TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ...

59
TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ JONGE KINDEREN. IS ER EEN RELATIE EN WORDT DEZE GEMEDIEERD DOOR GEDRAGSPROBLEMEN? EEN LONGITUDINALE STUDIE Aantal woorden: 19064 Kaat Swaenen Studentennummer: 01310889 Promotor: Prof. dr. Lien Goossens Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting psychologie, afstudeerrichting klinische psychologie Academiejaar: 2016 - 2017

Transcript of TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ...

Page 1: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN

BIJ JONGE KINDEREN. IS ER EEN RELATIE EN WORDT DEZE

GEMEDIEERD DOOR GEDRAGSPROBLEMEN? EEN

LONGITUDINALE STUDIE

Aantal woorden: 19064

Kaat Swaenen Studentennummer: 01310889

Promotor: Prof. dr. Lien Goossens

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting psychologie,

afstudeerrichting klinische psychologie

Academiejaar: 2016 - 2017

Page 2: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

Woord vooraf

Gedurende mijn studieloopbaan heb ik een sterke interesse ontwikkeld inzake eetproblemen

bij kinderen, jongeren en volwassenen. Zowel in mijn vooropleiding Bachelor Toegepaste

Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie was ik erg geïnteresseerd in

de vakken waarin dit aan bod kwam. Zowel de multicausale oorsprong als de verscheidenheid in

manieren hoe mensen hiermee omgaan vind ik intrigerend. In de media verschijnen regelmatig

alarmerende berichten over het eetgedrag en gewicht van de bevolking en de ernstige

gezondheidsproblemen die eetproblemen met zich kunnen meebrengen, zoals overgewicht. Ondanks

de kennis over de gevolgen van overgewicht lijkt de prevalentie toch te stijgen, zelfs bij jonge

kinderen. Aangezien ik het verbazingwekkend vind dat zelfs jonge kinderen getroffen worden door

dit gezondheidsprobleem wil ik graag bijdragen aan extra onderzoek hieromtrent.

Uitzonderlijke dank gaat uit naar mijn promotor dr. Lien Goossens. Zowel bij de start van het

onderzoek als bij de uitwerking ervan stond zij steeds klaar om me te begeleiden en bij te sturen waar

nodig. Dankzij haar snelle en bruikbare feedback was het mogelijk om de masterproef tijdig uit te

werken. Ook mijn collega-student Stephanie Kisz wil ik bij deze bedanken. We voerden samen de

dataverzameling uit, wat resulteerde in een vlotte samenwerking. Mijn ouders wil ik bedanken voor

de kans om deze opleiding te volgen en de zorg die ik van hen ontvangen heb. Ten slotte wil ik mijn

partner en vrienden bedanken voor de steun die ik van hen kreeg.

Kaat Swaenen

Antwerpen, 23 mei 2017

Page 3: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

Abstract

Recent onderzoek toont aan dat overgewicht bij jonge kinderen steeds vaker voorkomt.

Verschillende studies bevestigen dat dit gezondheidsprobleem gepaard gaat met zowel fysieke als

psychosociale gevolgen. Om de prevalentie terug te dringen is het belangrijk om een gedifferentieerd

beeld te hebben van de risicofactoren van problematisch eetgedrag en gewichtstoename bij jonge

kinderen. De huidige masterproef gaat via een longitudinaal onderzoeksopzet (twee tijdstippen) na of

er een rol is van reactief temperament (Behavioral Approach Scale; BAS) en externaliserende

gedragsproblemen (Child Behavior Checklist/6-18; CBCL/6-18) ter verklaring van

voedseltoenaderingsgedrag en verhoogde aangepaste body mass index/ (Children’s Eating Behaviour

Questionnaire; CEBQ) bij kinderen tussen vier en negen jaar oud. Daarnaast wordt er onderzocht of

het verband tussen temperament en een hoger ABMI/voedseltoenaderingsgedrag mogelijk

gemedieerd wordt door gedragsproblemen. 35 moeders van kinderen tussen vier en negen jaar oud

vulden zowel op tijdstip één als op tijdstip twee de online vragenbundel in. Temperament (tijdstip

één) en gedragsproblemen (tijdstip twee) bleken in het huidige onderzoek niet samen te hangen met

een hoger ABMI/voedseltoenaderingsgedrag (tijdstip twee). Hierdoor kon ook het mediatieverband

niet bevestigd worden. Een hoge BAS bleek wel voorspellend voor meer externaliserende

gedragsproblemen één jaar later. Aangezien de resultaten van het huidige onderzoek mogelijk te

wijten zijn aan de kleine steekproef blijft het zeer belangrijk om onderzoek bij een representatieve

steekproef te voeren naar de risicofactoren van overgewicht bij jonge kinderen.

Page 4: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

Inhoudsopgave

Woord vooraf ...................................................................................................................................... 2

Abstract ............................................................................................................................................... 3

Inhoudsopgave .................................................................................................................................... 4

Lijst met tabellen en figuren................................................................................................................ 6

Probleemstelling .............................................................................................................................. 8

Overgewicht bij jonge kinderen: een theoretische omkadering ...................................................... 9

Conceptualisering. ...................................................................................................................... 9

Prevalentie. ............................................................................................................................... 10

Gevolgen: fysiek en psychosociaal. .......................................................................................... 10

Etiologie. .................................................................................................................................. 11

Risicofactoren ............................................................................................................................... 13

Gedragsproblemen als risicofactor. .......................................................................................... 13

Temperament als risicofactor. .................................................................................................. 15

De relatie tussen temperament, gedragsproblemen en overgewicht. ........................................ 23

Huidige onderzoekvragen ............................................................................................................. 24

Methode............................................................................................................................................. 25

Beschrijving van de steekproef ..................................................................................................... 25

Participanten. ............................................................................................................................ 25

Socio-economische status (SES). ............................................................................................. 26

Aangepaste body mass index (ABMI). ..................................................................................... 26

Meetinstrumenten .......................................................................................................................... 27

BIS/BAS-schaal. ....................................................................................................................... 27

Child Behavior Checklist /6-18 jaar. ........................................................................................ 28

Children’s Eating Behaviour Questionnaire. ............................................................................ 29

Procedure....................................................................................................................................... 29

Statistische analyses ...................................................................................................................... 30

Resultaten .......................................................................................................................................... 31

Beschrijving van de steekproef ..................................................................................................... 31

Drop-outanalyse. ...................................................................................................................... 31

Ontbrekende gegevens. ............................................................................................................. 33

Page 5: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

Preliminaire analyses .................................................................................................................... 34

Onderzoeksresultaten .................................................................................................................... 35

Onderzoeksvraag 1 a: Zijn BAS-scores gemeten op T1 gerelateerd aan het ABMI gemeten op

T2? ............................................................................................................................................ 35

Onderzoeksvraag 1 b: Zijn BAS-scores gemeten op T1 gerelateerd aan de CEBQ-

voedseltoenaderingsschaal gemeten op T2? ............................................................................. 36

Onderzoeksvraag 2: Zijn BAS-scores gemeten op T1 gerelateerd aan CBCL-scores gemeten op

T2? ............................................................................................................................................ 37

Onderzoeksvraag 3 a: Zijn CBCL-scores gemeten op T2 gerelateerd aan ABMI gemeten op T2?

.................................................................................................................................................. 38

Onderzoeksvraag 3 b: Zijn CBCL-scores gemeten op T2 gerelateerd aan CEBQ-scores gemeten

op T2? ....................................................................................................................................... 39

Onderzoeksvraag 4: Kan het verband tussen een hoge BAS-score gemeten op T1 en de

uitkomstvariabelen (ABMI en CEBQ-voedseltoenadering) gemeten op T2 verklaard worden

door de CBCL-scores (externaliseren, aandachtsproblemen, agressief gedrag) gemeten op T2?

.................................................................................................................................................. 41

Discussie ........................................................................................................................................... 42

Bespreking van de resultaten......................................................................................................... 42

Beschrijving van de steekproef................................................................................................. 42

Preliminaire analyses. ............................................................................................................... 43

Eerste onderzoeksvraag. ........................................................................................................... 44

Tweede onderzoeksvraag. ........................................................................................................ 45

Derde onderzoeksvraag. ........................................................................................................... 45

Vierde onderzoeksvraag. .......................................................................................................... 46

Sterktes van het huidige onderzoek ............................................................................................... 48

Zwaktes van het huidige onderzoek .............................................................................................. 48

Suggesties voor toekomstig onderzoek ......................................................................................... 49

Klinische implicaties ..................................................................................................................... 50

Conclusie ....................................................................................................................................... 50

Literatuurlijst ..................................................................................................................................... 52

Page 6: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

Lijst met tabellen en figuren

Lijst met tabellen

Tabel 1: Cut off waarden van SES berekend via Hollingshead (1975) en toepassing op steekproef

Tabel 2: Aangepast BMI tijdstip 1 en tijdstip 2, frequenties en percentages

Tabel 3: Gemiddelde steekproefleeftijd en ABMI gemeten op T1 en T2 (N = 35)

Tabel 4: Algemene statistieken van de subjectvariabelen deelnemers en niet-deelnemers

vervolgonderzoek

Tabel 5: Algemene statistieken van BAS-DR, totale BAS-schaal en CEBQ

voedseltoenaderingsschaal deelnemers en niet-deelnemers vervolgonderzoek

Tabel 6: Samenvatting correlaties tussen leeftijd op T1 en de studievariabelen

Tabel 7: Samenvatting correlaties van de uitkomstvariabelen op T1 en T2

Tabel 8: Regressieanalyse van de totale BAS-schaal (T1) en BAS-DR (T1) op ABMI (T2)

Tabel 9: Regressieanalyse van de totale BAS-schaal (T1) op CEBQ-voedseltoenaderingsschaal (T2)

Tabel 10: Regressieanalyse van BAS-DR (T1) op de CEBQ-voedseltoenaderingsschaal (T2)

Tabel 11: Regressieanalyse van de totale BAS-schaal (T1) op de CBCL schaal externaliseren (T2)

Tabel 12: Regressieanalyse van de BAS-DR schaal (T1) op de CBCL schaal aandachtsproblemen

(T2)

Tabel 13: Regressieanalyse van de BAS-DR schaal (T1) op de CBCL schaal agressief gedrag (T2)

Tabel 14: Regressieanalyse van CBCL externaliseren (T2), CBCL aandachtsproblemen (T1) en

CBCL agressief gedrag (T1) op het ABMI (T2)

Tabel 15: Regressieanalyse van CBCL externaliseren (T2) op de CEBQ voedseltoenaderingsschaal

(T2)

Tabel 16: Regressieanalyse van CBCL aandachtsproblemen (T2) op de CEBQ

voedseltoenaderingsschaal (T2)

Page 7: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

Tabel 17: Regressieanalyse van CBCL agressief gedrag (T2) op de CEBQ voedseltoenaderingsschaal

(T2)

Lijst met figuren:

Figuur 1: Ecologisch model voor overgewicht en obesitas bij kinderen. Bron: (Davison & Birch,

2001)

Page 8: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

8

Probleemstelling

Uit onderzoek blijkt dat overgewicht bij jonge kinderen steeds vaker voorkomt.

Verschillende studies tonen aan dat eet- en gewichtsproblemen bij kinderen gepaard kunnen gaan met

ernstige fysieke en psychosociale gevolgen (Braet, 2010; Braet, Mervielde, & Vandereycken, 1997;

Swallen, Reither, Haas, & Meier, 2005; Warschburger, 2005; Whitaker, Wright, Pepe, Seidel, &

Diets, 1997; WHO, 2016). Om te voorkomen dat dit gezondheidsprobleem zich manifesteert is het

belangrijk om reeds bij jonge kinderen inzicht te hebben in de risicofactoren en mechanismen van het

ontstaan van eet- en gewichtsproblemen.

Het huidige onderzoek hanteert een biopsychosociale visie op het ontstaan van problematisch

eetgedrag/overgewicht bij jonge kinderen. In de huidige studie wordt onderzoek gevoerd naar het

mogelijke belang van biologische factoren (temperament) en psychologische/gedragsmatige factoren

(externaliserend gedrag). De rol van deze factoren werd in de beschikbare literatuur nog maar

nauwelijks onderzocht bij jonge kinderen. In dit onderzoek wordt er bestudeerd of de studievariabelen

(temperament, gedragsproblemen, hogere gewichtsklasse/voedseltoenaderingsgedrag) onderling

samenhangen en of er mogelijk sprake is van een mediatiemodel met gedragsproblemen als mediator.

Om zicht te krijgen op risicofactoren is het noodzakelijk om een longitudinale studie uit te voeren. In

de huidige studie wordt een longitudinale onderzoeksopzet gehanteerd, wat we kunnen beschouwen

als een grote meerwaarde.

Deze masterproef bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bestaat uit de inleiding.

Hierin wordt dieper ingegaan in de theorie omtrent overgewicht bij jonge kinderen. De risicofactoren

die bovenstaand reeds beschreven werden (temperament en gedragsproblemen) worden nader

bestudeerd. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een bespreking van de huidige

onderzoekshypotheses. In het tweede hoofdstuk wordt de methodologie van de huidige masterproef

besproken. Concreet wordt de steekproef, de meetinstrumenten, de procedure en de statistische

analyses die in de studie gehanteerd worden besproken. Het derde hoofdstuk geeft de resultaten weer.

In eerste instantie wordt er een overzicht gegeven van de steekproefkarakteristieken en de

preliminaire analyses. Nadien worden de resultaten van de eigenlijke onderzoeksvragen

weergegeven. Het vierde en laatste hoofdstuk omvat de discussie. Hierin worden de gevonden

resultaten besproken en gelinkt aan voorgaand onderzoek. Er wordt getracht om plausibele

verklaringen te geven voor de gevonden resultaten. De sterktes en zwaktes van de huidige studie

Page 9: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

9

worden weergegeven alsook suggesties voor toekomstig onderzoek en klinische implicaties. Er wordt

afgesloten met een algemene conclusie.

Overgewicht bij jonge kinderen: een theoretische omkadering

Gewichtstoename treedt op wanneer men meer energie (voedsel) opneemt dan men verbruikt.

Hoewel kinderen nog volop groeien - en dus in gewicht mogen toenemen - vertonen sommige

kinderen al op jonge leeftijd een grote aantrekking tot voedsel waardoor het risico op problematisch

eetgedrag en overgewicht toeneemt. In het eerste hoofdstuk wordt het concept overgewicht vanuit de

beschikbare literatuur gedefinieerd. Verder wordt er ingegaan op de prevalentie en de gevolgen van

overgewicht in de kindertijd. Tot slot wordt de etiologie van overgewicht besproken.

Conceptualisering.

“88.000 tieners zijn te zwaar”, kopt de krant De Standaard op 14 maart 2016. Het artikel is

gebaseerd op een nieuwe studie van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) (“88.000 tieners zijn

te zwaar”, 2016). Obesitas verwijst naar een overtollige opstapeling van lichaamsvet, als gevolg van

een verstoord evenwicht tussen energie-inname en energieverbruik. Obesitas is een ernstige vorm

van overgewicht (WHO, 1998; zie Braet, 2010). Om de grens tussen overgewicht en obesitas bij

kinderen over de hele wereld goed in kaart te brengen is het volgens Cole, Bellizzi, Flegal en Dietz

(2000) belangrijk om dezelfde maatstaven te gebruiken. Via een literatuurstudie concluderen de

onderzoekers dat overgewicht vaak wordt uitgedrukt in Body Mass Index (BMI), te verkrijgen door

gewicht (in kilogram) te delen door lengte (in meter) in het kwadraat. Via de BMI percentielen wordt

een persoon geclassificeerd in ondergewicht, normaal gewicht, overgewicht of obesitas. Omdat

kinderen nog volop in ontwikkeling zijn besluiten ze dat voor kinderen tussen 2 en 18 jaar oud

specifieke cut off waarden gebruikt moeten worden naargelang leeftijd en geslacht om in de juiste

gewichtscategorie ingedeeld te worden. In de praktijk spreekt men over het aangepaste BMI, dit wordt

berekend door het BMI te delen door de norm BMI en deze uitkomst te vermenigvuldigen met 100.

De norm BMI komt overeen met percentiel 50 op basis van geslacht en leeftijd van het kind.

Vergelijkbaar met het BMI wordt het ABMI onderverdeeld in bovenstaande verschillende

categorieën (Van Winckel & Van Mil, 2001; zie Matton, Goossens, Braet, & Vervaet, 2013). In het

huidige onderzoek zal het aangepaste BMI als uitkomstvariabele fungeren.

Page 10: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

10

Prevalentie.

Volgens de WHO is obesitas bij kinderen een van de meest ernstige gezondheidsproblemen

van de 21ste eeuw. De prevalentie van het aantal kinderen dat aan overgewicht lijdt stijgt alarmerend

(WHO, 2016). Het onderzoek van Ahrens et al. (2014) inzake de prevalentie van overgewicht en

obesitas bij Europese kinderen jonger dan 10 jaar oud, toont aan dat 21.1% van de Europese meisjes

en 18.6% van de Europese jongens overgewicht hebben. In een Vlaamse, representatieve steekproef

bij kinderen van 0 tot 21 jaar, kwam overgewicht voor bij 14% van de meisjes en 12% van de jongens

en heeft 3% obesitas (Roelants, Hauspie, & Hoppenbrouwers, 2009). In een Europese studie bij

kinderen van vier tot zeven jaar oud, zijn de resultaten voor België als volgt. Bij de jongens kampte

9.8% met overgewicht en leed 2% aan obesitas. Bij de meisjes kampte 10.9% met overgewicht en

had 1.2% obesitas. Deze resultaten zijn gebaseerd op de WHO criteria (van Stralen et al., 2012; WHO,

2010). De doelgroep van de huidige masterproef betreft kinderen van vier tot negen jaar oud. De

voorgaande resultaten kunnen dienen als referentiepunt. De sterke correlatie tussen overgewicht in

de kindertijd en overgewicht in de volwassenheid toont aan dat kinderen met overgewicht meer risico

lopen op overgewicht wanneer ze volwassen zijn (Kelsey, Zaepfel, Bjornstad, & Nadeau, 2014). De

kans op spontaan herstel is zelfs al beperkt vanaf de leeftijd van vijf jaar en deze kans verkleint nog

naarmate het kind ouder wordt. De gezondheidsrisico’s worden groter naarmate de problematiek

vroeger begint of langer aanhoudt (Whitaker, Wright, Pepe, Seidel, & Diets, 1997).

Gevolgen: fysiek en psychosociaal.

Het hebben van overgewicht op jonge leeftijd is niet zonder zowel fysieke als psychosociale

gevolgen. De meest voorkomende gezondheidsproblemen bij overgewicht zijn volgens het WHO

(2016) cardiovasculaire aandoeningen, diabetes type 2, problemen aan de gewrichten en bepaalde

types kanker. Een literatuurstudie van Warschburger (2005) toont aan dat obesitas bij kinderen

gerelateerd is aan slechter psychosociaal functioneren, zelfs in vergelijking met andere chronische

ziekten. Kinderen met obesitas krijgen bijvoorbeeld meer te maken met sociale discriminatie en

stigmatisering. Dit doordat de opvatting leeft dat de persoon met overgewicht ‘er iets aan kan doen’.

