TOEREIKENDHEID EN HOUDBAARHEID VAN DE PENSIOENEN · 2018-06-15 · decennia zal het halen van deze...

24
Bladzijde 1 | 1. INLEIDING Pensioenen zijn de belangrijkste bron van inkomsten voor ouderen in Europa en zijn meestal afkomstig van openbare regelingen op basis van het omslagstelsel. Gepensioneerden die een pensioen krijgen, vormen een aanzienlijk en, gezien de demografische vergrijzing, groeiend deel van de EU-bevolking (ongeveer 124 miljoen personen of een kwart van de totale bevolking 1 ). De Europese pensioenstelsels staan voor de tweeledige uitdaging om enerzijds financieel houdbaar te blijven en anderzijds de Europeanen een toereikend inkomen te kunnen bieden tijdens hun pensioen. De kerndoelstelling van pensioenstelsels bestaat erin ouderen te behoeden voor armoede en ervoor te zorgen dat zij een fatsoenlijke levensstandaard en economische onafhankelijkheid kunnen genieten bij het ouder worden. De financiële houdbaarheid van de pensioenstelsels is het broodnodige middel om dat doel te bereiken. Pensioenen beïnvloeden de overheidsfinanciën en het arbeidsaanbod aanzienlijk en daarmee moet rekening worden gehouden bij het pensioenbeleid. Beginsel 15 van de Europese pijler van sociale rechten luidt dat werknemers en zelfstandigen bij pensionering recht 1 2013, bron: Europese Commissie (DG ECFIN) en het Comité voor de economische politiek (AWG). Vergrijzingsverslag 2015: Economische en budgettaire projecties voor de 28 lidstaten van de EU (2013-2060). European Economy 3/2015. hebben op een pensioen dat in verhouding staat tot hun bijdragen en een passend inkomen vormt. Het bepaalt uitdrukkelijk dat het beginsel van gelijke kansen tussen vrouwen en mannen is opgenomen in de verwerving van pensioenrechten. Het recht op middelen die een waardig leven mogelijk maken is vastgelegd. Pensioen en pensioenbeleid hebben beogen in de eerste plaats: i) een toereikend inkomen te bieden bij ouderdom en tegelijk te zorgen voor ii) financiële houdbaarheid en iii) maximale werkgelegenheid (namelijk via stimulerende maatregelen ter ondersteuning van stabiele formele loopbanen en een langer beroepsleven voor vrouwen en mannen). Deel 2 bevat een beschrijving van de belangrijkste beleidsuitdagingen, in deel 3 zijn de mechanismen in kaart gebracht om deze uitdagingen aan te pakken, en in deel 4 wordt ingegaan op het beleid in de lidstaten. 2. BELEIDSUITDAGINGEN: EEN OVERZICHT VAN DE PRESTATIES IN DE EU-LANDEN Door de toenemende vergrijzing van de bevolking in de komende drie tot vijf decennia zal het halen van deze drie doelstellingen een aanzienlijk grotere uitdaging worden. De overgang van een grote naar een kleinere beroepsbevolking als gevolg van de lage geboortecijfers en de stijgende levensverwachting zal in alle lidstaten aanpassingen vergen van de pensioneringspraktijken en pensioen- regelingen. Nu de babyboomgeneratie de THEMATISCHE FACTSHEET EUROPEES SEMESTER TOEREIKENDHEID EN HOUDBAARHEID VAN DE PENSIOENEN

Transcript of TOEREIKENDHEID EN HOUDBAARHEID VAN DE PENSIOENEN · 2018-06-15 · decennia zal het halen van deze...

Page 1: TOEREIKENDHEID EN HOUDBAARHEID VAN DE PENSIOENEN · 2018-06-15 · decennia zal het halen van deze drie doelstellingen een aanzienlijk grotere uitdaging worden. De overgang van een

Bladzijde 1 |

1. INLEIDING

Pensioenen zijn de belangrijkste bron van

inkomsten voor ouderen in Europa en zijn meestal afkomstig van openbare

regelingen op basis van het omslagstelsel. Gepensioneerden die een pensioen

krijgen, vormen een aanzienlijk en, gezien

de demografische vergrijzing, groeiend deel van de EU-bevolking (ongeveer

124 miljoen personen of een kwart van de totale bevolking1).

De Europese pensioenstelsels staan voor

de tweeledige uitdaging om enerzijds

financieel houdbaar te blijven en anderzijds de Europeanen een toereikend

inkomen te kunnen bieden tijdens hun pensioen. De kerndoelstelling van

pensioenstelsels bestaat erin ouderen te behoeden voor armoede en ervoor te

zorgen dat zij een fatsoenlijke levensstandaard en economische

onafhankelijkheid kunnen genieten bij het

ouder worden. De financiële houdbaarheid van de pensioenstelsels is het broodnodige

middel om dat doel te bereiken. Pensioenen beïnvloeden de

overheidsfinanciën en het arbeidsaanbod aanzienlijk en daarmee moet rekening

worden gehouden bij het pensioenbeleid.

Beginsel 15 van de Europese pijler van

sociale rechten luidt dat werknemers en zelfstandigen bij pensionering recht

1 2013, bron: Europese Commissie (DG ECFIN) en het Comité voor de economische politiek (AWG). Vergrijzingsverslag 2015: Economische en budgettaire projecties voor de

28 lidstaten van de EU (2013-2060). European Economy 3/2015.

hebben op een pensioen dat in verhouding

staat tot hun bijdragen en een passend inkomen vormt. Het bepaalt uitdrukkelijk

dat het beginsel van gelijke kansen tussen vrouwen en mannen is opgenomen in de

verwerving van pensioenrechten. Het recht op middelen die een waardig leven

mogelijk maken is vastgelegd.

Pensioen en pensioenbeleid hebben

beogen in de eerste plaats: i) een toereikend inkomen te bieden bij

ouderdom en tegelijk te zorgen voor ii) financiële houdbaarheid en

iii) maximale werkgelegenheid (namelijk via stimulerende maatregelen ter

ondersteuning van stabiele formele

loopbanen en een langer beroepsleven voor vrouwen en mannen).

Deel 2 bevat een beschrijving van de

belangrijkste beleidsuitdagingen, in deel 3 zijn de mechanismen in kaart gebracht om

deze uitdagingen aan te pakken, en in

deel 4 wordt ingegaan op het beleid in de lidstaten.

2. BELEIDSUITDAGINGEN: EEN

OVERZICHT VAN DE PRESTATIES IN DE EU-LANDEN

Door de toenemende vergrijzing van de bevolking in de komende drie tot vijf

decennia zal het halen van deze drie doelstellingen een aanzienlijk grotere

uitdaging worden. De overgang van een grote naar een kleinere beroepsbevolking

als gevolg van de lage geboortecijfers en

de stijgende levensverwachting zal in alle lidstaten aanpassingen vergen van de

pensioneringspraktijken en pensioen-regelingen. Nu de babyboomgeneratie de

THEMATISCHE FACTSHEET EUROPEES SEMESTER

TOEREIKENDHEID EN HOUDBAARHEID VAN DE PENSIOENEN

Page 2: TOEREIKENDHEID EN HOUDBAARHEID VAN DE PENSIOENEN · 2018-06-15 · decennia zal het halen van deze drie doelstellingen een aanzienlijk grotere uitdaging worden. De overgang van een

Bladzijde 2 |

pensioenleeftijd begint te bereiken, zal de impact hiervan op de toereikendheid en

houdbaarheid van de pensioenstelsels niet

veel langer op zich laten wachten.

Momenteel neemt het bevolkingsaantal van personen ouder dan 60 jaar met

ongeveer twee miljoen personen per jaar toe, dat is bijna dubbel zoveel als de

toename die eind jaren '90 en begin van de jaren 2000 werd vastgesteld2.

Tegelijkertijd zal het aantal personen in de

meest actieve leeftijdsgroep (20-59 jaar) de komende decennia elk jaar verder

afnemen aangezien de babyboomers door veel kleinere groepen worden vervangen.

Op langere termijn zal de resterende levensverwachting op de leeftijd van

65 jaar in de EU3 naar verwachting toenemen met ongeveer 4 jaar, van

17,9/21,2 jaar (mannen/vrouwen) in 2015

tot 22,4/25,6 jaar in 2060. De ramingen voor 2060 zijn afgeleid uit het

Vergrijzingsverslag 20154, zie figuur A1 in de bijlage.

2.1. Uitdaging op het vlak van

toereikendheid

De toereikendheid van de pensioenen

wordt gemeten aan de hand van:

1) de capaciteit ervan om armoede te

voorkomen; 2) de mate waarin zij het inkomen uit

arbeid vervangen; 3) de duur van de periode waarin

personen een pensioen ontvangen.

2 Ibidem. 3 De gegevens in deze factsheet hebben betrekking op de EU-28, tenzij anders aangegeven. 4 Zie voetnoot 1.

Figuur 1 — Aandeel van de bevolking van 65 jaar en ouder met risico op armoede of sociale uitsluiting, 2016

Bron: Eurostat, EU-SILC. Datum van de

gegevensextractie: 31 oktober 2017, *- gegevens uit

2015 voor Ierland.

Noten: gestandaardiseerde gegevens (EU-28=0),

rood (rechts) - hoger dan het gemiddelde, blauw

(links) - lager dan het gemiddelde.

Figuur 1 laat de positie van de lidstaten

zien wat betreft het aandeel personen van 65 jaar en ouder met risico op armoede of

sociale uitsluiting ten opzichte van het EU-

gemiddelde; dit is een belangrijk onder-deel van de uitdaging voor de lidstaten

inzake de toereikendheid van de pensioenen. Landen boven het gemiddelde

bevinden zich rechts in het rood; Bulgarije heeft de hoogste waarde met bijna 30 procentpunten boven het EU-gemiddelde.

In 2016 liep 14,7 % van de personen van

65 jaar en ouder risico op armoede, d.w.z. dat zij minder dan 60 % van het

mediaan inkomen in een bepaald land ontvangen), ten opzichte van 17,9 % van

de rest van de bevolking. Er zijn echter grote verschillen tussen de landen wat

armoedecijfers betreft, gaande van 5,7 % in Slowakije tot 40,2 % in Estland (zie

figuur A3). In de EU bedroeg de

armoedekloof voor personen van 65 jaar of ouder gemiddeld 16,5 % in 2015 (zie

figuur 4), wat betekent dat het mediaan inkomen van de ouderen die in armoede

BGLV

EELT

ROHR

MTIT

CYEL

PTSI

DE

UKEuro-19

SEIE*BEPL

HUES

ATFI

SKCZFRNL

DK

LU

-15 -10 -5 0 5 10 15 20 25 30

Onder het gemiddelde (EU-28 = 0) Boven het gemiddelde

Page 3: TOEREIKENDHEID EN HOUDBAARHEID VAN DE PENSIOENEN · 2018-06-15 · decennia zal het halen van deze drie doelstellingen een aanzienlijk grotere uitdaging worden. De overgang van een

Bladzijde 3 |

leven 83,5 % bedraagt van de respectieve nationale armoedegrens.

In de EU zijn de meeste gepensioneerden minder hard getroffen door de crisis dan

mensen in jongere leeftijdsgroepen en hebben zij hun relatieve levensstandaard

tijdens de crisis grotendeels behouden. Terwijl het risico op armoede voor

personen jonger dan 65 jaar sinds het uitbreken van de crisis is toegenomen van

ongeveer 16 % in 2008 tot 17,9 % in

2016, is het percentage voor personen ouder dan 65 jaar in dezelfde periode

gedaald, van 17,8 % in 2008 naar 14,7 % in 2016. Deze ontwikkeling was gunstig

voor zowel vrouwen als mannen en voor jongere en oudere gepensioneerden. Toch

blijft armoede bij ouderen in bepaalde landen een probleem, vooral voor

vrouwen.

In een groot aantal landen zal het in de

toekomst beschikbare pensioeninkomen voor een persoon met een laag inkomen

en een korte loopbaan ondanks de minimuminkomensregelingen onder de

armoedegrens blijven. In een aantal

lidstaten bedraagt het gegarandeerde bedrag van de minimuminkomensregeling

niet eens de helft van de armoede-risicodrempel. Slechts in enkele landen is

de minimuminkomensregeling hoog genoeg om ouderen zonder andere

inkomsten uit de armoede te halen.

