hoort

en of je dit boek wel/niet zou willen gebruiken in je stageklas. Controle • Is het gelukt om in totaal zestien afbeeldingen te vinden die bij de vier categorieën

passen? • Kun je aan een afbeelding van een boek zien bij welke leeftijdscategorie het past?

Waar let jij op? Reflectie • Denk je dat dit spel door de kinderen op jouw stageschool gespeeld kan worden? In

welke groepen zou je het uit willen proberen? Beschrijf het proces en jouw ervaringen in je trainingslogboek. Welke leeftijdscategorie heeft jouw voorkeur? Met welke leeftijdsgroep zou je het liefst gaan werken na jouw afstuderen?

© Uitgeverij Edu’Actief b.v. 27

Spraak-taalontwikkeling Van ‘dada’, ‘die daar’, ‘poes isse lief’ naar ‘mag ik een boterham met pindakaas?’ De mens heeft door de eeuwen heen het taalvermogen ontwikkeld. Via taal kunnen mensen met elkaar praten en elkaar begrijpen. Het is een middel om gedachten aan elkaar duidelijk te maken. Je kunt door middel van mondelinge en schriftelijke taal aan elkaar laten weten wat je voelt, wat je wilt, wat je ziet enzovoort. Taalontwikkeling is een ingewikkeld proces, maar bijna ieder kind leert vanaf zijn geboorte in een taal praten. Om te leren praten, is het van belang dat het gehoor en de spraakorganen goed werken. Ook moet een kind zich veilig voelen en voldoende intelligent zijn om te begrijpen wat mensen om hem heen bedoelen als zij iets vertellen. Hoe meer een kind taal aangeboden krijgt, hoe beter het kind woorden leert kennen, uitspreken, begrijpen en gebruiken. Doordat het kind zelf taal gaat gebruiken, leert het uiteindelijk zijn gevoelens onder woorden te brengen. Hierdoor wordt een kind zelfstandiger en onafhankelijk van anderen.

Belangrijke fasen in de taalontwikkeling Brabbelfase (meestal vanaf 4 maanden oud) Alle baby’s maken vanaf de geboorte geluidjes. Vanaf 4 maanden gaan baby’s kraaien, spuugbelletjes blazen en klanken maken. Het kind doet steeds zijn eigen klanken na. Imitatiefase (meestal vanaf 8 maanden oud) Vanaf 8 maanden gaat een baby meer tegen de mensen om hem heen brabbelen. Het spreekt in eigen klanken en eigen ‘woordjes’. Hoe meer hierop gereageerd wordt, hoe beter. Vanaf ongeveer 11 maanden begint een baby korte zinnetjes te begrijpen zoals: ’Waar is de poes?’ Het kind leert steeds meer betekenissen van woorden kennen (bijvoorbeeld stoel, zwaaien enzovoort).

>Theoriebron 1: Taalontwikkeling en jeugdliteratuur

Jeugdliteratuur en drama 28

Eenwoordfase (vanaf ongeveer 2 jaar) Een kind begrijpt al veel woorden maar kan ze nog niet zeggen. Een woord kan voor deze kinderen nog meerdere betekenissen hebben (bijvoorbeeld: papa kan papa betekenen maar ook een andere man). Het kind begint ook woorden samen te voegen en vragen te stellen zoals: ’Issedat? ’In deze periode kennen/begrijpen kinderen ongeveer 300 woorden. Meerwoordfase (vanaf ongeveer 2,5 jaar) Vanaf nu leert een kind in een rap tempo meer woorden begrijpen en praten en neemt zijn woordenschat sterk toe. De zinnen worden tweewoordszinnen en goed verstaanbaar. Het kind wordt zich bewust van zijn eigen ‘ik’ en gaat in plaats van zijn naam te noemen, steeds meer het woordje ‘ik’ gebruiken (bijvoorbeeld in plaats van ‘Max doen’, ‘Ikke doen!’). Het kind kent ongeveer 400 à 500 woorden. Uitbouwfase (vanaf ongeveer 4 jaar) Kinderen die als ze 4 jaar zijn naar groep 1 gaan, kunnen korte, eenvoudige opdrachten begrijpen en uitvoeren. Ook kunnen zij op korte vragen antwoord geven. Deze kinderen kunnen in korte zinnen vertellen en duidelijk maken wat zij willen. Uitloopperiode (tot ongeveer 8 jaar) Kinderen gaan abstractere woorden gebruiken om bijvoorbeeld tijdsbegrippen, overeenkomsten en verschillen te benoemen. Dit is nodig voor het leren rekenen, schrijven, lezen en taal op school. Vanaf 8 jaar gaan kinderen langere zinnen spreken met woorden als omdat en want. Ook gaan zij meer verbanden leggen tussen oorzaak en gevolg, tussen nu en later. Hierdoor wordt het denken ook steeds meer gestimuleerd. Vakken als geschiedenis en begrijpend lezen worden daarom pas vanaf 8 jaar gegeven op school. Ook begrijpen kinderen nu abstractere taal steeds beter zoals dubbele betekenissen van woorden en spreekwoorden en gezegdes. In groep 7 en 8 kunnen kinderen zich langer concentreren en steeds meer mondelinge en schriftelijke taal lezen, onthouden en erover navertellen. Ook kunnen zij teksten samenvatten en bijvoorbeeld in één zin vertellen wat het belangrijkste van een stuk tekst is.