Volgens Braet (2010) worden dikke kinderen ook vaker gepest en minder uitgenodigd door

leeftijdsgenoten, waardoor ze steeds meer sociaal geïsoleerd geraken en hun sociale vaardigheden

minder kunnen trainen. De emotionele problemen bij obese kinderen zijn groter bij de klinische

groep. Dit zijn de kinderen die de stap naar de hulpverlening gezet hebben. Zowel de klinische als de

Page 11: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

11

non-klinische groep obese kinderen hebben echter een lager zelfbeeld dan kinderen met een normaal

gewicht (Braet, Mervielde, & Vandereycken, 1997; Swallen, Reither, Haas, & Meier, 2005).

Etiologie.

De hoofdoorzaak van obesitas is, zoals reeds aangehaald, een onevenwichtige balans tussen

energie-inname en energieverbruik. Er is eensgezindheid over het feit dat obesitas een multicausale

oorsprong heeft. Om dit probleem te begrijpen dienen zowel genetische, maatschappelijke, gezins-

en individuele factoren onderzocht te worden (Braet, 2010). Volgens de WHO (2016) zijn er twee

globale trends die de stijgende prevalentie van obesitas mee verklaren. Ten eerste wordt er wereldwijd

meer energierijk voedsel gegeten dat veel vet en suiker bevat maar minder vitaminen en mineralen

dan voordien. Ten tweede leven we steeds meer sedentair. Verder brengt de WHO ook socio-

economische factoren in kaart om de stijgende prevalentie te verklaren zoals urbanisatie,

transportmogelijkheden, de voedingssector, enzovoort. De voedselindustrie bijvoorbeeld zorgt voor

een groter aanbod aan smaken, producten, enzovoort die gemakkelijk verkrijgbaar zijn (thuis en op

het werk/school). Ze stimuleren via reclame om grotere porties te nemen en meer energierijk voedsel

te eten, wat ervoor zorgt dat voedsel een hogere beloningswaarde krijgt waardoor biologische

signalen voor overeten gemakkelijker genegeerd wordt (Rolls, 2011). Echter, de voedingsindustrie is

in een bepaalde maatschappij voor de meeste personen hetzelfde, toch ontwikkelt niet iedereen

overgewicht/obesitas. Davison en Birch (2001) concluderen dat de mate waarin een kind risico loopt

op overgewicht afhankelijk is van een complex aantal factoren uit meerdere contexten en de manier

waarop deze factoren met elkaar interageren. Om dit te verduidelijken ontwerpen ze een

omgevingsmodel gebaseerd op de ecologische systeemtheorie (EST) van Bronfenbrenner (1986).

EST conceptualiseert de menselijke ontwikkeling volgens een interactief en contextueel perspectief.

Volgens dit perspectief kan persoonlijke ontwikkeling niet los gezien worden van de ecologische

niche waarin de persoon vertoeft. De figuur ziet er als volgt uit.

Page 12: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

12

Figuur 1: Ecologisch model voor overgewicht en obesitas bij kinderen. (Bron: Davison en Birch,

2001)

In de middelste cirkel bevindt zich het gewichtsstatus van het kind. De cirkel daarrond bevat de

kindkarakteristieken en de risicofactoren van het kind. Hierin valt geslacht, leeftijd, fysieke activiteit,

enzovoort. De derde cirkel bevat ouderlijke vaardigheden en familiale karakteristieken. Voorbeelden

hiervan zijn het soort voedsel aanwezig in het gezin, gewicht van de ouders, tv gedrag van het

gezin,… In de vierde en laatste cirkel bevinden zich de gemeenschaps-, demografische-, en sociale

karakteristieken. Hieronder vallen de etniciteit, sociaal economische status, lichamelijke opvoeding

op school, enzovoort. Alle cirkels en karakteristieken oefenen invloed uit op elkaar. Dit samenspel

bepaalt of een karakteristiek een risicofactor wordt of niet (Davison & Birch, 2001).

Het model van Davison en Birch volgt een biopsychosociale visie op het ontstaan van eet- en

gewichtsproblemen. Er worden factoren in het model opgenomen van biologisch niveau (bv. familiale

kwetsbaarheid voor overgewicht), psychologische niveau (bv. bepaalde gedragingen) en van sociaal

Page 13: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

13

niveau (bv. SES). In het huidige onderzoek zijn we geïnteresseerd in enkele kindfactoren die niet

specifiek in het model van Davison en Birch zijn opgenomen maar die mogelijk wel als risicofactor

voor een verhoogd gewicht kunnen fungeren, namelijk temperament en gedragsproblemen. In de

huidige studie trachten we dus na te gaan welke rol temperament en gedragsproblemen van het kind

spelen in de ontwikkeling van eet- en gewichtsproblemen. Dit wordt in het volgende hoofdstuk

besproken.

Risicofactoren

Gedragsproblemen als risicofactor.

Om de link tussen gedragsproblemen en overgewicht aan te tonen met een concreet voorbeeld

wordt de studie van Agranat-Meged et al. (2005) beschreven. Zij voerden een onderzoek naar de

comorbiditeit tussen Attention deficit/hyperactivity disorder (ADHD) en ernstig overgewicht bij

kinderen. Ze vonden dat obese kinderen tussen 6 en 18 jaar oud (gemiddelde leeftijd 13 jaar) die in

behandeling waren voor hun gewicht een veel hogere incidentie van ADHD hadden (58%) dan dit in

de algemene populatie het geval is (10%). Aangezien de studie cross-sectioneel is, zegt deze ons

echter niets over oorzaak-gevolg relaties. We vragen ons bijgevolg af of gedragsproblemen een risico

vormen voor overgewicht, of omgekeerd. Om een antwoord op deze vraag te kunnen formuleren

dienen we longitudinale studies te bekijken.

Een studie van Lumeng, Gannon, Cabral, Frank en Zuckerman (2003) onderzocht de relatie

tussen klinisch significante gedragsproblemen bij kinderen tussen 8 en 11 jaar oud en overgewicht

bij deze kinderen. Bijkomend onderzocht men of kinderen met klinische gedragsproblemen en een

normaal gewicht, een grotere kans hadden op het ontwikkelen van overgewicht twee jaar later, in

vergelijking met hun leeftijdsgenoten zonder significante gedragsproblemen. 755 kinderen en hun

moeder werden geselecteerd uit een longitudinale studie. De onderzoekers controleerden voor

karakteristieken die volgens de literatuur kunnen interfereren in de associatie tussen

gedragsproblemen en overgewicht. Deze mogelijk storende factoren zijn: overgewicht van de

moeder, depressieve symptomen van de moeder, een vragenlijst over de omgeving, cognitieve

stimulatie, rookstatus van de moeder, het gebruik van medicatie die het gedrag beïnvloedt, aantal uren

televisie per dag en academische prestaties. Overgewicht werd gemeten aan de hand van het

aangepaste BMI. Gedragsproblemen werden bevraagd via de Child Behavior Checklist (CBCL). De

onderzoekers vonden dat klinische gedragsproblemen bij kinderen van 8 tot 11 jaar oud geassocieerd

waren met overgewicht. Klinische gedragsproblemen bij kinderen met een normaal gewicht

Page 14: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

14

verhoogde ook de kans op overgewicht twee jaar later. Deze temporele relatie tussen

gedragsproblemen en overgewicht suggereert dat gedragsproblemen een risicofactor vormen voor de

ontwikkeling van overgewicht bij kinderen. In de studie werd er niet gedifferentieerd tussen

internaliserend en externaliserend probleemgedrag. Dit onderscheid kan echter interessant zijn om

beter te begrijpen hoe het gedragspatroon van een kind geassocieerd is met overgewicht. De huidige

studie in deze masterproef richt zich vooral op reactiviteit bij kinderen, wat het meeste aansluit bij

externaliserend probleemgedrag.

In een andere longitudinale studie onderzochten Datar en Sturm (2004) of er een relatie is

tussen overgewicht en gedragsproblemen bij vijf jaar oude kinderen. Anders dan bij de bovenstaande

studie wilden deze onderzoekers weten of overgewicht een risicofactor vormde voor het ontstaan van

gedragsproblemen tijdens de eerste twee jaar op school. De onderzoekers gebruikten data van de

‘early childhood longitudinal study, kindergarten Class of 1998-99 (ECLS-K)’. Dit is een

longitudinale studie uit de Verenigde Staten van Amerika. Gedurende de eerste twee schooljaren

werden driemaal gegevens verzameld over gewicht, lengte en gedragsproblemen, zoals

gerapporteerd door ouders en leerkrachten. Een ouder- en leerkrachtversie van de Social Rating Scale

(SRS) werd gebruikt om gedragsproblemen in kaart te brengen. De SRS is een subschaal uit de Social

Skills Rating System ontwikkeld door Gresham en Elliot (1990). In de leerkrachtenversie werd

externaliserend en internaliserend probleemgedrag bevraagd, in de versie voor de ouders werden

eenzaamheid, laag zelfbeeld, verdriet en of het kind geaccepteerd wordt door anderen bevraagd. In

het begin van de kleuterklas vond men bij meisjes een significant cross-sectioneel verband tussen

overgewicht en externaliserend en internaliserend probleemgedrag gerapporteerd door de leerkracht,

alsook internaliserend probleemgedrag gerapporteerd door de ouders. Dit werd niet bij jongens terug

gevonden. Echter, zowel bij jongens als bij meisjes bleek overgewicht geen risicofactor voor nieuwe

gedragsproblemen twee jaar later. Laag inkomen en depressie van de moeder waren sterkere

predictoren voor deze problemen. We dienen wel op te merken dat de data die in deze studie gebruikt

worden erg verouderd zijn. Nieuwe data zijn noodzakelijk. Deze twee bovenstaande studies tonen

aan dat het mogelijk is dat gedragsproblemen eerder een risicofactor kunnen vormen voor de

ontwikkeling van overgewicht bij sommige kinderen (dan dat overgewicht een risicofactor zou

vormen voor de ontwikkeling van gedragsproblemen).

Dat de relatie tussen overgewicht en gedragsproblemen nog niet beslecht is, wordt duidelijk

in een recent literatuuroverzicht van Pulgarón (2013). Ze voert onderzoek naar psychische

comorbiditeiten die gepaard gaan met obesitas in de kindertijd. Er zijn drie studies die een hogere

Page 15: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

15

prevalentie van attention deficit hyperactivity disorder (ADHD) vonden bij kinderen die obees zijn,

dan bij hun leeftijdsgenoten met een normaal gewicht. Er is echter ook een studie die een andere

conclusie trekt, namelijk dat er net een lagere prevalentie is van ADHD bij obese kinderen, in

vergelijking met hun leeftijdsgenoten. Een groot minpunt van deze laatste studie is dat ADHD

gemeten werd aan de hand van zelf-rapportage in plaats van de standaard klinische procedure (Rojo,

Ruiz, Dominguez, Calaf & Livianos, 2006). Hierdoor is het aannemelijk dat er wel degelijk een

positief verband is tussen overgewicht en ADHD. De omvang van gedragsproblemen bij kinderen

met overgewicht kan zeer groot zijn volgens de onderzoekster. Ze beschrijft een studie waarin meisjes

van 5 jaar oud met overgewicht 81% meer kans hadden op externaliserend probleemgedrag

gerapporteerd door de leerkracht dan meisjes met een gezond gewicht (Datar & Sturm, 2004). De

onderzoekster haalt aan dat er vaak gesteld wordt dat gedragsproblemen een gevolg zijn van de

stigmatisatie die overgewicht in de kindertijd met zich mee brengt. Maar ook zij beschrijft de studie

van Lumeng et al. (2003) om te tonen dat de relatie ook omgekeerd kan zijn.

De voorgaande studies tonen een duidelijke relatie tussen overgewicht en gedragsproblemen

bij kinderen, hoewel tot op heden onduidelijkheid bestaat omtrent de richting van het verband. Een

temperamentseigenschap die de link tussen gedragsproblemen en overgewicht kan helpen verklaren

is impulsiviteit. Onderzoek toont aan dat personen met obesitas meer problemen hebben met

impulscontrole dan slanke personen. Obese personen die een afslankprogramma volgen scoren hoger

op de trek impulsiviteit dan personen met een normaal gewicht (Nederkoorn, Braet, Van Eijs, Tanghe

& Jansen, 2006). We stellen ons de vraag welke invloed impulsiviteit en andere

karaktereigenschappen op de ontwikkeling van overgewicht bij jonge kinderen heeft. Het dient

opgemerkt te worden dat er niet veel literatuur voorhanden is die de relatie tussen overgewicht en

gedragsproblemen bij kinderen tussen vier en negen jaar oud op een duidelijke en overzichtelijke

manier in kaart brengt. De huidige studie tracht dit gebrek in de literatuur onder de aandacht te

brengen en aan te vullen.

Temperament als risicofactor.

Conceptualisering temperament.

Al in de jonge kindertijd zijn er verschillen tussen kinderen. Iedereen die in aanraking komt

met kinderen weet dat alle kinderen anders en uniek zijn. Sommigen zijn uitbundig terwijl anderen

eerder stil zijn, sommigen zijn meestal goed gezind terwijl anderen sneller geïrriteerd zijn, enzovoort

(De Pauw & Mervielde, 2010). Deze vroege verschillen worden meestal omschreven als

Page 16: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

16

temperament. Volgens Shaffer (2006) wordt temperament gedefinieerd als op biologie gebaseerde

persoonlijke karakteristieken, die aanwezig zijn vanaf de geboorte en in vrijwel alle situaties

voorkomen en die een bepaalde mate aan stabiliteit hebben. Theoretici en onderzoekers

veronderstellen dat verschil in temperament kan verklaren waarom sommige kinderen meer risico

lopen op overgewicht, waarom sommige kinderen een betere relatie hebben met voedsel en waarom

ouders op een bepaalde manier omgaan met het voeden van hun kinderen (Haycraft, Farrow, Meyer,

Powell, & Blissett, 2011).

Temperamentmodellen.

Doorheen de geschiedenis van de ontwikkelingspsychologie zijn er verschillende

invloedrijke temperamentmodellen ontwikkeld. De belangrijkste worden vervolgens kort besproken.

Volgens Thomas en Chess (1977) zijn er 9 gedragscategorieën die de basis vormen van temperament.

Aan de hand van de categorieën vormden ze drie configuraties van persoonlijkheidseigenschappen

bij jonge kinderen die ze frequent observeerden. De persoonlijkheidstypes zijn ‘het gemakkelijke

kind’, ‘het traag op gang komende kind’ en ‘het moeilijke kind’, elk met hun typerende

eigenschappen. Buss en Plomin (1975) ontwikkelden het EASI-model. EASI staat voor

Emotionaliteit, Activiteit, Sociabiliteit en Impulsiviteit, wat de vier dimensies van het model vormen.

Volgens het model van Rothbart en Derryberry (1981) zijn reactiviteit en zelfconcept de centrale

concepten voor temperament. Tot slot is er het model van Goldsmith en Campos (1982). Volgens hen

is het centrale element van temperament de variabiliteit in het ervaren en uitdrukken van zes

basisemoties, namelijk blijdschap, droefheid, interesse, angst, verrassing en afkeer. In de huidige

studie zijn we geïnteresseerd in de relatie tussen temperament en overgewicht bij jonge kinderen. In

de volgende paragraaf wordt empirische evidentie voor deze relatie weergegeven.

De link tussen temperament en eetgedrag/overgewicht bij kinderen.

Agras, Hammer, McNicholas en Kraemer (2004) hebben via een prospectieve studie getracht

de voornaamste risicofactoren voor overgewicht in de kindertijd (0-9,5 jaar) in kaart te brengen en

namen onder andere temperamentsvariabelen op. Overgewicht bij het kind correleerde het sterkst met

overgewicht bij de ouders. Er is zowel een direct effect van overgewicht van de ouders op

overgewicht van het kind, als een effect dat gemedieerd wordt door het temperament van het kind

(meer bepaald actieve persoonlijkheid en boosheid/frustratie). De onderzoekers geven twee mogelijke

verklaringen van deze mediatie. Ten eerste is het mogelijk dat temperament en overgewicht genetisch

gelinkt zijn. De andere verklaring is dat ouders met overgewicht het gedrag van temperamentvolle

Page 17: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

17

kinderen willen over-controleren, bijvoorbeeld door het kind te veel aan te moedigen om te eten. Een

tweede risicofactor is een lage ouderlijke bezorgdheid over de dunheid van het kind. Concreet gaat

dit over ouders die een slank kind prefereren maar geconfronteerd worden met een kind met een hoog

geboortegewicht, een sterke gewichtstoename in de eerste zes levensmaanden, een snelle eetstijl en

een grote interesse in voedsel. Deze ouders zouden het eetgedrag van het kind willen over-

controleren, waardoor het kind zijn biologische signalen negeert en minder zelfcontrole ontwikkelt.

Persistente driftbuien over eten is een derde significante risicofactor. Deze driftbuien zijn op hun

beurt gecorreleerd met een hoge emotionele persoonlijkheid bij het kind. Ouders van kinderen die

regelmatig driftbuien krijgen inzake voedsel geven hun kind voedsel om de frequentie van de

driftbuien te doen afnemen. Dit kan leiden tot gewichtstoename. Een laatste significante risicofactor

is volgens de onderzoekers het aantal uren slaap van drie tot vier jaar oude kinderen. Kinderen die

overgewicht ontwikkelden sliepen op die leeftijd gemiddeld 30 minuten minder dan kinderen die geen

overgewicht ontwikkelden. Deze kinderen sliepen minder omdat ze een lager activiteitsniveau

hadden. Uit deze studie kunnen we besluiten dat temperament een rol speelt bij de ontwikkeling van

overgewicht. Welke rol dit precies is en of er mogelijk nog andere mediërende factoren in het spel

zijn is minder duidelijk.

Ook Haycraft et al. publiceerden in 2011 een studie inzake de cross-sectionele relatie tussen

temperament en eetgewoonten (en BMI) bij jonge kinderen (3-8 jaar). Deze uitkomstvariabelen

worden ook in het huidige onderzoek gehanteerd. De eetgewoonten werden bevraagd aan de hand

van de Children’s Eating Behaviour Questionnaire (CEBQ; Wardle, Guthrie, Sanderson, & Rapoport,

2001). Deze vragenlijst voor ouders bestaat uit acht subschalen die onderverdeeld kunnen worden in

twee groepen, namelijk de food approach subschalen en de food avoidant subschalen. Temperament

werd bevraagd via de EAS Temperament Survey (Buss & Plomin, 1984), een oudervragenlijst over

de verlegenheid, emotionaliteit, sociabiliteit en activiteit van het kind. De hypothese was dat kinderen

met een hoger BMI hoger zouden scoren op food approach schalen en een hoger emotioneel

temperament zouden hebben. 282 ouders van kinderen tussen drie en acht jaar oud vulden de

vragenlijsten in. Kinderen met een hoger BMI scoorden hoger op drie van de vier food approach

subschalen, wat strookt met de verwachtingen. Het BMI van de kinderen was in deze studie niet

gerelateerd aan hun temperament. Kinderen met een hoger BMI scoorden dus niet hoger op

emotionaliteit, zoals de onderzoekers verwachtten. Het is echter mogelijk dat de relatie tussen

temperament en overgewicht indirect is, zoals in het onderzoek van Agras et al. (2004). Het is dus

mogelijk dat er andere factoren zijn die de relatie tussen temperament en overgewicht mediëren. Ook

is het mogelijk dat er eerder andere temperamentsfactoren gelinkt zijn aan deze food approach schalen

Page 18: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

18

en gewicht. In de huidige studie wordt beloningsgevoeligheid als temperamentsfactor bekeken. Net

zoals in het onderzoek van Haycraft et al. (2011) zullen ook de CEBQ food approach schalen

opgenomen worden als uitkomstvariabelen in het huidige masterproefonderzoek.