Wat de capaciteit van de pensioenen

betreft om inkomen uit werk dat voorafgaat aan de pensionering te

vervangen, bedraagt het netto pensioeninkomen dat in de verschillende

lidstaten kan worden verkregen na een loopbaan van 40 jaar met een gemiddeld

inkomen tot de standaardpensioenleeftijd

tussen 50 en 114 % van het gemiddelde inkomen5 (in 2013). De vervangings-

percentages liggen gewoonlijk hoger voor

5 Europese Commissie [directoraat-generaal Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Inclusie

(DG EMPL)] en het Comité voor sociale

bescherming (SPC). Het verslag 2015 over de toereikendheid van de pensioenen: huidige en

toekomstige toereikendheid van het inkomen van ouderen in de EU. Volume I. Europese Commissie. Luxemburg: Bureau voor publicaties van de Europese Unie.

personen met een laag inkomen en relatief gezien lager voor werknemers met een

hoog inkomen, wat de herverdelende rol

van de meeste openbare pensioenstelsels weerspiegelt.

Pensioenen zijn de voornaamste bron van

inkomen voor oudere Europeanen, maar de levensstandaard op latere leeftijd hangt

ook af van andere factoren zoals een eigen woning en financiële welstand, toegang tot

andere uitkeringen (zoals een

huisvestings- of verwarmingstoelage) en diensten en arbeidskansen. Daarnaast is

het belangrijk te beoordelen of het pensioeninkomen van gepensioneerden

hen in staat stelt te voldoen aan hun behoeften in het algemeen en de

toenemende behoeften aan gezondheids-zorg, sociale diensten en langdurige zorg

naarmate zij ouder worden.

De duur van de pensionering houdt

verband met de houdbaarheid aangezien de kosten van pensionering evenredig

toenemen met de duur. In de EU varieerde deze duur in 2016 naar schatting tussen

16,5 jaar in Bulgarije en Roemenië en

24,5 jaar in Frankrijk (zie figuur 3).

2.1.1. Minder goed beschermde groepen bij de huidige

gepensioneerden

Overal in de EU hebben vrouwen lagere

pensioenen dan mannen; deze liggen gemiddeld 36 % lager. In 2016 varieerde

deze pensioenkloof tussen vrouwen en mannen6 in de leeftijd van 65 tot en met

79 jaar (enkel rekening houdend met degenen die een pensioeninkomen

ontvangen) in de lidstaten tussen een lage

1,8 % in Estland tot een hoge 48,7 % in Cyprus (figuur A7). Bovendien hebben in

sommige lidstaten minder vrouwen toegang tot een pensioen dan mannen

(Spanje). Deze verschillen zijn voornamelijk een gevolg van de

genderverschillen in pensioenrechten gebaseerd op inkomen uit formele

werkgelegenheid. De verschillen zijn met

andere woorden te wijten aan het feit dat vrouwen lagere lonen en kortere

loopbanen hebben en vaker dan mannen

6 Het verschilpercentage tussen het gemiddelde pensioen van vrouwen en mannen.

Page 4: TOEREIKENDHEID EN HOUDBAARHEID VAN DE PENSIOENEN · 2018-06-15 · decennia zal het halen van deze drie doelstellingen een aanzienlijk grotere uitdaging worden. De overgang van een

Bladzijde 4 |

deeltijds werken7. Maar ook de opzet van het pensioenstelsel speelt een rol. Op

lange termijn kunnen gelijkere

arbeidskansen voor vrouwen en mannen de pensioenkloof tussen vrouwen en

mannen verkleinen, maar de kenmerken van de pensioenstelsels, zoals zorgkrediet

en uitkeringen aan nabestaanden, zullen een belangrijke rol blijven spelen bij het

verkleinen van de kloof. In bepaalde landen ontvangen vrouwen

pensioenkredieten voor de zorg voor kinderen.

Aangezien vrouwen een hogere levensverwachting hebben, is de invloed

van de langetermijneffecten van de onvolledige indexering van pensioen aan

loon in de meeste lidstaten op hun pensioenen groter. Daarnaast worden

vrouwen meer blootgesteld aan armoede

op oudere leeftijd dan mannen (respectievelijk 16,8 % en 12,1 % in

2016) aangezien zij vaak langer leven dan hun partner, waardoor zij weduwe worden

en uiteindelijk een eenpersoons-huishouding vormen (figuur A3; zie ook

figuren A5 en A6). Overlevingspensioenen kunnen effectief beschermen tegen het

risico op economische tegenspoed ingeval

de partner overlijdt.

Wat het bezit van een eigen huis en financiële welstand betreft, bevinden

ouderen zich in een betere positie dan de bevolking in de werkende leeftijd. Binnen

de oudere bevolking zijn er in vele

lidstaten echter aanzienlijke gender-verschillen wat betreft het bezit van een

eigen woning en de blootstelling aan ernstige woningnood. Vrouwen van 65 jaar

en ouder hebben vaker aanzienlijk minder financieel vermogen of vermogen in de

vorm van een eigen huis dan mannen.

De huisvestingssituatie verschilt

aanzienlijk in de EU. Meer dan driekwart van de EU-bevolking van 65 jaar en ouder

woont in een door de eigenaar bewoonde woning; de percentages op nationaal

niveau variëren tussen iets meer dan de helft (Cyprus, Nederland en Oostenrijk) tot

bijna 100 % (Kroatië, Litouwen, Roemenië

7 Voor meer informatie, zie de thematische factsheet in het kader van het Europees Semester "Vrouwen op de arbeidsmarkt".

en Slowakije). In sommige landen echter (Bulgarije en Griekenland) spendeert een

aanzienlijk percentage van de ouderen

meer dan 40 % van hun equivalent besteedbaar inkomen aan huisvesting.

40 % is de erkende drempelwaarde waarop de woonkosten worden geacht

huishoudens te overbelasten.

2.1.2. Inkomensvervanging: toereikendheid in de toekomst

Hoewel de recente hervormingen van de

overheidspensioenen de rol van pensioenen in de bescherming tegen

armoede hebben verbeterd of gehandhaafd, zullen de meeste

hervormingen in de toekomst leiden tot lagere vervangingspercentages

(pensioenen ten opzichte van de vorige inkomsten). De theoretische vervangings-

percentages zullen naar verwachting

variëren tussen ongeveer 40,1 % en 92,5 % in 2053 (tabel 2 in de bijlage).

Page 5: TOEREIKENDHEID EN HOUDBAARHEID VAN DE PENSIOENEN · 2018-06-15 · decennia zal het halen van deze drie doelstellingen een aanzienlijk grotere uitdaging worden. De overgang van een

Bladzijde 5 |

Figuur 2 — Verschillen in procentpunten tussen 2013 en 2053 in bruto theoretische vervangingspercentages, per soort pensioen, bij gemiddeld loon

Bron: Commissie, SPC. Het verslag 2015 over de toereikendheid van de pensioenen.

Noten: Gegevensbron: lidstaten en de OESO. Een positief verschil duidt op een hoger bruto theoretisch

vervangingspercentage in 2053 dan in 2013. Voor Griekenland zijn geen gegevens beschikbaar voor 2013.

Gerangschikt naar totale verandering in bruto theoretisch vervangingspercentage voor een persoon met een

gemiddeld inkomen [loopbaan van 40 jaar tot de standaardpensioenleeftijd]. In het geval van verschillen tussen vrouwen en mannen zijn de resultaten voor mannen weergegeven.

Figuur 2 geeft de verwachte verandering

weer in de bruto vervangingspercentages tussen 2013 en 2053 voor een loopbaan

van 40 jaar met een gemiddeld inkomen tot de landspecifieke pensioengerechtigde

leeftijd8.

Figuur 2 geeft ook de verwachte

verandering weer in de verschillende pijlers van het pensioenstelsel. Er is geen

duidelijke algemene tendens voor de hele EU: de verwachte verandering van het

bruto theoretisch vervangingspercentage tussen 2013 en 2053 varieert van -30 tot

+12 procentpunten voor deze basis-loopbaan (lichtblauwe horizontale lijnen).

Het is echter belangrijk op te merken dat

8 Het gaat om een overeengekomen maatstaf voor de toereikendheid van pensioenen en geeft het pensioen aan als een percentage van

het inkomen uit arbeid in het laatste jaar

voorafgaand aan de pensionering voor een werknemer met een specifieke loopbaan. In dit

specifieke geval doelt het op een ononderbroken loopbaan met een gemiddeld inkomen vanaf de leeftijd van 25 jaar tot de landspecifieke standaardpensioenleeftijd.

de uitsplitsing van de verandering van de

bruto theoretische vervangings-percentages in de onderdelen ervan duidt

op een algemene daling van de rechten op pensioen uit de openbare pensioenstelsels

(donkerblauwe staafjes). Voor personen met een gemiddeld loon zullen de

vervangingspercentages van de openbare regelingen die via het omslagstelsel

worden gefinancierd in 16 lidstaten naar

verwachting met meer dan 5 procentpunten en in 6 daarvan met

meer dan 15 procentpunten dalen. Verwacht wordt dat deze kloof in

16 lidstaten ten minste gedeeltelijk zal worden gecompenseerd door de

toenemende rechten uit op kapitalisatie gebaseerde regelingen. Pensioenrechten

zullen steeds meer worden afgeleid uit op

kapitalisatie gedekte regelingen, waardoor de toereikendheid van de pensioenen

afhandelijker wordt van de financiële markten.

Ook op basis van indicatoren die zijn

afgeleid van uitgavenprognoses kunnen

tendensen voor de toekomstige toereikendheid van de pensioenen worden

-45

-40

-35

-30

-25

-20

-15

-10

-5

0

5

10

15

20

25

30

35

40

45

-45

-40

-35

-30

-25

-20

-15

-10

-5

0

5

10

15

20

25

30

35

40

45

BG DK LT DE CY EE IT SK AT CZ SI HU LV BE MT UK ES HR NL IE LU PT FI FR SE RO PL

Openbaar omslagstelsel Openbaar kapitalisatiestelsel

Particuliere bedrijfs- en andere kapitalisatiestelsels Totaal

Verschil in procentpunten,2013-2053

Page 6: TOEREIKENDHEID EN HOUDBAARHEID VAN DE PENSIOENEN · 2018-06-15 · decennia zal het halen van deze drie doelstellingen een aanzienlijk grotere uitdaging worden. De overgang van een

Bladzijde 6 |

bepaald. In tegenstelling tot het theoretisch vervangingspercentage

weerspiegelen het uitbetalingspercentage9

en het bruto gemiddelde vervangings-percentage10 de algehele pensioen-

uitgaven (tabel 2, kolommen 2 en 3). In het algemeen bevestigen de prognoses

voor het uitbetalingspercentage en het bruto gemiddelde vervangingspercentage

voor de periode 2013-2060 de tendens van toekomstige dalende vervangings-

percentages van openbare pensioenen.

2.1.3. Duur van de pensionering

Pensioenen moeten lang genoeg in de

levensbehoeften van mensen voorzien. Tegen de achtergrond van een stijgende

levensverwachting moeten de pensioenen

worden aangepast. Het beroepsleven begint later en wordt langer en mensen

leven over het algemeen langer. Het is dus van belang om de verhouding tussen de

duur van het beroepsleven en de duur van het pensioen te meten (zie

figuur 3).

9 Het uitbetalingspercentage is de gemiddelde uitbetaling van respectievelijk een openbaar pensioen of van openbare en particuliere pensioenen als aandeel van het gemiddelde

loon over de hele economie (brutolonen en -salarissen in relatie tot werknemers) (Commissie, EPC). 10 Het "bruto gemiddelde vervangings-

percentage" wordt berekend als het gemiddelde eerste pensioen als aandeel van

het gemiddelde loon bij pensionering. De lidstaten hebben de cijfers verstrekt als onderdeel van de prognoses voor 2015 van de werkgroep vergrijzing (Commissie, EPC).

Figuur 3 — Tijd die wordt besteed in verschillende statussen van activiteit, 2013

Bron: Eurostat en het vergrijzingsverslag 2015.

De gemiddelde duur van de pensionering varieert tussen 16,5 en 24,5 jaar. Wat nog

belangrijker is, is dat de verhouding tussen de gemiddelde duur van het

pensioen en de gemiddelde duur van het beroepsleven ongeveer 50 % bedraagt in

de EU en varieert tussen 37 % in Letland en 61 % in Luxemburg.