Jeugdliteratuur Waarom zijn kinderboeken belangrijk? Als er veel met een kind gepraat wordt, wordt de woordenschat groter. Het kind kan taal dan beter begrijpen en spreken. Dit heeft ook weer een positief effect op denkontwikkeling en het leren op school, de creativiteit en de sociaal-emotionele ontwikkeling. Als een kind van jongs af aan ook voorgelezen wordt, zal het op latere leeftijd een grotere woordenschat hebben en meer gemotiveerd zijn om te (leren) lezen. Deze kinderen zijn ook vaak taalvaardiger, begrijpen teksten beter en hebben meer succes op school dan kinderen die niet of heel weinig zijn voorgelezen. De kansen die jonge kinderen krijgen, bepalen in belangrijke mate hun verdere sociale en cognitieve ontwikkeling. Ook aan het eind van de basisschool en in het voortgezet onderwijs is het stimuleren van leesmotivatie en kennismaking met jeugdliteratuur belangrijk. Technisch en begrijpend lezen, maar ook aandacht voor belevend lezen en jeugdliteratuur blijven belangrijk. Welk boek past bij welke leeftijd/welk ontwikkelingsniveau? Bij het kiezen van een boek dat voor een kind begrijpelijk en leuk is, is het belangrijk om te weten welk soort boek past bij het leeftijds-, lees- en ontwikkelingsniveau van een kind. In kinderboekenwinkels en bibliotheken zijn vaak indelingen gemaakt zodat je snel het juiste boek kunt vinden. In het schema hierna kun je zien hoe boeken bij bibliotheken en scholen per leeftijdsgroep of leesniveau ingedeeld zijn. Ook staan in het schema enkele boektitels.

