GIDS VOOR WERKPLEKLEREN - MijnHvA · Namens de tweedegraads lerarenopleiding pedagogiek, Fransje...
Transcript of GIDS VOOR WERKPLEKLEREN - MijnHvA · Namens de tweedegraads lerarenopleiding pedagogiek, Fransje...
1
GIDS VOOR WERKPLEKLEREN
Tweedegraads lerarenopleiding pedagogiek
Jaar 4
Studiejaar 2018- 2019
2
Inhoudsopgave
VOORWOORD .................................................................................................................... 3
1. De tweedegraads lerarenopleiding pedagogiek ............................................................. 4
1.1 Het beroep van leraar pedagogiek ....................................................................... 4
1.2 Bekwaamheidsniveaus ........................................................................................ 4
1.3 De competenties van de leraar pedagogiek ......................................................... 5
1.4 Opbouw lerarenopleiding pedagogiek ................................................................ 6
1.5 Stageperiode ...................................................................................................... 10
1.6 Studiepunten ..................................................................................................... 10
2. Het werkplekleren ....................................................................................................... 11
2.1 Inhoud werkplekleren ....................................................................................... 11
2.2 Indeling werkplekleren jaar 3 en 4 .................................................................... 11
2.3 De rol van betrokken partijen werkplekleren .................................................... 12
2.4 Afspraken en planning ...................................................................................... 13
2.5 Intimidatie op de stageplek of de opleiding .................................................... 13
3. De beoordeling ............................................................................................................ 15
3.1 Inhoud beoordeling lio-bekwaamheid .............................................................. 15
3.2 Beoordeling startbekwaamheid ..................................................................... 15
3.3 Soorten beoordelingen ...................................................................................... 16
3.4 Eisen voorafgaand aan beoordeling lio-bekwaamheid en startbekwaamheid .. 17
3.5 Competentieprofiel ........................................................................................... 17
Bijlagen ............................................................................................................................... 20
Bijlage 1 Stage overeenkomsten ......................................................................................... 21
Bijlage 2: Beoordelingsformulier werkplekleren jaar 3 ...................................................... 31
Bijlage 3: Beoordelingsformulier werkplekleren jaar 4 ...................................................... 37
Bijlage 4: Uren verantwoording .......................................................................................... 45
Bijlage 5: Docentcompetenties ............................................................................................ 48
Bijlage 6:Lesvoorbereidingsformulier…………………………………………………….49
3
VOORWOORD
Beste student1 en praktijkbegeleider2,
Voor u ligt de Gids voor Werkplekleren3 van de tweedegraads lerarenopleiding
pedagogiek.
Deze gids is een middel om het ‘leren op de instelling’ tijdens de stage te ordenen, zowel
voor de student als voor de praktijkbegeleider vanuit de instelling. Deze gids is als volgt
opgebouwd: in hoofdstuk 1 wordt de opbouw van de tweedegraads lerarenopleiding
pedagogiek beschreven. In hoofdstuk 2 wordt het werkplekleren beschreven. De rol van
praktijkbegeleider, de stagedocent4 en de student wordt duidelijk uiteengezet waarbij ook
aandacht besteed wordt aan de planning. Het laatste hoofdstuk beslaat de beoordeling en
de op te leveren producten. In de bijlagen zijn o.a. de beoordelingsformulieren en het
formulier voor urenverantwoording terug te vinden.
Wij hopen dat de stage inspirerende en leerzame ervaringen oplevert, voor student en
praktijkbegeleider!
Namens de tweedegraads lerarenopleiding pedagogiek,
Fransje Damen
Coördinator lerarenopleiding pedagogiek en kopopleiding tot leraar pedagogiek
Hogeschool van Amsterdam
06-21156563
1 In deze Gids voor Werkplekleren verwijst ‘de student’ naar de student die de tweedegraads lerarenopleiding
pedagogiek volgt, hoewel de student in het werkplekleren uiteraard stagiaire wordt genoemd. 2 De praktijkbegeleider verwijst naar degene die de student begeleidt in de praktijk: het werkplekleren. 3 De Hogeschool van Amsterdam hanteert de term ‘werkplekleren’ dat verwijst naar het leren in de praktijk
oftewel de stage. In deze Gids worden beide termen, zowel werkplekleren als stage, gebruikt. 4 De stagedocent verwijst naar degene die de student begeleidt vanuit de lerarenopleiding pedagogiek.
4
1. De tweedegraads lerarenopleiding pedagogiek
In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de tweedegraads lerarenopleiding pedagogiek (lop)
is opgebouwd en in welk perspectief de stage staat. De opleiding bestaat uit vier jaar. De
eerste twee jaren hebben de studenten van de lerarenopleiding een gezamenlijk programma
met de studenten van de opleiding pedagogiek gevolgd, waarin de inhoud van het vak
pedagogiek wordt eigen gemaakt. In jaar 3 en jaar 4 volgen de studenten modules die
specifiek zijn gericht op het docentschap in het mbo (zie 1.4 opbouw lerarenopleiding). In
deze jaren speelt de stage een belangrijke rol in de ontwikkeling tot tweedegraads leraar
pedagogiek in het Middelbaar Beroeps Onderwijs (mbo) of Voorgezet Onderwijs (vo).
1.1 Het beroep van leraar pedagogiek
De studenten in de lerarenopleiding worden opgeleid voor het beroep van leraar
pedagogiek. Deze leraar wordt opgeleid tot een professional. Dat is iemand die:
1. zijn werk zelfstandig kan organiseren en uitvoeren,
2. zijn werk methodisch en kritisch kan doordenken,
3. problemen onderzoekt en analyseert,
4. gebruik maakt van vakliteratuur en consultatie van collega’s en anderen,
5. in teamverband kan werken,
6. gericht is op de ontwikkeling van het werk, in relatie met beleidskaders en
maatschappelijke ontwikkelingen,
7. zijn functioneren steeds verbetert door een reflectieve houding,
8. een analyse van de beginsituatie van de deelnemers in het mbo of vo maakt en van
cursisten in trainingssituaties,
9. onderwijsactiviteiten uitvoert,
10. diverse lessen/lessenseries met aandacht voor activerende werkvormen ontwikkelt
en uitvoert,
11. deelnemers en cursisten begeleidt,
12. deelneemt aan curriculumontwikkeling.
1.2 Bekwaamheidsniveaus
De competenties voor het leraarschap zijn in de wet Beroepen In het Onderwijs (BIO)
uitgewerkt tot bekwaamheidseisen op het niveau waaraan een beginnend docent moet
voldoen. Het startbekwaamheidsniveau (niveau 3) geldt als eindniveau voor de opleiding.
Eerst wordt het startbekwaamheidsniveau in de stage beoordeeld met behulp van de 7
docentcompetenties door praktijkbegeleider en stagedocent5. Vervolgens wordt het
5 De bekwaamheidseisen voor het leraarschap zijn herijkt en landelijk vastgesteld op 1 augustus 2017. Dat
betekent concreet dat niet meer wordt uitgegaan van de 7 docentcompetenties maar van drie gebieden van
bekwaamheid: de pedagogische, de vakinhoudelijke en vakdidactische. Sinds dit studiejaar werkt de HvA
ook met de drie bekwaamheidseisen voor de lerarenopleiding jaar 3 en de kopopleiding. Voor de
lerarenopleiding jaar 4 is ervoor gekozen nog te werken met de 7 docentcompetenties. Dit omdat de
studenten van de lerarenopleiding jaar 4 met de 7 docentcompetenties in hun eerdere studiejaren al een
belangrijke solide basis hebben gelegd voor hun ontwikkeling. Vanaf het studiejaar 2019-2020 zullen echter
ook voor de lerarenopleiding jaar 4 de 3 bekwaamheidseisen van kracht zijn.
Voor een nadere uitleg zie ook:
https://www.onderwijscooperatie.nl/wp-content/uploads/sites/2/2016/03/Voorstel-Herijking-
Bekwaamheidseisen.pdf
5
startbekwaamheidsniveau beoordeeld met behulp van de hbo criteria6 door twee
onafhankelijke assessoren van de opleiding in de bekwaamheidsproeve 3. Daarnaast heeft
de lerarenopleiding van de hva zelf een lager competentieniveau beschreven die bedoeld is
als tussenstap in de opleiding, namelijk lio-bekwaam (niveau 2). De lio-bekwaamheid
wordt beoordeeld in de stage door praktijkbegeleider en stagedocent. De lio-bekwaamheid
gaat in de opleiding gepaard met de afstudeerbekwaamheid: als studenten lio-bekwaam
zijn, gaan zij naar het vierde jaar van hun lerarenopleiding en zijn zij dus ook
afstudeerbekwaam. De afstudeerbekwaamheid wordt getoetst in bekwaamheidsproeve 2
(BP2).
Samengevat hebben we te maken met:
Beoordeling stage lio-bekwaam eindgesprek werkplekleren eind
jaar 3 (mei/juni)
Beoordeling opleiding afstudeerbekwaam BP2 eind jaar 3 (juni/juli)
Beoordeling stage startbekwaam eindgesprek werkplekleren
halverwege jaar 4 (jan/feb) of
eind jaar 4 (mei/juni)7
Beoordeling opleiding startbekwaam BP3 eind jaar 4 (juni/juli)
De criteria die ten grondslag liggen aan de bepaling van de twee niveaus zijn:
1. Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid: studenten die competenties beter gaan
beheersen tonen meer zelfstandigheid.
2. Complexiteit van de situatie: studenten functioneren in steeds complexere situaties, van
gereduceerde situaties (bijvoorbeeld een kleine groep deelnemers) naar authentieke
beroepssituaties, waar professionals in werken.
3. Volledigheid van het handelen: studenten die een competentie beter gaan beheersen,
laten binnen die competentie een breder scala aan vaardigheden zien.
De twee opeenvolgende niveaus hebben betrekking op de competentiegroei van de student
en worden daarom juist in het werkplekleren heel goed zichtbaar. Het werkplekleren levert
ook steeds belangrijk materiaal voor de twee bekwaamheidsproeven.
1.3 De competenties van de leraar pedagogiek Uitgangspunt voor de opleiding zijn de zeven competenties die zijn vastgelegd in de wet
bio. In bijlage 6 zijn de docentcompetenties met de bijbehorende gedragsindicatoren te
vinden.
Het competentiegericht leren krijgt in de opleiding onder andere vorm doordat de student
leert om zelf zijn ontwikkeling te sturen met behulp van een competentieprofiel waarin hij
de ontwikkeling van zijn competenties zichtbaar maakt. Het beschikken over kennis is
6 In het afstuderen wordt het vereiste algemene eindniveau van de opleiding (bachelorniveau, ofwel hbo-
niveau) geborgd. Als maatstaf voor het bachelorniveau van alle hbo-opleidingen in Nederland gelden de
zogenaamde Dublin descriptoren. Dit zijn in Europees verband vastgestelde criteria voor het niveau van
hoger onderwijs, beter bekend als de hbo criteria. 7 De student is vrij om te kiezen wanneer hij de stage loopt in jaar 4. Vanuit de opleiding wordt aangeraden
de stage te starten aan het begin van het school-en studiejaar om aanwezig te kunnen zijn bij de
kennismakingsfase met nieuwe groepen en het team.
6
voorwaarde voor het kunnen ontwikkelen van competenties, daarom verwerft de student
ruime pedagogische en onderwijskundige kennis.
1.4 Opbouw lerarenopleiding pedagogiek Hieronder is schematisch weergegeven uit welke modules en onderdelen de lerarenopleiding
pedagogiek bestaat en het aantal studiepunten dat daarbij hoort.
7
Jaar 3
Didactiek in de
veilige klas
Training
Didactiek in de
veilige klas
Training
Ects 8
Toets: schriftelijk
/ mondeling
Ontwerpen met
het oog op
verschil
Training
Ects 4
Toets: schriftelijk
Krachtige
leeromgeving
Training
Ects 3
Toets: mondeling
De docent als
onderzoeker
Training
De docent als
onderzoeker
Training
Ects 4
Toets: schriftelijk
Docent als coach
Training
Ects 3
Toets: mondeling
Innovatief werken
binnen een team
Training
Ects 2
Toets: mondeling
Beoordelen in
het mbo
Training
Ects 3
Toets: schriftelijk
PPO 1A
Training/
Intervisie
Supervisie
PPO 1B
Training/
Intervisie
Supervisie
PPO 2A
Training
Intervisie
Supervisie
PPO 2B
Training
Intervisie
Supervisie
Ects 3
Toets: mondeling
BP 2
Werkplekleren
1A
Praktijk
Werkplekleren
1B
Praktijk
Werkplekleren
2A
Praktijk
Werkplekleren
2B
Praktijk
Ects 27
Toets: mondeling
Eindgesprek
8
Jaar 48
8 De student in jaar 4 van de LOP is vrij bij de tijdsindeling van studie en stage. We adviseren om de stage te
beginnen aan het begin van het studie/schooljaar. Soms lopen studenten wegens organisatorische redenen in
semester 2 pas stage.
Minor
lerarenopleiding
Minor
lerarenopleiding
Ects 30
Toets:mondeling/
schriftelijk
Afstudeerbegeleiding
bij doen van
afstudeeronderzoek/
scriptie
Afstudeerbegeleiding
bij doen van
afstudeeronderzoek/
scriptie
Ects 12
Toets: schriftelijk
PPO 1A
Training
PPO 1B
Training
PPO 2A
Training
PPO 2B
Training
Ects 3
Toets: mondeling BP 3
Werkplekleren
1A Praktijk
Werkplekleren 1B
Praktijk
Ects 15
Eindgesprek
Werkplekleren 2A
Praktijk
Werkplekleren 2B
Praktijk
Ects 15
Eindgesprek
9
10
1.5 Stageperiode
De stage in jaar 3 beslaat voor de voltijd en deeltijd uit minimaal 40 weken van 19 uur, dat
komt neer op 2,5 dag per week. Hiervan mogen de deeltijders 4 uur thuis voorbereiden. De
stage in jaar 3 vindt plaats gedurende het hele studiejaar.
