Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur · 2016. 3. 7. · 1 Inleiding S is een SCHIP Dat zeilt op...

37
‘Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur)’ Dorothée Buur bron Dorothée Buur, ‘Inleiding.’ In: Dorothée Buur, Indische jeugdliteratuur. Geannoteerde bibliografie van jeugdboeken over Nederlands-Indiï en Indonesië, 1825-1991. KITLV Uitgeverij, Leiden 1992, p. 1-21 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/buur010inle01_01/colofon.htm © 2004 dbnl / Dorothée Buur

Transcript of Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur · 2016. 3. 7. · 1 Inleiding S is een SCHIP Dat zeilt op...

Page 1: Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur · 2016. 3. 7. · 1 Inleiding S is een SCHIP Dat zeilt op de zee; Wie wil naar de Oost, Die vare vrij meê! (uit: AB en Prentgeschenkje. Amsterdam,

‘Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur)’

Dorothée Buur

bronDorothée Buur, ‘Inleiding.’ In: Dorothée Buur, Indische jeugdliteratuur. Geannoteerde bibliografievan jeugdboeken over Nederlands-Indiï en Indonesië, 1825-1991. KITLV Uitgeverij, Leiden 1992,

p. 1-21

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/buur010inle01_01/colofon.htm

© 2004 dbnl / Dorothée Buur

Page 2: Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur · 2016. 3. 7. · 1 Inleiding S is een SCHIP Dat zeilt op de zee; Wie wil naar de Oost, Die vare vrij meê! (uit: AB en Prentgeschenkje. Amsterdam,

1

Inleiding

S is een SCHIPDat zeilt op de zee;Wie wil naar de Oost,Die vare vrij meê!

(uit: AB en Prentgeschenkje. Amsterdam, D. Jacobs, 1841.)

Het bovenstaande rijmpje neemt u mee naar een andere wereld aan de hand van ruimtwaalfhonderd titels van jeugdboeken die in deze bibliografie zijn bijeengebracht.Met elkaar zullen ze een beeld oproepen van de verschillende tijdperken in deNederlandse koloniale en post-koloniale geschiedenis met verhalen overontdekkingsreizen, de VOC-tijd, avonturen van schipbreukelingen en zeerovers,militaire expedities, de komst van zending en missie, de sfeer van tempo doeloe, deethische politiek, het nationalisme, de Japanse bezetting en de dekolonisatie. In dezevertellingen wordt het dagelijks leven van de bewoners vanNederlands-Indië/Indonesië beschreven, waarbinnen de Nederlanders en andereEuropeanen een minderheid vormden. Uit de samensmelting van deze tweebevolkingsgroepen, de oorspronkelijke bewoners van Insulinde en de Europeanen,kwamen de Indo-Europeanen voort die veelvuldig in de verhalen optreden. VreemdeOosterlingen, zoals Arabieren en Chinezen, die ook deel uitmaakten van demaatschappij in Nederlands-Indië, spelen slechts zelden een rol. Hoe gingen zij allenmet elkaar om, en in welke verhouding stonden zij tot elkaar? Hoe keek men inNederland tegen hen aan? Met welk doel voor ogen ging de Nederlander naar deOost: avontuur, carrière, een vlucht uit bittere noodzaak wegens schande of schulden,of uit roeping?

Tot nu toe is er in de geschiedenis van het Nederlandse kinderboek weinig aandachtgeschonken aan deze zaken, terwijl Nederland ruim drie eeuwen delen van Indië alskolonie heeft bestuurd en daarna vele officiële en onofficiële banden met hetonafhankelijke Indonesië zijn blijven bestaan. Wèl is er zo nu en dan geschrevenover het Friese, het Vlaamse, het Antilliaanse en Surinaamse jeugdboek (Vanwormcruyt met suiker 1973). Waarom was er in Nederland nauwelijks belangstellingvoor het Indische jeugdboek? Misschien heeft men in de jaren na de TweedeWereldoorlog de term koloniaal niet willen gebruiken, was de belangstelling voorhet koloniale verleden aan het afnemen en werden repatrianten in beslag genomendoor hun nieuwe bestaan in Nederland. Of lag Nederlands-Indië nog zó dichtbij datmen er niet toe kon komen om er over te schrijven, moest alles eerst bezinken? Inde

Dorothée Buur, ‘Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur)’

Page 3: Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur · 2016. 3. 7. · 1 Inleiding S is een SCHIP Dat zeilt op de zee; Wie wil naar de Oost, Die vare vrij meê! (uit: AB en Prentgeschenkje. Amsterdam,

2

periode van vóór de Tweede Wereldoorlog ben ik wel het onderwerp ‘Indischeboeken’ tegengekomen in het artikel ‘Het Europese kind in Indië en zijn lectuur’ vande hand van mevrouw M.A.E. van Lith-van Schreven (Indisch vrouwen jaarboek1936:161-88). Pleitend voor het Indische boek zegt zij:

‘Naast het echt Hollandse boek, moet m.i. echter het typisch Indische meernaar voren komen, dat ook zeer nuttig zou zijn voor de kinderen in Holland,die over het algemeen nog veel te weinig van het normale leven in debelangrijke en schone koloniën afweten.’

En zij geeft bij haar artikel een lijstje van Indische kinderboeken met de opmerking:

‘Het zal wel niet volledig zijn, omdat ik in vele gevallen slechts op de titelaf kon gaan. Nergens staan deze boeken apart gecatalogiseerd of is er bijvermeld, dat ze in Indië spelen.’

Mede hierdoor ontstond bij mij het idee om materiaal te verzamelen over dit specifiekegenre kinderboeken dat in de studies van de Nederlandse jeugdliteratuur op deachtergrond is gebleven.

Opzet en werkwijze

De samenstelling van dit materiaal is gebaseerd op de collecties van een aantalNederlandse (jeugd)bibliotheken en van de in de ‘Lijst van geraadpleegde werken’genoemde bibliografische publikaties en catalogi. Het Koninklijk Instituut voor Taal-,Land- en Volkenkunde (KITLV) te Leiden komt als eerste en belangrijkste vindplaatsin aanmerking, daarna volgen andere bibliotheken, zoals vermeld in de ‘Afkortingenvan instellingen’. Verschillende uitgevers zijn benaderd om gegevens te achterhalen.In sommige gevallen waren uitgeversarchieven niet te raadplegen of vernietigd.

De titelbeschrijvingen staan in chronologische volgorde gerangschikt (1825-1991);daarbinnen alfabetisch op auteur of titel. In principe is uitgegaan van de eerste druken, als deze niet was te vinden, van een latere druk. Bij meerdere drukken zijn dezevoor zover mogelijk vermeld, en worden ook bewerkingen en de verschijning inserie-uitgaven en pocketreeksen apart genoemd. Indien een boek niet werdaangetroffen, wordt verwezen naar Brinkmans catalogus van boeken en tijdschriften,de Catalogus van boeken en tijdschriften uitgegeven in Ned. Oost-Indië door G.Ockeloen, Het ABC voor Indië van Kees Groeneboer of een andere bron.

Ten aanzien van de oudere boeken - en dat zijn er veel - moest Brinkmans catalogusworden geraadpleegd voor het jaar van uitgave omdat dit bijna nooit op het titelbladis gedrukt of elders in het boek te vinden. Het gevonden jaartal staat tussen vierkantehaakjes vermeld. Dit geldt eveneens voor de latere drukken die, voorzover teachterhalen, zijn opgenomen. Voorzover een boek voorhanden was of in eenuitgeverscatalogus iets over de inhoud stond vermeld is het geannoteerd, waarbijvan een drietal punten werd uitgegaan.

Dorothée Buur, ‘Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur)’

Page 4: Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur · 2016. 3. 7. · 1 Inleiding S is een SCHIP Dat zeilt op de zee; Wie wil naar de Oost, Die vare vrij meê! (uit: AB en Prentgeschenkje. Amsterdam,

3

1. het geografisch element: waar speelt het verhaal zich af?a. in Nederlands-Indië/Indonesië en in welk gebied of welke plaats?b. in Nederland en waar in Nederland? Op het platteland of, zoalsin zovele gevallen, in Den Haag of een andere stad?c. aan boord van een Oostindiëvaarder, mailboot, passagiers- ofvrachtboot?

2. het etnische milieu. Betreft het een Nederlands milieu, een Indonesisch milieu,met eventueel daarbinnen aangegeven: Balisch, Bataks, Javaans, Moluks,Timorees, Papoea enzovoort, of een Indo-Europees milieu, ook wel ‘Indisch’genaamd.3. het maatschappelijke klimaat, de sociale status van een persoon of een familie.Gaat het over een gezin van een arts, militair, onderwijzer, planter, zakenmanof zendeling? Of over een rijstbouwer, doekoen, datoe(k), hadji, radja, regentof sultan?

Zoals uit het voorgaande blijkt, spelen lang niet alle verhalen zich af inNederlands-Indië/Indonesië. Meestal begint een verhaal in Indië en eindigt na eenaantal hoofdstukken in Nederland, of omgekeerd: het begint in Nederland en eindigtmet Indië. Ook zijn er verhalen die èn in Nederland èn in een Nederlands milieu zijngeplaatst, maar waarin Indische mensen of situaties worden opgevoerd of ter sprakekomen. Deze publikaties zijn ook opgenomen. En er zijn véél van dit soort verhalenverschenen. De beslissing voor het wel of niet opnemen van een verhaal met eenIndisch fragment is een weloverwogen keuze geweest. Als voorbeeld neem ik hetwerk van de schrijfster Marie C. van Zeggelen. Veel van haar kinder- en jeugdboekenspelen in Nederlands-Indië. Daarentegen heeft ze ook verhalen geschreven met eenNederlandse achtergrond, waarin nu en dan wat fragmenten over Indië voorkomendie op zichzelf belangrijk genoeg waren om vermeld te worden.

In vele gevallen dekt de titel van een boek of verhalenbundel niet de ‘Indischelading’. Bij een auteur van één of meer Indische verhalen heb ik nagegaan of er inzijn of haar eventuele andere boeken ook passages over Indië stonden. Eentoevalstreffer was het een boek te ontdekken waarvan noch de auteur, noch de titelbekendheid genoot en waarvan de inhoud geheel of gedeeltelijk in Indië speelt.

