Studieloopbaancoaching in het HBO - GaindaStudieloopbaancoaching in het HBO Drs. Raj Gainda...
Transcript of Studieloopbaancoaching in het HBO - GaindaStudieloopbaancoaching in het HBO Drs. Raj Gainda...
SPINOZA UNIVERSITY
Studieloopbaancoaching in het HBO
Drs. Raj Gainda
Rotterdam, oktober 2008
Begeleider: dr. Ko Vos
Een thesis ter beoordeling voorgelegd als onderdeel van de eisen
die zijn gesteld voor het behalen van de graad van
Master of Arts in Human Behaviour
Spinoza University
2
Inhoudsopgave
Inleiding 6
Hoofdstuk 1
De kaders van deze thesis 13
Bedrijfskader 13
Het maatschappelijk werk 14
De maatschappelijk werker als coach 16
Empowerment in competentiegericht onderwijs 18
Empowerment en studieloopbaanbegeleiding 20
Hoofdstuk 2
Begeleiding, studieloopbaanbegeleiding en studieloopbaancoaching 24
Wat is begeleiding? 24
Wat is coaching? 24
Basisconcepten van SLC-coach 30
Studieloopbaancoaching bij de Hogeschool Rotterdam en ISO 34
Hoofdstuk 3
Studieloopbaancoaching bij MWD 36
Het kader voor SLC bij CMV, MWD, OPGM 36
Functies van SLC 37
Regulier onderdeel van het curriculum 37
Peercoaching 40
Digitaal portfolio in n@tschool 40
Toetsing 40
Algemene criteria voor de beoordeling van SLC 42
Algemene kenmerken van de inspanningsverplichting 43
Beoordelingsresultaat en beoordelaar. 43
Kleuring per leerroute 44
SLC en reguliere coaching 45
Hoofdstuk 4
Curriculum- en competentiegericht onderwijs bij de MWD-opleiding 46
Waarom competentiegericht onderwijs? 46
Competentiegericht onderwijs en studieloopbaanbegeleiding 52
Het hulpmiddel (elektronisch) portfolio 52
Hoofdstuk 5
De coachee 58
Een voltijdstudent: 59
Deeltijdstudenten 60
Het doorstroomtraject MBO – HBO 65
De praktijk van de doorstroomroute bij hogescholen 71
De kwaliteitscode 73
Heeft de studieloopbaanbegeleiding in het MBO gewerkt? 73
3
Hoofdstuk 6
De docent als studieloopbaancoach 79
Deskundigheid van docenten en coaches 79
Bekwaamheidseisen van docenten 88
Onderwijskundige concepten 89
Het technische, rationele concept 89
Het beperkte rationaliteit model 91
De reflectieve professional. 92
Hoofdstuk 7
Knelpunten en oplossingen voor studieloopbaanbegeleiding bij MWD . 96
Veranderingsprocessen 104
Waarderingstheorie 106
Zelfkonfrontatiemethode (ZKM). 108
Hoofdstuk 8
Samenvatting, conclusies en aanbevelingen 111
Literatuur 115
4
5
6
Inleiding
Deze thesis gaat over psychosociale begeleiding via de methode van studieloopbaancoaching
door docentcoaches aan maatschappelijk werkers in opleiding bij de Hogeschool Rotterdam
(HR).
In deze thesis, afronding van de studie Master of Arts in Human Behaviour specialisatie
Coaching van de Spinoza University, wordt onderzoek gedaan naar de implementatie van de
begeleidingsmethode studieloopbaancoaching in het deeltijdonderwijs op de Hogeschool
Rotterdam bij de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening (MWD). Voorts zal ik
voorstellen doen om deze implementatie en de uitvoering daarvan te verbeteren.
Naast informatie uit literatuur en gesprekken met coachees en coaches zal ik veel gebruik
maken van mijn praktijkervaring.
Ik werk sinds 1990 fulltime als kerndocent op de Hogeschool Rotterdam bij de opleiding
Maatschappelijk Werk en Dienstverlening van het Instituut voor Sociale Opleidingen.
Mijn taken zijn:
het verzorgen van het onderwijs;
studiebegeleiding geven;
de instroom in een hoger leerjaar vaststellen en effectueren;
het ontwerpen van individuele, verkorte leerroutes en curricula;
studenten begeleiden die studievertraging hebben opgelopen met het afstuderen, en;
praktijkgericht onderzoek doen en het verbeteren van het onderwijs.
Onder studieloopbaancoaching (SLC) verstaat de Hogeschool Rotterdam het leerproces
waarin de student, onder begeleiding van een docentcoach en een studentmentor en in
samenwerking met andere bij de studie betrokkenen zijn individuele competentieontwikkeling
leert sturen. Hierbij wordt gericht gestuurd op gewenste en vereiste beroeps- en
opleidingscompetenties.1
Dit leerproces wordt ondersteund door een door de student bij te houden (digitaal) portfolio
met daarin de eigen planning en leerdoelen, gemaakte keuzen, ondernomen activiteiten,
evaluaties, beoordelingen en bijstellingen van de studievoortgang.
1 De relatie tussen studieloopbaanbegeleiding en studieloopbaancoaching is vergelijkbaar met de
relatie van vervoermiddel en auto. Omdat de Hogeschool Rotterdam kennelijk het verschil niet gezien
heeft, wordt er gesproken over coaching terwijl begeleiding bedoeld wordt. De lezer dient hiermee
rekening te houden.
7
In studieloopbaancoaching komen ieder jaar drie kernfuncties aan de orde:
- coaching van individuele competentieontwikkeling in studie en beroep;
- bewaking, bevordering studievoortgang;
- bieden van sociaal-emotionele thuisbasis.
Nader geconcretiseerd gaat het om:1
1. Oriëntatie op studie, beroep en persoonlijke competenties via zelfstandige informatie
verwerving door de student.
2. Confrontatie door de opleiding van persoonlijke competenties en wensen met de
beroepseisen; (opleidingscompetenties) en de hieruit voortvloeiende keuze met
betrekking tot beroep, studie, (opleiding) en loopbaan (zelfselectie).
3. Bewaken en bevorderen van studievoortgang door middel van plannen, uitvoeren,
evalueren van studieresultaten en studiegedrag, en het bijstellen ervan (plan-do-check
act cyclus).
4. Voorkomen en tijdig signaleren van studieproblemen; adviseren bij het wegnemen van
belemmeringen; het leren betrekken van derden indien noodzakelijk (verwijzing).
5. Vanuit een integratie van wensen, capaciteiten, studievoortgang en studie- en
beroepsmogelijkheden studenten adviseren in hun studieloopbaan (doelen, planning
activiteiten, tempo).
6. Vanuit het vertrekpunt dat een goede oriëntatie, tijdige selectie, snelle doorstroom en
adequate uitstroom in het belang zijn van zowel de student als de opleiding.
7. Bevorderen van de eigen verantwoordelijkheid voor een competentiegerichte studie en
loopbaan.
8. Bevorderen van sociaal-emotionele betrokkenheid van de student door het opbouwen
van een netwerk en samenwerking met andere bij de studie en baan betrokkenen
waardoor uitval wordt voorkomen.
SLC is in alle studiejaren voor zowel de voltijdstudent als de deeltijdstudent een verplicht
onderdeel van het curriculum met een omvang van 5%.
Studieloopbaancoaching is een opmerkelijke vorm van coaching omdat het verplicht en
langdurig is, in tegenstelling tot gangbare coaching. De coach kan ook andere, tegenstrijdige
rollen hebben (als docent, supervisor, praktijkdocent). Hij geeft coaching en beoordeelt zijn
coachee en geeft cijfers en studiepunten voor de coaching.
De motivatie voor coaching kan zowel bij studenten als bij docenten laag zijn. Studenten
hebben niet nadrukkelijk om coaching gevraagd. De docenten ook niet. Coaching wordt door
het bestuur opgelegd. Dit is op landelijk niveau gebeurd – vermoedelijk door de HBO Raad
bedacht en door de overheid gesteund - en hier doen alle HBO opleidingen aan mee.
Studieloopbaancoaching is vermoedelijk ook als een managementinstrument ingezet om de
studiekosten beheersbaar te maken. Dit heeft deels te maken met het financieringssysteem in
het hoger beroepsonderwijs.
1 studiegids MWD 2006-2007 en diverse interne nota’s.
8
Er zijn geen specifieke begeleidingsmethodieken bij de opleiding bekend voor
studieloopbaancoaching omdat de docenten in hun opleiding geen coaching (als vak) hebben
gehad en niet hebben geleerd wat coaching is en hoe het gedaan kan en moet worden.
De student in het deeltijdonderwijs bij de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening
komt in eerste instantie naar de hogeschool om in korte tijd met minimale, verplichte
inspanning zijn diploma te behalen door het vastgestelde leerprogramma (onderwijsinhoud) te
consumeren. Dit is bij de Hogeschool Rotterdam mogelijk omdat wij een verplicht curriculum
aanbieden via het traditionele onderwijssysteem. Dit in tegenstelling tot het postmoderne
competentiegericht onderwijs dat het College van Bestuur in haar recente positionpaper
(2003-2011) als beleid heeft geformuleerd. Wat dit betreft loopt het beleid niet parallel met de
uitvoeringspraktijk. Er is een discrepantie tussen wat we zeggen en wat we doen.