In jaar 4 beslaat de stage voor de voltijd –en deeltijdstudent minimaal 20 weken van 21 uur,
wat ook neerkomt op 2,5 dag per week. Deze stage wordt doorgaans in het eerste semester,
dat wil zeggen van september tot en met januari gelopen. Hiervan mogen de deeltijders 4 uur
thuis voorbereiden.
Per semester verantwoordt de student het aantal gemaakte uren (zie bijlage 1D). Aangezien
de stage dient voor het verwerven van een aantal specifieke competenties maakt iedere
student zelf in overleg met de instelling en stagedocent van de opleiding een plan voor het
totaal aantal stagedagen. Het kan dus ook zijn dat er voor het verwerven van de competenties
meer stagedagen nodig zijn, en de stage langer zal duren. Het spreekt voor zich dat bij de
keuze van de stagetaken gezocht wordt naar een ‘natuurlijk’ geheel van de activiteiten.
Bijvoorbeeld: het schrijven van een lessenserie, het uitvoeren van een gehele lessenserie, het
begeleiden van deelnemers uit een mentorklas9 tijdens een hele studieperiode. De student
maakt hierdoor een activiteit van begin tot eind mee. Afspraken hierover dienen in het
stagecontract (zie bijlage 1) te worden vastgelegd. Tijdens de herkansings- en toets
momenten, die in de jaarplanning van de lerarenopleiding pedagogiek zijn opgenomen,
moeten de studenten de gelegenheid hebben om toetsen en herkansingen voor te bereiden en
uit te voeren.
1.6 Studiepunten
Het werkplekleren levert in jaar 3 27 ECTS (European Credit Transfer System) op,
inclusief voorbereiding, werkbegeleiding en het maken van verslagen. In jaar 4 gaat het om
15 ECTS. In het kort komt dat neer op de volgende berekening:
Stage jaar 3 (sep – juni)
40 weken x 19 uur = 756 uur (= 27 ECTS)
Stage jaar 4 (sep – jan, jan – juni)
20 weken x 21 uur = 420 uur (= 15 ECTS)
Het totaal aantal punten voor het werkplekleren in de opleiding tot leraar pedagogiek
bedraagt dus 42 ECTS.
De ECTS worden dus behaald op twee momenten in de opleiding:
Beoordeling lio-bekwaam Eindgesprek werkplekleren eind jaar 3 (mei/juni)
27 ECTS
Beoordeling startbekwaam Eindgesprek werkplekleren eind jaar 4 (mei/juni)
15 ECTS
9 In deze gids verwijzen ‘deelnemers’ naar de studenten in het mbo.
11
2. Het werkplekleren
In dit hoofdstuk wordt uiteengezet wat het werkplekleren inhoudt, hoe het is opgebouwd
en wat de rol is van de verschillende betrokken partijen.
2.1 Inhoud werkplekleren Met werkplekleren bedoelen we een samenhangend pakket middelen en voorzieningen die
een doorlopende ontwikkeling van de competenties door de student in de schoolpraktijk
mogelijk maakt. De stage dient de student de gelegenheid te bieden om de
docentcompetenties te ontwikkelen in de onderwijspraktijk, gecombineerd met zinvolle
ondersteunende taken of werk (al dan niet betaald) binnen de school, en ondersteund
vanuit de opleiding. Al werkend en lerend verwerft de student kennis en vaardigheden. Hij
ontdekt wat het beroep van docent inhoudt en wat het betekent om (samen) te werken in
een team met collega’s en met mensen en instellingen buiten de school. De competentie-
ontwikkeling is gericht op het behalen van de in de wet bio omschreven startbekwaamheid
voor het leraarsberoep en het bereiken van het bachelorniveau.
Het is belangrijk dat de student kan werken in uiteenlopende schoolsituaties met ruimte voor
een persoonlijke invulling. Het is de bedoeling dat de student samenhang ervaart tussen het
werkplekleren en de andere onderdelen van de opleiding: hij ziet de
toepassingsmogelijkheden van de theorie in zijn praktijksituatie, ervaart steun vanuit de
theorie, en ervaart dat er voor in de praktijk opgeroepen leervragen een plek is in de andere
onderdelen van de opleiding. Verder is het werkplekleren er op gericht dat de student
samenhang ervaart binnen zijn eigen competentieontwikkeling: de verschillende
competenties zijn verbonden en beïnvloeden elkaar en bovendien hangt de ontwikkeling van
de competenties sterk samen met de persoonlijke ervaringen, inzichten en kwaliteiten.
2.2 Indeling werkplekleren jaar 3 en 4 Het werkplekleren richt zich op:
Beroepsvoorbereidende stage in jaar 3 (september – juni)
Het algemene doel van het werkplekleren in jaar 3 is om vanuit docentperspectief kennis te
maken met de deelnemers, met het brede takenpakket van de docent en met de school als
werkomgeving. Het is voor de studenten belangrijk door een andere bril te gaan kijken
naar het werk van een leraar en naar de school als organisatie, dan de bril van de
deelnemer die zij zelf zijn geweest. Deze perspectiefwisseling van deelnemer naar
aankomend leraar is voor studenten een noodzakelijke eerste stap in de groei naar het
leraarschap. Tevens werken de studenten aan de docentcompetenties (in ieder geval 1 t/m 4
en 7 en in toenemende mate 5 en 6) met het accent op het ontwerpen en uitvoeren van
opdrachten tijdens de lessen met een toenemende variatie in werkvormen met het daarbij
behorende organisatie en klassenmanagement. In de loop van het 1e semester voert de
student onder begeleiding hele lessen uit en krijgt meer oog voor de individuele
deelnemers en het zowel didactisch als pedagogisch inspelen op hun behoeften en
verschillen. De student is voornamelijk betrokken bij het geven van vakinhoudelijke
vakken zoals ontwikkelingspsychologie, leren loopbaan en burgerschap (LLB) en sociaal-
communicatieve vaardigheden. Voor een kleiner deel vervult de student ook mentor of
coach taken bijvoorbeeld bij studie loopbaan begeleiding (SLB) en stagebegeleiding en
neemt hij bijvoorbeeld deel aan teamvergaderingen.
Integratie van theorie en praktijk in jaar 4 (september – januari of januari - juni)
12
In jaar 4 fungeert de student in de school als leraar in opleiding (lio-er). Het werkplekleren
in deze fase wordt daarom gewoonlijk lio-traject genoemd. Hij verzorgt zelf het onderwijs
in "eigen" klassen, bouwt een band met de deelnemers op en gaat als volwaardig teamlid
meedraaien in de school. De student werkt middels zijn leerdoelen ook actief aan
competentie 5 en 6. Zodoende ervaart de student intensief alle aspecten van het beroep en
werkt hij toe naar startbekwaamheid. De student wordt tijdens het lio-traject nog wel
begeleid, de praktijkbegeleider blijft weliswaar "op afstand" maar woont af en toe nog wel
(delen van) lessen bij en geeft daar feedback op.
De taak –en urenverdeling is grofweg als volgt ingedeeld:
- 75% vakinhoudelijke vakken en mentor/coach taken en 25% teamtaken
- bij 24 uur stage: 11 klokuren voor de klas
7 uren voorbereiding lessen, nakijken en mentor of stagebegeleiding
6 uren teamtaken.
Begeleiding van de student tijdens het werkplekleren is van groot belang voor een goed
verlopend traject en een optimaal leerproces.
2.3 De rol van betrokken partijen werkplekleren De verschillende partijen die betrokken zijn bij het werkplekleren zijn:
- de student
- de praktijkbegeleider
- de stagedocent
Van de student mag verwacht worden dat hij:
1. de praktijkbegeleider op de school adequaat informeert over doel, inhoud en
organisatie van zijn werkplekleren en hem de gids werkplekleren overhandigt;
2. zich voortdurend actief opstelt: leeractiviteiten voorstelt, vragen stelt en om
ondersteuning of advies vraagt, zorgt dat afspraken voor begeleidingsgesprekken
worden gemaakt enzovoorts;
3. inzichtelijk maakt wat hij met de feedback doet ten aanzien van het werkplekleren;
4. de begeleiders, zowel op de school als op de opleiding, inzicht geeft in de voortgang;
5. competentieprofielen en verslagen tijdig aanlevert;
6. zich houdt aan afspraken wat betreft de begeleiding;
Van de praktijkbegeleider wordt verwacht dat hij:
1. de student introduceert in de school, regelmatig contact heeft met de student en in
allerlei situaties als wegwijzer fungeert;
2. zoveel mogelijk lessen bijwoont die de student geeft en deze nabespreekt (met dien
verstande dat hij in de eerste periode voorafgaande aan beoordeling lio-bekwaamheid
alle lessen bijwoont);
3. opgeleid is tot een tweedegraads leraar (bij voorkeur in pedagogiek);
4. taken en doelstellingen van het werkplekleren en verantwoordelijkheden met de
student bespreekt;
5. zorg draagt voor voldoende leer- en ervaringsmogelijkheden voor de student;
6. ervaringen bespreekt en feedback geeft op het functioneren van de student;
7. het competentieprofiel van de student bespreekt en daar feedback op geeft;
8. (telefonisch) contact onderhoudt met de stagedocent vanuit de opleiding over de
voortgang van de student;
9. samen met de stagedocent een voortgangsgesprek voert halverwege jaar 3;
13
10. samen met de stagedocent de lio-bekwaamheid beoordeelt eind jaar 3 bestaande uit
een lesbezoek, het gezamenlijk invullen van het beoordelingsformulier
werkplekleren en het voeren van een gesprek hierover. (zie beoordelingsformulieren
jaar 3);
11. samen met de stagedocent de startbekwaamheid beoordeelt waarin het
beoordelingsformulier werkplekleren als uitgangspunt dient voor het gesprek (zie
beoordelingsformulieren jaar 4).
Van de stagedocent mag verwacht worden dat hij:
1. de student begeleidt bij het opstellen en evalueren van het competentieprofiel;
2. de student aanzet tot reflectie en de student van feedback voorziet;
3. (telefonisch) contact onderhoudt met de praktijkbegeleider over de voortgang
van de student;
4. samen met de praktijkbegeleider een voortgangsgesprek voert halverwege jaar 3;
5. samen met de praktijkbegeleider de lio-bekwaamheid beoordeelt eind jaar 3
bestaande uit een lesbezoek, het gezamenlijk invullen van het
beoordelingsformulier werkplekleren en het voeren van een gesprek hierover.
(zie beoordelingsformulieren jaar 3);
6. samen met de praktijkbegeleider de startbekwaamheid van de stage beoordeelt
waarin het beoordelingsformulier werkplekleren als uitgangspunt dient voor het
gesprek (zie beoordelingsformulier jaar 4).
2.4 Afspraken en planning
Voor de start van het werkplekleren worden tussen praktijkbegeleider en student afspraken
gemaakt over de vorm van het werkplekleren, de begeleiding van de instelling en de
andere voorwaarden waaronder de werkzaamheden zullen worden verricht in jaar 3. Deze
afspraken worden vastgelegd in een stageovereenkomst, die wordt opgemaakt in drievoud
en ondertekend namens de stage-instelling, door de student en namens de opleiding. Eén
exemplaar is bestemd voor de student, één voor de stage-instelling en één voor de
opleiding. Het stagecontract is in de bijlagen opgenomen. Voor jaar 4, de zogenaamde lio-
stage, wordt veelal een nieuw contract opgesteld (tripartite overeenkomst).
Het goed en snel starten van de begeleiding is voor alle partijen erg belangrijk. De hoofdrol
is daarbij weggelegd voor de student. Maar ook de stagedocent dient zich bij de start
‘zichtbaar’ te maken voor de praktijkbegeleider op de school. Deze laatste is immers lang
niet altijd vertrouwd met de gang van zaken in de opleiding en zal mogelijk vragen hebben.
2.5 Intimidatie op de stageplek of de opleiding
Soms kan het gebeuren dat je van iemand op een speciale manier aandacht krijgt die je niet
prettig vindt. Die aandacht kan bijvoorbeeld bestaan uit ‘grappige’ opmerkingen over je
uiterlijk, dubbelzinnige opmerkingen en gebaren, de manier waarop naar je gekeken wordt,
hardnekkige toenaderingspogingen of zelfs handtastelijkheden. Dergelijk gedrag wordt wel
genoemd: seksuele intimidatie of ongewenste intimiteiten. Hiertoe kan alles worden
gerekend wat iemand ervaart als ongewenst of lastig, ook als een ander er niet op uit is te
kwetsen.
14
Naast dergelijk ongewenste seksueel getinte aandacht is er ook ander gedrag waardoor je je
onder druk gezet kunt voelen. Pesten, buitensluiten, machtsmisbruik of onthouding van
belangrijke informatie die nodig is voor je functioneren als student of stagiair(e) zijn daar
voorbeelden van.
Aan de HvA is iemand specifiek aangesteld om jou te steunen als je dit overkomt: de
vertrouwenspersoon. Ook als je niet zeker weet of wat je overkomt ernstig genoeg is, kun
je daar over praten. De vertrouwenspersoon houdt zich tevens bezig met voorlichting over
en preventie van (seksuele) intimidatie en ongewenst gedrag. Daarom is het van belang dat
je dit gedrag meldt bij de vertrouwenspersoon, ook wanneer het niet jezelf betreft of
wanneer je het zelf wel weet op te lossen. De inhoud van de gesprekken wordt
vertrouwelijk behandeld.
15
3. De beoordeling
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de beoordeling van de lio-bekwaamheid: het
werkplekleren in jaar 3 en de beoordeling van de startbekwaamheid: het werkplekleren in
jaar 4.
3.1 Inhoud beoordeling lio-bekwaamheid Eind jaar 3 vindt de beoordeling van de lio-bekwaamheid plaats. De student toont dan aan
lio-bekwaam te zijn: hij laat zien dat hij de docentcompetenties op niveau 2 beheerst (zie
bijlage 4 voor de docentcompetenties met gedragsindicatoren en niveaus). De stagedocent
van de HvA bezoekt rond mei/juni de stage, woont een les bij en gaat in gesprek met student
en praktijkbegeleider. Ter voorbereiding op het bezoek lezen zowel praktijkbegeleider als
stagedocent het competentieprofiel met een evaluatie van de leerdoelen van de student.
