Studiemotieven van ASO jongeren met en zonder … · 2019. 5. 15. · In dit hoofdstuk zal voor...
Transcript of Studiemotieven van ASO jongeren met en zonder … · 2019. 5. 15. · In dit hoofdstuk zal voor...
Instituut voor Onderwijs- en Informatiewetenschappen
Academiejaar 2014-2015Eerste zittijd
Studiemotieven van ASO jongeren met en zonder migratieachtergrond voor het lerarenberoep
Promotorprof. dr. E. Struyf
Masterproef voorgelegd met het oog op het behalen van de graad van Master in de Opleidings- en Onderwijswetenschappen
Steffi De Prins
Academiejaar 2014-2015
EERSTE ZITTIJD
Universiteit Antwerpen
Instituut voor Onderwijs- en Informatiewetenschappen
STUDIEMOTIEVEN VAN ASO JONGEREN MET EN ZONDER
MIGRATIEACHTERGROND VOOR HET LERARENBEROEP
Steffi De Prins
Masterproef voorgelegd met het oog op
het behalen van de graad van master in
de Opleidings- en
Onderwijswetenschappen
Promotor: prof. dr. E. Struyf
SAMENVATTING
Mensen met een migratieachtergrond zijn ondervertegenwoordigd in het lerarenberoep.
Hoewel er duidelijk een nood is aan deze mensen in de leerkrachtenpopulatie, zien we dat
zeer weinig ASO jongeren met een migratieachtergrond kiezen voor de lerarenopleiding. Wat
zijn redenen voor deze beperkte instroom? Hoe zien deze jongeren hun toekomst? Hoe kijken
zij naar het beroep van leerkracht?
Aan de hand van vragenlijsten afgenomen bij ASO jongeren met en zonder
migratieachtergrond uit 5e en 6e middelbaar uit 6 verschillende scholen wordt gezocht naar
antwoorden op deze vragen. De resultaten van het onderzoek worden vergeleken met eerder
gevoerd onderzoek.
Uit de vragenlijsten blijkt dat 74% van de jongeren in eerste instantie kiest voor een
universitaire opleiding. We stellen vast dat jongeren hun verder studie voornamelijk kiezen in
functie van hun interesses en capaciteiten. Daar ze met velen noteren dat ze niet
geïnteresseerd zijn in het beroep, zullen ze er bijgevolg ook niet voor kiezen. Daarnaast
hechten jongeren met een migratieachtergrond meer belang aan promotiekansen en
verkiezen ze daarom een beroep met meer aanzien dan het beroep van leraar. Ze vermijden
beroepen waar de kans op discriminatie hoog is. Daar de kans om in het onderwijs met hun
achtergrond gediscrimineerd te worden reëel is, zal dit ook een reden zijn om hier niet voor te
kiezen. Tot slot hechten zij belang aan het dragen van religieuze symbolen, de combinatie
religie – beroep mag geen probleem vormen. Deze vaststelling kan mogelijks het debat rond
het hoofddoekenverbod terug open trekken.
VOORWOORD Met deze masterproef sluit ik vier jaar studeren aan de universiteit van Antwerpen af.
Hierbij wil ik een woord van dank richten aan iedereen die mij, op welke manier dan ook,
geholpen heeft bij het schrijven van dit werk.
Speciale dank gaat uit naar Prof. Dr. Elke Struyf voor de tijd die ze nam om mijn werk
verschillende keren na te lezen en te voorzien van duidelijke feedback.
Graag wil ik ook een dankwoord uitspreken aan de wetenschapswinkel en het
Minderhedenforum. Bedankt Tine Van Daal en Sanghmitra Bhutani voor het aanbrengen van
het onderwerp, het ondersteunen van het proces en de tips en opmerkingen die jullie gaven.
Verder wil ik een woord van dank richten aan de directies van de deelnemende scholen die
ervoor zorgden dat ik mijn onderzoek kon voeren. Ook de leerlingen die de tijd namen om de
vragenlijsten ernstig in te vullen wil ik bedanken.
Een laatste woord van dank gaat uit naar mijn ouders, familie, vrienden en collega’s voor hun
geduld en aanmoedigingen de afgelopen vier jaar.
Bedankt allemaal en veel leesplezier!
Waarom ASO jongeren met een migratieachtergrond niet voor de lerarenopleiding
kiezen.
Het lerarenkorps is al jarenlang geen afspiegeling meer van de maatschappij. Steffi De
Prins (Universiteit Antwerpen) onderzocht wat de redenen zijn waarom jongeren uit een
algemeen vormende richting (ASO) met een migratieachtergrond niet kiezen voor de
lerarenopleiding.
“In eerste instantie kiezen jongeren uit een algemeen vormende richting voor universitaire studies,
ongeacht hun achtergrond”, aldus Steffi De Prins, studente Opleidings- en Onderwijswetenschappen
aan de Universiteit van Antwerpen. Uit haar onderzoek blijkt dat ook achtergrond gebonden kenmerken
een rol spelen in het maken van studiekeuzes. Zo stelde de studente vast dat jongeren met een
migratieachtergrond meer belang hechten aan promotiekansen en daarom een beroep met meer
aanzien verkiezen boven het beroep van leraar.
Hoofddoekenverbod in het onderwijs opheffen?
“Leerlingen met een migratieachtergrond hameren erg sterk op de mogelijkheid tot het dragen van
religieuze symbolen”, aldus De Prins. Uit haar onderzoek bleek zelfs dat sommigen onder hen niet
kiezen voor een job in het onderwijs om die reden.
De Prins hoopt dat dit een duidelijk signaal is voor de minister van Onderwijs. Ze denkt dat de
opheffing, of toch een nuancering, van het hoofddoekenverbod in het onderwijs kan leiden tot een
grotere instroom van studenten met een migratieachtergrond in de lerarenopleiding. “Het probleem van
het tekort aan leerkrachten met een migratieachtergrond is duidelijk en ik leg met mijn onderzoek de
grootste hindernis bloot. Ik denk dat het herbekijken van het hoofddoekenverbod hier een antwoord
kan bieden”, aldus De Prins.
Naast de hoofddoekenkwestie kan het volgens De Prins ook helpen om jongeren en hun ouders op een
andere – betere – manier te informeren over het hoger onderwijs en het aanbod in het hoger
onderwijs. Uit haar onderzoek blijkt immers dat jongeren zichzelf en hun ouders niet zo sterk inschatten
wat betreft de kennis over het hoger onderwijs. Deze inschatting ligt bij jongeren met
migratieachtergrond nog lager dan bij hun klasgenoten zonder migratieachtergrond.
De resultaten werden verkregen aan de hand van vragenlijsten afgenomen bij 336 respondenten uit de
derde graad van 6 verschillende secundaire scholen.
Meer weten?
Steffi De Prins: [email protected] of 0485/23.39.29
Promotor prof. dr. Elke Struyf: [email protected]
Inhoudsopgave
1. INLEIDING, PROBLEEMSTELLING ...................................................................... 1
2. THEORETISCH KADER ......................................................................................... 2 2.1 CIJFERGEGEVENS .................................................................................................... 2
2.1.1 Lerarenopleiding algemeen .............................................................................. 2 2.1.2 Jongeren met een migratie achtergrond en lerarenopleiding ............................ 8 2.1.3 Instroom hoger onderwijs naar etnische herkomst ............................................. 8
2.2 HET PROFIEL VAN EEN LEERKRACHT .......................................................................... 10 2.3 DE SCHOOLLOOPBAAN VAN JONGEREN MET EEN MIGRATIE ACHTERGROND ........................... 11 2.4 ALLOCHTOON EN LERARENOPLEIDING ........................................................................ 14
3 BESLUIT EN ONDERZOEKSVRAGEN .................................................................. 15 3.1 HOOFDONDERZOEKSVRAAG ..................................................................................... 15 3.2 DEELONDERZOEKSVRAGEN ...................................................................................... 15
4 METHODOLOGIE ............................................................................................... 16
5 RESULTATEN ..................................................................................................... 21
6 DISCUSSIE EN CONCLUSIE ............................................................................... 34 6.1 TOEKOMSTPERSPECTIEVEN ..................................................................................... 35 6.2 INFORMATIEKANALEN ........................................................................................... 36 6.3 STUDIEMOTIEVEN ................................................................................................. 38 6.4 MOTIEVEN LERARENOPLEIDING ................................................................................ 38 6.5 PERCEPTIES T.A.V. HET BEROEP VAN LEERKRACHTEN ..................................................... 39 6.6 CONCLUSIE ......................................................................................................... 40 6.7 BEMERKINGEN ..................................................................................................... 42
7 REFERENTIES .................................................................................................... 44
8 BIJLAGE ............................................................................................................ 47
1
1. INLEIDING, PROBLEEMSTELLING “Het Vlaamse onderwijs telt nog te weinig allochtone leraren.” Zo klinkt het in een artikel dat
in maart 2013 verscheen in Klasse. De school of het schoolteam is lang geen weerspiegeling
van de samenleving. Althans was die weerspiegeling in 2010 de wens van toenmalig minister
van onderwijs Pascal Smet.
Hoewel er de afgelopen jaren een algemeen stijgende trend is van het aantal studenten dat
studeert aan een hogeschool, merken we op dat deze trend niet duidelijk zichtbaar is in de
lerarenopleiding. Nochtans is er een hoge nood aan goed opgeleide leraren.
Daarenboven blijkt uit cijfers dat de opleiding hoe langer hoe minder ASO studenten (27% in
schooljaar ’12 – ’13) aantrekt, de ‘zwakkere instroom’ zal mogelijks een invloed uitoefenen op
de kwaliteit van de opleiding.
Een bijkomende zorg is, hoewel hier geen concreet aantoonbare cijfergegevens voor handen
zijn, dat er opvallend weinig studenten met een migratieachtergrond 1 kiezen voor de
lerarenopleiding. Nochtans mag de invloed van allochtone leerkrachten op de schoolloopbaan
van allochtone, maar ook autochtone, leerlingen niet onderschat worden. Volgens Matheus,
Siongers en Van Den Brande (2002) zouden meer allochtone leerkrachten een meerwaarde
geven aan ons onderwijs. Zij kunnen bijdragen aan de uitbouw van een meer verdraagzaam
en intercultureel schoolklimaat en fungeren als rolmodellen voor allochtone leerlingen.
Deze probleemstelling brengt ons bij de vraag waarom ASO jongeren met een migratie
achtergrond niet voor de lerarenopleiding kiezen.
Omdat deze specifieke doelgroep in Vlaanderen nog niet bevraagd is, zal het doel van dit
onderzoek zijn om in eerste instantie deze groep te bereiken en daaropvolgend aan de hand
van vragenlijsten – opgesteld op basis van literatuurstudie – inzicht te krijgen in de visie van
deze jongeren. Het is de bedoeling om na te gaan hoe ASO jongeren met een migratie
achtergrond kijken naar / denken over het lerarenberoep. We zullen nagaan of er
verschillende percepties zijn t.a.v. het beroep van leerkracht tussen ASO jongeren mét en
zonder migratieachtergrond. Hebben zij andere motieven om al dan niet voor de
lerarenopleiding te kiezen? Welke factoren spelen mee in het maken van deze keuze?
1 Er wordt gekozen voor de term ‘migratieachtergrond’ omdat deze breder is dan de term ‘allochtoon’. Leerlingen met een migratieachtergrond zijn niet altijd allochtonen. Allochtoon = iemand die van elders afkomstig is, iemand van wie minimaal één van de ouders in het buitenland geboren is. Migratieachtergrond = iemand die in se een andere afkomst heeft, deze afkomst kan verder terug gaan dan deze van de ouders; bv.: grootouders, overgrootouders.
2
2. THEORETISCH KADER
In dit hoofdstuk zal vooreerst aan de hand van cijfermateriaal de instroom van de
lerarenopleiding gekaderd worden; deze cijfers helpen inzicht te krijgen in de beperkte
instroom van ASO leerlingen. Concrete cijfers over het aantal studenten met een migratie
achtergrond zijn tot op heden nergens verzameld. Wel blijkt uit allerhande artikels en
werkstukken dat het werkelijk zo is dat er zeer weinig studenten met een migratie
achtergrond de lerarenopleiding aanvatten. Ook de hogescholen die werden aangeschreven
bevestigen dit volmondig, maar ook zij kunnen geen concreet bruikbare cijfers aanleveren. De
kwaliteit en kwantiteit van de instroom in de lerarenopleiding wordt nader bekeken.
Daarna volgt een uiteenzetting van wat ‘leerkracht zijn’ inhoudt. Er wordt een oplijsting
gemaakt van enkele vaststellingen met betrekking tot het beroep. De status, het imago en de
voordelen van het beroep worden toegelicht. Dit alles helpt mede te kaderen waarom iemand
wel/niet zal kiezen voor het beroep van leerkracht.
Ten slotte bespreken we de schoolloopbaan van allochtone jongeren meer in detail. Heel wat
factoren maken dat hun loopbaan op een andere manier vorm krijgt dan deze van autochtone
jongeren. Omdat de hele loopbaan effect heeft op de uiteindelijke keuze tot het al dan niet
verder studeren, wordt deze paragraaf uitgeschreven.
2.1 Cijfergegevens
2.1.1 Lerarenopleiding algemeen
Uit het statusrapport lerarenopleiding (Jansergers, 2009) blijken volgende vaststellingen:
rond de eeuwwisseling werd Vlaanderen geconfronteerd met een lerarentekort. Dit tekort is
daarna omgebogen en er ontstond opnieuw een situatie met een licht overschot aan
leerkrachten. Sinds 2006 – 2007 lijkt opnieuw een omgekeerde trend te zijn ingezet. Door de
vergrijzing zullen tegen 2020 heel wat leraren moeten vervangen worden.
Een veel voorkomende bezorgdheid met betrekking tot de lerarenopleiding is het profiel van
de in- en uitstromers. Vaak wordt geopperd dat ze te weinig algemeen gevormd zijn;
studenten komen vooral uit TSO en BSO richtingen.
Hieronder volgt eerst een overzicht van welke lerarenopleidingen (kleuter, lager, secundair)
welke studenten aantrekken en hoe de slaagcijfers hiervan zijn. Nadien volgt een paragraaf
over de afname van het aantal generatiestudenten dat de lerarenopleiding aanvangt.
Mogelijke oorzaken van de fenomenen zullen toegelicht worden.
3
2.1.1.1 Instroom en slaagcijfers lerarenopleiding
Tabel 1: Instroom en afgestudeerden kleuteronderwijs naar studieniveau (2000 tot 2008)
Bron: Statusrapport lerarenopleiding (2009)
Tabel 2: Instroom kleuteronderwijs naar studieniveau (2008 tot 2013) Aantal inschrijvingen van generatiestudenten
2008 - 2009 2009 - 2010 2010 - 2011 2011 - 2012 2012 - 2013
M V Totaal M V Totaal M V Totaal M V Totaal M V Totaal
Onderwijs: Kleuter onderwijs
ASO 6 154 160 4 203 207 4 216 220 6 186 192 4 170 174
BSO 5 213 218 6 279 285 7 312 319 14 307 321 9 317 326
KSO 2 47 49 28 28 2 31 33 3 41 44 1 28 29
TSO 16 572 588 20 653 673 20 735 755 32 651 683 26 632 658
Ander* 1 71 72 2 84 86 3 72 75 2 93 95 4 93 97
Totaal 30 1057 1087 32 1247 1279 36 1366 1402 57 1278 1335 44 1240 1284
*Tot 'Ander' behorende studenten waarvan we de onderwijsvorm SO niet kennen, bv. omdat ze hun diploma SO behaalden voor schooljaar 2002-
2003 of omdat ze dit buiten Vlaanderen behaalden.
Bron: Databank hoger onderwijs (2014)
Er is sprake van een sterke instroom van studenten met een TSO achtergrond, BSO studenten
volgen als tweede sterkste groep, voor de instromers uit het ASO. Als we echter naar de
vooropleiding kijken van de studenten die effectief het diploma behalen, valt op dat vooral
studenten met een BSO achtergrond de eindmeet niet halen. De meerderheid van de
kleuterleidsters komt nog altijd uit het TSO, maar het aandeel ASO is gestegen tot een vierde,
ten nadele van het BSO. Het aandeel studenten met een diploma KSO is gelijk gebleven.
5
Instroom en uitstroom Een veel voorkomende bezorgdheid met betrekking tot de lerarenopleiding is het profiel van de in- en uitstromers. Vaak wordt geopperd dat ze te weinig algemeen gevormd zijn. In wat volgt wordt de verhouding van de vier onderwijsvormen secundair onderwijs vergeleken voor de instroom (generatiestudenten) van academiejaar 2000-2001 tot en met 2005-2006 en de uitstroom van academiejaar 2002-2003 tot en met 2007-2008. In de opleiding kleuteronderwijs heeft de meerderheid van de generatiestudenten een technisch secundaire opleiding gevolgd, ongeveer een kwart van de generatiestudenten heeft beroepssecundair onderwijs gevolgd en ongeveer een vijfde algemeen secundair onderwijs. Een minderheid heeft KSO gevolgd. Hoewel er een overwicht is van studenten uit het TSO, heeft een niet te verwaarlozen aantal studenten kleuteronderwijs een diploma BSO of ASO. Er is dus sprake van een relatief heterogene groep instromers in de opleiding kleuteronderwijs. Als we echter naar de vooropleiding kijken van de studenten die effectief het diploma kleuteronderwijs behalen, ziet deze er al minder heterogeen uit. De meerderheid van de kleuterleidsters komt nog altijd uit het TSO, maar het aandeel ASO is gestegen tot een vierde ten nadele van het aandeel BSO. Het aandeel studenten met een diploma KSO is gelijk gebleven.