2.2. Uitdaging op het vlak van werkgelegenheid

Een standaardindicator voor de uitdaging

op het vlak van werkgelegenheid in

verband met pensioenen is de arbeidsparticipatie van oudere

werknemers (55-64 jaar). Bij een grotere arbeidsparticipatie van deze leeftijdsgroep

zouden mensen beter in hun onderhoud kunnen voorzien tot zij de pensioenleeftijd

bereiken. Deze zou ook bijdragen tot het behalen van de algemene Europa 2020-

werkgelegenheidsdoelstelling van 75 %

voor de leeftijdsgroep van 20-64 jaar.

Aangezien de wettelijke pensioenleeftijd stijgt, bestaat een uitdaging op het vlak

van toereikendheid erin dat oudere mensen hun arbeidsparticipatie verhogen

om hun beroepsleven te verlengen tot zij

recht hebben op een volledig pensioen.

0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 90

EU

BE

BG

CZ

DK

DE

EE

IE

EL

ES

FR

HR

IT

CY

LV

LT

LU

HU

MT

NL

AT

PL

PT

RO

SI

SK

FI

SE

UK

leeftijd

vóór het beroepsleven beroepsleven pensioen

Page 7: TOEREIKENDHEID EN HOUDBAARHEID VAN DE PENSIOENEN · 2018-06-15 · decennia zal het halen van deze drie doelstellingen een aanzienlijk grotere uitdaging worden. De overgang van een

Bladzijde 7 |

De arbeidsparticipatie van oudere werknemers worden beïnvloed door een

aantal factoren aan vraag- en aanbodzijde

en door belastings-/uitkeringsstructuren.

Het is echter niet alleen de arbeidsparticipatie aan het eind van het

beroepsleven die het evenwicht tussen de jaren waarin bijdragen zijn betaald en de

jaren van pensioen beïnvloedt. Ook de leeftijd waarop iemand begint te werken

en de continuïteit van de arbeid tijdens

het beroepsleven zijn belangrijke factoren. Een indicator met bredere relevantie is de

gemiddelde duur van het beroepsleven.

Figuur 4 geeft de pensioengerelateerde

uitdaging op het vlak van werkgelegenheid

weer aan de hand van de mate waarin de prestaties van de lidstaten wat betreft de

duur van het beroepsleven en de arbeidsparticipatie van oudere

werknemers afwijken van de EU-gemiddelden. De lidstaten die zwak

presteren, zijn opgenomen links (onder het gemiddelde) en de lidstaten die

bovengemiddeld presteren rechts van de

verticale lijn die het EU-gemiddelde aangeeft (EU=0).

In 2016 liep de arbeidsparticipatie van

werknemers in de leeftijdsgroep van 55-64 jaar uiteen van 36,3 % in

Griekenland tot 75,5 % in Zweden, met

een EU-gemiddelde van 55,3 % (zie tabel 3 en figuur A8 in de bijlage). In vier

landen was minder dan 40 % van de oudere werknemers aan het werk

(Griekenland, Kroatië, Luxemburg en Slovenië). De arbeidsparticipatie van

vrouwen in de leeftijdsgroep van 55-64 jaar varieerde van een zeer lage

26,4 % in Malta tot 73,5 % in Zweden;

het EU-gemiddelde bedraagt 48,9 %. In twee landen bedroeg de arbeids-

participatie van oudere vrouwen minder dan 30 % (Griekenland en Malta).

Factoren die de arbeidsparticipatie van oudere vrouwelijke werknemers

belemmeren, zijn:

de pensioenstelsels (bv. lagere

pensioenleeftijd voor vrouwen); het evenwicht tussen werk en

privéleven (bv. onvoldoende toegang tot kinderopvang en ouderenzorg);

werkplekken en arbeidsmarkten (bv. een gebrek aan beheersbenaderingen

die rekening houden met leeftijd en

geslacht)11.

In 2016 was de kloof tussen vrouwen en mannen wat de duur van het beroepsleven

betreft nog steeds aanzienlijk: vrouwen waren gemiddeld 4,9 jaar minder lang

actief op de arbeidsmarkt dan mannen (respectievelijk 33,1 en 38 jaar) (Figuur A9

in de bijlage). Dit gemiddelde verhult

substantiële verschillen tussen de lidstaten: de kloof bedraagt 12,8 jaar in

Malta, 9,5 jaar in Italië en 7,7 jaar in Ierland. In 2015 varieerde de resterende

levensverwachting op 65 jaar tussen 16,0 jaar in Bulgarije en 21,6 jaar in

Frankrijk (zie tabel 3).

Figuur 4 — Gemiddelde duur van het beroepsleven en de arbeidsparticipatie

van oudere werknemers (55-64 jaar) (2016)

Bron: Eurostat.

Noot: gestandaardiseerde gegevens (EU-28=0); datum van de gegevensextractie: 31 oktober 2017.

Naar aanleiding van recente

pensioenhervormingen zal het aantal arbeidsuren en de duur van de loopbanen

11 Voor meer informatie, zie de thematische factsheet in het kader van het Europees Semester "Vrouwen op de arbeidsmarkt".

SEDE

DKEE

LTNLUK

LVFI

CZIE

Euro-19BG

CYPT

ITFR

HUATESSK

PLBE

MTRO

LUSI

HREL

-25 -20 -15 -10 -5 0 5 10 15 20 25

Arbeidsparticipatie van ouderewerknemers (55-64 jaar), 2016(gestandaardiseerde waarde EU-28=0)

Duur van het beroepsleven, 2016(gestandaardiseerde waarde EU-28=0)

-20 -15 -10 -5 0 5 10 15 20 25

Page 8: TOEREIKENDHEID EN HOUDBAARHEID VAN DE PENSIOENEN · 2018-06-15 · decennia zal het halen van deze drie doelstellingen een aanzienlijk grotere uitdaging worden. De overgang van een

Bladzijde 8 |

veel meer gewicht krijgen in de toekomstige toereikendheid van de

pensioenen. Veranderingen zoals de

nauwere banden tussen bijdragen op basis van arbeidsinkomen en de opbouw van

pensioenrechten, de verhoging van de pensioenleeftijd en de beperking van

vervroegde pensionering versterken allemaal het belang van een langer en

minder onderbroken voltijds arbeidsleven om waardige pensioenrechten op te

bouwen.

Figuur A10 geeft de impact weer van

gedwongen pensionering door werkloosheid 5 jaar vóór de standaard-

pensioenleeftijd op de toekomstige netto vervangingspercentages (in 2053 en

later), in vergelijking met het vervangingspercentage van iemand die

een volledige loopbaan heeft tot de

standaardpensioenleeftijd.

Voor personen die geen volledige loopbaan van 40 jaar met bijdragen hebben, is de

daling van de toekomstige vervangings-percentages naar verwachting nog groter.

Na een loopbaan van slechts 30 jaar12

bedraagt de daling van de netto vervangingspercentages voor zowel

personen met een gemiddeld als personen met een laag inkomen in 23 lidstaten naar

verwachting meer dan 10 procentpunten en in zes daarvan meer dan 20 procent-

punten in vergelijking met de vervangingspercentages voor personen

met een volledige loopbaan.

Hoewel in een groot aantal landen het

afgelopen decennium aanzienlijke vooruitgang is geboekt wat de duur van

het beroepsleven betreft, zijn er momenteel slechts een paar lidstaten waar

dit 40 jaar bedraagt voor mannen; voor

vrouwen is dit nergens het geval. Veel mensen werken momenteel 5 tot 10 jaar

minder lang dan vereist is voor het recht op een volledig pensioen.

12 Europese Commissie (DG EMPL) en het

Comité voor sociale bescherming (SPC). Het

verslag 2015 over de toereikendheid van de pensioenen: huidige en toekomstige

toereikendheid van het inkomen van ouderen in de EU. Volume I. Europese Commissie. Luxemburg: Bureau voor publicaties van de Europese Unie.

2.3. Uitdaging op het vlak van houdbaarheid

Houdbaarheid houdt verband met de fiscale en financiële balans tussen

inkomsten en verplichtingen (en de verhouding werknemers/betalers en

gepensioneerden/begunstigden) in de pensioenstelsels. Om houdbaar te zijn op

lange termijn moeten openbare pensioenstelsels in staat zijn de impact

van de vergrijzende bevolking op te

vangen zonder dat de overheidsfinanciën instabiel worden.

De pensioenkosten nemen een grote hap

uit de overheidsuitgaven (in 2013 11,3 % van het bbp van de EU, met variaties van

6,9 % in Nederland tot 16,2 % in

Griekenland - zie tabel 3) en zijn een belangrijk element van de huidige

begrotingspositie voor overheidsuitgaven en de positie op middellange en langere

termijn.

Figuur 5 — Verwachte verandering van de bruto overheidsuitgaven voor pensioenen

in procentpunten van het bbp (2013-2060)

Bron: Europese Commissie (DG ECFIN) en het

Comité voor de economische politiek (AWG).

Vergrijzingsverslag 2015: Economische en

budgettaire projecties voor de 28 lidstaten van de EU

(2013-2060). European Economy 3/2015.

Volgens de huidige prognoses zullen de

overheidsuitgaven voor pensioenen in de EU in de periode 2013-2040 toenemen

Page 9: TOEREIKENDHEID EN HOUDBAARHEID VAN DE PENSIOENEN · 2018-06-15 · decennia zal het halen van deze drie doelstellingen een aanzienlijk grotere uitdaging worden. De overgang van een

Bladzijde 9 |

met 0,4 procentpunten tot 11,7 % van het bbp, alvorens neerwaarts te nivelleren tot

ongeveer 11 % van het bbp tegen 2060.

In de periode 2013-2060 wordt een daling van ongeveer 0,2 procentpunten

verwacht.

Het bereik van de verwachte veranderingen op het vlak van de

overheidsuitgaven voor pensioenen varieert aanzienlijk tussen de lidstaten (zie

figuur 5 en tabel 3 in de bijlage).

In Kroatië zou de grootste daling van het

aandeel van de overheidsuitgaven voor pensioenen worden opgetekend

(3,9 procentpunten) alsook in Letland, Denemarken (allebei 3,1 procentpunten)

en Frankrijk (2,8 procentpunten). In Italië,

Griekenland, Zweden, Estland, Spanje, Portugal en Polen zou de daling van deze

uitgaven tussen 2 en 0,7 procentpunten van het bbp bedragen. De voornaamste

factoren voor deze daling zijn dekkingsgraad, arbeidsparticipatie en

uitbetalingspercentage.

In Luxemburg daarentegen zou de

sterkste stijging van de overheids-uitgavenratio voor pensioenen worden

opgetekend (4,1 procentpunten van het bbp), gevolgd door Slovenië (3,5 procent-

punten), België (3,3 procentpunten) en Malta (3,2 procentpunten). In Duitsland en

Slowakije zou deze ratio met 2 à

3 procentpunten stijgen; in Tsjechië, Ierland, Nederland en het Verenigd

Koninkrijk zou de toename matig zijn (0,7 tot 1,1 procentpunten). In Bulgarije,

Cyprus, Litouwen, Hongarije, Oostenrijk, Roemenië en Finland zou de

overheidsuitgavenratio voor pensioenen grotendeels stabiel blijven (ongeveer

0,5 procentpunt).

In landen waar grotere toenames van de

pensioenuitgaven worden verwacht, zal het nodig zijn verder te hervormen om de

stijgende kosten in de hand te houden.

In landen waar de overheidsuitgaven voor

pensioenen naar verwachting zullen afnemen ondanks de aanzienlijke

vergrijzing van de bevolking zal een risico bestaan op belangrijke negatieve

neveneffecten van het beleid als gevolg van het feit dat een veel groter percentage

vrouwen en mannen uiteindelijk een ontoereikend pensioen zal hebben en zal

worden blootgesteld aan armoede op

oudere leeftijd.

Daarom kan het nodig zijn dat de toereikendheid op een andere manier

wordt aangepast, zoals via langere beroepslevens en stimulansen voor

aanvullende pensioenregelingen.