De beoordeling vindt plaats op basis van:
- het competentieprofiel: schriftelijk verslag van de evaluatie van de
docentcompetenties 1 t/m 7 in te leveren door de student bij praktijkbegeleider en
stagedocent minimaal 5 werkdagen voorafgaand aan het bezoek.10
- student en praktijkbegeleider vullen voorafgaand aan de beoordeling gezamenlijk het
werkpleklerenformulier in en nemen dat mee naar het gesprek.
- het lesbezoek: de student geeft zelfstandig een (deel van een) les van maximaal 50
minuten waarbij praktijkbegeleider en stagedocent aanwezig zijn en observeren.
- gesprek: in aansluiting op het lesbezoek vindt een gesprek plaats van maximaal 45
minuten. De les wordt nabesproken, het competentieprofiel wordt besproken en de
beoordelingsformulieren werkplekleren jaar 3 worden gezamenlijk met student,
praktijkbegeleider en stagedocent besproken en aangevuld (zie bijlage 1A) . In dit
formulier wordt de lio-bekwaamheid per competentie beoordeeld en komen de
ontwikkelpunten van de student aan de orde.
3.2 Beoordeling startbekwaamheid In jaar 4 vindt de beoordeling van de startbekwaamheid plaats. De student laat zien dat hij
de docentcompetenties op niveau 3 beheerst (zie bijlage 4 voor de docentcompetenties met
gedragsindicatoren en niveaus). De stagedocent van de HvA bezoekt rond mei/juni de stage
en gaat in gesprek met student en praktijkbegeleider. Ter voorbereiding op het bezoek lezen
zowel praktijkbegeleider als stagedocent het competentieprofiel met een evaluatie van de
leerdoelen van de student.
De beoordeling vindt plaats op basis van:
- Het competentieprofiel: schriftelijk verslag van de evaluatie van de
docentcompetenties 1 t/m 7 in te leveren door de student bij praktijkbegeleider en
stagedocent minimaal 5 werkdagen voorafgaand aan het bezoek.11
10 De stagedocent zal van tevoren aan de student kenbaar maken of hij naast het competentieprofiel ook 360
graden feedback of het eerste deel van de visie wil lezen om een volledig beeld te krijgen van de student.
Deze onderdelen worden echter niet beoordeeld, het competentieprofiel wel.
11 Zie ook voetnoot 7.
16
- Film met kijkwijzer: tijdens de lio-stage filmt de student verschillende situaties
waarin hij als docent met zijn klassen duidelijk in beeld komt. Hieruit selecteert de
student enkele fragmenten (maximaal 15 minuten in totaal) die ten eerste tonen tot
wat voor docent de student zich ontwikkeld heeft en ten tweede het
startbekwaamheidsniveau aantonen. De film met kijkwijzer wordt eveneens 5
werkdagen voorafgaand aan de afspraak voor de beoordeling van de
startbekwaamheid bij praktijkbegeleider en stagedocent ingeleverd.
- Student en praktijkbegeleider vullen voorafgaand aan de beoordeling gezamenlijk
het werkpleklerenformulier in. Dit formulier wordt eveneens 5 werkdagen
voorafgaand aan de afspraak naar stagedocent toegestuurd.
- Gesprek: in het gesprek wordt ingegaan op de ontwikkeling in de lio-stage, de film
met kijkwijzer, en het competentieprofiel. De beoordelingsformulieren
werkplekleren jaar 4 worden gezamenlijk met student, praktijkbegeleider en
stagedocent nagelopen en aangevuld (zie bijlage 2) . In dit formulier wordt de
startbekwaamheid per competentie beoordeeld.
3.3 Soorten beoordelingen Bij competentiegericht opleiden hoort ook competentiegericht beoordelen. Dat betekent
twee dingen. Ten eerste is de student niet alleen zelf verantwoordelijk voor het verwerven
van competenties, maar ook voor het aantonen van een behaald niveau van competentie. Hij
doet dat door in zijn competentieprofiel en portfolio zijn leeractiviteiten en de resultaten,
producten en reflecties te laten zien. Ten tweede gaat het bij het beoordelen om het inschatten
van het door de student bereikte niveau van competentie, niet om het 'afvinken' van een lijst
met taken, opdrachten of andere verplichtingen. De route om tot een bepaald
competentieniveau te komen zal immers per student verschillen.
De beoordeling lio-bekwaamheid vinden plaats met behulp van de beoordelingsformulieren
werkplekleren jaar 3 en jaar 4 (zie bijlage 1A en 2). Zowel de praktijkbegeleider als de
student zelf hebben via het beoordelingsformulier werkplekleren een belangrijke inbreng in
het eindoordeel.
De formele eindverantwoordelijkheid voor de beoordeling ligt echter bij de
stagedocent. De stagedocent bekijkt of de beoordeling van het werkplekleren in het
verlengde ligt van zijn bevindingen op basis van het competentieprofiel, film en kijkwijzer
en de lesobservatie. De beoordeling wordt uitgedrukt in een heel cijfer en wordt berekend
door de cijfers van de afzonderlijke competenties bij elkaar op te tellen en te middelen.
Wanneer op 1 van de competenties een onvoldoende is gescoord vindt berekening van het
gemiddelde niet plaats.
Er zijn drie beoordelingen mogelijk:
De student scoort op de afzonderlijke competenties 1 t/m 7 een voldoende
(minimaal een 6), het gemiddelde cijfer is tevens een voldoende. De student is lio-
bekwaam (27 ECTS) of startbekwaam (15 ECTS)
De student scoort op 1 competentie een onvoldoende (maximaal een 5). De student
krijgt een aanvullende opdracht die hij in de stage moet volbrengen. Wanneer de
opdracht aan de eisen voldoet, zoals geformuleerd door praktijkbegeleider en
stagedocent, wordt deze competentie met een voldoende beoordeeld en kan het
gemiddelde cijfer over alle competenties worden berekend. De student is toegelaten
tot de lio-stage (27 ECTS) of is startbekwaam (15 ECTS).
17
De student scoort op meer dan 1 competentie een onvoldoende (maximaal een 5).
De student is niet lio-bekwaam of startbekwaam. De student doet een aanvullende
stage waaraan een leercontract gekoppeld is waarin afspraken zijn vastgelegd over
de duur en aard van de aanvullende stage. Wanneer de student aantoonbaar aan de
eisen in het leercontract voldoet, vraagt hij een nieuwe beoordeling aan.
3.4 Eisen voorafgaand aan beoordeling lio-bekwaamheid en startbekwaamheid De formele eis om tot een beoordeling te kunnen komen is dat de student zich heeft ingezet
zoals verwacht mag worden, zich aan afspraken heeft gehouden, ook ten aanzien van het
competentieprofiel. Wanneer er dienaangaande problemen zijn, zal dit gewoonlijk al
eerder gesignaleerd zijn. Een beoordeling zal dan pas plaatsvinden na voldoende
verbetering op dit punt.
De inhoudelijke eisen zijn:
Het competentieprofiel met de opgestelde leerdoelen is goed gekeurd door
praktijkbegeleider en stagedocent in het voortgangsgesprek halverwege jaar 3 of bij
de start van de stage in jaar 4.
De student heeft in jaar 3 minimaal 700 uren stage gelopen. In jaar 4 minimaal 400
uur (zie bijlage 1D voor verantwoording stage-uren).
Bij ziekte of overmacht heeft de student voorafgaand aan de afwezigheid de stage-
instelling en de opleiding op de hoogte gebracht en gezocht naar een oplossing.
De student is 80 % aanwezig geweest bij persoonlijke en professionele
ontwikkeling (PPO) bijeenkomsten op de opleiding. De student moet een
vervangende opdracht maken als hij/zij meer dan 80% afwezig is geweest per
semester. Als een student meer dan vijf keer afwezig is geweest in de loop van het
jaar dan moet worden bepaald of de stage al dan niet wordt afgebroken. De
examencommissie wordt door de stagedocent hierover geïnformeerd en zal een
besluit nemen. Dit besluit wordt schriftelijk aan de student kenbaar gemaakt.
3.5 Competentieprofiel Het document dat als rode draad door het werkplekleren heen loopt, is het
competentieprofiel. Het competentieprofiel is een groeidocument waarin elke student zijn
competentie-ontwikkeling beschrijft aan de hand van leerdoelen. De student formuleert ten
behoeve van het profiel leerdoelen die hij door de stage heen evalueert en voortdurend
aanpast en bijstelt. Het competentieprofiel is onderdeel van het portfolio dat de student
gedurende zijn opleiding ontwikkelt. Het competentieprofiel wordt beoordeeld door
praktijkbegeleider en stagedocent als onderdeel van het werkplekleren. Het portfolio wordt
beoordeeld door de onafhankelijke assessoren aan het einde van het studiejaar in BP3,
gedurende het studiejaar geven peers (medestudenten) en mentor van de HvA feedback
tijdens de module Persoonlijke en Professionele Ontwikkeling.
De student stelt zelf na de start van de stage (jaar 3 oktober-november) leerdoelen op. Dat
doet de student op basis van ervaringen uit vorige stages, feedback die hij tot nu toe
gekregen heeft op zijn functioneren en een quickscan12 waarmee hij zijn beginsituatie op
de 7 docentcompetenties beschrijft. De leerdoelen worden tussentijds geëvalueerd en op
basis van ervaringen en feedback aangepast (jan – feb jaar 3). Naar aanleiding van de
12 Zie voor quickscan: https://www.leraar24.nl/tools.psml
18
beoordeling lio-bekwaamheid (eind jaar 3 mei-juni) past de student opnieuw zijn
leerdoelen aan voor de stage in jaar 4. Van deze leerdoelen stelt de student zijn nieuwe
praktijkbegeleider en stagedocent in jaar 4 op de hoogte (oktober of februari jaar 4). Eind
jaar 4 schrijft de student op basis van zijn nieuwe en aangepaste leerdoelen opnieuw een
competentieprofiel dat wordt ingeleverd voor de beoordeling van de startbekwaamheid
(mei-juni jaar 4). Dit laatste competentieprofiel is uiteindelijk ook onderdeel van het
portfolio dat beoordeeld wordt door de onafhankelijke assessoren in BP3 (zie ook
paragraaf 1.2 bekwaamheidsniveaus).
3.5.1 Criteria leerdoelen
- de leerdoelen zijn geformuleerd in termen van concreet eindgedrag;
- de leerdoelen bestrijken alle 7 competentiegebieden;
- de leerdoelen zijn taak-en persoonsgericht;
- de leerdoelen gaan over het opdoen van kennis, vaardigheden en het ontwikkelen
van houdingsaspecten;
- in de leerweg is omschreven hoe integraal (stage en opleiding, praktijk en theorie)
aan de leerdoelen gewerkt wordt;
- uit de leerdoelen blijkt hoe de student a.d.h.v. bewijsstukken de leerdoelen zal
evalueren.
3.5.2 Inhoud competentieprofiel
Een korte inleiding waarin je uitlegt waar je stage loopt, bij welke opleiding, met
welke doelgroep en kort de visie van de instelling.
Competentieprofiel gebaseerd op de beoordelingsformulieren van werkplekleren
jaar 3 of jaar 4 met daarin per competentie:
- een sterkte/zwakte analyse per competentie met een beoordeling van jezelf ten
aanzien van de lio-bekwaamheid (niveau 2) of de startbekwaamheid (jaar 4)
- evaluatie en reflectie t.a.v. leerdoelen zoals opgesteld halverwege jaar 3 ( het
tussentijdse stagegesprek) of halverwege jaar 4 (bij de start van de stage).
- activiteiten en concrete voorbeelden waaruit blijkt hoe je aan de leerdoelen hebt
gewerkt met verwijzing naar beroepsopdrachten en ander bewijsmateriaal
- koppeling naar literatuur
- voornemens en ontwikkelpunten ten aanzien van je verdere ontwikkeling als
docent.
per competentie 1,5 pagina!
Een literatuurlijst en juiste verwijzingen in de tekst volgens de APA13.
3.5.3 Criteria competentieprofiel
De criteria waaraan het competentieprofiel moeten voldoen zijn:
- foutloos Nederlands en volgens de vormcriteria van schriftelijke verslaglegging14
- alle onderdelen van het profiel zijn opgenomen (zie hierboven)
- het competentieprofiel is helder en concreet
- in het profiel wordt een koppeling gelegd tussen praktijk en theorie met een juiste
verwijzing naar literatuur
- duidelijke navigatie.
13 Zie DLWO Examencommissie: APA regels. 14 Zie DLWO Examencommissie: zie vormcriteria
19
3.5.4 Inleveren
Het competentieprofiel met de leerdoelen en een evaluatie daarvan wordt op de volgende
momenten bij praktijkbegeleider en stagedocent ingeleverd:
Jaar 3
Oktober – november Competentieprofiel 1A:
maximaal 8 leerdoelen bij
competenties 1 t/m 4 en 7
Januari – februari voortgangsgesprek stage٭ Competentieprofiel 1B:
evaluatie van de leerdoelen en
ontwikkelpunten,
ook leerdoelen ten aanzien van
competentie 5 en 6.
Mei – juni beoordeling lio-bekwaamheid٭ Competentieprofiel 2A:
evaluatie
van de leerdoelen en
ontwikkelpunten
Jaar 4
Oktober of januari /februari Competentieprofiel 2B:
maximaal 8 leerdoelen bij
competenties 1 t/m 7
Mei- juni beoordeling startbekwaamheid٭ Competentieprofiel 3: evaluatie
van de leerdoelen en
ontwikkelpunten en film met
kijkwijzer
Voor het voortgangsgesprek, de beoordeling lio-bekwaamheid en de beoordeling ٭
startbekwaamheid levert de student 5 werkdagen voor het stagebezoek zijn
competentieprofiel, (eventueel beoordelingsformulier WPL en film met kijkwijzer) in bij
praktijkbegeleider en stagedocent. Ter voorbereiding op het gesprek lezen zowel
praktijkbegeleider als stagedocent het competentieprofiel door.
20
Bijlagen
21
Bijlage 1 Stage overeenkomsten
Stageovereenkomst
FOO
Tweede graads lerarenopleiding
Pedagogiek (KOPP)
22
Stageovereenkomst
De ondergetekenden
1.