Het oudste aangetroffen jeugdboek dateert van 1825 en de laatste uitgave van1991. De periode van het onafhankelijke Indonesië is hierbij dus inbegrepen. Verhalenuit die tijd gaan over de Japanse bezetting, de bersiaptijd, de Indonesische revolutie,repatriëring, herinneringen aan het vooroorlogse Nederlands-Indië en de zending inNederlands Nieuw-Guinea, het tegenwoordige Irian Jaya. Slechts een enkel verhaalroert een onderwerp van ruimere betekenis aan, zoals het Foster Parents Plan en deontbossing van Kalimantan, vroeger Borneo genoemd.

In de annotaties is de spelling van Maleise woorden, Maleise geografische enpersoonsnamen in de oude spelling gehandhaafd, zoals ze in Nederlands-Indië werdengeschreven.

Om het materiaal zo toegankelijk mogelijk te maken zijn aparte registers op auteur,illustrator, uitgever, titel en trefwoord opgenomen.

Dorothée Buur, ‘Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur)’

Page 5: Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur · 2016. 3. 7. · 1 Inleiding S is een SCHIP Dat zeilt op de zee; Wie wil naar de Oost, Die vare vrij meê! (uit: AB en Prentgeschenkje. Amsterdam,

Tenslotte wordt nog eens benadrukt dat alléén oorspronkelijk Nederlands materiaalis opgenomen, vertaald werk derhalve niet. Bij uitzondering is er nu en dan eenschoolleesboek vermeld, als de strekking van het verhaal of een bepaald onderwerpdaartoe aanleiding gaf.

Dorothée Buur, ‘Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur)’

Page 6: Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur · 2016. 3. 7. · 1 Inleiding S is een SCHIP Dat zeilt op de zee; Wie wil naar de Oost, Die vare vrij meê! (uit: AB en Prentgeschenkje. Amsterdam,

4

Indische jeugdliteratuur: plaatsbepaling en thematiek

De positie van het kind in gezin en onderwijs

De opvoeding en verzorging van kinderen in Indië waren anders dan in Nederland,waar de jeugd uit gegoede stand voor het onderwijs aan huis was aangewezen opeen gouverneur of gouvernante, en een kinderjuffrouw die met de huiselijkeverzorging was belast. In Indië kende men in de betere kringen ook deze vorm vanhuisonderwijs, vooral nadat in 1869 met de opening van het Suezkanaal debereikbaarheid van Indië zeer was toegenomen. De minderbedeelden konden pasveel later van onderwijs profiteren. De gegoede, tot de trekkersbevolking behorendeEuropeanen zonden hun kroost echter naar Holland, of naar de in Indië bestaandeparticuliere instituten. Dit gebeurde eveneens bij de welgestelde Indo-Europeanen.Een ander element van verschil in opvoeding en verzorging tussen Nederland enIndië is de rol van de inheemse - niet-Nederlandse - bedienden of huispersoneel. Zijhadden weliswaar een ondergeschikte positie, maar hun invloed op het Hollandse ofIndo-Europese kind was soms vergaand; vooral van de baboe - in tempo doeloeaangeduid met het Nederlandse ‘lijfmeid’ - die de zorg had voor het kleine kind. Vanhaar leerde het jonge kind de Maleise taal begrijpen en spreken, waarmee de baboeook een deel van de inheemse denk- en leefwereld overbracht.

Reeds in 1617 werd door de Oost-Indische Compagnie de zorg uitgesproken voor‘de voortplanting van de Christelijke religie, opbouwing van goede scholen en anderezaken daartoe nodig [...]’. De nadruk lag op de handhaving en verbreiding van deprotestantse godsdienst en de oprichting van christelijke scholen op protestantsegrondslag. Met het toezicht op het onderwijs waren in de eerste plaats de predikantenbelast (Brugmans 1938:hoofdstuk II). Eerst tegen het eind van de achttiende eeuwdeden zich met de komst van de Verlichting nieuwe inzichten gelden op het gebiedvan onderwijszaken. Scheiding van kerk en staat, en een nieuwe vorm van onderwijs:de staatsschool, werden echter pas in de negentiende eeuw gemeengoed (Brugmans1938:hoofdstuk III).

Na het Engels tussenbestuur (1811-1816) kwam de oprichting van Nederlandselagere scholen op gang. De eerste werd op 24 februari 1817 in Batavia (Weltevreden)geopend, waarvoor onderwijzers uit Nederland werden aangetrokken. Spoedig daaropvolgden de hoofdplaatsen, zoals Cheribon, Semarang, Soerakarta, Soerabaja enGrissee. De Gouvernements Lagere School was van meet af aan bestemd voor degrote groep Indo-Europeanen, die vaak onder armoedige omstandigheden leefde.Kinderen uit gemengde huwelijken spraken het Maleis als hun moedertaal. Ze kendengeen behoorlijk Nederlands omdat ze een inheemse moeder hadden en vaak aan dezorg van de bedienden waren overgelaten. Het Nederlands moest als tweede taalworden geleerd. In de eerste helft van de negentiende eeuw telde men op Java slechtseen handjevol Gouvernements Lagere Scholen en een iets groter aantal particuliereonderwijsinrichtingen.

De Europeesche Lagere School was er tot na het midden der negentiende eeuwéén voor paupers. Het aantal leerlingen dat wegens onvermogen werd vrijgesteldvan schoolgeldbetaling was groot. Het lage ontwikkelingspeil van de ouders had totgevolg dat het schoolverzuim een ontstellende omvang aannam. De leerlingen vande laagste klas moesten in het Maleis worden toegesproken, zelfs zij, die uit Europese

Dorothée Buur, ‘Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur)’

Page 7: Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur · 2016. 3. 7. · 1 Inleiding S is een SCHIP Dat zeilt op de zee; Wie wil naar de Oost, Die vare vrij meê! (uit: AB en Prentgeschenkje. Amsterdam,

ouders waren geboren. Zo bestond in 1849 de lagere school in Padang (Sumatra)voor het merendeel uit kinderen van gemengd bloed en onwettige geboorte (Brugmans1938:hoofdstuk V).

Dorothée Buur, ‘Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur)’

Page 8: Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur · 2016. 3. 7. · 1 Inleiding S is een SCHIP Dat zeilt op de zee; Wie wil naar de Oost, Die vare vrij meê! (uit: AB en Prentgeschenkje. Amsterdam,

5

Eerst in de tweede helft van de negentiende eeuw begon de ontwikkeling van hetEuropese onderwijs op gang te komen. Vrouwelijke leerkrachten deden hun intredein de openbare school: in 1875 kwamen dertien onderwijzeressen uit Nederland naarIndië.

Voor de voortzetting van de schoolopleiding en studie bleven kinderen echterhoofdzakelijk aangewezen op Nederland. Dit betekende een zwaar offer voor deouders, financieel en emotioneel. In mindere mate gold dit ook voor gezinnen diever van een hoofdplaats in het binnenland van Indië woonden en van wie de kinderenop een particulier internaat onderwijs volgden. De eerste officiële middelbare schoolvan staatswege werd in 1860 in Batavia geopend: het Gymnasium Koning WillemIII, waaraan een internaat was verbonden dat in 1879 werd opgeheven. De naamGymnasium is gebleven, maar dan ook alleen de naam, want het is een HBS metvijfjarige cursus geworden. Een meisjes-HBS werd in 1882 in Batavia opgericht enook in Semarang en Soerabaja kwam een HBS-opleiding.

Naast het Europese kwam er voor de inheemse bevolking het inlands onderwijsvan gouvernementswege, dat na 1848 een aanvang nam. Voor de inheemse bevolkinghebben missie en zending vaak onder zeer moeilijke omstandigheden veel werkverzet ten behoeve van de ontwikkeling en scholing van de jeugd. De regering steldezich aanvankelijk afhoudend tegen dit bijzonder onderwijs op, maar heeft hetnaderhand met subsidies gesteund. Talloze keren zijn de regels daarvoor veranderd,totdat tenslotte het bijzondere onderwijs in alle opzichten de zelfde behandeling alshet openbare onderwijs genoot.

Aan het begin van de twintigste eeuw kwam er een stroomversnelling op gangdoor de economische ontwikkeling en de uitbreiding van het Europese bedrijfsleven.Onder invloed van de ‘Ethische politiek’ werden de onderwijsmogelijkheden voorinheemsen verruimd.

Het onderwijs onderging na 1905 een sterke uitbreiding en reorganisatie. In 1914werd bijvoorbeeld de eerste Muloschool opgericht en gold de Europeesche LagereSchool als dé onderwijsinstelling voor dat deel van de inheemse bevolking dat reedsdeels in het westerse milieu verkeerde, zoals de aristocratie en de elite.

In 1914 werd de eerste Hollandsch-Inlandsche School geopend, waar de inheemsejeugd niet in de eigen taal, maar in het Nederlands onderwijs ontving dat parallelliep met het aan de Europeesche Lagere School gegeven onderricht.

Oprichting van Nederlandse onderwijsinrichtingen voor meisjes uit de inheemsearistocratie was te danken aan het particulier initiatief van de VereenigingKartinifonds, waarvoor mr. C.Th. van Deventer zich in 1913 een warm pleitbezorgerbetoonde. De Kartinischolen met hun onderricht in de Nederlandse taal waren geheelgebaseerd op de idealen van de vroeg gestorven Javaanse regentsdochter, RadenAdjeng Kartini. De meisjes werden voorbereid op haar toekomstige taak als huisvrouwen moeder, eventueel ook van onderwijzeres. Dit type school met een eigen karakterkwam tot een bloeiend bestaan.

Ook voor de grote groep Chinezen werd in 1908 een schooltype gesticht metNederlands als voertaal: de Hollandsch-Chineesche School.