We zeggen dat wij competentiegericht onderwijs aanbieden, terwijl dat niet zo is.
Bij competentiegericht onderwijs is er geen verplicht, voorgeschreven curriculum met
leerinhouden. De student kiest zijn eigen studieprogramma en zijn eigen studieprogramma
leidt tot dezelfde - of vergelijkbare - competenties als het voorgeschreven programma. Bij
competentiegericht onderwijs staat de student centraal. Hij stuurt zichzelf, ontwerpt zijn eigen
studie, neemt zelfverantwoording, handelt gemotiveerd en actief, evalueert zijn acties en op
basis van zijn reflecties en feedback erop handelt hij opnieuw.
Met studieloopbaanbegeleiding worden diverse doelen nagestreefd:
De student moet op efficiënte wijze zoveel mogelijk beroepscompetenties behalen.
Het onderwijs dient zo goedkoop mogelijk te zijn met behoud van de kwaliteit.
Studenten helpen een gepaste beroepsidentiteit te ontwikkelen.
Studie-uitval en studievertraging moeten zoveel mogelijk worden voorkomen.1
Op zich zijn deze doelen nastrevenswaardig, maar het middel van studieloopbaancoaching is
minder geschikt om deze te behalen. Een veel beter middel zou studieloopbaanbegeleiding
1 Om studierendement te verbeteren op de School of Social Work van Hogeschool InHolland, locatie
Rotterdam, hebben Knoope en Roubos recentelijk onderzoek gedaan en een Integraal
Begeleidingsconcept (studieloopbaancoaching) ontworpen en toegepast in het kader van hun studie
aan de Spinoza University. De resultaten van de effectiviteit en efficiëntie van hun middel was ten
tijde van de afronding van deze scriptie nog niet gepubliceerd.
9
(SLB) kunnen zijn. Begeleiding kan succesvol zijn als de studenten en de docentcoaches
wederzijds gemotiveerd en competent zijn en het begeleidingsvorm het juiste middel is.
Voor de opleiding maatschappelijk werk en dienstverlening is het competentiegericht
studeren en agogische coaching waarlijk een geschenk uit de hemel. Bij onze opleiding
worden volwassenen die agogisch werk doen opgeleid tot agogen en de moderne trend is dat
de maatschappelijk werker zijn cliënten moet coachen. Daartoe zijn recentelijk nieuwe
maatschappelijk werk methoden en technieken ontwikkeld en oude methoden aangepast.
Onze opleiding kan veel meer uit de verplichte studieloopbaancoaching halen dan de
bedenkers ervan hadden gedacht. Terwijl ze jarenlang gecoacht worden, kunnen ze het vak
coaching zelf leren om het later toe te passen bij hun cliënten. De deeltijdstudenten kunnen
tijdens hun opleiding het vak zelfs uitproberen op hun eigen cliënten.
Onderzoeksvraag
Hoe kan de studieloopbaanbegeleiding bij de opleiding Maatschappelijk Werk en
Dienstverlening op de Hogeschool Rotterdam in het deeltijdonderwijs voor starters in het 2e
leerjaar worden verbeterd zodat ze efficiënter kunnen studeren?
Afgeleide deelvragen
1. Wat is coaching en studieloopbaancoaching?
2. Wat zijn de achtergronden van studieloopbaancoaching bij de afdeling
maatschappelijk werk en dienstverlening op de Hogeschool Rotterdam?
3. Welke zwakke en sterke kanten heeft studieloopbaancoaching bij het
deeltijdonderwijs bij MWD?
4. Welke kansen en bedreigingen zitten aan studieloopbaancoaching vast?
5. Hoe kan de gewenste situatie voor studieloopbaancoaching bij ons eruit zien?
6. Wat is de plaats van competentiegericht onderwijs, eerder verworven competenties en
portfolio in de opleiding MWD?
Probleemstelling
Studieloopbaancoaching is over het algemeen een nuttige onderwijsaangelegenheid. De
studenten kunnen baat hebben bij extra, individuele begeleiding bij hun studie en carrière. Ik
heb echter moeite met het verplichtend karakter ervan. Hoewel niet als zodanig expliciet
uitgesproken, heb ik het vermoeden dat het College van Bestuur studieloopbaancoaching ook
10
inzet als een budgettaire maatregel. Als veel studenten op tijd afstuderen levert dat financieel
voordeel op voor de school.
Mijn ervaring met de deeltijdstudenten van MWD is dat ze achteraf, wanneer ze in het vijfde
jaar zitten, de schuld aan te weinig begeleiding geven terwijl ze in hun reguliere traject extra
begeleiding niet wenselijk achten.
Hierbij kan ik opmerken dat studieloopbaancoaching niet vanuit de studenten komt, zeker niet
van de deeltijdstudenten. Deze studenten hebben in het verleden regelmatig aangegeven dat ze
teveel tijd op school moesten doorbrengen. Vandaar dat de schooltijd voor hen teruggebracht
is van 3 dagdelen onderwijs naar 2 dagdelen. Dit is vijf jaar geleden gebeurd.
Bij SLC is er geen sprake van vraaggericht onderwijs, maar aanbodgericht, verplicht
onderwijs.
In de deeltijd hebben we overwegend volwassen studenten die weinig tijd hebben voor de
studie. Zij geven voorrang aan hun gezin, sociale contacten, vrije tijd en baan en veelal komt
de studie op de laatste plaats. Sommige studenten worden door hun werkgevers verplicht om
een MWD-diploma te halen: deze studenten komen niet om te studeren maar om een diploma
te halen. De motivatie voor studie en studieloopbaancoaching is laag. Dit kan een probleem
zijn bij studieloopbaancoaching omdat coaching ervan uitgaat dat de coachee gemotiveerd is,
tijd heeft en de coaching vrijwillig volgt. De vrijheid is problematisch omdat een school per
definitie verplichtend van aard is. Ons onderwijs is voor een groot deel via een verplicht
curriculum inhoudelijk bepaald. Tegelijkertijd hebben we een beleid van Erkenning van
Eerder Verworven Competenties (EVC) waarbij vrijstellingen mogelijk zijn voor
curriculumonderdelen. Ook problematisch is het feit dat studenten naast het verwerven van
beroepsgerichte competenties (dat kunnen ze begrijpen) verplicht zijn om persoonlijke
competenties te ontwikkelen die geen rechtstreekse relatie hebben met hun beroep (dat willen
ze niet begrijpen).
Onderzoeksdoelen
Het doel van dit onderzoek is aanbevelingen te formuleren hoe de studieloopbaancoaching bij
de doelgroep van instekers op de opleiding MWD geoptimaliseerd kan worden.
De aanbevelingen voldoen aan de volgende eisen:
1. Ze passen binnen de structuur en de cultuur (referentiekaders) van de opleiding.
2. Ze passen binnen de onderwijsvisie en het -beleid van de Hogeschool Rotterdam.
11
3. Ze passen bij de doelgroep: volwassen studenten in het deeltijdonderwijs.
4. Ze zijn uitvoerbaar (en acceptabel voor de diverse actoren).
5. De algemene aanbevelingen zijn SMARTI te maken in concrete doelen.1
Methodiek:
Met literatuurstudie, participerende observatie en interviews met de studieloopbaancoaches en
coachees heb ik gegevens verzameld. Mijn voorlopige bevindingen heb ik herhaaldelijk
voorgelegd aan enkele docenten en studenten van de doelgroep ter validatie. De reacties zijn
gebruikt om het onderzoeksproces aan te passen en de rapportage te verbeteren.
Met een SWOT analyse is de bestaande praktijk van studieloopbaancoaching bekeken en een
gewenste, betere situatie voor studieloopbaanbegeleiding geschetst door middel van
aanbevelingen.
Het eindresultaat is door diverse docentcoaches en enkele coachees intersubjectief
gevalideerd en de aanbevelingen zijn op hun relevantie, waarde en uitvoerbaarheid
overwegend positief beoordeeld.
De bevindingen zijn generaliseerbaar voor toekomstige studenten die bij de deeltijd starten in
het 2e leerjaar omdat er geen grote verschillen bij toekomstige cohorten qua
studentkenmerken te verwachten zijn. Mijns inziens zijn de constateringen en aanbevelingen
ook generaliseerbaar voor vergelijkbare studenten van andere agogische beroepsopleidingen
en andere hogescholen. Dit onderzoek is te typeren als een praktijkgericht,
handelingsonderzoek dat participerend verricht is.
De onderwijssituatie (bedrijfskader) is van de Hogeschool Rotterdam van het Instituut voor
Sociale Opleidingen (ISO), opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening in het
deeltijdonderwijs.
De onderzoeksgroep bestaat uit 18 volwassen studenten (schooljaar 2007-2008, de gehele
onderzoekspopulatie) die in het 2e jaar, van de 4-jarige opleiding instromen als nieuwe,
startende studenten (instekers). De studenten hebben naast hun studie een betaalde of
onbetaalde maatschappelijk-werk-baan voor minstens 16 uur per week.
Mijn indruk is dat de bestaande studieloopbaancoaching voor de betreffende studenten op
essentiële punten verbeterd en aangepast kan worden.
1 Specifiek, meetbaar, acceptabel, realiseerbaar, tijdgebonden en innovatief.
12
In plaats van studieloopbaancoaching gaat mijn voorkeur uit naar het gebruiken van de term
studieloopbaanbegeleiding. Hierbij kan het aanbod beter worden afgestemd op de specifieke
vraag van de individuele student.