Organisatie :
Gevestigd te :
Naam praktijkbegeleider :
hierna te noemen de stageaanbieder,
2.
Hogeschool van Amsterdam, gevestigd te Amsterdam, het Faculteit Onderwijs en Opvoeding, Wibautstraat 4-
6,1092 GM, in stand houdende de tweede graads lerarenopleiding Pedagogiek vertegenwoordigd door
opleidingsmanager Johan Jelsma,
hierna te noemen de Hogeschool, en
3.
Student :
Adres :
Woonplaats :
hierna te noemen de stagiair(e),
Artikel 1 Looptijd
1. Bovengenoemde partijen komen overeen dat stagiair een stage loopt van (datum invullen) tot (datum
invullen) gedurende (aantal uren invullen) uren van de werkweek binnen de stageaanbieder, onder de
condities genoemd in deze stageovereenkomst.
2. Deze stageovereenkomst eindigt van rechtswege op (datum invullen).
Artikel 2 Omvang
1. De genoemde periode in artikel 1 maakt deel uit van het studiejaar 2018-2019 van het curriculum van de
opleiding de tweede graads lerarenopleiding Pedagogiek.
2. De omvang van de stageperiode bedraagt in principe 50% van de in desbetreffende stageperiode werkbare
dagen. Verzuim tijdens deze stageperiode moet een geldige reden hebben en mag niet meer bedragen dan
5% van het maximum aantal werkbare dagen.
Artikel 3 Begeleiding 1. De stageaanbieder wijst (naam praktijkbegeleider invullen) aan als praktijkbegeleider.
2. De praktijkbegeleider is op grond van zijn functie en opleiding gekwalificeerd om de stagiair te
begeleiden en dient ten minste te beschikken over een HBO-diploma.
3. De begeleiding vanuit de stageaanbieder bestaat uit:
Een (aantal gesprekken) gesprekken met de praktijkbegeleider
tussentijds functioneringsgesprek met de praktijkbegeleider
eindbeoordelingsgesprek met de praktijkbegeleider
(andere vormen van begeleiding facultatief in te vullen inclusief aard en omvang van de begeleiding)
23
4. De Hogeschool wijst (naam docentbegeleider invullen) aan als docentbegeleider.
5. De begeleiding vanuit de Hogeschool bestaat uit:
contact tussen de stagiair en de docentbegeleider bij de start, tijdens en aan het eind van de werkperiode.
Lesbezoek met tussenbeoordeling
Terugkomdag
Eindbeoordeling. 6. De docentbegeleider heeft 12 uur per stagiair voor dit traject gereserveerd. Als de situatie dat
verlangt kan de stagiair tussentijds zelf extra begeleiding vragen van de docentbegeleider.
Artikel 4 Leerdoelen
1. De tijdens de uitvoering van de werkzaamheden te verwerven competenties staan vermeld in de bijlage. De bedoelde competenties worden op door de Hogeschool te bepalen data getoetst op basis van daartoe door de stagiair te verwerken opdrachten.
2. Tijdens de stage dienen de volgende doelstellingen gerealiseerd te worden: het leren kennen van de stageaanbieder en de omgeving;
het verkrijgen van inzicht in het primaire proces van de stageaanbieder;
het zelfstandig toepassen van beroepsgerichte kennis en vaardigheden15;
het in de beroepspraktijk leren van vaardigheden en werkzaamheden1;
het verder ontwikkelen van sociale en communicatieve vaardigheden;
Zie gids voor werkplekleren op mijnhva.nl voor de uitgewerkte eisen.
Artikel 5 Werkzaamheden
1. De werkzaamheden bij de stageaanbieder hebben een functie in het kader van de beroepsvoorbereiding
van de stagiair.
2. De precieze invulling van de werkzaamheden van de stagiair bij de stageaanbieder zal na overleg tussen
partijen uiterlijk één week voor aanvang van de stageperiode vastgelegd zijn.
3. De stagiair krijgt van de stageaanbieder tijdens de stage 1 dag de gelegenheid om onderwijs aan de
Hogeschool te volgen in overeenstemming met het onderwijsrooster van de opleiding.
4. De tijden en dagen genoemd in lid 2 en 3 van dit artikel vallen binnen de werktijden en buiten de
verplichte verlofdagen tijdens de stage.
Artikel 6 Werktijden en afwezigheid
1. Voor de stagiair gelden de bij de stageaanbieder gebruikelijke regels voor werktijden en ziekmeldingen.
2. De regels met betrekking tot de werktijden en afwezigheid zijn aan de stagiair bij het sluiten van de
stageovereenkomst bekend gemaakt door de stageaanbieder.
3. De stagiair stelt ook de docentbegeleider in kennis van ziekte, (langdurige) afwezigheid en de terugkeer
hiervan.
.
24
Artikel 7 Beoordeling
1. Aan het eind van semester 1 en aan het eind van semester 2 vinden de beoordelingsgespreken plaats.
2. In het beoordelingsgesprek geeft de praktijkbegeleider een beoordeling van het functioneren van de
stagiair aan de hand van het beoordelingsformulier.
3. De verantwoordelijkheid voor de stagebeoordeling ligt bij de opleiding.
Artikel 8 Taken van de Hogeschool 1. De Hogeschool heeft de stagiair van tevoren voorbereid op het doel van de stage en heeft de stagiair
gewezen op de afspraken zoals in deze stageovereenkomst vervat.
2. De Hogeschool voorziet de praktijkbegeleider voor aanvang van de stage, van de stagehandleiding waarin
in ieder geval de leerdoelen van de stage is opgenomen.
Artikel 9 Vergoedingen
Indien de stageaanbieder een regeling inzake stagevergoedingen kent dan ontvangt de stagiair van de
stageaanbieder een vergoeding voor de werkzaamheden in het kader van de stage, ten bedrage van (bedrag in
euro invullen) euro bruto/netto per maand.
Artikel 10 Vertrouwelijkheid
1. De stagiair is verplicht de binnen de stageaanbieder gegeven regels, voorschriften en aanwijzingen in acht
te nemen in het belang van orde, veiligheid, gezondheid en vertrouwelijkheid. Dit geldt, voor zover van
toepassing, ook voor schriftelijke opdrachten en stageverslagen.
2. De regels en voorschriften zijn aan de stagiair bij het sluiten van deze stageovereenkomst bekendgemaakt.
3. Het stageverslag wordt, voordat het naar de Hogeschool gaat, onderworpen aan de goedkeuring van de
stageaanbieder.
4. Voor zover informatie, producten, opdrachten en verslagen nodig zijn voor de accreditatie van de
opleiding zullen deze -ongeacht de door stageaanbieder gegeven regels, voorschriften en aanwijzingen-
door de stageaanbieder aan de Hogeschool ter beschikking worden gesteld.
Artikel 11 Intellectueel eigendom
1. Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, berust het auteursrecht op de resultaten van de stage bij de
Hogeschool.
2. De stageaanbieder is gerechtigd de resultaten van de stage voor intern gebruik aan te wenden.
Artikel 12 Aansprakelijkheid en verzekering
1. Conform Nederlands recht (art. 7:658 lid 4 Burgerlijk Wetboek) is de stageaanbieder aansprakelijk voor
letsel of schade, welke de stagiair mocht lijden tijdens de stage.
2. De stageaanbieder zal aansprakelijk zijn voor de stagiair en eventuele fouten, ontstaan in de uitoefening
van zijn stage en werkzaamheden, tenzij de schade een gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid aan
de zijde van de stagiair.
3. De wettelijke aansprakelijkheid van de stagiair jegens de stageaanbieder is meeverzekerd onder de
aansprakelijkheidsverzekering van de Hogeschool.
Artikel 13 Geschillen
1. Bij problemen tijdens de stageperiode richt de stagiair zich in de eerste plaats tot de praktijkbegeleider.
2. Is deze niet in staat het probleem op te lossen, dan kan het probleem vervolgens door de stagiair of door
de praktijkbegeleider aan de docentbegeleider worden voorgelegd.
3. Indien zij gezamenlijk niet tot een oplossing kunnen komen, dan zal het probleem aan de stagecoördinator
en/of de opleidingsmanager worden voorgelegd. In overleg dienen zij een oplossing voor het conflict te
zoeken.
Artikel 14 Ontbinding
De stageovereenkomst kan worden ontbonden:
25
1. indien de student de Hogeschool verlaat
2. indien, na het volgen van de procedure uit artikel 12, in redelijkheid niet van partijen verlangd kan worden
dat de stageovereenkomst zal worden voorgezet.
Artikel 15 Slotbepalingen
1. Deze overeenkomst wordt beheerst door Nederlands recht.
2. Op deze stageovereenkomst is het Studentenstatuut van de Hogeschool van Amsterdam van toepassing.
3. Op deze stageovereenkomst is de stagecode HBO van de vereniging van Hogescholen van toepassing.
Aldus overeengekomen en in drievoud opgemaakt,
Te (plaatsnaam invullen) op (datum invullen)
(naam praktijkbegeleider)
Praktijkbegeleider
(naam opleidingsmanager)
Opleidingsmanager
(naam stagiair(e))
Stagiair(e)
26
Tripartiete overeenkomst voor een betaald leerwerktraject
Procedure:
1. De student print de overeenkomst in drievoud, laat deze door de school tekenen en tekent zelf.
2. De stagedocent van de student controleert en tekent namens de opleidingsmanager de drie exemplaren.
3. De student bezorgt één exemplaar bij de stagedocent (ter registratie van het leerwerktraject en ter archivering),
bezorgt één exemplaar op de administratie van de school en behoudt één exemplaar zelf.
De onder A, B en C genoemde partijen verklaren in te stemmen met de gegevens op deze
bladzijde en de bepalingen van deze overeenkomst, zoals weergegeven op pag. 2 en 3.
A. de school: (naam school en locatie)
adresgegevens (straat, postcode, plaats)
vertegenwoordigd door: (naam en functie)
ondertekening: (handtekening, plaats en datum)
praktijkbegeleider op de school (naam):
schoolopleider of coördinator (naam):
B. de student (naam)
woonplaats 5-cijferig studentnr.
opleiding (vak):
vt / dt
jaar v. inschrijving
ondertekening: (handtekening, plaats en datum)
betreft het leerwerktraject van (één aankruisen):
O jaar 1 O jaar 2 O jaar 3 O jaar 4 (LiO) O
anders, nl……
combinatie leerwerktraject met aanstelling in tijdelijke dienst van de school als (één aankruisen):
O onderwijsassistent inzet in klokuren per week:
O onbevoegd docent te geven lessen als klokuren per week:
startdatum: einddatum: omvang in fte (twee decimalen):
door student behaalde
studiepunten bij start:
bij traject in jaar 2 of 3:
datum1 behalen BP-1
bij traject in jaar 4 (LiO):
datum1 behalen BP-2
door student reeds voltooide leerwerktrajecten (één of meer aankruisen):
O jaar 1 O jaar 2 O jaar 3 O jaar 4 (LiO) O anders,
nl..
C. de lerarenopleiding: Hogeschool van Amsterdam Onderwijs en Opvoeding,
vertegenwoordigd door de stagedocent van de student: (naam)
na controle, ondertekening onder eindverantwoordelijkheid van de opleidingsmanager: (handtekening, plaats en datum)
27
Procedure:
4. De student print de overeenkomst in drievoud, laat deze door de school tekenen en tekent zelf.
5. De stagedocent van de student controleert en tekent namens de opleidingsmanager de drie exemplaren.
6. De student bezorgt één exemplaar bij de stagedocent (ter registratie van het leerwerktraject en ter archivering),
bezorgt één exemplaar op de administratie van de school en behoudt één exemplaar zelf.
De onder A, B en C genoemde partijen verklaren in te stemmen met de gegevens op deze
bladzijde en de bepalingen van deze overeenkomst, zoals weergegeven op pag. 2 en 3.
A. de school: (naam school en locatie)
adresgegevens (straat, postcode, plaats)
vertegenwoordigd door: (naam en functie)
ondertekening: (handtekening, plaats en datum)
praktijkbegeleider op de school (naam):
schoolopleider of coördinator (naam):
B. de student (naam)
woonplaats 5-cijferig studentnr.
opleiding (vak):
vt / dt
jaar v. inschrijving
ondertekening: (handtekening, plaats en datum)
betreft het leerwerktraject van (één aankruisen):
O jaar 1 O jaar 2 O jaar 3 O jaar 4 (LiO) O
anders, nl……
combinatie leerwerktraject met aanstelling in tijdelijke dienst van de school als (één aankruisen):
O onderwijsassistent inzet in klokuren per week:
O onbevoegd docent te geven lessen als klokuren per week:
startdatum: einddatum: omvang in fte (twee decimalen):
door student behaalde
studiepunten bij start:
bij traject in jaar 2 of 3:
datum1 behalen BP-1
bij traject in jaar 4 (LiO):
datum1 behalen BP-2
door student reeds voltooide leerwerktrajecten (één of meer aankruisen):
O jaar 1 O jaar 2 O jaar 3 O jaar 4 (LiO) O anders,
nl..
C. de lerarenopleiding: Hogeschool van Amsterdam Onderwijs en Opvoeding,
vertegenwoordigd door de stagedocent van de student: (naam)
na controle, ondertekening onder eindverantwoordelijkheid van de opleidingsmanager: (handtekening, plaats en datum)
28
Bepalingen behorende bij de Tripartiete overeenkomst voor een betaald
leerwerktraject
Overwegende dat:
a voorafgaand aan de indiensttreding van de student als werknemer, door de school
en de opleiding leerdoelen zijn overeengekomen die de student tijdens de
uitvoering van de werkzaamheden dient te realiseren, en die in voldoende mate
aansluiten bij de competenties zoals in het onderwijsprogramma zijn opgenomen16,
b voorafgaand aan de indiensttreding van de student door de school een afspraak
wordt gemaakt over de voor de inzet van de student beschikbare weekdagen: voor
voltijdstudenten de standaardregeling zoals beschreven in de Werkpleklerengids
2018-2019, voor deeltijdstudenten maatwerk op basis van de persoonlijke
omstandigheden,
c de opleiding met het ondertekenen van deze tripartiete overeenkomst te kennen
geeft dat de student voldoet aan de toegangseisen tot het betreffende
leerwerktraject,
d ervaringen en tussentijdse evaluaties aanleiding kunnen zijn tot het bijstellen van de
overeenkomst. Voor wijziging van de overeenkomst is onderlinge
overeenstemming vereist,
verklaren partijen te zijn overeengekomen als volgt:
Artikel 1
Deze tripartiete overeenkomst regelt alleen zaken die betrekking hebben op het leerpoces
van de student in het leerwerktraject op de school en de afstemming daarvan op de
betaalde werkzaamheden op de school. Voor de betaalde werkzaamheden als zodanig
sluiten de student en de school naast deze tripartiete overeenkomst een
arbeidsovereenkomst (akte van benoeming/aanstelling).
