Toets Gesproken Nederlands 18 Oefentoetsen

22
Inleiding 1 Inleiding Deze ui tgave bevat twee audio-cd's waarop 18 oefentoetsen zijn opgenomen en een bi jbe - hore nd bookl et. Het booklet bevat de oefentoetsen met de antwoorden en tabellen voor het bijhouden van de score. De 18oe fentoetsen zijn nabootsingen van de Toets Gesproken Nederlands (TGN) . De TGN is on - derdeel van het basisexamen inburgering. Deze toets wordt afgenomen op veel Nederlandse ambassades bij buitenlanders die een visum voor lange tijd - Machtiging tot Voorlopig Ver- blijf (MVV) - aanvragen . De TGN is ook een standaardonderdeel bij het inburgeringsexamen in Nederland. Deze uitgave is te gebruiken voor beide examens. Behalve de drie in het officiële examenoefenpakket' aangeboden oefentoetsen bestaat er geen door de overheid gemaakt lesmateriaal of oefenmateriaal. Deze uitgave voorziet in deze lacune. 2 H et basisexamen inburgering Het ba si sexamen inburgering maakt deel uit van een strenger toelatingsbeleid voor buiten - landers die zich op permanente basis in Nederland willen vestigen. Het basisexamen inbu r- gering bestaat uit de Toets Gesproken Nederlands (TGN) en uit een toets Kennis van de Neder- landse Samenleving (KNS) . Beide toetsen worden op dezelfde mani er afgenomen . Dat gebeurt in één sessie direct na elkaar. De kandidaat meldt zich bij de ambassade van het land van herkomst2 en doet daar via een koptelefoon en met behulp van een microfoon de twee toetsen. De antwoorden worden beoordeeld door een computer die is geprogrammeerd voor de goede antwoorden . Op deze manier hoort de kand idaat onmiddellijk of hij geslaagd is. Als de kandidaat voor één van beide onderdelen zakt, moet hij later opnieuw examen doen. Als de kandidaat slaagt, kan hij een MVV (Machtiging tot Voorlopig Verblijf) aanvragen en naar Nederland komen. Later in Nederland moet de immigrant op dezelfde manier een (moeilijker) inburgeringsexamen J (ook KNS en TGN) afleggen om v oor een definitieve verblijfsvergunning in aanmerking te kunnen komen . Voor KNS komt dat neer op een geheel andere toets. De TGN wordt in Nederland opnieuw afgenomen, waarbij geput wordt uit dezelfde databank van on - geveer 1000 taalopdrachten. De toets is qua structuur en opzet dezelfde als die op de ambas- sade. Bij het inburgeringsexamen in Nederland wordt de lat wat hoger gelegd . Je moet dan voor dezelfde TGN meer punten scoren dan tijdens het examen op de ambassade. 1 Naar Nederl and, Th iememeulenhoff, 2006 2 In sommige gevall en kan het op de ambassade van het land van bestendig v erb lijf. 3 In plaats van h et inburgeringsexamen kan een nieuwkomer ook h et (moei lijkere) N Tl Staatse xamen afl e ggen. 4 Inleiding 3 Tabel en nor mering Eu ropees Referen tiekader (ERK)1 en TGN Er bestaat een Europees Referentiekader (ERK) . Volgens dat kader kan iedereen beoordeeld worden op zijn talenkennis van Europese talen . Er wordt steeds gebruikgemaakt van dezelfde indeling: vanaf Al (beginners) tot en met C2 (native speakers) . Speciaal voor het Nederlandse toelatingsexamen zoals dat is ingevoerd in maart 2006 is er een extra 'nationaal' Nederlands niveau 'A l-min' uitgevonden. Dat ligt ergens tussen 0 en Al inl . Het huidige niveau voor het toelatingsexamen (najaa r 2008) is Al-min, maar de verwac h ting is dat het nivea u omhoog gaat naar niveau A 1. Dezelfde TGN wordt gebruikt bij het inbur- ge r ingsexamen in Nederland. Daar is het gevraagde niveau Al. In de tabel is a angegeven hoeveel punten horen bij welk niveau . Tabel 1 Relati e ERK- nivea us en TGN - score 68 === 80 4 Han dleidi ng TGN Deze oefentoetsen zijn gemaakt om samen met een examenkandidaat te oefenen voor het basisexamen inburgering. Je kunt geen exacte uitslag berekenen als je oefent met deze toetsen, maar je kunt wel insch atten hoe groot de kans is om het examen te halen. Voor die inschatting heb je naast de kandidaat een toetsafnemer nodig. Deze toetsafnemer geeft zo goed mogelijk de 'juiste' antwoorden bij de TGN aan. Het herhalen of bespreken van de oefentoetsen TGN, waarbij bijvoorbeeld door de toetsaf- nemer wordt uitgelegd wat woorden of zinnen betekenen, wor dt afgeraden. Net als bij het echte examen zullen kandidaten die op niveau Al-min, Al of A2 worden getoetst, zinnen 1 Europees Refer ent iekader, zie voor info hierover O.a.: http: //taalunievers um.org/ onder wijs/publicati es/ gemeen scha ppel ij k _eu ro pees _refere ntieka der I 2 Commi ssie franssen http://www.han dre ikinginburge ringgemeenten .nl/ upload/documentenlD02normeringinburgeringsex amen.pdf 5

description

Inburgering exam ofening material

Transcript of Toets Gesproken Nederlands 18 Oefentoetsen

Inleiding

1 Inleiding

Deze uitgave bevat twee audio-cd's waarop 18 oefentoetsen zijn opgenomen en een bijbe­horend booklet. Het booklet bevat de oefentoetsen met de antwoorden en tabellen voor het bijhouden van de score.

De 18 oefentoetsen zijn nabootsingen van de Toets Gesproken Nederlands (TGN). De TGN is on­derdeel van het basisexamen inburgering. Deze toets wordt afgenomen op veel Nederlandse ambassades bij buitenlanders die een visum voor lange tijd - Machtiging tot Voorlopig Ver­blijf (MVV) - aanvragen. De TGN is ook een standaardonderdeel bij het inburgeringsexamen in Nederland. Deze uitgave is te gebruiken voor beide examens.

Behalve de drie in het officiële examenoefenpakket' aangeboden oefentoetsen bestaat er geen door de overheid gemaakt lesmateriaal of oefenmateriaal. Deze uitgave voorziet in deze lacune.

2 Het basisexamen inburgering

Het basisexamen inburgering maakt deel uit van een strenger toelatingsbeleid voor buiten­landers die zich op permanente basis in Nederland willen vestigen. Het basisexamen inbur­gering bestaat uit de Toets Gesproken Nederlands (TGN) en uit een toets Kennis van de Neder­landse Samenleving (KNS).

Beide toetsen worden op dezelfde manier afgenomen. Dat gebeurt in één sessie direct na elkaar. De kandidaat meldt zich bij de ambassade van het land van herkomst2 en doet daar via een koptelefoon en met behulp van een microfoon de twee toetsen. De antwoorden worden beoordeeld door een computer die is geprogrammeerd voor de goede antwoorden. Op deze manier hoort de kandidaat onmiddellijk of hij geslaagd is.

Als de kandidaat voor één van beide onderdelen zakt, moet hij later opnieuw examen doen. Als de kandidaat slaagt, kan hij een MVV (Machtiging tot Voorlopig Verblijf) aanvragen en naar Nederland komen. Later in Nederland moet de immigrant op dezelfde manier een (moeilijker) inburgeringsexamenJ (ook KNS en TGN) afleggen om voor een definitieve verblijfsvergunning in aanmerking te kunnen komen. Voor KNS komt dat neer op een geheel andere toets. De TGN wordt in Nederland opnieuw afgenomen, waarbij geput wordt uit dezelfde databank van on­geveer 1000 taalopdrachten. De toets is qua structuur en opzet dezelfde als die op de ambas­sade. Bij het inburgeringsexamen in Nederland wordt de lat wat hoger gelegd. Je moet dan voor dezelfde TGN meer punten scoren dan tijdens het examen op de ambassade.

1 Naar Nederl and, Th iememeulenhoff, 2006 2 In sommige gevallen kan het op de ambassade van het land van bestendig verb lijf. 3 In plaats van het inburgeringsexamen kan een nieuwkomer ook het (moei lijkere) NTl Staatsexamen afleggen.

4

Inleiding

~~>--------------------------------~--. 3 Tabel en normering Europees Referentiekader (ERK)1 en TGN

Er bestaat een Europees Referentiekader (ERK). Volgens dat kader kan iedereen beoordeeld worden op zijn talenkennis van Europese talen. Er wordt steeds gebruikgemaakt van dezelfde indeling: vanaf Al (beginners) tot en met C2 (native speakers). Speciaal voor het Nederlandse toelatingsexamen zoals dat is ingevoerd in maart 2006 is er een extra 'nationaal' Nederlands niveau 'A l -min' uitgevonden. Dat ligt ergens tussen 0 en Al inl.

Het huidige niveau voor het toelatingsexamen (najaar 2008) is Al-min, maar de verwachting is dat het niveau omhoog gaat naar niveau A 1. Dezelfde TGN wordt gebruikt bij het inbur­geringsexamen in Nederland. Daar is het gevraagde niveau Al. In de tabel is aangegeven hoeveel punten horen bij welk niveau.

Tabel 1 Relatie ERK-niveaus en TGN-score

68 ===

80 '-~_--.I

4 Handleiding TGN

Deze oefentoetsen zijn gemaakt om samen met een examenkandidaat te oefenen voor het basisexamen inburgering. Je kunt geen exacte uitslag berekenen als je oefent met deze toetsen, maar je kunt wel inschatten hoe groot de kans is om het examen te halen. Voor die inschatting heb je naast de kandidaat een toetsafnemer nodig. Deze toetsafnemer geeft zo goed mogelijk de 'juiste' antwoorden bij de TGN aan.

Het herhalen of bespreken van de oefentoetsen TGN, waarbij bijvoorbeeld door de toetsaf­nemer wordt uitgelegd wat woorden of zinnen betekenen, wordt afgeraden. Net als bij het echte examen zullen kandidaten die op niveau Al-min, Al of A2 worden getoetst, zinnen

1 Europees Referentiekader, zie voor info hierover O.a.: http://taalunieversum.org/onderwijs/publicaties/ gemeen scha ppel ij k _eu ro pees _referentieka der I

2 Commissie franssen http://www.handreikinginburgeringgemeenten.nl/upload/documentenlD02normeringinburgeringsexamen.pdf

5

Inleiding

voorgelegd krijgen die zij nooit zullen kunnen begrijpen. Als een begeleider of docent van een kandidaat uitleg wil geven over de Nederlandse taal is het beter om lesmateriaal te zoeken.