Op het Eerste Koloniaal Onderwijs Congres dat eind augustus 1916 in Den Haagwerd gehouden, kwam de taalkwestie aan de orde. Overeenstemming werd bereiktop basis van de uitspraak: ‘Het Nederlandsch moet slechts dienen, zooals vroegerhet Latijn, om de Indiërs in staat te stellen de geestelijke beschaving van het Westen

Dorothée Buur, ‘Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur)’

Page 9: Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur · 2016. 3. 7. · 1 Inleiding S is een SCHIP Dat zeilt op de zee; Wie wil naar de Oost, Die vare vrij meê! (uit: AB en Prentgeschenkje. Amsterdam,

deelachtig te worden. De Inlandsche talen mogen niet verwaarloosd worden’ (Hilgers1917:324-6). Op overtuigende wijze pleitten twee spreeksters, mevrouw A. Kandouuit Menado en Raden Ajoe Siti Soendari Darmabrata uit Java, voor onderwijs aaninheemse meisjes. Algemene conclusie was dat de oosterlingen onder geenvoorwaarden tot westerlingen mochten worden getransformeerd.

Dorothée Buur, ‘Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur)’

Page 10: Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur · 2016. 3. 7. · 1 Inleiding S is een SCHIP Dat zeilt op de zee; Wie wil naar de Oost, Die vare vrij meê! (uit: AB en Prentgeschenkje. Amsterdam,

6

Hoger onderwijs heeft lang op zich laten wachten. In juli 1920 werd in Bandoengde Technische Hoogeschool als eerste instelling voor hoger onderwijs geopend. In1924 volgde de Rechtshoogeschool te Batavia, en aldaar in 1927 ook deGeneeskundige Hoogeschool. Vlak voor de Tweede Wereldoorlog werd de LitteraireFaculteit te Batavia opgericht.

Aan het eind van het schooljaar 1937-1938 waren er in totaal 723 scholen voorLager Onderwijs met Nederlands als voertaal, 19.644 instellingen voor LagerOnderwijs met een inheemse taal als voertaal, waaronder 17.016 volksscholen, 62Muloscholen, 27 HBS'en (3-jarig), 14 HBS'en (5-jarig), 8 Algemeene MiddelbareScholen (AMS) en 4 Lycea, één 5-jarige Middelbare Meisjes School, 57 scholenvoor vak-, handels- en nijverheidsonderwijs met Nederlands als voertaal, 452 vandit laatste type scholen met een inheemse voertaal, 3 hogescholen en 2 inheemseMuloscholen (Bos 1941:31-2).

Verloftijd in Nederland

Europese ambtenaren in dienst van de koloniale overheid en werknemers vanparticuliere ondernemingen hadden eens in de vijf à tien jaar recht op Europeesverlof. Verlofgangers uit Indië brachten hun verloftijd in Nederland of elders inEuropa door. Den Haag - de stad van ‘het gouvernement’ - telde tal van Indischehotels en pensions. Gezinnen met kleine kinderen namen één of meer bedienden meenaar Nederland, meestal was dit de baboe, of een zeebaboe die speciaal voor debootreis was aangenomen.

Dikwijls kwam het voor dat na afloop van de verloftijd één of meer kinderen uiteen gezin in Holland achterbleven voor hun schoolopleiding of studie. Ze werdenondergebracht bij familie, of vonden als betalende gast onderdak bij een onderwijzers-of leraarsgezin. Soms werden ze uitbesteed in speciale pensions voor Indischeschoolkinderen, waar ook zoons en dochters van verlofgangers tijdelijk verblevenomdat bijvoorbeeld de ouders een lange reis door Europa maakten.

Als de kinderen na de verloftijd met hun ouders naar Indië teruggingen haddenze, om het langdurig schoolverzuim te ondervangen, met de nodige aanpassing inHolland een school bezocht. Het merendeel van de ouders stuurde hun kinderen inde verloftijd naar een Hollandse school om hen de ‘Nederlandse sfeer’ te latenondergaan. Vaak verspeelden ze daarmee wel een studiejaar.

In Den Haag had men in de dertiger jaren een oplossing voor dit probleemgevonden, namelijk ‘De Indische School’ (D'Oriënt, 25-1-1936). Dit was eenEuropeesche Lagere School voor kinderen van verlofgangers, gericht op hetIndisch-Europees lager onderwijs, aangezien het onderwijs in Nederland niet aanslootdoor het verschil in methodiek en de afwijkende leervakken, zoals Indischegeschiedenis en Indische aardrijkskunde.

Het was van het grootste belang voor het Indische kind met verlof, dat menprobeerde de achterstand of het verlies van een leerjaar, als gevolg van het verblijfin Nederland, te compenseren. Aan het hoofd van ‘De Indische School’, geopend inseptember 1932, stond een oud-hoofdonderwijzer van een school uit Bandoeng; deleerkrachten, geselecteerd op hun onderwijservaring in Indië, gebruikten het Indischeleerplan. Voor leerlingen die in Nederland moesten achterblijven was er een

Dorothée Buur, ‘Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur)’

Page 11: Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur · 2016. 3. 7. · 1 Inleiding S is een SCHIP Dat zeilt op de zee; Wie wil naar de Oost, Die vare vrij meê! (uit: AB en Prentgeschenkje. Amsterdam,

gezinsinternaat aan verbonden. De school voorzag in een behoefte en bleek eensucces te zijn.

Dorothée Buur, ‘Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur)’

Page 12: Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur · 2016. 3. 7. · 1 Inleiding S is een SCHIP Dat zeilt op de zee; Wie wil naar de Oost, Die vare vrij meê! (uit: AB en Prentgeschenkje. Amsterdam,

7

De eerste ‘Indische’ kinderboeken

Ontspanningslectuur voor kinderen zoals wij die nu kennen bestond er aan het beginvan de negentiende eeuw nauwelijks in Nederland, laat staan in Nederlands-Indië.Er waren de gebruikelijke schoolboekjes en tot verpozing sprookjes, vertellingen,gedichten en versjes - waarin de nadruk lag op godsdienst en moraal. Wèl groeideer een nationaal-historisch besef dat leidde tot de uitgave voor kinderen vangeschiedenisboekjes.

In dit kader verschijnen in het begin van de negentiende eeuw de eerste boekenvoor de jeugd over Nederlands-Oost-Indië. Het zijn historische verhalen enbeschrijvingen van gevaarlijke zeereizen, waarin schipbreuk en zeerovers eenbelangrijke rol spelen. De kinderen konden lezen over het leven van beroemdeNederlandse mannen en hun heldendaden uit de Nederlandse koloniale geschiedenis.

De eerste kinderboeken waren zoals gezegd niet primair gericht op ontspanningof vermaak, maar moesten vooral leerzaam en nuttig zijn. Voor zover bekend dateerthet oudste boek uit 1825, van de hand van J.A. Oostkamp, een godsdienstleraar, dieveel schoolboekjes over vaderlandse geschiedenis heeft geschreven. Hij brengt metzijn werkje De merkwaardigste Nederlandsche zeereizen sedert den jare 1594; Voorde vaderlandsche jeugd een historisch overzicht voor leergierige landgenoten.

Een jaar later verschijnt een geschiedenisboekje van de uit Hoorn afkomstigeonderwijzer Gerrit Engelberts Gerrits. Het draagt de titel: Het leven en de daden vanden doorluchtigen zeeheld J.Psz. Koen; Gouverneur generaal en voornaamstengrondlegger van Neêrlands uitgebreide heerschappij in de Oost-Indië; In gesprekkentusschen eenen vader en zijne kinderen.

In zijn ‘Voorberigt’ haalt Engelberts Gerrits een lange zinsnede aan van deUtrechtse hoogleraar G. Moll (Moll 1825) die constateerde dat

‘onze vaderlandsche jongelingen weinig weten van de gebeurtenissen,welke vergezeld zijn gegaan met de vestiging en uitbreiding van onzeOost- en Westindische koloniën [...]’

Het werkje is geschreven in de vorm van een dialoog, wat in die tijd vaak voorkwam.De strekking van dit boek is met hedendaagse ogen zéér chauvinistisch. In het zevendegesprek vertelt de vader aan zijn drie zoontjes Eduard, Hendrik en Koenraad nogenkele bijzonderheden over het karakter, de leefwijze en de zeden van de Javanen.Engelberts Gerrits, die nooit in Indië is geweest, schetst hierbij een eenzijdig ennegatief beeld van de Javaan.

Van geheel andere signatuur zijn de reisverhalen van Johannes Olivier Jzn., eenauteur die wèl in Indië heeft gereisd en gewerkt. Olivier schrijft met kennis van zakenen waardering over Indië en haar bewoners. In zijn eerste boek Elviro's reis naar endoor Java en de Molukkos dat in 1835 verschijnt, zegt Elviro (letteromzetting vanOlivier) in zijn inleiding:

‘Het lezen van reisbeschrijvingen is, buiten twijfel, voor jonge lieden eeneder nuttigste uitspanningen [...], maar dan moeten die reisbeschrijvingenwèl de waarheid behelzen. Bij vele werken van dien aard is dit niet hetgeval.’

Dorothée Buur, ‘Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur)’

Page 13: Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur · 2016. 3. 7. · 1 Inleiding S is een SCHIP Dat zeilt op de zee; Wie wil naar de Oost, Die vare vrij meê! (uit: AB en Prentgeschenkje. Amsterdam,

In 1840 volgt het reisverhaal Tafereel van Oost-Indië, voor jonge lieden van beiderleikunne. In dit tweedelige werk geeft Olivier zeer persoonlijke en gedetailleerdebeschrijvingen van zijn zeereis, het leven aan boord van een zeilschip en van zijnervaringen in Oost-Indië. Vol lof is Olivier over de Javaanse samenleving, degastvrijheid en de eerbied die aan de ouderen wordt betoond. Ook de Java-oorlog

Dorothée Buur, ‘Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur)’

Page 14: Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur · 2016. 3. 7. · 1 Inleiding S is een SCHIP Dat zeilt op de zee; Wie wil naar de Oost, Die vare vrij meê! (uit: AB en Prentgeschenkje. Amsterdam,

8

Johannes van Soest(naar een litho van L. Springer Jr.)