Een recente studie van Skogheim en Vollrath (2015) vond wel een relatie tussen temperament

enerzijds en eetgedrag en overgewicht anderzijds, bij vijf jaar oude kinderen. Zij onderzochten de

cross-sectionele associatie tussen temperament, ontbijtgewoonten en overgewicht bij kinderen van

vijf jaar oud. Temperament werd onderverdeeld in drie categorieën: externaliserend temperament,

internaliserend temperament en sociabiliteit. De moeders van de kinderen vulden 12 items van de

EAS (Buss & Plomin, 1984) en 24 items van de Child Behavior Checklist (CBCL) in om het

temperament van de kinderen in kaart te brengen. Daarnaast werd het BMI van het kind bevraagd

(gewicht en lengte) en zijn/haar ontbijtgewoonten, alsook het BMI van de moeders (gewicht en

lengte), opleidingsniveau en relatiestatus. Uit de resultaten bleek dat kinderen met een externaliserend

temperament een grotere kans hadden op overgewicht en om niet dagelijks te ontbijten. Kinderen met

een internaliserend temperament hadden een grotere kans om niet dagelijks te ontbijten maar er was

geen significant verband met overgewicht. Kinderen die gemiddeld scoorden op sociabiliteit waren

meer vatbaar voor overgewicht maar hadden normale ontbijtgewoonten. De onderzoekers halen twee

voorname verklaringen aan. Ten eerste is het mogelijk dat kinderen met een externaliserend

temperament een gebrek aan zelfregulatie hebben. Zelfregulatie stelt een persoon in staat zijn

gevoelens en gedrag te reguleren (Rothbart, 2011). Bij een gebrek hieraan hebben kinderen het

moeilijker om zichzelf te troosten wanneer ze zich niet goed voelen of zichzelf te entertainen wanneer

ze zich vervelen, waardoor ze mogelijk terugvallen op snelle bevrediging zoals snacks en snoep (Faith

& Hittner, 2010). Ten tweede is het mogelijk dat ouders van kinderen met een externaliserend

temperament, hun kind proberen te sussen met voedsel (Anzman-Frasca, Stifter, & Birch, 2012;

Agras, et al., 2004). Ook in de huidige studie wordt relatie tussen temperament en

eetgewoonten/overgewicht bestudeerd. Een kritische kanttekening op het hierboven beschreven

artikel is dat items van de CBCL gebruikt werden als temperamentschaal, terwijl het instrument

voornamelijk gebruikt wordt om internaliserend en externaliserend probleemgedrag van kinderen in

kaart te brengen. Wat is de link tussen temperament en probleemgedrag en heeft deze link mogelijk

een invloed op de ontwikkeling van bepaalde eetgedragingen en overgewicht bij kinderen? Dit is een

interessante piste die in de huidige masterproef verder onderzocht wordt.

Page 19: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

19

Theorie van Gray.

In de bovenstaande studies werd temperament gemeten aan de hand van de EAS

temperamentschaal van Buss en Plomin (1984) en via de CBCL. De huidige studie zal zich echter

richten op de reactiviteit in kinderen, een centraal element in het temperamentmodel van Rothbart en

Derryberry (1981). Een vooraanstaande theorie die in deze temperamentsopvatting past is de

Reinforcement Sensitivity theorie (RST) van Gray (1982). Volgens deze neurobiologische theorie

zijn er twee grote hersensystemen die gedrag en affect reguleren. Deze systemen zijn gevoelig voor

verschillende soorten stimuli. Enerzijds heb je het ‘Behavioral Inhibition System’ of BIS. Dit systeem

reageert op aversieve stimuli, signalen van straf en nieuwe stimuli. Het systeem inhibeert gedrag dat

leidt tot negatieve of pijnlijke consequenties. Volgens Gray is het BIS verantwoordelijk voor

negatieve gevoelens zoals angst, frustratie en verdriet. Anderzijds heb je het ‘Behavioral Approach

System’ of BAS. Dit systeem is sensitief voor appetitieve en belonende signalen. Activatie van dit

systeem is verantwoordelijk voor impulsiviteit, toenaderingsgedrag en positieve affectiviteit.

Stabiele, individuele verschillen in BIS/BAS sensitiviteit worden omschreven als Sensitiviteit voor

Straf (SS voor BIS) en Sensitiviteit voor Beloning (SB voor BAS). Extreme uitingen van SS en SB

worden beschouwd als risicofactoren voor respectievelijk internaliserende en externaliserende

problemen bij kinderen (Quay, 1988; Vervoort, 2010; Vervoort et al., 2010). In 1994 ontwikkelden

Carver en White een vragenlijst op basis van de theorie van Gray, namelijk de BIS/BAS scales. Deze

vragenlijst bestaat uit vier schalen, namelijk één BIS schaal (hogere scores hierop duiden op hogere

angst) en drie BAS schalen, namelijk Reward Responsiveness (responsiviteit voor beloning), Drive

(gedrevenheid) en Fun Seeking (zoeken van plezier).

In onze huidige maatschappij is calorierijk voedsel en drank alom tegenwoordig. Eetgedrag

wordt meestal niet meer beïnvloed door lichamelijke homeostase maar eerder gedreven door de

beloningswaarde van voedsel (Appelhans et al., 2011). De belonende waarde van calorierijk voedsel

is groter dan die van caloriearm voedsel. Echter, niet iedereen verkiest steevast calorierijke snacks of

gesuikerde dranken. Er is steeds meer evidentie dat personen variëren in beloningsgevoeligheid en in

de neiging om zich doelgericht te gedragen in de aanwezigheid van belonende stimuli. Dit kan

bijdragen tot een kwetsbaarheid voor overeten en het ontwikkelen van obesitas (Small, 2009). De link

tussen temperament, aan de hand van de theorie van Gray, en overgewicht wordt vervolgens

empirisch onderzocht.

Page 20: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

20

De link tussen temperament en eetgedrag/overgewicht bij kinderen aan de hand van de

theorie van Gray.

Nederkoorn et al. (2006) hebben getracht een verklaring te zoeken voor obesitas bij kinderen

aan de hand van de BIS/BAS theorie. De onderzoekers verwachtten onder meer dat kinderen met

obesitas een hogere sensitiviteit hadden ten opzichte van beloning dan ten opzichte van straf. Met

andere woorden, een dominante BAS. Ook zouden deze kinderen minder inhibitorische controle

hebben dan kinderen met een normaal gewicht. Ten slotte werd er verwacht dat obese kinderen met

eetbuien impulsiever zijn dan obese kinderen zonder eetbuien. 33 obese kinderen in een residentiële

setting en 31 controlekinderen met een normaal gewicht werden getest. De kinderen waren tussen de

12 en 15 jaar oud. Ze dienden twee testen te maken op de computer. De eerste computertaak is een

aangepaste versie van the door opening task van Matthys, van Goozen, de Vries, Cohen-Kettenis en

van Engeland (1998). Deze taak onderscheidt de kinderen zonder en de kinderen met

impulsiviteitsstoornissen zoals ADHD en Conduct Disorder (CD). De tweede computertaak was de

stop signal task van Logan, Schachar en Tannock (1997). Deze taak meet disinhibitie en is gerelateerd

aan impulsiviteit en ADHD. Verder werden er drie vragenlijsten afgenomen. De BIS/BAS scales van

Carver en White (1994) werd vertaald in het Nederlands en aangepast aan kinderen. Een hogere score

op de BIS schaal betekent een hogere mate aan angst, een hogere score op de BAS schalen wijst op

een hogere mate aan impulsiviteit. Ook werd de subschaal hyperactivity/Impulsivity afgenomen van

de Nederlandse bewerking van de Disruptive Behavior Disorder Rating Scale (Oosterlaan, Scheres,

Antrop, Roeyers, & Sergeant, 2000; Pelham, Gnagy, Greenslade, & Milich, 1992). Deze schaal dient

te worden ingevuld door de leerkracht van het kind en meet impulsief gedrag. Als laatste werd er een

Nederlandse vertaling van de EDE-Q afgenomen om te bepalen of er een specifieke eetpathologie,

namelijk eetbuien, aanwezig is (Fairburn & Beglin, 1994). De resultaten bevestigen de hypothese.

Obese kinderen hebben een dominantere BAS en minder inhibitorische controle dan de kinderen met

een normaal gewicht. Ook zijn ze significant impulsiever dan de slanke kinderen. De obese kinderen

die eetbuien rapporteerden bleken gevoeliger te zijn voor beloning dan de kinderen met obesitas

zonder eetbuien maar ze waren niet impulsiever.

Verbeken, Braet, Lammertyn, Goossens en Moens (2012) wilden verklaren waarom obese

personen smaakvol voedsel als meer belonend ervaren. Ook zij beroepen zich op Gray’s

Reinforcement Sensitivity theory (1982). 438 Vlaamse kinderen tussen 10 en 15 jaar oud namen deel

aan de studie (gemiddelde leeftijd 12 jaar). Ze werden gerekruteerd in twee scholen in Vlaanderen.

Het aangepaste BMI toonde aan dat 10.5% van de kinderen ondergewicht had, 67.1% normaal

gewicht, 9.4% overgewicht en 13.0% obesitas. Consistent met de verwachtingen toonden de

Page 21: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

21

resultaten aan dat kinderen met overgewicht sensitiever zijn voor beloning dan de kinderen met een

gezond gewicht. Deze bevinding komt overeen met de stelling dat individuen met een hoge

sensitiviteit voor beloning zich meer aangetrokken voelen tot voedsel en meer plezier halen uit

natuurlijke beloningen zoals voedsel. Ze zullen dus waarschijnlijk meer eten wanneer lekker eten

alom aanwezig is. Dit resultaat is consistent met voorgaand onderzoek bij volwassenen waar ook een

significante relatie werd gevonden tussen sensitiviteit voor beloning en overeten, voorkeur voor vet

en zoet eten (Davis, Patte, Tweed, & Curtis, 2007; Guerrieri et al., 2008), eetbuien (Davis &

Woodside, 2002; Loxton & Dawe, 2001) en hunkeren naar voedsel (Franken & Muris, 2005).

Beide studies bevestigen de link tussen temperament/hogere BAS enerzijds en

aantrekking tot voedsel en overgewicht anderzijds bij kinderen. In het huidige onderzoek

vragen we ons af welke invloed BAS uitoefent op de aantrekking tot voedsel en overgewicht

bij jonge kinderen tussen 3 en 8 jaar oud. De meeste studies die deze relatie onderzochten,

hebben zich namelijk gericht op volwassenen en adolescenten. Zoals eerder aangehaald

vonden verschillende studies een verband tussen overgewicht en gedragsproblemen bij

kinderen. Wanneer we meer inzicht in dit verband willen hebben kunnen we ons de vraag

stellen of er mogelijk een temperamentsfactor is die aan de basis ligt van zowel

gedragsproblemen als problematisch eetgedrag/overgewicht. In de volgende paragraaf wordt

de link tussen temperament en gedragsproblemen aan de hand van de theorie van Gray

besproken.

De link tussen temperament en gedragsproblemen aan de hand van de theorie van Gray.

Volgens Colder en O’Connor (2004) is Gray’s Reinforcement Sensitivity theory een goede

basis om een risicomodel voor psychopathologie bij kinderen te ontwikkelen. Gray’s model biedt de

kans om risicofactoren van verschillende niveaus (biologische en contextuele) te integreren. 63

kinderen tussen 9 en 12 jaar oud en hun ouders namen deel aan het onderzoek. De zelf-rapportage

vragenlijst ‘Sensitivity to punishment and sensitivity to reward’ van Torrubia, A´ vila, Molto´ en

Caseras (2001) werd geïmplementeerd. De ouders dienden via deze vragenlijst te rapporteren over de

gevoeligheid voor straf (BIS) en beloning (BAS) bij hun kinderen. De kinderen voerden een

reactiesnelheid-taak uit om de gevoeligheid voor straf en beloning in kaart te brengen (A´ vila, 2001).

Ook dienden de ouders de CBCL in te vullen om de gedragsproblemen van hun kind in kaart te

brengen (internaliserend, externaliserend en totaal). De meetinstrumenten brachten zowel BIS als

Page 22: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

22

BAS goed in kaart en de resultaten van de ouder-vragenlijst en de labo taak kwamen overeen.

Bijvoorbeeld, als een ouder een hoge mate van sensitiviteit voor straf rapporteerde, werd er een

grotere mate van inhibitie gemeten bij het kind als reactie op strafsignalen. De resultaten van de

ouder-rapportage waren gelinkt aan probleemgedrag zoals verwacht door de onderzoekers. Hoge

scores op zoeken van plezier/impulsiviteit zijn geassocieerd met hogere niveaus van externaliserend

probleemgedrag, terwijl hoge scores op sensitiviteit voor straf geassocieerd zijn met hogere levels

van internaliserend probleemgedrag. Hetzelfde resultaat werd teruggevonden bij de labo taak, maar

de associaties waren zwakker. Deze studie toont aan dat een sterke BAS bij kinderen een risico vormt

voor disinhibitie en externaliserend probleemgedrag bij kinderen. Een sterke BIS vormt dan weer een

risico voor inhibitie en internaliserende problemen bij kinderen.

Kingsbury, Coplan, Weeks en Rose-Krasnor (2013) hebben onderzoek gevoerd naar de

associatie tussen BIS/BAS en sociaal-emotioneel functioneren bij kinderen. 368 kinderen tussen 9 en

13 jaar oud namen deel aan de studie. Als eerste dienden de kinderen een BIS/BAS schaal in te vullen,

die door Muris, Meesters, de Kanter en Timmerman (2005) aangepast werd voor kinderen. Ook

dienden ze een vragenlijst in te vullen in verband met internaliserende problemen (depressie, sociale

angst, eenzaamheid) en perceptie van de relatie met leeftijdsgenoten. 135 ouders werd gevraagd om

de ‘Strengths and difficulties questionnaire’ in te vullen. Dit om de emotionele symptomen en

gedragsproblemen in kaart te brengen (Goodman, 2001). Aangezien we in het huidige onderzoek

vooral geïnteresseerd zijn in de BAS subschalen worden de resultaten hieromtrent besproken. De

BAS subschaal ‘zoeken van plezier’ is negatief gecorreleerd aan depressie en positief aan de perceptie

van de relatie met leeftijdgenoten. De BAS subschaal ‘sensitiviteit voor beloning’ is positief

gecorreleerd met sociale angst en de BAS subschaal ‘gedrevenheid’ was met geen enkele

uitkomstvariabele gecorreleerd. Volgens de onderzoekers wordt gedrag echter bepaald door de

interactie tussen BIS en BAS, deze interactie werd dan ook onderzocht en gevonden. Als er

bijvoorbeeld lager gescoord werd op de BAS subschaal ‘zoeken van plezier’, was de BIS schaal

‘sensitiviteit’ gerelateerd aan meer depressieve symptomen en aan een negatievere perceptie van de

relatie met leeftijdsgenoten in vergelijking met wanneer er hoger gescoord werd op de BAS subschaal

‘zoeken van plezier’. Wanneer er lager gescoord werd op de BAS subschaal ’gedrevenheid’, was de

BIS schaal ‘sensitiviteit’ sterker gerelateerd aan internaliserende problemen gerapporteerd door de

ouders en hadden de kinderen een negatievere perceptie van de relatie met leeftijdsgenoten dan

wanneer er hoger gescoord werd op de BAS subschaal ‘gedrevenheid’. We leiden hieruit af dat

iemands neiging om plezier te maken een buffer kan vormen tegen internaliserende problematieken.

Voor de BAS subschaal ‘sensitiviteit voor beloning’ vonden de onderzoekers een ander patroon.

Page 23: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

23

Wanneer de score hierop hoger was, was de BIS gerelateerd aan internaliserende problemen en

negatievere perceptie van de relatie met leeftijdsgenoten. Lagere scores op de BAS subschaal

‘sensitiviteit voor beloning’ verzwakte deze relatie. Het is mogelijk dat kinderen, die hoog scoren op

de BIS en de BAS subschaal ‘sensitiviteit voor beloning’, te maken krijgen met een intern conflict

inzake toenadering/vermijding.

Beide studies tonen aan dat temperament gerelateerd is aan zowel internaliserende als

externaliserende gedragsproblemen bij kinderen vanaf 9 jaar. Er is echter veel minder onderzoek

voorhanden omtrent deze link bij jongere kinderen. De huidige masterproef tracht dit gebrek op te

vullen door de relatie tussen temperament en gedragsproblemen te onderzoeken bij kinderen tussen

drie en acht jaar oud.

De relatie tussen temperament, gedragsproblemen en overgewicht.

Uit bovenstaande literatuur blijkt dat reactief temperament een risicofactor kan vormen voor

zowel gedragsproblemen alsook voor problematisch eetgedrag/overgewicht bij jonge kinderen. Het

is echter minder duidelijk hoe deze concepten zich precies ten opzichte van elkaar verhouden.

Ook Hwang, Lyoo, Kim, Shin, Kim en Cho (2006) onderzochten de relatie tussen

temperament/karakter, psychopathologie en het risico op overgewicht bij kinderen tussen de 10 en 12

jaar oud. Om temperament te meten dienden ze de Junior Temperament and Character Inventory

(JTCI: Luby, Svrakic, McCallum, Przybeck, & Cloninger, 1999) vragenlijst in te vullen, om

psychopathologie te meten vulden hun ouders de CBCL in. De 453 kinderen werden ingedeeld in drie

groepen, namelijk kinderen zonder overgewicht, kinderen met risico op overgewicht en kinderen met

overgewicht. De resultaten van de CBCL en de JTCI werden vergeleken tussen de drie groepen. Eerst

worden de resultaten van de CBCL besproken. Kinderen met overgewicht scoorden hoger op sociale

problemen, delinquentie en totale problemen in vergelijking met kinderen met een gezond gewicht,

wat evidentie biedt voor het verband tussen gedragsproblemen en overgewicht. Kinderen met risico

op overgewicht scoorden enkel hoger op sociale problemen ten opzichte van de slanke kinderen. De

resultaten op de JTCI tonen verder aan dat kinderen met overgewicht minder volharding hebben en

meer op zoek gaan naar nieuwe dingen dan hun leeftijdsgenoten met een normaal gewicht, wat dan

weer evidentie biedt voor het verband tussen reactief temperament en overgewicht. Scores op

volharding waren negatief gecorreleerd met scores op delinquentie, externaliserende problemen en

totale problemen bij kinderen met overgewicht, wat evidentie biedt voor het verband tussen

temperament en gedragsproblemen in deze groep. Een belangrijke kritiek hier is dat correlationeel

Page 24: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

24

onderzoek ons echter niets zegt over oorzaak-gevolg relaties. In de huidige studie vragen we ons dan

ook af of een temperamentmeting op tijdstip één voorspellend is voor zowel gedragsproblemen als

toenaderingsgedrag tot voedsel/overgewicht op tijdstip twee en of gedragsproblemen de relatie tussen

temperament en toenaderingsgedrag tot voedsel/overgewicht medieert.