De TGN bestaat alleen uit een toets in luisteren en spreken. Deze vaardigheden worden ge­toetst aan de hand van drie onderdelen: twee keer twaalf zinnen nazeggen, veertien korte vragen beantwoorden en tien tegenstellingen kunnen noemen.

Bij de TGN is er bij het werkelijke examen ook een vierde onderdeel opgenomen: korte ver­haaltjes navertellen, maar hiermee kunnen geen punten worden gehaald. Dit onderdeel telt niet mee voor de uitslag van de toets. Het wordt gebruikt om de toets verder te kunnen ont­wikkelen: alle taaluitingen tijdens het examen van de kandidaten worden gebruikt om de technologie en de werking van de taalcomputer te verbeteren. Bij deze oefentoetsen wordt geen aandacht besteed aan dit onderdeel navertellen.

Hoe je punten kunt scoren wordt hierna uitgelegd.

4.1 De oefentoetsen De oefentoetsen beginnen met zinnen nazeggen, korte vragen, nog een keer zinnen nazeggen en eindigen met tegenstellingen. De structuur van de toets, het aantal vragen en opdrachten en de duur van de toets zijn een goede nabootsing van de werkelijke TGN. Elke oefentoets duurt ongeveer zeven minuten'.

Bij de korte vragen en bij de tegenstellingen staan de goede oplossingen vermeld. Achter de na te zeggen zinnen staat het aantal woorden van de zin. Deze gegevens helpen bij de beoordeling van de toets.

Voorwaarde voor een betrouwbare nabootsing van de toets is dat de toetsafnemer en de kan­didaat gebruikmaken van een telefoonlijn of van een andere setting waarin alleen geluiden en geen beelden een rol spelen. Als goedkope vervanging van een telefoonlijn kan gebruik­gemaakt worden van Skype of Messenger, computerprogramma's waarmee je via internet ge­sprekken kunt voeren. Voor het grootste deel bestaat de echte TGN, net als deze oefentoetsen, uit fragmenten Nederlandse taal die nog nooit eerder gezien of gehoord zijn. De kandidaat moet bij het echte examen gebruikmaken van een microfoon en een koptelefoon. Het idee achter de hier gepresenteerde training is dat de toetsafnemer en de kandidaat deze setting zo goed mogelijk naspelen. Een nauwgezette nabootsing geeft zelfvertrouwen bij het doen van het examen en kan bijdragen aan het behalen van het examen.

Bij dit oefenmateriaal zijn audio-cd's beschikbaar. Het is aan te bevelen om de oefentoetsen op cd te laten afspelen. Zo kan de toetsafnemer zich goed concentreren op het beoordelen van de taaluitingen van de kandidaat. De toetsafnemer kan er ook voor kiezen om zelf de teksten voor te lezen. Het is dan van belang om de taaluitingen op een natuurlijke toon en snelheid voor te lezen. Zorg ervoor dat tijdens het oefenen geen van beiden gestoord kan worden.

1 De werkelijke toets duurt twaalf minuten, omdat daar ook het onderdeel 'korte verhaaltjes navertellen'wordt afgenomen.

6

Inleiding

4.2 Nazeggen (twee series) De toetsafnemer laat het onderdeel horen op de cd. De kandidaat spreekt de zin zo goed mo­gelijk na. De toetsafnemer luistert. Er zijn in de toets zinnen van drie tot dertien woorden. Korte zinnen zijn meestal het makkelijkst. Maar dat is ook verraderlijk. Er zijn vaak kleine woordjes, zoals 'er; 'het; 'een; die ook meetellen. Het gaat altijd om zinnen die in het gewone taalgebruik kunnen worden gehoord of gebruikt. Het is bij de toets belangrijk dat de exa­menkandidaat geluid produceert: als er niets gezegd wordt, worden er zeker geen punten gehaald. Alle geluiden worden door de computer geregistreerd en beoordeeld.

4.3 Korte vragen De toetsafnemer laat het onderdeel horen op de cd. De kandidaat geeft het antwoord. Bij de korte vragen past doorgaans één woord als antwoord. Het is deels een test in het begrijpen van tekst. Hier worden redelijke alternatieven goed gerekend door de computer. Ook hier gaat het erom dat de kandidaat in elk geval iets zegt. Niets zeggen is altijd fout. In dit onderdeel is, anders dan bij het nazeggen, wel een tweedeling van kracht. Het antwoord is goed of fout.

4.4 Tegenstellingen Bij de tegenstellingen hoort de kandidaat een woord op de cd. Hij probeert vervolgens de logische tegenstelling te noemen. Ook bij tegenstellingen zoekt de computer één specifiek woord en dat ene antwoord wordt goed of fout gerekend. Er is hier geen tussenweg. Het kan zijn dat de kandidaat een geldig alternatief (synoniem) noemt in plaats van het voorgeschre­ven antwoord. De computer rekent deze waarschijnlijk ook goed.

4.5 Beoordeling van deze oefentoetsen Het is niet met zekerheid te zeggen bij welke uitslag een kandidaat, na het maken van een van deze oefentoetsen, zal slagen voor de Toets Gesproken Nederlands. De manier waarop de computer de TGN beoordeelt, is een goed bewaard geheim. Wel kun je een indicatie krijgen of een kandidaat zal slagen of niet.

Om een indicatie te krijgen of de kandidaat geslaagd is voor de toets moet het volgende gedaan worden: 1. Berekenen van de percentages van de onderdelen A, B, ( en D. 2. Berekenen van het eindpercentage. 3. Vertalen van het eindpercentage naar een eindscore van 10 - 80 punten.

4.5.7 Berekenen van de percentages van de onderdelen A, B, een D Bij de onderdelen A en ( (nazeggen) kan als volgt het percentage berekend worden: 1. Tel de goede en verstaanbare woorden. Elk goed en verstaanbaar woord levert één punt op. 2. Breng bij verkeerde woorden, of bij een foute volgorde van woorden één punt in mindering. 3. Bereken het percentage door het totaal aantal punten te delen door het totaal aantal woor­

den en te vermenigvuldigen met 100 %.

7

Inleiding

Voorbeeld De zin luidt"Doe jij even snel wat zout op de boontjes." (Totaal 9 woorden). De kandidaat zegt: "Jij doe(t) zout op boontjes". De kandidaat spreekt vijf van de negen woorden verstaanbaar uit en behaalt hiermee de score vijf. Maar de volgorde is verkeerd en er moet daarom een punt in mindering worden gebracht. Dus wordt de score vier. Zo worden alle zinnen van het nazeggen beoordeeld. Stel dat de kandidaat in totaal 40 punten haalt, op een totaal van 65 woorden. Het behaalde percentage is dan (40/65) x 100 % = 62 %. Voor het bepalen van de score van het nazeggen kan gebruik worden gemaakt van de tabel die bij de nazegoefeningen staat.

Bij de onderdelen B (korte vragen) en 0 (tegenstellingen) wordt als volgt het behaalde per­centage bepaald: • 1. Tel alle goede antwoorden op. 2. Bereken het percentage door het aantal goede antwoorden te delen door het aantal vragen

en te vermenigvuldigen met 100 %.

Stel dat de kandidaat vijf van de veertien korte vragen goed heeft beantwoord. Het behaalde percentage is dan (5/14) x 100 % = 36 %. Voor het bepalen van de score van de korte vragen en de tegenstellingen kan gebruik worden gemaakt van de tabellen die bij de oefeningen staan.

4.5.2 Berekenen van het eindpercentage Wanneer de behaalde percentages van alle onderdelen A, B, C en 0 bekend zijn, kan het eind­percentage berekend worden. Hierbij geldt dat de herhaalopdrachten (onderdelen A en C) samen voor 75 % de einduitslag bepalen. De onderdelen Ben 0 wegen samen mee voor 25 %; dus A = 37,5 %, B = 12,5 %, C = 37,5 %,0 = 12,5 %. Bepaal het eindpercentage op de volgende manier: Eindpercentage = (3 x percentage A + 1 x percentage B + 3 x percentage C + 1 x percentage 0) /8

Voorbeeld 1 Naima haalt 34 % voor onderdeel A, 15 % voor B, 23 % voor C en 65 % voor D. Haar eind per­centage is dan: (3 x 34 + 15 + 3 x 23 + 65) = 251 /8= 31 . Haar eindscore is 31 %.

Voorbeeld 2 Nelson scoort 34 % op onderdeel A en 34 % op onderdeel C. Hij heeft bij onderdeel B drie goede antwoorden (21 %) gegeven en bij onderdeel Dook drie (30 %). Zijn eindpercentage is dan (3 x 34 + 21 + 3 x 34 + 30) = 255 /8= 32. Zijn eindscore is 32 %.

Voorbeeld 3 Olga scoort 52 % op onderdeel A en ook 52 % op onderdeel C. Van de onderdelen Ben 0 lukt het haar niet een vraag goed te beantwoorden. Haar eindpercentage is (3 x 52 + 0 + 3 x 52 + 0) = 312 / 8 = 39. Haar eindscore is 39 %.

8

Inleiding

4.5.3 Vertalen van het eindpercentage naar een eindscore van 70 - 80 punten Het eindpercentage moet ten slotte vertaald worden naar de door de examenmakers gehan­teerde schaal van 10 tot 80 punten. Het zou kunnen dat een eindscore van 30 % overeenkomt met een score van 16 punten (Al-min). Een eindscore van 40 % zou overeen kunnen komen met 26 punten (A 1) en een eindscore van 55 % met 37 punten (A2). Hoe het precies zit is dus geheim, maar bovengenoemde percentages en rekenwijze geven een indicatie.

Uit onze voorbeelden: Naima heeft een eindscore van 31 %. Zij heeft 16 punten. Ol ga heeft een score van 39 %. Olga heeft (bijna) 26 punten.

Met de onderstaande tabel kan het eindpercentage omgezet worden in een eindscore.

Tabel 2 Relatie eindpercentage - eindscore

55% 37

26 Al ;;;;;;;;;;="1

16 A1-

Belangrijke elementen bij de TGN: • Elke kandidaat krijgt automatisch 10 punten, ook als hij nergens reageert. • Met 16 punten heb je niveau Al-min. Dat is de norm geweestvanafhet begin van het basis­

examen buitenland in maart 2006 tot en met het najaar van 2008. Het is waarschijnlijk dat het niveau verhoogd zal worden naar niveau Al (26 punten). Bij het inburgeringsexamen zo­als dat in Nederland wordt afgenomen geldt als norm A2, wat overeenkomt met 37 punten.