Afgestudeerden Kleuteronderwijs
0
100
200
300
400
500
600
700
800
900
1000
1100
2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006 2006-2007 2007-2008
Andere
KSO
BSO
ASO
TSO
Generatiestudenten Kleuteronderwijs
-
200
400
600
800
1.000
1.200
1.400
1.600
2000-
2001
2001-
2002
2002-
2003
2003-
2004
2004-
2005
2005-
2006
2006-
2007
2007-
2008
Ander
KSO
BSO
ASO
TSO
5
Instroom en uitstroom Een veel voorkomende bezorgdheid met betrekking tot de lerarenopleiding is het profiel van de in- en uitstromers. Vaak wordt geopperd dat ze te weinig algemeen gevormd zijn. In wat volgt wordt de verhouding van de vier onderwijsvormen secundair onderwijs vergeleken voor de instroom (generatiestudenten) van academiejaar 2000-2001 tot en met 2005-2006 en de uitstroom van academiejaar 2002-2003 tot en met 2007-2008. In de opleiding kleuteronderwijs heeft de meerderheid van de generatiestudenten een technisch secundaire opleiding gevolgd, ongeveer een kwart van de generatiestudenten heeft beroepssecundair onderwijs gevolgd en ongeveer een vijfde algemeen secundair onderwijs. Een minderheid heeft KSO gevolgd. Hoewel er een overwicht is van studenten uit het TSO, heeft een niet te verwaarlozen aantal studenten kleuteronderwijs een diploma BSO of ASO. Er is dus sprake van een relatief heterogene groep instromers in de opleiding kleuteronderwijs. Als we echter naar de vooropleiding kijken van de studenten die effectief het diploma kleuteronderwijs behalen, ziet deze er al minder heterogeen uit. De meerderheid van de kleuterleidsters komt nog altijd uit het TSO, maar het aandeel ASO is gestegen tot een vierde ten nadele van het aandeel BSO. Het aandeel studenten met een diploma KSO is gelijk gebleven.
Afgestudeerden Kleuteronderwijs
0
100
200
300
400
500
600
700
800
900
1000
1100
2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006 2006-2007 2007-2008
Andere
KSO
BSO
ASO
TSO
Generatiestudenten Kleuteronderwijs
-
200
400
600
800
1.000
1.200
1.400
1.600
2000-
2001
2001-
2002
2002-
2003
2003-
2004
2004-
2005
2005-
2006
2006-
2007
2007-
2008
Ander
KSO
BSO
ASO
TSO
4
Tabel 3: Instroom en afgestudeerden lager onderwijs naar studieniveau (2000 tot 2008)
Bron: Statusrapport lerarenopleiding (2009)
Tabel 4: Instroom lager onderwijs naar studieniveau (2008 tot 2013) Aantal inschrijvingen van generatiestudenten
2008 - 2009 2009 - 2010 2010 - 2011 2011 - 2012 2012 - 2013
M V Totaal M V Totaal M V Totaal M V Totaal M V Totaal
Onderwijs: Lager onderwijs
ASO 97 545 642 107 636 743 108 618 726 116 624 740 96 635 731
BSO 16 40 56 7 56 63 14 46 60 14 68 82 15 60 75
KSO 2 28 30 7 31 38 3 24 27 8 35 43 6 37 43
TSO 146 582 728 163 637 800 162 720 882 170 723 893 200 699 899
Ander* 10 45 55 16 72 88 18 74 92 15 86 101 29 82 111
Totaal 271 1240 1511 300 1432 1732 305 1482 1787 323 1536 1859 346 1513 1859
*Tot 'Ander' behorende studenten waarvan we de onderwijsvorm SO niet kennen, bv. omdat ze hun diploma SO behaalden voor schooljaar 2002-
2003 of omdat ze dit buiten Vlaanderen behaalden.
Bron: Databank hoger onderwijs (2014)
In de opleiding lager onderwijs zien we dat een kleine helft van de studenten uit het ASO
komt en de andere helft uit het TSO, de weinige anderen hebben BSO of KSO gevolgd. Als we
deze instroom vergelijken met die van het kleuteronderwijs, valt vooral de verminderde
instroom van het aantal BSO studenten en de sterke stijging ASO studenten op. Bij de
afgestudeerden is het aandeel ASO sterk gestegen en het aandeel TSO gezakt tot een derde.
De meerderheid van de leerkrachten lager onderwijs heeft dus een diploma ASO op zak,
ondanks de eveneens grote instroom van studenten uit het TSO.
6
In de opleiding lager onderwijs ziet de verhouding van de vooropleiding van de generatiestudenten er al minder heterogeen uit dan die van de opleiding kleuteronderwijs. Een kleine helft komt uit het ASO en de andere helft uit het TSO, de weinige anderen hebben BSO of KSO gevolgd. Bij de afgestudeerden is het aandeel ASO sterk gestegen en het aandeel TSO gezakt tot een derde. De meerderheid van de leerkrachten lager onderwijs heeft dus een diploma ASO op zak, ondanks de eveneens grote instroom van studenten uit het TSO.
Generatiestudenten Lager Onderwijs
-
500
1.000
1.500
2.000
2.500
2000-
2001
2001-
2002
2002-
2003
2003-
2004
2004-
2005
2005-
2006
2006-
2007
2007-
2008
Ander
KSO
BSO
ASO
TSO
Afgestudeerden Lager Onderwijs
0
200
400
600
800
1000
1200
1400
1600
2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006 2006-2007 2007-2008
Andere
KSO
BSO
ASO
TSO
De opleiding secundair onderwijs ten slotte telt ongeveer de helft generatiestudenten uit het TSO, aangevuld met een grote groep uit het ASO en weinig uit het BSO en KSO. Opnieuw is de verhouding bij de afgestudeerden grondig gewijzigd. Dezelfde trend als bij de opleiding lager onderwijs doet zich voor: een sterke stijging van het aandeel studenten uit het ASO, een daling van het aandeel uit het TSO, een status quo van het aandeel uit het KSO en een daling van het aandeel uit het BSO. Ook hier heeft de meerderheid van de afgestudeerde leerkrachten ASO gevolgd in het secundair onderwijs. Hierbij moet echter opgemerkt worden dat een aantal afgestudeerden dat ASO gevolgd heeft, eerst een andere studie (voornamelijk handelswetenschappen en bedrijfskunde,
6
In de opleiding lager onderwijs ziet de verhouding van de vooropleiding van de generatiestudenten er al minder heterogeen uit dan die van de opleiding kleuteronderwijs. Een kleine helft komt uit het ASO en de andere helft uit het TSO, de weinige anderen hebben BSO of KSO gevolgd. Bij de afgestudeerden is het aandeel ASO sterk gestegen en het aandeel TSO gezakt tot een derde. De meerderheid van de leerkrachten lager onderwijs heeft dus een diploma ASO op zak, ondanks de eveneens grote instroom van studenten uit het TSO.
Generatiestudenten Lager Onderwijs
-
500
1.000
1.500
2.000
2.500
2000-
2001
2001-
2002
2002-
2003
2003-
2004
2004-
2005
2005-
2006
2006-
2007
2007-
2008
Ander
KSO
BSO
ASO
TSO
Afgestudeerden Lager Onderwijs
0
200
400
600
800
1000
1200
1400
1600
2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006 2006-2007 2007-2008
Andere
KSO
BSO
ASO
TSO
De opleiding secundair onderwijs ten slotte telt ongeveer de helft generatiestudenten uit het TSO, aangevuld met een grote groep uit het ASO en weinig uit het BSO en KSO. Opnieuw is de verhouding bij de afgestudeerden grondig gewijzigd. Dezelfde trend als bij de opleiding lager onderwijs doet zich voor: een sterke stijging van het aandeel studenten uit het ASO, een daling van het aandeel uit het TSO, een status quo van het aandeel uit het KSO en een daling van het aandeel uit het BSO. Ook hier heeft de meerderheid van de afgestudeerde leerkrachten ASO gevolgd in het secundair onderwijs. Hierbij moet echter opgemerkt worden dat een aantal afgestudeerden dat ASO gevolgd heeft, eerst een andere studie (voornamelijk handelswetenschappen en bedrijfskunde,
5
Tabel 5: Instroom en afgestudeerden secundair onderwijs naar studieniveau (2000 tot 2008)
Bron: Statusrapport lerarenopleiding (2009)
Tabel 6: Instroom secundair onderwijs naar studieniveau (2008 tot 2013) Aantal inschrijvingen van generatiestudenten
2008 - 2009 2009 - 2010 2010 - 2011 2011 - 2012 2012 - 2013
M V Totaal M V Totaal M V Totaal M V Totaal M V Totaal
Onderwijs: Secundair onderwijs
ASO 333 500 833 385 528 913 388 484 872 350 426 776 316 398 714
BSO 83 90 173 93 99 192 117 90 207 89 88 177 110 85 195
KSO 17 55 72 14 58 72 17 56 73 14 57 71 8 43 51
TSO 713 522 1235 722 566 1288 736 580 1316 724 502 1226 622 477 1099
Ander* 37 43 80 65 49 114 62 68 130 49 80 129 69 78 147
Totaal 1183 1210 2393 1279 1300 2579 1320 1278 2598 1226 1153 2379 1125 1081 2206
*Tot 'Ander' behorende studenten waarvan we de onderwijsvorm SO niet kennen, bv. omdat ze hun diploma SO behaalden voor schooljaar 2002-2003 of omdat
ze dit buiten Vlaanderen behaalden.
Bron: Databank hoger onderwijs (2014)
De opleiding secundair onderwijs ten slotte telt ongeveer de helft generatiestudenten uit het
TSO, aangevuld met een grote groep uit het ASO en weinig uit het BSO en KSO. Opnieuw is
de verhouding bij de afgestudeerden grondig gewijzigd. Dezelfde trend als bij de opleiding
lager onderwijs doet zich voor: een sterke stijging van het aandeel studenten uit het ASO, een
daling van het aandeel uit het TSO, een status quo van het aandeel uit het KSO en een daling
van het aandeel uit het BSO. Ook hier heeft de meerderheid van de afgestudeerde
leerkrachten ASO gevolgd in het secundair onderwijs. Hier wordt in het statusrapport
lerarenopleiding (2009) echter opgemerkt dat het aantal afgestudeerden dat ASO gevolgd
heeft, eerst een andere, meestal universitaire studie, aangevat heeft en pas daarna
ingestroomd is in de lerarenopleiding. Deze groep is niet zichtbaar bij de generatiestudenten,
vandaar ook de gewijzigde verhoudingen. Dit is veel minder het geval in de opleiding lager- en
kleuteronderwijs. Onderstaande tabellen geven enerzijds een overzicht van de inschrijvingen
in specifieke lerarenopleidingen, waaruit duidelijk blijkt dat vooral de masters zich regelmatig
bijscholen tot leerkracht. Anderzijds blijkt dat steeds minder studenten een diploma SLO
behalen.
7
geschiedenis, taal- en letterkunde, bewegings- en revalidatiewetenschappen, politieke en sociale wetenschappen) aangevat heeft en pas daarna ingestroomd is in de lerarenopleiding. Deze groep is niet zichtbaar bij de generatiestudenten, vandaar ook de gewijzigde verhoudingen. Dit is veel minder het geval in de opleiding lager- en kleuteronderwijs.
Generatiestudenten Secundair Onderwijs
-
500
1.000
1.500
2.000
2.500
2000-
2001
2001-
2002
2002-
2003
2003-
2004
2004-
2005
2005-
2006
2006-
2007
2007-
2008
Ander
KSO
BSO
ASO
TSO
Afgestudeerden Secundair Onderwijs
0
200
400
600
800
1000
1200
1400
1600
1800
2000
2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006 2006-2007 2007-2008
Andere
KSO
BSO
ASO
TSO
We kunnen concluderen dat, hoewel de instroom in de lerarenopleiding relatief heterogeen is, dit minder het geval is voor de uitstroom. Dit probleem mag echter niet verengd worden tot de lerarenopleiding. Het doet zich voor in alle opleidingen. Uit een vorige publicatie bleek reeds dat generatiestudenten die algemeen secundair onderwijs gevolgd hebben, betere studiesuccessen boeken dan studenten die een andere onderwijsvorm gevolgd hebben in het secundair.
7
geschiedenis, taal- en letterkunde, bewegings- en revalidatiewetenschappen, politieke en sociale wetenschappen) aangevat heeft en pas daarna ingestroomd is in de lerarenopleiding. Deze groep is niet zichtbaar bij de generatiestudenten, vandaar ook de gewijzigde verhoudingen. Dit is veel minder het geval in de opleiding lager- en kleuteronderwijs.
Generatiestudenten Secundair Onderwijs
-
500
1.000
1.500
2.000
2.500
2000-
2001
2001-
2002
2002-
2003
2003-
2004
2004-
2005
2005-
2006
2006-
2007
2007-
2008
Ander
KSO
BSO
ASO
TSO
Afgestudeerden Secundair Onderwijs
0
200
400
600
800
1000
1200
1400
1600
1800
2000
2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006 2006-2007 2007-2008
Andere
KSO
BSO
ASO
TSO
We kunnen concluderen dat, hoewel de instroom in de lerarenopleiding relatief heterogeen is, dit minder het geval is voor de uitstroom. Dit probleem mag echter niet verengd worden tot de lerarenopleiding. Het doet zich voor in alle opleidingen. Uit een vorige publicatie bleek reeds dat generatiestudenten die algemeen secundair onderwijs gevolgd hebben, betere studiesuccessen boeken dan studenten die een andere onderwijsvorm gevolgd hebben in het secundair.
6
Tabel 7: Inschrijvingen specifieke lerarenopleiding (1997 tot 2008)
Bron: Statusrapport lerarenopleiding (2009)
Tabel 8: Afgestudeerden specifieke lerarenopleiding
Jaartal Man Vrouw TOTAAL
’01 – ‘02 SLO hoger onderwijs 503 1370 1873
SLO CVO 642 813 1455
3328 ’06 – ‘07 SLO hoger onderwijs 572 1585 2157
SLO CVO - - 2615 4772 ’10 – ‘11 SLO hoger onderwijs 319 786 1105
SLO CVO - - 1824 2929 ’11 – ‘12 SLO hoger onderwijs 286 768 1054 SLO CVO - - - - Bron: Onderwijs Vlaanderen
We kunnen concluderen dat, hoewel de instroom in de lerarenopleiding relatief heterogeen is,
dit minder het geval is voor de uitstroom. Dit probleem mag echter niet verengd worden tot
de lerarenopleiding. Het doet zich voor in alle opleidingen. Uit een vorige publicatie van
Onderwijs Vlaanderen (2008) bleek reeds dat generatiestudenten die algemeen secundair
onderwijs gevolgd hebben, betere studiesuccessen boeken dan studenten die een andere
onderwijsvorm gevolgd hebben in het secundair.
De vaststelling van deze gewijzigde instroom in de lerarenopleiding maakt dat mensen die
lesgeven in deze opleidingen bezorgd zijn over de kwaliteit(en) en de motivatie van hun
studenten (Eisendrath, 2001; McKenzie et al., 2004). Ook Elchardus, Huyge, Kavadias,
Siongers en Vangoidsenhoven (2009) merken op dat de sterkte van de instroom in de
7
lerarenopleiding en in het beroep afneemt. Ook zij stellen vast dat alsmaar minder leerlingen
uit de algemeen vormende richtingen van het secundair onderwijs kiezen voor de
professionele bacheloropleidingen tot leraar. Er zijn bovendien aanwijzingen dat de
lerarenopleidingen te kampen hebben met een negatief imago van ‘tweede keuze’ of ‘optie om
achter de hand te houden als arbeidsmarktperspectieven verslechteren’.
2.1.1.2 Minder studenten in de lerarenopleiding
Klasse publiceerde in 2013 een artikel waarin beschreven stond dat voor het tweede jaar op rij
het aantal generatiestudenten in de lerarenopleidingen aan de Vlaamse hogescholen afneemt.
In vergelijking met het academiejaar 2010-2011 kozen zelfs 596 studenten, of 9 procent,
minder eerstejaars voor de lerarenopleiding in 2012 – 2013.
De opleiding leraar in het kleuteronderwijs telt 6 procent minder generatiestudenten. In de
richting lager onderwijs blijft het aantal nieuwelingen gelijk. In de opleiding secundair
onderwijs daarentegen stelt men een enorme achteruitgang vast. Daar waren op twee jaar
tijd 17 procent minder inschrijvingen (Klasse, 2013).
Vooral jongens kiezen minder voor de opleiding (daling van 20%), maar ook bij de meisjes is
de daling groot (daling van 14%). Ruim zeven op de tien generatiestudenten zijn meisjes
(Klasse, 2013).
Uit cijfers hierboven blijkt dat ook steeds minder diploma’s van de specifieke lerarenopleiding
worden uitgereikt, ook daar wordt dus een dalende trend vastgesteld.
Mogelijke verklaringen dalende inschrijvingscijfers
Ook Elchardus et al. (2009) stellen vast dat de inschrijvingscijfers van de lerarenopleiding
dalen, dit zou volgens hen onder andere toe te schrijven zijn aan de uitbreiding van de
stagecomponent. Vooral studenten die SLO-opleidingen aan universiteiten, hogescholen en
CVO’s volgen, haken hierop af. Hierbij aansluitend werd er gezocht naar een mogelijke
verklaring voor de dalende instroom en stijgende uitstroom van leerkrachten. Uit onderzoek
(Bronneman-Helmers & Taes, 1999) blijkt dat gevoelens van frustratie en onmacht hier een
rol spelen. Leerkrachten hebben het gevoel dat ze te weinig waardering krijgen in onze
8
samenleving en dat de maatschappelijke status van hun beroep is gedaald (Berkhout, Zijl &
Van Praag, 1998; Aelterman, Verhoeven, Rots et al., 2002).
Daarnaast blijkt dat een loopbaan in het onderwijs door velen onaantrekkelijk wordt geacht,
onder meer door de beperkte carrièremogelijkheden, de hoge werkdruk, de zogenaamde
planlast en de grote beroepsonzekerheid in het begin van de loopbaan (McKenzie, Emery,
Santiago et al., 2004; Devos & Vanderheyden, 2002; OECD, 2005).
Ook het genderprobleem m.b.t. het lerarenberoep wordt steeds opvallender; het is in grote
mate vervrouwelijkt. De meester voor de klas is een uitzondering geworden. Dit is opvallend
verschillend van andere arbeidsmarktsectoren (Elchardus et al., 2009).