Opbouw van de thesis
Na een algemene inleiding is in hoofdstuk 1 het onderwijskader geschetst waarbinnen deze
thesis geplaatst kan worden. Wat is maatschappelijk werk en wat heeft coaching ermee te
maken? Hoe kan empowerment ingezet worden in competentiegericht onderwijs? De lezer
krijgt een inleidend raamwerk aangeboden om het werkstuk goed te kunnen volgen.
In hoofdstuk 2 is uitgewerkt wat agogische begeleiding is en waarom studieloopbaancoaching
een interessante en bruikbare methode voor het maatschappelijk werk is. Het verschil tussen
begeleiding en coaching wordt duidelijk gemaakt. Belangrijke elementen van begeleiding en
coaching worden uitgelegd.
In hoofdstuk 3 wordt het kader van begeleiding en studieloopbaanbegeleiding vanuit de
hogeschool uitgewerkt en wordt verteld hoe de opleiding MWD gestalte geeft aan dit
hogeschoolbeleid. Aan de orde komen: de doelen en functies van SLC; de plaats van SLC in
het curriculum; SLC en peercoaching; het portfolio als een hulpmiddel van SLC;
verplichtingen van coaches en coachees en de beoordeling van SLC. Hier wordt hoofdzakelijk
de bestaande praktijk geschetst.
In hoofdstuk 4 wordt uitgewerkt wat het competentiegericht onderwijs inhoudt, waarom het
HBO met dit concept moet werken en wat de consequenties van dit soort onderwijs zijn op
studieloopbaanbegeleiding en studieloopbaancoaching. Het hulpmiddel portfolio wordt nader
uitgewerkt en het nut ervan wordt nagegaan in relatie met competentiegericht onderwijs.
In hoofdstuk 5 worden de studentkenmerken behandeld met de nadruk op de deeltijdstudent.
Omdat de doelgroep van deze thesis de instekende deeltijdstudent is, wordt het
doorstroomtraject MBO-HBO uitgebreid belicht en de doorstroom vanuit diverse kaders
bestudeerd. Omdat er weinig relevante literatuur over de leefwereld van de volwassen
deeltijdstudent in het sociaalagogisch onderwijs te vinden is, heb ik in dit hoofdstuk
hoofdzakelijk gebruik gemaakt van mijn eigen ervaring en beleving.
In hoofdstuk 6 wordt de docent als een studieloopbaancoach beschreven en geëvalueerd. De
sterke en zwakke kanten van een docent als coach worden bekeken en tot slot worden er drie
wetenschappelijke onderwijsconcepten beschreven van waaruit de docenten en coaches
kunnen handelen. Met het aangehaalde Milestone-concept kan een traditionele, docerende
docent stapsgewijs naar een begeleidende, coachende docent gaan.
In hoofdstuk 7 worden enkele opvallende knelpunten en mogelijke oplossingen voor SLC bij
de opleiding MWD aan de orde gesteld. Er wordt uitgelegd waarom MWD in een
overgangssituatie verkeert. De Zelfkonfrontatiemethode wordt als een voorbeeld of model
van coaching behandeld. De thesis wordt afgesloten met conclusies en aanbevelingen.
13
Hoofdstuk 1
De kaders van deze thesis
In dit hoofdstuk schets ik allereerst het bedrijfskader of
onderwijskader waarbinnen onze studenten van de opleiding
Maatschappelijk Werk en Dienstverlening studieloopbaancoaching
krijgen. Vervolgens beschrijf ik in het kort wat maatschappelijk werk
- waarvoor onze studenten in het deeltijdonderwijs opgeleid worden
- is. Het maatschappelijk werk is een methode van maatschappelijk
werk rijker geworden: coaching. Het thema van de maatschappelijk
werker als een coach wordt ingeleid. Vervolgens wordt beschreven
hoe ons onderwijs gemoderniseerd is met de invoering van het
concept van competentiegericht onderwijs, i.p.v. het traditionele
onderwijs. Daarna wordt verteld hoe het staat met empowerment in
het competentiegerichte onderwijs. Het hoofddoel van coaching is
het bevorderen van empowerment. Verteld wordt wat
empowerment is of kan zijn. Het hoofdstuk wordt afgesloten met
informatie over het verband tussen empowerment en
studieloopbaanbegeleiding.
Dit hoofdstuk is bedoeld om de lezer een inleidend raamwerk te
bieden zodat hij de rest van deze thesis beter kan plaatsen en
begrijpen.
Bedrijfskader
De Hogeschool Rotterdam heeft ruim 70 opleidingen, gebundeld in 11 instituten, die
verspreid zijn over 4 grote locaties in Rotterdam en omgeving. Het Instituut voor Sociale
Opleidingen (ISO) leidt maatschappelijk werkers op tot bachelors in maatschappelijk werk of
Social Work. De opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening (MWD) is een tamelijk
zelfstandige organisatorische eenheid met een directeur als de eindverantwoordelijke en
budgethouder. ISO bestaat uit de opleidingen MWD, Culturele en Maatschappelijke Vorming,
Oriënterende Propedeuse Gedrag en Maatschappij, Pedagogiek en Sociaal Pedagogische
Hulpverlening. ISO verzorgt onderwijs op HBO niveau, zowel in een voltijdse als in een
deeltijdse opleiding. Alle opleiding van ISO zijn geaccrediteerd, hebben een wettelijk kader
met een eigen CROHO1 nummer.
Een opleiding wordt geleid door een onderwijsmanager. Een stafdocent (docent, kerndocent
en hogeschooldocent) heeft naast onderwijsuitvoerende ook onderwijs ontwikkelingstaken en
taken die te maken hebben met de organisatie van het onderwijs.
1 Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs. CROHO nummer van MWD is 34616.
14
Het team van MWD bestaat uit ongeveer 25 stafdocenten die een universitaire en of
beroepsgerichte opleiding (HBO1 en of WO
2) hebben gevolgd. De docenten worden
administratief ondersteund door een 10-tal medewerkers van het bedrijfsbureau van het ISO.
ISO heeft een eigen budget en wordt per afgestudeerde student afgerekend door de centrale
overheid via de Hogeschool Rotterdam. Omdat we per afgestudeerde student betaald worden,
is het voor ons van budgettair belang dat zoveel mogelijk studenten zo snel mogelijk
afstuderen. Coaching wordt mede gelet op dit doel ingezet. Coaching is een z.g. dure
werkmethode en hierin wordt flink geïnvesteerd. Daarnaast is het voor de student zelf en de
maatschappij nuttig dat studenten zoveel mogelijk (beroepsgerichte) competenties verwerven
en empowerd worden.
In het schooljaar 2007 – 2008 had de opleiding MWD ongeveer 550 voltijdstudenten en
ongeveer 130 deeltijdstudenten. De deeltijders in het 2e leerjaar waren ingedeeld in 2 groepen
van ongeveer 18 studenten waarvan 1 groep bestond uit nieuwe instekers.
Over deze laatste groep gaat deze thesis: nieuwe studenten bij de opleiding MWD in het
deeltijdonderwijs die beginnen in het 2e leerjaar en een 3-jarig curriculum hebben.
3
Het maatschappelijk werk
Nederland telt ruim 140 instellingen voor algemeen maatschappelijk werk, met 1.020 locaties,
verspreid over het hele land. Bij deze instellingen werken 3.652 maatschappelijk werkers,
waarvan 2.973 uitvoerende maatschappelijk werkers en 246 leidinggevenden. Per 6.5000
inwoners is gemiddeld één formatieplaats uitvoerend maatschappelijk werk beschikbaar. Voor
dit werk betaalt de gemeenschap ruim 163 miljoen euro per jaar.4 Naast het eerstelijns
algemeen maatschappelijk werk werken veel maatschappelijk werkers in het specifiek
maatschappelijk werk zoals : jeugdzorg, ziekenhuizen, RIAGG’s, kinderbescherming.
Het beroep van de maatschappelijk werker is geen beschermd beroep. Maatschappelijk
werkers hebben geen BIG registratie.5
1 Hogere Beroeps Opleiding.
2 Voortgezette Opleiding. Voorheen een erkende 2-jarige sociaal agogische opleiding na een HBO.
3 De meeste getallen in deze thesis zijn bedoeld om de lezer een indruk te geven van de omvang. Ze
moeten niet als exact opgevat worden omdat de begrippen niet operationeel en meetbaar gemaakt zijn. 4 Bron: Zorg en Welzijn, NR 11, 7 november 2007, jaargang 13. Utrecht: NIZW.
5 Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg.
15
De Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers (NVMW) is een actieve
beroepsvereniging van de maatschappelijk werkers. De NVMW heeft een beroepsprofiel en
een beroepscode opgesteld waar geregistreerde maatschappelijk werkers zich aan dienen te
houden. Niet alle maatschappelijk werkers zijn lid van de beroepsvereniging en zijn niet
gebonden aan de beroepscode en het tuchtrecht van NVMW.
Hoewel het beroep niet wettelijk beschermd is, is de opleiding tot maatschappelijk werker wel
beschermd door de wetgever met een eigen CROHO nummer, accreditatie, financiering en
bachelor Social Work titel (B.Sw of BMW).