Nellie van Kol-Porrey

Dorothée Buur, ‘Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur)’

Page 15: Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur · 2016. 3. 7. · 1 Inleiding S is een SCHIP Dat zeilt op de zee; Wie wil naar de Oost, Die vare vrij meê! (uit: AB en Prentgeschenkje. Amsterdam,

9

(1825-1830) en de gevangenneming van prins Diponegoro door de Nederlanderskomen ter sprake. In het tweede deel besteedt Olivier ruim aandacht aan het inheemsebestuur, de Chinese bevolking, opium, Ambon en de Alfoeren. Of de bijbehorendeprentjes die in het boek staan door Olivier zelf zijn getekend, is niet met zekerheidte zeggen. Wel schrijft hij:

‘De beweging van de blekkang (palankijn of draagstoel) is zoo zacht, datmen daarin ongehinderd kan schrijven en zelfs teekenen, althans losseschetsen van de schilderachtige landstreken op het papier kan werpen, dienaderhand gemakkelijk tot meer uitvoerige afbeeldingen uitgewerkt kunnenworden.’

Oliviers verteltrant is voor die tijd levendig en boeiend. In 1840 kreeg hij een kansom voorgoed naar Indië terug te keren, waar hij tot 1849 hoofdonderwijzer was aande Gouvernements Eerste Lagere School te Weltevreden (Batavia). Daarop volgdezijn benoeming tot directeur van de Landsdrukkerij met daarnaast het redacteurschapvan de van gouvernementswege uitgegeven Javasche Courant, tot aan zijn dood in1858. Deze twee functies hebben, tezamen met zijn persoonlijke omstandigheden,veel van zijn krachten gevergd. Olivier had dertien kinderen van wie slechts éénzoon in leven bleef. Batavia was in die tijd een bijzonder ongezond oord, ook voorEuropeanen. Vooral de kindersterfte was schrikbarend.

Kinderboeken voor de jeugd in Indië

Wat de jeugd in Indië las, bleef vermoedelijk beperkt tot de schoolleesboekjes, waarinde onderwerpen van de verhaaltjes waren afgestemd op de situatie in Nederland.Voor Indo-Europese en Hollandse kinderen die in Indië waren opgegroeid, was hetmoeilijk zich een denkbeeld te vormen van de typisch Nederlandse onderwerpen,zoals sneeuw en ijs, een kachel, schaatsen, de vier jaargetijden, vruchten als appelsen peren en de algemene eet- en leefgewoonten.

In zo'n situatie moet de Nederlandse onderwijzer Johannes van Soest (1807-1850)hebben gewerkt. Op achtentwintigjarige leeftijd was hij met zijn vrouw naar Javagekomen, waar hij eerst een aantal jaren werd aangesteld in Pasoeroean en Soerabaja.Daarna volgde zijn overplaatsing naar Batavia. Het onderwijzerschap en hetongezonde klimaat van Batavia in die tijd stelden zware eisen aan zijn gestel.Bovendien had hij vijf van zijn kinderen ten grave gedragen op Tanah Abang, hetEuropese kerkhof aldaar. Batavia werd toen ‘het graf van de Europeanen’ genoemd.Van Soest heeft in zijn situatie het gemis aan leesboekjes met Indische onderwerpenheel duidelijk ervaren. Ondanks zijn moeilijke huiselijke omstandigheden schreefVan Soest een bundel versjes, genaamd Oost-Indische bloempjes; Gedichtjes voorde Nederlandsch-Indische jeugd. Zijn boekje werd in 1846 gedrukt en uitgegevendoor het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. De gedichtjeswaren in de eerste plaats bestemd voor de jeugd in Nederlands-Indië. In zijnvoorbericht schrijft Van Soest:

Dorothée Buur, ‘Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur)’

Page 16: Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur · 2016. 3. 7. · 1 Inleiding S is een SCHIP Dat zeilt op de zee; Wie wil naar de Oost, Die vare vrij meê! (uit: AB en Prentgeschenkje. Amsterdam,

‘Ofschoon er reeds zeer vele gedichtjes voor kinderen zijn in het lichtgegeven, en men daaronder keurige juweeltjes vindt, zoo als de versjesvan Van Alphen, van Francijntje de Boer enz. enz., zoo voldoen zij echterniet geheel en al aan de behoefte van de Nederlandsch-Indische jeugd; -immers handelen zij veelal over voorwerpen, welke alleen in Europa tehuis hooren, en daarom geheel buiten het bereik der zintuigen van dekinderen, hier te lande, liggen, zoo als in Van Alphen's gedichtjes.

Dorothée Buur, ‘Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur)’

Page 17: Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur · 2016. 3. 7. · 1 Inleiding S is een SCHIP Dat zeilt op de zee; Wie wil naar de Oost, Die vare vrij meê! (uit: AB en Prentgeschenkje. Amsterdam,

10

Marie C. van Zeggelen(naar een tekening van J. Gabriëlse)

Diet Kramer

Dorothée Buur, ‘Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur)’

Page 18: Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur · 2016. 3. 7. · 1 Inleiding S is een SCHIP Dat zeilt op de zee; Wie wil naar de Oost, Die vare vrij meê! (uit: AB en Prentgeschenkje. Amsterdam,

11

Om nu enigszins in die behoefte te voorzien, besteedde ik mijne vrije urentot het zamenstellen van het volgende zestigtal dichtstukjes, onderwerpenbehelzende, welke, zoo ik mij niet bedrieg, alle door de Indische jeugdbegrepen worden, daar bijna al de onderwerpen, in die versjesvoorkomende, haar bekend zijn.’

Johannes van Soest wordt met zijn gedichtjes de ‘Indische’Van Alphen genoemd.Na zijn dood volgde nog een aantal herdrukken die steeds fraaier werden uitgevoerd.Zo is de derde druk geïllustreerd met kleurenlitho's naar tekeningen van Augustevan Pers. Ook werden verschillende van zijn versjes op muziek gezet - voor zang enpiano - door de componist C. Hüne en in Haarlem uitgegeven door de muziekuitgeverDerx.

De Indische roman- en toneelschrijver Hans van de Wall heeft in 1936 voor deNIROM (Nederlandsch-Indische Radio Omroep) een serie voordrachten gehoudenover ‘Indië in den goeden ouden tijd’ en daarin gezegd dat de invloed van Johannesvan Soest niet onderschat mag worden omdat zijn verzen waren vervaardigd in envoor de tijd, waarin elke geestelijke ontspanning voor het Indische kind ontbrak (Ido1936, II:35-40).

In dezelfde tijd als Van Soest ontwikkelde de onderwijzer D.C. de Bruin eentaalmethode die was aangepast aan de behoefte van de Nederlands-Indische scholen.De leesboekjes, in Nederland uitgegeven, sloegen niet aan op de scholen in Indië.De kinderen hadden geen belangstelling voor de typisch Nederlandse onderwerpen:ze begrepen ze niet. Omstreeks 1845 verscheen zijn Eerste leesoefeningen,overeenkomstig de leerwijze van P.J. Prinsen, ten gebruike der scholen inNederlandsch-Indië, (Groeneboer 1991:4). Vier deeltjes heeft De Bruin aangepast,‘verindischt’, met woorden zoals baboe, djongos, senang en ook in de afbeeldingen.Deze uitgave beleefde maar liefst vijftien drukken.

De journalist en redacteur van het ‘Soerabaiasch Handelsblad’, J.A. Uilkens, droegeen steentje bij met zijn leesboek voor de Indische jeugd, De lotgevallen van Djahidin,avonturen van een Soendanese jongen op Java, Singapore, Japan en Nieuw-Guinea.Het boekje verscheen in 1873 bij de firma Kolff in Batavia. Het verhaaltje viel zóin de smaak dat het een aantal herdrukken beleefde en in verschillende inheemsetalen werd uitgebracht.

Vermeldenswaard is dat bij uitgeverij Visser in Batavia in 1880 een GeïllustreerdNederlandsch Indisch alphabet verscheen. Het was bestemd voor kinderen die bekendwaren met de Maleise taal. Aan de hand van dit alfabet konden ze de uitspraak vande Nederlandse letters leren.

Vanaf ca. 1845 tot de eeuwwisseling werden er ruim 75 taalboekjes en meer dan140 leesboekjes samengesteld en voor het merendeel in Indië uitgegeven. Door deuitbreiding van het onderwijssysteem in de tweede helft van de negentiende eeuwvolgde een omvangrijke produktie van Indische taalboekjes voor het onderwijzenvan de Nederlandse taal. Dit was mede te danken aan de groeiende activiteit vanuitgeverijen en drukkerijen, zoals de firma's Kolff (Batavia) en Van Dorp (Semarang).

In de twintigste eeuw zijn de schoolleesboekjes van Jan Ligthart en H. Scheepstraklassiek geworden zowel in Nederland als in een aangepaste vorm voorNederlands-Indië. Beroemd is hun boek Ot en Sien; Voor de scholen in NederlandschOost-Indië bewerkt door A.F.Ph. Mann. Ook de plaatjes van Cornelis Jetses, die

Dorothée Buur, ‘Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur)’

Page 19: Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur · 2016. 3. 7. · 1 Inleiding S is een SCHIP Dat zeilt op de zee; Wie wil naar de Oost, Die vare vrij meê! (uit: AB en Prentgeschenkje. Amsterdam,

overigens nooit in Indië is geweest, geven een heel herkenbaar en natuurlijk beeldvan het dagelijks leven in de Oost. De eerste druk verscheen in 1911, de veertiende‘nostalgische’ uitgave in 1978.

Dorothée Buur, ‘Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur)’

Page 20: Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur · 2016. 3. 7. · 1 Inleiding S is een SCHIP Dat zeilt op de zee; Wie wil naar de Oost, Die vare vrij meê! (uit: AB en Prentgeschenkje. Amsterdam,

12

Simon Franke

M.A.M. Renes-Boldingh

Dorothée Buur, ‘Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur)’

Page 21: Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur · 2016. 3. 7. · 1 Inleiding S is een SCHIP Dat zeilt op de zee; Wie wil naar de Oost, Die vare vrij meê! (uit: AB en Prentgeschenkje. Amsterdam,

13

Het merendeel van de schrijvers die zich in de negentiende (en twintigste) eeuw ophet gebied van de ‘Indische’ jeugdliteratuur bewoog, oefende het beroep vanonderwijzer uit - al vanaf het oudste boek in deze bibliografie. Veel later, zo rond1880, volgden gouvernantes, onderwijzeressen en (huis)vrouwen die gaan schrijvenvoor kinderen. Een aparte categorie vormen de zendelingen, die al of niet in opdrachtvan een zendingsgenootschap of -vereniging, verslag deden van hun ervaringen enverhalen vertellen over het zendingsgebied waar ze waren geplaatst.