2.1.2 Jongeren met een migratie achtergrond en lerarenopleiding
Zoals in de inleiding reeds vermeld zijn er geen concrete cijfers beschikbaar over het aantal
studenten met een migratieachtergrond die de lerarenopleiding volgen. Wel blijkt uit
allerhande artikels en werkstukken dat het werkelijk zo is dat er zeer weinig studenten met
een migratieachtergrond de lerarenopleiding aanvatten. Ook de hogescholen die werden
aangeschreven bevestigen dit volmondig, maar ook zij kunnen geen concreet bruikbare cijfers
aanleveren. Gegevens over de etnische achtergronden van de studenten worden niet
verzameld en kunnen bijgevolg niet aangeleverd worden. Opvallend bij de bevraging was dat
zowel de hogescholen als de coördinator rapportering van het Agentschap voor Hoger
Onderwijs positief reageerden op het feit dat er onderzoek verricht zou worden en dat zij ook
geïnteresseerd waren in de resultaten ervan.
2.1.3 Instroom hoger onderwijs naar etnische herkomst
Volgende paragraaf schetst enerzijds een beeld van de uitstroom van het secundair onderwijs
naar etnische herkomst en anderzijds volgt er cijfermateriaal over de verdeling van de keuze
van hoger onderwijs na de secundaire studies. Deze cijfers worden besproken omdat etnische
origine een beïnvloedende factor blijkt bij het al dan niet gekwalificeerd afstuderen in het
secundair onderwijs. Deze kwalificatie maakt de kans tot verder studeren al dan niet mogelijk.
Daarnaast zien we dat zowel de onderwijsvorm in het secundair onderwijs als het geslacht en
de etnische origine beïnvloedende factoren zijn in de keuze hoger onderwijs.
Het is algemeen bekend, en gezien hun laag afstudeerpercentage in het secundair onderwijs
(zie tabel 9) niet verrassend, dat allochtone jongeren ondervertegenwoordigd zijn in het hoger
9
onderwijs. Niet alleen behalen ze minder vaak een diploma secundair onderwijs, maar als ze
dit behalen dan doen ze dit vooral in onderwijsvormen die slechts in erg beperkte mate
toegang geven tot hogere studies.
De data uit onderstaande tabellen werden verzameld in het kader van het interuniversitaire
onderzoeksproject SONAR (Studiegroep van ONderwijs naar ARbeidsmarkt). In 1999 voerde
SONAR een surveyonderzoek uit bij een aselecte steekproef van 3000 Vlaamse 23-jarigen
geboren in 1976. De survey in 1999 vormde de start van een longitudinaal project waarbij
verschillende cohorten op verschillende leeftijden bevraagd worden. Twee nieuwe cohorten,
geboren in 1978 en 1980, werden respectievelijk in 2001 en 2003 eveneens op 23-jarige
leeftijd bevraagd. Ondertussen werden alle cohorten opnieuw bevraagd op 26-jarige leeftijd.
Tabel 9: (On)gekwalificeerde uitstroom uit het secundair onderwijs naar etnische herkomst en geslacht (%) Uitstroom Totaal Etnische herkomst
Autoch. Alloch. Regio van herkomst Turks. N-‐Afr. Z-‐Eur. Overige
Mannen Ongekwalificeerd Laaggekwalificeerd Gekwalificeerd (100%) N
15,4 5,9 78,7 4524
13,0 30,1 5,6 7,6 81,4 62,3 3881 642
45,6 45,5 32,9 20,0 9,8 8,1 12,2 6,0 44,6 46,5 54,9 74,0 112 99 82 350
Vrouwen Ongekwalificeerd Laaggekwalificeerd Gekwalificeerd (100%) N
10,0 3,2 86,8 4422
7,2 25,0 3,0 4,9 89,9 70,1 3728 695
43,1 40,8 10,8 17,0 9,5 3,1 7,2 3,3 47,4 56,2 81,9 79,7 116 130 83 365
Bron: Wit krijt schrijft beter (2006)
Tabel 10: Verdeling secundaire onderwijsvormen naar schooltype, geslacht en etnische herkomst (%)
Mannen Vrouwen Schooltype Totaal ASO TSO/ BSO
KSO N Totaal ASO TSO/ BSO
KSO N
Universitair Autochtonen Turks/N-‐Afrikaans Overige allochtonen
51,6 46,3 49,8
84,6 15,0 0,4 73,7 21,1 5,3 84,4 15,6 0,0
1201 19 128
48,4 53,7 50,2
90,8 9,1 0,2 81,8 13,6 4,5 91,5 7,8 0,8
1136 22 129
Niet-‐universitair Autochtonen Turks/N-‐Afrikaans Overige allochtonen
40,1 35,6 39,2
37,9 58,7 3,4 38,1 52,4 9,5 39,1 54,0 6,9
1001 21 87
59,9 64,4 60,8
43,1 46,6 10,4 31,6 39,5 28,9 51,1 38,5 10,4
1493 38 135
Bron: Wit krijt schrijft beter (2006)
Tabel 10 geeft een overzicht van de verdeling van de instroom van eerstejaarsstudenten in
het hoger onderwijs. Er wordt in kaart gebracht voor welk soort hoger onderwijs welke
studenten kiezen. De secundaire onderwijsvorm van de studenten, het geslacht en de
etnische afkomst zijn elementen die worden opgenomen.
10
Zo kunnen we concluderen dat zowel mannen als vrouwen, allochtoon en autochtoon met een
ASO diploma in eerste instantie voornamelijk kiezen voor een universitaire opleiding. Van de
TSO en KSO leerlingen kiest de grote meerderheid in eerste instantie voor niet-universitaire
opleidingen. En hoewel BSO leerlingen in beperkte mate verder studeren, kiezen zij ook voor
niet-universitaire opleidingen. Opvallend bij deze laatste groep leerlingen zijn de relatief hoge
aantallen bij allochtone jongeren van Turkse/Noord-Afrikaanse origine. De B-stroom is dus
sterk vertegenwoordig door deze specifieke groep allochtonen.
2.2 Het profiel van een leerkracht In 2009 verscheen een boek van Elchardus, Huyge, Kavadias, Siongers & Vangoidsenhoven
over het beroep van leraar. Het boek rapporteert over een studie naar deze specifieke
beroepsgroep. Op basis van zestien onderzoeken en verschillende focusgroepgesprekken
vergelijken de auteurs leraars op verschillende punten met andere werkende Vlamingen.
Onder meer werktijden, verloning, sociale achtergrond, interesses en motieven komen
uitgebreid aan bod. Hier volgt een oplijsting van de meest duidelijke en opvallende
vaststellingen.
In de literatuur wordt er gewezen op de bijzonder zware opdracht van het onderwijs. Het
onderwijs is een belangrijke socialiserende instelling die jongeren niet alleen moet toerusten
voor de arbeidsmarkt, maar ook aan burgerschaps- en persoonsvorming moet doen en
daarnaast ook aandacht moet hebben voor waardes en attitudes (Elchardus et al., 2009). Dit
maakt dat de samenleving in zijn geheel sterk afhankelijk is van het onderwijs, de scholen en
dus ook de leerkrachten.
Hoewel de vaste benoeming voor veel leerkrachten als een voordeel wordt gezien, is dit voor
beginnende leerkrachten meteen de oorzaak van hun langdurige werkonzekerheid aan de
start van hun loopbaan. Zij dienen in het begin vrede te nemen met de uren die hun vast
benoemde collega’s niet opnemen, wat dikwijls lijdt tot onvrijwillig deeltijds werk voor de
beginnende leerkrachten (Elchardus et al., 2009).
Leerkrachten krijgen ook vaak te horen dat ze een zalig leventje leiden: veel vakantie en
tijdens het jaar ook amper moeten werken. Ze reageren hierop dat mensen een verkeerd
beeld hebben, taken die buiten de lesopdracht vallen, worden niet meegerekend maar kunnen
de werkduur wel aanzienlijk verhogen (Elchardus et al., 2009).
Tenslotte wordt de onderwijssector beschouwd als een ideale tewerkstellingssector om gezin
en arbeid te combineren (Dagevos, 2002; Vogels & Bronneman-Helmers, 2006). De werktijden
11
komen immers vrij goed overeen met de schooltijden van de kinderen; ook het vroege
einduur van de werkdag en de vakantieperiodes spelen hierin een belangrijke rol.
Elchardus et al. (2009) vatten samen dat leerkrachten sterk inhoudelijk gemotiveerd zijn, veel
belang hechten aan de sociale aspecten van hun job en aan het dienstverlenende karakter
van hun werk, maar zij kiezen ook duidelijk voor een loopbaan die voldoende vrije tijd laat en
aandacht voor het gezin mogelijk maakt. De arbeidsvoorwaarden moeten op die aspiraties zijn
afgestemd. Een sterk concurrerende omgeving ligt hen niet, leiding geven zoals bedoeld in
een eerder hiërarchisch gestructureerde organisatie en autonomie boeien maar matig. De
status die in onze samenleving met concurrentie en leiding geven wordt geassocieerd,
interesseert de meeste leraars eigenlijk niet.
Als antwoord op de vraag waarom jonge mensen steeds minder voor het lerarenberoep kiezen
zeggen Elchardus et al. (2009) dat de media hier een belangrijke rol in speelt. Vooral het
negatieve wordt daar steeds sterk belicht; het ongenoegen wordt voor de megafoon
geplaatst: planlast, hoge en alsmaar toenemende verwachtingen, vlakke loopbaan, laag
salaris, lastige leerlingen, gebrek aan waardering, verlies van aanzien, gebrek aan
promotiekansen… (Elchardus et al., 2009).
2.3 De schoolloopbaan van jongeren met een migratieachtergrond Eerder werd al aangehaald dat jongeren met een migratieachtergrond minder instromen in
het beroep van leraar en ook minder instromen in de lerarenopleiding op zich.
Deze paragraaf beschrijft de minder evidente schoolloopbaan van deze jongeren, wat meteen
een verklaring is voor deze vaststelling.
Allochtone kinderen hebben reeds bij de aanvang van het basisonderwijs een
schoolachterstand ten aanzien van autochtonen als gevolg van hun laattijdige intrede in het
basisonderwijs (Duquet, Glorieux, Laurijssen & Van Dorsselaer, 2006). Deze jongeren slagen
er niet in hun achterstand in te lopen tijdens hun verblijf in het basisonderwijs, integendeel.
Bijgevolg starten allochtonen jongeren vaker laattijdig in het secundair onderwijs. Terwijl
slechts één op tien autochtone jongeren het secundair onderwijs laattijdig intreedt, geldt dit
voor bijna drie op tien allochtone jongeren (Duquet et al., 2006). Daarbij komt nog dat ze hun
secundaire studies ook vaker beginnen in de erg nadelige B-stroom, wat hun latere kansen op
schools succes zwaar hypothekeert. Minder dan 10% van de autochtone leerlingen maakt zijn
intrede in de B-stroom, terwijl dit voor allochtone jongeren ongeveer het dubbele bedraagt
12
(Duquet et al., 2006). Naast het probleem van de vroegtijdige schoolachterstand en het
kiezen voor de B-stroom halen Duquet et al. (2006) ook het probleem van zittenblijven aan.
Uit een rapport van de OESO (1998) blijkt dat allochtone jongeren in België vaker blijven
zitten dan autochtone jongeren, en dit ook vaker meermaals doen dan autochtone jongeren.
De problematische doorstroom van allochtone leerlingen resulteert in een dramatische
uitstroomsituatie: allochtone jongens verlaten het voltijds secundair onderwijs dubbel zo vaak
zonder diploma dan autochtone jongens, bij meisjes is dit zelfs drie maal zoveel (Duquet et
al., 2006). Toch verklaart deze schoolachterstand niet volledig de achtergestelde positie van
allochtonen in het secundair onderwijs, aangezien zelfs degenen die op leeftijd zitten een
kleinere kans hebben om gekwalificeerd uit te stromen dan autochtonen (Duquet et al.,
2006).
Verklaringen problematische schoolloopbaan
Duquet et al. (2006) onderscheiden drie clusters van verklaringen voor problematische
schoolloopbanen van allochtonen.
De mogelijke nadelige gevolgen van aanpassingsproblemen die migranten ervaren wanneer ze
hier aankomen valt onder de eerste cluster. Een botsing van de eigen cultuur met de
heersende cultuur zou een rol kunnen spelen in de minder succesvolle schoolloopbaan.
Allochtonen van de tweede generatie zouden het volgens deze hypothese beter doen dan
deze van de eerste generatie.
Een gemiddeld lager sociaaleconomisch ouderlijk milieu wordt gezien als een tweede
verklaring voor de problematische schoolloopbaan. Deze benadering stelt dat indien allochtone
jongeren uit gelijkaardige sociaaleconomische milieus afkomstig zouden zijn als autochtone
jongeren, hun schoolloopbaan ook minder problematisch zou verlopen.
Een derde en laatste cluster legt de nadruk op de mentale en praktische steun van ouders,
broers, zussen en leeftijdsgenoten en focust zich ook op de invloed van specifieke
schoolkenmerken.
Allochtone jongeren zelf
Daarnaast haalt ook De Mets (2003) verschillende factoren aan die de problematische
instroom in het hoger onderwijs van allochtone jongeren verklaren. Hij haalt eerst de
drempels die bij de allochtone jongeren zelf liggen aan. Waarmee hij wijst op het feit dat deze
jongeren vaak niet met studeren zijn vertrouwd; ook in hun omgeving hebben zij dikwijls een
gebrek aan voorbeeldfiguren waardoor een vicieuze cirkel ontstaat. Zo staan deze jongeren er
vaak alleen voor bij het zoeken naar een geschikte opleiding. Hierbij komt ook dat allochtone
13
leerlingen vaak een beperkt beeld hebben van het hoger onderwijs, meer dan autochtone
leerlingen. Dit maakt dat zij vaak verkeerde keuzes maken en onjuiste verwachtingen hebben,
wat deels te wijten is aan het feit dat ze zich onvoldoende informeren of onvoldoende
geïnformeerd worden. Het resultaat hiervan is dat ze zullen kiezen op basis van
aantrekkelijkheid van het beroep of afgaan op wat vrienden kiezen (De Mets, 2003). Ook
Duquet et al. (2006) halen de invloed van leeftijdsgenoten aan bij het maken van een
studiekeuze. Jongeren zoeken elkaars gezelschap op omdat ze zich meer op hun gemak
voelen bij mensen met gelijkaardige ervaringen en cultuur, en omdat ze zich verbonden
voelen met mensen uit hun eigen buurt. Deze invloed van leeftijdsgenoten kan zowel een
positief als negatief effect hebben (Duquet et al., 2006).
Een volgende drempel die De Mets (2003) bespreekt houdt verband met het belang dat
binnen de allochtone gemeenschap wordt gehecht aan economische zelfstandigheid en
onafhankelijkheid op een bepaalde leeftijd. Ook een laag zelfwaardegevoel vormt vaak een
extra drempel bij het zetten van de stap in het hoger onderwijs (De Mets, 2003).
Ouders en omgeving
Naast de drempels die bij allochtone jongeren zelf liggen, spelen de ouders en de omgeving
ook een rol bij de beperkte instroom in het hoger onderwijs volgens De Mets (2003). Ook hun
voorkeur gaat uit naar statusberoepen, omdat ze van de overtuiging zijn dat zulke beroepen
statusverhogend zijn in het land van herkomst. Ook van der Veen (2001) haalt deze
mobiliteitsoriëntatie aan. Allochtone ouders verwachten vaak van hun kinderen dat ze het
beter doen dan zijzelf en dat ze kansen grijpen die zij zelf nooit gekregen hebben. Hoewel
deze ouders hun kinderen wel willen ondersteunen in hun schoolloopbaan, beschikken zij vaak
niet over de nodige praktische kennis over het lokale onderwijssysteem. Dit maakt dat ze de
praktische ondersteuning vaak aan anderen moeten overlaten.
Onderwijs en toeleiders
Als laatste drempel haalt De Mets (2003) het onderwijs zelf en de toeleiders aan.
Communicatie en informatie naar de allochtone leerlingen blijken grote struikelblokken te zijn.
De meeste hoge- en secundaire scholen hebben te weinig zicht op de allochtone doelgroep en
hun noden om een effectief informatiebeleid uit te werken. Daarnaast loopt de communicatie
tussen de onderwijsinstellingen en de student en diens familie in vele gevallen niet van een
leien dakje. Ook is er voor allochtone jongeren vaak weinig herkenbaarheid. Dit komt doordat
14
het schoolbeleid, waaronder het wervingsbeleid, de schoolcultuur en de schoolorganisatie,
onvoldoende op hen is afgestemd. Hierdoor voelen ze zich vaak niet welkom.
De leerkrachten en CLB-medewerkers kennen de leefwereld van de allochtone jongeren vaak
onvoldoende waardoor ze geen juiste adviezen kunnen geven (De Mets, 2003).
2.4 Allochtoon en lerarenopleiding
Eerder onderzoek (Struyf & Goosen, 2011) toonde reeds aan dat Vlaamse TMA-allochtone2
jongeren (uitsluitend BSO/TSO jongeren) niet verschillen van autochtone jongeren wanneer ze
factoren benoemen die aantrekken om leerkracht te worden. Bij de hindernissen om het
beroep uit te oefenen worden wel twee extra factoren genoemd. Zo vrezen allochtone
leerlingen met racisme geconfronteerd te zullen worden als ze leerkracht zouden zijn. Ook het
dragen van een hoofddoek, of het juist niet mogen dragen ervan, werd als tweede extra
hinderpaal aangeduid. Vrouwelijke allochtonen gaven aan dat ze later graag een job willen
waar ze de vrijheid hebben om een hoofddoek te dragen. En aangezien dit in veel scholen niet
mag, zou dat hen kunnen tegen houden.
Daarnaast merkten Struyf en Goosen (2011) op dat het feit dat weinig allochtone jongeren
kiezen voor het lerarenberoep niets te maken heeft met het aanzien van dat beroep in hun
gemeenschap. Integendeel, vanuit hun cultuur en religie moeten kinderen en jongeren
respect hebben voor leerkrachten.
Een beter loon en het oplossen van tuchtproblemen in de klas zouden volgens het onderzoek
van Struyf en Goosen (2011) meer allochtonen aantrekken in de onderwijssector.
Volgens Braeckman (2006) is de ondervertegenwoordiging van allochtonen in de
lerarenopleiding gedeeltelijk het gevolg van het imago omtrent het lerarenberoep. De meeste
allochtone jongeren kiezen in eerste instantie voor universitaire studies met aanzien, zoals
dokter of advocaat. Ze vinden dat het lerarenberoep weinig aanzien geniet en dat het geen
goede toekomstperspectieven biedt.