In dit kader kan vermeld worden dat de Landelijke Vereniging Psychosociaal Werkenden
(LVPW) een eigen beroepsprofiel en registratie heeft. “Mede door dit beroepsprofiel hoopt de
LVPW van overheidswege, keurmerk en registratie (BIG-registratie: R.G.) te verwerven.”1
Als het zover is, dan kunnen maatschappelijk werkers via die weg erkend worden.
In hoofdstuk 1 “Het ontstaan van Psychosociaal Werk in Nederland” van genoemd
beroepsprofiel wordt een duidelijke, verhelderende inleiding gegeven die gebaseerd is op
bijdragen van prof. Cees Maas en drs. Ko Vos, die aan de wieg hebben gestaan van de
opleiding tot psychosociaal werkende die nu bekend staat onder de naam Stichting Psycho
Sociale Opleidingen. De definitie van “psychosociaal werk” uit het beroepsprofiel van de
LVPW dekt de kerntaak “psychosociale hulpverlening” van het maatschappelijk werk
volledig.
Uit het “Opleidingsprofiel Maatschappelijk Werk en Dienstverlening” kunnen de
competenties van zowel een beginnende professional als van een maatschappelijk werker
globaal afgeleid worden.2
Vooral de inhoud van het kenniselement is niet concreet genoeg opgesomd.
Een veel gebruikte omschrijving van het maatschappelijk werk is als volgt:
“De functie van het werk is mensen te ondersteunen bij het oplossen van en omgaan
met problemen en verstoringen in hun functioneren in wisselwerking met hun sociale
omgeving. De maatschappelijk werker beoogt met zijn hulpverlening het sociaal
functioneren van personen of de wisselwerking tussen personen en hun sociale
1 “Beroepsprofiel” van LVPW. Herzien en vastgesteld tijdens de ledenvergadering van 1 februari
2003. Zie: http://www.lvpw.nl/pdf/beroepsprofiel2003.pdf 2 Opleidingsprofiel Maatschappelijk Werk en Dienstverlening: Herkenbaar en toekomstgericht. LOO-
MWD: voor duurzame kwaliteit.Enschede: Planeta, (april 2000).
16
omgeving te verbeteren. De realisering van dit doel vormt een gezamenlijke activiteit
van de maatschappelijk werker en de betrokkene(n)". 1
De maatschappelijk werker kan deze doelen bereiken door:
hulpvragers informatie en inzicht te geven in de problemen;
actief te helpen bij het oplossen van uiteenlopende problemen (psychosociale
problemen, materiële problemen, psychische en sociale problemen);
het vergroten van het probleemoplossend vermogen van de hulpvragers (coachen);
het begeleiden en ondersteunen van hulpvragers die voortdurend moeilijkheden
ondervinden bij hun functioneren;
zich ervoor in te zetten dat hulpvragers gebruik kunnen maken van voorzieningen of
instellingen die hun sociaal functioneren gunstig kunnen beïnvloeden;
sociale situaties in de maatschappij te verkennen en op basis daarvan voorlichting
geven aan instanties die (belangrijke) beslissingen nemen voor hulpvragers;
gegevens te verzamelen over tekortkomingen in het functioneren van instanties en
overheidsinstellingen, in de wetgeving en in de uitvoering daarvan. Vervolgens dienen
deze gegevens onder de aandacht te worden gebracht van personen en instanties die
verantwoordelijkheid dragen voor de gesignaleerde tekortkomingen;
Het werk van de maatschappelijk werker bestaat uit de volgende 5 kerntaken:
1. psychosociale (psychische en sociale) hulpverlening;
2. concrete en informatieve hulpverlening (dienstverlening);
3. onderzoek en rapportage;
4. signalering, belangenbehartiging en preventie;
5. coördineren van hulp- en dienstverlening.
Aan deze traditionele kerntaken voegt Holstvoogd een 6e kerntaak toe: werken met
vrijwilligers en coachen van in het bijzonder mantelzorgers.2
De maatschappelijk werker als coach
De moderne maatschappelijk werker kan gezien worden als een geschoolde techneut die zijn
cliënten ook kan coachen, hen middels een methode van coaching zodanig empoweren dat ze
tijdens of na de coaching hun oorspronkelijke probleem zelf kunnen hanteren of oplossen. Hij
lost hun probleem niet op. Maatschappelijk werk leren stond in het recente verleden in het
1 Beroepsprofiel van de Maatschappelijk Werker, NVMW. Utrecht: 1999).
2 Holstvoogd. R. Maatschappelijk werk in kerntaken. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum (1995).
17
teken van “leren leren”: de cliënt iets leren. Voldoende kennis en vaardigheden aan de cliënt
bijbrengen zodat deze zijn probleem zelf kan oplossen. De cliënt leren hoe deze zijn probleem
zelf op kan lossen, heeft in het verleden niet voldoende opgeleverd. Waarschijnlijk heeft dit 3
hoofdoorzaken:
Ten eerste ontbrak het de maatschappelijk werkers aan voldoende kennis en
vaardigheden om iemand iets te leren. Ze hadden onvoldoende over motivatie- en
leertheorie in hun opleiding gehad. Dit blijkt uit de diverse studiegidsen.
Ten tweede vergt iemand leren om zelf zijn problemen op te lossen over het algemeen
meer tijd en kost meer geld.
Ten derde komen de cliënten naar een maatschappelijk werker met de verwachting dat
hij hun problemen op gaat lossen. Ze komen niet voor bijscholing of empowerment.
Het coachingsconcept is iets anders dan het leren-leren-concept.
Als maatschappelijk werkers in hun praktijk de methode van coaching willen of moeten
toepassen, is het zaak om tijdens de opleiding voldoende kennis en vaardigheden op te doen
over coachend maatschappelijk werk. Coaching is een agogische methode , evenals alle
maatschappelijk werkmethoden. Coaching moet bruikbaar worden gemaakt als een nieuwe,
hedendaagse methode van maatschappelijk werk als een toevoeging in de gereedschapskist
van de maatschappelijk werker. Hier ligt een unieke kans voor de opleiding MWD. Omdat
onze studenten verplicht langdurig en intensief gecoacht moeten worden kunnen we ze tijdens
het coachingsproces leren en laten ervaren hoe gecoacht kan of moet worden zodat zij de
opgedane coachingstheorie en –vaardigheden in hun praktijk kunnen toepassen. Deze
benutting van de kans vraagt om nieuw beleid, een andere visie op coaching en
methodiekontwikkeling omdat het concept van coaching door een maatschappelijk werker
verder ontwikkeld moet worden. Een deskundige coach (docent of maatschappelijk werker)
moet beschikken over een minimale bagage aan vakkennis over coaching en vaardigheden in
coaching én over een gezonde dosis creativiteit en begeleidingsvermogen. Om onze studenten
de methoden en technieken van coaching aan te leren kunnen wij goed gebruik maken van
ons bestaande onderwijs omdat de basiskennis en –vaardigheden in het begeleidingswerk
(agogisch werk) en specialistische maatschappelijk werk technieken en methoden toch al
onderwezen wordt. Kortom: in tegenstelling tot een student van bijvoorbeeld het
laboratoriumonderwijs heeft onze MWD opleiding de kans om meer te halen uit het
studieloopbaanbeleid. Een basisvoorwaarde is dat de docenten zelf ter zake deskundig zijn en
dat zijn ze (vooralsnog) niet. Kennelijk is de voorgenomen bijscholing in die richting van de
18
baan. Alle docenten een gedegen bijscholing laten volgen tot coach is voor een school
financieel niet haalbaar. De algemene teneur is dat de docent in het HBO in staat moet zijn
om ook te coachen: dus een gedegen bijscholing is niet nodig. Misschien is dat de oorzaak dat
bijscholing in studieloopbaancoaching bij MWD vanaf september 2007 gestopt is.
Ons huidig curriculum leidt onze studenten niet op voor het coachend begeleiden van hun
cliënten. Onze studenten verwerven de competenties die nodig zijn voor het coachend helpen
niet omdat:
1. een body of knowledge (BOK, kennis) van coaching geheel ontbreekt (ook bij de
SLC-begeleider);
2. een body of skills (BOS, vaardigheden) van coaching dus ook ontbreekt (ook bij de
SLC-begeleider), en
3. een body of attitude (BOA, houding) wel in ruime mate aanwezig is (ook bij de SLC-
begeleider).
Vanwege punt 3 denken zowel de studenten als de docenten dat ze kunnen coachen ondanks
dat ze de nodige kennis en vaardigheden niet bezitten en de noodzaak van de ontbrekende
kennis en vaardigheden, mijns inziens, niet eens (willen) inzien.
Empowerment in competentiegericht onderwijs
Er bestaan heel veel verschillende definities en benaderingen van het populaire, onduidelijke
begrip empowerment en heeft een grote aantrekkingskracht op onderwijsontwikkelaars en
agogen, maatschappelijk werkers. Dit mag blijken uit de vele publicaties die recentelijk
verschenen zijn over studieloopbaancoaching - dat begint en eindigt met empowerment - en
methodieken van sociaalagogisch werk, maatschappelijk werk die razendsnel herschreven
worden met in de hoofdrol empowerment.
Volgens de Internationale Federatie van Maatschappelijk Werkers is empowerment de kern
van het beroep van de maatschappelijk werker.