Hier volgen enkele aanwijzingen bij de afname van deze oefentoetsen: • Wees tijdens de beoordeling soepel wat betreft vloeiendheid en uitspraak. • Neem af en toe een oefentoets op, zodat erteruggeluisterd en eventueel besproken kan wor­

den. Dat bespreken kan zich beperken tot het samen natellen van de goed geproduceerde woorden en antwoorden.

• Houd tijdens het afnemen van de toets altijd in gedachten dat veel opdrachten voor de kan­didaat veel te moeilijk zijn. Alleen hoogopgeleide autochtone Nederlanders kunnen op deze toets een score van 100 % (= 80 punten) halen.

De begeleider van een kandidaat kan deze oefentoetsen TGN ook nog op een andere manier inzetten. Laat de nazegzinnen op de cd horen en laat de kandidaat het aantal woorden tellen van de na te zeggen zinnen. Deze oefening bevordert de competentie om scheidingen aan te brengen tussen woorden; hierdoor zal de kandidaat woorden leren herkennen.

9

Inleiding Inleiding

----------------------------------~~--------------------------------~--~I 5 Oefenen voor het inburgeringsexamen

De in deze uitgave gepresenteerde toetsen TGN zijn ook geschikt voor mensen die in Nederland willen oefenen voor het inburgeringsexamen. Bij dit examen wordt de TGN weer afgenomen. Kandidaten moeten nu echter het niveau A2 bereiken. De TGN kan op dezelfde manier worden geoefend als hiervoor is beschreven voor de mensen die op de ambassade van het land van herkomst examen moeten doen.

Belangrijke elementen bij de beoordeling van de TGN als onderdeel van het inburgeringsexa­men in Nederland: • Elke kandidaat krijgt automatisch 10 punten, ook als hij nergens reageert. • Met 37 punten ben je geslaagd voor de TGN van het inburgeringssexamen. Je hebt dan ni­

veau A2. Je moet dus 27 punten verzamelen. Die punten moeten behaald worden over de totale toets (48 beoordeelde items). Het zwaartepunt (75 %) ligt bij de nazegzinnen.

Wie met dit materiaal wil oefenen, moet vooral proberen de examensituatie goed na te boot­sen. In Nederland zal het voor de hand liggen dat de kandidaat en de toetsafnemer zich in dezelfde ruimte bevinden bij het uitvoeren van deze oefentoetsen. Daarom moet op enkele dingen gelet worden: • Vermijd oogcontact tussen de kandidaat en de toetsafnemer. Het examen is een telefoni­

sche toets, dus ook bij het oefenen moet je die situatie zo getrouw mogelijk nabootsen. • Maak nooit meerdere oefentoetsen direct achter elkaar, maar hooguit één per keer (per dag).

Ook is het van belang dat de kandidaat kan reflecteren op hoe het gegaan is. De toetsafne­mer heeft ook tijd nodig om een goede score te bepalen.

Zie verder onderdeel 4.5.

Net als bij het vaststellen van een score bij het basisexamen inburgering, is ook in dit geval niet precies te bepalen hoe de puntentelling in werkelijkheid gaat.

6 Niveau-omschrijvingen

Niveau-omschrijvingen zoals die gehanteerd worden in het NT2-onderwijs zijn gebaseerd op beschrijvingen die voor de Europese Unie gemaakt zijn. Er zijn zes taalniveaus: Al, A2, B1, B2, Cl en Cl. De niveaus lopen op vanaf Al (beginners) tot Cl (native speakers)'. Hierna volgen enkele beschrijvingen van achtereenvolgens de niveaus Al, A2 en Al-min.

Al Algemeen (De persoon in kwestie) 'kan vertrouwde dagelijkse uitdrukkingen en basiszinnen gericht op de bevrediging van concrete behoeften begrijpen en gebruiken. Kan zichzelf aan anderen voorstellen en kan vragen stellen en beantwoorden over persoonlijke gegevens zoals waar hij woont, mensen die hij kent en dingen die hij bezit. Kan op een simpele wijze reageren, aangenomen dat de andere persoon langzaam en duidelijk praat en bereid is om te helpen.'

1 Uit: Raamwerk NT2, bve-raad, De Bilt, 2002

10

A2 Algemeen (De persoon in kwestie) 'kan zinnen en regelmatig voorkomende uitdrukkingen begrijpen die verband hebben met zaken van direct belang (bijvoorbeeld persoonsgegevens, familie, winkelen, plaatselijke geografie, werk). Kan communiceren in simpele en alledaagse taken die een eenvoudige en directe uitwisseling over vertrouwde en alledaagse kwesties vereisen. Kan in eenvoudige bewoordingen aspecten van de eigen achtergrond, de onmiddellijke omgeving en kwesties op het gebied van diverse behoeften beschrijven:

De makers van de TGN hebben deze algemene beschrijving als basis genomen voor wat zij mondelinge interactie noemen. Zij hebben hiervoor de volgende omschrijving geformuleerd:

A2 Mondelinge interactie

(De persoon in kwestie ... ) communiceert basisinformatie over werk, achtergrond, fami­lie, vrije tijd, et cetera. Kan zichzelf in korte zinnen verstaanbaar maken, hoewel pauzes, valse starts en herformuleringen evident aanwezig zijn. Uitspraak is over het algemeen helder genoeg om te worden verstaan ondanks een duidelijk buitenlands accent. Gebruikt een beperkt aantal eenvoudige structuren correct, maar maakt systematisch elementaire fouten. Kan woordgroepen verbinden met eenvoudige voegwoorden zoals 'en; 'maar; en 'omdat'. Kan zich tot hem richtende duidelijk sprekende moedertaalsprekers verstaan, wanneer zonodig om herhaling gevraagd kan worden.

De makers van de TGN hebben voor het niveau Al-min de volgende omschrijving geformu­leerd:

A l-min Mondelinge interactie

Kan met behulp van losse woorden zaken van direct persoonlijk belang communiceren. Ge­bruikt losse woorden, enkele standaarduitdrukkingen en elementaire beleefdheidsfrases, ~aar is vanwege uitspraak moeilijk te verstaan. Begrijpt eenvoudige direct tot hem ge­richte en met zorg gesproken vragen naar of mededelingen over personalia, en een beperkt aantal concrete alledaagse begrippen. Kan vragen over dergelijke zaken soms ook met een of meer losse woorden beantwoorden. Conversatie is echter niet mogelijk.

De makers van de TGN hebben voor het niveau A 1 nog geen dergelijke omschrijving gepre­senteerd (najaar 2008).

11

Oefentoets 1 " \~ .................................................................. ~""""""""""""" ...................................... -. _ 12iCI-

Oefentoets 1

A Nazeggen ( Nazeggen

U hoort steeds een zin. Zeg de zin precies na. te behalen score behaalde score U hoort steeds een zin. Zeg de zin precies na. te behalen score behaalde score

1. Wees toch voorzichtig! 3 1. lk wil je even wat vragen. 6

2. Mijn mobiel is stuk. 4 2. Ik moet nog snel boodschappen doen. 6

3. Het geld ligt op tafel. 5 3. Ik denk dat we naar rechts kunnen. 7

4. Volgens mij is ze gescheiden. 5 4. Schoonmaken doe ik niet voor mijn lol. 7

5. Die opmerking viel helemaal verkeerd. 5 5. Je zou vandaag een jas aan moeten doen. 8

6. Hij heeft verstand van tuinieren. 5 6. Kunt u mij vertellen hoe laat het is? 8

7. Deze broek staat me niet. 5 7. Ik hoop niet dat het straks gaat regenen. 8

8.lk heb nooit geld bij me. 6 8. Je zou het wat rustiger aan moeten doen. 8

9. Het schilderij hangt in een museum. 6 9. Ik kom gelukkig nooit te laat op mijn werk. 9

10. De vrouw ruilt haar jurk in voor een andere. 9 10.lk had niet zo laat naar bed moeten gaan. 9

11. Ze heeft in haar nek een afschuwelijk litteken zitten. 9 11 . Doe jij de deur op slot als je straks vertrekt? 10

12. Vandaag is het zo warm dat de mussen van het dak vallen. 12 12. De chirurg wist na de operatie niet wat hij moest zeggen. 11

: max. te behalen totaalscore:

in procenten S /74xl00 = % score:

74 5

max. te behalen totaalscore: in procenten S /97xl00 = % score:

97 S

B Korte vragen D Tegenstellingen

U hoort steeds een korte vraag. Geef op elke vraag een kort antwoord. goed fout U hoort steeds een woord. U zegt het tegenovergestelde. I goed fout

1. Welke maand komt na augustus? september 1.leeg vol

2. Wat zit er in je portemonnee? geld 2. dood leven

3. Zijn wielen rond of vierkant? rond 3. buiten binnen

4. Wat smaakt zoet ... suiker of zout? suiker 4. verboden toegestaan

5. Wat doe je met een oven? bakken 5. altijd nooit

6. Wat doe je met je mond? praten / eten 6. staan zitten / liggen

7. Hoe noem je de vader van je moeder? opa

8.ls het in de nacht licht of donker? donker

7. op onder / neer

8. rechts links"

9. Hoeveel centimeter is een meter? honderd 9. niet wel

10. Wat is groter ... een boom of een plant? boom 10. snel langzaam / traag

11. Hoe noem je iemand die groente verkoopt? groenteboer / groenteman totaalscore: S /10xl00= % 12. Welk seizoen komt na de lente? zomer

13. Wat komt er uit de kraan? water

14. Wat doe je met een vork? prikken / eten Dit was de toets. De toets is nu klaar.

totaalscore: S /14xl00= %

12 13

Oefentoets 2 Oefentoets 2 -> A Nazeggen ( Nazeggen

U hoort steeds een zin. Zeg de zin precies na. te behalen score behaalde score U hoort steeds een zin. Zeg de zin precies na. te behalen score behaalde score

1. Pas toch op je rug! 5 1. Je kunt de pot op. 5 2. We zitten in de wolken. 5 2. Wij hebben zin in een spelletje. 6 3. Hij luistert naar het woord. 5 3. Hij heeft genoeg van die melk. 6

4. Dat boek is lekker spannend. 5 4. Heleen jat iets uit de snoeptrommel. 6 5. We praten erg weinig met elkaar. 6 5. Ga eens op je hurken zitten. 6 6. Ze wil gezond en regelmatig leven. 6 6. Geen idee wat dat moet kosten. 6 7. Blijf nou toch eens stil zitten. 6 7. Hij rent de benen uit zijn lijf. 7 8. Hij heeft het hart op de tong. 7 8. Wij gunnen ons gewoon de tijd niet. 7