Braeckman (2006) stelt dat het belangrijk is dat er voldoende geïnvesteerd wordt in de
waardering van het lerarenberoep, alsook in het loon en de werkomstandigheden van
leerkrachten. Ook meent hij dat er iets gedaan moet worden aan het imago van het
lerarenambt, dus aan het beeld dat veel allochtonen ervan hebben en de
2 De deelnemers van deze subgroep hadden een etnische origine die via minstens één van de ouders terug te voeren was op Turkije, de Maghreb en/of de Arabische wereld
15
toekomstperspectieven die het volgen van de lerarenopleiding bieden. Om dit te bereiken,
moet om te beginnen de participatie van de allochtone ouders in het onderwijs worden
gestimuleerd. Zij moeten bewust gemaakt worden van de waarde en het nut van het
onderwijs, hetgeen Braeckman (2006) “responsabilisering van ouders” noemt. De
lerarenopleiding zou infomomenten kunnen organiseren die zowel voor de allochtone student
als voor diens ouders informatie bieden.
3 BESLUIT EN ONDERZOEKSVRAGEN Uit de literatuur blijkt dat de lerarenopleiding steeds meer aan populariteit verliest. Daarnaast
blijkt dat een steeds ‘zwakkere instroom’ de lerarenopleiding aanvat. Men merkt op dat meer
BSO/TSO leerlingen zich inschrijven terwijl het voor ASO leerlingen vaak als ‘tweede keuze’
gezien wordt. Bovendien blijft de instroom van jongeren met een migratie achtergrond in de
lerarenopleiding zeer beperkt.
Omdat er hier in Vlaanderen nog geen onderzoek naar gevoerd is en er wel wat actoren zijn
de hier een antwoord op willen, wil ik met dit werk een antwoord formuleren op onderstaande
onderzoeksvragen.
3.1 Hoofdonderzoeksvraag
• Wat zijn de redenen die de beperkte instroom van ASO leerlingen met een
migratie achtergrond in de lerarenopleiding verklaren?
3.2 Deelonderzoeksvragen
1. Welke toekomstperspectieven hebben ASO leerlingen met een migratie
achtergrond m.b.t. hun verdere schoolloopbaan? Zijn hier opvallende
verschillen met ASO leerlingen zonder migratieachtergrond?
2. Welke kanalen gebruiken jongeren met een migratieachtergrond om zich te
informeren over het studieaanbod in het hoger onderwijs? Zijn hier opvallende
verschillen met ASO leerlingen zonder migratieachtergrond?
3. Welke studiemotieven halen ASO jongeren met een migratieachtergrond aan?
Zijn deze verschillend met deze van leerlingen zonder migratieachtergrond?
16
4. Hebben ASO leerlingen met en zonder migratieachtergrond verschillende
motieven om al dan niet voor de lerarenopleiding te kiezen? Welke factoren
spelen mee in het maken van deze keuze?
5. Welke verschillende percepties t.a.v. het beroep van leerkrachten stellen we
vast tussen ASO jongeren mét en zonder migratieachtergrond?
4 METHODOLOGIE
Literatuuronderzoek
Om tot geschikte literatuur te komen, is het van belang relevante bronnen te vinden en
daaruit de meest geschikte informatie te filteren. Ik nam persoonlijk contact op met een
sociologe aan de VUB, die met haar onderzoeksgroep al enkele onderzoeken gevoerd had
rond kansarmoede, allochtonen en onderwijs. Zij heeft mij enkele zeer interessante referenties
bezorgd waarmee ik al meteen aan de slag kon. Aanvullend ben ik door het invullen van
zoektermen als: allochtoon en onderwijs, cijfers lerarenopleiding, allochtoon en
lerarenopleiding, tekort aan allochtone leerkrachten, allochtonen hoger onderwijs, in
verschillende databanken zoals google scholar, op boeiende artikels en werkstukken gestoten.
Omdat het de bedoeling is de situatie in België te beschrijven, werden enkel Nederlandstalige
zoektermen gebruikt. Daarnaast heb ik van mijn promotor van de UAntwerpen en via de
wetenschapswinkel een werkstuk gekregen van voorgaande studenten die een gelijkaardig
onderzoek voerden. Overige artikels werden gevonden door middel van de
sneeuwbalmethode.
Naast deze informatiebronnen heb ik ook heel wat hogescholen en het ministerie van
onderwijs aangeschreven voor het verkrijgen van cijfermateriaal met betrekking tot de
lerarenopleiding en hun populatie.
Vragenlijstonderzoek
Om de onderzoeksvragen te beantwoorden wordt er gekozen voor een kwantitatief
onderzoek, meer specifiek om te werken met semi-gestructureerde vragenlijsten. Het
voordeel van het gebruik van vragenlijsten, en dus het voeren van een kwantitatief
onderzoek, is dat het mogelijk is om op relatief weinig tijd, veel respondenten te bevragen. De
semi-gestructureerde vragenlijsten bevatten zowel open- als gesloten vragen (Cohen, Manion,
& Morrison, 2011). Gesloten vragen hebben als voordeel dat ze gemakkelijk statistisch te
verwerken zijn, daarnaast is het ook mogelijk om vergelijkingen te maken tussen groepen.
17
Nadeel van dit soort vragen is dat zij de respondenten niet in staat stellen om zelf
toevoegingen te doen. Om dit nadeel op te vangen, zullen er ook enkele open vragen gesteld
worden. Deze zullen het de respondenten mogelijk maken om aanvullend een vrij antwoord te
noteren in hun eigen woorden. Zo zullen we dus naast feitelijke informatie ook de eigen
mening en de gevoelens die bij een bepaald antwoord horen bevragen.
De gesloten vragen bestaan uit enerzijds multiple choice vragen, waarbij meerdere
antwoorden mogelijk zijn. Daarnaast werden er ook vragen gesteld waarbij bewust gekozen
wordt voor een 5-punten Likertschaal, waarbij 1 staat voor ‘helemaal oneens’ en 5 voor
‘helemaal eens’, de optie NVT (niet van toepassing) wordt waar nodig ook aangereikt. Likertschalen worden veel gebruikt in onderzoek, zij bieden verschillende antwoordcategorieën
aan wat respondenten het gevoel geeft flexibel te kunnen reageren en zijn bovendien toch
kwantitatief te analyseren (Cohen et al., 2011). Het aanbieden van een oneven schaal heeft
als voordeel dat respondenten kunnen kiezen voor het middelpunt, terwijl ze bij een even
schaal verplicht zouden zijn om een beslissing te maken tussen de twee uitersten. Het
ontbreken van een neutrale optie kan leiden tot frustratie. De oneven schaal biedt de
mogelijkheid tot het geven van een neutrale keuze wanneer iemand daadwerkelijk neutraal is.
‘Centrale tendentie’ is dan wel een mogelijk nadeel; hiermee bedoelt men dat respondenten in
het algemeen eerder geneigd zijn om te kiezen voor het middelpunt.
De inhoud van de vragen vloeit voort uit eerder gevoerd literatuuronderzoek.
Vragenlijst opstellen
Er wordt gestart met enkele algemene vragen om meer te weten te komen over het
studiekeuzeproces van de respondenten. Deze vragen zijn belangrijk omdat het
studiekeuzeproces dat de leerling doorlopen heeft, wellicht de uiteindelijke studiekeuze zal
beïnvloeden.
Vervolgens wordt het beroep van de leerkracht onder de loep genomen. Aan de hand van
enkele stellingen en vragen proberen we een beeld te krijgen van de visie van de
respondenten over het lerarenberoep. Wellicht werpen deze antwoorden een licht op waarom
iemand al dan niet zal kiezen voor het beroep van leerkracht.
Daaropvolgend worden er enkele algemene vragen gesteld met betrekking tot waarden,
normen en de verdere carrière van de respondenten.
Afsluitend worden er anoniem enkele administratieve gegevens bevraagd zoals geboortejaar,
geslacht, nationaliteit. Dit zal het bij de verwerking mogelijk maken om vergelijkingen te
maken tussen verschillende groepen. Dit administratieve gedeelte wordt als laatste geplaatst
18
omdat vragen rond origine eventueel de verdere antwoorden op de vragenlijsten zouden
kunnen beïnvloeden.
Dry run
Om de validiteit en de betrouwbaarheid van de vragenlijsten en van de verwerking ervan te
garanderen werd begin januari een dry-run van de vragenlijsten uitgevoerd bij een random
select groepje van mogelijke respondenten. Dit groepje bestond uit 8 leerlingen van één van
de deelnemende scholen, deze leerlingen hebben nadien de vragenlijst niet meer ingevuld. Er
werd vooraf geen uitleg gegeven bij de vragenlijst, er werd enkel gevraagd deze in te vullen
en vragen te stellen bij onduidelijkheden. Op die manier werd nagegaan in hoeverre moeilijke
woorden konden vermeden worden en of de vragen ondubbelzinnig en volledig waren. Elk van
hen kon de vragenlijst moeiteloos invullen, enkel struikelden ze over het woord ‘origine’, ze
wisten niet wat hiermee bedoeld werd. Daarop is de vragenlijst aangepast en werd er origine
/ afkomst van gemaakt en werden er voorbeelden bijgeschreven. Zo ontstond de definitieve
vragenlijst (zie bijlage).
Selectie en deelname respondenten
Via onderwijskiezer.be heb ik lijsten van scholen die in aanmerking kwamen voor het
onderzoek geselecteerd. De twee voornaamste criteria voor de selectie waren dat de scholen
ASO richtingen moesten aanbieden in de derde graad en dat ze een gemengde populatie
moesten hebben, waarmee bedoeld wordt dat er zowel jongeren met als zonder
migratieachtergrond op school moesten zitten. Dit laatste is niet terug te vinden op
onderwijskiezer.be maar wordt snel duidelijk bij het bezoeken van de schoolsite.
Omdat de periode voor de kerstvakantie voor de secundaire scholen drukke weken zijn, heb ik
besloten om na de kerstvakantie 18 geselecteerde scholen te mailen met vraag tot deelname
(zie bijlage). Al snel bleek dat mailen niet voldoende was. 16 scholen reageerden niet op deze
eerste oproep; 2 scholen lieten weten dat ze regelmatig een aanvraag tot deelname aan een
onderzoek ontvangen. Onder hen was er 1 school die enkel aanvragen van oud-leerlingen
toestemde, de andere gaf mee dat mijn onderzoek niet weerhouden was. Een week later
besliste ik om telefonisch contact op te nemen met de 16 scholen die nog niet gereageerd
hadden. Omdat ik vaak niet de persoon die zulke zaken beslist aan de lijn kreeg, moest ik het
doen met andere mailadressen. Uiteindelijke hebben 6 scholen laten weten dat de deelname
voor het onderzoek niet weerhouden werd, 4 onder hen hebben niet meer gereageerd en 6
scholen zijn overtuigd geraakt van de deelname.
19
Tabel 11: Overzicht oproep tot deelname
Aantal scholen Geen reactie Negatieve reactie Positieve reactie
Eerste oproep 18 16 2 0
Extra oproepen 16 4 6 6
Tabel 12: Overzicht van aantal respondenten, per school ingedeeld volgens studiejaar, geslacht en
migratieachtergrond
Tabel 13: Overzicht afkomst / etnische origine van de respondenten
Analyse
De antwoorden van de vragenlijsten werden ingevuld in een excel document en geïmporteerd
in het statistisch programma R.
Belangrijk hierbij is dat de waarden ‘NVT’ werden omgezet naar NA’s (not available / missing
values) alvorens te importeren in R, daar ‘NVT’ geen cijfer is waarmee kan gerekend worden.
Allereerst werden per groep de gemiddelden en standaarddeviaties berekend voor de gesloten
items. Omdat 3 het schaalmidden van een schaal van 1 tot 5 is zullen we alle waarden boven
3 positief formuleren, alle waarden onder 3 negatief. De waarden die zich rond het cijfer 3
bevinden, worden neutraal ingeschat.
5de jaar 6de jaar Jongens Meisjes Zonder migratie
achtergrond
Met migratie
achtergrond
TOTAAL
School 1 1 99 47 53 80 20 100
School 2 59 45 41 63 49 55 104
School 3 43 35 20 58 66 12 78
School 4 13 4 9 8 2 15 17
School 5 12 12 7 17 1 23 24
School 6 0 13 2 11 6 7 13
TOTAAL 128 208 126 210 204 132 336
Afkomst / etnische origine
Aantal Afkomst / etnische origine
Aantal Afkomst / etnische origine
Aantal Afkomst / etnische origine
Aantal Afkomst / etnische origine
Aantal
Marokko 53 (40%) Albanië 3 (2%) Indië 2 (1,5%) Angola 1 (0,8%) Nepal 1 (0,8%)
Turkije 12 (9%) Armenië 3 (2%) Irak 2 (1,5%) Amerika 1 (0,8%) Pakistan 1 (0,8%)
Syrië 7 (5%) Rusland 3 (2%) Kroatië 2 (1,5%) Hongarije 1 (0,8%) Peru 1 (0,8%)
Afghanistan 5 (4%) Bosnië 2 (1,5%) Nigeria 2 (1,5%) Bulgarije 1 (0,8%) Portugal 1 (0,8%)
China 4 (3%) Duitsland 2 (1,5%) Spanje 2 (1,5%) Chili 1 (0,8%) Thailand 1 (0,8%)
Oekraïne 4 (3%) Egypte 2 (1,5%) Tsjetsjenië 2 (1,5%) El Salvador 1 (0,8%)
Polen 4 (3%) Filipijnen 2 (1,5%) Vietnam 2 (1,5%) Iran 1 (0,8%)
20
Om na te gaan of gemiddelden tussen groepen significant verschilden werd beroep gedaan op
de t-test. De t-test kan omschreven worden als een bivariate analysetechniek om de
statistische significantie na te gaan van het verschil in gemiddelde scores tussen twee
condities (De Maeyer, Coertjes & Ardies, 2012, p. 107). We gaan dus de kans inschatten dat
het vastgestelde verschil aan de hand van onze steekproef ook een verschil betekent in
populatiegemiddeldes (De Maeyer et al., 2012). In de sociale wetenschappen vinden we een
p-waarde die kleiner is dan 0,05 klein genoeg om de nulhypothese (= er is geen verschil
tussen beide condities in de populatie) te verwerpen. Waarmee bedoeld wordt dat we met
95% zekerheid kunnen zeggen dat migratieachtergrond, geslacht of studiejaar in de gehele
populatie een effect zal hebben op de antwoorden die gegeven worden.
Als blijkt dat het verschil tussen beide condities significant is, de twee groepen dus van elkaar
verschillen, gaan we nagaan hoe groot die verschillen zijn. De grootte van dit verschil zal aan
de hand van de effectgrootte Cohen’s d uitgedrukt worden. Deze effectgrootte drukt uit
hoeveel standaardafwijkingen de gemiddeldes voor beide condities van elkaar verschillen. Een
Cohen’s d kleiner dan 0,2 wil zeggen dat er geen effect is. Wanneer de waarde tussen 0,2 en
0,4 ligt, spreken we over een klein effect. Waarden tussen 0,5 en 0,7 staan voor een medium
effect en Cohen’s d waarden groter dan 0,8 wijzen op een groot effect.
Daarnaast worden via kruistabellen de antwoorden van de respondenten op de vragen die niet
op een 5 of 6 puntenschaal werden beantwoord overzichtelijk weergegeven. Omdat het gaat
om een steekproef is het ook hier noodzakelijk een significantietoets toe te passen om na te
gaan of het vastgestelde verband zich waarschijnlijk ook voordoet in de populatie. Chi-
kwadraat is een statistiek die gebaseerd is op de afwijking tussen de geobserveerde waarden
en de zogenaamde “verwachte waarden” (De Maeyer et al., 2012). Resulteert de Chi-
kwadraattoets in een waarde lager dan 0,05 dan kan je concluderen dat er een statistisch
significant verband is tussen beide variabelen, is de p-waarde hoger dan 0,05 kan je niet
stellen dat er een statistisch significant verband is (De Maeyer et al., 2012). Omdat de Chi-
kwadraatwaarde steeds in functie van de steekproefgrootte staat, gaan we aan de hand van
Cramer’s V de sterkte van het verband voor verschillende kruistabellen vergelijken met elkaar,
ongeacht het aantal observaties waarop de kruistabellen gebaseerd zijn (De Maeyer et al.,
2012). Cramer’s V geeft een waarde van 0 bij het ontbreken van een verband, tot 1, bij een
totale associatie. Er bestaan echter geen vuistregels die een indicatie geven van hoe sterk het
verband nu is (De Maeyer et al., 2012).
Tot slot worden de meest voorkomende antwoorden van de respondenten op de open vragen
overzichtelijk in tabellen gepresenteerd.
21
5 RESULTATEN In dit hoofdstuk gaan we dieper in op de verkregen resultaten. Bij het bespreken ervan volgen
we de structuur van de vragenlijst. We gaan eerst in op de vraag wat de jongeren willen doen
na hun middelbare studies en wat beïnvloedende factoren zijn bij het maken van keuzes over
hun verdere studies. Vervolgens gaan we na hoe ze de kennis over het hoger onderwijs van
zichzelf en van hun ouders inschatten. We gaan ook na via welke kanalen informatie over het
hoger onderwijs wordt ingewonnen. Daarnaast bekijken we enkele stellingen gaande over de
wensen met betrekking tot hun later beroep. We gaan na of er onder hen zijn die overwegen
om leerkracht te worden. Tot slot wordt er nagegaan hoe de jongeren denken over het
beroep van een leerkracht en over de lerarenopleiding.
Wat na het middelbaar?
Deze rubriek start met de bespreking van of leerlingen willen verder studeren en naar welke
opleidingen aan universiteit of hogeschool hun voorkeur uit gaat. Daarnaast overlopen we
waarmee ze rekening houden bij de keuze van hun verdere studies en door wie ze vooral
beïnvloed worden. Tenslotte bevroegen we ook van wie de leerlingen de afgelopen jaren
steun hebben gekregen bij het studiekeuzeproces.
Volgende tabellen geven een overzicht van de resultaten.