Vanaf de eeuwwisseling zijn er in Nederlands-Indië pogingen gedaan om het lezenbuiten schooltijd aan te moedigen. De onderwijzers Th.J.A. Hilgers en P.J. vanRavesteijn zetten in samenwerking met uitgeverij Kluwer in Deventer de Bibliotheekvoor de Indische Jeugd op. In deze serie verschenen in eenvoudig Nederlandsgeschreven verhalen en sprookjes van Indische herkomst. De boekjes kregen zowelin Nederland als in Indië een gunstige ontvangst. Deze reeks is vroegtijdig stopgezetomdat noch de Indische onderwijzers, noch de ouders deze poging voldoende hebbengesteund.

Door de Afdeling Batavia van het Nederlandsch-Indisch Onderwijzers Genootschapwerd in 1901 een Kommissie ter Beoordeling van Kinderlectuur in het leven geroepen.Zij stelde een Katalogus van Leesboeken samen die in 1913 in Batavia door deLandsdrukkerij werd uitgegeven.

De catalogus bestaat uit twee afdelingen: A aanbevolen en B afgekeurd. In detweede afdeling wordt De gouden kris van Marie C. Kooy-van Zeggelen ondanksde zeer lovende beoordeling afgewezen omdat dit verhaal niet in een kinderbibliotheekthuishoort, ‘noch door de vorm, noch door de inhoud, die boven de bevatting derkleinen gaat, ook zelfs boven die van 12 jaar en ouder’.

In samenwerking met de Koninklijke Vereeniging Koloniaal Instituut en deKeuringscommissie voor Koloniale Jeugdlectuur die uit bibliotheek- enonderwijsmensen bestond, verscheen in 1935 en 1936 de Raadgever voor kolonialejeugdlectuur. Dit was een brochure waarin aanbevolen boeken met een korteinhoudsbeschrijving vermeld stonden. Ze was bestemd voor bibliotheken van lagere,ulo-, kweek- en middelbare scholen en van kinderleeszalen, voor clubs of in hetgezin.

Om het koloniale jeugdboek te stimuleren stelde de Keuringscommissie in 1937de Garoeda-prijs in voor het beste koloniale jeugdboek dat op een onderhoudendewijze vertelde over de Nederlandse overzeese gewesten.

Belangrijke thema's in de Indische jeugdliteratuur

Een veel voorkomende categorie zijn de historische avonturen en heldenverhalenwaarin ontdekkingsreizigers, zeehelden en de voornaamste grondleggers van deVerenigde Oostindische Compagnie worden geprezen om hun dapperheid en moed,zoals Willem IJsbrandszoon Bontekoe, Cornelis de Houtman, Jan Huygen vanLinschoten en Jan Pieterszoon Coen. Aan het eind van de negentiende eeuw komenze opnieuw tot leven in de serie De Nederlanders in Oost en West, te Water en teLand van J.H. van Balen. Avonturenverhalen in een historisch kader, waarin grof

Dorothée Buur, ‘Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur)’

Page 22: Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur · 2016. 3. 7. · 1 Inleiding S is een SCHIP Dat zeilt op de zee; Wie wil naar de Oost, Die vare vrij meê! (uit: AB en Prentgeschenkje. Amsterdam,

geweld niet wordt geschuwd. In de twintigste eeuw verschijnen in de categoriejongensboeken regelmatig avontuurlijke of educatieve verhalen over de VOC-tijd.

Het militaire leven geniet populariteit in romantisch-historischelevensbeschrijvingen van bekende militairen: J.B. van Heutsz, Karel van der Heijden,Toontje Poland, en in verhalen met de veelzeggende titels Onder van Heutsz, GeneraalVan Heutsz, Waar kris en klewang dreigden, De worstelstrijd in de Vorstenlanden,en Onze helden van Lombok.

Dorothée Buur, ‘Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur)’

Page 23: Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur · 2016. 3. 7. · 1 Inleiding S is een SCHIP Dat zeilt op de zee; Wie wil naar de Oost, Die vare vrij meê! (uit: AB en Prentgeschenkje. Amsterdam,

14

Er zijn nogal wat verhalen met Indische fragmenten waarin Nederlandse jongens alskoloniaal (vrijwillig militair) naar Indië vertrokken. Ze gingen naar de Oost uitarmoede, zucht naar avontuur, of omdat ze in Holland nergens voor deugden doordiefstal, dronkenschap, schulden of crimineel gedrag. Aan boord, op weg naar Indië,vielen ze meestentijds in handen van allerlei gespuis, tenzij een vaderlijke zendelingdie toevallig de reis meemaakte, de jongens op het rechte pad trachtte te houden.Eenmaal in Indië stelde hij als dat mogelijk was, zijn huis open voor kolonialen,zodat ze in hun verloftijd niet alleen afhankelijk waren van het vertier dat hetkazerneleven bood. Philip's loopbaan van Louise van E. (ps.), is zo'n geschiedenis,evenals Jaap vloog uit door Jacoba Hazevoet.

De Oosterse wereld en zijn bewoners zijn vertegenwoordigd in informatievereisbeschrijvingen waarin kleine prentjes zijn opgenomen, zoals in de boeken vanJohannes Olivier Jzn. en G. van Sandwijk. Onder het pseudoniem van EenOost-Indisch Oudgast verschijnen twee deeltjes genaamd Java; Prentenboek voorde Nederlandsch-Indische jeugd waarin allerlei beroepen en volkstypen staanafgebeeld en beschreven. De inhoud van het eerste boekje is voor die tijd zeerverdraagzaam ten opzichte van de islam. In het tweede bundeltje van 1859 wordt inhet hoofdstukje ‘De slavin’ verteld over de pogingen tot afschaffing van de slavernijdie uiterlijk 1 januari 1860 in Nederlands-Indië een feit zal moeten zijn. Vervolgenswordt De negerhut van Oom Tom van Harriet Beecher Stowe ter lezing en ter leringaanbevolen.

Melati van Java (ps. van N.M.C. Sloot) en W.F. Oostveen schreven teksten bijdezelfde grootformaat kleurenlitho's die Java tot onderwerp hebben. Het KoloniaalInstituut in Amsterdam verzorgde een educatief en voorlichtend boek, Verhalen overIndië voor Nederlandsche jongens en meisjes van C.J. Rutten-Pekelharing, waarinalle facetten van het leven in Insulinde ter sprake komen.

Los van de neutraal getinte beschrijvingen over de inheemse wereld treft men ooktal van schetsen aan waarin inheemse figuren en situaties worden beoordeeld vanuiteen Westers waardenpatroon. Een voorbeeld hiervan zijn de hadji's die bijna altijdde anti-christelijke en anti-Nederlandse rol krijgen toebedeeld. In de verhalen zijnze leiders van opstanden en kètjoepartijen. De doekoen wordt soms sympathiek,maar in het algemeen afgeschilderd als een griezelige man of vrouw, tuk op geld ofgoederen van de goedgelovige patiënten. De zendingsverbalen over Irian Jaya staanbol van tirannieke medicijnmannen die veel macht over de bevolking bezitten.

Romantische verhalen voor kinderen verschijnen in de tweede helft van denegentiende eeuw. Javaanse kinderen worden meegenomen naar Nederland, waarze in een pleeggezin opgroeien. Zulke situaties beschrijven Evangeline (ps. vanH.M.C. van Oosterzee) en H.J. Bomhoff. De eerste verhalen over baboes die metHollandse gezinnen uit Indië naar Nederland meekomen en met hun verschijningveel opzien baren, staan in publikaties van H. Karssen en C.E. van Koetsveld.

Soms stuurde een zendeling een gekerstend inheems weeskind naar patria voorbeter onderwijs. Dit overkwam de dertienjarige Dja-Ogot die midden vorige eeuwuit de Bataklanden naar Rotterdam vertrok. De onderwijzeres M.C. Frank (M.C.Vanger-Frank) genoot bekendheid met haar Indische romans (Nieuwenhuys 1972:hoofdstuk IX). In 1884 verscheen haar meisjesboek Bruintje; een treurige geschiedenisvan een Indo-Europees meisje dat alleen in Den Haag achterblijft en bij voortduringwordt gediscrimineerd en uitgebuit door haar Hollandse familie.

Dorothée Buur, ‘Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur)’

Page 24: Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur · 2016. 3. 7. · 1 Inleiding S is een SCHIP Dat zeilt op de zee; Wie wil naar de Oost, Die vare vrij meê! (uit: AB en Prentgeschenkje. Amsterdam,

Aan het einde van de negentiende eeuw komt de stroom verhalen op gang overHollandse en Indo-Europese kinderen die voor hun opvoeding en schoolopleidingnaar Holland worden gestuurd. De Indische damesromanschrijfsters, Thérèse Hovenen Melati van Java (ps. van N.M.C. Sloot) volgden met Nonnie en andere verhalenen Angeline's beloften.

Dorothée Buur, ‘Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur)’

Page 25: Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur · 2016. 3. 7. · 1 Inleiding S is een SCHIP Dat zeilt op de zee; Wie wil naar de Oost, Die vare vrij meê! (uit: AB en Prentgeschenkje. Amsterdam,

15

Het is in deze verhalen een uitzondering als kinderen uit Indië een geschikt pension,kosthuis of pleeggezin treffen. In het populaire verhaal van J.B. Schuil, Hoe deKatjangs op de kostschool van Buikie kwamen, wordt het slechte kosthuis tot in hetkarikaturale weergegeven. Daarentegen zijn er ook boeken waarin onaangepaste ofverwilderde kinderen voorkomen. Ze zijn bedorven of verwend door hun ouders ofde baboe; ze hebben tinka's (streken).

J.H. Hooykaas-van Leeuwen Boomkamp beschrijft in De grote vondst van Juulen Peter de situatie van een Hollandse zwerversjongen op Java. Hij wordt geplaatstin het tehuis van Pa van der Steur die veel heeft gedaan voor de in de steek gelatenen verweesde kinderen van Nederlandse militairen en hun inheemse vrouwen.