3. VASTSTELLING VAN DE

BELEIDSINSTRUMENTEN OM DE UITDAGINGEN AAN TE PAKKEN

Werkpatronen en de houdbaarheid en

toereikendheid van de

pensioenstelsels zijn nauw met elkaar verbonden. In een vergrijzende

maatschappij zal het over het algemeen nodig zijn dat mensen langer werken voor

zij op pensioen gaan om een duurzaam verband te behouden tussen beroepsleven

en duur van het pensioen en het opbouwen van rechten op een toereikend

pensioen. Om de vervangingspercentages

van het algehele pensioeninkomen op dezelfde niveaus te houden als die welke

in de jaren '90 en 2000 mogelijk waren, zullen veel mensen ook meer aanvullend

pensioensparen moeten opbouwen.

Met mensen die langer leven en een

krimpende beroepsbevolking wordt de vereiste toename van de uitgaven

mogelijk onhoudbaar. De toereikendheid van de pensioenen zal niet gegarandeerd

zijn tenzij mensen meer en langer werken alvorens met pensioen te gaan. De

pensioenuitkeringen waarop mensen gemiddeld recht hebben na een jaar

bijdragen zullen dus verlaagd moeten

worden. De rechten zullen nauwer moeten aansluiten bij de bijdragen en statistisch

moeten worden berekend. Dit kan worden bereikt via pensioenhervormingen, door

loopbaangemiddelden te gaan gebruiken als basis voor de berekening van de

uitkeringen.

De pensioenstelsels kunnen het

arbeidsaanbod tijdens het beroepsleven helpen optimaliseren, in het bijzonder voor

oudere werknemers, door sterke werkstimulansen in te bouwen in hun

pensioenrechten en de toegang tot vroegtijdige pensionering te beperken.

Page 10: TOEREIKENDHEID EN HOUDBAARHEID VAN DE PENSIOENEN · 2018-06-15 · decennia zal het halen van deze drie doelstellingen een aanzienlijk grotere uitdaging worden. De overgang van een

Bladzijde 10 |

Pensionering en het opnemen van pensioen uitstellen door langer te werken,

en dus langer bij te dragen voor rechten

en deze langer op te bouwen, kan aanzienlijk bijdragen tot een verbetering

van zowel de houdbaarheid en als de toereikendheid van de pensioenen.

Door te vermijden dat de gemiddelde

pensioenduur toeneemt of door deze te verkorten, kunnen de lidstaten middelen

vrijmaken die kunnen worden gebruikt om

de huidige toereikendheid van de pensioenuitkeringen te verbeteren of te

behouden of ten minste de mate waarin deze zullen terugvallen te beperken.

Een gelijke pensioenleeftijd voor

vrouwen en mannen is een belangrijk

element om de pensioenkloof tussen vrouwen en mannen te dichten.

De wettelijke pensioenleeftijd

koppelen aan de levensverwachting is een goede manier om de toereikendheid

en houdbaarheid van de pensioenstelsels

te verzoenen tegen de achtergrond van een vergrijzende bevolking. Wetende dat

langer leven inhoudt dat langer gewerkt moet worden om het pensioenstelsel te

financieren is een sterke stimulans om de huidige pensioenleeftijd te verhogen in lijn

met de levensverwachting.

Het verslag 2015 over de toereikendheid

van de pensioenen toont aan hoe werken tot latere leeftijd het toekomstige

niveau van de vervangingspercentages kan helpen behouden of zelfs verhogen.

Figuur A11 geeft aan met hoeveel het netto vervangingspercentage zou

toenemen voor iemand die twee jaar

langer werkt na het bereiken van de nationale pensioengerechtigde leeftijd in

vergelijking met iemand die op die leeftijd met pensioen gaat. In negen lidstaten

nemen de vervangingspercentages voor een persoon met een gemiddeld inkomen

naar verwachting met 5 procentpunten of meer toe wanneer pensionering wordt

uitgesteld tot twee jaar na de

standaardpensioenleeftijd. De invloed op het vervangingspercentage van een

persoon met een laag inkomen (nl. twee derde van een gemiddeld inkomen) is

grotendeels dezelfde. In deze landen is langer werken een doeltreffende manier

om de toekomstige pensioenen te verbeteren. In andere lidstaten

daarentegen, waar langer werken een

verhoudingsgewijze kleine toename van de vervangingspercentages genereert,

lijken de financiële stimuleringsstructuren nog steeds ontoereikend. Sterke

mechanismen om vroegtijdige pensionering te ontmoedigen zullen in de

toekomst in de meeste lidstaten gangbaar zijn, aangezien twee jaar voor de

pensioenleeftijd met pensioen gaan een aanzienlijke daling van de vervangings-

percentages zal betekenen. Toch zijn er

nog landen waar dit een verwaarloosbaar effect zal hebben op de pensioen-

uitkeringen.

Om de uitdagingen in verband met de vergrijzing van de bevolking aan te gaan,

moet met pensioenhervormingen:

i) worden gezorgd voor een beter evenwicht tussen bijdragen en rechten;

ii) vroegtijdige pensionering worden beperkt, en iii) de pensioenleeftijd worden

verhoogd. Dergelijke hervormingen op zichzelf zijn echter niet voldoende.

Het succes van pensioenhervormingen waarbij vroegtijdige pensionering wordt

beperkt, de pensioenleeftijd wordt verhoogd en deze of de uitkeringen

worden gekoppeld aan een hogere levensverwachting hangt af van

maatregelen voor de werkvloer en de arbeidsmarkt die langere en

ononderbroken loopbanen stimuleren voor

zowel vrouwen als mannen. Dergelijke stimulansen kunnen het leeftijds-

management op bedrijfsniveau slechts matig beïnvloeden. Ook is een specifiek

beleid voor oudere werknemers aan de vraag- en aanbodzijde van de

arbeidsmarkt nodig in nauwe samenwerking met de sociale partners.

In de lidstaten bestaan nog een aantal speciale pensioenregelingen voor

bepaalde sectoren of categorieën. In sommige gevallen wordt voor niet op

premie- of bijdragebetaling berustende preferentiële pensioenregelingen sterke

kruissubsidiëring verleend; zij moeten

worden afgestemd op het algemene pensioenstelsel om de toereikendheid en

houdbaarheid ervan te beschermen.

Page 11: TOEREIKENDHEID EN HOUDBAARHEID VAN DE PENSIOENEN · 2018-06-15 · decennia zal het halen van deze drie doelstellingen een aanzienlijk grotere uitdaging worden. De overgang van een

Bladzijde 11 |

Om langere loopbanen mogelijk te maken, moeten de gezondheidsvoorwaarden

en de professionele vaardigheden van

werknemers worden gehandhaafd naarmate zij ouder worden. Zelfs voor

oudere werknemers moeten mobiliteit en de afstemming van vaardigheden worden

gegarandeerd. Flexibele arbeids-regelingen zijn bijzonder nuttig gebleken

om werknemers toe te laten en aan te moedigen langer te werken. De mate van

autonomie om het werk te organiseren, de toegang tot functiewisseling en de

mogelijkheid arbeidsuren aan te passen

zijn belangrijke maatregelen voor een beter evenwicht tussen werk en

privéleven.

De nadruk moet echter niet alleen liggen op de laatste fase van iemands loopbaan.

Ook maatregelen om de werkloosheid op

langere termijn bij jongeren terug te dringen die er ook voor zorgen dat

jongeren snel de arbeidsmarkt kunnen betreden onder normale contractuele

voorwaarden, waaronder sociale bescherming, zullen het risico in verband

met de toereikendheid van de pensioenen helpen verminderen. De agenda voor een

vroegere en betere integratie van niet-EU-

migranten op de arbeidsmarkten en in de maatschappij is eveneens een belangrijke

manier om de risico's in verband met het behoud van het inkomen op latere leeftijd

te verminderen. Beleidsmaatregelen om de kloof tussen vrouwen en mannen op

het gebied van loon, arbeidsuren en loopbaanduur te verkleinen, zijn

bovendien actieve manieren om de kloof

tussen vrouwen en mannen op het vlak van werkloosheidsuitkeringen te

verkleinen (zie de thematische factsheet in het kader van het Europees Semester

"Vrouwen op de arbeidsmarkt").

Het doel van het werkgelegenheids- en

pensioenbeleid is ervoor te zorgen dat iedereen goede carrièremogelijkheden

heeft. Jammer genoeg zijn deze mogelijkheden nog steeds vaak ongelijk

verdeeld over de bevolking. Aangezien toereikende pensioenen steeds

afhankelijker worden van bijdrageperioden moeten beleidsmakers op het gebied van

sociale bescherming ook rekening houden

met de personen die om andere redenen

geen langere of minder onderbroken loopbanen kunnen hebben.

Er zullen specifieke maatregelen nodig zijn om de personen die niet aan de

langere bijdragevereisten kunnen voldoen, te beschermen. Dergelijke

maatregelen zouden minimumpensioenen of andere minimuminkomensregelingen

voor oudere mensen omvatten. Voorts zal een vorm van kredietopbouw voor

onvrijwillige afwezigheid van de

arbeidsmarkt nodig zijn om de impact van aanzienlijke perioden van ziekte,

werkloosheid, zorgtaken enz. te beperken.

Bovendien kan het nodig zijn dat in het pensioenbeleid meer aandacht en

middelen worden besteed aan de rol ervan

voor de bescherming tegen armoede in de toekomst.

Het is echter belangrijk ervoor te zorgen

dat maatregelen die bedoeld zijn om personen met weinig arbeidskansen een

toereikend pensioen te bieden personen

die een volledige loopbaan kunnen bereiken er niet toe aanzetten de

arbeidsmarkt vroegtijdig te verlaten. Dit was in het verleden vaak het geval met

bepaalde regelingen voor vroegtijdige pensionering, invaliditeit en

werkloosheidsuitkeringen.

In vele landen zullen aanvullende

pensioenspaarregelingen nodig zijn om te zorgen voor toereikende vervangings-

percentages in de toekomst. Aanvullende pensioenen kunnen bestaan uit

bedrijfspensioenen, d.w.z. pensioen-regelingen die zijn georganiseerd op

bedrijfs- of sectorniveau en toegankelijk

zijn via een arbeidsverhouding, of persoonlijke pensioenen, nl. individuele

contracten met aanbieders van pensioenverzekeringen. Het belang

daarvan verschilt sterk tussen de lidstaten. In enkele landen (Denemarken,

Nederland) bieden openbare pensioenen slechts een basisbeschermingsniveau

tegen armoede en hangt inkomens-

vervanging op latere leeftijd grotendeels af van bedrijfspensioenen, terwijl in de

meeste lidstaten de rol van aanvullende pensioenen marginaal blijft:

Page 12: TOEREIKENDHEID EN HOUDBAARHEID VAN DE PENSIOENEN · 2018-06-15 · decennia zal het halen van deze drie doelstellingen een aanzienlijk grotere uitdaging worden. De overgang van een

Bladzijde 12 |

Slechts in enkele lidstaten bedraagt de dekking van bedrijfspensioenen meer

dan 80 % (Denemarken, Finland,

Nederland en Zweden) dankzij (bijna) verplichte inschrijving. In enkele

landen bedraagt de dekking ruim 50 % (België en Duitsland) en in andere

landen (Ierland en het Verenigd Koninkrijk) is de dekking beperkt maar

stijgend (> 30 %)13. In de meeste landen is de dekking echter laag of

onbestaande.

Slechts in sommige landen wordt goed

gebruikgemaakt van individuele pensioenregelingen (> 60 % in

Tsjechië, > 30 % in Duitsland en Zweden)14; in de meeste landen wordt

daarvan matig en op versnipperde wijze gebruikgemaakt en in vele

landen zo weinig dat het nauwelijks

invloed heeft op de gemiddelde inkomensvervanging.

Buiten de landen met een traditioneel

goede dekking is de afslanking van de openbare pensioenvoorziening in recente

hervormingen niet gepaard gegaan met

hervormingen die aanvullende besparingen aanmoedigen. De verwachte

rol van inkomen uit kapitalisatiestelsels in het totale pensioenpakket in 2013 en 2053

is weergegeven in de figuren A12 en A13.