Artikel 2
Partijen maken over de inzetbaarheid van de student afspraken betreffende de taakomvang,
teneinde voldoende ruimte voor het leerpoces te garanderen.
Bij voltijdstudenten geldt bij aanstelling als (onbevoegd) docent een maximaal aantal te
geven lessen, te weten voor derdejaars max. 8 klokuren/week en voor vierdejaars max. 12
klokuren/week, bij een duale aanstellingen als onderwijsassistent max. 1 dag/week.
Bij deeltijdstudenten wordt maatwerk op basis van de persoonlijke omstandigheden
afgesproken.
De lerarenopleiding draagt er zorg voor dat de student op de in overweging b bedoelde
dag(en) die als de werkdag(en) is (zijn) aangegeven, geen onderwijsverplichtingen heeft op
de opleiding.
Artikel 3
De door de student uit te voeren werkzaamheden omvatten:
16 Voor een omschrijving van de competenties en de uitwerking daarvan in leerdoelen per afzonderlijk
leerwerktraject, zie de Handleiding Werkplekleren voor het lopende collegejaar.
29
betaalde werkzaamheden zoals overeengekomen in de arbeidsovereenkomst, maar zo
veel mogelijk passend binnen de opleidingskaders van de lerarenopleiding,
daarnaast leeractiviteiten die het verwerven van bekwaamheden in de volle breedte
beogen en die gebaseerd zijn op het bekwaamheidsprofiel van de student.
De begeleiding door de school bestaat daarom niet alleen uit de begeleiding als nieuwe
docent in de school, maar ook specifieke (o.a. vak-) begeleiding als studerende.
Artikel 4
Het bekwaamheidsprofiel van de student geeft richting aan de activiteiten die in het kader
van het leer- en ontwikkelproces plaatsvinden. Deze activiteiten dienen, na overleg met de
betrokken partijen (student, lerarenopleiding en de school) op een ander moment plaats te
vinden dan waarop de betaalde activiteiten worden uitgevoerd. Het bekwaamheidsprofiel
wordt door de student uiterlijk drie weken na de start van het leerwerktraject ter
goedkeuring aangeboden aan de werkbegeleider en de begeleider vanuit de
lerarenopleiding.
Artikel 5
De werkbegeleider op de school en de begeleider vanuit de lerarenopleiding maken, in
overleg met de student, nadere afspraken over de begeleiding en leggen deze afspraken
schriftelijk vast. De student ontvangt een exemplaar van de gemaakte afspraken.
De school maakt de uitvoering van een reflectieverslag en eventuele andere opdrachten
door de student mogelijk en geeft daarop feedback cq. een mede-beoordeling.
Artikel 6
De student is verplicht de binnen de school gegeven regels, voorschriften en aanwijzingen
in acht te nemen, in het belang van orde, veiligheid, gezondheid en vertrouwelijkheid.
De student is verplicht zich op de eerste dag van ziekteverzuim, zo spoedig mogelijk, bij
de werkbegeleider ziek te melden. Het protocol ziekteverzuim van de school is onverkort
van toepassing.
De student houdt zich aan de regiovakanties van de school. Dat wil zeggen dat het
leerwerktraject op de school niet worden onderbroken tijdens de tentamen- of
verwerkingsweken op de opleiding.
Artikel 8
1 De student bewaart zowel tijdens als na het dienstverband geheimhouding betreffende
alle informatie die als vertrouwelijk is aangemerkt.
2 Voor zover informatie vertrouwelijk is, doch essentieel is voor de beoordeling van de
student door de lerarenopleiding, wordt door de school inzage verschaft in deze
informatie onder conditie van geheimhouding.
3 Onverminderd het bepaalde in lid 2 staat het de lerarenopleiding vrij om de door de
student opgedane praktijkervaringen en overige informatie die door de school aan de
lerarenopleiding is verstrekt, te gebruiken in het onderwijs.
Artikel 9
1 Deze overeenkomst eindigt van rechtswege aan het einde van een schooljaar.
2 In afwijking van het bepaalde in het vorige lid, eindigt deze overeenkomst tussentijds
van rechtswege, zonder dat opzegging vereist is, indien:
· de student zijn inschrijving als student van de opleiding aan de lerarenopleiding
beëindigt en de inschrijving niet onmiddellijk verlengt.
30
· De lerarenopleiding van mening is dat het onderwijsprogramma van de student
zodanig vertraging oploopt dat een substantiële studieachterstand dreigt te
ontstaan. 3 Indien de overeenkomst tussentijds wordt beëindigd, dient de student – wanneer deze
blijft ingeschreven aan de lerarenopleiding - alsnog aan de eisen te voldoen die bij het
leerwerktraject behoren, zoals deze zijn vastgelegd in de studiegids en de Onderwijs-
en Examenregeling (OER). In overleg met de stagedocent van de lerarenopleiding
wordt bepaald of, en zo ja voor welke onderdelen van het leerwerktraject de student
vrijstelling verkrijgt.
4 Deze overeenkomst kan door de school, de lerarenopleiding, dan wel de student
worden beëindigd zonder dat opzegging is vereist. Hiertoe is aanleiding indien:
· student opgedragen werkzaamheden zich op geen enkele wijze verhouden tot de
vooraf overeengekomen leerdoelen, en de school na sommering daartoe, niet
bereid is gebleken hieraan alsnog te voldoen;
· zowel de school als de lerarenopleiding van oordeel zijn dat de student de
opgedragen werkzaamheden niet naar behoren vervult en de student na sommering
daartoe niet bereid is gebleken hieraan alsnog te voldoen.
Artikel 10
In gevallen waarin deze overeenkomst niet voorziet, alsmede in gevallen waarin zich
problemen voordoen, zijn partijen gehouden om in goed onderling overleg naar een
oplossing te zoeken.
31
Bijlage 2: Beoordelingsformulier werkplekleren jaar 3
Toelichting bij het beoordelen van het werkplekleren
De tweedegraads lerarenopleiding van de hva richt zich op de ontwikkeling van de competenties voor het beroep van leraar. Bij competentiegericht
opleiden past ook competentiegericht beoordelen. Dat betekent dat de student zelf verantwoordelijk voor het verwerven van zijn competenties, maar
ook voor het aantonen van een behaald niveau van competentie. De student laat zien welke leeractiviteiten zijn ondernomen en tot welke resultaten dat
heeft geleid. Het gaat bij het beoordelen dus om het inschatten van het bereikte niveau van competentie, niet om het 'afvinken' van een vaste lijst met
opdrachten. Met dit beoordelingsformulier wordt aangetoond of de student op niveau 2 (lio-bekwaam) functioneert. De beoordeling van de lio-
bekwaamheid staat gelijk aan de beoordeling van bekwaamheidsproeve 2 (BP2).
Gebruik van het beoordelingsformulier Werkplekleren
1. Het beoordelingsformulier wordt ingevuld. Het formulier kan gedownload worden vanaf DLWO.
2. Bij de beoordeling worden de gedragsindicatoren per competentie voor het betreffende jaar als richtlijn gebruikt.
3. Er wordt een beoordeling van de student gegeven bij ieder van de zeven competenties. Gekeken wordt naar de volgende aspecten:
het organiseren en uitvoeren van de eigen activiteiten
producten of resultaten van deze activiteiten
inzet en initiatief; reflectie
communicatie en samenwerking met anderen
4. Bij iedere competentie wordt de ontwikkeling van de student uitvoerig toegelicht met concrete voorbeelden. Aandachtpunten worden per
competentie benoemd.
5. De student en de praktijkbegeleider vullen beide het beoordelingsformulier in. Over de ingevulde formulieren wordt een gesprek gevoerd tussen
student, praktijkbegeleider en stagedocent.
32
6. Het oordeel over het werkplekleren wordt in een cijfer uitgedrukt. De cijfers per competentie worden verrekend tot het eindcijfer. Het eindcijfer
wordt afgerond op een heel getal. Bij het middelen krijgen de competenties een verschillend gewicht. Zodoende wordt rekening gehouden met het
verschil in nadruk die de verschillende competenties krijgen. Elke competentie moet afzonderlijk een voldoende zijn om gemiddeld te kunnen
worden.
Uit bovenstaande procedure blijkt dat de inbreng vanuit de school (de praktijkbegeleider) onontbeerlijk is. De formele eindverantwoordelijkheid
voor iedere beoordeling ligt echter altijd bij de mentor van de HvA.
33
Beoordeling werkplekleren jaar 3 ingevuld door: handtekening:
naam student:
................................................................................
HvA-opleiding (vak) :
........................................... vt / dt
naam praktijkbegeleider:
...................................................................
naam & plaats school:
..........................................
naam stagedocent:
..................................................................
datum beoordeling:
...............................................
uitslag/cijfer:
.............................
berekening van het cijfer voor jaar 3٭ met weging per competentie:
.het gemiddelde cijfer wordt pas berekend als alle afzonderlijke competenties met een voldoende (minimaal 5,5) zijn beoordeeld٭
1. de docent als (sociaal vaardig) persoon: interpersoonlijk competent
De student kan: actief sturen in relaties met en tussen deelnemers, in
normale onderwijssituaties, door het inzetten van
communicatieve en sociale vaardigheden; deze sturing gebruiken ten behoeve van een positief
leerklimaat, zowel voor deelnemers individueel als voor
een groep (klas);
Beoordeling
van deze
competentie
Toelichting bij de beoordeling, onderbouwd met voorbeelden in het
competentieprofiel:
Competentie nr. 1 2 3 4 5 6 7 totaal eindcijfer Cijfer (totaal van de
gewogen cijfers,
delen door 11) Weging 2 2 2 1 1 1 2 11
gewogen cijfer (cijfer x weging)
34
over deze relaties communiceren met deelnemers en met
anderen.
2. de docent als opvoeder: pedagogisch competent
De student kan: vanuit belangstelling voor de deelnemers en vanuit
kennis van hun achtergronden een veilig leef- en
werkklimaat bevorderen door waarderen, stimuleren en
gepast corrigeren; gewenst en ongewenst gedrag met deelnemers bespreken
op individueel en op groepsniveau; over zijn bevindingen en werkwijze communiceren met
collega’s.
Beoordeling
van deze
competentie
Toelichting bij de beoordeling, onderbouwd met voorbeelden in het
competentieprofiel:
3. de docent als vakdocent/didacticus en ontwikkelaar: vakinhoudelijk en didactisch competent
De student kan: de deelnemers een goede leeromgeving aanbieden,
afgestemd op de mogelijkheden van de deelnemers ; daarbij oog hebben voor de beroepscontext en/of het
vervolgonderwijs; rekening houden met individuele verschillen en
adequate variatie in werkvormen en hulpmiddelen
toepassen.
Beoordeling
van deze
competentie
Toelichting bij de beoordeling, onderbouwd met voorbeelden in het
competentieprofiel:
4. de docent als organisator: organisatorisch competent
35
De student kan: door goede planning en organisatie van de leeromgeving
zorgen voor een taakgericht leerklimaat voor de
deelnemers; de eigen werkzaamheden efficiënt organiseren; bijdragen aan de organisatie van het team en de school.
Beoordeling
van deze
competentie
Toelichting bij de beoordeling, onderbouwd met voorbeelden in het
competentieprofiel:
5. de docent als teamlid: competent in samenwerken
De student kan: mede op eigen initiatief school- of teamtaken uitvoeren; samenwerken met medestudenten en docenten bij het
voorbereiden en uitvoeren van taken; actief bijdragen aan team- of ander overleg.
Beoordeling
van deze
competentie
Toelichting bij de beoordeling, onderbouwd met voorbeelden in het
competentieprofiel:
6. de docent in contact met de omgeving: competent in samenwerken met de omgeving
De student kan: deelnemen aan contacten met de buitenwereld, bijv.
ouders, zo mogelijk ook bedrijven of instellingen in de
beroepscontext; mogelijkheden onderzoeken die de omgeving (in brede
zin) van de school biedt voor het leren in zijn vak- of
leergebied.
Beoordeling
van deze
competentie
Toelichting bij de beoordeling, onderbouwd met voorbeelden in het
competentieprofiel:
36
7. de docent als zelfsturend professional: competent in reflectie en ontwikkeling
De student kan: de eigen competenties en de sterke en zwakke kanten
daarin benoemen; met behulp van reflectie en feedback systematisch
werken aan het verbeteren van zijn functioneren; een uitgewerkte en persoonlijke visie op het leraarschap
verwoorden.
Beoordeling
van deze
competentie
Toelichting bij de beoordeling, onderbouwd met voorbeelden in het
competentieprofiel:
Opmerkingen en aandachtspunten
37
Bijlage 3: Beoordelingsformulier werkplekleren jaar 4
Toelichting bij het beoordelen van het werkplekleren
De tweedegraads lerarenopleiding van de hva richt zich op de ontwikkeling van de competenties voor het beroep van leraar. Bij competentiegericht
opleiden past ook competentiegericht beoordelen. Dat betekent dat de student zelf verantwoordelijk voor het verwerven van zijn competenties, maar
ook voor het aantonen van een behaald niveau van competentie. De student laat zien welke leeractiviteiten zijn ondernomen en tot welke resultaten dat
heeft geleid. Het gaat bij het beoordelen dus om het inschatten van het bereikte niveau van competentie, niet om het 'afvinken' van een vaste lijst met
opdrachten. Met dit beoordelingsformulier wordt aangetoond of de student op niveau 3 (startbekwaam) functioneert.