Huidige onderzoekvragen

Uit bovenstaand literatuuronderzoek kunnen we besluiten dat overgewicht bij kinderen een

van de meest ernstige gezondheidsproblemen van de 21ste eeuw vormt (WHO, 2016). Om dit

probleem het hoofd te bieden is het belangrijk dat we onderzoek voeren naar het ontstaan van een

hogere aangepaste BMI bij kinderen. Het huidige masterproefonderzoek heeft dan ook als doelstelling

risicofactoren voor een verhoging van het gewicht bij jonge kinderen tussen vier en negen jaar oud

via een longitudinale studie beter in kaart te brengen. Aangezien voorgaand onderzoek aantoont dat

een hoger BMI bij jonge kinderen gerelateerd is aan voedseltoenaderingsgedrag wordt dit concept

ook opgenomen als uitkomstvariabele in het huidige onderzoek (Haycraft et al., 2011). De relatie

tussen gedragsproblemen en eetgedrag/overgewicht wordt onderzocht en er wordt bestudeerd of deze

relatie verklaard kan worden door een gemeenschappelijke temperamentsfactor. Gedragsproblemen

en temperamentsfactoren werden in het voorgaande literatuuronderzoek reeds gelinkt aan

overgewicht bij lagere schoolkinderen, maar de evidentie bij jongere kinderen is beperkt.

Temperament werd besproken aan de hand van de Reinforcement Sensitivity theorie (RST)

van Gray (1982). We concludeerden dat voornamelijk een dominante BAS, en dus sensitiviteit voor

beloning, gerelateerd is aan het ontstaan van overgewicht bij kinderen (Nederkoorn et al., 2006;

Verbeken et al., 2012). We gaan ervan uit dat een dominante BAS een voorloper is van

voedseltoenaderingsgedrag en van een verhoogde aangepaste BMI, omdat temperament beschreven

wordt als vroeg aanwezige stabiele kenmerken bij een kind. Deze kenmerken maken dat sommige

kinderen kwetsbaarder zijn voor gewichtstoename dan andere kinderen. Er zijn echter niet veel

longitudinale studies voorhanden die deze temporele relatie kunnen bevestigen. De huidige studie wil

aan dit gebrek tegemoetkomen. (1) We onderzoeken in een eerste onderzoeksvraag of

temperament gemeten op tijdstip één (wanneer de kinderen tussen drie en acht jaar oud zijn)

voorspellend is voor hoger voedseltoenaderingsgedrag/ABMI één jaar later.

Bovendien kan geconcludeerd worden op basis van vroeger onderzoek dat een dominante

BAS gerelateerd is aan extern probleemgedrag bij kinderen tussen negen en dertien jaar oud (Colder

& O’connor, 2004; Kingsbury et al., 2013). Het huidige onderzoek richt zich echter op jongere

kinderen. Dit brengt ons bij de tweede onderzoeksvraag. (2) Is temperament gemeten op tijdstip

Page 25: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

25

één (wanneer de kinderen tussen drie en acht jaar oud zijn) voorspellend voor externaliserende

gedragsproblemen één jaar later?

Verder werd ook de relatie tussen gedragsproblemen en overgewicht besproken. Voorgaande

studies hebben reeds een verband aangetoond tussen beide onderzoeksvariabelen maar er is weinig

onderzoek voorhanden dat dit verband aantoont bij jonge kinderen (Agranat-Meged et al., 2005;

Lumeng et al., 2003; Pulgarón, 2013). Het huidige onderzoek wil dit gebrek aanvullen, wat ons bij

de derde onderzoeksvraag brengt. We stellen ons de vraag of (3) probleemgedrag gerelateerd is

aan hoger voedseltoenaderingsgedrag/ABMI bij jonge kinderen tussen vier en negen jaar oud.

Het literatuuronderzoek wijst uit dat er weinig literatuur voorhanden is die zowel

temperament als gedragsproblemen opnemen in hun mogelijke verklaring voor eetgedrag/verhoogde

ABMI bij jonge kinderen. Het is dan ook niet duidelijk hoe deze concepten zich tot elkaar verhouden.

In de literatuurstudie vroegen we ons af of de relatie tussen temperament en eetgedrag/

verhoogde ABMI al dan niet rechtstreeks is. Is het mogelijk dat deze relatie gemedieerd wordt door

een andere variabele, bijvoorbeeld gedragsproblemen? Met andere woorden (4) kan de relatie tussen

temperament en hoger voedseltoenaderingsgedrag/ABMI gemedieerd worden door

gedragsproblemen bij jonge kinderen?

Methode

Beschrijving van de steekproef

Participanten.

In het huidige onderzoek werden 150 ouders van kinderen tussen drie en acht jaar oud

uitgenodigd om deel te nemen aan het vervolgonderzoek rond eetgedrag bij jonge kinderen. De eerste

bevraging (T1) van deze ouders vond plaats in de periode 2014-2015. Twee masterproefstudenten

maakten vorig academiejaar hun masterproef met de data van dit eerste meetmoment (namelijk

Hanne De Beelde en Sarah Schaubroeck, die de cross-sectionele verbanden tussen respectievelijk

intra- en interpersoonlijke variabelen en problematisch eetgedrag onderzochten). De tweede

bevraging (T2) vond een jaar na T1 plaats. Van de 150 ouders vulden er 35 de online vragenlijsten

volledig in. Dit komt overeen met een respons rate van 23.33%. De vragenlijst werd in alle gevallen

door de moeder ingevuld (100%). De uiteindelijke steekproef representeert 35 kinderen, waarvan 21

jongens (60%) en 14 meisjes (40%) tussen vier en negen jaar oud met een gemiddelde leeftijd van

6.4 (SD = 1.67) jaar oud.

Page 26: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

26

Socio-economische status (SES).

De SES van elk deelnemend gezin werd berekend via de Hollingsheadindex (Hollingshead,

1975). Om dit te berekenen werd bevraagd welk beroep de ouders uitoefenen en wat het hoogst

behaalde diploma van beide ouders is. De formule is als volgt: (beroep x 7) + (opleiding x 4). Aan de

hand van de indexscore worden de gezinnen ingedeeld in de volgende drie categorieën: hoge socio-

economische klasse (oorspronkelijk hoge klasse en hogere middenklasse), de middenklasse en de lage

socio-economische klasse (oorspronkelijk lagere middenklasse en lage klasse). De cut off waarden

van elk van deze klassen worden weergegeven in tabel 1. Een lagere waarde representeert een hogere

SES. Onderstaande tabel geeft een overzicht van het socio-economische status van de steekproef in

dit onderzoek.

Tabel 1

Cut off waarden van SES berekend via Hollingshead (1975) en toepassing op steekproef

Klasse Cut off waarde Aantal Percentage

Hoge socio-economische klasse 11-31 16 45.7 %

Midden socio-economische klasse 32-47 19 54.3%

Lage socio-economische klasse 48-77 0 0%

Aangepaste body mass index (ABMI).

Om het BMI van de kinderen uit de steekproef te berekenen werd zowel op T1 als op T2 aan

de ouders van de kinderen gevraagd om het gewicht en de lengte van het kind te rapporteren. BMI

wordt berekend aan de hand van de formule kg/m². Zoals reeds aangegeven in het literatuuronderzoek

van de huidige studie dienen we een specifieke maat en aangepaste cut off waarden te gebruiken voor

kinderen tussen 2 en 18 jaar oud naargelang leeftijd en geslacht om hen in de juiste gewichtscategorie

in te delen, aangezien deze leeftijdsgroep nog volop in ontwikkeling is. Het aangepaste BMI is

gebaseerd op de Vlaamse groeicurven (Roelants & Hauspie, 2004). Het wordt berekend door het BMI

te delen door de norm BMI en deze uitkomst te vermenigvuldigen met 100. De norm BMI komt

overeen met percentiel 50 op basis van geslacht en leeftijd van het kind. Vergelijkbaar met het BMI

wordt het ABMI onderverdeeld in verschillende categorieën. Een ABMI lager dan 85 wordt

beschouwd als ondergewicht, bij een ABMI tussen 85 en 120 is er sprake van een normaal gewicht,

een ABMI tussen 120 en 140 wordt gezien als overgewicht en ten slotte wordt een ABMI hoger dan

Page 27: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

27

140 beschouwd als obesitas (Van Winckel & Van Mil, 2001; zie Matton et al., 2013). In onderstaande

tabel wordt het ABMI van de huidige steekproef weergegeven, zowel op T1 als op T2.

Tabel 2

Aangepast BMI tijdstip 1 en tijdstip 2, frequenties en percentages

Tijdstip 1

Categorieën Frequentie Percentage

Ondergewicht 5 19.2 %

Normaal gewicht 20 76.9%

Overgewicht 1 3.8%

Obesitas 0 0%

Tijdstip 2

Categorieën Frequentie Percentage

Ondergewicht 3 8.6%

Normaal gewicht 32 91.4%

Overgewicht 0 0%

Obesitas 0 0% Noot: 9 ontbrekende ABMI’s op T1

Meetinstrumenten

BIS/BAS-schaal.

In 1994 ontwikkelden Carver en White een zelfrapportagevragenlijst op basis van de RST

van Gray (1987), namelijk de BIS/BAS-schaal. In de huidige studie wordt de ouderversie gebruikt.

Aan de hand van de BIS/BAS-schaal worden het ‘Behavioral Inhibition System’ (BIS) en het

‘Behavioral Approach System’ (BAS) gemeten, twee motivationele systemen (Quay, 1988; Vervoort,

2010; Vervoort et al., 2010). De vragenlijst bestaat uit vier schalen, namelijk één BIS schaal en drie

BAS schalen: BAS-Reward Responsiveness (BAS-RR), BAS-drive (BAS-DR) en BAS-Fun Seeking

(BAS-FS) (Carver & White, 1994). In totaal worden 24 items bevraagd en gescoord op basis van een

vierpunten Likertschaal, gaande van “helemaal oneens” tot “helemaal eens”. De BAS-RR wordt

gemeten aan de hand van vijf items, bijvoorbeeld: “Als mijn kind iets goed doet, wil hij/zij er graag

mee doorgaan”. De BAS-DR wordt gemeten aan de hand van vier items, bijvoorbeeld: “Mijn kind

zal over zijn/haar grenzen heen gaan om de dingen te krijgen die hij/zij wil”. Ook de BAS-FS wordt

door vier items gemeten, bijvoorbeeld: “Mijn kind is altijd bereid iets nieuws te proberen als hij/zij

denkt dat het leuk zal zijn”. Er worden ook vier distractor items afgenomen. Rekening houdend met

de onderzoeksvragen van deze studie wordt hier gebruik gemaakt van zowel de afzonderlijke BAS-

Page 28: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

28

subschalen als van de totale BAS-schaal. Een voorgaand onderzoek van Matton et al. (2013) toont

een Cronbach’s alpha van .73 voor de totale BAS-schaal, .67 voor BAS-DR, .55 voor BAS-FS en .57

voor BAS-RR. De betrouwbaarheid van de totale schaal en BAS-DR kunnen we als aanvaardbaar

beschouwen, de betrouwbaarheid van BAS-FS en BAS-RR is hier onvoldoende. In de huidige studie

verkrijgen we een Cronbach’s alpha van .84 voor de totale BAS-schaal, .74 voor BAS-DR, .62 voor

BAS-FS en .61 voor BAS-RR. Dit is een goede betrouwbaarheid voor de totale schaal, een

aanvaardbare betrouwbaarheid voor BAS-DR en een onvoldoende betrouwbaarheid voor BAS-FS en

BAS-RR. Omwille van de betrouwbaarheidsscores maken we in dit onderzoek uitsluitend gebruik

van de totale BAS-schaal en de BAS-DR.

Child Behavior Checklist /6-18 jaar.

In 1983 ontwikkelde ASEBA (Achenbach System of Empirically Based Assessment) de

eerste versie van de Child Behavior Checklist (CBCL) (Achenbach & Edelbrock, 1983). In het

huidige onderzoek werd een vernieuwde en vertaalde versie van de vragenlijst afgenomen

(Achenbach & Rescola, 2001; Achenbach & Rescola, 2007). De CBCL/6-18 jaar is een vragenlijst

die wordt ingevuld door ouders of een andere volwassene in de gezinsomgeving van het kind. Het

doel van de vragenlijst is op efficiënte wijze een beeld te krijgen van het functioneren van het kind,

waargenomen door de ouder of een andere volwassene, op verschillende vlakken. Op basis van

factoranalyse zijn er acht syndroomschalen ontwikkeld, namelijk angstig/depressief,

teruggetrokken/depressief, somatische klachten, sociale problemen, denkproblemen,

aandachtsproblemen, regelovertredend gedrag en agressief gedrag. Deze syndroomschalen worden

overkoepeld door twee brede-bandsyndromen, namelijk internaliseren en externaliseren. Deze

worden op hun beurt overkoepeld door de schaal totale problemen. Kinderen kunnen op deze schalen

normaal, subklinisch of klinisch scoren (Verhulst & Van Der Ende, 2013). Dit onderzoek zal focussen

op de syndroomschalen aandachtsproblemen (vb. Kan zich niet concentreren of kan niet lang

aandacht ergens bij houden.), regelovertredend gedrag (vb. Houdt zich niet aan de regels thuis of op

school of ergens anders.) en agressief gedrag (vb. Maakt veel ruzie.) en op het brede-bandsyndroom

externaliseren. De betrouwbaarheid van de CBCL wordt door voorgaand onderzoek als goed

beschreven (Achenbach & Rescola, 2001; Verhulst & Van Der Ende, 2013; zie De Caluwé, De

Cuyper & De Clercq, 2013). In de huidige steekproef is er sprake van een Cronbach’s alpha .82 voor

aandachtsproblemen, .13 voor regelovertredend gedrag, .74 voor agressief gedrag en .74 voor

externaliseren. Dit wel zeggen dat er een goede betrouwbaarheid is, behalve voor regelovertredend

Page 29: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

29

gedrag. In deze studie zullen we daarom geen gebruik maken van de syndroomschaal

regelovertredend gedrag.

Children’s Eating Behaviour Questionnaire.

De Children’s Eating Behaviour Questionnaire (CEBQ) is een vragenlijst die eetstijlen van

kinderen in kaart tracht te brengen om zo de ontwikkeling van eetproblemen bij kinderen beter te

kunnen bestuderen (Wardle et al., 2001). De vragenlijst bevat 35 items en wordt ingevuld door een

ouder van het desbetreffende kind. Er zijn twee hogere orde schalen, namelijk voedselvermijdende

eetstijlen en voedseltoenaderingseetstijlen. In de huidige studie zijn we geïnteresseerd in de

voedseltoenaderingsschaal. Deze schaal wordt gemeten aan de hand van de volgende vier subschalen.

Voedselresponsiviteit is één van deze subschalen en wordt gemeten aan de hand van vijf items,

bijvoorbeeld: “Mijn kind vraagt altijd om iets te eten”. Een tweede subschaal is emotioneel overeten

dewelke wordt gemeten met vier items, bijvoorbeeld: “Mijn kind eet meer als hij/zij zich verveelt.”

Een derde subschaal is ‘voedselgenot’. Deze subschaal wordt gemeten aan de hand van vier items,

bijvoorbeeld: “Mijn kind heeft plezier in eten.” Ten slotte is er de schaal verlangen om te drinken die

gemeten wordt met drie items, bijvoorbeeld: “Mijn kind vraagt altijd om iets te drinken.” De ouder

die de vragenlijst invult dient op een vijfpunten Likertschaal aan te duiden wat van toepassing is voor

het kind, gaande van “nooit” tot “altijd”. Voorgaand onderzoek toont voor de verschillende schalen

een hoge betrouwbaarheid. Wardl et al. (2001) verkregen een Cronbach’s alpha variërend van .74 tot

.91. In een onderzoek van Sleddens et al. varieerde de Cronbach’s alpha voor de verschillende schalen

van .75 tot .91. In de huidige steekproef vinden we voor de subschalen een Cronbach’s alpha van

.73 voor voedselresponsiviteit, .83 voor emotioneel overeten, .79 voor voedselgenot en .85 voor

verlangen om te drinken. Voor de hogere orde voedseltoenaderingsschaal, waarvan gebruik wordt

gemaakt in de huidige studie, vinden we een betrouwbaarheid van .76. Al deze schalen kunnen als

betrouwbaar beschouwd worden.

Procedure

Het huidige onderzoek is een vervolgstudie op het masteronderzoek van Hanne De Beelde

en Sarah Schaubroeck (2016). In samenwerking met twee studenten van Thomas More hogeschool

rekruteerden zij in het voorjaar van 2015 ouders in 15 scholen, voornamelijk gelegen in Antwerpen

en Oost-Vlaanderen. 150 ouders hebben toen bij het eerste meetmoment (T1) de online vragenbundel

volledig ingevuld. In het voorjaar van 2016 nodigden Stephanie Kisz, een medestudent van de

universiteit Gent, en ikzelf de ouders die de vragenlijsten volledig invulden via mail uit om deel te

Page 30: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

30

nemen aan een vervolgstudie. Met de gegevens van deze tweede meting (T2) tracht Stephanie Kisz

te onderzoeken of er een verband is tussen selectief eetgedrag en ouderlijke druk om te eten bij jonge

kinderen. Zoals hiervoor reeds aangegeven, bekijkt mijn eigen onderzoeksvraag de rol van

temperament, gedragsproblemen en problematisch eetgedrag. We selecteerden voor de start van T2

elk die vragenlijsten die nodig zijn om de onderzoeksvragen van de beide studies te kunnen

beantwoorden. Deze vragenlijsten werden samengevoegd tot een online vragenbundel door onze

promotoren Dr. Lien Goossens en Dr. Ellen Moens. Stephanie en ikzelf stelden samen de mails naar

de ouders op en de flyer met enkele algemene resultaten van de meting op T1. Onze samenwerking

werd tot de dataverzameling beperkt, zowel de inleiding als de verwerking van de resultaten gebeurde

individueel. Alle 150 ouders (T1) werden via mail uitgenodigd om deel te nemen aan de

vervolgstudie. Indien de ouders wensten deel te nemen werd hen gevraagd om een bevestigende mail

te sturen, waarna we hen via mail een beveiligde link en code toestuurden die toegang tot de online

vragenbundel verschafte. De ouders vulden een informed consent in waarmee ze de onderzoekers de

toestemming geven om de resultaten van het onderzoek op vertrouwelijke manier te verwerken, te

bewaren en anoniem te rapporteren. Het invullen van de vragenlijsten nam een half uur in beslag en

kon op elk moment onderbroken worden. Deelname aan het onderzoek werd beloond via een

verloting van bonnen ter waarde van €10 van de speelgoedwinkel Fun. Participanten die via mail

aangaven deel te willen nemen aan het onderzoek, maar bij wie na verloop van de tijd de vragenbundel

nog niet (volledig) was ingevuld werd een herinneringsmail gestuurd.