© Uitgeverij Edu’Actief b.v. 29

Bij bibliotheken staan op alle boeken etiketten met een letter en de eerste vier letters van de achternaam van de auteur. Deze letter geeft het lees- en ontwikkelingsniveau van dat boek weer. De letter E staat op prentenboeken voor kinderen tot ongeveer 6 jaar. Leesboeken voor kinderen tussen de 6 en 9 jaar hebben een A op het etiket staan. Leesboeken voor kinderen vanaf 9 jaar hebben een B op het etiket staan. Ieder kind leest echter op een eigen leesniveau. Zo kunnen er bijvoorbeeld heel goede lezers van 7 jaar zijn die al een B-boek kunnen lezen. Of een langzame lezer van 10 jaar die liever een A-boek leest. Scholen hebben sinds kort een nieuw AVI-systeem, bestaande uit 12 leesniveaus, om de moeilijkheidsgraad van kinderleesboeken in te delen. Het beginniveau is ‘Start’. Dit is meestal het niveau van kinderen die net in groep 3 zitten. M3 is dan het volgende niveau en betekent dat het niveau ongeveer gelijk is aan dat van een kind dat halverwege (rond januari) groep 3 zit. E3 betekent dat het leesniveau van een kind dat eind (juli) groep 3 zit. Voor kinderen met dyslexie of leesproblemen zijn er speciale boekjes zodat kinderen met een leesachterstand toch spannende boekjes kunnen lezen. De letters in deze leesboekjes zijn groter, duidelijker en de woorden en zinnen zijn korter en eenvoudiger. Bijvoorbeeld de Zoeklicht-serie van Zwijsen. Voor de snelle lezer zijn er bijvoorbeeld Bolleboosboekje van uitgeverij Zwijsen. Deze boekjes bieden meer leesuitdaging voor kinderen die vlot kunnen lezen. Soorten kinderboeken en het leren kennen van taal en letters (stadia in geletterdheid) Kijk- en zoekboeken De meeste kijk- en zoekboeken zijn getekend en geschreven voor kinderen tot 4 jaar. In deze boeken staan heel veel tekeningen en zeer weinig tekst. Deze boeken zijn gemaakt om de woordenschat te vergroten en te leren praten over wat je ziet. Onder de tekeningen staat vaak iets over de afbeelding of een korte uitleg. Dit is het stadium van ontluikende geletterdheid. Kinderen leren via spreken en luisteren communiceren en zo maken zij kennis met de geschreven taal in de vorm van letters en woorden in boeken en voorleesverhalen. Prentenboeken Ontluikende geletterdheid wordt gehanteerd voor de ontwikkeling van 0 tot 4 jaar. Er wordt van beginnende geletterdheid gesproken in de periode van 4 tot 6 jaar. Dit is vanaf groep 1 tot het moment dat kinderen beginnen te leren lezen in groep 3. In kleuterklassen komen kinderen spelenderwijs in contact met boeken, teksten, verhalen, woorden, letters enzovoort. Op deze wijze raken kinderen vertrouwd met de schriftelijke taal en leren dat mondelinge taal in schriftelijke taal omgezet kan worden. Deze boeken hebben in vergelijking tot de kijk- en zoekboeken meer tekst. Vaak zie je dat aan de ene kant tekst staat en aan de andere kant een tekening. Of op ieder blad staat een tekening en daaronder 1 tot 5 regels tekst. Ook in hogere groepen kan nog goed gewerkt worden met prentenboeken. Bij thema’s als rouwverwerking of het verwerken van een verlies zijn prentenboeken heel goed bruikbaar, ook bij kinderen van 10 jaar en ouder. Voorleesboeken Per leeftijd verschilt de taal en opbouw van het verhaal. Bij jongere kinderen worden vaak korte verhaaltjes van ongeveer 5 minuten voorgelezen (bijvoorbeeld Jip en Janneke). Bij oudere kinderen, vanaf 6/7 jaar, worden de verhalen langer en wordt er meerdere keren gedaan over een verhaal of wordt een heel boek voorgelezen over een langere tijd (bijvoorbeeld Pluk van de Petteflet, Dolfje Weerwolfje). In voorleesboeken staan minder plaatjes en de letters zijn vaak kleiner omdat kinderen vaak niet in het boek meekijken, maar alleen luisteren.

Jeugdliteratuur en drama 30

Leesboeken In de tweede helft van groep 3 begint voor de meeste kinderen het stadium van gevorderde geletterdheid. Kinderen kunnen nu alle letters en eenvoudige woorden lezen en schrijven. Daardoor kunnen kinderen zelf eenvoudige boeken zelfstandig lezen. Naast het zelfstandig lezen, blijft voorlezen ook belangrijk. Kinderen vinden het vaak heerlijk om nog steeds voorgelezen te worden. De zinnen en woorden uit de voorleesboeken worden steeds langer en de verhaallijn wordt ingewikkelder. Informatieve boeken Oudere kinderen gaan ook informatieve boeken lezen. Deze boeken zijn in meer zakelijke woorden geschreven, meestal zonder verhaal. Het is gebaseerd op feiten, dit wordt ook wel non-fictie genoemd. In een informatief boek wordt informatie gegeven die over bepaalde onderwerpen uit de wereld rondom het kind gaan. In de bibliotheek is de reeks ‘Informatie Junior’ een goed voorbeeld. Onderwerpen zijn bijvoorbeeld: vleermuizen, kristallen, de Tweede Wereldoorlog, de dokter enzovoort. Deze boeken geven uitleg over een onderwerp en hebben veel tekeningen en foto’s die de tekst ondersteunen.