Gebruik van het beoordelingsformulier werkplekleren
7. Het beoordelingsformulier wordt ingevuld. Het formulier kan gedownload worden vanaf DLWO.
8. Bij de beoordeling worden de gedragsindicatoren per competentie voor het betreffende jaar als richtlijn gebruikt.
9. Er wordt een beoordeling van de student gegeven bij ieder van de zeven competenties. Gekeken wordt naar de volgende aspecten:
het organiseren en uitvoeren van de eigen activiteiten
producten of resultaten van deze activiteiten
inzet en initiatief; reflectie
communicatie en samenwerking met anderen
10. Bij iedere competentie wordt de ontwikkeling van de student uitvoerig toegelicht met concrete voorbeelden. Aandachtpunten worden per
competentie benoemd.
11. De student en de praktijkbegeleider vullen beiden het beoordelingsformulier in. Over de ingevulde formulieren wordt een gesprek gevoerd tussen
student, praktijkbegeleider en stagedocent.
12. Het oordeel over het werkplekleren wordt in een cijfer uitgedrukt. De cijfers per competentie worden verrekend tot het eindcijfer. Het eindcijfer
wordt afgerond op een heel getal. Bij het middelen krijgen de competenties een verschillend gewicht. Zodoende wordt rekening gehouden met het
38
verschil in nadruk die de verschillende competenties krijgen. Elke competentie moet afzonderlijk een voldoende zijn om gemiddeld te kunnen
worden.
Uit bovenstaande procedure blijkt dat de inbreng vanuit de school (de praktijkbegeleider) onontbeerlijk is. De formele eindverantwoordelijkheid
voor iedere beoordeling ligt echter altijd bij de mentor van de HvA.
39
Beoordeling werkplekleren jaar 4 ingevuld door: handtekening:
naam student:
................................................................................
HvA-opleiding (vak) :
........................................... vt / dt
naam praktijkbegeleider:
...................................................................
naam & plaats school:
..........................................
naam stagedocent:
..................................................................
datum beoordeling:
...............................................
uitslag/cijfer:
.............................
berekening van het cijfer voor jaar 4٭ met weging per competentie:
het gemiddelde cijfer wordt pas berekend als alle afzonderlijke competenties met een voldoende (minimaal 5,5) zijn beoordeeld٭
1. de docent als (sociaal vaardig) persoon: interpersoonlijk competent
De student kan:
actief sturen in relaties met en tussen deelnemers met
verschillende achtergronden door het inzetten van
communicatieve, sociale en interculturele vaardigheden;
Beoordeling
van deze
competentie
Toelichting bij de beoordeling, onderbouwd met voorbeelden in het
competentieprofiel:
competentie nr. 1 2 3 4 5 6 7 totaal eindcijfer
cijfer (totaal van de
gewogen cijfers, delen
door 11) weging 2 2 2 1 1 1 2 11
gewogen cijfer
(cijfer x
weging)
40
deze sturing gebruiken ten behoeve van een positief
leerklimaat, zowel voor deelnemers individueel als voor
een groep (klas);
over deze relaties onderzoeksvragen stellen en
beantwoorden vanuit een theoretisch kader
over deze relaties communiceren met deelnemers en met
anderen.
41
2. de docent als opvoeder: pedagogisch competent
De student kan:
vanuit belangstelling voor de deelnemers en vanuit
kennis van hun (ook culturele) achtergronden een veilig
leef- en werkklimaat bevorderen door waarderen,
stimuleren en gepast corrigeren;
gewenst en ongewenst gedrag met deelnemers
bespreken op individueel en op groepsniveau;
over zijn bevindingen en werkwijze communiceren met
collega’s;
zijn bevindingen en werkwijze in verband brengen met
pedagogische concepten en opvattingen.
onderzoeksvragen op pedagogisch terrein stellen en
beantwoorden vanuit een theoretisch kader.
Beoordeling
van deze
competentie
Toelichting bij de beoordeling, onderbouwd met voorbeelden in het
competentieprofiel:
3. de docent als vakdocent/didacticus en ontwikkelaar: vakinhoudelijk en didactisch competent
De student kan:
de deelnemers een goede leeromgeving aanbieden,
gericht op het benutten van het potentieel van alle
deelnemers;
daarbij oog hebben voor de beroepscontext en/of het
vervolgonderwijs
rekening houden met individuele verschillen en
adequate werkvormen, hulpmiddelen en taalgericht
vakonderwijs toepassen
zijn werkwijze en keuzes vanuit leertheorie
onderbouwen.
Beoordeling
van deze
competentie
Toelichting bij de beoordeling, onderbouwd met voorbeelden in het
competentieprofiel:
42
4. de docent als organisator: organisatorisch competent
De student kan:
door goede planning en organisatie van de leeromgeving
zorgen voor een taakgericht leerklimaat voor de
deelnemers;
de eigen werkzaamheden efficiënt organiseren;
bijdragen aan de taken en de organisatie van het team en
de school.
Beoordeling
van deze
competentie
Toelichting bij de beoordeling, onderbouwd met voorbeelden in het
competentieprofiel:
43
5. de docent als teamlid: competent in samenwerken
De student kan:
mede op eigen initiatief school- of teamtaken uitvoeren;
samenwerken met medestudenten en docenten bij het
voorbereiden en uitvoeren van taken;
actief bijdragen aan team- of ander overleg;
zijn visie verwoorden op schoolorganisatie en
samenwerking daarbinnen.
Beoordeling
van deze
competentie
Toelichting bij de beoordeling, onderbouwd met voorbeelden in het
competentieprofiel:
6. de docent in contact met de omgeving: competent in samenwerken met de omgeving
De student kan:
deelnemen aan contacten met de buitenwereld, bijv.
ouders, zo mogelijk ook bedrijven of instellingen in de
beroepscontext;
mogelijkheden onderzoeken die de omgeving (in brede
zin) van de school biedt voor het leren in zijn vak- of
leergebied.
Beoordeling
van deze
competentie
Toelichting bij de beoordeling, onderbouwd met voorbeelden in het
competentieprofiel:
7. de docent als zelfsturend professional: competent in reflectie en ontwikkeling
De student kan:
de eigen competenties en de sterke en zwakke kanten
daarin benoemen;
met behulp van reflectie en feedback systematisch
werken aan het verbeteren van zijn functioneren;
een uitgewerkte en persoonlijke visie op het leraarschap
in een diverse samenleving verwoorden;
Beoordeling
van deze
competentie
Toelichting bij de beoordeling, onderbouwd met voorbeelden in het
competentieprofiel:
44
de eigen praktijkervaringen vanuit theoretische kaders
(vakdidactisch, intercultureel,
ontwikkelingspsychologisch) duiden en analyseren
een vraag of probleem in de eigen beroepspraktijk
methodisch onderzoeken.
Opmerkingen en aandachtspunten
45
Bijlage 4: Uren verantwoording
Verantwoording stagedagen/stage-uren jaar 3
Student: Studentnummer: Praktijkbegeleider: Datum: Stagedocent : Opleiding:
Stage jaar 3
Aantal weken (richtlijn 40 ) Uren per week: (Verplicht 16) (Variabel 19)
Totaal ( richtlijn 756)
Hiermee verklaren ondergetekenden dat boven genoemde student de benodigde uren heeft gemaakt op de stage instelling Plaats en datum
Handtekening student
Handtekening praktijkbegeleider
46
Verantwoording stagedagen/stage-uren jaar 4
Student: Studentnummer: Praktijkbegeleider: Datum: Stagedocent : Opleiding:
Stage jaar 4
Aantal weken (richtlijn 20 ) Uren per week: (Verplicht 17) (Variabel 21)
Totaal ( richtlijn 421)
Hiermee verklaren ondergetekenden dat boven genoemde student de benodigde uren heeft gemaakt op de stage instelling Plaats en datum
Handtekening student
Handtekening praktijkbegeleider
47
Bijlage 5: Docentcompetenties Competenties in de opleiding tot tweedegraads leraar Inleiding In dit stuk beschrijven we de competenties van de tweedegraads leraar en de concretisering daarvan in leerdoelen en gedragsindicatoren in de lerarenopleiding van HvA Onderwijs en Opvoeding. Elke competentie wordt vervolgens geconcretiseerd in leerdoelen. Die doelen zijn breed geformuleerd en dienen ervoor de student en de assessoren te helpen niveaus in de competenties te onderscheiden. Door de doelen te formuleren op afstudeer-, en op startbekwaam niveau wordt de opbouw en ontwikkeling van elke competentie inzichtelijk gemaakt. Daaronder staan steeds voorbeelden van gedragsindicatoren. Een gedragsindicator geeft aan hoe competentie zichtbaar wordt in waarneembaar gedrag. Deze voorbeelden zijn niet meer dan dat: ze vormen geen afvinklijstje of checklist. Ze zijn bedoeld voor studenten en begeleiders om zich een beeld te vormen van hoe een competentie er in de praktijk uit kan zien. Steeds staan de gedragsindicatoren onderverdeeld in afstudeerbekwaamheid en startbekwaam. Het is aan de student om te zoeken naar gedragsindicatoren en uitwerkingen daarvan die duidelijk maken op welke unieke wijze déze student inhoud aan het leraarschap geeft. Ook moeten studenten de algemeen geformuleerde competenties inkleuren voor het schoolvak c.q. leergebied, waar zij een bevoegdheid voor willen krijgen. 1. De interpersoonlijke competentie omschrijving van de competentie: De leraar in vo of mbo heeft de verantwoordelijkheid om groepen leerlingen zo te leiden dat er een prettig leef- en werkklimaat heerst. Hij zorgt voor een open communicatie, geeft op een prettige manier leiding aan de leerlingen en zorgt ervoor dat er een vriendelijke en coöperatieve sfeer is in de groep. Van de leraar in vo of mbo wordt verwacht dat hij zijn interpersoonlijke verantwoordelijkheid erkent, zich bewust is van eigen houding en gedrag én de invloed daarvan op de leerlingen. De leraar geeft op een zodanige wijze vorm aan groepsprocessen en communicatie dat hij een goede samenwerking met en tussen de leerlingen tot stand brengt. De leraar is zich bewust van de eigen houding en gedrag en de invloed daarvan op leerlingen. De leraar die interpersoonlijk competent is, geeft op een goede manier leiding aan leerlingen (individueel en in de groep) en aan het leerproces. Zo’n leraar schept een vriendelijke en coöperatieve sfeer en brengt een open communicatie tot stand. Bijvoorbeeld, zo’n leraar:
leidt en begeleidt stuurt en volgt confronteert en verzoent corrigeert en stimuleert.
de doelen van de interpersoonlijke competentie, per fase van de opleiding:
Lio-bekwaam niveau 2 Startbekwaam niveau 3 De student kan: actief sturen in relaties met en tussen leerlingen
met verschillende achtergronden door het inzetten van communicatieve, sociale en interculturele vaardigheden;
deze sturing gebruiken ten behoeve van een positief leerklimaat, zowel voor leerlingen individueel als voor een groep (klas);
over deze relaties onderzoeksvragen stellen en beantwoorden vanuit een theoretisch kader
De afgestudeerde kan: actief sturen in de relaties met en tussen
leerlingen met verschillende achtergronden in uiteenlopende onderwijssituaties, door het creatief inzetten van sociale, communicatieve en interculturele vaardigheden;
deze sturing effectief inzetten ten behoeve van een goed leerklimaat en leerproces,
over deze relaties communiceren met leerlingen en met anderen;
48
over deze relaties communiceren met leerlingen en met anderen;
deze relaties in de eigen praktijk onderzoeken en daarvan verslag doen;
zijn visie op en werkwijze bij het hanteren van deze relaties verantwoorden, ook vanuit relevante theorie.
gedragsindicatoren, enkele voorbeelden:
niveau 2: de student …..
gedraagt zich vriendelijk en beslist tegen leerlingen
complimenteert gewenst gedrag schat gedrag van leerlingen goed in en
communiceert hierover met de begeleider weet op grensoverschrijdend leerlinggedrag
passend te reageren herkent en signaleert probleemgedrag van
individuele leerlingen of van de groep en kan hier adequaat op inspringen
staat open voor inbreng van leerlingen toont gespreksvaardigheden voert persoonlijke gesprekjes met leerlingen
voor of na de les; houdt rekening met de achtergrond van de
leerling. stelt zich professioneel op: kan feedback
ontvangen en geven werkt samen en is hulpvaardig toont inzicht in culturele achtergronden en
communicatie, ook wat betreft de eigen wijze van communiceren;
formuleert onderzoeksvragen over de aangetroffen praktijk en plaatst die in een theoretisch kader
toont zich bewust van de eigen (ook cultureel bepaalde) vooroordelen en oordeelt niet alleen vanuit eigen waarden en normen.
niveau 3: de docent…
stelt regels en bespreekt deze met de leerlingen
gaat flexibel om met regels en beschikt over handelingsalternatieven
verantwoordt zijn gedrag vanuit theoretische en methodische inzichten
toont een visie op klassenmanagement communiceert effectief door het hanteren van
verbale en non-verbale technieken herkent en benoemt (ook cultureel bepaalde)
gedragspatronen van individuele leerlingen en groepen en maakt deze inzichtelijk voor leerlingen
kan omgaan met emoties en spanningen binnen een multiculturele setting;
verantwoordt hoe hij met zijn groepen en individuele leerlingen omgaat. Hij maakt daarbij gebruik van relevante inzichten uit communicatietheorieën, groepsdynamica en interculturele communicatie;.
doet praktijkonderzoek en doet hiervan verslag;
zorgt ervoor dat leerlingen respect opbrengen voor hem, voor elkaar, en voor elkaars achtergrond.
bespreekt communicatie en omgangsvormen bevordert effectieve communicatie door bijv.
te luisteren, samen te vatten en door te vragen zowel op inhouds- als betrekkingsniveau
herkent behoefte aan differentiatie en integratie bij leerlingen.
stimuleert culturele nieuwsgierigheid bij leerlingen.
zet zijn kennis van interculturele communicatie effectief in in gesprekken met leerlingen en collega’s
laat zien aan de eigen persoonlijke kwaliteiten te werken.