9. Op het balkon staat nog een parasol. 7 9. Hij houdt zijn kleine zusje in de gaten. 8 10. De timmerman meet de lengte van de balk. 8 10. Mijn broertje doet voor spek en bonen mee. 8 11. Dat hangt onder andere van het weer af. 8 11.loop me toch niet altijd zo voor de voeten. 9 12. Hij weigert om op anderen een beroep te doen. 9 12. Het leren van een nieuwe taal valt niet mee. 9

max. te behalen totaalscore: max. te behalen totaalscore: in procenten S / 77 x 100 = % score:

77 S in procenten S /83 x 100 = % score:

83 S

B Korte vragen D Tegenstellingen

U hoort steeds een korte vraag. Geef op elke vraag een kort antwoord. i goed fout U hoort steeds een woord. U zegt het tegenovergestelde. goed fout 1. Hoeveel vingers heeft een mens? tien l. breed smal

2. Kan een vliegtuig vliegen of varen? vliegen 2. scheef recht

3. Welke kleur hebben wolken, grijs of blauw? grijs 3. gemeen eerlijk

4. Wat duurt langer ... een uur of een kwartier? uur 4. ruw glad

5. Is een stoel om op te zitten of om op te kijken? zitten 5. somber vrolijk / blij 6. Wat is sterker .. . wind of storm? storm 6. samen a,lIeen 7. Hoe noem je de zoon van je oom? neef 7. sterk slap / zwak

8. Hoeveel neuzen heeft een mens? één 8. dalen stijgen

9. Kun je met een lepel eten of drinken? eten 9. maximaal minimaal 10.ls een meisje een man of een vrouw? vrouw 10. onthouden vergeten

11. Eet je 's ochtends een ontbijt of een lunch? ontbijt totaalscore: 5 /10x100= % 12. Valt sneeuw in de zomer of in de winter? winter

13. Heeft een mens vijf handen of twee handen? twee

14. Kees is volwassen en Anne is een kind ... wie is het jongst? Anne

totaalscore: /14x100= % Dit was de toets. De toets is nu klaar.

14 15

Oefentoets 3 Oefentoets 3 . :a A Nazeggen ( Nazeggen

U hoort steeds een zin. Zeg de zin precies na. te behalen score behaalde score U hoort steeds een zin. Zeg de zin precies na. te behalen score behaalde score

1.lk ben mijn stem kwijt. 5 1.lk heb kou gevat. 4

2. Het nummer is in gesprek. 5 2. Mijn vriendin woont om de hoek. 6

3. Soms zit het flink tegen. 5 3. Zit toch niet zo te zeuren. 6

4. Wat voeren jullie daar uit? 5 4. Hij bidt vijf keer per dag. 6

5. Zij heeft de was al gedaan. 6 5. Het buurmeisje past op de kinderen. 6

6. We hadden er geen erg in. 6 6.lk bestel een blouse op internet. 6

7. Mijn dochter is gek op zuurkool. 6 7.lk ben toe aan een flinke borrel. 7

8. Hij passeert mij met een rotgang. 6 8. Weet jij eigenlijk wat een laptop is? 7

9. Het is niet altijd rozengeur en maneschijn. 7 9. De andijvie kost twee euro per kilo. 7

10. Die kun je mooi in je zak steken. 8 10. Volgens mij heeft hij een oogje op je. 8

11 . Je moet niet zo uit je slof schieten. 8 11. De docent dreigde voor de klas in slaap te vallen. 10

12. Bij strenge vorst kun je beter een muts op je hoofd zetten. 12 12.lk wil de cd hebben, want ik houd van deze zangeres. 11 max. te behalen totaalscore: max. te behalen totaalscore:

in procenten S /79xl00= % score:

79 S in procenten S /84xl00 = % score:

84 S

B Korte vragen D Tegenstellingen

U hoort steeds een korte vraag. Geef op elke vraag een kort antwoord. I goed fout U hoort steeds een woord. U zegt het tegenovergestelde. I goed fout

1. Kun je kleren wassen of eten? wassen 1. liefde haat

2. Als Achmed minqer weegt dan Jan ... wie is dan het zwaarst? Jan 2. donker licht

3. Zit een snor onder de neus of op de kin? neus 3. laat vroeg

4. Wat doe je in de keuken? koken / eten maken 4. iedereen niemand

5. Is een kast een dier of een meubel? meubel 5. vorige volgende

6. Hoeveel ogen heeft een mens? twee 6. optimistisch pessimistisch

7. Is een appel goed of slecht voor de gezondheid? goed 7. trouwen scheiden

8. Hoeveel dagen heeft een jaar? 365 8. omhoog omlaag

9. Hoe noem je de man van je zus? zwager 9. vast los

10. Is een koe een mens of een dier? dier 10. aankleden uitkleden

11. Doe je een pet op je hoofd of op je arm? hoofd totaalscore: S /10xl00= % 12. Het is nu zes uur ... over twee uur is het ... ? acht uur

13. Word je van veel patat slank of dik? dik

14. Als je honderd jaar bent .. . ben je dan jong of oud? oud Dit was de toets. De toets is nu klaar.

totaalscore: /14xl00= %

16 17

A Nazeggen ( Nazeggen U hoort steeds een zin. Zeg de zin precies na. te behalen score behaalde score U hoort steeds een zin. Zeg de zin precies na. te Dehalen score behaalde score

1. Mijn moeder is nogaloud. S 1. Zijn oom ligt op sterven. 5 2. Kees heeft verstand van computers. S 2. Het joch was in tranen. 5 3. Hij heeft zin in een biertje. 6 3. Ik heb genoeg van school. S 4.lk houd hem goed in de gaten. 7 4. Zij is zeker van haar zaak. 6 5.lk heb er nu schoon genoeg van. 7 5.lk ben trots op mijn zoon. 6 6. Het ergste is wel achter de rug. 7 6. Hij heeft geen trek in kaas. 6 7. Mijn chef is ergens in de zestig. 7 7. Dat komt mij absoluut niet uit. 6 8. Zij houdt haar broertje voor de gek. 7 8.lk maak me zorgen om haar. 6 9. Morgen moet hij op voor het examen. 7 9. We hebben hier geen tijd voor grapjes. 7

10. Mijn dochter heeft het fietsen onder de knie. 8 10. In geval van nood moet je 1-1-2 bellen. 8 11. Je kunt hem vandaag beter met rust laten. 8 11. Er loopt een fluitende jongen in de gang. 8 12. Het lijkt op echt gras, maar het is kunst. 9 12. De kinderen van mijn broer wonen op kamers. 8

max. te behalen totaalscore:

in procenten S /83xl00= % score:

83 S max. te behalen totaalscore:

in procenten S /76xl00 = % score:

76 S B Korte vragen D Tegenstellingen U hoort steeds een korte vraag. Geef op elke vraag een kort antwoord. goed fout

1. Schijnt de maan overdag of's nachts? 's nachts U hoort steeds een woord. U zegt het tegenovergestelde. goed fout

1. goedkoop duur 2. Wat kun je maken met een kwast ... een schilderij of een foto? schilderij 2. meestal soms / bijna nooit 3. Is een paarse hond fantasie of werkelijkheid? fantasie 3. aandoen uitdoen 4. Wie is er ouder: mijn vader of mijn broer? vader 4. voor achter / over / na 5. Is een muis groot of klein? klein 5.lang kort 6. Hoeveel uren heeft een dag? 24 6. ergens nergens 7. Komt er uit de kraan alleen warm water? nee 7. later eerder 8. Hoe noem je iemand die niet kan zien? blind(e) 8. ophalen wegbrengen 9.ls de zon rond of vierkant? rond 9. kopen verkopen

10. Wat duurt langer .. . een dag of een jaar? jaar 10. alleen samen 11. Welk seizoen is warmer ... de herfst of de winter? herfst

12. Trek ik een jas aan als ik naar buiten ga of als ik naar binnen ga? buiten totaalscare: S /10xl00= %

13.ls een broek kleding of voedsel? kleding

14.ls moeder een beroep? nee

totaalscare: S /14xl00= % Dit was de toets. De toets is nu klaar.

18 19

A Nazeggen ( Nazeggen

U hoort steeds een zin. Zeg de zin precies na. te behalen score behaalde score U hoort steeds een zin. Zeg de zin precies na. te behalen score behaa lde score

1. ls het kwartje gevallen? 4 1. Opschieten, tijd is geld! 4

2. Ben je helemaal gek geworden? 5 2. Die vent stond behoorlijk voor aap. 6

3. Ik geloof mijn ogen niet. 5 3. Hij snapt niet hoe dat kan. 6

4. De vakantie is achter de rug. 6 4. Mijn auto is in perfecte staat. 6

5. Kijk eens wie we daar hebben. 6 5.lk leer Nederlands voor mijn plezier. 6

6. Wie A zegt moet ook B zeggen. 7 6.lk zal het netjes voor u inpakken. 7

7. Hij is zo doof als een kwartel. 7 7. Ze doet het natuurlijk niet voor niks. 7

8. Je kunt geen ijzer met handen breken. 7 8. Er komt nog € 15 kosten bij. 7

9. Die twee zoeken elke keer weer ruzie. 7 9. Wij zijn vrienden door dik en dun. 7

10. Zij gaan de bloemetjes flink bulten zetten. 7 10. Jullie hebben je vakantie lekker vroeg geboekt. 7

11. Mijn zussen praten over koetjes en kalfjes. 7 11 . Het spijt me, ik kan nooit op woensdag. 8

12. Zij zitten met hun handen in het haar. 8 12. Dat geintje is ontzettend uit de hand gelopen. 8 max. te beha len totaalscore: max. te behalen totaalscore:

in procenten S /76x100 = % score:

76 S in procenten S /79x100 = % score:

79 S

B Korte vragen D Tegenstellingen

U hoort steeds een korte vraag. Geef op elke vraag een kort antwoord. goed fout U hoort steeds een woord. U zegt het tegenovergestelde. goed fout