Pioniers in de Buitengewesten zijn de zendelingen, mannen van het eerste uur. Dereis naar hun arbeidsterrein was op zich al een waagstuk. Vooral op eenzame postenin de Buitengewesten hebben zij veel ontberingen moeten lijden. Bij aankomst stonder meestal geen huis voor hen gereed, ze liepen kans te worden gedood of ze werdenernstig ziek door het ongezonde klimaat, zodat ze hun taak niet konden uitoefenen.Zendelingen als Capelle, Fortgens, Van Hasselt, Hueting en Albert Zaaier (ps. vanA.J. de Neef) hebben een schat aan informatie verzameld over de cultuur en deleefgewoonten van de bevolking waaronder zij hebben gewerkt. In dit verband is hetopvallend dat missieverhalen - in tegenstelling tot zendingsverhalen - in dezebibliografie in veel geringere mate zijn vertegenwoordigd.

Eveneens tot de pioniers behoren de bestuursambtenaren en allerlei ‘particulieren’,dat wil zeggen mensen uit het bedrijfsleven, zoals houtvesters, planters, eigenarenvan een diamant- of kolenmijn, ingenieurs en boormeesters van oliemaatschappijen.Ze trokken naar een te ontginnen gebied, waren verstoken van alle contact met dewesterse wereld en moesten leiding geven aan of samenwerken met inheemspersoneel. Deze baanbrekers leefden in een isolement dat slechts door eenverlofperiode werd doorbroken. Gezinnen met kinderen namen een gouverneur ofhuisonderwijzer in dienst of stuurden hun kinderen naar een internaat op Java of naarNederland. Later werden ouders in staat gesteld om zelf hun kinderen thuis onderwijste geven volgens de schriftelijke methode van H.G. Clerkx. Zo'n situatie wordtgeschetst in 't Rimboekind, een meisjesroman van F. de Clercq Zubli.

M.A.M. Renes-Boldingh (1891-1968) die jarenlang in de Bataklanden heeftgewoond, beschrijft in Hoog in de bergen het gezinsleven van een Nederlandseplanter op Sumatra. In Pioniers en Papoea's van Albert Zaaier zien een jongeNederlandse bestuursambtenaar en een zendeling zich voor de moeilijke taak geplaatstom twee vijandige dorpen, ergens in Nieuw-Guinea, met elkaar te verzoenen. OpNieuw-Guinea speelt ook De pionier van Sentani van Rudolf Voorhoeve, waarineen ondernemende Nederlander die een goudader heeft ontdekt door het gouvernementwordt tegengewerkt.

De turbulente periode van de Tweede Wereldoorlog heeft ook zijn weerslaggevonden in een aantal verhalen, waarin niet alleen het klassieke thema van deinternering ter sprake komt. Verschillende facetten worden belicht, zoals de gevechtendie zijn geleverd voor de verdediging van de Indische archipel en de ondergang vande kruiser ‘De Ruijter’, in de biografie van de schout-bij-nacht Karel Doorman, Deheld van de Javazee door J.D. Degreef. Een aangrijpend verhaal over een jongemarineman die op een onderzeeër is geplaatst vertelt K. Norel in O 16.Ontvluchtingspogingen staan in Vier maanden onder de Jappen op Java en mijn

Dorothée Buur, ‘Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur)’

Page 26: Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur · 2016. 3. 7. · 1 Inleiding S is een SCHIP Dat zeilt op de zee; Wie wil naar de Oost, Die vare vrij meê! (uit: AB en Prentgeschenkje. Amsterdam,

ontsnapping; drie jongelui bereiken begin augustus 1945 het eilandje Rodriguez,waar ze zich aansluiten bij de invasietroepen die naar Nederlands-Indië gaan. Eenlevensgevaarlijke tocht over de Bandazee naar Australië wordt ondernomen in Saka,de vluchteling uit Ambon van A. Algra.

Dorothée Buur, ‘Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur)’

Page 27: Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur · 2016. 3. 7. · 1 Inleiding S is een SCHIP Dat zeilt op de zee; Wie wil naar de Oost, Die vare vrij meê! (uit: AB en Prentgeschenkje. Amsterdam,

16

Een uitstekend verhaal over de interneringstijd is De tweeling van de plantage doorJohan van Hulzen. Tot ziens Achmad; van Hollandse jongens in Japanse tijd doorA. Middelkoop laat zien hoe een Indonesische klasgenoot een spion voor de Japblijkt te zijn en naderhand opduikt als ‘Heiho’. F. van den Dungen vertelt over degezamenlijke strijd van Nederlanders en de inheemse bevolking, onder wie Chinezen,in De eer van de vlag; Een boek over de strijd in Indië tijdens de Japanse bezetting.

De zendeling F.C. Kamma verneemt van een oude Papoea Het verhaal van hetschild, opgenomen in de bundel Alle volken zullen komen, samengesteld doorC.Ch.C.J. Swaan-Koopman. Een ware geschiedenis over de zuidkust van het eilandBiak, waar Japanse troepen hebben huisgehouden onder de bewoners van het dorpWardo. Kon ik maar weer een gewoon meisje zijn; Dagboek uit Japanse kampen'44-'45 van Carla Vermeer-van Berkum bevat aantekeningen die zij als dertienjarigmeisje heeft gemaakt in het kamp Lampersari bij Semarang.

Na de Japanse terreur volgt een nieuwe terreur, de bersiaptijd, die in Mickey achterprikkeldraad wordt beschreven door A.P. Cortenbach. Over de revolutietijd verteltook K. Norel. Twee bange dessakinderen op Java worden door een Nederlandsemilitair in hun schuilplaats ontdekt in zijn kerstverhaal Stille nacht. Fenna Feenstraschrijft in het tweede deel van Langs eigen wegen over jongelui die, na de Duitsebezetting te hebben meegemaakt, naar het roerige Indonesië vertrekken om dienstte doen in het Nederlandse leger en de marine.

Hoewel de volgende verhalen voor het merendeel in Nederland spelen, bevattenze fragmenten over de oorlog en de Indonesische revolutie. Trauma's over de kampenen nachtmerries van Indonesische rampokkers worden verwerkt tijdens een vakantieop Ameland in De geheimzinnige gast van M.A.M. Renes-Boldingh. Rona Lentinckvertelt in haar jeugdroman Ergens wacht het geluk over een jonge vrouw die naarNederland is gerepatrieerd en vertier wil zoeken om de verschrikkingen van deJapanse bezetting te vergeten, maar geconfronteerd wordt met een aantaloorlogsinvaliden.

Nietha den Hartogh laat in Op onze schouders de problemen zien van eenIndo-Europees meisje dat tijdens de revolutie veel persoonlijke verliezen heeftgeleden. In Frank komt terug is de hoofdpersoon een Nederlandse militair die inIndonesië heeft gevochten tijdens de politionele acties. Terug in het vaderland moethij, met de nodige conflicten, zich weer aanpassen aan de burgermaatschappij.

Voor veel repatrianten en spijtoptanten leverde de integratie in de Nederlandsesamenleving een gevoel van frustratie op bij het behouden of zoeken naar de eigenidentiteit. Indische clubs en verenigingen en zelfs een tijdschrift (Tong Tong) werdenopgericht.

Jeugdboeken met de titel Hoor ik er wel bij? van Margreet Velsen-Quast, Ik hebeen mes door Sipke van der Land, Mop, een jeugdroman van Rie Smaal-Meeldijken Toetie's moeilijke eerste jaar door Hella Jansonius geven de problematiek vanhet Indische kind al aan dat om zijn uiterlijk en maatschappelijk milieu niet doorklas-of leeftijdgenoten wordt geaccepteerd of begrepen.

De Molukse groeperingen - KNIL-militairen en hun gezinnen - die in specialekampen of woonwijken werden ondergebracht kregen ook aanpassingsproblemen,maar zij hadden wel een eigen achtergrond en cultuur. De onderwijzeres Phia vanden Berg die in het Molukse kamp Schattenberg bij Westerbork woonde, en daar

Dorothée Buur, ‘Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur)’

Page 28: Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur · 2016. 3. 7. · 1 Inleiding S is een SCHIP Dat zeilt op de zee; Wie wil naar de Oost, Die vare vrij meê! (uit: AB en Prentgeschenkje. Amsterdam,

voor de klas heeft gestaan, schrijft over Ambonese schooljongetjes uit deze omgeving:Oleng en Ateng, leden van de tweede generatie Molukkers in Nederland.

In Joyce, een Moluks meisje en Een vakantie op de Molukken is een derde generatievan jonge Molukkers in Nederland aan het woord die niet meer in een Molukse wijkwoont. Ze houden de christelijk-Molukse traditie in ere en brengen een familiebezoekop Ambon en Haruku, de geboortegrond van hun grootouders.

Dorothée Buur, ‘Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur)’

Page 29: Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur · 2016. 3. 7. · 1 Inleiding S is een SCHIP Dat zeilt op de zee; Wie wil naar de Oost, Die vare vrij meê! (uit: AB en Prentgeschenkje. Amsterdam,

17

Een onderwerp dat onder dezelfde categorie valt vormt de problematiek van dePapoea's op het huidige Irian Jaya, dat pas in 1962 aan Indonesië werd overgedragen.Miek Dorrestein, een onderwijzeres, heeft tien jaar (1954-1964) op verschillendeplaatsen in dit onmetelijke land gewerkt. De ervaringen met Papoeakinderen heeftze in een aantal verhalen vastgelegd. Voor haar eerste jeugdboek Geesten houdenniet van regen ontving ze in 1979 een eervolle vermelding van de EuropeseJeugdboekenprijs. De jeugdroman Vogelvrij verklaard gaat over geweld en onrechtals Papoea's door Indonesische ambtenaren en militairen onder de voet wordengelopen. Tegelijkertijd wordt een schrijnend beeld geschetst van Bertos, een jongehalfbloed-Papoea, die zijn Nederlandse vader nooit heeft gekend.

Een selectie van belangrijke auteurs

Evenals destijds Johannes van Soest constateerde Nellie van Kol (1851-1930) - bijnaveertig jaar later - dat praktisch alle schoolleesboeken en ontspanningslectuur inIndië gericht waren op kinderen die in een Nederlands milieu leefden, of een deelvan hun jeugd in Nederland hadden doorgebracht.