© Uitgeverij Edu’Actief b.v. 31

Bij bibliotheken zijn ook speciale boeken te leen voor kinderen die moeite hebben met lezen of een leesachterstand hebben ten opzichte van klasgenootjes. Deze boeken hebben een Makkelijk lezen-etiket. Ook zijn er luisterboeken te leen. Dit zijn ingesproken boeken op cd. Kinderen die een boek niet kunnen lezen, kunnen er dan wel naar luisteren. Van de Harry Potter-serie of de griezelverhaalboeken van Paul van Loon zijn bijvoorbeeld luister-cd’s verkrijgbaar. Zie voor verdere informatie over kinderboeken www.leesplein.nl.

Kijk- en zoekboek

Prentenboek Voorleesboek Leesboek Informatief boek

0 tot 4 jaar Dribbel • Nijntje • Kikker • Dikkie Dik • E-boeken

• Jip en Janneke • Liedjes en

andere verhaaltjes voor peuters

Groep 1,2 gr 1= 4/5 jaar, gr 2 = 6 jaar

• De gele ballon

• Het Cijfer-winkel-tje

• Rupsje nooit-genoeg

• Wiebelbillenboogie

• E-boeken

Pluk van de Petteflet

Groep 3, 4 Gr 3 = 6/7 jaar Gr 4 = 7/8 jaar

E-boeken • Dolfje Weerwolfje

• Wonderlijke wezens

• Zsa Zsa

• Start • Lekker

zelf lezen • Maan

roos vis serie

M3, E3 M4, E4 A-boeken

AJ-boeken

Groep 5, 6 Gr 5 = 8/9 jaar Gr 6 = 9/10 jaar

• De GVR • De bende van

de korenwolf

• Snelle Jelle

M5, E5 M6, E6 B-boeken

AJ- boeken J-boeken

Groep 7, 8 Gr 7 = 10/11 jaar Gr 8 = 11/12 jaar

• Harry Potter • Hoe overleef

ik … • Achtste

groepers huilen niet

• Harry Potter

• Hoe overleef ik …

M7, E7 AVI-plus

De ontdekking van de planeten J-boeken

© Uitgeverij Edu’Actief b.v. 45

>Beoordeling

Naam deelnemer:

Namen groepsgenoten:

Groep:

Docent:

Blok/periode:

Onderwerp:

Onderdeel Criteria Voldoende Onvoldoende

Actieve deelname • De student was voldoende aanwezig. • De student leverde een positieve bijdrage in

zijn groepje. • De student leverde een actieve bijdrage in

de les.

Persoonlijk verslag

Persoonlijk verslag • Het persoonlijk verslag bevat alle gevraagde

onderdelen.

Trainingslogboek • Het trainingslogboek is goed bijgehouden. • Het trainingslogboek is netjes en verzorgd.

STARR • Er is van meerdere opdrachten een reflectie

volgens de STARR-methode gemaakt. • De reflectie volgens de STARR-methode

bevat de onderdelen: situatie, taak, actie, resultaat en reflectie.

• De reflectie volgens de STARR-methode geeft aanleiding tot verbeterpunten.

Jeugdliteratuur en drama 46

Datum: ......................................... Paraaf docent: Paraaf deelnemer: ……………………………… ………………………………

Onderdeel Criteria Voldoende Onvoldoende

Demonstratie • Het boek past bij de goede leeftijdsgroep. • De voorstelling is interactief, de kinderen

doen actief en enthousiast mee. • Het scenario bevat de 5 scènes: 1.

hoofdpersonen, 2. probleem, 3. ontwikkeling probleem, 4. oplossing en 5. ontknoping/afronding.

• Deze scènes zijn tijdens de voorstelling duidelijk aanwezig.

• Het draaiboek zorgt voor een goede tijdsplanning en voorbereiding.

• Er is voldoende samenwerking en afstemming tussen de groepsleden.

• Er is bij de groepsleden sprake van een gedeelde en gelijke verantwoordelijkheid.

• De student geeft blijk van voldoende theoretische achtergrond.

Mondeling en schriftelijk taalgebruik

Mondeling taalgebruik Schriftelijk taalgebruik • De schriftelijke producten zijn in correct

Nederlands geschreven.

Overig

Eindbeoordeling Onvoldoende Voldoende Goed >