1. Waarvoor gebruik je geld . .. om te betalen of om op te eten? betalen 1. rechtsaf linksaf

2. Hoe noem je de dochter van je tante? nicht 2. vooruit achteruit

3. Hoe heet het als je geen haar op het hoofd hebt? kaal 3. broer zus

4. Het is vandaag zaterdag ... overmorgen is het .. . ? maandag 4. tante oom

5. Heeft een paard benen of poten? benen 5. toenemen afnemen

6. Wat verkoopt een slager? vlees 6. onder boven / op

7. Wat gebruikt een vogel om mee te vliegen? vleugels 7. oorlogszuchtig vredelievend

8. Is zondag een werkdag of een vrije dag? vrije dag 8. goed fout! slecht

9. Wat doe je meestal met een telefoon? bellen 9. jongen meisje

10. Welke kleur heeft een aardbei? rood 10. dochter zoon

11. Welk seizoen is het koudst? winter totaa lscore: S /10xl00 = % 12. Hoeveel wielen heeft een fiets? twee

13. Wat bakt een bakker? brood

14. Welke kleur heeft de lucht bij mooi weer? blauw Dit was de toets. De toets is nu klaar.

totaalscore: S /14xl00= %

20 21

Oefentoets 6 Oefentoets 6

A Nazeggen ( Nazeggen

U hoort steeds een zin. Zeg de zin precies na. te behalen score behaalde score U hoort steeds een zin. Zeg de zin precies na. te behalen score behaalde score

1. De lamp is stuk. 4 1. Deze winter is het erg koud. 6

2. Zij hebben altijd haast. 4 2. Zijn verjaardag wordt altijd uitgebreid gevierd. 6

3. Pas goed op je broertje. 5 3.lk fiets elke dag ongeveer een uur. 7

4. Raakt u niet in paniek. 5 4. Op zondag zijn de meeste winkels gesloten. 7

5. Gaje mee naar buiten? 5 5.ln de zomer gaan veel mensen op vakantie. 8

6. De zon gaat vanavond laat onder. 6 6. Bij de gemeente kun je je paspoort ophalen. 8

7. Tot nu toe heb je niets fout. 7 7. Hij speelt op school altijd in de zandbak. 8

8. Ik hoor de klokken luiden in het dal. 8 8. Het is erg belangrijk om Nederlands te leren. 8

9. Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens. 8 9.lk houd van spelletjes spelen op de computer. 8

10. We zwemmen alleen als het water warm is. 8 10.ln de herfst vallen de blaadjes van de bomen. 9

11. Je kunt niet op elke vraag een antwoord verwachten. 9 11. Als je iets niet weet, dan moet je het vragen. 10

12. Het valttegenwoordig niet mee om kinderen op te voeden. 10 12. Om twaalf uur is het tijd om naar huis te gaan. 11 max. te behalen totaalscore: max. te behalen totaalscore:

in procenten S /79xl00= % score:

79 S in procenten S /96xl00= % score:

96 S

B Korte vragen D Tegenstellingen

U hoort steeds een korte vraag. Geef op elke vraag een kort antwoord. goed fout U hoort steeds een woord. U zegt het tegenovergestelde. I goed fout

1. Is een berg hoog of laag? hoog 1. hol bol/gevuld

2. Als iets kookt, is het dan heet of koud? heet 2. komen gaan

3. Heeft een vogel vier poten oftwee poten? twee 3. ongeveer precies

4. Wat is zoeter ... jam of kaas? jam 4. neef nicht

5.ls een peer fruit of groente? fruit 5. eb vloed

6. Wat is zwaarder ... een pond of een ons? pond 6. mooi lelijk

7. Het is nu vrijdag ... eergisteren was het ... ? woensdag 7. geven krijgen / nemen

8. Wie legt een ei, een kip of een konijn? kip 8. vraag antwoord

9. Ben je gezond of ziek, als je griep hebt? ziek 9. lief stout

10. Mijn vader is langer dan mijn moeder ... wie is het langst? vader 10. schoon vies / vuil

11 . ls leraar een beroep? ja totaalscore: S /10xl00= % 12. Wat is de eerste werkdag van de week? maandag

13. Welke kleur heeft een banaan? geel

14. Wanneer kun je schaatsen, in de zomer ofin de winter? in de winter

totaalscore: S /14xl00= % Dit was de toets. De toets is nu klaar.

22 23

U hoort steeds een zin. Zeg de zin precies na. te behalen score behaalde score U hoort steeds een zin. Zeg de zin precies na. te behalen score behaalde score

1. Ik heb zin in thee. 5 1. De auto remde plotseling. 4

2. Je moet heel rustig blijven. 5 2. Hij heeft liever een biertje. 5

3. Zij wonen liever in een dorp. 6 3. Spreken is zilver, zwijgen is goud. 6

4. Hij trok zijn kletsnatte jas uit. 6 4. Mijn vrouwen ik wandelen graag. 6

5. Ik vind dat je vervelend doet. 6 5. Het is maar hoe je het bekijkt. 7

6. Een sjaal doe je om je nek. 7 6. Iemand die veel geld heeft, is rij k. 7

7. Die gordijnen passen niet in de slaapkamer. 7 7. Wat is er met je aan de hand? 8

8. Zijn auto moet onmiddellijk naar de garage. 7 8. Ik ben beter in wiskunde dan in taal. 8

9. Hij houdt niet van dat soort tv-programma's. 7 9. De jongen schopt de bal in het doel. 8

10. Mijn vader heeft 25 jaar bij dat bedrijf gewerkt. 9 10. Die vier broers wonen samen onder één dak. 8

11 . Ben je ooit bij een concert van de Stones geweest? 10 11. Er is geen postkantoor bij mij in de buurt. 9

12. lk ben niet van plan om te stoppen met leren. 10 12. Het lijkt wel of het in Nederland altijd slecht weer is. 11 max. te behalen totaalscore: max. te behalen totaalscore:

in procenten S /85xl00= % score:

85 5 in procenten S / 87xl00= % score:

87 S

B Korte vragen D Tegenstellingen

U hoort steeds een korte vraag. Geef op elke vraag een kort antwoord. goed fout U hoort steeds een woord. U zegt het tegenovergestelde. I goed fout 1.ls januari een seizoen of een maand? maand 1. meer minder

2.ls een tante een mens of een dier? mens 2. veel weinig

3. Wat is zoeter .. . melk of limonade? limonade 3. eerste laatste

4. Hoeveel seizoenen heeft een jaar? vier 4. langzaam snel/vlug

5. Heeft de mens een lichaam? ja 5. spreken zwijgen

6. Waar vind je kamers . .. in een huis of in een auto? huis 6. winnen verliezen

7. Wat is duurder . .. een trui van € 5 of een trui van € 30? trui van € 30 7. vriend vijand

8. Wat is de vierde maand van het jaar? april 8. hoog laag

9. Waar vind je een oven ... in de keuken of in de woonkamer? keuken 9. nooit altijd

10. Wat dragen veel mensen om hun linkerpols? horloge

11. Waarmee kunje beter kijken . .. meteen bril ofmeteen pet? bril

10. vergeten onthouden

totaalscore: S / 10xl00= %

')

1 12. Als ik doof ben, kan ik dan niet zien of niet horen? (niet) horen

13. Wat is groter ... een eekhoorn of een kikker? eekhoorn 1 f

14. Hoeveel vingers heeft één hand? vijf

totaalscore: S /14xl00= % Dit was de toets. De toets is nu klaar.

24 25

Oefentoets 8 Oefentoets 8

A Nazeggen ( Nazeggen

U hoort steeds een zin. Zeg de zin precies na. te behalen score behaa lde score U hoort steeds een zin. Zeg de zin precies na. te behalen score behaalde score

1. Het lijkt wel zomer. 4 1. Wil je dit pakje versturen? (5) 5

2. Een papegaai houdt van nazeggen. 5 2. Ze woont in een verzorgingsflat. (5) 5

3. Nou moet je eens goed luisteren .. . 6 3. Hij keek wel op zijn neus. (6) 6

4. Die niet waagt die niet wint. 6 4. Daarvoor moet je op het postkantoor zijn. (7) 7

5. Uit eten gaan kost nogal wat. 6 5. Vandaag heb ik anderhalve kilo peren gekocht. (7) 7

6. Een hond moet je elke dag uitlaten. 7 6. Je moet je eerst aanmelden via internet. (7) 7

7. Het zou fantastisch zijn, als je meegaat. 7 7. Alle kleine jongetjes willen graag bij de brandweer. (8) 8

8. Ik werk met vijftig man op één afdeling. 8 8. Ik ga uit in het centrum van de stad. (9) 9

9. Op de basisschool zitten kinderen tot twaalf jaar. 8 9. Die vind ik in de supermarkt veel te duur. (9) 9

10. Een goede buur is beter dan een verre vriend. 9 10. Dat is heel wat sneller dan met de auto. (9) 9

11. De kinderen willen altijd graag op het dorpsplein spelen. 9 11. Naar welke school gaat uw kind na de basisschool? (9) 9

12. Als je er niets van weet, kun je beter je mond houden. 12 max. te behalen totaa lscore:

in procenten S /87xl00= % score:

87 S

12. Ik ben met mijn neefje in de tuin aan het spelen. (11) 11 max. te behalen totaalscore:

in procenten S /92x100 = % score:

92 S

B Korte vragen o Tegenstéllingen

U hoort steeds een korte vraag. Geef op elke vraag een kort antwoord. goed fout U hoort steeds een woord. U zegt het tegenovergestelde. goed fout

1. Wat doe je in een bed .. . slapen of koken? slapen 1. traag snel/vlug

2. Hoeveel zijden heeft een driehoek? drie 2. eerlijk vals / gemeen

3. Hoe smaakt suiker . .. zoet of zuur? zoet 3. vrede oorlog

4. Hoe noem je het geluid dat een varken maakt? knorren 4. niemand iemand / iedereen

5. Welk getal komt na negentien? twintig 5. straf beloning

6. Welke kleur heeft bloed? rood 6. vrolijk somber / verdrietig

7. ls je nichtje een jongen of een meisje? meisje 7. stijgen dalen

8. Kun je koek eten of drinken? eten 8. los vast

9. Is een gezicht vierkant of rond? rond 9. makkelijk moeilijk

10. Wat is sneller .. . een trein of een scooter? trein 10. haten liefhebben / houden van

11. Welke maand komt na mei? juni totaalscore: S /10x100= %

12. Staat een fornuis in de keuken of in de schuur? keuken

13. Is ijs warm of koud? koud 14. Wordt iets duurder als er korting op zit? nee

Dit'was de toets. De toets is nu klaar. totaalscore: 5 /14xl00= %

26 27

A Nazeggen ( Nazeggen

U hoort steeds een zin. Zeg de zin precies na. te behalen score behaalde score U hoort steeds een zin. Zeg de zin precies na. te behalen score behaalde score