De pedagogische competentie
49
omschrijving van de competentie: De leraar in vo of mbo heeft de verantwoordelijkheid om zijn/haar leerlingen te helpen zelfstandig en zelfverantwoordelijk te worden in relatie tot anderen en in relatie tot hun (Ieer-)taken. Hij streeft naar het welbevinden van zijn leerlingen. Van de leraar in vo of mbo wordt verwacht dat hij zijn pedagogische verantwoordelijkheid erkent en dat hij op een professionele, planmatige manier een veilige leeromgeving tot stand brengt: voor een hele klas of groep maar ook voor een individuele leerling. De pedagogisch competente leraar creëert een veilige leeromgeving in de klas en op school. Zo’n leraar zorgt er bijvoorbeeld voor dat leerlingen
weten dat ze erbij horen en welkom zijn weten dat ze gewaardeerd worden op een respectvolle manier met elkaar omgaan uitgedaagd worden om verantwoordelijkheid te nemen voor elkaar initiatieven kunnen nemen en zelfstandig kunnen werken hun affiniteiten en ambities leren ontdekken en op basis hiervan keuzes kunnen maken met
betrekking tot hun studie en loopbaan.
50
de doelen van de pedagogische competentie, per fase van de opleiding:
Lio-bekwaam niveau 2 Startbekwaam niveau 3 De student kan: vanuit belangstelling voor de leerlingen en
vanuit kennis van hun (ook culturele) achtergronden een veilig leef- en werkklimaat bevorderen door waarderen, stimuleren en gepast corrigeren;
gewenst en ongewenst gedrag met leerlingen bespreken op individueel en op groepsniveau;
over zijn bevindingen en werkwijze communiceren met collega’s;
zijn bevindingen en werkwijze in verband brengen met pedagogische concepten en opvattingen.
onderzoeksvragen op pedagogisch terrein stellen en beantwoorden vanuit een theoretisch kader
De afgestudeerde kan: vanuit belangstelling voor de leerlingen en
vanuit kennis van hun achtergronden (zowel op basis van theoretische concepten als van actuele inzichten) een veilig leef- en werkklimaat tot stand brengen;
over zijn werkwijze hierbij communiceren met leerlingen en met collega's, en gedragsproblemen signaleren, bespreken en eventueel doorverwijzen;
zijn visie en werkwijze met betrekking tot pedagogisch handelen relateren aan theoretische concepten, met inachtneming van o.a. de culturele bepaaldheid van pedagogische opvattingen
pedagogische aspecten in de eigen praktijk onderzoeken en daarvan verslag doen;
zijn visie op en zijn bijdrage aan de pedagogische rol van de school en de maatschappelijke betekenis daarvan verantwoorden, zowel binnen als buiten de school.
gedragsindicatoren, enkele voorbeelden:
niveau 2: de student…..
speelt in op de leefwereld van leerlingen en heeft oog voor de culturele bepaaldheid daarvan;
spreekt met individuele leerlingen over hun interesses.
bevordert een sfeer van respect en belangstelling voor elkaar
hanteert werkvormen waarbij leerlingen eigen ervaringen en ideeën kunnen inbrengen
stimuleert en geeft positieve feedback erkent en benut verschillen tussen leerlingen werkt binnen het kader van de schoolregels met
een eigen pedagogische visie laat die visie tot uiting komen in omgang met
individuele en groepen leerlingen herkent verschillende benaderingen van het
werken aan een positief leerklimaat laat zien zijn kennis van ontwikkelings- en
opvoedingstheorieën en de culturele variatie daarin, te kunnen toepassen
hanteert op consequente wijze regels en procedures in de klas
niveau 3: de docent…..
houdt rekening met verschillen tussen leerlingen in sociaal, emotioneel en cultureel opzicht
maakt in zijn pedagogisch handelen een goed gebruik van verschillen tussen leerlingen, rekening houdend met culturele bepaaldheid
helpt leerlingen in het beroepsonderwijs bij de ontwikkeling van hun beroepsidentiteit
gebruikt op systematische wijze de input van leerlingen in het onderwijsleerproces
stimuleert leerlingen kritisch na te denken over hun opvattingen en gedrag, en stimuleert hen om daarover in de (multiculturele) groep te communiceren
daagt leerlingen uit mee te denken over hun eigen ontwikkelings- en leerprocessen
toont zich bewust van de eigen beroepsopvattingen, waarden en normen, tegenover leerlingen en collega’s
doet praktijkonderzoek en doet hiervan verslag; kan zijn pedagogische opvattingen en de
gekozen aanpak verantwoorden en maakt
51
spreekt aan op ongewenst gedrag spreekt een groep aan op groepsgedrag houdt een klassengesprek over ongewenst en
gewenst gedrag
daarbij gebruik van relevante theoretische en methodische inzichten
De vakinhoudelijke en vakdidactische competentie omschrijving van de competentie: De leraar in vo of mbo heeft de verantwoordelijkheid om zijn leerlingen te helpen zich beroepsgerichte kennis, vakkennis en kennis van leergebieden eigen te maken en vertrouwd te worden met de wijze waarop deze kennis wordt gebruikt in het dagelijkse leven en de wereld van het werken. Op deze wijze helpt de leraar leerlingen de school als zinvol en betekenisvol te ervaren, waarbij hij aansluit bij de belevingswereld van leerlingen. Van de leraar wordt verwacht dat hij zijn didactische verantwoordelijkheid erkent en dat hij op een eigentijdse, professionele, planmatige manier een krachtige leeromgeving voor de leerlingen tot stand brengt. Daartoe heeft deze leraar grondige kennis van de manieren waarop in zijn vak- of kennisgebied kennis tot stand komt, van de meest algemene onderwerpen, thema’s en concepten en van manieren om deze te presenteren. De (vak)didactisch competente leraar ontwerpt, op basis van een gedegen kennis van het vak en de vakdidactiek en puttend uit een breed didactisch repertoire, krachtige leeromgevingen waarbinnen leerlingen zich basiskennis en vaardigheden van vakken en leergebieden eigen maken en zij vertrouwd raken met de manier waarop deze kennis en vaardigheden in het dagelijkse leven en in de wereld van het werk gebruikt worden. Zo’n leraar:
steunt de leerlingen bij het ontdekken, leren en begrijpen van het vak of leergebied is voor leerlingen een (vakinhoudelijke) autoriteit leert leerlingen te leren en te kiezen bevordert hun zelfstandigheid kiest geschikte leerinhouden, afgestemd op leerprocessen en op de leerlingen
houdt rekening met individuele verschillen bepaalt met de leerling diens (individuele) leertraject, met bijv. mogelijkheden voor leren in en
buiten de school en leren in de beroepsuitoefening brengt enthousiasme over op leerlingen en daagt hen uit er het beste van te maken helpt hen succeservaringen te bereiken.
de doelen van de vakinhoudelijke en (vak)didactische competentie, per fase van de opleiding:
Lio-bekwaam niveau 2 Startbekwaam niveau 3 De student kan: de leerlingen een goede leeromgeving
aanbieden, gericht op het benutten van het potentieel van alle leerlingen;
daarbij oog hebben voor de beroepscontext en/of het vervolgonderwijs
De afgestudeerde kan: leerlingen een krachtige leeromgeving
aanbieden, op basis van een grondige theoretische, praktische en actuele kennis van zijn vak- of leergebied, van een breed didactisch repertoire
daarbij actuele kennis van de beroepscontext en/of het vervolgonderwijs inzetten;
52
rekening houden met individuele verschillen en adequate werkvormen, hulpmiddelen en taalgericht vakonderwijs toepassen
zijn werkwijze en keuzes vanuit leertheorie onderbouwen.
deze krachtige leeromgeving afstemmen op de onderwijscontext, op het potentieel van leerlingen en op individuele en culturele verschillen;
zijn visie en werkwijze daarbij verantwoorden, mede vanuit leertheorie.
gedragsindicatoren, enkele voorbeelden:
niveau 2: de student …
gebruikt didactische strategieën behorende bij een klassikale aanpak
idem bij onderzoekend of samenwerkend leren
kan didactische strategieën conceptueel en theoretisch te verantwoorden;
weet de begeleidende docent op school alternatieve strategieën aan te reiken
ontwikkelt en begeleidt projecten voor natuurlijk leren
kiest werkvormen die samenwerking stimuleren en de vaardigheden van leerlingen ontwikkelen
stuurt in de klas op coöperatief gedrag zet verschillende werkvormen effectief in. maakt doelbewust en effectief gebruik van
moderne leermiddelen reikt de school ideeën aan voor het
gebruik van moderne middelen in de les ontwerpt gevarieerde leertaken voor het
vak/leergebied hanteert de principes van taalgericht
vakonderwijs; maakt gebruik van uitdagingen en
voordelen van meertaligheid in de klas; leert leerlingen leervaardigheden aan (bv
leren voor het proefwerk, samenvatten) bespreekt proefwerken na op reflectieve
wijze bevordert zelfstandigheid van leerlingen
praat met leerlingen over hun competenties
houdt in de didactische aanpak rekening met verschillen tussen leerlingen wat betreft niveau, leeftijd, sekse en culturele achtergrond; kan die verschillen ook positief benutten;
kan het niveau van leerlingen inschatten en geeft opbouwende feedback
ontwikkelt toetsen en kijkt toetsen na
niveau 3: de docent…..
laat zien de kennisbasis van zijn vak te beheersen en te kunnen toepassen in zijn lessen
kan zijn vakinhoudelijke en didactische opvattingen verantwoorden
toont inhoudelijke relaties te kunnen leggen van het eigen vakgebied met verwante vakken
ondersteunt de leerlingen in het verbanden leggen met verwante vakken
kan verantwoorden hoe hij een groep leerlingen aangepakt heeft en maakt daarbij gebruik van actuele theoretische, vakdidactische en methodische inzichten
ontwerpt leeractiviteiten die in het perspectief van de loopbaan van de leerling/deelnemer betekenisvol zijn
past bestaande middelen zelf aan en breidt ze uit met eigen inbreng (vragen, suggesties, voorbeelden, av- en ict-middelen)
weet vakleerstof te analyseren en er gefundeerde keuzes in te maken, rekening houdend met de specifieke omstandigheden (gehanteerde methode, leerlingen, samenwerken binnen het leergebied)
kan schoolboeken analyseren en selecteren ontwerpt vakspecifieke leeromgevingen stimuleert de leerling om zelf zijn leerproces
vorm te geven ondersteunt de leerlingen in hun leerproces,
door vakspecifieke leervragen en leerproblemen te signaleren, te benoemen en erop te reageren
reflecteert systematisch met de leerlingen op
het leerresultaat en het bijbehorende leerproces analyseert vakspecifieke concepten en laat
leerlingen daarmee werken analyseert (vakspecifieke) leerproblemen en
speelt adequaat daarop in met gerichte opdrachten en vragen
53
begeleidt en beoordeelt prestaties/leertaken
begeleidt en beoordeelt een portfolio herkent uitleg, voorbeelden en
lesmateriaal die cultureel gekleurd zijn houdt in uitleg, voorbeelden en
lesmateriaal rekening met de verschillende achtergronden van zijn leerlingen
creëert de randvoorwaarden (organisatie, opdrachten, materialen enz.) die de leerlingen in staat stellen in hun eigen tempo en op eigen wijze te leren
kent de sterke en zwakke kanten van individuele leerlingen en weet hoe hij hun leren moet bevorderen
ontwerpt verschillende leertrajecten om tegemoet te komen aan verschillen tussen leerlingen
ontwikkelt in samenwerking met collega’s vakspecifieke beoordelingsinstrumenten
kan zijn keuzes voor bepaalde toetsvormen onderbouwen
evalueert het leerproces en de leerresultaten van leerlingen
Is alert op stereotypering en etnocentrisme in de vaklessen.
kan verschillen in achtergronden van leerlingen positief benutten bij het ontwerpen van lessen.
zet zich actief in voor het belang van het onderwijs in zijn vakgebied op zijn school
draagt (mede) vanuit zijn vakgebied bij aan onderwijsverbetering en schoolontwikkeling
De organisatorische competentie omschrijving van de competentie: De leraar in vo of mbo heeft de verantwoordelijkheid voor alle organisatorische aspecten en aspecten van klassenmanagement die samenhangen met zijn onderwijs. Van de leraar in vo of mbo wordt verwacht dat hij zijn organisatorische verantwoordelijkheid erkent en dat hij in de klas en in de les een goed leef- en werkklimaat tot stand kan brengen. Het wordt als vanzelfsprekend geacht dat hij dit op een professionele, planmatige manier doet, overzichtelijk, ordelijk en taakgericht tewerk gaat en in alle opzichten voor zichzelf, zijn collega's en vooral voor alle leerlingen helder is. De organisatorisch competente leraar zorgt voor alle organisatorische zaken die met het onderwijs in vak, leergebieden en/of projecten samenhangen. Zo’n leraar
weet zijn eigen werk te organiseren zorgt ervoor dat leerlingen weten wat ze moeten (of kunnen) doen, hoe en met welk doel ze dat
moeten (of kunnen) doen zorgt ervoor dat leerlingen weten waar ze aan toe zijn en welke ruimte ze hebben voor eigen
initiatief. de doelen van de organisatorische competentie, per fase van de opleiding:
Lio-bekwaam niveau 2 Startbekwaam niveau 3 De student kan: door goede planning en organisatie van de leeromgeving zorgen voor een taakgericht leerklimaat voor de leerlingen; de eigen werkzaamheden efficiënt
organiseren; bijdragen aan de taken en de organisatie
van het team en de school.