“Met empowerment kunnen coaches hun cliënten helpen om anders over hun situatie te gaan
denken en hun handelen zo te veranderen dat zij meer macht krijgen.”1
De kern van empowerment bij studieloopbaancoaching (SLC) en studieloopbaanbegeleiding
(SLB) is het versterken van de capaciteiten om meer zeggenschap te verkrijgen over de eigen
1 J. Rothfusz (red.), C. Logger en J. Martens. “Samenwerken aan integratie: Handboek voor coaches
van migranten”. (Groningen/Houten: Wolters-Noordhoff, 2007).
19
situatie en daar verantwoordelijkheid voor te nemen. Het gaat zowel over het geven en
ondersteunen door de docentcoach als over het verkrijgen van meer controle door de student
over de eigen situatie of factoren die invloed hebben op de eigen studie.
Wij leiden maatschappelijk werkers op die al maatschappelijk werk verrichten..
Indien ze hun cliënten als een coach willen begeleiden, dan kunnen we ze nu al coachend het
vak van een coach leren.
Empowerment betekent voor hen aan de ene kant zelf sterker worden, kracht en macht
verwerven en de eigen invloed vergroten. Aan de andere kant hun cliënten macht en kracht
geven of ondersteunen bij het verkrijgen van macht.
Empowerment is in elk geval te zien als een kortdurend proces, en zeker niet 3 à 4 jaar lang,
waarbij werkende studenten meer invloed krijgen (macht hebben) over gebeurtenissen en
situaties die zij belangrijk vinden.
De Oxford English Dictionary (1998) omschrijft empowerment als “to give (someone) the
authority or power to do something”. Het gaat om macht en kracht.
Bij het competentiegericht onderwijs hebben onze studenten geen enkele macht erbij
gekregen die zij voorheen niet hadden. Het Studentenstatuut Hogeschool Rotterdam, uitgave
2007, is niet noemenswaardig veranderd vanwege competentiegericht onderwijs en EVC of
andere onderwijsvernieuwingen. Overigens moet de kracht of de macht van het
studentenstatuut niet overschat worden omdat bijna geen enkele student het studentenstatuut
kent of de moeite neemt om het te bestuderen, laat staan een beroep daarop doet. Het statuut
kan gezien worden als een koopcontract. Als onze studenten weigeren om hun contract te
lezen waarin hun rechten en plichten staan beschreven, dan vraag ik me serieus af wat
empowerment en coaching kunnen en zullen opleveren. Het Studentenstatuut heeft de
studenten geen bijkomende, extra macht geven die zij kunnen gebruiken voor empowerment
of studieloopbaanbegeleiding. De studenten putten uit het Studentenstatuut geen bijkomende,
extra kracht die zij kunnen gebruiken voor empowerment of studieloopbaanbegeleiding. De
mentoren of huidige studieloopbaancoaches wijzen de nieuwe studenten op het
Studentenstatuut en benadrukken het belang van het bestuderen hiervan. Maar de studenten
nemen het Studentenstatuut niet door omdat het doornemen of niet doornemen geen enkele
consequentie heeft en omdat zij liever de weinige tijd die ze hebben voor de studie besteden
aan dingen die ze wel moeten doen omdat er consequenties aan vastzitten.
20
Er is dus sprake van empowerment als de coach of begeleider ervoor gezorgd heeft dat onder
zijn coaching of begeleiding zijn student meer power heeft verworven.
Op individueel niveau gaat het dan om het sterker maken van studenten binnen hun sociale
contexten (studieomgeving, baanomgeving en privé-omgeving) zodat zij beter in staat zijn
hun omgeving te controleren. Empowerment op dit niveau wordt gestimuleerd door gevoelens
van persoonlijke controle te vergroten, studenten kritisch inzicht en vaardigheden te laten
ontwikkelen die ze helpen de controle over hun leven – in tijd en ruimte - te vergroten en
mensen de mogelijkheid te geven te participeren in voor hen relevante activiteiten en
contexten. De relevantie van activiteiten is zowel een objectief gegeven als een kwestie van
subjectieve beleving of betekenisgeving door de student. Onze deeltijdstudenten worden niet
chronisch gedreven door een innerlijke missie of motivatie om een deskundige, professionele
maatschappelijk werker te worden, maar wel om een gediplomeerde maatschappelijk werker
te worden. Veel begeleiders en veel studenten willen of kunnen het verschil niet zien tussen
gediplomeerd en deskundig.
Empowerment en studieloopbaanbegeleiding
In de jaren '90 deed het begrip empowerment zijn intrede in Nederland. Met name in het
agogisch werk – met name het maatschappelijke werk - en de geestelijke gezondheidszorg.
Empowerment werd onder andere gezien als een begeleidingsmiddel en tegelijk een
begeleidingsdoel om de positie van specifieke doelgroepen, zoals allochtonen, vrouwen,
vluchtelingen, ouderen, gehandicapten, chronisch zieken te (helpen) verbeteren. Ook op
andere gebieden zoals management is empowerment een rol van betekenis gaan spelen en
inmiddels een populair begrip geworden.
De opmars van het begrip empowerment vormde een belangrijk onderdeel van een
methodiekenverschuiving (gebaseerd op een veranderde visie) in de benadering van mensen
in probleemsituaties, waarbij de instrumenteel technische benadering (diagnose - receptmodel)
plaats maakte voor een meer reflectie - betekenisgevende benadering. Bij de instrumenteel
technische benadering ging de agoog uit van universaliteit in de behoeften van mensen. In de
betekenisgevende benadering wordt meer aandacht besteed aan de context waarin mensen
zich bevinden en hoe die invloed heeft op de waargenomen realiteit en behoeften en welke
betekenis een persoon geeft aan zich zelf en zijn sociale contexten. De opkomst van het
begrip empowerment zorgde voor een verschuiving van denken in termen van
tekortkomingen naar termen van kracht. In de sociaal agogische praktijk komt het er op neer
21
dat empowerment hoofdzakelijk bereikt wordt door cliënten meer assertief te (helpen) maken
of te laten worden, in de hoop dat zij voldoende empowerd zijn om zodoende het
oorspronkelijke probleem (en soortgelijke problemen) zelf op te lossen: cliënt is voldoende
krachtig geworden. Een gevaar van empowerment hierbij is dat sommige problemen in stand
gehouden worden door de omgeving (andere mensen) en slechts opgelost kunnen worden met
meer macht. Ontbreekt de macht , dan kan het oorspronkelijke probleem niet opgelost worden.
Zimmerman en Rappaport (1988) omschrijven empowerment als volgt:
"Empowerment is the ability of people to gain understanding and control over personal,
social, economic and political forces in order to take action to improve their lives situation.”
Vrij vertaald is er sprake van empowerment wanneer mensen de bekwaamheden of
vaardigheden verwerven om inzicht en controle te krijgen op hun persoonlijke, sociale,
economische en politieke krachten en machten die invloed uitoefenen op hun leven, en
wanneer zij door zelf acties te ondernemen hun levenssituatie (proberen te) verbeteren.
Zimmerman vertrekt enerzijds van de idee dat empowerment kan worden opgevat als een
soort oriëntatie op normen en waarden of maatschappijvisie voor hulpverleners – dus ook
studieloopbaanbegeleider - die mensen willen groeperen rond een bepaald sociaal,
maatschappelijk probleem. In ons geval: studenten zo effectief en efficiënt mogelijk de
competenties van een beginnende beroepsbeoefenaar voor de functie van maatschappelijk
werker te helpen verwerven met de methode van studieloopbaancoaching, gericht op
empowerment.
Als waardeoriëntatie helpt de gedachte van empowerment coaches sneller adequate doelen te
laten formuleren en stelt het een nauwe samenwerking (co-creatie) met de studenten centraal.
Het waardeoriënterende karakter zit in de waarden en opvattingen die aan de praktijk van
empowerment ten grondslag liggen. Zo omvat empowerment de idee dat veel sociale
problemen (bijvoorbeeld studieproblemen) het gevolg zijn van de ongelijke verdeling van
middelen, mogelijkheden en macht. In het traditionele onderwijs was de student slechts een
consument van zijn onderwijs. In het moderne onderwijs is het de bedoeling dat de student
een co-creator wordt van zijn competenties.
Voor studieloopbaancoaching heeft empowerment de consequentie dat de studenten “van
geleid via begeleid naar zelfstandig leren” moeten gaan. In het begin van de opleiding gaat het
22
er nog wat schools, directief aan toe en weet de student wat er concreet van hem verwacht
wordt. Langzamerhand mag de student steeds meer zelf bepalen wat hij gaat doen en hoe hij
dat gaat doen en aan het einde van de opleiding kan de student zelfstandig problemen
signaleren en oplossen. Dit beleid is gebaseerd op de voltijdstudent, lijkt wel logisch, maar is
te ideaal en werkt in de praktijk van de deeltijd studenten niet. De instekers in het 2e leerjaar
moeten hetzelfde doen (dus de 2e fase van studieloopbaanbegeleiding), terwijl zij de 1
e fase
gemist hebben. Van hen wordt verwacht dat ze iets moeten doen terwijl zij dat niet kunnen
doen.
In de agogische coaching of begeleiding gaat het om competenties te helpen verwerven omdat
een student of een cliënt die competenties zelf zonder de methodische begeleiding niet kan
verwerven. Voor die coaching of begeleiding waarbij het hoofddoel empowerment is, zijn
verschillende, specifieke methoden ontwikkeld die een coach of begeleider kan leren.