Aanvullende pensioenen zullen een steeds

grotere rol moeten spelen in het behoud van de toekomstige toereikendheid van de

pensioenen, met name wanneer de toereikendheid van de openbare

pensioenen naar verwachting zal verslechteren. Overheidsbeleid kan de

dekking van bedrijfspensioenen stimuleren door deze verplicht te maken, via

automatische inschrijving (nl. werkgevers

verplichten bedrijfspensioenen aan te bieden aan werknemers, waarbij deze

laatste echter kunnen kiezen om af te zien van deelname aan het stelsel) of via

collectieve onderhandelingen, afhankelijk van de nationale context. Fiscale en

andere financiële stimuli (subsidies, bijdragen die even hoog zijn) vormen een

belangrijk onderdeel van de beleidsmix

13 OESO (2015), "Pensions at a Glance 2015". 14 Ibidem.

voor de ontwikkeling van bedrijfs- en individuele pensioenen. In ieder geval

zullen de middelen om dit te bereiken

kosteneffectief, veilig en transparant moeten zijn.

4. ONDERLINGE VERGELIJKINGEN

VAN DE STAND VAN ZAKEN VAN HET BELEID

De meeste lidstaten hebben landspecifieke aanbevelingen gekregen over pensioenen

als onderdeel van het financieel toezicht van de Commissie in het kader van het

Europees Semester. Er zijn 16 dergelijke aanbevelingen gegeven in 2011, 17 in

2012, 15 in 2013, 18 in 2014, 14 in 2015, 12 in 2016 en 10 in 2017. In deze

aanbevelingen worden de lidstaten

opgeroepen hervormingen door te voeren om de pensioenstelsels te moderniseren

door:

de pensioenleeftijd te verhogen en af te stemmen op de stijgende

levensverwachting;

de mogelijkheden voor vervroegd uittreden te beperken;

aanvullende pensioenspaarregelingen te promoten;

pensioenhervormingen te schragen met maatregelen die vrouwen en

mannen in staat stellen langer te werken.

Ongeveer 24 lidstaten hebben de pensioenleeftijd verhoogd of werken

daaraan, onder meer door de pensioenleeftijd te koppelen aan de

levensverwachting. Tabel 4 in de bijlage bevat een overzicht van de

veranderingen van de pensioenleeftijd

als gevolg van hervormingen.

Hoewel de tendens van vroegtijdige pensionering de afgelopen tien jaar in alle

lidstaten is omgekeerd is vroegtijdig uittreden uit de arbeidsmarkt in

verscheidene landen nog steeds een groot

probleem.

De grootste belemmering om langer te werken bevindt zich op de

arbeidsmarkten. Geen enkele lidstaat heeft een goed werkende arbeidsmarkt

voor personen van 55 jaar en ouder. De

overgrote meerderheid van de personen die langer aan het werk blijven, slagen

Page 13: TOEREIKENDHEID EN HOUDBAARHEID VAN DE PENSIOENEN · 2018-06-15 · decennia zal het halen van deze drie doelstellingen een aanzienlijk grotere uitdaging worden. De overgang van een

Bladzijde 13 |

daarin omdat zij voor dezelfde werkgever blijven werken. Maar wanneer personen

van 55 jaar en ouder hun baan verliezen,

zijn de kansen op nieuw werk zo klein dat het vooruitzicht van een langer

arbeidsleven via een nieuwe aanwerving duidelijk laag is.

Behalve in vijf landen die bijzonder zwaar

zijn getroffen door de economische crisis is de arbeidsparticipatie van oudere

werknemers de afgelopen tien jaar

blijven stijgen als gevolg van demografische ontwikkelingen en de

effecten van hervormingen.

In de meeste lidstaten waar de pensioenleeftijd is verhoogd en is

gekoppeld aan de levensverwachting

en waar de toegang tot vroegtijdige pensionering aanzienlijk is beperkt, is er

nog steeds ruimte voor verdere en meer omvattende maatregelen om deze

hervormingen te ondersteunen met veranderingen van het werk-

gelegenheidsbeleid en praktijken op de werkvloer. Dergelijke hervormingen

zouden mensen in staat stellen te blijven

werken bij een toenemende pensioenleeftijd. Indien dergelijke

maatregelen niet worden genomen, bestaat er een toenemend risico dat de

druk op uitkeringen voor werkloosheid, ziekte en sociale bijstand zal toenemen,

aangezien mensen niet in staat zijn tot een hogere pensioenleeftijd te werken.

Dankzij de reeds uitgevoerde of geplande hervormingen in de meeste lidstaten is de

houdbaarheid van de overheids-

uitgaven voor pensioenen op middellange en lange termijn sterk

verbeterd. In verschillende EU-landen blijft het echter een punt van zorg. Sommige

landen krijgen ook te maken met houdbaarheidsproblemen op korte tot

middellange termijn. Zes lidstaten (België, Duitsland, Luxemburg, Malta, Slovenië en

Slowakije) hebben nog steeds te maken met grote stijgingen van de

overheidsuitgaven voor pensioenen (zie

figuur 4).

Daarnaast is het nodig na te gaan hoe de daling van de overheidsuitgaven voor

pensioenen voor andere lidstaten (Kroatië, Denemarken, Frankrijk, Italië en Letland)

de toereikendheid van de algemene

inkomensbescherming voor ouderen zou beïnvloeden. In lidstaten waar de

openbare pensioenkosten afnemen, zou de toename van particuliere pensioenen naar

verwachting een groot deel van de mogelijke lacunes op het vlak van

toereikendheid opvangen. De ontwikkeling van kosteneffectieve middelen voor

aanvullend pensioensparen blijft in

verschillende van deze landen echter een probleem.

Datum: 31.10.2017

Page 14: TOEREIKENDHEID EN HOUDBAARHEID VAN DE PENSIOENEN · 2018-06-15 · decennia zal het halen van deze drie doelstellingen een aanzienlijk grotere uitdaging worden. De overgang van een

Bladzijde 14 |

5. REFERENTIES EN NUTTIGE BRONNEN

Europese Commissie (DG EMPL) en het Comité voor sociale bescherming (SPC), 2015.

Het verslag 2015 over de toereikendheid van de pensioenen: huidige en toekomstige toereikendheid van het inkomen van ouderen in de EU. Volume I. Europese Commissie.

Luxemburg: Bureau voor publicaties van de Europese Unie.

Europese Commissie (DG EMPL) en het Comité voor sociale bescherming (SPC), 2015.

Het verslag 2015 over de toereikendheid van de pensioenen: huidige en toekomstige toereikendheid van het inkomen van ouderen in de EU. Landenprofielen. Volume II.

Europese Commissie. Luxemburg: Bureau voor publicaties van de Europese Unie.

Europese Commissie (DG EMPL) en het Comité voor sociale bescherming (SPC), 2012.

Toereikendheid van de pensioenen in de Europese Unie 2010-2050. Europese

Commissie. Luxemburg: Bureau voor publicaties van de Europese Unie.

Europese Commissie [directoraat-generaal Economische en Financiële zaken (DG ECFIN)]

en het Comité voor de economische politiek (AWG). Vergrijzingsverslag 2015: Economische en budgettaire projecties voor de 28 lidstaten van de EU (2013-2060).

European Economy 3/2015.

Europese Commissie (directoraat-generaal Justitie en Consumentenzaken (DG JUST),

2013. The Gender Gap in Pensions in the EU. Luxemburg: Bureau voor publicaties van de Europese Unie.

Thematische factsheet Europees Semester "Vrouwen op de arbeidsmarkt".

EUROPA 2020, Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei, COM(2010) 2020 definitief.

Website van Europa 2020: http://ec.europa.eu/europe2020/index_nl.htm

Europese Commissie, Witboek "Een agenda voor adequate, veilige en duurzame

pensioenen", COM(2012) 55 final, aangenomen op 16 februari 2012.

Europese Commissie, COM(2013)83, "Naar sociale investering voor groei en cohesie –

inclusief de uitvoering van het Europees Sociaal Fonds 2014-2020", februari 2013.

Europese Commissie, COM(2017) 250 final. Mededeling over de Europese pijler van

sociale rechten.

OESO (2015), Pensions at a Glance 2015: OECD and G20 indicators, OECD Publishing, Parijs.

Page 15: TOEREIKENDHEID EN HOUDBAARHEID VAN DE PENSIOENEN · 2018-06-15 · decennia zal het halen van deze drie doelstellingen een aanzienlijk grotere uitdaging worden. De overgang van een

Bladzijde 15 |

BIJLAGE. STATISTISCHE INDICATOREN EN CIJFERS

Tabel 1 — Huidige toereikendheid (2016)

Bron: Eurostat. Noten: datum van de gegevensextractie: 31 oktober 2017. 4) Grenswaarde: 60 % van het mediaan equivalent inkomen na sociale overdrachten; 6) Personen van

65 jaar en ouder in vergelijking met personen jonger dan 65 jaar; 7) Verhouding tussen inkomen uit pensioenen van personen in de leeftijdsgroep van 65-74 jaar en inkomen uit

werk van personen in de leeftijdsgroep van 50-59 jaar. * — gegevens over 2015.

Totaal Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen < 65 > 65

EU-28 18,3 15,1 20,7 14,8 11,4 17,7 19,9 15,5 22,9 14,7 12,1 16,8 5,8 4,7 6,7 0.93* 0.97* 0.91* 0.57* 0.59* 0.55* 5,4 4,1

Euro-19 17,4 14,9 19,4 14,7 11,9 17,2 18,3 14,6 21,0 14,3 12,2 16,0 5,2 4,3 5,8 0.95* 0.98* 0.92* 0.58* 0.59* 0.55* 5,4 4,2

BE 16,4 16,0 16,8 14,6 13,4 15,5 16,9 16,9 16,9 15,4 15,2 15,5 2,1 1,9 2,2 0,76 0,77 0,76 0,48 0,51 0,47 4,0 3,2

BG 45,9 36,5 52,3 23,2 16,1 29,4 53,1 40,5 60,4 24,3 15,9 30,1 37,5 30,6 42,2 0,80 0,87 0,73 0,45 0,50 0,42 9,1 4,3

CZ 10,1 5,1 13,7 13,8 6,7 19,3 12,1 3,7 17,3 8,1 3,6 11,4 3,0 2,4 3,4 0,79 0,80 0,78 0,50 0,51 0,57 3,7 2,4

DK 9,2 8,1 10,2 10,5 8,9 12,3 15,4 12,1 17,8 8,5 7,1 9,6 0,7 0,9 0,6 0,75 0,76 0,75 0,47 0,43 0,49 4,2 3,2

DE 18,3 15,6 20,8 18,6 16,4 20,4 16,5 12,2 20,6 17,6 14,9 20,1 2,7 2,3 3,1 0,84 0,86 0,84 0,46 0,46 0,48 4,7 4,1

EE 41,4 27,4 48,6 31,8 17,2 42,2 49,2 27,7 57,9 40,2 26,1 47,4 5,4 4,9 5,6 0,60 0,65 0,56 0,45 0,39 0,51 5,7 3,5

IE 16.5* 15.4* 17.4* 8.3* 7.6* 9.1* 16.7* 14.3* 18.5* 14.2* 13.1* 15.2* 3,1 3,3 2,9 0.87* 0.9* 0.87* 0.38* 0.41* 0.43* 4.6* 4.2*