1. Het vriest vannacht matig. 4

2. Ik ga lopend naar de bakker. 6

3. U kunt telefonisch een afspraak maken. 6

4. Die twee meiden doen dezelfde studie. 6

1. Ben je soms gek geworden? 5

2. We delen onze keuken en badkamer. 6

3. Op mijn school zitten duizend leerlingen. 6

4. Ik heb er geen snars van begrepen. 7

5. Het parlement neemt vandaag een beslissing. 6

6. Je kunt hier verschillende opleidingen volgen. 6

7. Eén zoon woont nog bij ons thuis. 7

8. Ik neem een aspirine tegen de hoofdpijn. 7

9. Loop me toch niet zo voor de voeten. 8

10. Wij hebben flink met die tas lopen sjouwen. 8

11. In het weekend zijn de meeste mensen vrij. 8

12. De huisarts heeft elke dag tot tien uur spreekuur. 9

5. Wat was het resultaat van zijn toets? 7

6. Koop je daar ook kleren en schoenen? 7

7.lk heb het formulier op internet ingevuld. 7

8. Op zaterdag gaan we altijd naar de markt. 8

9. Schrijft u hier alstublieft uw persoonlijke gegevens op. 8

10. Bij dat warenhuis zijn de gekste dingen te koop. 9..

11 . Als ik zware dingen koop, neem ik liever de bus. 10

12. Veel meer moeders dan vaders brengen de kinderen naar school. 10 max. te behalen totaalscore:

max. te beha len totaa lscore:

in procenten S /81xl00 = % score:

81 S S /90xl00= %

score: in procenten 90 S

B Korte vragen o Tegenstellingen

U hoort steeds een korte vraag. Geef op elke vraag een kort antwoord. i goed fout 1. Wanneer sneeuwt het het meest ... in de winter ofin de lente? winter

U hoort steeds een woord. U zegt het tegenovergestelde. goed fout

1. kapot heel

2. Wat doe je uit een glas ... eten of drinken? drinken

3. Als je arm bent .. . heb je dan veel geld of weinig geld? weinig

4. Wat doe je met een nagelschaar? (nagels) knippen

5.ls een bloemkool groente of fruit? groente

6. Zijn schoenen om op te lopen of om op te drinken? lopen

7. Wat is later ... twaalf uur of half elf? twaalf uur

2. verliezen winnen

3. omlaag omhoog

4. bloot gekleed

5. instappen uitstappen

6. mals taai

7. stout lief / braaf

8. Welk jaargetijde komt er na de zomer? herfst

9. Welke dieren leggen eieren .. . zoogdieren of vogels? vogels

8. slapen wakker zijn

9. uit aan / in

10. Is een stier mannelijk of vrouwelijk? mannelijk 10. speciaal gewoon

11. Wat doet een schilder? schilderen / verven totaalscore: S /10x100= %

12. Woon je onder een dak of op een koffer? dak

13. Kun je met een auto rijden of vliegen? rijden

14. Wat is kleiner ... een lamp ofeen diepvrieskist? lamp Dit was de toets. De toets is nu klaar.

totaalscore: S /14x100 = %

29 28

Oefentoets 10 Oefentoets 1 0

A Nazeggen ( Nazeggen

U hoort steeds een zin. Zeg de zin precies na. te behalen score behaalde score

1. Vijf militairen raakten gewond. 4

2. Op het strand was het druk. 6 3. Onze dochter is vorige maand getrouwd. 6

4. Er is geen bal op de tv. 7

5. U krijgt over een paar dagen bericht. 7

6. Kaartjes kun je kopen bij de automaat. 7

7. De jongste kinderen zitten in groep één. 7 8. Nou zeg ... jij bent in een sportieve bui! 8 9. Je moet het papier in de map stoppen. 8

10. Voor postzegels moet je naar het postkantoor gaan. 8 11. Kip met appelmoes ... daar houd ik helemaal niet van. 9

12. Mijn oma is wel tien jaar ouder dan mijn opa. 10

U hoort steeds een zin. Zeg de zin precies na. te behalen score behaalde score

1. Controleer even je mail. 4

2. De koffie staat op het aanrecht. 6

3. Er kwam iemand voor een collecte. 6

4. Heb je vanavond het nieuws gezien? 6

5. Steeds vaker betalen mensen via internet. 6

6. Op tafel ligt nog wel een pen. 7

7. Je kunt best met de fiets gaan. 7

8. Mijn zusje van zeven kan nog niet lezen. 8

9. Een vlak land is een land zonder bergen. 8

10.lk heb in de uitverkoop een broek gekocht. 8

11.lk werk per dag acht uur, vijf dagen per week. 10

12. Groningen is een grote stad in het noorden van het land. 11 max. te behalen totaalscore:

max. te behalen totaa!score:

in procenten S /87xl00= % score:

87 S in procenten S /87xl00= %

score:

87 S

B Korte vragen o Tegenstellingen

U hoort steeds een korte vraag. Geef op elke vraag een kort antwoord. I goed fout 1. Wat is zuurder ... een citroen of een peer? citroen

2. Kun je schaatsen bij koud weer of bij warm weer? koud weer

3. Hoeveel dagen heeft een week? zeven

4. Op welke datum is het nieuwjaarsdag? 1 januari

5. Welke kleur heeft een tomaat? rood

U hoort steeds een woord. U zegt het tegenovergestelde. goed fout

1.jong oud

2. aankomst vertrek

3. inpakken uitpakken

4. zonnig bewolkt

5. laatst eerst

6. Kan een paard hinniken of blaffen? hinniken

7. Als je een groot gezin hebt, heb je dan veel of weinig kinderen? veel

8. Is een kerk een gebouw of een plant? gebouw

9. Wat doet een vis ... zwemmen of sluipen? zwemmen

10. Wat doe je met een weegschaal? wegen

6. aanwezig afwezig

7. goedkeuren afkeuren

8. pech geluk

9. lichamelijk geestelijk

10. stilte lawaai

11.ls een kater een mannetje of een vrouwtje? mannetje totaalscore: S /10xl00= %

12. Hoeveel seconden heeft een minuut? zestig

13. Als het mistig is, heb je dan goed zicht of slecht zicht? slecht (zicht)

14. Waar haal je medicijnen ... bij de apotheek of op het postkantoor? apotheek Dit was de toets. De toets is nu klaar.

totaalscore: S /14xl00= %

31 30

Oefentoets 11 Oefentoets 11

A Nazeggen ( Nazeggen

U hoort steeds een zin. Zeg de zin precies na. te behalen score behaalde score U hoort steeds een zin. Zeg de zin precies na. te behalen score behaalde score

1.lk heb er tabak van. 5 1. Hij is flink verkouden. 4

2. Ik houd hem in de gaten. 6 2. Dat ziet er slecht uit. 5

3. De oplader ligt in de la. 6 3. Sorry, ik heb geen idee. 5

4. De arts zal u even onderzoeken. 6 4. Zij houdt hem voor de gek. 6

5. Kleine dingen betaal je meestal contant. 6 5.lk ben klaar met mijn werk. 6

6. Er staat een paard in de wei. 7 6. Hij hoest de longen uit zijn lijf. 7

7. Het ergste is nu achter de rug. 7 7.lk ben aardig zeker van mijn zaak. 7

8. Morgen moet hij op voor het examen. 7 8. Zij is ontzettend trots op haar zoon. 7

9. Mijn partner is vandaag vijftig jaar geworden. 7 9. Ik heb nu even geen tijd voor grapjes. 8

10. Wij werken de hele dag in die herrie. 8 10. Dit boek is veel spannender dan de krant. 8

11. Hij heeft nu echt wel genoeg liggen slapen. 8 11 . Verhuizen is voor veel mensen een bron van stress. 9

12. Het duurde uren, voordat de file opgelost was. 8 max. te behalen totaalscore:

in procenten S / 81 x 100 = % score:

81 S

12. Mijn zoontje moest hard huilen, omdat hij zijn knuffel kwijt was. 11 max. te behalen totaalscore:

S /83x100= % score:

in procenten 83 S

B Korte vragen D Tegenstellingen

U hoort steeds een korte vraag. Geef op elke vraag een kort antwoord. qoed fout U hoort steeds een woord. U zegt het tegenovergestelde. goed fout

1. Wat is koud ... water of vuur? water 1.hemel aarde / hel

2. Wat doe je meestal op een stoel? zitten 2. plus min

3. Hoeveel kwartier heeft een uur? vier 3. zwart wit

4. ls een klomp een beroep of een ding? ding 4. krap ruim

5. Hoe noem je het geluid dat een hond maakt? blaffen / geblaf 5. saai spannend / boeiend

6. Wie is jonger ... een peuter of een puber? peuter 6. later eerder / vroeger

7.ls een trui kleding of voedsel? kleding 7. voorop achterop

8. Welke kleur heeft een olifant? grijs 8. ziek gezond / beter

9. Waarop zie je hoe laat het is ... op een horloge of op een stok? horloge 9. beginnen ophouden / eindigen

10. Wat vliegt er door de lucht .. . een vogel of een boom? vogel 10. voordat nadat

11 . Gebruikt een schilder een kwast of een hark? kwast totaalscore: S /10x100= % 12. ls een cd rond of vierkant? rond

13. Waarmee kun je schrijven ... met een potlood of met een stekker? potlood

14. Wat doe je met speelgoed? spelen Dit was de toets. De toets is nu klaar.

totaalscore: S / 14xl00= %

32 33

Oefentoets 12 Oefentoets 12

A Nazeggen ( Nazeggen

U hoort steeds een zin. Zeg de zin precies na. te behalen score behaalde score U hoort steeds een zin. Zeg de zin precies na. te behalen score behaalde score

1. Hij zit op rozen. 4 1. De hond kan hard blaffen. 5

2. Het liep verkeerd af. 4 2. Hij houdt alles voor zich. 5

3. Mijn verstandskies is vanmorgen getrokken .. 5

4. Heb ik iets van je aan? 6

3. Hij heeft het helemaal gehad. 5

4. Wie is er aan de beurt? 6

5. Ik raad naar het goede antwoord. 6 5. Sorry, ik kan nooit op dinsdag. 6

6. Kijk eens even hoe laat het is. 7 6. Volgens mij heb je groot gelijk. 6

7.lk ga twee keer per week zwemmen. 7 7. Zij zijn vrienden voor het leven. 6

8. We zouden naar de bioscoop kunnen gaan. 7 8. Ik heb vannacht bijna niet geslapen. 6

9. Die onderneming is een enorme strop geworden. 7 9. Ik doe er wel een papiertje om. 7

10. Je kunt beter niet naar het strand gaan. 8 10. Hij wil er wel wat mee verdienen. 7

11 . ln het weekend zetten ze het op een zuipen. 9 11. De meeste telefoons hebben tegenwoordig ook een camera. 8

12. Voor je het weet, is de vakantie achter de rug. 10 max. te behalen totaalscore:

in procenten S /80x100= % score:

80 S

12. Als iedereen een beetje doorwerkt, is het karwei in een mum geklaard. 12 max. te behalen totaalscore:

S /79x100= % score:

in procenten 79 ~ '.