Bijvoorbeeld de Zelf Konfrontatie Methode (ZKM) van Hermans en Brief Solution-Focussed
Therapy van Steve de Shazer c.s. van het Brief Family Therapy Center in Milwaukee in de
Verenigde Staten.1 Hun methode is kortdurend omdat hiervoor slechts enkele bijeenkomsten
nodig zijn om iemand snel op weg te helpen en gebaseerd is op de “wondervraag”. Of de
Kortdurende Oplossingsgerichte Therapie (KOT) van Sjef de Vries (2008).
Concluderend mag gesteld worden dat er een aantal uitgewerkte methoden van coaching
bestaan die ook gebruikt kunnen worden voor studieloopbaanbegeleiding, al dan niet
aangepast. Uit gerichte gesprekken die ik gevoerd heb met collega studieloopbaanbegeleiders
heb ik geconstateerd dat zij zelfs niet op hoogte zijn van het bestaan van deze methoden, laat
staan dat zij die (kunnen) toepassen. Dit is niet verbazingwekkend omdat zij in hun opleiding
niet geleerd hebben wat coaching is en hoe die gegeven kan worden. Coaching is een nieuw
fenomeen in het onderwijs en maatschappelijk werk. Vandaar dat oorspronkelijk de bedoeling
was dat docenten in die richting bijgeschoold zouden worden. Coaching als “body of
knowledge” en “body of skills” komt vooralsnog niet in ons curriculum voor.
Naast een waardeoriënterend model omschrijft Zimmerman empowerment ook als een
theoretisch model dat begeleiders een dieper inzicht verleent in de diverse beïnvloedings- en
beslissingsprocessen die op een mensenleven een ingrijpende invloed kunnen uitoefenen. Ook
de wijze waarop mensen (studenten en cliënten) zich verhouden tegenover hun eigen
1 Zie voor de waarderingstheorie en de zelfkonfrontatiemethode het hoofdstuk over knelpunten en
oplossingen.
23
veranderende leefomgeving en de wijze waarop zij hierop al dan niet gezamenlijk reageren,
kan er mee worden bestudeerd.
Zimmerman stelt dat empowerment enerzijds kan worden opgevat als een proces of
benadering (empowerment approach) en anderzijds als een resultaat of outcome (empowerd
people). In beide gevallen onderkent hij drie fundamentele elementen waarop de hele idee van
empowerment is gebaseerd, namelijk (toegepast op studenten):
het verwerven van controle (op hun studie en toekomstige baan);
het aanscherpen van het kritisch bewustzijn (op alle relevante gebieden), en;
het stimuleren van participatie (motivatie, actie en reflectie).
In de context van praktijkinterventie (beoordelen van studieloopbaanbegeleiding en
verworven competenties) zijn dit meteen ook de drie belangrijkste criteria op basis waarvan
zowel het proces van empowerment als de effecten ervan kunnen worden geëvalueerd. De
toekenning van studiepunten kan hierop gebaseerd worden als vervanging of aanvulling op de
richtlijnen die de kadernotitie van studieloopbaancoaching van MWD voorschrijft.
Een degelijk en gedetailleerd instrument voor het meten van empowerment na een agogische
begeleiding hebben Peters, Jacobs en Molleman in het kader van een project van het
Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie (NIGZ) en de
Universiteit voor Humanistiek ontwikkeld.1
Dit meetinstrument is uitermate geschikt voor het vaststellen van de mate waarin
empowerment tijdens en na de studieloopbaanbegeleiding is bereikt.
1 L. Peters, G. Jacobs en G. Molleman. “Toolbox voor het meten van empowerment bij de
einddoelgroep”. Woerden en Utrecht: NIGZ en UvH, mei 2007.
24
Hoofdstuk 2
Begeleiding, studieloopbaanbegeleiding en studieloopbaancoaching
In dit hoofdstuk geef ik allereerst een omschrijving van het
verschijnsel “agogische begeleiding” en de kenmerken ervan.
Vervolgens geef ik vanuit de literatuur weer wat de meningen zijn
van diverse gezaghebbende auteurs over agogische coaching. Het
verschil tussen SLB en SLC wordt duidelijk gemaakt. Daarna wordt
betoogd dat coaching gebaseerd moet zijn op een of andere
gedragstheorie en dat zelfsturing en verantwoordelijk geven en
nemen belangrijke elementen zijn van coaching. Uit de literatuur
blijkt dat niet alle studenten aan zelfsturing (willen en kunnen) doen.
Wat de hogeschool en de opleiding MWD doen is oude wijn in
nieuwe zakken vullen.
Wat is begeleiding?
Onder agogische begeleiding wordt over het algemeen bedoeld: iemand van een ongewenste,
onbevredigende situatie op een deskundige wijze naar een gewenste, bevredigende situatie
vergezellen. Deze begeleiding gebeurt institutioneel georganiseerd, bewust, gewild,
verantwoord, strategisch, systematisch, gefaseerd, methodisch en planmatig. De begeleider
kan verwoorden wat hij doet en kan verantwoorden waarom hij iets doet of nalaat. Hij kan
zijn handelingen met argumenten of theorieën aannemelijk maken. Hij handelt vanuit zijn
professionaliteit en ervaring en heeft een gedeelde visie op mensen, op problemen en op
veranderingsprocessen. Zijn handelingen hebben een inhoudelijke kant (wat), een
methodische kant (hoe) en een ethische kant (waarom het slecht of goed is).
Begeleiding is omvattend, agogische begeleiding is een verbijzondering ervan,
studieloopbaanbegeleiding is weer een nadere specificatie en studieloopcoaching is een
relatief concrete methode van studieloopbaanbegeleiding.
Schematisch uitgedrukt:
Begeleiding > agogische begeleiding > SLB > SLC > begeleidingsstijl van de coach.
Wat is coaching?
Coaching kan in het Nederlands vertaald worden als begeleiding. Begeleiden is volgens Van
Dale: “op weg vergezellen; escorteren (mil.); met raad en daad bijstaan; coachen;
ondersteunen bij opleiding of studie; met een tweede partij (op een ander instrument)
harmonisch ondersteunen (muz.).”
25
In onze samenleving is coaching en begeleiding een toenemend verschijnsel geworden.
Tegenwoordig is het coachen in het onderwijs behoorlijk in. Ook in het Hogere Beroeps
Onderwijs. Hier zijn de docenten omgetoverd in coaches of docentcoaches. De docent doceert
niet meer, maar begeleidt het ontwikkelingsproces van zijn student.
Volgens Whitmore (2003) wordt alom erkend dat coachen waardevol, relevant en belangrijk
is in het bedrijfsleven. Hij constateert dat coachen tegenwoordig hét modewoord is in het
bedrijfsleven en stelt:
“Coaching is an interactive process that helps individuals and organizations to develop more
rapidly and produce more satisfying results. Coaches work with clients in all areas including
business, career, finances, health and relationships. As a result of coaching, clients set better
goals, take more action, make better decisions, and more fully use their natural strengths.”
Met studieloopbaancoaching hoopt de hogeschool dat studenten betere studiedoelen,
leerdoelen gaan stellen, meer zullen ondernemen, betere beslissingen gaan nemen en meer
gebruik zullen maken van hun natuurlijke krachten. SLB en SLC worden met zulke aannames
massaal ingevoerd en ingezet. Zover ik na heb kunnen gaan is er weinig evidence based
research (onderzoeksresultaten die een onderwijspraktijk ondersteunen) gedaan en resultaten
gepubliceerd of SLB en SLC daadwerkelijk bijdragen aan beter of efficiënter onderwijs in het
HBO en de MWD-opleiding in het deeltijdonderwijs. Voor een deel is dit te wijten aan het
feit dat coaching als een specifieke concrete methode een tamelijk nieuw fenomeen is in het
onderwijs. Studentenbegeleiding en mentoraat is van oudsher bekend.
De Associatie voor Coaching ziet coaching:
“als een (management)activiteit waardoor het klimaat, de omgeving en de context gecreëerd
worden waardoor personen en teams in staat gesteld worden om tot resultaten te komen en
zich verder te ontwikkelen. Coachen is een management(stijl) die uitdrukkelijk niet appelleert
aan afhankelijkheid, maar aan initiatief, creativiteit en autonomie. Evenwaardigheid staat
centraal en de coach is erop gericht om zelfsturende groepen of zelfsturende individuen te
ondersteunen.”1
Kernbegrippen hierbij zijn: context, ontwikkeling, resultaten, stijl (persoonlijke methode),
zelfbeschikking, creativiteit, initiatief van de coachee en evenwaardigheid.
1 International Coach Federation (2004)
www.coachfederation.org
26
“Coachen is een vorm van management die aan het andere einde van het spectrum, tegenover
bevelen en controleren, ligt” vindt Whitmore (2003). Volgens hem gaat coachen: “veel meer
over hoe iets gebeurt dan wat er gebeurt. Coachen levert grotendeels resultaat op vanwege de
ondersteunende relatie tussen de coach en degene die gecoacht wordt, en de middelen en
manier van communicatie die daarbij gebruikt worden. Degene die gecoacht wordt leert de
feiten, niet van de coach maar vanuit zichzelf, gestimuleerd door de coach. Natuurlijk is het
verbeteren van de prestatie het primaire doel, maar de vraag is juist hoe dat het best wordt
bereikt.”
Schreyögg (1997) koppelt coaching heel direct aan het beroep van de gecoachte werknemer.