EL 22,0 19,0 24,4 13,0 10,6 15,2 22,3 17,4 26,0 12,4 10,6 13,8 15,2 13,2 16,8 1,07 1,11 1,03 0,63 0,68 0,55 7,4 3,9

ES 14,4 13,8 14,9 9,4 8,0 10,8 15,4 15,0 15,7 13,0 12,7 13,2 2,5 1,9 2,9 1,01 1,05 0,98 0,66 0,69 0,51 7,3 4,3

FR 10,0 8,2 11,4 10,3 8,0 12,2 10,8 8,5 12,3 8,2 6,7 9,4 2,9 2,4 3,2 1,02 1,05 1,00 0,68 0,68 0,67 4,3 4,4

HR 32,8 28,0 36,0 22,1 16,1 27,5 36,9 30,5 40,5 26,5 21,9 29,5 14,5 13,3 15,3 0,84 0,88 0,80 0,39 0,42 0,42 5,0 4,6

IT 23,9 20,6 26,4 17,6 13,9 20,9 25,9 20,9 29,1 16,1 13,6 18,0 11,1 9,9 12,0 0.99* 1.02* 0.97* 0.66* 0.66* 0.57* 6,6 4,8

CY 22,9 19,5 25,8 11,5 10,1 12,8 29,9 21,8 36,3 19,5 15,8 22,8 5,4 5,4 5,5 0,79 0,86 0,77 0,44 0,53 0,38 4,9 4,8

LV 43,1 33,5 47,8 29,6 18,2 37,9 49,1 37,1 53,7 38,1 28,4 42,9 14,9 11,6 16,5 0,63 0,67 0,61 0,42 0,40 0,43 6,2 4,6

LT 37,4 26,2 43,1 23,4 12,7 31,7 38,7 25,5 44,1 27,7 16,7 33,2 17,3 13,7 19,0 0,71 0,77 0,67 0,45 0,47 0,44 7,7 4,4

LU 9,1 6,9 11,0 6,1 3,7 6,7 7,7 5,9 9,2 9,0 6,8 10,8 0,2 0,2 0,3 1.08* 1.12* 1.04* 0.8* 0.77* 0.79* 4,9 4,6

HU 15,1 11,8 17,0 9,8 6,1 13,1 13,0 9,4 15,0 6,8 5,9 7,3 10,2 7,5 11,8 1,01 1,05 0,98 0,67 0,71 0,66 4,5 3,1

MT 26,1 24,6 27,5 23,5 20,9 25,6 24,6 20,4 27,7 24,2 22,8 25,4 3,5 3,5 3,5 0,72 0,75 0,69 0,54 0,55 0,46 4,3 3,3

NL 10,0 9,7 10,2 10,5 9,9 11,1 12,1 12,1 12,0 9,0 8,5 9,3 1,2 1,4 1,1 0,82 0,85 0,82 0,50 0,56 0,48 4,1 3,0

AT 13,7 10,2 16,4 13,7 9,6 17,3 15,6 12,4 17,7 13,2 10,0 15,7 1,2 0,6 1,6 0,97 1,01 0,93 0,62 0,69 0,58 4,2 3,7

PL 16,1 11,7 19,0 11,8 7,0 16,2 15,2 9,9 17,8 12,8 9,1 15,2 5,9 4,3 6,9 0,97 1,04 0,92 0,62 0,72 0,61 5,0 3,5

PT 21,8 18,9 24,0 18,0 14,2 21,1 25,2 21,9 27,3 18,3 16,0 19,9 6,7 4,9 8,0 0,91 0,97 0,88 0,64 0,68 0,60 6,0 5,4

RO 34,0 27,0 38,7 15,2 10,2 19,6 39,9 28,2 46,5 19,1 12,2 23,7 22,5 18,9 25,0 0,97 1,10 0,89 0,66 0,68 0,57 8,0 4,4

SI 19,9 12,9 25,0 18,6 11,2 24,6 22,8 12,1 29,1 17,6 10,8 22,5 5,8 4,1 6,9 0,89 0,96 0,84 0,47 0,50 0,45 3,5 3,6

SK 12,3 10,3 13,5 9,7 6,5 12,7 14,9 9,1 18,0 5,7 4,3 6,5 8,0 7,0 8,6 0,91 0,94 0,90 0,62 0,60 0,67 3,9 2,4

FI 13,6 9,0 17,3 16,7 9,8 23,5 20,0 13,1 24,3 12,3 8,1 15,5 1,7 1,4 1,9 0,83 0,89 0,79 0,53 0,51 0,51 3,7 3,1

SE 17,0 11,3 21,9 18,5 12,0 24,0 24,7 14,9 31,7 16,8 11,1 21,7 0,3 0,3 0,3 0,77 0,84 0,71 0,57 0,59 0,54 4,3 3,8

UK 18,0 15,1 20,4 14,8 12,2 17,2 22,1 19,2 24,3 17,1 14,4 19,4 1,2 1,0 1,3 0,89 0,91 0,86 0,53 0,58 0,51 5,3 4,5

Personen (65+ jaar) die

risico lopen op armoede of

sociale uitsluiting (AROPE)

(% van de bevolking)

(1)

Percentage personen (65+

jaar) dat risico loopt op

armoede of sociale uitsluiting

van de totale bevolking die

risico loopt op armoede of

sociale uitsluiting (% van het

totaal AROPE)

(2)

Personen (75+ jaar) die

risico lopen op armoede of

sociale uitsluiting (AROPE)

(% van de bevolking)

(3)

Percentage ouderen dat

risico loopt op armoede

(AROP) (% van de

bevolking van 65+ jaar)

(4)

Aantal ouderen met

ernstige materiële

deprivatie (% van de

bevolking van 65+ jaar)

(5)

Relatieve verhouding

mediaan inkomen

(65+ jaar)

(6)

Geaggregeerde

vervangingsratio

(7)

Ongelijkheid van de

inkomensspreiding

S80/S20 verhouding

inkomenskw intielen,

(8)

Page 16: TOEREIKENDHEID EN HOUDBAARHEID VAN DE PENSIOENEN · 2018-06-15 · decennia zal het halen van deze drie doelstellingen een aanzienlijk grotere uitdaging worden. De overgang van een

Bladzijde 16 |

Tabel 2 — Toereikendheid in de toekomst: toekomstgerichte indicatoren

Noten en bronnen:

1) De verhouding van het ouderdomspensioen dat is verkregen door een hypothetische werknemer (die werkt vanaf

de leeftijd van 25 jaar tot en met de standaardpensioenleeftijd) als percentage van het individuele inkomen op het

moment van de pensionering. Het netto theoretisch vervangingspercentage wordt berekend na aftrek van de

inkomstenbelasting en werknemersbijdragen.

Bron: Europese Commissie (DG EMPL) en het Comité voor sociale bescherming (SPC). Het verslag 2015 over de

toereikendheid van de pensioenen: huidige en toekomstige toereikendheid van het inkomen van ouderen in de EU.

Volume I. Europese Commissie. Luxemburg: Bureau voor publicaties van de Europese Unie.

Noot: De cijfers voor België hebben betrekking op eind 2014. De cijfers geven geen na die datum goedgekeurde

hervormingen weer.

2) Gemiddelde uitbetaling van openbare pensioenen (openbare en particuliere pensioenen voor Bulgarije,

Denemarken, Duitsland, Estland, Spanje, Letland, Litouwen, Luxemburg, Hongarije, Nederland, Polen, Portugal,

Roemenië, Slovenië, Slowakije en Zweden) als aandeel van het gemiddelde loon over de hele economie (brutolonen

en -salarissen met betrekking tot werknemers).

Bron: Europese Commissie (DG ECFIN) en het Comité voor de economische politiek (AWG). Vergrijzingsverslag

2015: Economische en budgettaire projecties voor de 28 lidstaten van de EU (2013-2060). European Economy

3/2015.

3) Het "bruto vervangingspercentage op de pensioenleeftijd" wordt berekend als het gemiddelde eerste pensioen als

aandeel van het gemiddelde loon bij pensionering over de hele economie.

Bron: Europese Commissie (DG ECFIN) en het Comité voor de economische politiek (AWG). Vergrijzingsverslag

2015: Economische en budgettaire projecties voor de 28 lidstaten van de EU (2013-2060). European Economy

3/2015.

: — gegevens niet beschikbaar.

2013 2053

Standaard-

pensioen-

leeftijd (in

2053)

Verandering in

procentpunten

(2013-2053)

2013 2053

Standaard-

pensioen-

leeftijd (in

2053)

Verandering in

procentpunten

(2013-2053)

2013 2060

Verandering in

procentpunten

(2013-2060)

2013 2060

Verandering in

procentpunten

(2013-2060)

EU-28 : : : : : : : : 44,0 34,9 -9,1 42,5 35,9 -6,5

BE 78,6 74,7 65,0 -3,9 78,6 74,7 65,0 -3,9 42,5 41,8 -0,7 39,5 38,8 -0,7

BG 55,3 83,3 65,0 28,0 51,1 75,7 63,0 24,6 34,2 27,5 -6,7 29,5 31,9 2,4

CZ 52,2 61,4 68,3 9,2 48,9 61,4 68,3 12,5 42,8 39,5 -3,3 32,2 33,7 1,5

DK 68,4 81,7 72,0 13,3 68,4 81,7 72,0 13,3 42,5 35,1 -7,4 39,7 32,8 -6,9

DE 57,6 74,4 67,0 16,8 57,6 74,4 67,0 16,8 44,6 37,3 -7,4 42,5 35,5 -7,0

EE 49,2 55,9 65,0 6,7 61,0 55,9 65,0 -5,1 30,4 18,8 -11,6 40,1 25,2 -14,9

IE 83,1 71,4 68,0 -11,7 83,1 71,4 68,0 -11,7 27,9 26,1 -1,8 31,2 28,7 -2,4

EL : 47,0 62,0 : : 47,0 62,0 : 65,6 51,7 -14,0 : 22,3 :

ES 96,2 86,8 65,0 -9,4 96,2 86,8 65,0 -9,4 59,7 39,8 -19,9 79,0 48,6 -30,4

FR 80,2 69,0 67,0 -11,2 80,2 69,0 67,0 -11,2 51,3 38,9 -12,4 50,6 39,2 -11,4

HR 55,5 43,5 67,0 -12,0 49,6 43,5 67,0 -6,1 30,8 17,6 -13,2 27,9 16,5 -11,4

IT 83,9 89,3 70,3 5,4 75,7 89,3 70,3 13,6 58,8 50,7 -8,1 59,9 51,8 -8,0

CY 58,0 75,0 68,5 17,0 58,0 75,0 68,5 17,0 64,4 43,5 -20,9 : 49,2 :

LV 61,1 51,2 65,0 -9,9 61,1 51,2 65,0 -9,9 27,7 13,2 -14,5 33,4 18,1 -15,3

LT 49,9 71,3 65,0 21,4 47,3 71,3 65,0 24,0 35,1 33,0 -2,1 : 34,8 :

LU 93,5 83,7 60,0 -9,8 93,5 83,7 60,0 -9,8 51,3 53,4 2,1 : 64,6 :

HU 80,6 81,9 65,0 1,3 80,6 81,9 65,0 1,3 40,8 31,9 -8,9 33,0 29,1 -3,9

MT 79,0 73,8 65,0 -5,2 79,0 73,8 65,0 -5,2 48,3 44,1 -4,2 : 45,6 :

NL 114,0 92,5 67,0 -21,5 114,0 92,5 67,0 -21,5 35,9 34,2 -1,7 29,8 28,3 -1,4

AT 85,1 86,1 65,0 1,0 77,1 86,1 65,0 9,0 41,2 37,0 -4,1 51,0 44,7 -6,3

PL 75,5 43,4 67,0 -32,1 66,6 43,4 67,0 -23,2 47,9 29,4 -18,5 53,0 28,7 -24,4

PT 92,3 84,2 68,4 -8,1 92,3 84,2 68,4 -8,1 61,8 41,7 -20,0 57,5 30,7 -26,7

RO 71,3 41,1 65,0 -30,2 59,5 39,1 63,0 -20,4 37,0 23,4 -13,6 35,6 33,7 -1,9

SI 55,4 60,9 60,0 5,5 55,9 63,6 60,0 7,7 33,8 30,2 -3,6 36,1 34,1 -2,1

SK 59,6 69,6 66,0 10,0 58,8 69,6 66,0 10,8 45,7 33,3 -12,4 51,7 49,4 -2,4

FI 69,5 59,1 65,0 -10,4 69,5 59,1 65,0 -10,4 52,1 43,8 -8,3 46,0 44,1 -0,6

SE 69,3 55,3 65,0 -14,0 69,3 55,3 65,0 -14,0 42,1 26,3 -15,8 35,6 29,0 -6,7

UK 83,4 80,4 68,0 -3,0 71,4 80,4 68,0 9,0 36,4 33,9 -2,5 : : :

Netto theoretisch vervangingspercentage, geval "toegenomen

standaardpensioenleeftijd" (loopbaan vanaf 25 jaar tot en met de

standaardpensioenleeftijd), bij gemiddeld inkomen (1)

Uitbetalingspercentage

(openbare pensioenen), %

(2)

Bruto vervangingspercentage

bij pensionering (openbare

pensioenen), %

(3)

Mannen Vrouwen

Page 17: TOEREIKENDHEID EN HOUDBAARHEID VAN DE PENSIOENEN · 2018-06-15 · decennia zal het halen van deze drie doelstellingen een aanzienlijk grotere uitdaging worden. De overgang van een

Bladzijde 17 |

Tabel 3 — Arbeidsparticipatie en houdbaarheid

Bron:

1) 3) 4) Eurostat;

2) Eurostat (Europop);

5) Bron: Europese Commissie (DG ECFIN) en het Comité voor de economische politiek (AWG). Vergrijzingsverslag

2015: Economische en budgettaire projecties voor de 28 lidstaten van de EU (2013-2060). European Economy

3/2015.