Statistische analyses

De gegevens die werden verkregen via de online vragenbundel werden verwerkt met behulp

van de 24ste versie van het statistische software programma Statistical Package for the Social

Sciences (SPSS).

In de beschrijving van de steekproef wordt gebruik gemaakt van descriptieve statistieken

om de minimum, maximum en gemiddelde leeftijd van de steekproefgroep in kaart te brengen.

De drop-outanalyse gaat na of de deelnemers van het vervolgonderzoek verschillen van de

personen die ervoor kozen om niet deel te nemen aan het vervolgonderzoek op het vlak van

subjectvariabelen en op vlak van centrale variabelen uit de onderzoeksvragen. In verband met de

subjectvariabelen wordt een ANOVA-analyse uitgevoerd voor de continue variabelen leeftijd en

ABMI en een Chi-kwadraat test voor de categoriale variabele geslacht. In verband met de centrale

(eveneens continue) variabelen worden ANOVA-analyses uitgevoerd. Tot slot wordt via de Little

Page 31: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

31

(1988) MCAR test nagegaan of de ontbrekende gegevens binnen de 35 deelnemers geschat mogen

worden.

In enkele preliminaire analyses wordt er vervolgens nagegaan of 1) er een verband is tussen

leeftijd op tijdstip één enerzijds en de studievariabelen BAS-schalen (T1), CBCL-schalen (T2),

CEBQ-voedseltoenadering (T2) en ABMI (T2) anderzijds, 2) de uitkomstvariabelen op tijdstip één

geassocieerd zijn met diezelfde uitkomstvariabelen op tijdstip twee. Verschillende correlatieanalyses

worden hiervoor uitgevoerd.

Om vervolgens de onderzoeksvragen te beantwoorden, worden verschillende lineaire

regressieanalyses uitgevoerd. Om een mogelijk mediatieverband te onderzoeken wordt gebruik

gemaakt van de methode van Baron en Kenny (1986). Om deze methode te kunnen toepassen moet

aan vier voorwaarden voldaan worden. De reeds uitgevoerde lineaire regressieanalyses worden

gebruikt om te toetsen of aan de voorwaarden voldaan is.

Resultaten

Beschrijving van de steekproef

De steekproef van het huidige onderzoek bestaat uit 35 deelnemers die zowel op T1 als op

T2 de vragenbundel ingevuld hebben. Tabel 3 geeft een overzicht weer van de gemiddelde leeftijd en

het gemiddelde ABMI zowel op T1 als op T2 van deze 35 deelnemers.

Tabel 3

Gemiddelde steekproefleeftijd en ABMI gemeten op T1 en T2 (N = 35)

Minimum Maximum M SD

Leeftijd T1 3.00 8.00 5.29 1.72

Leeftijd T2 4.00 9.00 6.40 1.67

ABMI T1 56.21 126.82 94.54 14.16

ABMI T2 79.98 114.17 94.87 8.37

Noot: T1 = tijdstip 1, T2= tijdstip 2, ABMI= Aangepaste Body Mass Index

Drop-outanalyse.

Zoals reeds vermeld hebben 35 van de 150 participanten deelgenomen aan het

vervolgonderzoek. We stellen ons de vraag of er een verschil is tussen diegenen die wel deelnamen

op T2 en diegenen die niet deelnamen op T2 op het vlak van subjectvariabelen en op vlak van centrale

Page 32: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

32

variabelen uit de onderzoeksvragen. De subjectvariabelen die werden geanalyseerd zijn leeftijd,

ABMI en geslacht van het kind gemeten op tijdstip 1. De centrale variabelen die werden geanalyseerd

zijn enerzijds de totale BAS-schaal en de BAS-DR subschaal, anderzijds de totale

voedseltoenaderingsschaal van de CEBQ.

Verschillen deelnemers en niet-deelnemers met betrekking tot subjectvariabelen?

Om te analyseren of er een verschil is tussen de gemiddelde leeftijd en ABMI op T1 bij de

participanten die wel/niet deelnamen aan het vervolgonderzoek werd voor beide variabelen gebruik

gemaakt van ANOVA-analyse. Om te onderzoeken of er een verschil is in geslacht bij de deelnemers

die wel/niet deelnamen aan het vervolgonderzoek werd gebruik gemaakt van Chi-kwadraat test

aangezien geslacht een categoriale variabele is. In tabel 4 worden de algemene statistieken van deze

testen weergegeven. De gemiddelde leeftijd op T1 van de kinderen die niet deelnamen aan het

vervolgonderzoek verschilt niet significant met die van de kinderen die wel deelnamen aan het

vervolgonderzoek (F(1,169) = .041, p = .84). Ook het ABMI gemeten op T1 tussen de kinderen die

wel/niet deelnamen aan het vervolgonderzoek verschilt niet significant van elkaar met F(1,105) =

.162, p = .69. Ten slotte werd er geen significant verschil in geslacht gevonden bij de participanten

die wel deelnamen aan de vervolgstudie in vergelijking met diegene die niet deelnamen aan de

vervolgstudie (χ2 = 1,28, p = .26).

Tabel 4

Algemene statistieken van de subjectvariabelen deelnemers en niet-deelnemers vervolgonderzoek

Niet deelnemers Deelnemers

M SD M SD F/ χ2 p

Leeftijd 5.52 1.70 5.29 1.72 .041 .84

ABMI 99.95 17.24 94.54 14.16 162 .69

Geslacht proportie

M/V

67/69 21/14 1.28 .26

Noot: ABMI = Aangepaste Body Mass Index, M = man, V = vrouw

Verschillen deelnemers en niet-deelnemers met betrekking tot centrale

onderzoeksvariabelen?

Om een antwoord te krijgen op de vraag of er een verschil is in scores op de subschaal BAS-

DR (gemeten op T1) tussen de participanten die deelnamen aan het onderzoek op T2 en diegenen die

Page 33: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

33

dat niet deden werd een ANOVA-analyse uitgevoerd. Er is geen betekenisvol verschil in de BAS-DR

score tussen deelnemers en niet-deelnemers van het vervolgonderzoek (F(1,163) = .27, p = .61).

Aanvullend voeren we een ANOVA-analyse uit voor zowel de totale BAS-schaal als voor de CEBQ

voedseltoenaderingsschaal. De gemiddelde score op de totale BAS-schaal verschilt niet significant

tussen diegene die deelnamen aan het vervolgonderzoek en diegenen die dit niet deden (F(1,163) =

.55, p = .46). Ook de gemiddelde score op de voedseltoenaderingsschaal van de CEBQ verschilt niet

tussen de deelnemers en niet-deelnemers (F(1,168) = .63, p = .43). Algemene statistieken van

bovenstaande testen worden weergegeven in tabel 5

Tabel 5

Algemene statistieken van BAS-DR, totale BAS-schaal en CEBQ voedseltoenaderingsschaal deelnemers en niet-

deelnemers vervolgonderzoek

Niet deelnemers Deelnemers

M SD M SD F p

BAS-DR 3.74 .57 3.68 .66 .27 .61

Totale BAS-schaal 52.21 .45 51.49 .86 .55 .46

CEBQ voedseltoenaderingsschaal 56.78 6.99 57.83 6.80 .63 .43

Noot: DR = Drive, BAS = Behavioral Approach System, CEBQ = Children’s Eating Behaviour Questionnaire

Besluit.

Op basis van voorgaande analyses kunnen we besluiten dat er geen verschil is tussen de

steekproefgroep die deelgenomen heeft aan de vervolgstudie en de participanten die ervoor gekozen

hebben dit niet te doen.

Ontbrekende gegevens.

In het huidige onderzoek werden de deelnemers geselecteerd die de vragenlijsten zowel op

tijdstip één als op tijdstip twee volledig invulden. Er hebben van deze 35 deelnemers echter zes

deelnemers (17%) de Child Behavior Checklist/6-18 niet of niet volledig ingevuld op T2. De

gemiddelden en covarianties van alle vragenlijst-variabelen werden vergeleken via de Little (1988)

MCAR test. Hieruit bleek dat de ontbrekende gegevens volledig at random waren (χ²(116) = 80.57,

p = .99), waardoor we de ontbrekende gegevens mogen schatten via SPSS.

Page 34: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

34

Preliminaire analyses

Om na te gaan of er een verband is tussen leeftijd op tijdstip één enerzijds en de

studievariabelen BAS-schalen (T1), CBCL-schalen (T2), CEBQ-voedseltoenaderingsschaal (T2) en

ABMI (T2) anderzijds werd een correlatieanalyse uitgevoerd. Op basis van de reeds besproken

betrouwbaarheidsanalyses worden de subschalen BAS-FS, BAS-RR en CBCL-regelovertredend

gedrag uitgesloten van verdere analyses. Een overzicht van deze correlaties bevinden zich in tabel 6.

Er zijn geen significante verbanden tussen leeftijd één en de studievariabelen. Leeftijd op T1 dient

dus niet als controlevariabele opgenomen te worden in verdere analyses.

Tabel 6

Samenvatting correlaties tussen leeftijd op T1 en de studievariabelen

Leeftijd T1

r

BAS-schaal T1

BAS-DR .64

BAS-totaal .42

Child Behavior Checklist/6-18 T2

CBCL aandachtsproblemen .13

CBCL agressief gedrag .18

CBCL externaliseren .25

Children’s Eating Behavior Questionnaire T2

CEBQ voedseltoenadering .35

ABMI T2 .55

Noot: BAS = Behavioral Approach System, CBCL = Child Behavior Checklist, CEBQ = Children’s Eating

Behaviour Questionnaire, ABMI = Aangepaste Body Mass Index

*p < .05

Daarnaast gaan we wederom met een correlatieanalyse na of de uitkomstvariabelen op tijdstip één

geassocieerd zijn met diezelfde uitkomstvariabelen op tijdstip twee. Een overzicht van de correlaties

bevinden zich in tabel 7. ABMI op tijdstip één is niet significant gecorreleerd met ABMI op tijdstip

twee. De CEBQ-voedseltoenaderingsschaal gemeten op tijdstip één vertoont een hoge significante

correlatie met diezelfde subschaal gemeten op tijdstip twee (tabel 7). Dit wil zeggen dat de score op

de CEBQ-voedseltoenaderingsschaal gemeten op tijdstip één geassocieerd is met een hogere score

Page 35: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

35

op deze schaal op tijdstip twee. De CEBQ-voedseltoenaderingsschaal gemeten op tijdstip één zal

opgenomen worden als controlevariabele in de verdere analyses waarin de CEBQ-

voedseltoenaderingsschaal wordt beschouwd.

Tabel 7

Samenvatting correlaties van de uitkomstvariabelen op T1 en T2

r

ABMI T1, T2 .18

CEBQ voedseltoenadering T1, T2 <.001**

Noot: CEBQ = Children’s Eating Behaviour Questionnaire, ABMI = Aangepaste Body Mass Index

**p < .01

Onderzoeksresultaten

Onderzoeksvraag 1 a: Zijn BAS-scores gemeten op T1 gerelateerd aan het ABMI

gemeten op T2?

Aan de hand van een lineaire regressieanalyse wordt nagegaan of er een rechtstreeks verband

is tussen de totale BAS-schaal gemeten op T1 en ABMI gemeten op T2. Dezelfde analyse wordt

uitgevoerd om na te gaan of de BAS-DR schaal gemeten op T1 gerelateerd is aan het ABMI gemeten

op T2. Voorgaande berekeningen tonen aan dat er geen controlevariabele dient opgenomen te worden.

Uit de regressieanalyse blijkt dat het model met de totale BAS-schaal niet significant is (F(1,33) =

.05, p = .83). Ook het model met de BAS-DR blijkt niet significant (F(1,33) = .12, p = .74). De

regressiecoëfficiënten worden weergegeven in tabel 8.

Tabel 8

Regressieanalyse van de totale BAS-schaal (T1) en BAS-DR (T1) op ABMI (T2)

ABMI T2

B SE B β p

BAS-totaal T1 -.05 .24 -.04 .83

BAS-DR T1 .75 2.19 .06 .74

Noot: ABMI = Aangepaste Body Mass Index, BAS = Behavioral Approach System, DR = Drive

Page 36: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

36

Onderzoeksvraag 1 b: Zijn BAS-scores gemeten op T1 gerelateerd aan de CEBQ-

voedseltoenaderingsschaal gemeten op T2?

Om een antwoord te vinden op deze onderzoeksvraag zullen twee lineaire regressieanalyses

uitgevoerd worden. De eerste analyse onderzoekt of er een rechtstreeks verband is tussen de totale

BAS-schaal gemeten op T1 en de CEBQ-voedseltoenaderingsschaal gemeten op T2. De tweede

lineaire regressieanalyse gaat na of er een verband tussen de BAS-DR gemeten op T1 en de CEBQ-

voedseltoenaderingsschaal gemeten op T2. Zoals reeds besproken, wordt de CEBQ-

voedseltoenaderingsschaal gemeten op T1 in beide analyses opgenomen als controlevariabele. De

eerste regressieanalyse toont aan dat het model met de totale BAS-schaal en de controlevariabele

significant is (F(2,32) = 21,19, p < .001, R² = .57). 57% van de variantie in voedseltoenadering op T2

wordt verklaard door het model. Het grootste deel van deze variantie wordt verklaard door de score

op de CEBQ-voedseltoenaderingsschaal gemeten op T1 (56.4%). De totale BAS-schaal verklaart nog

0.6% van de variantie. De coëfficiënten van het model tonen echter enkel een significant effect van

de voedseltoenaderingsschaal T1 (tabel 9). Aangezien het regressiecoëfficiënt positief is (β = .75)

kunnen we besluiten dat een hogere score op de voedseltoenaderingsschaal op T1 predictief is voor

een hogere score op deze schaal op T2.

Tabel 9

Regressieanalyse van de totale BAS-schaal (T1) op CEBQ-voedseltoenaderingsschaal (T2)

Voedseltoenaderingsschaal T2

B SE B β p

CEBQ-voedseltoenaderingsschaal T1 .79 .12 .75 .00

BAS-totaal T1 -.09 .14 -.08 .52

Noot: CEBQ = Children’s Eating Behaviour Questionnaire , BAS = Behavioral Approach System

Het tweede model met de BAS-DR en de controlevariabele blijkt ook significant met F(2,32) =

20.73, p <.001, R² = .56. Er wordt dus 56% van de variantie in voedseltoenadering op T2 verklaard

door het model. 0.7% van deze variantie wordt verklaard door de BAS-DR en 55.7% van de

variantie wordt verklaard door de score op de CEBQ-voedseltoenaderingsschaal op T1. De

coëfficiënten worden weergegeven in tabel 10. Deze tonen opnieuw enkel een positief significant

effect van de voedseltoenaderingsschaal op T1 (β = .75). Een hogere score op voedseltoenadering

op T1 voorspelt dus een hogere score op deze schaal op T2.

Page 37: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

37

Tabel 10

Regressieanalyse van BAS-DR (T1) op de CEBQ-voedseltoenaderingsschaal (T2)

Voedseltoenaderingsschaal T2

B SE B β p

CEBQ-voedseltoenaderingsschaal T1 .78 .12 .75 .00

BAS-DR T1 .23 1.26 .02 .85

Noot: CEBQ = Children’s Eating Behaviour Questionnaire , BAS = Behavioral Approach System, DR =

Drive

Onderzoeksvraag 2: Zijn BAS-scores gemeten op T1 gerelateerd aan CBCL-scores

gemeten op T2?

Net zoals bij onderzoeksvraag 1 worden er meerdere regressieanalyses uitgevoerd. Ten eerste

wordt er onderzocht of er een lineair verband is tussen de totale BAS-score gemeten op T1 en CBCL

externaliseren gemeten op T2. Hier dienen geen controlevariabelen te worden toegevoegd. Uit de

regressieanalyse blijkt een significant verband tussen de totale BAS-schaal en de brede-bandschaal

externaliseren van de CBCL (F(1,33) = 9.79, p = .00, R² = .23). De totale BAS-score op T1 verklaart

23% van de variantie in scores op de CBCL externaliseren op T2. In tabel 10 worden de coëfficiënten

van het model weergegeven. Hieruit kunnen we afleiden dat het regressiecoëfficiënt positief is (β =

48), wat inhoudt dat een hogere totale BAS-score op T1 een hogere score op CBCL externaliseren op

T2 voorspelt.

Tabel 11

Regressieanalyse van de totale BAS-schaal (T1) op de CBCL schaal externaliseren (T2)

CBCL externaliseren T2

B SE B β p

BAS-totaal T1 .29 .09 .48 .00

Noot: CBCL = Child Behavior Checklist , BAS = Behavioral Approach System

Vervolgens wordt specifiek naar het verband tussen de subschaal van BAS-totaal (namelijk BAS-

DR) en enkele subschalen van CBCL externaliseren (namelijk CBCL aandachtsproblemen en CBCL

agressief gedrag) gekeken. Hierbij wordt onderzocht of er een rechtstreeks verband is tussen de

subschalen BAS-DR gemeten op T1 en CBCL aandachtsproblemen gemeten op T2. Ook hier dienen

er geen controlevariabelen te worden toegevoegd. De regressieanalyse toont een significant effect

van het model (F(1, 33) = 8.09, p = .01 R² = .20). BAS-DR gemeten op T1 verklaart 20% van de

Page 38: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

38

variantie in de score op CBCL aandachtsproblemen gemeten op T2. De regressiecoëfficiënt is positief

en wordt weergegeven in tabel 12 (β = .44). Een hogere score op BAS-DR gemeten op T1 voorspelt

een hogere score op CBCL aandachtsproblemen op T2.

Tabel 12

Regressieanalyse van de BAS-DR schaal (T1) op de CBCL schaal aandachtsproblemen (T2)

CBCL aandachtsproblemen T2

B SE B β p

BAS-DR T1 2.63 .93 .44 .01

Noot: CBCL = Child Behavior Checklist , BAS = Behavioral Approach System, DR = Drive

Als laatste wordt er onderzocht of er een lineair verband is tussen de subschalen BAS-DR en CBCL

agressief gedrag. Er worden geen controlevariabelen toegevoegd. Het model is significant met

F(1,33) = 9.98, p = .00, R² = .23. 23% van de variantie in de score op CBCL agressief gedrag gemeten

op T2 wordt verklaard door BAS-DR gemeten op T1. De regressiecoëfficiënt is positief (β = .48).