22
Tabel 14: Overzicht studievoorkeur, volgens migratieachtergrond, geslacht en studiejaar Totale
Steekproef (N=336)
Lln MET migratie (N=132)
Lln ZONDER migratie (N=204)
Jongens (N=126)
Meisjes (N=210)
5e jaar (N=128)
6e jaar (N=208)
Universiteit 250 (=74,4%)
98 (=74,2%)
152 (=74,5%)
92 (=73,0%)
158 (=75,2%)
95 (=74,2%)
155 (=74,5%)
Hogeschool 73 (=21,7%)
28 (=21,2%)
45 (=22%)
28 (=22,2%)
45 (=21,4%)
24 (=18,8%)
49 (=23,6%)
Weet nog niet 9 (=2,7%)
4 (=3,0%)
5 (=2,5%)
3 (=2,4%)
6 (=2,9%)
7 (=5,5%)
2 (=1,0%)
Wil niet verder studeren
3 (=0,9%)
2 (=1,5%)
1 (=0,5%)
2 (=1,6%)
1 (=0,5%)
1 (=0,8%)
2 (=1,0%)
Blanco 1 (=0,3%)
0 (=0,0%)
1 (=0,5%)
1 (=0,8%)
0 (=0,0%)
1 (=0,8%)
0 (=0,0%)
Totaal 336
132 204 126 210 128 208
Tabel 15: Beschrijvende analyses ‘studievoorkeur’, met de resultaten van chi² en Cramer’s V p-waarde Chi² Cramer’s V
Studievoorkeur ~ migratieachtergrond 0,788 0,071
Studievoorkeur ~ geslacht 0,575 0,093
Studievoorkeur ~ studiejaar 0,075 0,159
Uit tabel 14 kunnen we opmaken dat de grote meerderheid (74,4%) van de bevraagde
leerlingen expliciet kiest voor een universitaire opleiding na hun middelbare studies. De keuze
voor een hogeschoolopleiding wordt door 21,7% van alle respondenten gemaakt. We zien dat
de elementen migratieachtergrond en geslacht geen significant effect hebben op deze
antwoorden. Wanneer we kijken naar de resultaten per studiejaar, zien we dat de grens van
0,05 benadert wordt. Vooral leerlingen van het 5e jaar (5,5%) weten in vergelijking met
leerlingen uit het 6e jaar (1%) nog niet wat ze gaan studeren.
Tabel 16 geeft meer details over de studierichtingen die leerlingen wensen te volgen. Enkel
wanneer een studierichting door meer dan twee leerlingen werd opgegeven is deze
opgenomen in de tabel.
23
Tabel 16: Studierichtingen die leerlingen wensen te volgen na het middelbaar onderwijs, ingedeeld
volgens migratieachtergrond
Uit tabel 16 blijkt dat de bevraagde ASO jongeren zonder migratieachtergrond voornamelijk
kiezen voor psychologie (12%), rechten (11%) en ingenieur (9%), gevolgd door
geneeskunde, criminologie, kinesitherapie en taal-en letterkunde. ASO jongeren met een
migratie achtergrond kiezen zeer talrijk voor geneeskunde (14%), rechten (11%) en ingenieur
(8%). Economie is daar de sterkste volger. Criminologie, kinesitherapie en taal- en letterkunde
worden in tegenstelling tot jongeren zonder migratieachtergrond bijna niet aangehaald als
mogelijk studie.
Tabel 17: Beschrijvende analyses ‘wat na het middelbaar’, met de resultaten van de t-test, volgens migratieachtergrond
Leerlingen MET migratie achtergrond (N = 132 )
Opleiding Aantal
Geneeskunde 19 (14,4%)
Rechten 14 (10,6%) Ingenieur 11 (8,3%)
Economie 9 (6,8%)
Architectuur 7 (5,3%) Biomedische wetenschappen 6 (4,5%)
Farmaceutische wetenschappen 5 (3,8%)
Psychologie 5 (3,8%)
Talen 4 (3,0%) Bedrijfsmanagement 3 (2,3%)
TEW 3 (2,3%)
Chemie 3 (2,3%)
Politieke en sociale wetenschappen 3 (2,3%)
Leerlingen ZONDER migratie achtergrond (N = 204 )
Opleiding Aantal Psychologie 24 (11,8%) Rechten 23 (11,3%) Ingenieur 19 (9,3%)
Geneeskunde 13 (6,4%)
Criminologie 13 (6,4%)
Kinesitherapie 12 (5,9%) Taal- en letterkunde 11 (5,4%) Biomedische wetenschappen 9 (4,4%)
Chemie 8 (3,9%) Orthopedagogie 6 (2,9%) Toegepaste taalkunde 6 (2,9%)
Geschiedenis 6 (2,9%)
Architectuur 6 (2,9%)
Farmaceutische wetenschappen 5 (2,5%)
Verpleegkunde 5 (2,5%)
Dierengeneeskunde 4 (2,0%)
Media- entertainment business 3 (1,5%)
Totale steekproef (N = 336)
Lln MET migratie (N=132)
Lln ZONDER migratie (N=204)
GEM SD NVT GEM SD GEM SD t-waarde df p-waarde Cohen’s d Voor de keuze van mijn verdere studies hou ik rekening met:
Mijn capaciteiten 4,19 0,72 0 4,15 0,80 4,22 0,66 -0,86 241,12 0,392 - Mijn interesses 4,64 0,60 0 4,56 0,73 4,68 0,50 -1,78 332 0,076 - Mogelijkheden arbeidsmarkt 3,53 0,97 3 3,67 1,01 3,44 0,94 2,12 326 0,035 0,24 Voor de keuze van mijn verdere studies of het niet verder studeren word ik beïnvloed door:
Leeftijdsgenoten 2,14 1,10 32 2,13 1,21 2,16 1,04 -0,22 203,44 0,829 - Ouders 2,91 1,17 16 2,92 1,21 2,91 1,15 0,05 314 0,964 - Broer(s) / zus(sen) 2,07 1,19 54 2,26 1,30 1,95 1,11 1,99 178,36 0,048 0,26 Ik ben in mijn studiekeuzeproces de afgelopen jaren ondersteund door:
Leerkrachten 3,17 1,16 16 3,30 1,26 3,09 1,10 1,47 219,22 0,142 - Leeftijdsgenoten 3,01 1,13 19 3,15 1,18 2,93 1,10 1,69 310 0,092 - Ouders 3,79 1,07 11 3,73 1,21 3,83 0,97 -0,77 215,22 0,441 - Broer(s) / zus(sen) 2,60 1,36 60 2,97 1,46 2,39 1,25 3,41 266 0,001 0,42
24
Tabel 18: Beschrijvende analyses ‘wat na het middelbaar’, met de resultaten van de t-test, volgens geslacht
Uit tabel 17 blijkt dat de respondenten voor de keuze van hun verdere studies in het
algemeen het meeste rekening houden met hun interesses (4,64/5). Daarnaast worden hun
capaciteiten (4,19/5) in rekening gebracht, welke ook nog sterk scoren. Bij beide items is er
geen opvallend verschil waar te nemen tussen jongeren met en zonder migratieachtergrond.
We kunnen bij deze items een lage standaarddeviatie vaststellen, wat wijst op kleine
onderlinge verschillen tussen de antwoorden. Als we het geslacht mee in rekening gaan
brengen, blijkt dat meisjes meer rekening houden met hun interesses (4,70/5) dan jongens
(4,54/5), al is het effect klein. De bevraagde jongeren blijken minder rekening te houden
(3,53/5) met de mogelijkheden op de arbeidsmarkt. Jongeren met migratieachtergrond
(3,67/5) houden hier in vergelijken met hun klasgenoten zonder migratieachtergrond (3,44/5)
wel iets meer rekening mee. Ook nu stellen we een kleine effectgrootte vast. Als het geslacht
wordt opgenomen in de analyse over mogelijkheden op de arbeidsmarkt wordt de grens van
0,05 benadert. Meisjes zouden hier in vergelijking met jongens meer rekening mee houden.
Over het algemeen blijken de bevraagde jongeren weinig beïnvloedbaar wat hun studiekeuze
betreft. De grootste invloed komt met 2,91/5 van hun ouders. Gevolgd door de invloed van
leeftijdsgenoten (2,14/5). Hier zijn geen verschillen waar te nemen tussen jongeren met en
zonder migratieachtergrond. Als we geslacht opnemen in de analyse zien we dat de grens van
0,05 benadert wordt. Uit de analyse blijkt dan dat jongens zich sterker laten beïnvloeden door
hun leeftijdsgenoten dan meisjes. De invloed van broers en zussen is bij leerlingen met
Totale steekproef (N = 336)
Jongens (N=126)
Meisjes (N=210)
GEM SD NVT GEM SD GEM SD t-waarde df p-waarde Cohen’s d Voor de keuze van mijn verdere studies hou ik rekening met:
Mijn capaciteiten 4,19 0,72 0 4,13 0,70 4,22 0,73 -1,20 332 0,233 - Mijn interesses 4,64 0,60 0 4,54 0,60 4,70 0,60 -2,39 258,78 0,017 -0,27 Mogelijkheden arbeidsmarkt 3,53 0,97 3 3,40 1,01 3,61 0,94 -1,91 326 0,057 - Voor de keuze van mijn verdere studies of het niet verder studeren wordt ik beïnvloed door:
Leeftijdsgenoten 2,14 1,10 32 2,30 1,13 2,05 1,08 1,94 295 0,054 - Ouders 2,91 1,17 16 2,84 1,18 2,95 1,17 -0,82 314 0,415 - Broer(s) / zus(sen) 2,07 1,19 54 1,94 1,06 2,13 1,25 -1,31 272 0,191 - Ik ben in mijn studiekeuzeproces de afgelopen jaren ondersteund door:
Leerkrachten 3,17 1,16 16 3,34 1,10 3,06 1,19 2,09 315 0,037 0,24 Leeftijdsgenoten 3,01 1,13 19 3,04 1,17 2,98 1,11 0,44 310 0,660 - Ouders 3,79 1,07 11 3,75 1,05 3,81 1,08 -0,49 319 0,625 - Broer(s) / zus(sen) 2,60 1,36 60 2,53 1,29 2,64 1,40 -0,67 266 0,507 -
25
migratieachtergrond opvallend groter (2,26/5) dan bij deze zonder migratieachtergrond
(1,95/5). Het effect van de migratieachtergrond is klein.
De ondersteuning van de ouders is het grootst geweest tijdens hun studiekeuzeproces de
afgelopen jaren (3,79/5). Na de ouders zijn het de leerkrachten die veel ondersteuning geven
(3,17/5). Jongens voelen zich meer ondersteund (3,34/5) door de leerkrachten dan de meisjes
(3,06/5), dit verschil is significant, de effectgrootte is klein. De ondersteuning van de
leeftijdsgenoten geldt voor 3,01/5. Hier zijn geen significante verschillen waar te nemen
tussen jongeren met en zonder migratieachtergrond, ook niet tussen jongens en meisjes. De
ondersteuning van broers en zussen is bij jongeren met migratieachtergrond groter (2,97/5)
dan bij hun klasgenoten zonder migratieachtergrond (2,39/5). Dit laatste verschil is significant,
maar we stellen ook een kleine effectgrootte vast.
Informatie hoger onderwijs
Deze rubriek gaat over de informatie over het hoger onderwijs. Tabellen 17 en 18 geven weer
of leerlingen vinden dat ze zelf over voldoende informatie beschikken over het hoger
onderwijs en hoe ze de kennis van hun ouders hierover inschatten. Tabel 19 geeft weer via
welke kanalen leerlingen informatie inwinnen.
Tabel 19: Beschrijvende analyses ‘informatie hoger onderwijs’, met de resultaten van de t-test, volgens migratieachtergrond
Tabel 20: Beschrijvende analyses ‘informatie hoger onderwijs’, met de resultaten van de t-test, volgens geslacht
Totale steekproef (N = 336)
Jongens (N=126)
Meisjes (N=210)
Stelling GEM SD NVT GEM SD GEM SD t-waarde df p-waarde Cohen’s d Ik vind dat ik voldoende geïnformeerd ben over het studieaanbod
3,13 1,14 - 3,08 1,13 3,15 1,14 -0,56 333 0,574 -
Mijn ouders hebben een goede kennis over het studieaanbod in het hoger onderwijs
2,89 1,11 6 2,85 1,11 2,91 1,11 -0,43 329 0,664 -
Totale steekproef (N = 336)
Lln MET migratie (N=132)
Lln ZONDER migratie (N=204)
Stelling GEM SD NVT GEM SD GEM SD t-waarde df p-waarde Cohen’s d Ik vind dat ik voldoende geïnformeerd ben over het studieaanbod
3,13 1,14 - 2,92 1,12 3,26 1,13 -2,72 333 0,007 -0,31
Mijn ouders hebben een goede kennis over het studieaanbod in het hoger onderwijs
2,89 1,11 6 2,53 1,13 3,11 1,04 -4,80 329 0,000 -0,54
26
Uit bovenstaande tabellen kunnen we opmaken dat de bevraagde jongeren zich neutraal
geïnformeerd voelen over het studieaanbod in het hoger onderwijs. Jongeren met
migratieachtergrond voelen zich minder goed geïnformeerd dan deze zonder
migratieachtergrond. De impact van dit effect is klein. Als jongeren de kennis van hun ouders
gaan inschatten merken we ook daar een verschil tussen jongeren met en zonder
migratieachtergrond, dit verschil heeft een gemiddeld effect. Deze met migratieachtergrond
schatten de kennis van hun ouders eerder laag in, terwijl deze zonder migratieachtergrond de
kennis van hun ouders eerder neutraal inschatten. Beiden vinden dat ze zelf beter op de
hoogte zijn van het onderwijsaanbod dan hun ouders.
De invloed van geslacht heeft op beide stellingen geen significant effect.
Tabel 21: Overzicht informatiebronnen hoger onderwijs, volgens migratieachtergrond, geslacht en studiejaar Totale
Steekproef (N=336)
Lln MET migratie (N=132)
Lln ZONDER migratie (N=204)
Jongens (N=126)
Meisjes (N=210)
5e jaar (N=128)
6e jaar (N=208)
Internet 249 (=74,1%)
95 (=72,0%)
154 (=75,5%)
96 (=76,2%)
153 (=72,9%)
77 (=60,2%)
172 (=82,7%)
Ouders 101 (=31,1%)
24 (=18%)
77 (=37,7%)
32 (=25,4%)
69 (=32,9%)
40 (=31,3%)
61 (=29,3%)
School / CLB 209 (=62,2%)
80 (=60,6%)
129 (=63,2%)
85 (=67,5%)
124 (=59,0%)
61 (=47,7%)
148 (=71,2%)
Tabel 22: Beschrijvende analyses ‘informatiebronnen hoger onderwijs’, met de resultaten van chi² en Cramer’s V p-waarde Chi² Cramer’s V
Informatiebronnen ~ migratieachtergrond 0,030 0,225
Informatiebronnen ~ geslacht 0,448 0,153
Informatiebronnen ~ studiejaar 0,000 0,361
27
Tabel 23: Plaatsen waar informatie over het hoger onderwijs ingewonnen wordt (antwoorden die meer
dan 1x gegeven werden):
Antwoorden die slechts 1x gegeven werden: Hoogopgeleiden, status, mening van anderen, vriendenkring
Antwoorden die slechts 1x gegeven werden: Schoolresultaten, mezelf, aantal jaren opleiding, buren, stad, inkomen, psychologe die helpt informeren, moeilijkheidsgraad, bereikbaarheid school, media
Internet is het meest geraadpleegde kanaal waar informatie over het hoger onderwijs wordt
ingewonnen door de bevraagde jongeren. Jongeren zonder migratieachtergrond doen hier in
76% van de gevallen beroep op, 72% van de jongeren met migratieachtergrond gebruiken
internet als informatiekanaal. School / CLB is de tweede grootste bron van informatie over het
hoger onderwijs voor deze jongeren. 63% van de jongeren zonder migratieachtergrond en
61% van de jongeren met migratieachtergrond raadplegen hier informatie. Hoewel
voorgaande cijfers redelijk gelijklopend zijn tussen beide doelgroepen, zien we weer een
opmerkelijk verschil bij de informatie verkregen bij de ouders. 38% van de jongeren zonder
migratieachtergrond vragen informatie bij hun ouders over het hoger onderwijs, terwijl dit bij
jongeren met migratieachtergrond slechts 18% is.
Er zijn geen verschillen op te merken tussen jongens en meisjes wat betreft het raadplegen
van informatiebronnen over het hoger onderwijs.
Wanneer we het studiejaar opnemen in de analyse, merken we wel een verschil. Het grootste
verschil daar is dat leerlingen uit het 6e middelbaar veel meer informatie opzochten dan deze
uit het 5e middelbaar.
Wanneer we gaan kijken welke andere informatiekanalen over het hoger onderwijs worden
gebruikt valt op dat jongeren zonder migratieachtergrond brochures heel sterk aanhalen
terwijl dit bij jongeren met migratieachtergrond zelden wordt aangehaald. De Sid-in beurs is
voor beide partijen een sterk informatieve factor. Daarnaast halen ook beide partijen
familieleden aan als informatieverstrekkers. Zussen komen daarbij het meeste aan bod, maar
ook broers, tantes, nonkels, nichten, neven en grootouders geven regelmatig informatie. De
Leerlingen ZONDER migratie achtergrond
Plaats Aantal Brochures 20 Sid-in beurs 10
Familie 10 Vrienden 8 Studiebeurzen 7 Zus / broer 6 Opendeurdagen 4 Studenten uit de richting 2
Leerkracht 2
Leerlingen MET migratie achtergrond
Plaats Aantal Sid-in beurs 8 Broer / zus 7 Feedback leerkrachten / klassenraad
5
Familie 5
Opendeurdagen 3 Studenten hogeschool 3 Brochures 2 Kennissen 2
28
jongeren gaan ook info zoeken bij studenten die een bepaalde richting volgen aan de
hogeschool / universiteit. Feedback van leerkrachten wordt ook, vooral door jongeren met
migratieachtergrond, ter harte genomen.