Op vijfentwintigjarige leeftijd vertrok Nellie Porrey als gouvernante naar Indië.Daar ontmoette ze de ingenieur H.H. van Kol, het latere Tweede-Kamerlid voor deSDAP, met wie zij in het huwelijk trad. Met haar ethisch-pedagogische artikelen,eerder verschenen in het Soerabajaasch Handelsblad, gebundeld als Brieven aanMinette (1884), had Nellie de aandacht getrokken. In een van de hoofdstukken komtnadrukkelijk het gemis aan lectuur over het eigen karakter en de leefwereld van hetIndische kind ter sprake (Nellie 1884:121-2). Ze deed daadwerkelijk iets aan ditgemis met haar Bloemensprookjes (1883) en Sprookjes en vertellingen (1886),oorspronkelijke verhaaltjes afgestemd op de leefwereld van het kind in Indië.

Nellie van Kol was de eerste redactrice van de ‘Indische Kinder Courant’ (1883).Deze taak moest ze na een jaar, om gezondheidsredenen, neerleggen. In Nederlandhield ze zich onder meer jarenlang bezig met de redactie van de‘Volks-kinderbibliotheek’ (1898-1914).

Onder invloed van Nellie van Kol schreef Marie C. Kooy-van Zeggelen(1870-1957) haar eerste Indische verhalenbundel, Jong Java's lief en leed (1904).Karakteristieke vertellingen over het dagelijks leven van Javaanse dessabewoners,van wie de kinderen al op jonge leeftijd moeten meehelpen om geld te verdienenvoor het gezin. Ze trekt een scheidslijn tussen de Javaan die dienstbaar moet zijn ende Nederlander die bediend moet worden. Het boekje kreeg een inleiding van Nellievan Kol en werd door haar opgenomen in de ‘Volks-kinderbibliotheek’. Eveneensvoorzien van een inleidend woord door Nellie van Kol volgde in deze serie De goudenkris (1908). Het verhaal is gesitueerd op Zuid-Celebes, een gebied dat nog maar korttevoren was gepacificeerd door het Nederlandse gezag. Marie C. Kooy-van Zeggelenverbleef van 1890-1918 in Indië en woonde lange tijd op Zuid-Celebes, waar haarman officier was in het Nederlands-Indische leger. De gouden kris is helemaalgeschreven vanuit het gezichtspunt van de Boeginese bevolking. In haar kortevoorwoord vermeldt ze dat bijna alles in dit verhaal op waarheid berust. Een viertaltekeningen en de foto-illustraties zijn van de schrijfster, die voor haar huwelijk in

Dorothée Buur, ‘Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur)’

Page 30: Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur · 2016. 3. 7. · 1 Inleiding S is een SCHIP Dat zeilt op de zee; Wie wil naar de Oost, Die vare vrij meê! (uit: AB en Prentgeschenkje. Amsterdam,

haar geboortestad Den Haag een teken- en schilderopleiding aan de kunstacademiehad gevolgd.

De tweede druk (1919) verscheen met een inleiding van C. van Vollenhoven,destijds hoogleraar in het adat- of gewoonterecht van Nederlands-Indië in Leiden.Hij prijst De gouden kris als een verhaal dat zo goed past bij ‘onze jongsteinlanderspolitiek’.

Dorothée Buur, ‘Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur)’

Page 31: Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur · 2016. 3. 7. · 1 Inleiding S is een SCHIP Dat zeilt op de zee; Wie wil naar de Oost, Die vare vrij meê! (uit: AB en Prentgeschenkje. Amsterdam,

18

In bijna gelijke stijl werd geschreven De schat van den armen jongen (1913) dat ookonder de Boeginezen in Zuid-Celebes speelt en het vervolg hierop Din en Aroe naarhet land van beschaving (1922), waarin twee Boeginese jongens, het prinsje AroeLa Tanroewa en zijn slaafje Din, een reis naar Java maken. Ze vergapen zich aan detechnische wonderen, zoals de bioscoop, en genieten gastvrijheid bij een prins inDjokjakarta, waar wajangspelers een voorstelling geven op de klanken van degamelan.

Een heel bijzonder boekje is Het zeerooversjongetje (1920). Ook in dit verhaalzijn historische gegevens verwerkt. De geschiedenis speelt zich af op het eilandBanggai, bij Celebes, waar Alfoerse zeerovers vrouwen en kinderen ontvoeren enals slaven aan de sultan van Ternate verkopen. Op voorspraak van een Nederlandsezendeling worden alle slaven in vrijheid gesteld. Een geliefd verhaal dat vele kerenwerd herdrukt en in 1989 opnieuw uitkwam, ingeleid en toegelicht door RobNieuwenhuys.

Markante figuren uit de Indische geschiedenis hadden de belangstelling van MarieC. Kooy-van Zeggelen en zij gaf hen gestalte, zoals Tjoet Nja Din. Deze was devrouw van de beruchte Toekoe Oemar, een fel tegenstander van het Nederlandsegezag in Atjeh. In het verhaal Een kleine gids (1924) weigert de Atjehse jongen Amatde schuilplaats te verraden van de blinde Tjoet Adin (Tjoet Nja Din) aan een officiervan het Nederlands-Indische leger.

Simon Franke (1880-1957) vertrok op zeventienjarige leeftijd als militair vooreen aantal jaren naar Indië, het land dat als inspiratiebron heeft gediend voor zijnvele Indische kinderboeken, jeugdromans en Indische romans voor volwassenen.

Franke moet begiftigd zijn geweest met een diep inlevingsvermogen, waardoorhij de denk- en leefwereld van het Javaanse en Indo-Europese kind zo treffend kanweergeven. Op een gevoelige, maar nooit sentimentele manier, beschrijft hij haarfijngedachten en gevoelens in een bijna eenvoudig aandoend taalgebruik. Daarmeebereikt hij een sfeer die uniek is te noemen. Uit zijn werk spreekt socialebewogenheid. Franke, actief sociaal-democraat, is sterk begaan met het lot van dekleine man in de dessa die door Arabieren en Chinezen wordt uitgebuit. In Kantjilhet dwerghertje (1936) probeert hij de Javaanse en Chinese leefwereld met elkaarte verzoenen. Een innerlijke strijd maakt de twaalfjarige Indo-Europese schooljongenSinjo Juul (1939) door in zijn verhouding tot zijn Javaanse moeder. Het verhaal kreegeen eervolle vermelding van de Garoeda-prijsvraag voor de oudere jeugd.

Voor de Javaanse cultuur heeft Franke een buitengewone belangstelling getoondin De wajangpop (1940), dat werd bekroond met de Garoeda-prijs voor de ouderejeugd. De bundel Gevleugelde paarden; Indonesische legenden (1953) bevat voorhet merendeel Javaanse overleveringen.

Clémence M.H. Bauer (1887-1971) was een onderwijzeres. Haar jeugd bracht zijafwisselend door in Nederland, Amerika en Nederlands-Indië. Van de Javaansecultuur en van het sociale leefklimaat van de Indo-Europeanen was ze goed op dehoogte. Haar eerste jeugdverhaal Vriendinnetjes (1913) - typisch een meisjesboek -ademt nog de sfeer van tempo doeloe, waarin zij de maatschappelijke verhoudingenvan schoolkinderen in een kleine plaats op Oost-Java beschrijft. Op een indringendewijze laat ze het schrijnende lot zien van het Indo-Europese meisje Rosina, die doorhaar afkomst en haar gebrekkige Nederlands het mikpunt wordt van discriminatieen spotternij.

Dorothée Buur, ‘Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur)’

Page 32: Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur · 2016. 3. 7. · 1 Inleiding S is een SCHIP Dat zeilt op de zee; Wie wil naar de Oost, Die vare vrij meê! (uit: AB en Prentgeschenkje. Amsterdam,

Vijfentwintig jaar heeft Clémence Bauer voor de klas gestaan in Den Haag, waarze veel sociaal onrecht heeft gezien. Haar verontwaardiging over de slechte behande-

Dorothée Buur, ‘Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur)’

Page 33: Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur · 2016. 3. 7. · 1 Inleiding S is een SCHIP Dat zeilt op de zee; Wie wil naar de Oost, Die vare vrij meê! (uit: AB en Prentgeschenkje. Amsterdam,

19

ling van inheemse bedienden in Nederland1 - die vaak aan het lijntje werden gehoudenover het tijdstip van terugkeer naar Indië - verwerkte ze in Kleine Sarina (1916).Sarina, een Javaans meisje, praktisch nog een kind, is de baboe van een Hollandsgezin dat op het punt staat naar Nederland te vertrekken. Om haar bruidsschat tekunnen verdienen gaat Sarina mee, voor één jaar. Het verblijf in Nederland looptlanger uit. Sarina wordt verwaarloosd en loopt rond in veel te grote afdankertjes vanhaar mevrouw. Als het vertrek naar Indië opnieuw wordt uitgesteld, is Sarina radeloos.Ze wil naar Java terug en neemt geld van haar mevrouw weg om haar reis te kunnenbetalen. Nog dezelfde dag ontdekt mevrouw de diefstal en ze stuurt Sarina de straatop. Het verhaal loopt gelukkig nog goed af.

Lina van Suchtelen-Leembruggen (1878-1948) zag het levenslicht in Indrapoeraaan de Oostkust van Sumatra. Ze volgde een opleiding voor grafisch kunstenaar.Praktisch al haar kinderboekjes en jeugdromans heeft ze zelf vormgegeven en vanillustraties voorzien, zoals Het apenboekje (1944), Het eigenwijze Fantje (1943) enHet kikkerboekje (1946). Het zijn eenvoudige en grappige verhaaltjes voor deallerkleinsten. De boekjes werden in de jaren vijftig in het Maleis vertaald en inIndonesië uitgegeven (zie Brinkman 1954). Haar jeugdboeken zijn nogal romantischvan aard. De verhalen spelen zich af in de Buitengewesten, vaak diep in het oerwoud,waarbij spanning en avontuur niet ontbreken. In De zilveren vogel (1937) zet eenoude Dajak, Maying genaamd, zich in om een Nederlands meisje te bevrijden datals mensenoffer moet dienen voor een gevaarlijke Dajakstam op Borneo.Transmigratie van Javanen naar de Lampongse districten op Sumatra en de daarlevende bosmensen, Koeboes, zijn twee onderwerpen die de schrijfster bezighoudenin Djaidin (1941). Dit verhaal, dat ze ook illustreerde, werd bekroond met een EerstePrijs in de Garoeda-prijsvraag 1941. Na haar dood kreeg het nog een herdruk (1959).