Een hogere score op BAS-DR gemeten op T1 voorspelt een hogere score op CBCL

aandachtsproblemen op T2. De regressiecoëfficiënten worden weergegeven in onderstaande tabel.

Tabel 13

Regressieanalyse van de BAS-DR schaal (T1) op de CBCL schaal agressief gedrag (T2)

CBCL agressief gedrag T2

B SE B β p

BAS-DR T1 1.88 .60 .48 .00

Noot: CBCL = Child Behavior Checklist , BAS = Behavioral Approach System, DR = Drive

Onderzoeksvraag 3 a: Zijn CBCL-scores gemeten op T2 gerelateerd aan ABMI

gemeten op T2?

Wederom worden er drie lineaire regressieanalyses uitgevoerd. De eerste analyse gaat na of

er een rechtstreeks verband is tussen de CBCL-schaal externaliseren gemeten op T2 en het ABMI

gemeten op T2. De regressieanalyse vertoont geen significant lineair verband (F(1,33) = 1.86, p =

.18, R² = .05). De tweede analyse onderzoekt of er een rechtsreeks verband is tussen de subschaal

CBCL aandachtsproblemen gemeten op T2 en het ABMI gemeten op T2. Uit de regressieanalyse

blijkt geen significant lineair verband (F(1,33) = .00 p = .96. Met de derde analyse wordt onderzocht

Page 39: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

39

of er een verband is tussen de CBCL subschaal agressief gedrag gemeten op T2 en het ABMI gemeten

op T2. Ook deze regressieanalyse vertoon geen significant verband (F(1,33) = .52 p =.48). De

regressiecoëfficiënten van de drie regressieanalyses worden weergegeven in tabel 14.

Tabel 14

Regressieanalyse van CBCL externaliseren (T2), CBCL aandachtsproblemen (T1) en CBCL

agressief gedrag (T1) op het ABMI (T2)

ABMI T2

B SE B β p

CBCL externaliserenT2 -.53 .39 -.23 .18

CBCL aandachtsproblemen T2 .02 .37 .01 .96

CBCL agressief gedrag T2 -.40 .56 -.13 .48

Noot: ABMI = Aangepaste Body Mass Index, CBCL = Child Behavior Checklist

Onderzoeksvraag 3 b: Zijn CBCL-scores gemeten op T2 gerelateerd aan CEBQ-scores

gemeten op T2?

Zoals bij de bovenstaande onderzoeksvragen worden er drie lineaire regressieanalyses

uitgevoerd om een antwoord te kunnen formuleren op de onderzoeksvraag. Als eerste wordt nagegaan

of de CBCL-schaal externaliseren gemeten op T2 lineair samenhangt met de CEBQ

voedseltoenaderingsschaal gemeten op T2. Als controlevariabele wordt de CEBQ

voedseltoenaderingsschaal gemeten op T1 opgenomen. Het model is significant met F(2,32) = 23.19,

p < .001, R² = .59. 56% van de variantie in de CEBQ voedseltoenaderingsschaal op T2 is te wijten

aan de CEBQ voedseltoenaderingsschaal op T1. De CBCL schaal externaliseren verklaart nog eens

3% extra van de variantie. De regressiecoëfficiënten, weergegeven in tabel 15, geven aan dat een

hogere score op de CEBQ voedseltoenadering op T1 predictief is voor een hogere score op de CEBQ

voedseltoenaderingsschaal op T2 (β = .82). CBCL externaliseren op T2 blijkt niet significant samen

te hangen met de CEBQ voedseltoenaderingsschaal op T2.

Page 40: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

40

Tabel 15

Regressieanalyse van CBCL externaliseren (T2) op de CEBQ voedseltoenaderingsschaal (T2)

CEBQ voedseltoenaderingsschaal T2

B SE B β p

CBCL externaliseren T2 -.35 .24 -.18 .15

CEBQ voedseltoenaderingsschaal T1 .86 .13 .82 .00

Noot: CEBQ= Children’s Eating Behaviour Questionnaire, CBCL = Child Behavior Checklist

De tweede lineaire regressieanalyse wordt uitgevoerd om te onderzoeken of er een verband is tussen

de subschaal CBCL aandachtsproblemen gemeten op T2 en de CEBQ voedseltoenaderingsschaal

gemeten op T2. Net zoals bij de voorgaande analyses wordt de CEBQ voedseltoenaderingsschaal

gemeten op T1 opgenomen als controlevariabele. Het model is significant met F(2,32) = 24.31, p <

.001, R² = .60. Dit wil zeggen dat 60% van de variantie in de score op de CEBQ

voedseltoenaderingsschaal gemeten op T2 verklaard wordt door het model. Slechts 2.2% van deze

variantie wordt verklaard door de CBCL-schaal aandachtsproblemen en 58% van de variantie wordt

verklaard door de CEBQ voedseltoenaderingsschaal gemeten op T2. Wanneer we kijken naar de

regressiecoëfficiënten (tabel 16) blijkt dat een hogere score op de CEBQ voedseltoenaderingsschaal

gemeten op T1 significant samenhangt met een hogere score op de CEBQ voedseltoenaderingsschaal

gemeten op T2 (β = .85). Bij de score op CBCL aandachtsproblemen kunnen we met voorzichtigheid

spreken van een trendsignificant verband (p = .09) met de CEBQ voedseltoenadering gemeten op

T2.

Tabel 16

Regressieanalyse van CBCL aandachtsproblemen (T2) op de CEBQ voedseltoenaderingsschaal

(T2)

CEBQ voedseltoenaderingsschaal T2

B SE B β p

CBCL aandachtsproblemen T2 -.40 .23 -.22 .09

CEBQ voedseltoenaderingsschaal T1 .89 .13 .85 .00

Noot: CEBQ= Children’s Eating Behaviour Questionnaire, CBCL = Child Behavior Checklist

De laatste lineaire regressieanalyse gaat na of er een rechtstreeks verband is tussen de CBCL

subschaal agressief gedrag gemeten op T2 en de CEBQ voedseltoenaderingsschaal gemeten op T2.

Wederom wordt de CEBQ voedseltoenaderingsschaal gemeten op T1 opgenomen als

Page 41: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

41

controlevariabele. Het model is significant met F(2,32) = 22.87, p < .001, R² = .59. 57% van de

variantie in de CEBQ voedseltoenaderingsschaal op T2 is te wijten aan de CEBQ

voedseltoenaderingsschaal op T1. De CBCL schaal agressief gedrag verklaart nog eens 2% extra van

de variantie. Wanneer we kijken naar de regressiecoëfficiënten weergegeven in tabel 17 blijkt dat een

hoge score op de CEBQ voedseltoenaderingsschaal gemeten op T1 voorspellend is voor een hoge

score op de CEBQ voedseltoenaderingsschaal gemeten op T2 (β = .82). CBCL agressief gedrag op

T2 blijkt niet significant samen te hangen met de CEBQ voedseltoenaderingsschaal op T2.

Tabel 17

Regressieanalyse van CBCL agressief gedrag (T2) op de CEBQ voedseltoenaderingsschaal (T2)

CEBQ voedseltoenaderingsschaal T2

B SE B β p

CBCL agressief gedrag T2 -.47 .24 -.17 .18

CEBQ voedseltoenaderingsschaal T1 .86 .13 .82 .00

Noot: CEBQ= Children’s Eating Behaviour Questionnaire, CBCL = Child Behavior Checklist

Onderzoeksvraag 4: Kan het verband tussen een hoge BAS-score gemeten op T1 en de

uitkomstvariabelen (ABMI en CEBQ-voedseltoenadering) gemeten op T2 verklaard worden

door de CBCL-scores (externaliseren, aandachtsproblemen, agressief gedrag) gemeten op T2?

Aangezien in deze onderzoeksvraag een mediatie-effect onderzocht wordt gaan we gebruik

maken van de methode van Baron en Kenny methode (1986). Om deze methode te kunnen gebruiken

moet er aan vier voorwaarden voldaan worden. De eerste voorwaarde houdt in dat er een verband is

tussen de predictor en de uitkomstvariabele. In het huidige onderzoek zou er een verband moeten zijn

tussen de BAS-scores gemeten op T1 (totale BAS, BAS-DR) en de uitkomstvariabelen ABMI en

CEBQ-voedseltoenadering gemeten op T2. De tweede voorwaarde is dat er een verband moet zijn

tussen de mediator en de predictor. In deze studie zou er dus een verband moeten zijn tussen de

CBCL-scores gemeten op T2 (externaliseren, aandachtsproblemen, agressief gedrag) en de BAS-

scores gemeten op T1 (totale BAS, BAS-DR). De derde voorwaarde houdt in dat er een verband is

tussen de mediator en de uitkomstvariabele. Er zou in deze studie dus een verband moeten zijn tussen

de CBCL-scores gemeten op T2 (externaliseren, aandachtsproblemen, agressief gedrag) en de

uitkomstvariabele ABMI en CEBQ-voedseltoenadering. De vierde en laatste voorwaarde is dat het

Page 42: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

42

verband tussen de predictor en de uitkomstvariabele moet verdwijnen of verminderen, wanneer

gecontroleerd wordt voor de mediator. Op basis van de drie voorgaande onderzoeksvragen blijkt dat

er noch wanneer gebruik gemaakt wordt van algemene schaalscores, noch bij specifieke

subschaalscores niet aan alle voorwaarden wordt voldaan voor een analyse naar een mediatieverband.

Discussie

Voorgaand onderzoek toont aan dat overgewicht bij kinderen een van de meest ernstige

gezondheidsproblemen van de 21ste eeuw vormen (WHO, 2016). Om meer inzicht te verwerven in

mogelijke oorzaken van problematisch eetgedrag en gewichtstoename bij jonge kinderen wordt er in

het huidige onderzoek een longitudinale studie uitgevoerd. Hierbij zijn we geïnteresseerd in de relatie

tussen gedragsproblemen en voedseltoenaderingsgedrag/hogere ABMI en of deze relatie verklaard

kan worden door de gemeenschappelijke temperamentsfactor beloningsgevoeligheid, aangezien er

bij jonge kinderen slechts een beperkte aandacht is voor deze factoren in de beschikbare literatuur. In

het huidige onderzoek wordt er bestudeerd of de studievariabelen (temperament, gedragsproblemen,

voedseltoenaderingsgedrag/hogere gewichtsklasse) onderling samenhangen en of er mogelijk sprake

is van een mediatiemodel met gedragsproblemen als mediator. De resultaten van het onderzoek

worden in dit deel besproken. De sterktes en zwaktes van het onderzoek komen aan bod, alsook

suggesties voor volgend onderzoek en klinische implicaties.

Bespreking van de resultaten

Beschrijving van de steekproef.

Volgens een Europese studie bij kinderen van vier tot zeven jaar oud kampen 9.8 percent van

de jongens en 10.9 percent van de meisjes in België met overgewicht. Twee percent van de Belgische

jongens en 1.2 percent van de Belgische meisjes hebben obesitas. Deze resultaten zijn gebaseerd op

de WHO criteria (van Stralen et al., 2012; WHO, 2010). In het huidige onderzoek (N = 35) kampte

op tijdstip één slechts één kind met overgewicht (3.8 percent) en nul kinderen met obesitas. Op tijdstip

twee waren er geen kinderen met overgewicht noch met obesitas. De geselecteerde steekproef bestaat

vooral uit kinderen in de normale gewichtsklasse. Op tijdstip één behoorde 76.9 percent van de

deelnemers tot de normale gewichtsklasse en op tijdstip twee behoorde 91.4 percent van de kinderen

tot deze klasse. Een mogelijke oorzaak van deze selectie is dat ouders van jonge kinderen met

overgewicht/obesitas mogelijk minder geneigd zijn om deel te nemen aan een onderzoek dat peilt

naar het eetgedrag en gewicht van hun kind. Er is dus een onderrepresentatie van de prevalentie van

Page 43: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

43

overgewicht bij jonge kinderen in het huidige onderzoek, dit zowel op T1 als op T2. Hierdoor kunnen

de resultaten van het onderzoek niet gegeneraliseerd worden naar de volledige algemene populatie.

Ondanks de mogelijke onderschatting van de prevalentie van overgewicht in de huidige steekproef is

er wel sprake van enige spreiding in de aangepaste BMI waarden bij de deelnemers van het

onderzoek. Er zijn kinderen met een hoger ABMI en er zijn kinderen met een lager ABMI. Hierdoor

kunnen we wel uitspraken doen over de mate waarin beloningsgevoeligheid en gedragsproblemen al

dan niet gerelateerd zijn aan het hebben van een hogere ABMI van de kinderen in de steekproef.

Zo komen we bij de vraag of er mogelijk een verschil is tussen de deelnemers op tijdstip één

van het onderzoek die wel deelnamen aan het vervolgonderzoek (35) en de deelnemers op tijdstip één

die niet deelnamen aan het vervolgonderzoek (150). In eerste instantie wordt er onderzocht of er een

verschil is tussen de gemiddelde leeftijd, ABMI en geslacht op tijdstip één bij de participanten die

wel/niet deelnamen aan het vervolgonderzoek. De analyses tonen aan dat er geen significant verschil

is in de subjectvariabelen bij de participanten die wel deelnamen aan het vervolgonderzoek in

vergelijking met diegene die niet deelnamen aan de vervolgstudie. Vervolgens wordt onderzocht of

er een verschil is in scores op beloningsgevoeligheid en voedseltoenaderingsgedrag (gemeten op

tijdstip één) tussen de participanten die deelnamen aan het onderzoek op tijdstip twee en diegenen die

dat niet deden. Op basis van de uitgevoerde analyses besluiten we dat er eveneens geen verschil is op

het vlak van deze onderzoeksvariabelen tussen de deelnemers van het vervolgonderzoek en de niet-

deelnemers. De groep die deelnam aan het vervolgonderzoek lijkt dus representatief te zijn voor de

volledige groep die deelnam aan het eerste meetmoment.

Preliminaire analyses.

Vooraleer we de eigenlijke onderzoeksvragen kunnen bestuderen dienen er enkele

preliminaire analyses uitgevoerd te worden. We gaan na of de uitkomstvariabelen ABMI en

voedseltoenaderingsgedrag op tijdstip één geassocieerd zijn met diezelfde uitkomstvariabelen op

tijdstip twee. ABMI op tijdstip één blijkt niet geassocieerd te zijn met ABMI op tijdstip twee.

Aangezien de meeste kinderen zowel op tijdstip één als op tijdstip twee in de normale

gewichtscategorie zitten is dit een vreemd resultaat. Mogelijk hebben sommige kinderen tussen de

twee tijdstippen een groeispurt doorgemaakt en anderen niet waardoor diegene die op tijdstip één in

de hogere ABMI range zaten niet noodzakelijk nog in deze range zitten op tijdstip twee. Verder tonen

de resultaten aan dat voedseltoenaderingsgedrag op tijdstip één wel sterk gecorreleerd is met deze

schaal gemeten op tijdstip twee. Kinderen die hoger scoorden op deze uitkomstvariabele op tijdstip

Page 44: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

44

één scoorden hier ook hoger op één jaar later. Voedseltoenaderingsgedrag blijkt in het huidige

onderzoek een stabiele eetstijl te zijn. Dit is congruent met de bevindingen van Ashcroft, Semmler,

Carnell, van Jaarsveld en Wardle (2007) die de continuïteit en stabiliteit van eetgedrag bij jonge

kinderen onderzochten. Zij lieten ouders van kinderen een CEBQ-vragenlijst invullen wanneer hun

kind vier jaar oud was en wanneer hun kind tien jaar oud was. Ook in hun onderzoek bleek er een

hoge correlatie tussen de eetstijlen op tijdstip één en tijdstip twee. In verdere analyses waarbij

voedseltoenaderingsgedrag gemeten op tijdstip twee als uitkomstvariabele beschouwd zal worden,

zal deze schaal gemeten op tijdstip één als controlevariabele opgenomen worden.

Eerste onderzoeksvraag.

In de eerste onderzoeksvraag wordt er nagegaan of temperament gemeten op tijdstip één

(wanneer kinderen tussen drie en acht jaar oud zijn) voorspellend is voor meer

voedseltoenaderingsgedrag en een hogere aangepaste BMI één jaar later. Aangezien temperament

beschreven wordt als vroeg aanwezige stabiele kenmerken bij een kind maken we de hypothese dat

beloningssensitiviteit een voorloper is van voedseltoenaderingsgedrag en overgewicht. In

tegenstelling tot de verwachtingen blijkt een hogere beloningsgevoeligheid op tijdstip één niet

voorspellend voor een hogere aangepaste BMI op tijdstip twee in de huidige steekproef. Voorgaande

studies vonden echter wel betekenisvolle verbanden tussen deze studievariabelen. Een onderzoek van

Nederkoorn et al. (2006) toonde bijvoorbeeld aan dat obese kinderen tussen de 12 en 15 jaar oud een

dominantere BAS en minder inhibitorische controle hadden dan de kinderen met een normaal

gewicht. Ook waren deze kinderen significant impulsiever dan de slanke kinderen. Een ander

onderzoek van Verbeken et al. (2012) toonde aan dat kinderen tussen de 10 en 15 jaar oud met

overgewicht sensitiever zijn voor beloning dan kinderen met een gezond gewicht. Kinderen met een

hogere beloningssensitiviteit zullen zich meer aangetrokken voelen tot voedsel en meer plezier halen

uit natuurlijke beloningen zoals voedsel. Beide onderzoeken tonen het verband aan tussen

beloningsgevoeligheid en gewichtsproblemen bij tieners. In het huidige onderzoek worden deze

bevindingen niet ondersteund bij jongere kinderen. Ook de relatie tussen beloningsgevoeligheid en

verhoogd voedseltoenaderingsgedrag één jaar later bleek in tegenstelling tot de verwachtingen niet

betekenisvol. Een zeer groot deel van de variantie (56.4%) op de score van de CEBQ

voedseltoenaderingsschaal op tijdstip twee werd verklaard door deze score gemeten op tijdstip één.

Dit verband was zo sterk dat beloningsgevoeligheid additioneel geen significant deel van de variantie

meer verklaarde. Een hogere score op voedseltoenaderingsgedrag op tijdstip één bleek dus de beste

voorspeller voor een hogere score op voedseltoenaderingsgedrag op tijdstip twee bij de deelnemers

Page 45: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

45

van deze studie. Dat de hypothesen in de huidige onderzoeksvraag niet bevestigd kunnen worden kan

verschillende verklaringen hebben. Zoals reeds besproken hebben we te maken met een kleine

steekproef waarin de meeste kinderen een normaal gewicht hebben. Het is mogelijk dat er slechts

weinig kinderen in de hogere ABMI range zitten op tijdstip twee. Ook gebeurde de nameting één jaar

na de eerste meting. Deze termijn is mogelijk te kort om betekenisvolle voorspellingen te kunnen

maken aan de hand van beloningsgevoeligheid bij jonge kinderen.

Tweede onderzoeksvraag.