B Korte vragen D Tegenstellingen

U hoort steeds een korte vraag. Geef op elke vraag een kort antwoord. I goed fout 1. Hoeveel benen heeft een mens? twee

U hoort steeds een woord. U zegt het tegenovergestelde. goed fout

1. moeder vader

2. Welk dier heeft een slurf? olifant 2. stroef glad

3. Welke dagen vallen in het weekend? zaterdag + zondag 3. zwaar licht

4. Waarvoor gebruik je een pen? schrijven 4. bezet vrij

5. Hoe noem je iemand die uit Nederland komt? Nederlander 5. verschijnen verdwijnen

6. Het is nu woensdag ... gisteren was het? dinsdag 6. trekken duwen

7. Welke kleur heeft melk? wit 7. slot begin

8. Welk seizoen is het warmst? zomer 8. vertrouwen wantrouwen

9. Hoeveel wielen heeft een scooter? twee 9. slagen zakken

10. Hoe heet iemand die auto's repareert? (auto)monteur 10. boven onder / beneden

11. Hoeveel minuten zitten er in een uur? zestig totaalscore: S /10x100= %

12. Waarmee kun je vla eten ... met een lepel of met een mes? lepel

13. Wie werkt op de boerderij? boer / boerin

14. Welke kleur heeft een ananas? geel Dit was de toets. De toets is nu klaar.

totaalscore: /14x100= %

34 35

Oefentoets 13 Oefentoets 13

A Nazeggen C Nazeggen U hoort steeds een zin. Zeg de zin precies na. te behalen score behaa lde score U hoort steeds een zin. Zeg de zin precies na. te behalen score behaalde score

1. Hettocht hier. 3 1. Doe de deur dicht! 4

2. Hoe kan dat nou? 4 2. Dat zie je verkeerd. 4

3. Ik mis vaak één sok. 5 3. Je moet naar deze bladzijde kijken. 6

4. Pas goed op je zusje. 5 4. Ik moet elke dag een uur fietsen. 7

5. Waar is dat nou weer goed voor? 7 5. Een ongeluk zit in een klein hoekje. 7

6. Ga je straks even mee naar buiten? 7 6. Je moet wel even de wc doortrekken. 7

7. Tijdens de storm is de boom ontworteld. 7 7. Afgelopen winter is het erg koud geweest. 7

8. Aan strijken heeft ze een enorme hekel. 7 8. We zijn naar een te gek concert geweest. 8

9. Wat is er met je aan de hand? 8 9.ln de zomer gaan veel mensen op vakantie. 8

10. Je moet kloppen, voordat je naar binnen gaat. 8 10. De leerlingen lachen om de grap van de leraar. 9

11. Die twee zoeken voor de zoveelste keer ruzie met elkaar. 10 11. Als je iets niet weet, dan moet je het vragen. 10

12. Bij de ingang van de school is de kamer van de directeur. 12 max. te behalen totaalscore:

in procenten S /83x l00= % score:

83 S

12. Ze gaan met de hele familie met het vliegtuig naar Canada. 11 max. te behalen totaalscore:

S /88xl00 = % score:

in procenten 88 S

B Korte vragen D Tegenstellingen

U hoort steeds een korte vraag. Geef op elke vraag een kort antwoord. qoed fout U hoort steeds een woord. U zegt het tegenovergestelde. goed fout

1. Wat is lichter .. . een ons of een kilo? ons 1. knap lelijk/ dom

2. Hoe noem je de moeder van je moeder? oma / grootmoeder 2. slordig netjes / precies

3. Wat is de laatste maand van het jaar? december 3. probleem oplossing

4. Kun je rijst eten of drinken? eten 4. rustig nerveus / druk

5. Hoe noem je het gebouw waar je films kunt bekijken? bioscoop 5. positief negatief

6. Als ik vrolijk ben .. . ga ik dan lachen of huilen? lachen 6. breken maken / repareren

7. Wat is eerder ... zes uur of half zeven? zes uur 7. blij verdrietig / somber

8. Wat is gezonder ... snoep of fruit? fruit 8. nauw breed /wijd

9. ls een werkloze iemand zonder werk? .' ja 9. start - finish / einde

10. Het is nu vrijdag ... eergisteren was het ... ? woensdag 10. roekeloos voorzichtig / oplettend

11. Welke kleur heeft een ijsbeer? wit totaalscore: S /1 0xl00 = %

12. Wat doe je met een nietmachine? nieten

13. Hoe heet de woning van een koning? paleis

14. Een paar sokken . .. hoeveel sokken zijn dat precies? twee Dit was de toets. De toets is nu klaar.

totaalscore: S /14xl00= %

36 37

Oefentoets 14 Oefentoets 14

A Nazeggen ( Nazeggen U hoort steeds een zin. Zeg de zin precies na.

te behalen score behaalde score U hoort steeds een zin. Zeg de zin precies na. te behalen score behaalde score

1. Waar kijk je toch naar? 5 2. Ik heb trek in een loempia. 6 3. We kijken uit naar de vakantie. 6 4. Dat schilderij herinnert mij aan vroeger. 6 5. Mijn moeder houdt veel van bloemen. 6

1. Die jongens hebben ons bestolen. 5

2. Veel mensen vluchten voor oorlogsgeweld. 5 3. Mijn vriend is gek op speelfilms. 6

4. De regering heeft de uitkeringen verhoogd. 6 5. Onze flat kijkt uit op de markt. 7

6. Zij heeft veel invloed op haar vriendin. 7 7. Zullen we samen naar de bioscoop gaan? 7

6.lk ben niet tevreden met dit cijfer. 7

7. Sarah is blij met haar goede rapport. 7 8. Je vriend moet je altijd kunnen vertrouwen. 7 9. Je moet je niet met die jongen inlaten. 8

10. Op de fiets moet je uitkijken voor auto's. 8 11. Het meisje was trots op haar nieuwe schoenen. 8 12. De rijke man deed zich voor als een bedelaar. 9

8. Sommige mensen keuren dat gedrag niet goed. 7 9. Die twee landen hebben tegen elkaar gevochten. 7

10. Ik twijfel aan de waarheid van dit verhaal. 8 11. Ik ben bezig met het verven van mijn schuur. 9

12. Zijn vrouw had liever een huis buiten de stad. 9 max. te behalen totaalscore:

in procenten S /83xl00= % score:

83 S

max. te behalen totaalscore: in procenten S /83xl00= % score:

83 S B Korte vragen D Tegenstellingen U hoort steeds een korte vraag. Geef op elke vraag een kort antwoord. I qoed fout

1. ls een sinaasappel paars of oranje? oranje 2. Kruipen ... is dat snel of langzaam? langzaam

U hoort steeds een woord. U zegt het tegenovergestelde. goed fout 1. dag nacht

2. modern ouderwets 3. Heeft een auto twee wielen ofvier wielen? vier 4. Wat is harder .. . schreeuwen offluisteren? schreeuwen 5. Heeft een leeuw benen of poten? poten

3. honger dorst

4. voorjaar najaar

5. aannemen ontslaan 6.ls een vlo groot of klein? klein 6. winst verlies 7. Is sporten gezond of ongezond? gezond 7. normaal gek / vreemd 8. Welk getal is groter .. . 55 of 65? 65 9. Ku'n je met een neus ruiken of zien? ruiken

10. Hoe noemen grootouders de kinderen van hun kinderen? kleinkinderen

8. groeien krimpen

9. opa oma

10. soepel stug 11.ls de herfst kouder dan de zomer? ja 12. Wat is gezonder ... patat ofeen peer? peer

totaalscore: S /10xl00= %

13. Wat geeft een koe? melk 14. Kun je met een potlood schrijven of schillen? schrijven

totaalscore: . /14xl00= % Dit was de toets. De toets is nu klaar.

38 39

Oefentoets 15 Oefentoets 15

A Nazeggen ( Nazeggen

U hoort steeds een zin. Zeg de zin precies na. te behalen score behaalde score U hoort steeds een zin. Zeg de zin precies na. te behalen score behaalde score

1. Vergeet je je huiswerk niet? 5

2. Het is opgehouden met regenen. 5

3. Ik ben er niet in geïnteresseerd. 6

4. Mijn ouders zijn gelukkig met elkaar. 6

5. Hij lijdt aan een ernstige ziekte. 6 6. Ik hoop op een goed resultaat. 6

7. Hij zit steeds naarTineke te gluren. 7

8. De oude dame past op haar kleinkinderen. 7

9. De studenten zien tegen de professor op. 7

10. Hij is heel erg boos op zijn broer. 8

11.lk ben in het bezit van een nieuwe fiets. 9

1. Ik woon naast de drogist. 5

2. Dieren vechten vaak met elkaar. 5

3. Hij wordt verdacht van diefstal. 5

4. De leerlingen barstten in lachen uit. 6

5. Wij strijden voor een beter milieu. 6

6. Hij is geslaagd voor zijn rijexamen. 6

7. De oorlog heeft veel ellende veroorzaakt. 6

8.lk schaam me voor mijn vuile handen. 7

9. Het meisje leeft gescheiden van haar ouders. 7

10. Deze straat komt uit op het stationsplein. 7

11. Bij dat ongeluk is hij aan de dood ontsnapt. 9

12. Die jongen is erg handig met naald en draad. 9 12.lk heb mij door vrienden laten verleiden tot gokken. 9 max. te behalen totaalscore:

max. te beha len totaalscore:

in procenten S / 81x 100= % score:

81 . in procenten S /78xl00= %

score:

78 S

B Korte vragen o Tegenstellingen

U hoort steeds een korte vraag. Geef op elke vraag een kort antwoord. qoed fout 1. Schijnt de zon 's nachts of overdag? overdag