Mijn later beroep
In de rubriek ‘Mijn later beroep’ legden we de jongeren 4 stellingen voor. Tabellen 24 en 25
geven de antwoorden op de 4 stellingen overzichtelijk weer:
Tabel 24: Beschrijvende analyses ‘mijn later beroep’, met de resultaten van de t-test, volgens migratieachtergrond
Totale steekproef (N = 336)
Lln MET migratie (N=132)
Lln ZONDER migratie (N=204)
Stelling GEM SD GEM SD GEM SD t-waarde df p-waarde Cohen’s d Ik vind het maken van promotie in mijn latere carrière belangrijk
3,5 0,91 3,64 0,89 3,41 0,91 2,35 334 0,019 0,26
Ik vind de vrijheid tot het dragen van religieuze symbolen belangrijk
2,78 1,39 3,45 1,43 2,35 1,19 7,31 240,33 0,000
0,84
De kans op discriminatie is voor mij een reden om niet voor een bepaald beroep te kiezen
2,24 1,28 2,46 1,39 2,10 1,18 2,48 246,82 0,012 0,28
Ik wil later een beroep met aanzien uitoefenen
3,17 1,05 3,56 1,08 2,92 0,94 5,63 249,19 0,000 0,64
Tabel 25: Beschrijvende analyses ‘mijn later beroep’, met de resultaten van de t-test, volgens geslacht
Totale steekproef (N = 336)
Jongens (N=126)
Meisjes (N=210)
Stelling GEM SD GEM SD GEM SD t-waarde df p-waarde Cohen’s d Ik vind het maken van promotie in mijn latere carrière belangrijk
3,5 0,91 3,56 0,98 3,46 0,86 0,99 334 0,321 -
Ik vind de vrijheid tot het dragen van religieuze symbolen belangrijk
2,78 1,39 2,70 1,50 2,83 1,33 -0,85 236,54 0,399 -
De kans op discriminatie is voor mij een reden om niet voor een bepaald beroep te kiezen
2,24 1,28 2,33 1,34 2,19 1,24 0,93 334 0,351 -
Ik wil later een beroep met aanzien uitoefenen
3,17 1,05 3,37 1,09 3,05 1,00 2,73 247,41 0,007 0,31
Op de vraag of het maken van promotie belangrijk is in de latere carrière scoren leerlingen
met migratieachtergrond (3,64/5) hoger dan deze zonder migratieachtergrond (3,41/5). Het
effect van dit verschil is klein. Als we de factor geslacht mee betrekken in de analyse, kunnen
we geen verschil vaststellen.
Bij de vrijheid tot het dragen van religieuze symbolen is het effect van migratieachtergrond
zeer groot. Jongeren met migratieachtergrond scoren 3,45/5, terwijl deze zonder
29
migratieachtergrond een score van 2,35/5 toekennen. Ook hier is geen verschil te
weerhouden tussen jongens en meisjes.
De kans om gediscrimineerd te worden is voor meer jongeren met migratieachtergrond
(2,46/5) een reden om niet voor een bepaald beroep te kiezen dan voor jongeren zonder
migratieachtergrond (2,10/5). Het effect van migratieachtergrond is hier klein. Geslacht heeft
bij deze stelling geen invloed.
Een beroep met aanzien is voor leerlingen met migratieachtergrond belangrijker (3,56/5) dan
voor leerlingen zonder migratieachtergrond (2,92/5). Het al dan niet hebben van een
migratieachtergrond heeft hier een gemiddeld effect. Ook de jongens (3,37/5) vinden een
beroep met aanzien belangrijker dan de meisjes (3,05/5). Het effect van geslacht op deze
laatste stelling is klein.
Leerkracht worden
Onderstaande rubriek beschrijft in hoeverre de bevraagde leerlingen al nagedacht hebben
over het al dan niet overwegen van een lerarenopleiding na hun middelbare studies.
Tabel 26: Overzicht leerlingen die er al dan niet aan denken om leerkracht te worden , volgens migratieachtergrond, geslacht en studiejaar Denk eraan studie als leerkracht aan te vatten na middelbaar
Totale Steekproef (N=336)
Lln MET migratie (N=132)
Lln ZONDER migratie (N=204)
Jongens (N=126)
Meisjes (N=210)
5e jaar (N=128)
6e jaar (N=208)
Ja 20 (=6,0%)
6 (=4,5%)
14 (=6,9%)
6 (=4,8%)
14 (=6,7%)
6 (=4,7%)
14 (=6,7%)
Neen 235 (=69,9%)
96 (=72,7%)
139 (=68,1%)
92 (=73,0%)
143 (=68,1%)
89 (=69,5%)
146 (=70,2%)
Misschien 78 (=23,2%)
27 (=20,5%)
51 (=0,3%)
25 (=19,8%)
53 (=25,2%)
30 (=23,4%)
48 (=23,1%)
Blanco 3 (=0,9%)
3 (=2,3%)
0 (=0,0%)
3 (=2,4%)
0 (=0,0%)
3 (=2,3%)
0 (=0,0%)
Tabel 27: Beschrijvende analyses ‘leerlingen die er aan denken om leerkracht te worden’, met de resultaten van chi² en Cramer’s V
p-waarde Chi² Cramer’s V
Leerkracht worden ~ migratieachtergrond 0,097 0,137
Leerkracht worden ~ geslacht 0,081 0,142
Leerkracht worden ~ studiejaar 0,142 0,127
30
Tabel 28: Overzicht informatie lerarenopleiding , volgens migratieachtergrond, geslacht en studiejaar Info ingewonnen over lerarenopleiding
Totale Steekproef (N=336)
Lln MET migratie (N=132)
Lln ZONDER migratie (N=204)
Jongens (N=126)
Meisjes (N=210)
5e jaar (N=128)
6e jaar (N=208)
Ja 48 (=14,3%)
16 (=12,1%)
32 (=15,7%)
12 (=9,5%)
36 (=17,1%)
11 (=8,6%)
37 (=17,8%)
Nee 286 (=85,1%)
114 (=86,4%)
172 (=84,3%)
113 (=89,7%)
173 (=82,4%)
115 (=89,8%)
171 (=82,2%)
Blanco 2 (=0,6%)
2 (=1,5%)
0 (=0,0%)
1 (=0,8%)
1 (=0,5%)
2 (=1,6%)
0 (=0,0%)
Tabel 29: Beschrijvende analyses ‘informatie lerarenopleiding’, met de resultaten van chi² en Cramer’s V
Op de vraag of de jongeren al informatie ingewonnen hadden over de lerarenopleiding,
antwoordt 85% dat ze dit niet hadden gedaan; er is geen verschil in het antwoord tussen
jongeren zonder of met migratieachtergrond. Ook de invloed van geslacht is niet significant.
Het jaar waarin de leerlingen zitten heeft wel een invloed op de antwoorden. 90% van de 5e
jaars hebben nog geen informatie over de lerarenopleiding ingewonnen, tegenover 82% van
de 6e jaars.
Na de gesloten vraag of men overweegt om de studie tot leraar aan te vatten, werd een open
vraag gesteld waarop leerlingen redenen voor het al dan niet kiezen voor het beroep konden
neerschrijven. Onderstaande tabellen geeft een overzicht van de resultaten die genoteerd
werden.
p-waarde Chi² Cramer’s V
Info lerarenopleiding ~ migratieachtergrond 0,146 0,107
Info lerarenopleiding ~ geslacht 0,148 0,107
Info lerarenopleiding ~ studiejaar 0,014 0,159
31
Tabel 30: redenen waarom leerlingen GEEN leerkracht willen worden (antwoorden die meer dan 1x
gegeven werden)
Leerlingen MET migratie achtergrond
Reden Aantal Leerkracht zijn is niets voor mij 25 (18,9%) Geen interesse 23 (17,4%) Geen geduld 9 (6,8%)
Ik kan het niet goed uitleggen 9 (6,8%)
Ik wil niet heel mijn leven op school doorbrengen
7 (5,3%)
Saai, niet leuk 4 (3,0%)
Ik werk niet graag met kinderen 3 (2,2%) Laag betaald 2 (1,5%) Niet gemakkelijk 2 (1,5%)
Redenen die slechts 1x werden gegeven: Redenen die slechts 1x werden gegeven: Ergste beroep op aarde, ik beschik niet over de capaciteiten, ik wil iets Doelen niet bereiken als leerkracht, ik zou te hard zijn waardoor van mijn leven maken en iets doen voor mijzelf, dus niet andere ik de leerlingen niet goed zou behandelen, ik wil brein leerlingen en mijzelf irriteren door testen en huiswerk, ik wil zo ver combineren met creatieve, lijkt niet leuk, niet mijn roeping, mogelijk weg van een school zijn, er zijn genoeg leerkrachten, geen leidinggevende kwaliteiten, weinig gezag, leerkrachten ik kan iets hoger studeren, veel werk hebben een zwaar beroep, klas in toom kunnen houden, geen aantrekkelijke job, leerkrachten hebben een saai leven, slechte verloning, slechte ervaringen met leerkrachten
Tabel 31: redenen waarom leerlingen WEL leerkracht willen worden (antwoorden die meer dan 1x
gegeven werden)
Leerlingen MET migratie achtergrond
Reden Aantal Leuk om iemand iets bij te leren 4 (3,0%) Veel vakantie 3 (2,2%) Contact met jongeren 3 (2,2%)
Redenen die slechts 1x gegeven werden: Redenen die slechts 1x gegeven werden: Ik hou van school, leuk, mooi beroep, graag bezig met sport, Veel vakantie, graag sportleerkracht worden, mensen iets kinderen aanzetten tot sporten spreekt mij aan, veel voordelen, bijbrengen is leuk, boeiend beroep, veel variatie, loon oké, interessant om de invloed die de school heeft op de kinderen positief te benutten (vb. kennis maken met andere culturen voor meer respect), beroep met afwisseling, goed te combineren met gezin lijkt leuk beroep
Uit de tabellen kunnen we vaststellen dat vooral het gebrek aan interesse en het gevoel dat
leerkracht niets voor hen is, maken dat ze niet zullen kiezen voor een lerarenopleiding. Graag
met jongeren bezig zijn en het leuk vinden om iemand iets bij te leren zijn dan weer
argumenten om wel voor de lerarenopleiding te kiezen.
Leerlingen ZONDER migratie achtergrond
Reden Aantal Geen interesse in het beroep 40 (19,6%) Leerkracht zijn is niets voor mij 12 (5,9%) Stress voor de klas 11 (5,4%) Ik wil niet heel mijn leven op school doorbrengen
7 (3,4%)
Weinig geduld 4 (2,0%)
Moeder is leerkracht 4 (2,0%) Kan niet met kinderen omgaan 3 (1,5%) Leerlingen hebben geen respect 3 (1,5%) Veel werk 3 (1,5%) Wil meer variatie 2 (1,0%)
Leerlingen ZONDER migratie achtergrond
Reden Aantal Graag bezig met jongeren / kinderen 8 (3,9%) Graag voor een groep 2 (1,0%) Spreekt mij al jaren aan 2 (1,0%) Interesseert mij 2 (1,0%)
32
Beroep van leerkracht en de lerarenopleiding
In deze paragraaf bespreken we de oordelen van de jongeren over 14 stellingen die verwijzen
naar het beroep van leraar of de lerarenopleiding.
Tabel 32: Beschrijvende analyses ‘beroep van leerkracht en de lerarenopleiding’, met de resultaten van de t-test, volgens migratieachtergrond
Totale steekproef (N = 336)
Lln MET migratie (N=132)
Lln ZONDER migratie (N=204)
Stelling GEM SD GEM SD GEM SD t-waarde df p-waarde Cohen’s d
Als afgestudeerde leerkracht verdien je veel geld
2,56 0,81 2,45 0,89 2,62 0,76 -1,90 331 0,059 -
Leerkrachten zijn belangrijk voor de maatschappij
4,30 0,75 4,29 0,86 4,31 0,68 -0,10 226,07 0,917 -
Leerkracht zijn is een bijzonder zware opdracht
3,52 0,87 3,62 0,94 3,46 0,82 1,68 331 0,093 -
Ik heb respect voor het beroep van een leerkracht
4,08 0,80 4,09 0,81 4,08 0,80 0,07 330 0,943 -
Leerkracht zijn is een vrouwenberoep
1,54 0,82 1,57 0,86 1,53 0,80 0,39 331 0,694 -
Als leerkracht heb je veel aan je collega’s
3,34 0,83 3,18 0,92 3,43 0,76 -2,68 329 0,008 -0,30
Leerkracht zijn heeft veel voordelen
3,53 0,88 3,57 0,94 3,50 0,85 0,66 331 0,508 -
Als afgestudeerde leerkracht is het gemakkelijk om werk te vinden
2,83 0,85 2,94 0,85 2,75 0,85 1,91 331 0,056 -
Als leerkracht moet je minder werken dan in een andere job
2,35 1,07 2,64 1,17 2,27 1,00 1,54 330 0,124 -
Het beroep van leerkracht kan gemakkelijk gecombineerd worden met een gezin
3,72 0,97 3,48 1,09 3,87 0,85 -3,45 220,86 0,001 -0,40
Leerkrachten hebben een voorbeeldfunctie
3,98 0,87 3,82 0,93 4,07 0,81 -2,54 244,49 0,012 -0,29
Leerkracht zijn is een saaie job 2,45 1,00 4,49 1,03 2,43 0,99 0,54 263,48 0,588 -
De lerarenopleiding is een moeilijke opleiding
2,88 0,72 2,76 0,78 2,96 0,67 -2,49 328 0,013 -0,28
De lerarenopleiding is een boeiende opleiding
3,04 0,91 2,89 0,93 3,14 0,88 -2,44 316 0,015 -0,28
33
Tabel 33: Beschrijvende analyses ‘beroep van leerkracht en de lerarenopleiding’, met de resultaten van
de t-test, volgens geslacht
Totale steekproef (N = 336)
Jongens (N=126)
Meisjes (N=210)
Stelling GEM SD GEM SD GEM SD t-waarde df p-waarde Cohen’s d
Als afgestudeerde leerkracht verdien je veel geld
2,56 0,81 2,54 0,85 2,57 0,79 -0,32 331 0,746 -
Leerkrachten zijn belangrijk voor de maatschappij
4,30 0,75 4,29 0,68 4,31 0,79 -0,17 331 0,853 -
Leerkracht zijn is een bijzonder zware opdracht
3,52 0,87 3,45 0,93 3,56 0,83 -1,10 331 0,273 -
Ik heb respect voor het beroep van een leerkracht
4,08 0,80 3,95 0,84 4,16 0,77 -2,29 330 0,023 -0,26
Leerkracht zijn is een vrouwenberoep
1,54 0,82 1,63 0,89 1,49 0,78 1,46 331 0,144 -
Als leerkracht heb je veel aan je collega’s
3,34 0,83 3,28 0,84 3,37 0,83 -0,90 329 0,371 -
Leerkracht zijn heeft veel voordelen
3,53 0,88 3,52 0,90 3,53 0,88 -0,02 331 0,983 -
Als afgestudeerde leerkracht is het gemakkelijk om werk te vinden
2,83 0,85 2,83 0,85 2,82 0,86 0,08 331 0,937 -
Als leerkracht moet je minder werken dan in een andere job
2,35 1,07 2,45 1,13 2,28 1,04 1,38 330 0,168 -
Het beroep van leerkracht kan gemakkelijk gecombineerd worden met een gezin
3,72 0,97 3,72 0,90 3,72 1,01 0,01 330 0,990 -
Leerkrachten hebben een voorbeeldfunctie
3,98 0,87 3,98 0,88 3,98 0,86 0,00 329 1,000 -
Leerkracht zijn is een saaie job 2,45 1,00 2,56 1,05 2,39 0,97 1,49 331 0,138 -
De lerarenopleiding is een moeilijke opleiding
2,88 0,72 2,89 0,71 2,87 0,73 0,24 328 0,808 -
De lerarenopleiding is een boeiende opleiding
3,04 0,91 3,00 0,86 3,07 0,93 -0,62 316 0,535 -
De leerlingen zijn het eens met de stelling dat leerkrachten belangrijk zijn voor de
maatschappij (4,30/5). Er wordt positief-neutraal (3,53/5) geantwoord op de stelling of
leerkracht zijn veel voordelen heeft. Ook de bijzonder zware opdracht van leerkrachten wordt
door de leerlingen positief-neutraal geantwoord (3,52/5). Een neutrale score (2,83/5) wordt
gegeven op de stelling of afgestudeerde leerkrachten gemakkelijk werk vinden. Op de stelling
of afgestudeerde leerkrachten veel geld verdienen, antwoorden de leerlingen eerder negatief-
neutraal (2,65/5). Ook zijn de respondenten negatief-neutraal (2,45/5) over de stelling dat
leerkrachten een saaie job hebben. Met de stelling of je als leerkracht minder moet werken
dan in een andere job zijn de leerlingen het eerder oneens (2,35/5).
De respondenten zijn het helemaal niet eens met het feit dat leerkracht zijn een
vrouwenberoep is (1,54/5).
Voor bovenstaande stellingen is er geen verschil in antwoord tussen jongeren met of zonder
migratieachtergrond, ook het geslacht brengt geen verschil in antwoorden.
Leerlingen hebben respect voor het beroep van een leerkracht (4,08/5). Wel zien we dat
meisjes (4,16/5) meer respect hebben voor het beroep van leerkrachten dan jongens
34
(3,95/5). Het effect van het geslacht is klein. Het opnemen van migratieachtergrond brengt
geen verschil in de resultaten.
Leerlingen denken positief-neutraal (3,34/5) over het de stelling dat je als leerkracht veel hebt
aan je collega’s. Het effect van migratieachtergrond op deze stelling is klein. Leerlingen zonder
migratieachtergrond denken dat je als leerkracht meer hebt aan je collega’s dan leerlingen
met migratieachtergrond.
Dat het beroep van leerkracht gemakkelijk gecombineerd kan worden met een gezin zijn de
leerlingen het eerder eens. Jongeren zonder migratieachtergrond zijn hier iets meer van
overtuigd (3,87/5) dan jongeren met migratieachtergrond (3,48/5). Het effect van
migratieachtergrond is klein.
Leerkrachten hebben een voorbeeldfunctie volgens de leerlingen. Migratieachtergrond heeft
een klein effect op de antwoorden. Jongeren zonder migratieachtergrond (4,07/5) zijn in
vergelijking met hun klasgenoten met migratieachtergrond (3,82/5) iets meer overtuigd van
deze stelling.
Op deze laatste drie stellingen heeft geslacht geen invloed op de antwoorden.
De moeilijkheidsgraad van de lerarenopleiding wordt eerder neutraal ingeschat. Het effect van
migratieachtergrond op dit antwoord is klein. Jongeren met migratieachtergrond schatten de
opleiding iets gemakkelijker in (2,76/5) dan jongeren zonder migratieachtergrond (2,96/5).