De tweede onderzoeksvraag gaat na of beloningsgevoeligheid gemeten op tijdstip één

(wanneer kinderen tussen drie en acht jaar oud zijn) voorspellend is voor gedragsproblemen één jaar

later. De resultaten van het huidige onderzoek bevestigen de hypothese. Een hogere score op

beloningsgevoeligheid gemeten op tijdstip één voorspelt een hogere score op externaliserend

probleemgedrag gemeten op tijdstip twee. Kinderen met een meer externaliserend temperament

hebben dus een grotere kans om probleemgedrag te stellen één jaar later. Dit is in lijn met de

voorgaande studie van Colder en O’connor (2004) die vond dat hoge scores op zoeken van

plezier/impulsiviteit zijn geassocieerd met hogere niveaus van externaliserend probleemgedrag. In

hun onderzoek waren hogere scores op beloningsgevoeligheid geassocieerd met externaliserend

probleemgedrag bij kinderen tussen 9 en 12 jaar oud. De hypothese van de huidige studie wordt dus

bevestigd maar toch dient er een kritische bedenking geformuleerd te worden. Gedragsproblemen

werden niet bevraagd op tijdstip één, waardoor hiervoor niet kan gecontroleerd worden.

Derde onderzoeksvraag.

In de derde onderzoeksvraag wordt er onderzocht of externaliserend probleemgedrag

geassocieerd is met meer voedseltoenaderingsgedrag/een hogere ABMI bij kinderen tussen vier en

negen jaar oud. Tegen de verwachtingen in wordt het verband tussen probleemgedrag en een

verhoogde aangepaste BMI in de huidige studie niet bevestigd. Geen enkele van de drie gebruikte

CBCL-schalen (CBCL-externaliseren, CBCL-agressief gedrag en CBCL-aandachtsproblemen) bleek

significant samen te hangen met een verhoogde aangepaste BMI in de huidige steekproef. Dit in

tegenstelling tot het voorgaande onderzoek van Lumeng et al. (2003) die de relatie tussen klinisch

significante gedragsproblemen bij kinderen tussen 8 en 11 jaar oud en overgewicht bij deze kinderen

onderzochten. Net zoals in het huidige onderzoek werd overgewicht gemeten aan de hand van het

aangepaste BMI en werd probleemgedrag bevraagd aan de hand van items uit de CBCL. De

onderzoekers vonden een duidelijke associatie tussen klinische gedragsproblemen en overgewicht. In

Page 46: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

46

de studie wordt echter geen onderscheid gemaakt tussen internaliserend en externaliserend

probleemgedrag terwijl dat onderscheid in de huidige masterproef wel gemaakt wordt. Op basis van

de studie van Agranat-Meged et al. (2005) werd er in het huidige onderzoek gekozen om

externaliserend probleemgedrag als predictor op te nemen. De studie onderzocht de comorbiditeit

tussen Attention Deficit/Hyperactivity Disorder (ADHD) en ernstig overgewicht bij kinderen. Uit dit

onderzoek bleek dat obese kinderen met de gemiddelde leeftijd van 13 jaar die in behandeling waren

voor hun gewicht een veel hogere incidentie van ADHD hadden (58%) dan dit in de algemene

populatie het geval is (10%). Ook de relatie tussen externaliserend probleemgedrag en

voedseltoenaderingsgedrag is in de huidige studie niet betekenisvol. In dit laatste model bleek dat,

net zoals bij onderzoeksvraag één, het grootste deel van de variantie op de score van de CEBQ

voedseltoenaderingsschaal op tijdstip twee verklaard werd door de score op deze schaal op tijdstip

één. Enkel bij de subschaal CBCL-aandachtsproblemen kunnen we voorzichtig spreken van een

trendsignificant verband met voedseltoenaderingsgedrag. Dit trendsignificante verband is negatief,

waardoor een hogere score op CBCL-aandachtsproblemen geassocieerd is met minder

voedseltoenaderingsgedrag. Deze bevindingen dienen gerepliceerd te worden met een grotere,

representatieve steekproef alvorens conclusies te trekken. Externaliserend probleemgedrag kan in het

huidige onderzoek dus niet gelinkt worden aan de uitkomstvariabelen. Voorgaand onderzoek omtrent

deze associatie richtte zich vooral op oudere kinderen. Het is mogelijk dat de doelgroep in deze studie

te jong is om betekenisvolle verbanden te vinden. Het is ook mogelijk dat ouders van kinderen met

een meer externaliserend temperament minder geneigd waren om deel te nemen aan het onderzoek.

Vierde onderzoeksvraag.

In de vierde onderzoeksvraag wordt onderzocht of de relatie tussen temperament en meer

voedseltoenaderingsgedrag/verhoogde ABMI gemedieerd kan worden door gedragsproblemen, bij

jonge kinderen tussen vier en negen jaar oud. We stellen ons de vraag of beloningsgevoeligheid de

kans op meer voedseltoenaderingsgedrag/hoger ABMI verhoogt via het mechanisme van

externaliserend (impulsief) gedrag. In bestaande studies werd dit mediatiemodel nauwelijks

onderzocht. Dit is nochtans belangrijk voor de preventie van overgewicht bij kinderen, aangezien de

correlatie tussen overgewicht in de kindertijd en overgewicht in de volwassenheid aantoont dat

kinderen met overgewicht meer risico lopen op overgewicht wanneer ze volwassen zijn (Kelsey et

al., 2014). De focus op jonge kinderen is essentieel aangezien volgens Whitaker et al. (1997) de kans

op spontaan herstel zelfs al beperkt vanaf de leeftijd van vijf jaar en deze kans verkleint nog naarmate

het kind ouder wordt. Een correlationele studie van Hwang et al. (2006) onderzocht de relatie tussen

Page 47: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

47

temperament/karakter, psychopathologie en het risico op overgewicht bij jonge kinderen tussen 10

en 12 jaar oud. Zij vonden een verband tussen een reactief temperament en overgewicht, tussen

temperament en gedragsproblemen en tussen gedragsproblemen en overgewicht. In de huidige

longitudinale studie onderzoeken we of temperamentmeting op tijdstip één voorspellend is voor

zowel een verhoogd ABMI/voedseltoenaderingsgedrag als gedragsproblemen op tijdstip twee en of

gedragsproblemen de relatie tussen temperament en overgewicht mogelijk medieert.

We trachten dit mediatiemodel te toetsen aan de hand van de methode van Baron en Kenny

(1986). Volgens deze methode moet er aan vier voorwaarden voldaan worden om te kunnen spreken

van een mediatieverband. Op basis van voorgaande onderzoeksvragen kunnen we besluiten dat het

niet zinvol is om het mediatieverband tussen temperament, gedragsproblemen en overgewicht te

onderzoeken. Dit aangezien aan de eerste voorwaarde al niet voldaan werd, namelijk dat er een

significant verband moet zijn tussen temperament en een verhoogde ABMI. In de eerste

onderzoeksvraag werd dit onderzocht. Bij wijze van exploratie kunnen we ook de tweede en derde

stap bekijken. De tweede voorwaarde is dat er een verband moet zijn tussen temperament en

gedragsproblemen. Dit verband werd in onderzoeksvraag twee bevestigd. Volgens de derde

voorwaarde moet er een verband zijn tussen gedragsproblemen en een verhoogde ABMI. Aan deze

voorwaarde werd volgens onderzoeksvraag drie niet voldaan. Ook het mediatieverband tussen

temperament, gedragsproblemen en voedseltoenaderingsgedrag kan niet onderzocht worden. Ook

hier is er reeds een schending van de eerste voorwaarde. Het model tussen temperament en

voedseltoenaderingsgedrag bleek significant te zijn maar dit kwam door de controlevariabele die

werd toegevoegd, namelijk voedseltoenaderingsgedrag op tijdstip één. Aan de tweede voorwaarde is

wel voldaan, namelijk dat er een verband is tussen temperament en gedragsproblemen. Uit

onderzoeksvraag drie kunnen we afleiden dat aan de derde voorwaarde niet voldaan is. Tegen de

verwachtingen in kunnen we dus in het huidige onderzoek niet spreken van een mediatieverband

tussen temperament en overgewicht/voedseltoenaderingsgedrag waarbij externaliserende

gedragsproblemen de mediator vormt. Wederom kunnen hiervoor verschillende verklaringen zijn. De

huidige studie is gebaseerd op een kleine steekproef waarbij een onderschatting van de prevalentie

van een verhoogd gewicht is vastgesteld. Ouders van kinderen met een verhoogd gewicht waren

mogelijk minder geneigd om deel te nemen aan een onderzoek rond voedingsgewoonten. Deze

redenering kan ook gemaakt worden voor externaliserend temperament. In de drop-out analyse werd

vastgesteld dat de BAS-scores van de deelnemers niet verschilden van de niet-deelnemers. Toch is

het mogelijk dat de ouders van kinderen met een hogere BAS initieel niet hebben deelgenomen aan

Page 48: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

48

het eerste meetmoment. Ten slotte dienen we op te merken dat er slechts één jaar tussen de twee

metingen zit. Deze periode is mogelijk te klein om betekenisvolle voorspellingen te kunnen maken

bij zo’n jonge kinderen.

Sterktes van het huidige onderzoek

De belangrijkste sterkte van het huidige onderzoek is dat er een jonge leeftijdscategorie

onderzocht werd. De huidige literatuur omtrent overgewicht bij kinderen en jongeren gaan

voornamelijk over tieners. De deelnemers van deze studie waren op tijdstip één tussen de drie en de

acht jaar oud en op tijdstip twee tussen de vier en de negen jaar oud. Dit is vernieuwend en verrijkend

voor de bestaande literatuur. Een tweede sterkte van huidige onderzoek is dat de rol van temperament

in zowel gedragsproblemen als overgewicht samen bestudeerd werd. Voorgaande studies

bestudeerden de relaties tussen temperament, gedragsproblemen en overgewicht vaak afzonderlijk.

Er werd echter amper onderzoek gevoerd naar een mogelijk mediatieverband. De hypothese dat er

mogelijk sprake is van een mediatieverband maakt de huidige studie uniek. Een andere sterkte van

deze masterproef is dat het om een longitudinale proefopzet gaat. Om te kunnen spreken van

temporele relaties tussen variabelen is het noodzakelijk om longitudinaal te werken. Vervolgens werd

er werd gebruik gemaakt van betrouwbare meetinstrumenten (BAS scale, CEBQ, CBCL6/18). De

schalen die in deze studie geen voldoende betrouwbaarheid hadden werden niet voor verdere analyses

gebruikt. In de instructies van de vragenlijst werd gevraagd dat de ouder met het meeste zicht op de

eetgewoonten van het kind de vragenlijst het best kon invullen. Zo werd de ouder die het meest

betrokken is bij de eetmomenten aangesproken. De informanten hebben een goed zicht op het gedrag

van het kind en op zijn of haar eetgewoontes. Ten slotte is het belangrijk dat de deelnemers van het

vervolgonderzoek niet verschilden van de deelnemers die enkel op tijdstip één deelnamen.

Zwaktes van het huidige onderzoek

In het kader van verder onderzoek is het essentieel om ook stil te staan bij de limitaties van

de huidige studie. De voornaamste zwakte van het huidige onderzoek is de kleine steekproef. Slechts

35 personen namen deel aan de voor- en nameting. Hierdoor kunnen bevindingen niet gegeneraliseerd

worden naar de populatie. Er was, mogelijk door de kleine steekproef, een onderrepresentatie van het

aantal kinderen met overgewicht in de huidige steekproef. De denkpiste van het masteronderzoek

wordt in deze kleine steekproef niet ondersteund maar mogelijk in een grotere, representatieve

steekproef wel. De nameting gebeurde één jaar na de eerste meting. Mogelijk is dit tijdsinterval te

kort om van betekenisvolle voorspellingen te kunnen spreken. De deelnemers van het onderzoek

Page 49: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

49

behoorden bovendien allen tot de hoge- of midden sociale economische klasse. Ook dit kan de

resultaten vertekenen. Verschillende onderzoeken wijzen immers uit dat kinderen uit een lagere

sociale economische klasse meer kans hebben op het ontwikkelen van overgewicht (Bammann et al.,

2012; Danielzik, Czerwinski-Mast, Langnäse, Dilba & Müller, 2004). Door de

betrouwbaarheidsanalyses werden verschillende subschalen van de vragenlijsten niet opgenomen in

verdere analyses. Er werd vooral gebruik gemaakt van de totale schalen waardoor er mogelijk subtiele

verbanden verloren gaan. Vervolgens werden gedragsproblemen enkel bevraagd op tijdstip twee.

Hierdoor konden geen oorzaak-gevolg verbanden onderzocht worden tussen gedragsproblemen en

voedseltoenaderingsgedrag/hoger gewicht en kon er niet gecontroleerd worden op gedragsproblemen

op tijdstip één. Ten slotte werd de vragenbundel op beide tijdstippen door één ouder ingevuld.

Hierdoor hebben we op beide tijdstippen dan ook te maken met de visie van de ouder die de

vragenlijsten invulde. Hierdoor krijgen we mogelijk wel een goed beeld van hoe het kind het doet in

de thuissituatie op vlak van de onderzoeksvariabelen maar het zou kunnen dat het kind zich in andere

contexten (school, opvang, grootouders,…) op een andere manier gedraagt.

Suggesties voor toekomstig onderzoek

Een belangrijke suggestie voor toekomstig onderzoek is trachten een groter aantal deelnemers

uit alle sociale lagen van de bevolking te rekruteren. Overgewicht komt immers vaak voor bij

personen uit een lagere sociale economische klasse waardoor het zeker belangrijk is om meer

onderzoek te doen bij deze groepen (Bammann et al., 2012; Danielzik, et al., 2004). Dit is

noodzakelijk om betekenisvolle uitspraken te kunnen doen over de bestudeerde populatie. Ook al

werden de hypotheses van het huidige onderzoek niet bevestigd blijft het belangrijk om onderzoek te

richten op jonge kinderen. Dit om de prevalentie van overgewicht bij kinderen terug te dringen, zodat

in de toekomst ook minder volwassenen met overgewicht te kampen zullen hebben. Aangezien de

longitudinale opzet van het onderzoek een grote meerwaarde is, dienen ook toekomstige studies deze

opzet trachten na te streven. De belangrijkste voorspeller voor voedseltoenaderingsgedrag op tijdstip

twee blijkt voedseltoenaderingsgedrag op tijdstip één. Het lijkt me interessant om

voedseltoenaderingsgedrag verder te onderzoeken als mogelijke voorloper van overgewicht bij jonge

kinderen. Aangezien vroeger onderzoek de afzonderlijke verbanden tussen de studievariabelen

bevestigde, verdient ook het mediatiemodel van het huidige onderzoek verdere aandacht. Zoals reeds

vermeld werden enkele subschalen van de gebruikte vragenlijsten uitgesloten voor verder onderzoek

vanwege de onvoldoende betrouwbaarheid. In de toekomst is het aangewezen deze vragenlijsten te

herzien zodat alle subschalen voldoende betrouwbaar worden.

Page 50: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

50

Klinische implicaties

Vanwege de prevalentie van overgewicht bij jonge kinderen in de populatie is het belangrijk

om zo vroeg mogelijk risicofactoren hiervan in kaart te brengen. Een goed zicht hierop stelt ons

immers in staat om bewustmakingscampagnes en preventieprogramma’s te ontwikkelen. Een

belangrijke bevinding in de huidige studie is dat voedseltoenaderingsgedrag stabiel bleek over de

twee meetmomenten heen. Aangezien voedseltoenadering in voorgaand onderzoek gelinkt werd aan

een hoger gewicht bij kinderen is het belangrijk om hier attent op te zijn. Kinderen met een dergelijke

eetstijl zijn mogelijk kwetsbaarder voor het ontwikkelen van een verhoogde ABMI in de toekomst.

In het huidige onderzoek werd er geen verband gevonden tussen temperament en eetproblemen.

Indien toekomstig onderzoek dit verwachte verband wel kan bevestigen kunnen we bijvoorbeeld

ouders bewust maken dat kinderen met een bepaald temperament een hogere kans hebben op het

ontwikkelen van overgewicht en hen leren hoe ze hiermee kunnen omgaan. Idem voor kinderen met

gedragsproblemen. Ook kunnen we, indien het verband bevestigd wordt, kinderen met een

externaliserend temperament en/of gedragsproblemen van tools voorzien om hun impulsiviteit te

temperen en andere beloningen aanreiken dan voedsel. Ook de sedentaire levensstijl dient dan

aangepakt te worden, bijvoorbeeld door met de fiets naar school te gaan of aansluiting bij een

sportclub te stimuleren. De huidige studie bevestigde dat temperament bij jonge kinderen

voorspellend is voor gedragsproblemen bij deze kinderen één jaar later. Aangezien gedragsproblemen

een negatieve invloed kunnen uitoefenen op verschillende domeinen (sociale relaties, schoolse

resultaten,…) is het belangrijk om hier voldoende aandacht aan te besteden. Door preventief te

werken kunnen we voorkomen dat kinderen met een bepaald temperament later gedragsproblemen

zullen ontwikkelen.

Conclusie

In het huidige onderzoek werden twee onderzoekslijnen nagegaan. Ten eerste werden

onderlinge verbanden tussen beloningsgevoeligheid, gedragsproblemen en

voedseltoenaderingsgedrag/hoger ABMI onderzocht. Ten tweede werd er onderzocht of het verband

tussen beloningsgevoeligheid en voedseltoenaderingsgedrag/hoger ABMI gemedieerd wordt door

gedragsproblemen. Naar de eerste onderzoekslijn is reeds onderzoek gevoerd bij oudere kinderen

maar in de huidige masterproef willen we onderzoeken of de relaties ook betekenisvol zijn bij jongere

kinderen. Dit omdat kinderen met hoger gewicht meer risico hebben op overgewicht wanneer ze

Page 51: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

51

volwassen zijn. Ook wordt de kans op spontaan herstel kleiner wanneer kinderen ouder worden.

Voorgaand onderzoek naar het mediatieverband dat in de huidige studie onderzocht wordt is schaars.

De statistische analyses wijzen uit dat er in het huidige onderzoek geen verbanden zijn tussen

beloningsgevoeligheid en gedragsproblemen enerzijds en de uitkomstvariabelen

voedseltoenaderingsgedrag en hogere ABMI anderzijds. Dit kan mogelijk te maken hebben met het

feit dat er in de huidige steekproef een onderschatting is van de prevalentie van overgewicht bij

kinderen. Verder bleek voedseltoenaderingsgedrag gemeten op tijdstip één de beste voorspeller voor

voedseltoenaderingsgedrag op tijdstip twee. De relatie tussen temperament gemeten op tijdstip één

en probleemgedrag gemeten op tijdstip twee bleek wel significant.