Noten:

* — Euro-18

3) Arbeidsparticipatie (belangrijkste kenmerken en percentages) — jaarlijkse gemiddelden. De arbeidsparticipatie

van oudere werknemers wordt berekend door het aantal personen in de leeftijdsgroep van 55-64 jaar met een baan

te delen door de totale bevolking van dezelfde leeftijd. De indicator is gebaseerd op de arbeidskrachtenenquête van

de EU. De enquête heeft betrekking op de hele bevolking die deel uitmaakt van een particulier huishouden; daarbij

zijn personen die in collectieve huishoudens wonen zoals pensions, studentenhuizen en ziekenhuizen uitgesloten. De

actieve bevolking omvat de personen die gedurende de referentieweek betaald werk had gedurende één uur of

meer of die niet aan het werk waren maar een baan hadden waarvan zij tijdelijk afwezig waren.

: — niet beschikbaar

Totaal Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen 2013 2060

Verandering

in

procentpunten

EU-28 59,1 59,4 58,8 19,7 17,9 21,2 55,3 62,0 48,9 35,6 38,0 33,1 11,3 11,2 -0,2

Euro-19 59.6* 59.6* 59.6* 20,3 18,5 21,9 55,3 61,6 49,4 35,4 37,8 32,8 12,3 12,3 0,0

BE 60,8 60,9 60,6 20,0 18,2 21,5 45,4 50,7 40,2 32,6 34,7 30,4 11,8 15,1 3,3

BG 57,5 58,1 57,0 16,0 14,0 17,6 54,5 58,3 51,0 31,7 33,1 30,2 9,9 9,4 -0,4

CZ 58,9 60,8 57,7 17,8 15,9 19,4 58,5 68,2 49,3 35,6 38,6 32,4 9,0 9,7 0,7

DK 62,0 62,2 61,7 19,4 18,0 20,7 67,8 71,9 63,6 40,3 41,8 38,6 10,3 7,2 -3,1

DE 61,1 61,2 61,0 19,5 17,9 21,0 68,6 73,7 63,5 38,1 40,1 36,0 10,0 12,7 2,7

EE 59,5 60,7 58,7 18,6 15,5 20,7 65,2 63,7 66,5 37,8 38,7 36,9 7,6 6,3 -1,3

IE 60,9 60,9 60,8 19,8 18,4 21,0 57,2 65,7 48,9 35,4 39,2 31,5 7,4 8,4 1,1

EL 57,8 58,0 57,5 19,9 18,5 21,3 36,3 46,2 27,2 32,5 35,7 29,1 16,2 14,3 -1,9

ES 61,8 61,7 61,9 21,1 19,0 23,0 49,1 55,7 42,8 35,0 37,2 32,7 11,8 11,0 -0,8

FR 58,9 58,6 59,3 21,6 19,4 23,5 49,8 51,6 48,2 35,0 36,7 33,2 14,9 12,1 -2,8

HR 57,7 60,1 56,0 17,1 15,2 18,7 38,1 45,1 31,6 32,1 33,9 30,2 10,8 6,9 -3,9

IT 58,0 57,8 58,4 20,6 18,9 22,2 50,3 61,7 39,7 31,2 35,8 26,3 15,7 13,8 -1,9

CY 61,5 61,2 61,9 19,6 18,4 20,8 52,2 61,0 43,7 35,9 38,7 33,0 9,5 9,3 -0,1

LV 59,5 60,5 58,9 17,0 14,2 18,9 61,4 61,3 61,4 35,6 35,5 35,6 7,7 4,6 -3,1

LT 59,5 60,6 58,9 17,1 14,1 19,2 64,6 66,8 62,8 35,6 35,3 35,9 7,2 7,5 0,3

LU 58,9 58,7 59,3 20,5 18,9 21,8 39,6 46,4 32,4 32,9 35,2 30,5 9,4 13,4 4,1

HU 58,5 59,8 57,5 16,6 14,5 18,2 49,8 59,7 41,5 33,2 35,8 30,5 11,5 11,4 -0,1

MT 59,1 59,1 58,8 20,3 18,7 21,6 44,1 61,8 26,4 33,6 40,1 27,3 9,6 12,8 3,2

NL 62,7 62,7 62,7 19,8 18,4 21,1 63,5 72,8 54,2 40,0 42,5 37,3 6,9 7,8 0,9

AT 58,5 59,3 57,8 19,8 18,1 21,3 49,2 57,6 41,1 37,1 39,1 34,9 13,9 14,4 0,5

PL 57,0 58,5 56,1 18,2 15,7 20,1 46,2 55,7 37,6 32,9 35,5 30,2 11,3 10,7 -0,7

PT 59,9 59,6 60,3 20,0 18,0 21,7 52,1 58,5 46,3 37,1 38,7 35,4 13,8 13,1 -0,7

RO 56,9 58,0 56,0 16,4 14,5 18,0 42,8 53,0 33,6 32,4 35,6 29,0 8,2 8,1 -0,1

SI 56,6 58,3 55,2 19,7 17,6 21,4 38,5 43,6 33,4 34,2 35,2 33,0 11,8 15,3 3,5

SK 57,4 59,8 56,1 17,2 15,0 18,8 49,0 55,1 43,5 33,8 36,2 31,4 8,1 10,2 2,1

FI 61,4 61,4 61,5 20,2 18,3 21,9 61,4 59,8 63,0 37,7 38,3 37,0 12,9 12,9 0,1

SE 63,6 63,6 63,6 20,2 18,9 21,5 75,5 77,5 73,5 41,3 42,2 40,3 8,9 7,5 -1,4

UK 58,3 58,0 58,6 19,8 18,6 20,8 63,4 69,6 57,4 38,8 41,3 36,2 7,7 8,4 0,7

Gemiddelde leeftijd

w aarop personen voor

het eerst een

ouderdomspensioen

ontvingen (jaar), 2012

(1)

Levensverw achting op

65 jaar, 2015

(2)

Arbeidsparticipatie van

oudere w erknemers

(leeftijdsgroep 55-64 jaar),

2016

(3)

Duur van het

beroepsleven, 2016

(4)

Bruto overheidsuitgaven voor

pensioenen, % van het bbp

(5)

Page 18: TOEREIKENDHEID EN HOUDBAARHEID VAN DE PENSIOENEN · 2018-06-15 · decennia zal het halen van deze drie doelstellingen een aanzienlijk grotere uitdaging worden. De overgang van een

Bladzijde 18 |

Tabel 4 — Veranderingen van de pensioenleeftijd als gevolg van hervormingen, verschillende jaren (op 1 januari van het referentiejaar)

Lidstaat 2017 2020 Na 2020

Mannen Vrouwen Mannen Vrouwen Mannen Vrouwen

BE 65 65 67 (in 2030)

BG 64 61 64 j 3 m 61 j 6 m 65 (in 2037) + LeV (1)

CZ 63 58 j 4 m -

62 j 4 m (2) 63 j 8 m

60 j 2 m - 63 j 8 m (2)

65 (tegen 2037)

DK 65 66 67 (in 2022) + LeV

DE 63 j 4 m - 65 j 6 m (3) 63 j 10 m - 65 j 9 m (3) 65-67 (3) (in 2029)

EE 63 63 j 9 m 65 (in 2026)

IE 66 66 68 (in 2028)

EL 62-67 (3) 62-67 (3) + LeV

ES 65-65 j 4 m (3) 65-65 j 10 m (3) 65-67 (3) (in 2027)

FR 62-65 j 4 m (3) 62-66 j 2 m (3) 62-67 (3) (in 2022)

HR 60-65 (3) 60 -

63 j 6 m (3) 60-65 (3)

60 - 62 j 6 m (3)

60-67 (3) (in 2038)

IT 66 j 7 m 65 j 7 m -

66 j 7 m (4) + LeV ≥ 67 (in 2021) + LeV

CY 65 65 + LeV

LV 62 j 9 m 63 j 9 m 65 (in 2025)

LT 63 j 4 m 61 j 8 m 64 63 65 (in 2026)

LU 65 65 65

HU 63 j 5 m 64 j 5 m 65 (in 2022)

MT 62 63 65 (in 2027)

NL 65 j 9 m - 66 j 8 m 67 (in 2021) + LeV

AT 65 60 65 60 65 (in 2033)

PL 66 j 1 m 61 j 1 m 65 60 65 60

PT 65-66 j 3 m (3) + LeV + LeV

RO 65 60 j 6 m 65 61 65 63 (in

2030)

SI 60-65 (3) 60-65 (3) 60-65 (3)

SK 62 j 76 d 59 -

62 j 76 d (2) + LeV

+ LeV

FI 63-68 (5) 63 j 9 m - 68 j 9 m (5) 65-70 (5) (in 2027) + LeV

SE 61-67 (5) 61-67 (5) 61-67 (5)

UK 65 63 j 5 m 66 68 (in 2046) + LeV

Bron: door de lidstaten verstrekte informatie.

Noten: Leeftijd waarop een volledig ouderdomspensioen kan worden aangevraagd zonder beperkingen uit hoofde

van de algemene pensioenregeling.

(1) + LeV: aangepast aan een hogere levensverwachting.

(2) Afhankelijk van het aantal grootgebrachte kinderen.

(3) Afhankelijk van de bijdrageperiode.

(4) Afhankelijk van de beroepssector. 5) Flexibele pensioenleeftijd gekoppeld aan uitkeringsniveau.

Page 19: TOEREIKENDHEID EN HOUDBAARHEID VAN DE PENSIOENEN · 2018-06-15 · decennia zal het halen van deze drie doelstellingen een aanzienlijk grotere uitdaging worden. De overgang van een

Bladzijde 19 |

Figuur A1: Levensverwachting op 65 jaar in 2015 en 2060

Bron: Eurostat (Europop). De ramingen voor 2060 zijn afgeleid uit het Vergrijzingsverslag 2015. Noot: datum van

de gegevensextractie over 2015: 31 oktober 2017.

Figuur A2: Relatieve verhouding mediaan inkomen (65+), totaal en per geslacht, 2016

Bron: Eurostat, EU-SILC. Noot: datum van de gegevensextractie: 31 oktober 2017. * — gegevens over 2015.

LU* EL FR ES HU IT* AT PL ROEuro-19*

EU-28*

PT SK SI UK IE* DE HR FI NL BG CZ CY SE BE DK MT LT LV EE

Mannen 1,12 1,11 1,05 1,05 1,05 1,02 1,01 1,04 1,10 0,98 0,97 0,97 0,94 0,96 0,91 0,90 0,86 0,88 0,89 0,85 0,87 0,80 0,86 0,84 0,77 0,76 0,75 0,77 0,67 0,65

Vrouwen 1,04 1,03 1,00 0,98 0,98 0,97 0,93 0,92 0,89 0,92 0,91 0,88 0,90 0,84 0,86 0,87 0,84 0,80 0,79 0,82 0,73 0,78 0,77 0,71 0,76 0,75 0,69 0,67 0,61 0,56

Totaal 1,08 1,07 1,02 1,01 1,01 0,99 0,97 0,97 0,97 0,95 0,93 0,91 0,91 0,89 0,89 0,87 0,84 0,84 0,83 0,82 0,80 0,79 0,79 0,77 0,76 0,75 0,72 0,71 0,63 0,60

0,0

0,2

0,4

0,6

0,8

1,0

1,2

Relatieve verhouding mediaan inkomen

Page 20: TOEREIKENDHEID EN HOUDBAARHEID VAN DE PENSIOENEN · 2018-06-15 · decennia zal het halen van deze drie doelstellingen een aanzienlijk grotere uitdaging worden. De overgang van een

Bladzijde 20 |

Figuur A3: Armoederisicopercentage (bevolking van 65 jaar en ouder) per geslacht, 2016

Bron: Eurostat, EU-SILC; Inkomensjaar 2014. Noten: datum van de gegevensextractie: 31 oktober 2017.

Grenswaarde: 60 % van het mediaan equivalent inkomen na sociale overdrachten. * — gegevens over 2015.