2. Woon je in een flat of in een la? flat

3. Wie is er jonger ... een schaap of een lammetje? lammetje

4. Wat is sneller ... rennen of kruipen? rennen

5. Wat duurt langer ... twintig minuten of een half uur? half uur

U hoort steeds een woord. U zegt het tegenovergestelde. goed fout

1. bot scherp / vriendelijk

2. slim dom

3. open dicht

4. brengen halen

5. ochtend avond

6. Wat kan een vis erg goed? zwemmen

7. Blind ... is dat anders dan doof of is het hetzelfde? anders

6. pro contra

7. helder troebel/bewolkt

8. Wat is korter ... een jaar of een dag? dag

9. Wat is de kleur van gras? groen

10. Wat kun je doen met geld? betalen / iets kopen

8. moe uitgerust / fit

9. vals eerlijk

10. sterkte zwakte

11. Een neef ... is dat een man of een vrouw? man totaal score: S /10xl00= %

12. Het is nu oktober ... volgende maand is het? november

13. Hoe heet het geluid dat een kat maakt? miauwen

14.ls een brommer een meubel of een vervoermiddel? vervoermiddel Dit was de toets. De toets is nu klaar.

totaalscore: S /14xl00= %

40 41

Oefentoets 16 Oefentoets 16

A Nazeggen ( Nazeggen

U hoort steeds een zin. Zeg de zin precies na. te behalen score behaalde score U hoort steeds een zin. Zeg de zin precies na. te behalen score behaa lde score

1. Mijn sleutels liggen nog thuis. 5 1. Mijn tante komt uit Spanje. 5

2. Hoeveel verdien jij per uur? 5 2. De jongens gaan vanmiddag voetballen. 5

3. Ik praat liever niet tegen hem. 6 3. In Indonesië is het altijd warm. 6

4. De leraar geeft veel huiswerk op. 6 4. Wij proberen geen fouten te maken. 6

5. Jullie vinden die boeken niet mooi. 6 5. Wij zitten gezellig samen te kletsen. 6

6. Mijn vader werkt bij de supermarkt. 6 6. De lerares belooft op bezoek te komen. 7

7.lk kan een beetje Nederlands schrijven. 6 7. We hebben in februari een week vakantie. 7

8. De treinen rijden vandaag niet op tijd. 7 8. Je hoeft bij deze dokter niet te wachten. 8

9. Wij hebben morgen een examen voor wiskunde. 7 9. De meester komt om negen uur op school. 8

10. Marianne is een meisje, ze is twaalf jaar. 8 10. We beginnen steeds in onze eigen taal te praten. 9

11 . Van al mijn vrienden is John de aardigste. 8 11. Jullie moeten morgen om drie uur bij de tandarts zijn. 10

12. Een bromfiets rijdt snel, maar een motor rijdt sneller. 9 12. Mijn ouders zitten elke avond naar de televisie te kijken. 10

max. te behalen totaalscore: in procenten /79x100= % score:

79 S

max. te behalen totaalscore:

in procenten S /87x100= % $core:

87 1

B Korte vragen D Tegenstellingen

U hoort steeds een korte vraag. Geef op elke vraag een kort antwoord. goed fout U hoort steeds een woord. U zegt het tegenovergestelde. goed fout

l. Wat gebruik je om het vlees mee te snijden? mes 1. ingang uitgang

2. Iemand met een laag salaris ... verdient hij veel of weinig? weinig 2. verdrietig blij / vrolijk

3. Heeft een mens vijf ogen? nee 3. meest minst

4. Hoe noem je de dochter van je oom? nicht 4. lengte breedte

5. Waarmee sla je een spijker in het hout? hamer 5. theoretisch praktisch

6. ls roken gezond of ongezond? ongezond 6. lachen huilen

7. Wat doet een vogel in de lucht? vliegen 7. dorp stad

8. Vandaag is het vrijdag ... overmorgen is het ... ? zondag 8. dapper laf / bang

9. Wat kun je in een vaas zetten? bloemen 9. dronken nuchter

10. Wat is hoger ... een flat of een bungalow? flat 10. mannelijk vrouwelijk

11. Eén uur ... is dat zestig minuten of zestig seconden? zestig minuten totaal score: 5 /10x100= % 12. Wat staat er in de woonkamer ... een plant of een struik? plant

13. Wat doet een slang ... kronkelen of rennen? kronkelen

14. Kerst ... is dat in september ofin december? december Dit was de toets. De toets is nu klaar.

totaalscore: /14x100= %

42 43

Oefentoets 17 Oefentoets 17

A Nazeggen ( Nazeggen U hoort steeds een zin. Zeg de zin precies na. te behalen score behaalde score U hoort steeds een zin. Zeg de zin precies na. te behalen score behaalde score

1. Dat weet toch iedereen! 4 1. Ik spaar voor een brommer. 5

2. Op woensdagmiddag ga ik hockeyen. 5 2. De peren zijn nog niet rijp. 6

3. Ik ga lopend naar de slager. 6 3. Het vliegtuig landt op het vliegveld. 6

4.lk begrijp het formulier niet helemaal. 6 4. De soldaten vechten tegen de vijand. 6

5. Zet alsjeblieft het geluid wat zachter! 6 5. Het kapotte schrift ligt op de grond. 7

6. Ik hoor de wekker niet tikken. 6 6. Tante Truus komt morgen bij ons eten. 7 ...., 7. Uw bankpas sturen wij via de post. 7 7. De eend dobbert lekker in het water. 7

8. Je kunt ook telefonisch een afspraak maken. 7 8. Opa gaat naar het consulaat in Amsterdam. 7

9. Mijn moeder brengt mij elke dag naar school. 8 9. Wij hebben vanmiddag in het bos gewandeld. 7

10. Mijn huisarts is niet in het weekend bereikbaar. 8 10. Vorig jaar gingen we met de hele familie. 8

11. Op deze school kun je een kappersopleiding volgen. 8 11.ln de zomer duiken de jongens in de rivier. 9

12.lk ga samen met mijn vrienden op vakantie naar Spanje. 10 max. te behalen totaalscore:

12. Dan hoort hij de stem van zijn vriend achter zich. 10 max. te behalen totaalscore:

in procenten S /81xl00= % score:

81 S /85xl00= % score:

in procenten 85 S

B Korte vragen o Tegenstellingen U hoort steeds een korte vraag. Geef op elke vraag een kort antwoord. I qoed fout U hoort steeds een woord. U zegt het tegenovergestelde. goed fout

1. Is een beker om uitte eten of om uitte drinken? drinken 1. verzorgen verwaarlozen

2. Waar ga je naar toe, als je ziek bent? dokter 2. dichtbij ver (weg)

3. Hoe noem je iemand die de ramen lapt? glazenwasser 3. zacht hard 4.ls een pannenkoek rond of vierkant? rond 4. nieuw oud

5. Waarmee eet je soep? lepel 5. mis raak

6. Het is nu vrijdag ... eergisteren was het ... ? woensdag 6. druk stil/rustig

7. Kan een brommer vliegen of rijden? rijden 7. gierig gul/vrijgevig

8. Is broccoli groente of fruit? groente - 8. schriftelijk mondeling

9.ls een mens een zoogdier? ja 9. oost west

10.ls een kip een mannetje of een vrouwtje? vrouwtje 10. hier daar

11. Waar wonen meer mensen ... in een dorp of in een stad? stad totaalscore: S /10xl00= % 12. Waarmee kun je betalen ... met een pasje of met een sleutel? pasje

13. Hoe laat is het om middernacht? twaalf uur

14. Welke kleur heeft een komkommer? groen

totaalscore: S /14xl00= % Dit was de toets. De toets is nu klaar.

44 45

Oefentoets 18 Oefentoets 18

A Nazeggen ( Nazeggen U hoort steeds een zin. Zeg de zin precies na.

te behalen score behaalde score U hoort steeds een zin . Zeg de zin precies na. te behalen score behaa lde score

1. Elke plaats is makkelijk te bereiken. 6 1. We zitten aan tafel. 4 2. Naar mijn mening wordt niet gevraagd. 6 3. Het geld komt dan op mijn rekening. 7 4. Hij rookt wel twintig sigaretten per dag. 7 5. Je kunt het beste via internet betalen. 7

2. Ik logeer bij mijn oma. 5 3. Hij studeert aan de universiteit. 5

4. lk geef dit boek aan jou. 6 5. Achter deze zin komt een punt. 6

6.ln Nederland gebruiken we elke meter land. 7 6. Het schilderij hangt aan de muur. 6 7. Het energiebedrijf betaal ik per twee maanden. 7 7. Mijn vader is ergens in de vijftig. 7 8. Het kind zuigt de limonade door een rietje. 8 8. Deze rechthoek is vier bij vijf centimeter. 7 9. Zij haalt suiker en koekjes bij de supermarkt. 8 9. Ik ben eindelijk achter de waarheid gekomen. 7

10. De koopman weegt de appels met een weegschaal. 8 11. Je zoekt dan in je portemonnee naar munten. 8

10. Bij uitzondering hebben we vandaag geen huiswerk. 7 11. De leerlingen schuiven de stoelen onder de tafels. 8

12. Het is bekend dat er in Nederland geen bergen zijn. 10 12. Bij het solliciteren moetje een schoon overhemd aantrekken. 9 max. te behalen totaa!score:

in procenten S /89xl00 = % score:

89 S

max. te beha len totaalscore: in procenten / 77 x l00= % score:

77 c;.

B Korte vragen D Tegenstellingen U hoort steeds een korte vraag. Geef op elke vraag een kort antwoord.

goed fout 1. Wat doet een eend .. . varen ofzwemmen? zwemmen

U hoort steeds een woord. U zegt het tegenovergestelde. I goed fout 1. rijk arm

2.ls een cactus een plant of een dier? plant 2. heden verleden 3. Wat doe je met een boek? lezen / studeren 3. nat droog 4. Wat kun je doen met een camera? foto's maken / fotograferen / filmen 4. tijdelijk vast! eeuwig 5. Als het donker is .. . moet je het licht dan aandoen of uitdoen? aandoen 5. horizontaal verticaal 6.ls Parijs een stad of een land? stad 6. weggooien bewaren 7. Kan een stier melk geven? nee 7. noord zuid 8. Wie is kleiner ... een mug of een paard? mug 8. vuil schoon 9.ln welk seizoen schijnt de zon het vaakst? zomer 9. schuin recht

10. Krijg je op je verjaardag een cadeau afeen bekeuring? cadeau 10. voorin achterin 11 . ls een kruk een meubel of een vervoermiddel? meubel 12. Welk beroep heeft iemand die haren knipt? kapper

totaalscore: / 10xl00 = %

13. Waarmee schil je de aardappels? mesje 14. Zijn groenten gezonder dan snoep? ja

totaalscore: / 14 x l00 = Dit was de toets. De toets is nu klaar.

%

46 47