Het mediatieverband werd onderzocht aan de hand van de methode van Baron en Kenny

(1986). Volgens deze methode dient aan vier voorwaarden voldaan te zijn om te kunnen spreken van

een mediatieverband. Aangezien zowel bij het model met een hogere ABMI als uitkomstvariabele als

bij het model met voedseltoenaderingsgedrag als uitkomstvariabele reeds de eerste voorwaarde werd

geschonden, is het niet zinvol om verdere analyses uit te voeren naar het mediatieverband. In het

huidige onderzoek dient de hypothese omtrent het mediatieverband verworpen te worden.

Op basis van de huidige studie kunnen echter geen conclusies worden getrokken op

populatieniveau omwille van de kleine, niet representatieve steekproef. Verder onderzoek met een

grote en representatieve steekproef is aangewezen.

Page 52: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

52

Literatuurlijst

Achenbach, T.M., & Rescorla, L.A. (2001). Mental Health Practioners’ Guide for the

Achenbach system of empirically based assessment (ASEBA) (2e ed.) Burlington, VT: University of

Vermont, research center for children, youth & families.

Achenbach, T.M., & Rescorla, L.A. (2007). Multicultural supplement to the manual for the

ASEBA school-age forms & profiles. Burlington, VT: University of Vermont, research center for

children, youth & families.

Achenbach, T.M., & Edelbrock, C.S. (1983). Manual for the Child Behavior Checklist and

Revised Behavior Profile. Burlington, VT: University of Vermont Department of Psychiatry.

Agranat-Meged, A. N., Deitcher, C., Goldzweig, G., Leibson, L., Stein, M., & GaliliWeisstub, E.

(2005). Childhood obesity and attention deficit/hyperactivity disorder: A newly described

comorbidity in obese hospitalized children. International Journal of Eating Disorders, 37, 357– 359.

doi: 10.1002/eat.20096

Agras, W.S., Hammer, L.D., McNicholas, F., & Kraemer, H.C. (2004). Risk factors for childhood

overweight: A prospective study from birth to 9.5 years. The journal of pediatrics, 145, 20-25.

doi:10.1016/j.jpeds.2004.03.023

Ahrens, W., Pigeot, I., Pohlabeln, H., De Henauw, S., Lissner, L., Molnár, D., …, & Siani, A.

(2014). Prevalence of overweight and obesity in European children below the age of 10. International

journal of obesity, 38, S99–S107. doi:10.1038/ijo.2014.140

Anzman-Frasca, S., Stifter, C.A., & Birch, L.L. (2012). Temperament and childhood obesity risk:

A review of the literature. Journal of developmental & behavioral Pediatrics, 33(9) 732–745. doi:

10.1097/DBP.0b013e31826a119f

Appelhans, B.M., Woolf, K., Pagoto, S.L., Schneider, K.L., Whited, M.C. & Liebman, R. (2011).

Inhibiting food reward: delay discounting, food reward sensitivity, and palatable food intake in

overweight and obese women. Obesity 19(11), 2175–2182. doi:10.1038/oby.2011.57

Ashcroft, J., Semmler C., Carnell, S., van Jaarsveld, C.H.M., & Wardle, J. (2007). Continuity and

stability of eating behaviour traits in children. European Journal of Clinical Nutrition 62, 985–990.

doi:10.1038/sj.ejcn.1602855

Page 53: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

53

Bammann, K., Gwozdz, W., Lanfer, A., Barba, G., De Henauw, S., Eiben, G., …., & Pigeot, I.

(2013). Socioeconomic factors and childhood overweight in Europe: results from the multi-centre

IDEFICS study. Pediatric Obesity, 8(1), 1–12. doi: 10.1111/j.2047-6310.2012.00075.x

Braet, C. (2010). Kinderen met overgewicht: diagnostiek en behandeling voor de professional.

Amsterdam: Hogrefe.

Braet, C., Mervielde, I., & Vandereycken, W. (1997). Psychological aspects of childhood obesity.

A controlled study in a clinical and non clinical sample. Journal of Pediatric Psychology, 22, 59-71.

doi: 10.1093/jpepsy/22.1.59

Bronfenbrenner, U. (1986). Ecology of the family as a context for human development: Research

perspectives. Developmental Psychology, 22(6) 723–742. doi: http://dx.doi.org/10.1037/0012-

1649.22.6.723

Buss, A.H., & Plomin, R. (1975). A temperament theory of personality development. New York:

Wiley

Buss, A. H., & Plomin, R. (1984). Theory and measurement of EAS. In Temperament:

Earlydeveloping personality traits (pp. 84–104). Hillsdale, New Jersey: Lawrence

ErlbaumAssociates.

Carver, C. S., & White, T. L. (1994). Behavioral Inhibition, Behavioral Activation, and Affective

Responses to Impending Reward and Punishment: The BIS/BAS Scales. Journal of personality and

social psychology, 67(2), 319-333. doi: http://dx.doi.org/10.1037/0022-3514.67.2.319

Colder, C.R., & O’Connor, R.M. (2004). Gray’s reinforcement sensitivity model and child

psychopathology: Laboratory and questionnaire assessment of the BAS and BIS. Journal of

Abnormal Child Psychology, 32, 435–451.

Cole, T.J., Bellizzi, M.C., Flegal, K.M., & Dietz, W.H. (2000). Establishing a standard definition

for child overweight and obesity worldwide: international survey. British Medical Journal, 320. doi:

10.1136/bmj.320.7244.1240

Danielzik, S., Czerwinski-Mast, M., Langnäse, K., Dilba, B., & Müller, M.J. (2004). Parental

overweight, socioeconomic status and high birth weight are the major determinants of overweight

Page 54: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

54

and obesity in 5–7 y-old children: baseline data of the Kiel Obesity Prevention Study (KOPS).

International Journal of Obesity, 28, 1494–1502. doi:10.1038/sj.ijo.0802756

Datar, A., & Sturm, R. (2004). Childhood overweight and parent- and teacher-reported behavior

problems: Evidence from a prospective study of kindergartners. Archives of pediatric and

adolescence medicine, 158(8), 804-810. doi:10.1001/archpedi.158.8.804.

Davis, C., & Woodside, D., B. (2002). Sensitivity to the rewarding effects of food and exercise

in the eating disorders. Comprehensive Psychiatry, 43, 189-194.

Davis, C., Patte, K., Tweed, S., & Curtis, C. (2007). Personality traits associated with decision-

making deficits. Personality and Individual Differences, 42, 279-290.

Davison, K., & Birch, L. (2001). Childhood overweight: a contextual model and

recommendations for future research. Obesity reviews, 2(3), 159-171. doi: 10.1046/j.1467-

789x.2001.00036.x

De Beelde, H. (2016). Een onderzoek naar de mediërende rol van eetstijlen in de relatie tussen

temperament en gewichtsproblemen bij jonge kinderen. Ongepubliceerde masterproef van

Universiteit Gent.

De Caluwé, Elien, Decuyper, M., & De Clercq, B. (2013). The child behavior checklist

dysregulation profile predicts adolescent DSM-5 pathological personality traits 4 years later.

European Child & Adolescent Psychiatry, 22(7), 401–411. doi:10.1007/s00787-013-0379-9

De Pauw, S.S.W., & Mervielde, I. (2010). Temperament, personality and developmental

psychopathology: A review based on the conceptual dimensions underlying childhood traits. Child

psychiatry & human development, 41(3), 313-329. doi: 10.1007/s10578-009-0171-8

De standaard (2016). 88.000 tieners zijn te zwaar. Ontleent aan

http://www.standaard.be/cnt/dmf20160314_02181281

Fairburn, C. C., & Beglin, S. J. (1994). The assessment of eating disorders: Interview or self-

report questionnaire? International journal of eating disorders, 16, 363–370.

Faith, M.S., & Hittner, J.B. (2010). Infant temperament and eating style predict change in

standardized weight status and obesity risk at 6 years of age. International journal of Obesity, 34,

1515–1523. doi:10.1038/ijo.2010.156

Page 55: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

55

Franken, I. H. A., & Muris, P. (2005). Individual differences in decision-making. Personality and

Individual Differences, 39, 991-998.

Goldsmith, H.H., & Campos, J.J. (1982). Toward a theory of infant temperament. In R.N. Emde

& R.J. Harmon (Eds.), The development of attachment and affiliative systems (pp. 161-193). New

York: Plenum.

Goodman, R. (2001). Psychometric properties of the strengths and difficulties questionnaire

(SDQ). Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 40, 1337–1345

Gray, J. A. (1982). The neuropsychology of anxiety: An enquiry into the functions of the septo-

hippocampal system. Oxford: University Press.

Gresham F., & Elliott S. (1990). Social Skills Rating System. Circle Pines, Minn: American

Guidance Service

Guerrieri, R., Nederkoorn, C., & Jansen, A. (2008). The interaction between impulsivity and a

varied food environment: its influence on food intake and overweight. International Journal of

Obesity, 32, 708-714

Haycraft, E., Farrow, C., Meyer, C., Powell, F., & Blissett, J. (2011). Relationships between

temperament and eating behaviours in young children. Appetite, 56, 689-692.

doi:10.1016/j.appet.2011.02.005

Hollingshead, A. B. (1975). Four factor index of social status. Ongepubliceerde paper, uit Yale

Journal of Sociology, 8, pp. 21-51.

Hwang, J.W., Lyoo, I.K., Kim, B.N., Shin, M.S., Kim, S.J., & Cho, S.C. (2006). The relationship

between temperament and character and psychopathology in community children with overweight.

Journal of Developmental Behavior Pediatrrics, 27, 18–24.

Kelsey, M. M., Zaepfel, A., Bjornstad, P., & Nadeau, J. K. (2014). Age related consequenses of

childhoud obesity. Gerontology, 60, 222-228. doi: 10.1159/000356023

Kingsbury, A., Coplan, R.J., Weeks, M., & Rose-Krasnor, L.R. (2013). Covering all the BAS’s:

A closer look at the links between BIS, BAS, and socio-emotional functioning in childhood.

Personality and Individual Differences, 55 (5), 521-526. doi:10.1016/j.paid.2013.04.021

Page 56: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

56

Little, R. J. (1988). A test of missing completely at random for multivariate data with missing

values. Journal of the American Statistical Association,83, 1198–1202.

Logan, G. D., Schachar, R. J., & Tannock, R. (1997). Impulsivity and inhibitory control.

Psychological Science, 8, 60– 64.

Loxton, N. J., & Dawe, S. (2001). Alcohol abuse and dysfunctional eating in adolescent girls:

The influence of individual differences in sensitivity to reward and punishment. International Journal

of Eating Disorders, 29, 455-462.

Luby, J.L., Svrakic, D.M., McCallum, K., Przybeck, T.R., & Cloninger, R.. (1999). The Junior

Temperament and Character Inventory: preliminary validation of a child selfreport measure.

Psychological Reports 84, 1127-1138

Lumeng, J.C., Gannon, K., Cabral, H.J., Frank, D.A., & Zuckerman, B. (2003). Association

Between Clinically Meaningful Behavior Problems and Overweight in Children. Pediatrics, 112

(5),112-1138. doi: 10.1542/peds.112.5.1138.

Matthys, W., van Goozen, S. H. M., de Vries, H., Cohen-Kettenis, P. T., & van Engeland, H.

(1998). The dominance of behavioural activation over behavioural inhibition in conduct disordered

boys with or without Attention Deficit HyperactivityDisorder. Journal of Child Psychology and

Psychiatry, 5, 643–651.

Matton, A., Goossens, L., Braet, C., & Vervaet, M. (2013). Punishment and reward sensitivity:

Are naturally occurring clusters in these traits related to eating and weight problems in adolescents?

European Eating Disorders Review, 21(3), 184-194. doi:10.1002/erv.2226

Muris, P., Meesters, C., de Kanter, E., & Timmerman, P. E. (2005). Behavioural inhibition and

behavioural activation system scales for children: Relationships with Eysenck’s personality traits and

psychopathological symptoms. Personality and Individual Differences, 38, 831–841

Nederkoorn, C., Braet, C., Van Eijs, Y., Tanghe, A., & Jansen, A. (2006). Why obese children

cannot resist food: The role of impulsivity. Eating Behaviors, 7(4), 315-322

doi:10.1016/j.eatbeh.2005.11.005

Oosterlaan, J., Scheres, A., Antrop, I., Roeyers, H., & Sergeant, J. A. (2000). Vragenlijst voor

Gedragsproblemen bij Kinderen (VvGK). Nederlandse bewerking van de Disruptive Behavior

Page 57: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

57

Disorder Rating Scale [Dutch translation of the Disruptive Behavior Disorders Rating Scale]. Lisse:

Swets Test Publishers.

Pelham, W., Gnagy, E. M., Greenslade, K. E., & Milich, R. (1992). Teacher ratings of DSM-III-

R symptoms for the disruptive behavior disorders. Journal of the American Academy of Child and

Adolescent Psychiatry, 31, 210– 218.

Pulgarón, E.R. (2013). Childhood Obesity: A Review of Increased Risk for Physical and

Psychological Comorbidities. Clinical therapeutics 35(1), A18-A32.

doi:10.1016/j.clinthera.2012.12.014

Quay, H. C. (1988). Attention deficit disorder and the behavioral inhibition system: The relevance

of the neuropsychological theory of Jeffrey A. Gray. In L. M. Bloomingdale,& J. A. Sergeant (Eds.),

Attention deficit disorder: Criteria, cognition, interventions (pp. 117–125). Oxford: University Press.

Roelants, M., & Hauspie, R. (2004). Vlaamse Groeicurven, Laboratorium voor Antropogenetica,

Vrije Universiteit Brussel http://www.vub.ac.be/groeicurven

Roelants, M., Hauspie, R., & Hoppenbrouwers, K. (2009). References for growth and pubertal

development from birth to 21 years in Flanders, Belgium. Annals of Human Biology, 36(6), 680-694.

doi:10.3109/03014460903049074

Rojo, L., Ruiz, E., Dominguez, J.A., Calaf, M., & Livianos, L. (2006). Comorbidity between

obesity and attention deficit/hyperactivity disorder: population study with 13-15-year-olds.

International journal of eating disordorders, 39, 519–522

Rolls, E. T. (2011). Taste, olfactory and food texture reward processing in the brain and obesity.

International Journal of Obesity, 35, 550–561.

Rothbart, M.K. (2011) Becoming Who We Are: Temperament and Personality in Development;

New York, USA: Guilford Press

Rothbart, M.K., & Derryberry, D. (1981). Development of individual differences in temperament.

In M.E. Lamb & A.L. Brown (Eds), Advances of developmental psychology, 1, 37-86. Hillsdale, NJ:

Eribaum.

Schaffer, H. R. (2006). Key concepts in developmental psychology. London, United Kingdom:

Sage Publications.

Page 58: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

58

Schaubroeck, S. (2016). Van borst naar bord: De mediatie van voedingsstrategie in de relatie

tussen borstvoeding en eet-/voedingsproblemen bij jonge kinderen. Ongepubliceerde masterproef van

Universiteit Gent.

Skogheim, T.S., & Vollrath, M.E. (2015). Associations of Child Temperament with Child

Overweight and Breakfast Habits: A Population Study in Five-Year-Olds. Nutrients, 7(12), 10116-

10128. doi:10.3390/nu7125522

Sleddens, E. F. C., Kremers, S. P. J., & Thijs, C. (2008). The Children’s Eating Behaviour

Questionnaire: Factorial validity and association with body mass index in Dutch children aged 6-7.

International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity, 5(49), 1-9. doi:10.1186/1479-

5868-5-49

Small, D. M. (2009). Individual differences in the neurophysiology of reward and the obesity

epidemic. International Journal of Obesity, 33, 44–48.

Swallen K., Reither E., Haas S., & Meier A. (2005). Overweight, obesity and health related

quality of life among adolescents: The National Longitudinal Study of Adolescent Health. Pediatrics,

115(2), 340–347. doi: 10.1111/j.1741-6787.2008.00127.x

Thomas, A., & Chess, S. (1977). Temperament and development. New York: Brunner/Mazel

Torrubia, R., A´ vila, C., Molto´, J., & Caseras, X. (2001). The Sensitivity to Punishment and

Sensitivity to Reward Questionnaire (SPSRQ) as a measure of Gray’s anxiety and impulsivity

dimensions. Personality and Individual Differences, 31, 837–862.

Van Stralen, M.M., te Velde, S.J., van Nassau, F., Brug, J., Grammatikaki, E., Maes, L., …, &

Chinapaw, M.J.M. (2012). Weight status of European preschool children and associations with family

demographics and energy balance-related behaviours: a pooled analysis of six European studies.

Obesity Reviews, 1, 29-41. doi: 10.1111/j.1467-789X.2011.00959.x.

Verbeken, S., Braet, C., Lammertyn, J., Goossens, L., & Moens, E. (2012). How is reward

sensitivity related to bodyweight in children? Appetite, 58 (2), 478–483.

doi:10.1016/j.appet.2011.11.018

Verhulst, F.C., & Van Der Ende, J. (2013). Handleiding ASEBA: Vragenlijsten voor leeftijden

van 6 tot en met 18 jaar. Rotterdam: ASEBA Nederland.

Page 59: TEMPERAMENT ALS VOORSPELLER VAN EETPROBLEMEN BIJ …lib.ugent.be/.../984/RUG01-002351984_2017_0001_AC.pdf · Psychologie als in mijn huidige masteropleiding Klinische psychologie

59

Vervoort, L. (2010). The Behavioral Inhibition System in childhood andadolescent anxiety. An

analysis from the information processing perspective. PhD Doctoral Thesis Amsterdam: University

of Amsterdam

Vervoort, L.,Wolters, L. H., Hogendoorn, S.M., de Haan, E., Boer, F., & Prins, P. J.M. (2010).

Sensitivity of Gray's Behavioral Inhibition System in clinically anxious and non-anxious children and

adolescents. Personality and Individual Differences, 48(5), 629–633.

http://dx.doi.org/10.1016/j.paid.2009.12.021.

Wardle, J., Guthrie, C. A., Sanderson, S., & Rapoport, L. (2001). Development of the Children’s

Eating Behaviour Questionnaire. Journal of Child Psychology and Psychiatrie, 42(7), 963-970.

doi:10.1017/S0021963001007727

Warschburger, P. (2005). The unhappy obese child. International Journal of Obesity, 29, S127–

S129. doi:10.1038/sj.ijo.0803097

Whitaker, R.C., Wright, J.A., Pepe, M.S., Seidel, K.D., & Diets, W.H. (1997). Predicting obesity

in young adulthood from childhood and parental obesity. New England Journal of Medicine, 337,

869-873.

WHO (2016), Report of the commission on ending childhood obesity. Ontleent aan

http://apps.who.int/iris/bitstream/10665/204176/1/9789241510066_eng.pdf?ua=1&ua=1

WHO (2016). Childhood overweight and obesity. Ontleent aan:

http://www.who.int/dietphysicalactivity/childhood/en/

WHO (1998), Obesity, preventing and managing the global epidemic. Report of a WHO

consultation on obesity. WHO, Geneva.

World Health Organization (2010). WHO Anthro for personal computers, version 3.2.2, 2011:

Software for assessing growth and development of the world's children. Geneva: WHO, 2010. URL

http://www.who.int/childgrowth/software/en/ (accessed August 2011).