De afgestudeerde kan: door een heldere structuur en effectieve
organisatie van zijn onderwijs een overzichtelijk, ordelijk en taakgericht leerklimaat creëren;
de eigen werkzaamheden planmatig en efficiënt organiseren en daarin prioriteiten stellen;
54
probleemgericht, flexibel en creatief inspelen op wisselende en complexe omstandigheden;
actief bijdragen aan taken en organisatie van het team en van de school en deze bijdrage relateren aan (de ontwikkeling van) het pedagogisch-didactisch klimaat van de school.
gedragsindicatoren, enkele voorbeelden:
niveau 2: de student …
biedt helder gestructureerde leeractiviteiten aan
gebruikt structuur en organisatie in de les ten behoeve van het klassenmanagement
vervult een voorbeeldrol wat betreft organisatie (heeft bijv. lesmateriaal in orde)
geeft op tijd en op niveau feedback op leerlingwerk: cijfers, geschreven beoordelingen, feedback op portfolio
maakt adequate tijdsplanning voor de eigen lessen en houdt zich hier ook aan
evalueert tijdsplanning heeft opdrachten op tijd af neemt niet meer taken op zich dan hij/zij aan
kan biedt zich aan voor team- of schooltaken neemt initiatieven t.a.v. taken in team of
school participeert in de organisatie van
schoolactiviteiten, bijv werkweken/sportdagen.
niveau 3: de docent ...
biedt helder gestructureerde organisatievormen, leermiddelen en leermaterialen aan
kiest structuren en organisatie ten behoeve van leerdoelen, leeractiviteiten en werkklimaat
verantwoordt bovenstaande keuzes mede vanuit theoretie m.b.t. het pedagogisch-didactisch klimaat;
hanteert procedures op een consequente manier kan zijn aanpak van klassenmanagement en de
organisatie van zijn onderwijs verantwoorden improviseert in onverwachte situaties op een
professionele manier en stelt daarbij duidelijke prioriteiten
stelt prioriteiten en verdeelt de beschikbare tijd efficiënt zowel voor hem zelf als de leerlingen
bewaakt de planning samen met de leerlingen neemt initiatieven en doet voorstellen m.b.t. taken
en organsatie in team of school stelt zich in het team coöperatief op toont zich bewust van het belang van organisatie
en structuur voor het pedagogisch-didiactisch klimaat.
2. Samenwerken in een team omschrijving van de competentie: De leraar in vo of mbo heeft de verantwoordelijkheid voor de afstemming van zijn werk met zijn collega's en is medeverantwoordelijk voor het goed functioneren van de schoolorganisatie. Van de leraar in vo of mbo wordt verwacht dat hij zijn verantwoordelijkheid in het samenwerken met collega's erkent en dat hij een professionele bijdrage levert aan een goed pedagogisch en didactisch klimaat van zijn school, aan goede werkverhoudingen en een goede schoolorganisatie. De leraar die competent is op het gebied van het samenwerken in het team draagt bij aan het goed functioneren van het schoolteam en de schoolorganisatie. Zo’n leraar
draagt bij aan een veilig en open klimaat in het team draagt bij aan het goed functioneren van team of sectie draagt bij aan organisatie van teamactiviteiten.
55
de doelen van de competentie ‘samenwerken in een team’, per fase van de opleiding:
Lio-bekwaam niveau 2 Startbekwaam niveau 3 De student kan: mede op eigen initiatief school- of
teamtaken uitvoeren; samenwerken met medestudenten en
docenten bij het voorbereiden en uitvoeren van taken;
actief bijdragen aan team- of ander overleg;
zijn visie verwoorden op schoolorganisatie en samenwerking daarbinnen.
De afgestudeerde kan: samen met collega's, ook van andere vak- of
leergebieden, verantwoordelijkheid nemen voor het voorbereiden, uitvoeren en vernieuwen van het onderwijs;
oplossingsgericht bijdragen, mede op eigen initiatief, aan algemene taken in het team of de school en de onderwijskundige en pedagogische ontwikkeling van de school;
samenwerken, ook in een divers samengesteld team, met oog voor resultaat, veilig werkklimaat en goede communicatie;
zijn visie en werkwijze t.a.v. samenwerken en schoolorganisatie verwoorden en onderbouwen.
gedragsindicatoren, enkele voorbeelden:
niveau 2: de student …
brengt ervaringen in tijdens intervisie en collegiale consultatie
ontwikkelt voornemens naar aanleiding van ervaringen van zichzelf en van anderen
deelt lesmateriaal met collega’s draagt bij aan constructief teamoverleg draagt bij aan ontwikkeling van
lesmateriaal neemt deel aan de organisatie van
projecten neemt initiatieven draagt bij aan de uitvoering van de
onderwijsinnovatie op de school stelt zich op de hoogte van landelijke
innovaties neemt initiatieven om het onderwijs te
verbeteren door het voorstellen van (vak)didactische vernieuwingen
neemt deel aan team- en sectieoverleg en draagt bij aan taken daarin
participeert in rapportvergaderingen stelt keuzes m.b.t. schoolorganisatie en
samenwerking aan de orde.
niveau 3: de docent…..
vraagt hulp en biedt hulp aan collega’s stelt teambelang boven eigenbelang verantwoordt zijn opvattingen en werkwijze aangaande
samenwerken met collega’s binnen de schoolorganisatie
neemt verantwoordelijkheid voor de taak (van anderen)
levert een bijdrage aan de ontwikkeling en verbetering van zijn school, bijv. door middel van een praktijkonderzoek
zoekt samenwerking met collega’s bij (voorbereiding en uitvoering van) werken in een leergebied
werkt volgens de in de organisatie geldende afspraken, procedures en systemen, bijv. leerlingvolgsysteem
benoemt de relatie tussen de schoolorganisatie en het gehanteerde onderwijsconcept.
Samenwerken met de omgeving omschrijving van de competentie: De leraar in vo of mbo heeft de verantwoordelijkheid voor het contact met de ouders of verzorgers van de leerlingen en voor de afstemming van zijn zorg voor de leerlingen met die van anderen buiten de school. Bovendien is hij medeverantwoordelijk voor het goed functioneren van de samenwerking van zijn school met andere (buurt)instellingen, stage- en leerbedrijven.
56
Van de leraar in vo of mbo,wordt verwacht dat hij zijn verantwoordelijkheid het samenwerken met de omgeving van de school erkent en dat hij goed samenwerkt met mensen en instellingen die betrokken zijn bij de zorg voor de leerlingen en bij de school. De leraar die competent is op het gebied van samenwerken in de omgeving draagt bij aan goede relaties van de school met ouders, vervolgonderwijs, en met instellingen en bedrijven in de fysieke omgeving van de school. Bijvoorbeeld, zo’n leraar:
draagt bij aan het onderhouden van relaties met externe belanghebbenden, vooral met ouders gebruikt de omgeving als onderdeel van een krachtige leeromgeving.
de doelen van de competentie ‘samenwerken met de omgeving’, per fase van de opleiding:
Lio-bekwaam niveau 2 Startbekwaam niveau 3 De student kan: deelnemen aan contacten met de
buitenwereld, bijv. ouders, zo mogelijk ook bedrijven of instellingen in de beroepscontext;
mogelijkheden onderzoeken die de omgeving (in brede zin) van de school biedt voor het leren in zijn vak- of leergebied.
De afgestudeerde kan: relaties leggen en onderhouden met externe
belanghebbenden (ouders; bedrijven of instellingen in de beroepscontext) en daarbij effectief te communiceren;
initiatieven nemen om de omgeving (in brede zin) van de school te benutten als onderdeel van een krachtige leeromgeving voor leerlingen;
zich bewust tonen van de maatschappelijke rol van de school en van het verband tussen omgeving en onderwijsconcept;
zijn opvattingen en werkwijzen m.b.t. externe relaties verantwoorden.
gedragsindicatoren, enkele voorbeelden:
niveau 2: de student …
onderzoekt de omgeving van de school op toepassingen van het eigen vak/leergebied
ontwikkelt en voert projecten uit met medewerking van instellingen/bedrijven waarin leerlingen het vak/leergebied kunnen toepassen
houdt contact met personen/instellingen die fungeren als opdrachtgevers in het kader van het natuurlijk leren
observeert bij en voert zo mogelijk gesprekken met ouders
is bekend met de (sociaal-economische, culturele) achtergronden van ouders en speelt daar zo nodig op in.
niveau 3: de docent…..
voert oudergesprekken, hanteert daarbij relevante gespreksvaardigheden en houdt rekening met verschillen in achtergrond
raadpleegt reeds aanwezige informatie, registreert nieuwe informatie en stelt anderen in de gelegenheid hier gebruik van te maken
verantwoordt professionele opvattingen aan ouders en andere belanghebbenden en past zonodig in gezamenlijk overleg zijn werk aan
benoemt alternatieve wijzen van omgaan met de omgeving, in relatie tot verschillende onderwijsconcepten.
Werken aan de eigen beroepsidentiteit; competent in reflectie en ontwikkeling omschrijving van de competentie: De leraar vo/bv eis verantwoordelijk voor zijn eigen professionele ontwikkeling.
57
Van de leraar in vo of mbo wordt verwacht dat hij zijn verantwoordelijkheid voor zijn eigen professionele ontwikkeling erkent en dat hij zowel zijn opvattingen over het leraarschap als ook zijn eigen bekwaamheid onderzoekt, expliciteert en ontwikkelt. De leraar die competent is in reflectie en ontwikkeling werkt voortdurend aan eigen professionalisering. Bijvoorbeeld, zo’n leraar:
weet goed wat hij/zij belangrijk vindt in het leraarschap en van welke waarden, normen en onderwijskundige visie hij/zij uitgaat
heeft een goed beeld van eigen competenties en de eigen sterke en zwakke kanten werkt op en planmatige wijze aan de eigen ontwikkeling.
de doelen van de competentie ‘reflectie en ontwikkeling’, per fase van de opleiding:
Lio-bekwaam niveau 2 Startbekwaam niveau 3 De student kan: de eigen competenties en de sterke en
zwakke kanten daarin benoemen; met behulp van reflectie en feedback
systematisch werken aan het verbeteren van zijn functioneren;
een uitgewerkte en persoonlijke visie op het leraarschap in een diverse samenleving verwoorden;
de eigen praktijkervaringen vanuit theoretische kaders (vakdidactisch, intercultureel, ontwikkelingspsychologisch) duiden en analyseren
een vraag of probleem in de eigen beroepspraktijk methodisch onderzoeken.
De afgestudeerde kan: een goed beeld geven van de eigen competenties en
de sterke en zwakke kanten daarin, en planmatig werken aan de eigen ontwikkeling;
de eigen beroepspraktijk onderzoeken en daarvan verslag doen;
zijn persoonlijke visie op leren, op leerlingen en op leraarschap verwoorden en verantwoorden, mede op basis van theoretische concepten, van actuele inzichten en van relevante maatschappelijke ontwikkelingen;
zich ontwikkelen vanuit zijn visie; de samenhang verwoorden van die visie met met het beleid van de school en met relevante ontwikkelingen in de (multiculturele) samenleving, in zijn vakgebied en in de beroepscontext en/of het vervolgonderwijs.
gedragsindicatoren, enkele voorbeelden:
niveau 2: de student …
reflecteert op eigen sterke en zwakke kanten op basis van ervaring en visie
reflecteert op persoonlijke kwaliteiten is begaan met leerlingen, maar neemt geen
verantwoordelijkheden van leerlingen over kent de grenzen van de eigen invloed verwijst leerlingen met problemen tijdig
door zonder zelf de rol van hulpverlener op zich te nemen
onderhoudt contacten met studenten van eigen opleiding en medestagiaires
leest vakliteratuur
bezoekt (regionale) bijeenkomsten over
onderwijsproblematiek.
niveau 3: de docent…..
werkt planmatig aan zijn ontwikkeling en maakt daarbij gebruik van de kaders die de school biedt (bijv. POP. Teamontwikkelingsplan, IBP)
brengt onder woorden wat hij belangrijk vindt in het docentschap en van welke waarden, normen en onderwijskundige opvattingen hij uitgaat.
benut verschillende mogelijkheden om zichzelf te ontwikkelen, zoals het bijhouden van vakliteratuur, het volgen van trainingen en opleidingen, maar ook het deelnemen aan vernieuwingsprojecten en onderzoek en het oppakken van nieuwe taken.
staat open voor andere visies en ideeën en probeert die daadwerkelijk uit.
stemt zijn ontwikkeling af op het beleid van de school
58
neemt actief deel aan collegiale consultatie en intervisie
onderzoekt de invloed van de eigen normen, waarden en (voor-)oordelen op het eigen beroepsmatig handelen.
onderzoekt de eigen beroepspraktijk methodisch, op basis van een onderzoeksvraag en en een theoretisch kader, en doet daarvan verslag
onderzoekt de eigen ontwikkeling vanuit eigen keuzes op het terrein van pedagogisch didactische aanpak en verantwoordt deze keuzes op conceptueel niveau;
reflecteert kritisch op de eigen culturele bepaaldheid en de doorwerking in zijn handelen m.b.t. leerlingen en collega’s
pakt een eigen praktijkvraag of –probleem aan met behulp van een praktijkonderzoek.
59
Bijlage 6: Lesvoorbereidingsformulier
Lesvoorbereidingsformulier
Naam docent:
School:
Opleiding:
Niveau:
Leerjaar:
Taalniveau:
Vak/ onderdeel:
Thema van de les:
Kerntaak:
Competenties:
Datum en tijdstip:
Beginsituatie: Lesdoelen: Globale omschrijving van de toetsing:
September 2016
Lesvoorbereidingsformulier
ORIENTATIEFASE
TIJD
BESCHRIJVING LESACTIVITEITEN
WERKVORM en MATERIAAL
van - tot
Lesvoorbereidingsformulier
UITVOERINGSFASE
TIJD
BESCHRIJVING LESACTIVITEITEN
WERKVORM en MATERIAAL
van - tot
1
Lesvoorbereidingsformulier
TERUGKIJKSFASE
TIJD
BESCHRIJVING LESACTIVITEITEN
WERKVORM en MATERIAAL
van - tot
2
Reflectie door de docent na uitvoering van het lesplan
Wat ging goed? Hoe weet ik dat? Wat vinden de deelnemers? Wat maakte het lastig/ moeilijk? Waar merkte ik dat aan? Wat vinden de deelnemers? Wijzigingen die ik wil doorvoeren in dit lesplan (wat zou ik anders doen als ik deze les nog eens zou geven?): Waar ga ik de volgende les op letten?