Ook de vraag of de lerarenopleiding boeiend is, wordt neutraal ingeschat. Jongeren met
migratieachtergrond schatten de opleiding met 2,89/5 iets minder boeiend in dan hun
klasgenoten zonder migratieachtergrond (3,14/5). Het effect van migratieachtergrond is klein.
Geslacht heeft geen invloed op de antwoorden gaande over de moeilijkheid en boeiendheid
van de lerarenopleidingen.
6 DISCUSSIE EN CONCLUSIE
Omdat er in Vlaanderen zeer weinig ASO jongeren met een migratieachtergrond kiezen voor
de lerarenopleiding / het beroep als leerkracht, wordt in dit onderzoek de vraag gesteld welke
redenen deze beperkte instroom kunnen verklaren. De bevindingen worden vergeleken met
de bevindingen uit de literatuur. Op basis van de bevindingen uit het onderzoek zullen ook
concrete adviezen worden meegegeven. Deze adviezen zullen voornamelijk gericht zijn aan
35
studiebegeleiders secundair onderwijs, instellingen voor hoger onderwijs, instellingen die
specifieke lerarenopleidingen aanbieden.
6.1 Toekomstperspectieven Een eerste deelonderzoeksvraag gaat na welke toekomstperspectieven ASO leerlingen met
een migratieachtergrond hebben m.b.t. hun verdere schoolloopbaan. Er wordt nagegaan of
hier opvallende verschillen zijn met ASO leerlingen zonder migratieachtergrond. Een eerste
duidelijke bevinding hier is dat 74% van de bevraagde ASO jongeren, zowel met als zonder
migratieachtergrond, in eerste instantie kiezen voor een universitaire opleiding na het
middelbaar. Deze bevinding strookt met wat we reeds vonden in de literatuur, dat jongeren
uit een ASO richting voornamelijk kiezen voor een universitaire opleiding (Duquet et al.,
2006). Hiermee wordt bijgevolg ook al een deel van het antwoord op de vraag waarom
jongeren niet kiezen voor de lerarenopleiding verklaard. De geïntegreerde lerarenopleiding is
een opleiding aan de hogeschool en ASO jongeren mikken in eerste instantie hoger.
Het feit dat er een verschil is in antwoorden tussen leerlingen uit het 5e middelbaar en
leerlingen uit het 6e middelbaar, waarbij we opmerken dat meer jongeren uit het 5e
middelbaar aanduiden dat ze nog niet weten wat ze willen studeren, is te verklaren door het
feit dat zij ook nog een jaar langer hebben vooraleer ze deze keuze moeten maken.
Voor de keuze van de verdere studies houden de bevraagde jongeren vooral rekening met
hun interesses en capaciteiten. De mogelijkheden op de arbeidsmarkt worden in mindere
mate in overweging genomen. Jongeren met migratieachtergrond houden hier meer rekening
mee dan deze zonder migratieachtergrond. Voor de keuze van de verdere studies of het niet
verder studeren worden de meeste jongeren weinig tot eerder niet beïnvloed door
leeftijdsgenoten. Deze vaststelling staat in contrast tot wat in de literatuur te vinden is. Zowel
De Mets (2003) en Duquet et al. (2006) halen bij jongeren met een migratieachtergrond de
invloed van leeftijdsgenoten aan bij het maken van een studiekeuze. De invloed van de ouders
wordt door alle jongeren eerder neutraal gescoord. Broers en zussen hebben een duidelijkere
invloed bij jongeren met migratieachtergrond. Zij worden dus duidelijk harder en vaker
beïnvloed door hun broers en zussen bij het maken van een studiekeuze. Deze laatste
vaststelling kwam in de literatuur ook naar voren. Omdat ouders van jongeren met een
migratieachtergrond zelf vaak te weinig kennis hebben over het onderwijsgebeuren, spelen de
oudere broers en zussen hier vaak een belangrijke rol (De Mets, 2003).
36
Ouders nemen wel een ondersteunende rol op in het studiekeuzeproces, zo geven de
jongeren aan. Jongens schatten de ondersteunende rol van hun leerkrachten hoger in dan
meisjes.
De ondersteuning door broers en zussen worden door de jongeren het laagst gescoord. Toch
zien we, zoals ook blijkt uit eerder onderzoek (De Mets, 2003), dat broers en zussen voor
jongeren met migratie achtergrond een belangrijkere rol spelen in het ondersteuningsproces
dan voor hun klasgenoten zonder migratieachtergrond.
6.2 Informatiekanalen De tweede deelonderzoeksvraag gaat na hoe jongeren de kennis over het hoger
onderwijssysteem bij zichzelf en bij hun ouders inschatten en welke kanalen ze gebruiken om
zich te informeren over het studieaanbod in het hoger onderwijs. Ook hier vinden we
opvallende verschillen tussen leerlingen met en zonder migratieachtergrond.
Het lijkt er op dat de ouders van jongeren met een migratieachtergrond en de jongeren zelf
minder kennis hebben van het hoger onderwijssysteem dan ouders en jongeren zonder
migratieachtergrond. Dit gegeven is ook terug te vinden in de literatuur. Van der Veen (2001)
schrijft dat ouders van kinderen met een migratieachtergrond hun kinderen wel willen
ondersteunen in hun schoolloopbaan, maar vaak niet beschikken over de nodige praktische
kennis over het lokale onderwijssysteem, waardoor ze de praktische ondersteuning vaak aan
andere mensen moeten overlaten. Een mogelijk advies hier kan zijn dat de informatiekanalen
zich nog specifieker moeten richten naar jongeren én ouders met migratieachtergronden.
Interesse wekken door bijvoorbeeld op brochures ook foto’s te zetten van jongeren met een
andere huidskleur, eventueel kan het vertalen van informatiesites / brochures zodat deze
mensen het gevoel krijgen dat ook zij betrokken zijn. Hogescholen mensen laten aannemen
van andere origine, die op opendeurdagen de jongeren en hun ouders te woord kunnen
staan. Hier wel de bedenking maken dat het aanwerven van werknemers met een andere
origine ook hier een probleem kan vormen.
Bij deze resultaten merken we op dat we jongeren vroegen de kennis van hun ouders in te
schatten en dat we deze kennis dus niet effectief getoetst hebben bij de ouders zelf.
Daarnaast stellen we vast dat hoewel jongeren zonder migratieachtergrond hun ouders en
zichzelf hoger inschatten wat informatie over het hoger onderwijs betreft, deze scores ook
niet bijster hoog liggen. Een algemene informatie-upgrade met extra aandacht voor mensen
met migratieachtergrond is dus wenselijk. Niet alleen instellingen voor hoger onderwijs
moeten dit advies ter harte nemen, ook secundaire scholen kunnen hiermee aan de slag.
37
Leerkrachten zijn namelijk belangrijke personen in het oriënteringsproces –
loopbaanbegeleiding van leerlingen, een taak die vervuld kan worden in functie van
vakoverschrijdende eindtermen.
Naast de verschillen die we kunnen vaststellen op vlak van migratieachtergrond, merken we
ook verschillen naargelang het jaar waarin de leerlingen zitten. 5e jaars zoeken over de hele
lijn minder informatie op over het hoger onderwijs dan 6e jaars. Ook dit gegeven kan
verklaard worden door het feit dat de 5e jaars nog een jaar later als de 6e jaars hun beslissing
moeten maken.
Internet is het meest geraadpleegde kanaal waar informatie over het hoger onderwijs wordt
ingewonnen door de bevraagde jongeren. Jongeren zonder migratieachtergrond doen hier in
75% van de gevallen beroep op, 72% van de jongeren met migratieachtergrond gebruiken
internet als informatiekanaal. School / CLB is de tweede grootste bron van informatie over het
hoger onderwijs (63% van de jongeren zonder migratieachtergrond en 61% van de jongeren
met migratieachtergrond geeft dit aan). Hoewel voorgaande cijfers redelijk gelijklopend zijn
voor jongeren met en zonder migratieachtergrond, stellen we wel een opmerkelijk verschil
vast wat betreft informatie verkregen via de ouders. 38% van de jongeren zonder migratie
achtergrond vragen informatie bij hun ouders over het hoger onderwijs, terwijl dit bij jongeren
met migratieachtergrond slechts 18% is. Ook hier kunnen we verwijzen naar wat Van der
Veen (2001) schreef over de beperkte kennis van het hoger onderwijssysteem van ouders met
een migratieachtergrond.
Wanneer we gaan kijken welke andere informatiekanalen over het hoger onderwijs worden
gebruikt valt op dat jongeren zonder migratieachtergrond brochures heel sterk aanhalen
terwijl dit bij jongeren met migratieachtergrond zelden wordt aangehaald. Meer jongeren met
migratieachtergrond verwijzen ook naar feedback van leerkrachten als informatiebron,
waarmee ze bedoelen dat ze aan de slag gaan met adviezen die ze kregen van de klassenraad
of van individuele leerkrachten. De Sid-in beurs is voor beide partijen een sterk informatieve
factor. Daarnaast halen ook beide partijen familieleden aan als informatieverstrekkers. Zussen
komen daarbij het vaakst aan bod, maar ook broers, tantes, nonkels, nichten, neven en
grootouders geven regelmatig informatie. De jongeren gaan ook info zoeken bij studenten die
een bepaalde richting volgen aan de hogeschool / universiteit.
38
6.3 Studiemotieven De derde deelonderzoeksvraag gaat na welke studiemotieven ASO jongeren met een
migratieachtergrond aanhalen. Ook hier wordt weer de vergelijking met leerlingen zonder
migratieachtergrond gemaakt.
Uit het onderzoek kunnen we voorzichtig concluderen dat jongeren met migratieachtergrond
meer belang hechten aan promotiekansen dan jongeren zonder migratieachtergrond. Ook
hecht deze groep meer belang aan het aanzien dat ze zullen hebben in een later beroep. De
Mets (2003) schreef dat de voorkeur van de ouders en de omgeving uitgaat naar
statusberoepen, omdat ze van de overtuiging zijn dat zulke beroepen statusverhogend zijn in
het land van herkomst. Ook de mobiliteitsoriëntatie van Van der Veen (2001) kan hier een
verklaring bieden. Ouders van kinderen met een migratieachtergrond verwachten vaak van
hun kinderen dat ze het beter doen dan zijzelf en dat ze kansen grijpen die zij nooit gekregen
hebben. Jongeren met een migratieachtergrond zijn meer bezig met de kans op
gediscrimineerd te worden. Daarbij aansluitend kunnen we bij de mogelijkheid tot het dragen
van religieuze symbolen, zoals verwacht, ook een opmerkelijk verschil vaststellen. Jongeren
met migratieachtergrond hechten hier veel meer belang aan dan jongeren zonder
migratieachtergrond. Heel wat jongeren met migratieachtergrond benadrukken het belang van
de hoofddoek. Hun job moet combineerbaar zijn met hun religie en ze zijn van mening dat dat
als leerkracht niet mogelijk is. Struyf en Goosen (2011) toonden ook het belang van het
kunnen dragen van de hoofddoek voor jongeren met een migratieachtergrond aan. Omdat het
hoofddoekenverbod voor heel wat jongeren met een migratieachtergrond een barrière vormt
tussen zichzelf en het beroep als leerkracht, is het voorstel van Lieven Boeve, de topman van
het katholiek onderwijs, om het hoofddoekenverbod te herbekijken niet slecht. Er is nood aan
meer leerkrachten met een migratieachtergrond, laten we het beroep voor hen dan ook
uitnodigend maken.
6.4 Motieven lerarenopleiding De vierde onderzoeksvraag gaat na of ASO leerlingen met en zonder migratieachtergrond
verschillende motieven hebben om al dan niet voor de lerarenopleiding te kiezen. Welke
factoren spelen mee in het maken van deze keuze?
Uit het onderzoek blijkt dat de opleiding tot leerkracht bij de respondenten niet goed onthaald
wordt.
Bijgevolg wordt er ook zeer weinig informatie over de lerarenopleiding opgezocht. Feit dat 5e
jaars minder informatie opzoeken over de lerarenopleiding kan gekaderd worden door wat we
39
hierboven reeds vermeld hebben. Zij zijn algemeen nog minder bezig met het opzoeken van
informatie over het hoger onderwijs, vandaar dat ook de informatie over de lerarenopleiding
door hen minder zal opgezocht worden.
Het ontbreken van interesse is duidelijk het meest voorkomende argument om niet voor het
lerarenberoep te kiezen. Velen onder hen noteren dat het niets voor hen is. Stress voor de
klas of het niet goed kunnen uitleggen zijn argumenten die snel volgen. Het ontbreken van
geduld en het niet goed kunnen omgaan met kinderen wordt ook door beide partijen
aangehaald. Opvallend verschil is dat jongeren zonder migratieachtergrond enkele keren
aanhalen dat ze geen leerkracht willen worden omdat hun ouders, of één van beide ouders
leerkracht zijn en het daardoor wordt afgeraden. Dit argument komt niet voor bij jongeren
met migratieachtergrond. Waarschijnlijk is dit te verklaren door het gegeven dat jongeren met
migratieachtergrond heel weinig leerkrachten in de familie hebben.
De redenen om wel voor het beroep te kiezen zijn vooral het contact met de kinderen en
jongeren, de vakanties, het plezier om iets aan te leren, de voordelen die erbij komen kijken
en het feit dat het een beroep met afwisseling is dat goed te combineren is met een gezin. We
stellen geen verschillen vast tussen de motieven van jongeren met en zonder migratie
achtergrond.
Een zeer opmerkelijk gegeven, zowel bij jongeren met als zonder migratieachtergrond, is dat
er heel wat onder hen aangeven dat lerarenopleiding wel als tweede optie kan doorgaan. Dit
gegeven werd niet in de vragenlijsten gesuggereerd, maar werd wel zeer frequent door de
respondenten zelf genoteerd in het open veld. 8% van de jongeren met migratieachtergrond
en 10% van deze zonder haalden dit spontaan aan. Ook Elchardus et al. (2009) hadden het
over een negatief imago van ‘tweede keuze’ of ‘optie om achter de hand te houden als
arbeidsmarktperspectieven verslechteren’. Nu blijkt dat jongeren dit zelfs voor de aanvang
van een andere studie al zien als een tweede optie.
6.5 Percepties t.a.v. het beroep van leerkrachten De laatste deelonderzoeksvraag gaat na of er verschillende percepties zijn t.a.v. het beroep
van leerkrachten tussen ASO jongeren mét en zonder migratieachtergrond.
Jongeren zonder migratieachtergrond schatten de collegiale band tussen leerkrachten iets
sterker in dan de jongeren met migratieachtergrond. Leerlingen met migratieachtergrond zijn
iets minder overtuigd dan hun klasgenoten zonder migratieachtergrond van het feit dat
40
leerkracht zijn gemakkelijk te combineren is met een gezin. Er zijn dus meer jongeren met
migratieachtergrond die de combinatie met het gezin moeilijker inschatten.
Ook zijn deze laatste minder overtuigd van de voorbeeldfunctie als leerkracht. Dit resultaat
strookt niet met de bevinding van Struyf en Goosen (2011). In de focusgroepen met jongeren
met een migratieachtergrond werd immers aangehaald dat deze jongeren vanuit hun cultuur
en religie respect moeten hebben voor leerkrachten. Leerkrachten zouden volgens de
jongeren geen slecht aanzien hebben.
De moeilijkheidsgraad en de mate van boeiendheid van de lerarenopleiding worden door
leerlingen met migratieachtergrond iets lager gescoord dan deze zonder migratieachtergrond.
Beide scores begeven zich rond het neutrale punt. Reden hiervoor kan mogelijks zijn dat de
respondenten hier geen idee van hebben en daarom kiezen voor een neutraal antwoord. De
vaststelling dat nog maar weinig jongeren informatie over de lerarenopleiding hebben
opgezocht, kan dit vermoeden bevestigen.
6.6 Conclusie
Tot slot komen we terug bij de hoofdonderzoeksvraag, namelijk; wat zijn de redenen die de
beperkte instroom van ASO leerlingen met een migratieachtergrond in de lerarenopleiding
verklaren?
Een eerste duidelijke reden is dat jongeren uit een ASO richting voornamelijk kiezen voor
universitaire opleidingen, waardoor de geïntegreerde lerarenopleiding al geen optie is.
Daarnaast kunnen we vaststellen dat jongeren met migratieachtergrond meer belang hechten
aan promotiekansen in hun latere carrière. Daar deze kansen voor leerkracht miniem tot
onbestaande zijn, zullen zij niet geneigd zijn hiervoor te kiezen. In dezelfde lijn ligt het feit dat
zij meer belang hechten aan het aanzien dat ze zullen hebben in een later beroep. Hoewel in
de literatuur (Struyf & Goosen, 2011) wordt geschreven dat deze kinderen en jongeren vanuit
hun religie respect moeten hebben voor leerkrachten, blijken zij bij beroepen met aanzien
eerder aan dokters, advocaten en ingenieurs te denken. Dit laatste blijkt uit het onderzoek.
Deze jongeren benadrukken ook massaal het belang van het dragen van religieuze symbolen,
het dragen van een hoofddoek is voor velen zeer belangrijk. Zo belangrijk dat ze geen job
zouden kiezen waar het dragen ervan niet wordt toegelaten. Hun job moet combineer zijn met
hun religie. Aangezien in het Vlaamse onderwijs geen religieuze symbolen mogen gedragen
worden, zou dit voor hen een reden kunnen zijn om hier niet voor te kiezen. Zoals hierboven
reeds aangehaald kan het herbekijken van het hoofddoekenverbod in het onderwijs hier
41
mogelijks verandering in brengen. Daarnaast kunnen we uit het onderzoek veronderstellen dat
jongeren met migratieachtergrond meer bezig zijn met de kans op gediscrimineerd te worden;
de kans om met hun achtergrond in het onderwijs gediscrimineerd te worden, is ook een reële
bekommernis voor deze jongeren.
Tot slot zouden we volgende aanbevelingen willen meegeven naar instanties die met deze
jongeren in een schoolse context in contact komen. Vooral studiebegeleiders in het secundair
onderwijs, instellingen voor hoger onderwijs en instellingen die de specifieke lerarenopleiding
aanbieden gaan met deze adviezen aan de slag kunnen gaan.