Van verschillende stam (1947) is een jeugdroman over Celebes. Het Boeginesemeisje Langkati weigert slaafs de traditie te volgen. Ze verzet zich tegen haar vaderals hij haar wil uithuwelijken. Voor dit boek verzorgde de schrijfster deomslagtekening. Haar laatste jeugdroman Twee Indische meisjes (1948) speelt opJava en schetst de situatie van een Indo-Europees meisje dat niet wordt begrependoor haar Hollandse tante bij wie ze in huis woont. Ze is bevriend met een Soendaneseregentsdochter die op het punt staat uitgehuwelijkt te worden. Een tijdelijk verblijfin Den Haag brengt de vriendinnen in contact met hun toekomstige levensgezellenmet wie ze - met een idealistisch doel voor ogen - voorgoed naar Java terugkeren.

Diet Kramer (1907-1965) werd in Amsterdam geboren en doorliep de HBS, waarnaze cursussen volgde in kunst- en literatuurgeschiedenis en muziek. Ze werkte bijuitgeverijen en woonde enige tijd in Engeland. In 1933 vertrok ze naar Indië, waarze trouwde met mr.dr. W.A. Muller, rector van het Lyceum in Batavia.

In haar HBS-jaren werden er al, van 1923 af, verhalen van haar gepubliceerd. DietKramer kreeg grote bekendheid en waardering voor haar meisjesromans en romansvoor jongeren. Na de bekroning van Ons Honk (1928) besloot ze definitief schrijfsterte worden, waarna ze een aantal baanbrekende jeugdromans aan het papiertoevertrouwde, zoals De Bikkel (1935) en Roeland Westwout (1936). Ze schetst

1 In 1918 werd Persinggahan opgericht, een Tehuis en Adviesbureau voor Ned.-Ind. Bediendenin Den Haag. Als een baboe door haar ‘meesteres’ slecht werd behandeld, of te weinig ofniets aan loon uitbetaald kreeg, greep de Nederlandse directeur in (Indië in Den Haag 1982:19en Poeze 1986:236-8).

Dorothée Buur, ‘Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur)’

Page 34: Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur · 2016. 3. 7. · 1 Inleiding S is een SCHIP Dat zeilt op de zee; Wie wil naar de Oost, Die vare vrij meê! (uit: AB en Prentgeschenkje. Amsterdam,

levensechte situaties, waarin jonge mensen zichzelf herkenden, geschreven in eendirecte stijl.

Dorothée Buur, ‘Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur)’

Page 35: Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur · 2016. 3. 7. · 1 Inleiding S is een SCHIP Dat zeilt op de zee; Wie wil naar de Oost, Die vare vrij meê! (uit: AB en Prentgeschenkje. Amsterdam,

20

In Nederlands-Indië verscheen Eindexamen 1940 (1941), een jeugdroman die inBatavia door Kolff werd uitgegeven en door de oorlogssituatie in Nederland tamelijkonbekend is gebleven. In Eindexamen 1940 wordt na het uitbreken van de oorlog inde meidagen een groepje middelbare scholieren op Midden-Java geconfronteerd metde Duitse bezetting in Nederland. Ze moeten hun houding bepalen als ze in hundirecte omgeving te maken krijgen met NSB'ers en Duitse sympathisanten.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog overleed de man van Diet Kramer en overleefdeze zelf ternauwernood verschillende Japanse kampen. Ze keerde naar Nederlandterug en vestigde zich in Den Haag, waar ze Thuisvaart (1948) schreef. Eenrealistische roman over de Japanse bezetting en de repatriëring van een groepjejongelui naar Nederland, waar hen opnieuw conflicten en problemen wachten: slechteopvang, woningnood, het zoeken naar een passende werkkring, discriminatie enonbegrip.

Boekverzorging, illustraties en uitgevers

De vroeg-negentiende-eeuwse jeugdboeken, in dit geval de historische verhalen enreisbeschrijvingen, variëren in formaat en uitvoering. Het kleinste formaat, 12.5 ×10 cm, is een werkje over Willem IJsbrandsz. Bontekoe dat in 1835 door Beijerinckis uitgegeven. De omslagen van de boeken zijn van karton of van papier. Hetbinnenwerk is doorgaans gedrukt op houtvrij effen of vergépapier (papier metwaterlijntjes) en geïllustreerd met gravures en zwartwit litho's. Halverwege denegentiende eeuw worden gravures met de hand ingekleurd en begint de chromolitho(kleurenlitho) terrein te winnen. De op de prentjes afgebeelde oosterlingen, en danmet name de Javanen, hebben meer weg van (gebruinde) Europeanen met negroïdetrekken. De uitgevers Sijthoff en Kolff veroveren de markt met hun Indischeplaatwerken en prentenboeken. Namen van illustratoren worden meestal niet vermeld.Wel wordt er in de uitgave van De aap en de schildpad in het voorwoord door K.F.Holle verteld dat de illustraties door een Soendanees zijn vervaardigd. Ook zijn naamis niet bekend.

Drie uitgevers van kinderboeken hebben van 1900 tot 1940 een belangrijke bijdragegeleverd aan de produktie van Indische kinder- en jeugdboeken. Tussen 1930 en1941 is het hoogtepunt bereikt.

Eén van deze populaire producenten is de protestants-christelijke uitgeverijCallenbach die qua aantal aan de top staat. In samenwerking met de NederlandscheZondagsschool Vereeniging wordt het jaarlijkse geschenkmateriaal voor de leerlingenverzorgd: verhalen met een geheel eigen christelijk karakter, waarin de zending inNederlands-Indië een geliefd onderwerp is. Op het kerstfeest van de zondagsscholenkrijgen de kinderen zo'n boekje cadeau.

De boekjes zijn herkenbaar aan de witte omslag met een gekleurd plaatje. Ze zijningenaaid of gebonden in een kartonnen bandje, voorzien van een rood linnen rug.Het formaat is circa 20 × 14 cm. De illustraties zijn vervaardigd door een aantal vasteillustratoren zoals Frans van Noorden, Henk Poeder en Sierk Schröder. Na de TweedeWereldoorlog veranderen formaat en uitvoering; de boekjes zijn aangepast aan hetnieuwe tijdsbeeld.

Dorothée Buur, ‘Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur)’

Page 36: Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur · 2016. 3. 7. · 1 Inleiding S is een SCHIP Dat zeilt op de zee; Wie wil naar de Oost, Die vare vrij meê! (uit: AB en Prentgeschenkje. Amsterdam,

Op de tweede plaats volgt het kinderboekenfonds van uitgeverij Van Goor. Erworden jongens- en meisjesboeken in verschillende reeksen uitgegeven waarinIndische verhalen voorkomen, zoals de Canneheuveltjes-serie. Het zijn smaakvoldoor Sijtje Aafjes, Johanna Coster en Rie Cramer geïllustreerde boeken. Vooral deillustrator J.H. Isings heeft met zijn tekeningen in Tante Noep door Gerda van derHorst-van Doorn de Indische sfeer en typen goed weergegeven. Aan de vormgeving

Dorothée Buur, ‘Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur)’

Page 37: Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur · 2016. 3. 7. · 1 Inleiding S is een SCHIP Dat zeilt op de zee; Wie wil naar de Oost, Die vare vrij meê! (uit: AB en Prentgeschenkje. Amsterdam,

21

van de boeken is buitengewoon veel aandacht besteed; ze zijn gebonden in een fraaielinnen band.

Uitgeverij Kluitman neemt de derde plaats in en geeft ook verschillende categorieënboeken uit, zoals een aparte reeks jongens- en meisjesboeken. In de jaren dertig doenvooral de romans voor oudere meisjes, de bakvisverhalen, opgang. Ze vinden gretigaftrek en zijn uitgevoerd in kloeke linnen banden. Het volume is bepaald door hetal of niet gebruiken van opdikkend romandrukpapier. Hans Borrebach heeft met zijnstereotype tekeningen tal van meisjesromans geïllustreerd. Ze dragen nauwelijks bijaan het Indische karakter van de verhalen. Slechts een palmboom of een voorgalerijdoen vermoeden dat het Indië betreft. Evenzo geldt dit voor de illustraties van Annivan de Ruit. Zij heeft bandtekeningen en illustraties verzorgd voor de Indischemeisjesromans van Ems I.H. van Soest, waarbij het inheemse personeel slecht uitde verf komt.

Er is in Nederlands-Indië zelf geen specifieke markt geweest voor het uitgevenvan jeugdboeken van eigen bodem. De overgrote meerderheid van kinderboekenverschijnt in Nederland. Uitgevers in Nederland exporteren hun boeken in groteaantallen naar Indië, waar ze soms een filiaal hebben. Boeken worden gedistribueerdnaar de boekhandel, kantoorboekhandel of boekendepots in de steden op Java en inde Buitengewesten. Het type boekhandel in Indië wijkt enigszins af van dat inNederland, dat wil zeggen: het assortiment is beperkt. Het nieuwste boek moet altijdin Nederland worden besteld. Als in Europa de Tweede Wereldoorlog uitbreekt wordthet contact tussen Nederland en Indië verbroken. Vanaf 1940 is Indië voor deboekenproduktie op zichzelf aangewezen. Nadien publiceren uitgevers als Kolff inBatavia, Vorkink in Bandoeng, Van Ingen in Soerabaja en Ribbens Boekendepot inDjokjakarta nu en dan een kinderboek of een jeugdroman.

Omstreeks 1951 is er een laatste opleving, maar dan is Indonesië al onafhankelijk.Uitgeverij Van der Peet in Amsterdam en De Moderne Boekhandel Indonesië inDjakarta gaan een samenwerkingsproject aan: de serie Badjing Boeken voor deJeugd. Aardige kleine informatieve boekjes over onder andere de Vorstenlanden,een gamelanorkest, tropische bloemen en planten, en vulkanen op Java, in een oblongformaat uitgegeven en in meerkleuren-offset uitgevoerd.

Dorothée Buur, ‘Inleiding (bij Indische jeugdliteratuur)’