Figuur A4: relatieve armoederisicokloof (AROP) (per leeftijdsgroep) en het armoederisicopercentage voor de bevolking van 65 jaar en ouder, 2016

Bron: Eurostat. Noten: Armoederisicokloof op 60 % van het nationaal mediaan equivalent besteedbaar inkomen.

Gerangschikt volgens de armoederisicokloof voor de bevolking van 65 jaar en ouder. Datum van de

gegevensextractie: 31 oktober 2017, * — gegevens over 2015.

SK HU CZ FR DK LU NL FI EL PL ES AT IE*Euro-

19EU-28

BE IT SE UK DE SI PT RO CY MT BG HR LT LV EE

Mannen 4,3 5,9 3,6 6,7 7,1 6,8 8,5 8,1 10,6 9,1 12,7 10,0 13,1 12,2 12,1 15,2 13,6 11,1 14,4 14,9 10,8 16,0 12,2 15,8 22,8 15,9 21,9 16,7 28,4 26,1

Vrouwen 6,5 7,3 11,4 9,4 9,6 10,8 9,3 15,5 13,8 15,2 13,2 15,7 15,2 16,0 16,8 15,5 18,0 21,7 19,4 20,1 22,5 19,9 23,7 22,8 25,4 30,1 29,5 33,2 42,9 47,4

Totaal 5,7 6,8 8,1 8,2 8,5 9,0 9,0 12,3 12,4 12,8 13,0 13,2 14,2 14,3 14,7 15,4 16,1 16,8 17,1 17,6 17,6 18,3 19,1 19,5 24,2 24,3 26,5 27,7 38,1 40,2

0

5

10

15

20

25

30

35

40

45

50

Percentage van de bevolking (65+ jaar)

DK FI CZ SK SE FR MT NL IE* LU* BE ES CY HU EE IT*Euro-19*

AT BG PLEU-28*

PT DE EL LT SI RO LV UK HR

Armoedekloof: 18-64 jaar 26,7 16,9 20,7 26,4 24,7 19,4 17,0 19,3 19,7 19,2 21,2 33,2 18,1 20,7 28,7 32,8 27,5 20,6 36,3 25,6 27,2 29,3 23,6 34,6 32,0 22,0 38,3 30,8 25,0 30,7

Armoedekloof: 65+ jaar 5,7 8,9 10,2 10,3 10,9 11,0 11,1 11,4 11,8 12,9 13,3 13,9 14,3 14,3 14,7 15,1 15,6 16,1 16,3 16,3 16,5 18,0 18,6 18,7 18,9 19,1 20,1 20,4 20,8 25,1

AROP: 65+ jaar 8,5 12,3 8,1 5,7 16,8 8,2 24,2 9,0 14,2 9,0 15,4 13,0 19,5 6,8 40,2 16,1 14,3 13,2 24,3 12,8 14,7 18,3 17,6 12,4 27,7 17,6 19,1 38,1 17,1 26,5

0

5

10

15

20

25

30

35

40

45%

Page 21: TOEREIKENDHEID EN HOUDBAARHEID VAN DE PENSIOENEN · 2018-06-15 · decennia zal het halen van deze drie doelstellingen een aanzienlijk grotere uitdaging worden. De overgang van een

Bladzijde 21 |

Figuur A5: Ernstige materiële deprivatie (bevolking van 65 jaar of ouder) per geslacht, 2016

Bron: Eurostat, EU-SILC. Noot: datum van de gegevensextractie: 31 oktober 2017. * — gegevens over 2015.

Figuur A6: Percentage personen dat risico loopt op armoede of sociale uitsluiting (AROPE) (65 jaar of ouder) per geslacht, 2016

Bron: Eurostat, EU-SILC; inkomensjaar 2015. Noot: datum van de gegevensextractie: 31 oktober 2017. * —

gegevens over 2015.

LU SE DK NL AT UK FI BE ES DE FR CZ IE MTEuro-

19EE CY

EU-

28SI PL PT SK HU IT HR LV EL LT RO BG

Mannen 0,2 0,3 0,9 1,4 0,6 1 1,4 1,9 1,9 2,3 2,4 2,4 3,3 3,5 4,3 4,9 5,4 4,7 4,1 4,3 4,9 7 7,5 9,9 13,3 11,6 13,2 13,7 18,9 30,6

Vrouwen 0,3 0,3 0,6 1,1 1,6 1,3 1,9 2,2 2,9 3,1 3,2 3,4 2,9 3,5 5,8 5,6 5,5 6,7 6,9 6,9 8 8,6 11,8 12 15,3 16,5 16,8 19 25 42,2

Totaal 0,2 0,3 0,7 1,2 1,2 1,2 1,7 2,1 2,5 2,7 2,9 3 3,1 3,5 5,2 5,4 5,4 5,8 5,8 5,9 6,7 8 10,2 11,1 14,5 14,9 15,2 17,3 22,5 37,5

0

5

10

15

20

25

30

35

40

45

Percentage van de bevolking (65+ jaar)

LU DK FR NL CZ SK FI AT ES HU PL BE IE* SEEuro-

19UK

EU-

28DE SI PT EL CY IT MT HR RO LT EE LV BG

Mannen 6,9 8,1 8,2 9,7 5,1 10,3 9,0 10,2 13,8 11,8 11,7 16,0 15,4 11,3 14,9 15,1 15,1 15,6 12,9 18,9 19,0 19,5 20,6 24,6 28,0 27,0 26,2 27,4 33,5 36,5

Vrouwen 11,0 10,2 11,4 10,2 13,7 13,5 17,3 16,4 14,9 17,0 19,0 16,8 17,4 21,9 19,4 20,4 20,7 20,8 25,0 24,0 24,4 25,8 26,4 27,5 36,0 38,7 43,1 48,6 47,8 52,3

Totaal 9,1 9,2 10,0 10,0 10,1 12,3 13,6 13,7 14,4 15,1 16,1 16,4 16,5 17,0 17,4 18,0 18,3 18,3 19,9 21,8 22,0 22,9 23,9 26,1 32,8 34,0 37,4 41,4 43,1 45,9

0

10

20

30

40

50

60

Percentage van de bevolking (65+ jaar)

Page 22: TOEREIKENDHEID EN HOUDBAARHEID VAN DE PENSIOENEN · 2018-06-15 · decennia zal het halen van deze drie doelstellingen een aanzienlijk grotere uitdaging worden. De overgang van een

Bladzijde 22 |

Figuur A7: Pensioenkloof tussen vrouwen en mannen (%), gepensioneerden van 65 jaar en ouder en in de leeftijdsgroep van 65-79 jaar, 2016

Bron: Eurostat. Noot: * — gegevens over 2015.

Figuur A8: Arbeidsparticipatie van oudere werknemers (55-64 jaar), 2016

Bron: arbeidskrachtenenquête van Eurostat. Noot: datum van de gegevensextractie: 31 oktober 2017.

Figuur A9: Duur van het beroepsleven, 2016

Bron: arbeidskrachtenenquête van Eurostat. Noot: datum van de gegevensextractie: 31 oktober 2017.

EE SK DK CZ HU LV LT SI PL FI HR BE RO BG EL SE IE* PT IT* ES FR LU* UKEU-27

EU-28

AT DE NL MT CY

65-79 jaar 1,81 8,12 7,75 13,4 15,3 15,4 17,5 15,8 21,8 23,7 23,8 26,6 25,2 25,8 28,4 28,3 30,3 32,6 36,4 33,8 32,4 35,9 34,8 36,5 36,5 40,6 40,2 45,4 44,8 48,7

65+ jaar 2,28 7,82 8,1 12,5 14,4 14,6 16 18,9 20,5 22,4 24,9 26 27,1 27,2 28,4 28,7 30 31,2 32,2 32,5 33,4 34,2 34,4 36,3 36,3 39,1 40,3 42 42,5 46,7

0

5

10

15

20

25

30

35

40

45

50

%

SE DK NL UK DE EE FI AT PT CYEU-

28CZ LV LT

Euro-

19IE ES FR SI SK MT HU LU PL BE EL RO HR BG IT

Mannen 42,2 41,8 42,5 41,3 40,1 38,7 38,3 39,1 38,7 38,7 38,0 38,6 35,5 35,3 37,8 39,2 37,2 36,7 35,2 36,2 40,1 35,8 35,2 35,5 34,7 35,7 35,6 33,9 33,1 35,8

Vrouwen 40,3 38,6 37,3 36,2 36,0 36,9 37,0 34,9 35,4 33,0 33,1 32,4 35,6 35,9 32,8 31,5 32,7 33,2 33,0 31,4 27,3 30,5 30,5 30,2 30,4 29,1 29,0 30,2 30,2 26,3

Totaal 41,3 40,3 40,0 38,8 38,1 37,8 37,7 37,1 37,1 35,9 35,6 35,6 35,6 35,6 35,4 35,4 35,0 35,0 34,2 33,8 33,6 33,2 32,9 32,9 32,6 32,5 32,4 32,1 31,7 31,2

20

25

30

35

40

45

Duur (jaren)

Page 23: TOEREIKENDHEID EN HOUDBAARHEID VAN DE PENSIOENEN · 2018-06-15 · decennia zal het halen van deze drie doelstellingen een aanzienlijk grotere uitdaging worden. De overgang van een

Bladzijde 23 |

Figuur A10: Verschil in procentpunten van de in het vooruitzicht gestelde netto theoretische vervangingspercentages (2053), met vergelijking tussen vervroegde uittreding door werkloosheid en een volledige loopbaan, gemiddelde en lage lonen

Bron: Het verslag 2015 over de toereikendheid van de pensioenen.

Noten: gegevensbron: lidstaten & OESO. Noot: Een positief verschil duidt op een hoger theoretisch

vervangingspercentage voor een werknemer die werkloos wordt. Gerangschikt volgens gemiddeld loonprofiel. In het

geval van verschillen tussen vrouwen en mannen zijn de resultaten voor vrouwen weergegeven.

Figuur A11: Verschil in procentpunten van de in het vooruitzicht gestelde netto theoretische vervangingspercentages (2053) voor personen die 2 jaar minder lang / langer werken in vergelijking met een volledige loopbaan, lage en gemiddelde lonen

Bron: Het verslag 2015 over de toereikendheid van de pensioenen.

Noten: gegevensbron: lidstaten en de OESO. Een positief verschil duidt op een hoger theoretisch

vervangingspercentage in vergelijking met een loopbaan vanaf de leeftijd van 25 jaar tot de

standaardpensioenleeftijd. Gerangschikt volgens pensionering op de standaardpensioenleeftijd + 2 (SPA+2)

(gemiddeld inkomen). Er zijn geen theoretische vervangingspercentages voor pensionering twee jaar voor de

standaardpensioenleeftijd (SPA-2) voor België, Bulgarije, Ierland, Luxemburg, Hongarije, Nederland, Roemenië en

het Verenigd Koninkrijk, aangezien er geen recht is op een openbaar pensioen twee jaar voor de

standaardpensioenleeftijd. In het geval van verschillen tussen vrouwen en mannen zijn de resultaten voor vrouwen

weergegeven.

Page 24: TOEREIKENDHEID EN HOUDBAARHEID VAN DE PENSIOENEN · 2018-06-15 · decennia zal het halen van deze drie doelstellingen een aanzienlijk grotere uitdaging worden. De overgang van een

Bladzijde 24 |

Figuur A12: Aandelen van verschillende pensioenregelingen in de bruto theoretische vervangingspercentages voor een persoon met een gemiddeld inkomen, 2013

Bron: Het verslag 2015 over de toereikendheid van de pensioenen. Gegevensbron: lidstaten. Referentiebasis

situatie variant II (40 jaar tot de standaardpensioenleeftijd). Enkel gebaseerd op de regelingen die zijn inbegrepen

in de berekeningen van het theoretisch vervangingspercentage. Voor Griekenland zijn geen gegevens beschikbaar.

In het geval van verschillen tussen vrouwen en mannen zijn de resultaten voor mannen weergegeven.

Figuur A13: Aandelen van verschillende pensioenregelingen in de bruto theoretische vervangingspercentages voor personen met een gemiddeld inkomen, 2053

Bron: Het verslag 2015 over de toereikendheid van de pensioenen. Gegevensbron: lidstaten en de OESO.

(Referentiebasis situatie II).

In het geval van verschillen tussen vrouwen en mannen zijn de resultaten voor mannen weergegeven.