Zij komt op grond van literatuurstudie tot de conclusie dat coaching in de literatuur nogal
vaag omschreven wordt, maar dat het: “vooral gaat om een innovatieve vorm van
personeelsontwikkeling voor mensen met managementfuncties en bovendien om een vorm van
dialoog over werkvreugde en beroepsproblemen. In die zin kan coaching worden gezien als
therapie tegen beroepsleed en als maatregel ter bevordering van een bevredigend
beroepsleven. Daarbij is in het ideale geval sprake van een maximale zelfontplooiing in het
beroep.”
Kijken we naar de diverse aangehaalde omschrijvingen van en de gebruikte literatuur over het
fenomeen coaching, dan kunnen we daarin de volgende elementen onderscheiden (of logisch
erbij bedenken):
Doelen (de betrokkenen willen begeleidingsdoelen behalen);
Methode (werkwijze, werkvorm, technieken, stijlen);
Hulpmiddelen (ondersteunen de verbale communicatie, bijvoorbeeld tekening, video);
Inhoud (casus, thema’s, incident, levenservaring);
Groeperingsvorm (duo, trio, kleine, grote groep);
Context (plaats, redenen en kader van coaching, contract, afspraken);
Professionaliteit van de coach ( visie, kennis, vaardigheden, ervaring, attitude);
Persoon van de gecoachte (overtuigingen, deskundigheid, beroep, studie, baan
levenssituatie, doelen, normen, waarden, referentiekaders etc.);
Communicatie (vragen stellen, feedback geven, spiegelen, motiveren, mate van
sturing);
27
Interactie (gebaseerd op vrijwilligheid, doelgericht, er dienen verbeteringen op te
treden, communicatie, machtverhouding), en;
Relatie tussen coach en gecoachte ( waarheid, openheid, vertrouwen,
gelijkwaardigheid, student - docent).
Volgens Coenen en Meijers (2003) wordt in de meer traditionele opvattingen over
begeleiding de nadruk gelegd op de vorm, de methodische aspecten van begeleiden.
Dit houdt mijns inziens in dat wanneer in de interactie tussen 2 personen minstens eentje
bewust een agogische methode of werkwijze gebruikt, er sprake is van begeleiding. Een
agogische methode is een weldoordachte, ingekaderde, theoretisch gefundeerde, procesmatige,
intentionele en gefaseerde werkwijze om iemand van een bestaande, onbevredigende situatie
te begeleiden naar een toekomstige, gewenste situatie. Dus men kan naar een verschijnsel
kijken en als men daarin een methode, werkwijze of vorm herkent die door
begeleidingskundigen als een methode van begeleiding geaccepteerd en beschreven is, dan is
er sprake van (agogische) begeleiding.
SLB bij MWD voldoet in ruime mate aan de genoemde kenmerken en eisen.
Coenen en Meijers (2003) geven een (niet limitatieve) opsomming van begeleidingsvormen
die door coaches gehanteerd (kunnen) worden:
1. Coachen
2. Cursusverband
3. Training
4. Sensitivity training
5. Team building
6. Consultancy
7. Counseling
8. Werkbegeleiding
9. Team begeleiding
10. Methodische praktijkbegeleiding
11. Mentoring
12. Consultatie
13. Casusconsult
28
14. Supervisie
15. Intervisie
16. Begeleide intervisie
17. Balint-methode
18. Leertherapie
19. Beroepskeuze advies en loopbaan begeleiding
20. Mediation (bemiddeling die voldoet aan agogische eisen).
SLB is een nieuwe, bijzondere vorm van begeleiding die gebruik kan maken van de diverse
genoemde vormen. We kunnen de methodiek van SLB een eclectische werkwijze noemen:
vanuit verschillende referentiekaders (concepten, methoden, technieken) worden bruikbare
elementen gehaald en als een logisch consistent geheel per student en per situatie gebruikt.
Deze eclectische stijl vereist bij de coach een attitude en werkwijze van een reflective
practioner. Docenten in het HBO, ook bij HR en MWD, noemen zich in toenemende mate
professionele practioners.
Dus agogische begeleiding is een omvattend begrip en hierbinnen is coaching een concrete
methode (van begeleiding).
Gelet op de inhoud van het begrip studieloopbaancoaching (SLC) kan beter gesproken
worden van studieloopbaanbegeleiding. Coaching mag tijdens de begeleiding maar
begeleiding mag niet tijdens coaching.
Van agogische coaching spreek ik wanneer de begeleiding voldoet aan de volgende
voorwaarden:
De coachee kiest vrijwillig, doelbewust voor de methode van coaching;
Hij kiest zelf zijn coach;
Hij betaalt de coach of de coach wordt namens hem betaald;
Hij is gemotiveerd voor de coaching en zelfsturing;
Hij heeft voldoende tijd voor de coaching: uitvoeren van acties en daarop reflecteren;
Hij vindt coaching belangrijk en nuttig.
Het uiteindelijke en hoofddoel doel van coaching is empowerment.
29
Aan deze voorwaarden voldoet studieloopbaancoaching bij MWD niet in voldoende mate.
Daarom is voor de duidelijkheid en begrijpelijkheid beter om van studieloopbaanbegeleiding
(SLB) te spreken en niet van studieloopbaancoaching (SLC).
Studenten die maatschappelijk werk leren en het voornemen hebben om hun cliënten te
coachen kunnen zodoende tijdens de opleiding leren dat zij geen cliënten mogen coachen als
die cliënten niet aan de basisvoorwaarden voldoen.
Studenten mogen wel studieloopbaanbegeleiding krijgen omdat voor die begeleiding andere
eisen (ook ethische) en voorwaarden ten grondslag liggen.
Het uiteindelijke en hoofddoel van mentoraat en SLB is dat de student op een efficiënte wijze
(zowel voor de student als voor de opleiding) de competenties van een beginnende
maatschappelijk werker als een professional behaalt: het opleidingsdoel behaalt.
Efficiënt onderwijs wordt nagestreefd door alle betrokken partijen.
Het uiteindelijke doel van coaching is empowerment.
Verhoeven en Van Vlerken reserveren de term coaching uitdrukkelijk voor die processen van
beïnvloeding en ontwikkeling die appelleren aan mechanismen van zelfsturing.
Volgens hen zijn de basisprincipes van coaching:1
Coaching is gebaseerd op zelfsturing
Coaching vraagt evenwaardigheid
Bewustwording is de basis van zelfsturing
Verantwoordelijkheid nemen is een kernproces van zelfsturing
Vertrouwen in potenties van mensen
Coaching is ook streng (de coachee is streng voor zichzelf)
Coaching is zeer resultaatgericht (grote mate van empowerment behalen).
SLB is gebaseerd op deze principes voor zover ze toepasbaar zijn op studenten met een baan
(ze nemen vrijwillig deel aan verplicht onderwijs) en ons onderwijssysteem.
Coaching is een doel- en resultaatgerichte vorm van begeleiding van het leren van groepen en
individuen gericht op zelfstandig leren en functioneren binnen een bepaalde
organisatiecontext (inclusief school).
1 Willem Verhoeven en Anita van Vlerken in: Ruijter J.de. (red.) (1997)
30
SLC is een begeleidingsmethode met een eigenstandig karakter. Dit beroep, deze methode, is
sterk in ontwikkeling.
Dat komt door:
technologische ontwikkelingen (programma’s voor SLC, studentregistratie);
globalisering, internationalisering (v.b. ECTS, Europese normen en afspraken);
veranderende eisen en wensen van studenten (afstemming schoolwerkveld;)
toenemende concurrentie (tussen verwante opleidingen onderling);
economische veranderingen (budgetfinanciering);
veranderingen in de kijk op organiseren (fusies, info via internet);
veranderingen op de arbeidsmarkt (vraag van werkgevers);
ontwikkelingen op het gebied van leren (inherent aan onderwijs);
professionalisering van begeleidingsvormen. (SLC is daar een voorbeeld van);
competentiegericht onderwijs (vrijstellingen voor eerder verworven competenties).
Deze ontwikkelingen hebben ervoor gezorgd dat de Hogeschool Rotterdam, in navolging van
de HBO Raad, een eigen, aangepast beleid heeft ontwikkeld (ROM: Rotterdams Onderwijs
Model) waarbij 5% van het onderwijs bestemd is voor SLC. Er wordt nu hard gewerkt om
SLC vorm en inhoud te geven en de competenties voor SLC te formuleren.
Basisconcepten van SLC-coach
Het is de bedoeling van de opleiding MWD dat de coaches in staat zullen zijn, middels nog te
volgen bijscholing, om als een rationeel-technisch begeleider én als een reflectieve
beroepsbeoefenaar te functioneren.
In 2004 – 2005 hebben enkele methodiek docenten bijscholing gehad over coaching.
In 2005 – 2006 en 2006 – 2007 stond de bijscholing in coaching op de agenda maar werd er
niet bijgeschoold. In 2007 – 2008 is de bijscholing van de agenda verdwenen omdat de
docenten de bijscholing niet nodig achten en kennelijk gaat de opleiding ervan uit dat
docenten vanzelfsprekend ook kunnen coachen.
Hoe de SLC het hogeschoolbeleid en -streven om zullen zetten in hun praktische werkwijzen
of methoden, is nog niet uitgewerkt. Op basis van literatuurstudie heb ik enkele relevante
concepten samengevat voor SLB.