Omdat uit de resultaten blijkt dat jongeren zichzelf, maar ook hun ouders niet zo sterk
inschatten wat betreft de informatie over het hoger onderwijs, zou het zinvol zijn als de
secundaire scholen hier mee actief in betrokken worden. Ze kunnen de leerlingen en hun
ouders op een gestructureerde, overzichtelijke en uitnodigende manier informatie verschaffen
over het hoger onderwijssysteem. Voor de leerlingen lijkt dit het meest zinvol om in de loop
van het schooljaar (waarbij eventueel al gestart wordt in het 5e middelbaar), enkele
momenten uit te trekken om hier actief informatie over te verzamelen; eventueel aan de hand
van een project, waarbij ze zelf aan de slag moeten gaan om informatie te bekomen. Deze
infomomenten worden best ingepland tijdens het gewone lesrooster zodat de leerlingen zeker
aanwezig zijn. Als men dit doet op basis van vrijwilligheid, zullen heel wat leerlingen afhaken.
Als hier op verschillende momenten aandacht aan besteed wordt, zal de informatie
waarschijnlijk beter onthouden worden.
Wat de ouders betreft kan het een idee zijn om zulke infomomenten te koppelen aan
momenten waarop al heel wat ouders op school aanwezig zullen zijn; bv. voor de eetdagen
van de school, wanneer leerlingen op eindejaarsreis geweest zijn een moment inlassen
na/voor dat de ouders hun kinderen komen brengen/halen, tussen de proclamatie en de
receptie… Hierachter schuilt hetzelfde idee als bij de leerlingen, namelijk als ouders een extra
inspanning moeten leveren om naar een infomoment hoger onderwijs te komen, zullen ze
waarschijnlijk ook sneller afhaken / de informatie elders verwerven.
Dit is meteen ook een insteek voor een eventueel vervolgonderzoek. Het zou interessant zijn
na te gaan bij ouders en leerlingen hoe zij graag geïnformeerd zouden worden over het hoger
onderwijs en aan welke informatie zij het meeste nood hebben.
Voorgaand advies zal mogelijks helpen om jongeren en ouders zonder migratieachtergrond te
informeren. Uit het onderzoek blijkt dat jongeren en hun ouders met migratieachtergrond nog
42
minder kennis hebben over het hoger onderwijssysteem. Zij zullen ook vaak diegenen zijn die
niet komen opdagen wanneer algemene infomomenten ingelast worden. Deze afwezigheid
kan waarschijnlijk in vele gevallen verklaard worden door het feit dat ze (de ouders) de taal
niet begrijpen. En niet omdat ze geen interesse hebben. Daarom wordt voor deze specifieke
doelgroep een extra aanbeveling geformuleerd. Informatiekanalen zouden zich nog specifieker
moeten richten op mensen met een migratieachtergrond. Het aantrekkelijk maken van
brochures en sites door bv. in verschillende talen aan te bieden, ook jongeren met een andere
huidskleur op de foto’s te zetten… Indien mogelijk, zouden de ouders bij het oudercontact ook
een gesprek kunnen hebben met de GOK-leerkracht/coördinator om in een 1-1 contact
specifieke vragen te beantwoorden. Een andere suggestie zou kunnen zijn dat het CLB
deelneemt aan de informatieverwerving en hun interculturele bemiddelaars inschakelt om
aanwezig te zijn op infoavonden, oudercontacten… Dit zijn vaak mensen die zelf een
migratieachtergrond hebben, waardoor de ouders zich mogelijks beter begrepen en meer op
hun gemak voelen.
Daarbij aansluitend is het zinvol om initiatieven aan te moedigen die informatiesessies
inrichten die specifiek gericht zijn op jongeren en ouders met een migratieachtergrond. Het
Klim-op project van de UAntwerpen is hier een voorbeeld van. Dit project verhoogt de
doorstroom van leerbedreigde leerlingen naar het hoger onderwijs. Studenten brengen daarbij
hun eigen verhaal over studeren in het hoger onderwijs. Ze spreken daarbij uit hun eigen
ervaringen, over de mogelijkheden en moeilijkheden in het hoger onderwijs. Ze hebben
daarbij aandacht voor de vragen van jongeren en motiveren hen te geloven in hun
mogelijkheden (UAntwerpen, 2015).
Omdat uit het onderzoek blijkt dat interesses en capaciteiten een belangrijke rol spelen bij het
maken van een studiekeuze, kan het zinvol zijn dat hogescholen inzetten op (facultatieve)
oriënteringsproeven, zodat leerlingen aan de hand van deze proeven een zicht krijgen op de
verwachtingen die aan hen zullen gesteld worden. Ze creëren een mogelijkheid om zichzelf,
hun interesses en capaciteiten af te toetsen alvorens definitief in te schrijven. Mogelijks
verkleint dit ook de kans op zittenblijven in het eerste jaar hoger onderwijs.
6.7 Bemerkingen
Dit onderzoek en de vraag tot dit onderzoek is gebaseerd op vaststellingen van o.a. het
Minderhedenforum. Hogescholen konden de beperkte instroom van jongeren met
43
migratieachtergrond in de lerarenopleidingen volmondig bevestigen, maar geen van hen kon
hieromtrent cijfermateriaal aanbieden. Daarom lijkt het mij zinvol om dit gegeven met de
medewerking van de hogescholen in kaart te brengen, dit kan helpen om het probleem scherp
te krijgen.
Het onderzoek heeft geleid tot enkele interessante inzichten met betrekking tot ASO jongeren
met en zonder migratieachtergrond en hun visie op de toekomst. Op basis van de resultaten
kunnen instellingen voor hoger onderwijs algemeen, maar ook instellingen voor de specifieke
lerarenopleiding campagne voeren om deze jongeren te informeren en eventueel aan te
trekken.
Een moeilijkheid bij dit onderzoek was het vinden van scholen die bereidwillig waren om deel
te nemen aan het onderzoek. Scholen krijgen enorm veel aanvragen tot deelname aan
masterproeven en andere onderzoeken waardoor ze enorm gaan filteren. Vele scholen
reageerden zelfs niet op een vraag tot deelname.
Desondanks is het toch gelukt een groot aantal jongeren met migratieachtergrond te
bereiken.
Bij de interpretaties van de analyses is het belangrijk rekening te houden met het feit dat 40%
van de respondenten met migratieachtergrond een Marokkaanse afkomst hebben, mogelijks
hebben zij de resultaten in een bepaalde richting gestuurd.
In de statistische analyses werd voorlopig enkel gewerkt met een t-test. Er zou nog verder
kunnen gegaan worden in de analyses en bv. kijken of er verschillen zijn wanneer
migratieachtergrond én geslacht worden meegenomen. Dit zou kunnen aan de hand van een
anova.
44
7 REFERENTIES
Braeckmann, F. (2006). Allochtone leerkrachten in het onderwijs. Diversiteit vóór de klas.
Diversiteit en gelijke kansen (ACOD onderwijs).
Bronneman-Helmers, H.M., & Taes, C.G.J. (1999). Scholen onder druk: op zoek naar de taak
van de school in een veranderende samenleving. Den Haag: Sociaal en cultureel planbureau.
Cohen, L., Manion, L., & Morrison, K. (2011). Questionnaires. In L. Cohen, L. Manion, & K.
Morrison (Eds.), Research methods in education (pp. 245-266). London: Routledge.
De Mets, J. (2003). Inkleuren. Een werkboek voor diversiteit in het hoger onderwijs. Project
gelijke kansen.
Devos, G., & Vanderheyden, K. (2002). Aantrekken, ontwikkelen en behouden van
leerkrachten (achtergrondrapport Vlaanderen). Vlerick Leuven Gent Management School,
Leuven, Gent.
Duquet, N., Glorieux, I., Laurijssen, I., & Dorsselaer, Y. van. (2006). Wit krijt schrijft beter:
Schoolloopbaan van allochtone jongeren in beeld. Antwerpen – Appeldoorn: Garant.
Elchardus, M., Huyge, E., Kavadias, D., Siongers, J., & Vangoidsenhoven, G. (2009). Leraars:
Het profiel van een beroepsgroep. Leuven: LannooCampus.
Huyge, E., Siongers, J., & Vangoidsehoven, G. (2009). Het beroep van leraar doorgelicht. Een
cross-sectionele en longitudinale studie naar het profiel en de loopbaan van leraren in
vergelijking me andere beroepsgroepen. Geraadpleegd op 7 november 2014, van
http://www.ond.vlaanderen.be/obpwo/projecten/2006/0602/Samenvatting_lerarenrapport.pdf
Klasse. (2013). Als je geloof botst met de school. Geraadpleegd op 12 december 2014, van
http://www.klasse.be/leraren/32906/als-je-geloof-botst-met-de-school/
Klasse. (2013). Minder eerstejaars kiezen voor lerarenopleiding. Geraadpleegd op 12
december 2014, van
http://www.klasse.be/leraren/31396/groei-hoger-onderwijs-minder-sterk/
45
Maeyer, S. de., Coertjens, L., & Ardies, J. (2012). Bivariate en Multivariate statistiek met R:
Een openleerpakket. Gent: Academia Press.
Maeyer, S. de., Ardies, J., Coertjens, L., & Kavidias, D. (2011). Univariate statistiek voor de
menswetenschappen: Een open leerpakket in R. Gent: Academie Press.
Matheus, N., Siongers, J., & Van Den Brande, I. (2004). De roeping tot leerkracht. Een
onderzoek naar de aantrekkelijkheid van het leerkrachtenberoep in Vlaanderen anno 2002
(eindrapport van een onderzoeksproject OBPWO 01.02 ‘Arbeidsmarktwensen en –
perspectieven van de afgestudeerden van de lerarenopleiding’). Ministerie van de Vlaamse
Gemeenschap, Departement Onderwijs, Vlaanderen.
McKenzie, P., Emery, H., Santiago, P., & Sliwka, A. (2004). Hoe effectieve leerkrachten
aantrekken, bijscholen en behouden (expertenrapport Vlaamse Gemeenschap). Brussel,
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.
Struyf, E., & Goosen, K. (2011). Allochtone leerkrachten, waarom niet? Onderzoek naar de
percepties van allochtone jongeren over het beroep van leerkracht. Tijdschrift voor Hoger
Onderwijs, 30(1), 60-74.
Universiteit Antwerpen. (2015). Wat is klimop? Geraadpleegd op 14 mei 2015, van
https://www.uantwerpen.be/nl/onderwijs/studiekeuze/secundair-universiteit/klimop/
Van der Veen, I. (2001). “Succesvolle Turkse, Marokkaanse en autochtone leerlingen in het
voortgezet onderwijs”. In W. Meijnen, J.C.C. Rupp, & T. Veld (Red.), Succesvolle allochtone
leerlingen (pp. 13-30). Leuven: Garant.
Vlaamse ministerie van Onderwijs en Vorming. (2009). Statusrapport lerarenopleiding.
Geraadpleegd op 10 oktober 2014, van
http://www.ond.vlaanderen.be/HogerOnderwijs/werken/studentadmin/studentengegevens/Sta
tusrapportlerarenopleiding.pdf
46
Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming. (2009). Studiesucces generatiestudenten in
2007-2008. Geraadpleegd op 10 oktober 2014, van
http://www.ond.vlaanderen.be/hogeronderwijs/werken/studentadmin/studentengegevens/Stu
diesucces%20generatiestudenten%20in%202007.pdf
47
8 BIJLAGE Uitnodigingsmail deelname onderzoek Beste directie, Ik ben studente opleidings- en onderwijswetenschappen aan de Universiteit van Antwerpen en ben volop bezig met het schrijven van mijn masterproef. Om mijn onderzoek te doen slagen ben ik afhankelijk van secundaire scholen, vandaar deze mail. Het is mijn bedoeling om aan de hand van vragenlijsten van ongeveer 10 minuten te onderzoeken waarom ASO leerlingen met een migratieachtergrond niet / in zeer beperkte mate kiezen voor de lerarenopleiding. Deze resultaten zullen vergeleken worden met de antwoorden van leerlingen zonder migratieachtergrond. Als jullie deelnemen aan het onderzoek zullen jullie nadien een digitaal exemplaar ontvangen van de uiteindelijke conclusies. Mijn concrete vraag aan u is:
• Bent u bereid mee te werken aan dit onderzoek? • Hoeveel ASO klassen (5e en 6e middelbaar) zouden kunnen deelnemen aan dit
onderzoek? (het invullen van de vragenlijsten) • Er zijn 2 mogelijkheden voor het afnemen van de vragenlijsten:
◦ Ik kom persoonlijk langs in alle klassen om de vragenlijsten af te nemen ◦ Ik bezorg jullie de exemplaren en jullie kiezen zelf wie de vragenlijsten zal
afnemen Jullie kiezen de meest praktische en voor jullie minst complexe optie. Indien jullie wensen deel te nemen zal ik zo spoedig mogelijk telefonisch contact opnemen om verdere afspraken te maken. Alvast bedankt voor uw reactie! Vriendelijke groeten, Steffi De Prins Studente opleidings- en onderwijswetenschappen Universiteit Antwerpen
48
Beste leerling, In kader van mijn studies opleidings-‐ en onderwijswetenschappen, voer ik een onderzoek uit en hiervoor wil ik graag op jou beroep doen. Ik ben namelijk geïnteresseerd in wat jij na het secundair onderwijs wil doen. Er zijn geen juiste of foute antwoorden. Alvast bedankt voor je medewerking! Wat na het middelbaar? Omcirkel het cijfer dat het meest voor jou van toepassing is/het meest bij jouw mening past: Helemaal oneens 1 2 3 4 5 helemaal eens , NVT = niet van toepassing Indien er o staat, kruis dan het meest toepasselijke aan. 1. Na het middelbaar wil ik graag verder studeren
o Ja, aan een universiteit o Ja, aan een hogeschool o Ik weet nog niet of ik wil verder studeren o Neen, ik wil niet verder studeren (ga meteen naar vraag 3 en volgende)
Ik denk aan volgende studierichting(en): ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… 2. Voor de keuze van mijn verdere studies hou ik rekening met:
-‐ mijn capaciteiten 1 2 3 4 5 NVT -‐ mijn interesses 1 2 3 4 5 NVT -‐ de mogelijkheden op de arbeidsmarkt (bv. werkzekerheid) 1 2 3 4 5 NVT -‐ andere: ………………………………………. 1 2 3 4 5 NVT
3. Voor de keuze van mijn verdere studies of het niet verder studeren word ik beïnvloed door: -‐ leeftijdsgenoten 1 2 3 4 5 NVT -‐ ouders 1 2 3 4 5 NVT -‐ broer(s) / zus(sen) 1 2 3 4 5 NVT -‐ andere: ………………………………………. 1 2 3 4 5 NVT
4. Ik ben bij mijn studiekeuzeproces de afgelopen jaren ondersteund door: -‐ leerkracht(en) 1 2 3 4 5 NVT -‐ leeftijdsgenoten 1 2 3 4 5 NVT -‐ ouders 1 2 3 4 5 NVT -‐ broer(s) / zus(sen) 1 2 3 4 5 NVT -‐ andere:………………………………………. 1 2 3 4 5 NVT
Informatie hoger onderwijs 5. Ik vind dat ik voldoende geïnformeerd ben over het studieaanbod 1 2 3 4 5 in het hoger onderwijs 6. Mijn ouders hebben een goede kennis over het studieaanbod in het 1 2 3 4 5 NVT hoger onderwijs 7. Via welke kanalen heb je informatie gewonnen?
o School / CLB o Internet o Ouders o Andere:…………………………………………………….
8. Heb je informatie ingewonnen over de lerarenopleiding? o Ja o Neen
Mijn later beroep 9. Ik vind het maken van promotie in mijn latere carrière belangrijk 1 2 3 4 5 10. Ik vind de vrijheid tot het dragen van religieuze symbolen vb. Hoofddoek 1 2 3 4 5 belangrijk 11. De kans op discriminatie is voor mij een reden om niet voor een bepaald 1 2 3 4 5 beroep te kiezen 12. Ik wil later een beroep met aanzien uitoefenen 1 2 3 4 5
49
Leerkracht worden Indien er o staat, kruis dan het meest toepasselijke aan 13. Ik denk eraan om na het middelbaar een studie als leerkracht aan te vatten
o Ja o Neen (ga meteen naar vraag 15) o Misschien Leg uit waarom je voor dit antwoord kiest. ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… 14. Ik zou liefst leerkracht worden in
o een kleuterschool o een lagere school o een secundaire school Leg uit waarom je voor dit antwoord kiest. ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… De volgende vragen gaan over het beroep van leerkracht en de lerarenopleiding Omcirkel het cijfer dat het meest bij je past; helemaal oneens 1 2 3 4 5 helemaal eens 15. Als afgestudeerde leerkracht verdien je veel geld 1 2 3 4 5 16. Leerkrachten zijn belangrijk voor de maatschappij 1 2 3 4 5 17. Leerkracht zijn is een bijzonder zware opdracht 1 2 3 4 5 18. Ik heb respect voor het beroep van een leerkracht 1 2 3 4 5 19. Leerkracht zijn is een vrouwenberoep 1 2 3 4 5 20. Als leerkracht heb je veel aan je collega’s 1 2 3 4 5 21. Leerkracht zijn heeft veel voordelen 1 2 3 4 5 22. Als afgestudeerde leerkracht is het gemakkelijk om werk te vinden 1 2 3 4 5 23. Als leerkracht moet je minder werken dan in een andere job 1 2 3 4 5 24. Het beroep van leerkracht kan gemakkelijk gecombineerd worden met een gezin 1 2 3 4 5 25. Leerkrachten hebben een voorbeeldfunctie 1 2 3 4 5 26. Leerkracht zijn is een saaie job 1 2 3 4 5 27. De lerarenopleiding is een moeilijk opleiding 1 2 3 4 5 28. De lerarenopleiding is een boeiende opleiding 1 2 3 4 5 29. Volgende toevoeging wil ik nog doen over het beroep van een leerkracht/de lerarenopleiding: ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
Heb je nog andere opmerkingen? ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………. Algemene informatie Klas + richting:……………………………….. Thuistaal(en):………………………………….. Geboortejaar:…………………………………. Nationaliteit:…………………………………… Geslacht: O jongen O meisje Etnische origine / afkomst:……………………………… (vb.: Russisch, Turks, Marokkaans, Belgisch,…) Bedankt voor je medewerking! Steffi De Prins