31
Eerst iets over de metavisie over studieloopbaancoaching.
Is studieloopbaanbegeleiding een kunde of een kunst?
Mijn visie is dat coaching als kunde en coaching als kunst complementair zijn. Bij kunde ligt
de nadruk op feitenkennis, technieken en vaardigheden. Bij kunst ligt de nadruk op creativiteit,
innovatie en uitvindingvermogen. Coaching is een co-creatieve activiteit. De coachee (student)
en de coach (docent) doen met hun eigen specifieke bijdrage gezamenlijk iets nieuws ontstaan
waartoe ze afzonderlijk niet in staat zouden zijn. De complementaire relatie moet iets
genuanceerd worden omdat over het algemeen kunde aan kunst vooraf gaat. Kunst is pas
mogelijk op basis van een zekere kunde. Dit is voor de studieloopbaanbegeleiding belangrijk
om in de gaten te houden en in de beginfase van SLB niet eisen dat de studenten gedwongen
worden om kunstgrepen uit te halen.
Er zijn diverse theorieën en concepten ontwikkeld voor studie- en beroepsloopbaan. Bekend
zijn vooral de sociaalcognitieve loopbaantheorie van Lent e.a.1. en de theorie over
loopbaanleren van Krumboltz.2
Deze beide theorieën bouwen voort op Bandura’s sociale leertheorie. Centraal in Bandura’s
theorie staat de aanname dat iemands gedrag bepaald wordt door:
Het geloof in eigen kunnen self-efficacy,
De verwachtingen over het resultaat van het handelen (outcome expectations) en
De mate waarin men een doel wil bereiken (goals).
Hierop voortbouwend stellen Lent e.a. en Krumboltz dat een succesvolle beroepskeuze door 6
factoren bepaald wordt:
1. het verwerven van positieve en toch realistische verwachtingen over het eigen kunnen
en het resultaat van het eigen handelen;
2. de ontwikkeling van beroepeninteresses;
3. de vorming van relaties tussen deze interesses en beroepsgerelateerde doelen;
4. de vertaling van deze doelen naar handelingen;
5. de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en het oplossen van problemen die zich
voordoen bij de beroepsuitoefening, en;
1 Zie: Lent,R.W., Hackett,G. & Brown,S.D. (1999)
A social-cognitive view of school-to-work transition. The Career Development Quaterly 47, pp. 297-
311. 2 Krumboltz,J.D. (1996).
A learning theory of career counseling. In M.L. Savickas & W.B. Walsh (Eds.). Handbook of career
counseling theory and practice. Pp. 55-80.
32
6. het verkrijgen van sociale ondersteuning en het oplossen van barrières die de
ontwikkeling van opvattingen over het zelf, het beroep en het nastreven van de
gewenste beroepsloopbaan beïnvloeden.
Volgens Meijers (2005) heeft de sociaalcognitieve loopbaantheorie veel empirische
ondersteuning. Desondanks zijn er twee redenen om te betwijfelen of deze theorie een
adequaat model of concept geeft om de vorming van een arbeidsidentiteit in de huidige,
postindustriële samenleving te verklaren.
(Bij Meijers is het uiteindelijke hoofddoel van SLB het verwerven van een beroepsidentiteit.)
De eerste is dat dit model perfect aansluit bij het dominante, verouderde onderwijsmodel
waarin het klassikaal overdragen van informatie centraal stond. Het onderwijs was
aanbodgestuurd en van te voren reeds bepaald. Studieloopbaanbegeleiding was een kwestie
van informatie geven zodat een student op basis van die informatie een rationeel-technische
keuze kon maken. Loopbaanoriëntatie en –begeleiding definiëren als een keuzeprobleem en
keuzeproces dat op basis van informatie gefaciliteerd kan worden, betekent dat de
onderwijsgevenden hun beroepsidentiteit – en hun professionele handelen – niet hoeven te
veranderen. Alles kan bij het oude blijven. Het aanbodgestuurde of curriculumgestuurde
onderwijs is vervangen – althans op papier - door het vraaggestuurde onderwijs en het
competentiegestuurde onderwijs.1
Het competentiegestuurde onderwijs is wezenlijk anders dan het curriculumgestuurde
onderwijs. Bij dit laatste staan kennis en vaardigheden centraal. Met trendy woorden als BOK
(body of knowledge), BOS (body of skills) en BOA (body of attitude) hoopt men (instellingen,
management en docent) tevergeefs door naamverandering het aangeduide ding te veranderen.
In het nieuwe systeem staan flexibiliteit en het vermogen om te blijven leren centraal.
Beginnende professionele maatschappelijk werkers hebben een grote handelingsvrijheid en
dat vereist noodzakelijkerwijs dat de werknemer als een werkondernemer zichzelf moet
kunnen sturen binnen de strategische doelen van de organisatie. Individualisering en
flexibilisering dwingen onze studenten om hun vermogen tot zelfsturing te ontwikkelen.
Helpt ons huidig concept van studieloopbaanbegeleiding om het vermogen tot zelfsturing van
onze deeltijdstudenten te ontwikkelen als het gaat om het leren op de werkplek?
1 Zie de relevante beleidsstukken van de hogeschool en MWD.
33
Van der Klink en Streumer1 beschrijven de volgende vijf dimensies waarmee het leren op
werkplekken getypeerd kunnen worden:
1. Intentionaliteit van het leerproces;
2. Formalisatie van het leerproces;
3. Context van het leren;
4. Vormen van leren, en;
5. Sturing van het leren.
Bij 1 worden de leerdoelen in hoge mate door onze opleiding bepaald.
Bij 2 belonen sommige instellingen de student met geld en tijd en sommige doen dat niet.
Met 3 wordt de locatie van het leren bedoeld. Naast het leren op school en op de werkplek
heeft het leren in de privésfeer voor de deeltijdstudenten een zeer belangrijke rol waar er m.i.
door de opleiding te weinig rekening mee wordt gehouden. Veel relevante
(beroeps)competenties van MWD worden juist daar geleerd.
Bij 4 sommen de auteurs 4 vormen van leren op. Het leren door reflecties is voor de SLC
belangrijk omdat de diversiteit, kwantiteit en kwaliteit van de reflecties en de daarop
gebaseerde acties het succes van de SLC hoofdzakelijk bepalen.
Bij 5 gaat het om bronnen (actoren) die invloed hebben op het leren. In welke mate stuurt de
student zelf zijn leeractiviteiten en anderen, waaronder de coach, zijn leren? In het traditionele
onderwijs (student is consument van onderwijs) speelden de docenten een hoofdrol en in het
moderne, competentiegerichte onderwijs moeten de studenten die hoofdrol overnemen
(student als co-creator van zijn eigen leerprocessen).
Uit de door Van der Klink en Streumer (2004) aangehaalde literatuur blijkt dat sommige
werknemers zelfsturing waarderen en anderen sturing van andere actoren meer waarderen.
Het is niet vanzelfsprekend dat al onze deeltijdstudenten hun leren op de werkplek zelf willen
sturen. Uit mijn praktijk blijkt dat de deeltijdstudenten helemaal niet willen co-creëren en
soms niet kunnen co-creëren. Om diverse redenen willen ze met een minimale investering een
certificaat behalen. Die studenten hebben weinig aan coaching en meer aan studiebegeleiding.
Hier ligt een kerndilemma voor de coach: zal hij de studie coachen of zal hij de studie
begeleiden? Het resultaat is in veel gevallen dat de betreffende docent noodgedwongen een
overlevingsstrategie gaat toepassen. De deeltijdstudenten hebben niet gevraagd om gecoacht
te worden. De docenten hebben niet gevraagd om voor coach te spelen. En als je iets moet
1 Jan Streumer is Lector bij de Kenniskring Versterking Beroepsonderwijs van Hogeschool Rotterdam.
34
doen wat je liever niet wil doen, dan ligt het voor de hand om een manier te vinden om in die
situatie te overleven. Hier kan nog bij komen dat sommige docenten en sommige studenten
hun SLB-taken niet kunnen uitvoeren. Iets moeten doen wat je niet kan doen, kan leiden tot
het toepassen van een overlevingsstrategie. Docenten en pientere studenten weten dat de
voorraad studiepunten onuitputtelijk en kosteloos is.
Er kan geconcludeerd worden dat het verstandig is om onderscheid te maken tussen
studieloopbaanbegeleiding en studieloopbaancoaching. Bij de opleiding MWD ligt het voor
de hand te kiezen voor studieloopbaanbegeleiding omdat dit toch al gedaan wordt.
Studieloopbaancoaching bij de Hogeschool Rotterdam en ISO
Hogeschool Rotterdam heeft in 2004 het mentoraat (studiebegeleiding) vervangen door
Studieloopbaancoaching. Bij mentoraat ging het om een minimale begeleiding. SLC is per
leerjaar vastgesteld voor 3 studiepunten en beslaat de hele studie. SLC is een regulier
studieonderdeel en daarmee voor iedere student verplicht. Dit verplichte kader en de
langdurigheid ervan is typerend voor SLC. Iedere student is ethisch verplicht om het
onderwijs te consumeren omdat de samenleving zijn studie grotendeels betaalt. Het is een
kwestie van wederzijdse plichten en rechten. Dit besef leeft niet voldoende bij de studenten en
de docenten (coaches).
De studenten zijn verplicht om SLC te consumeren: net zolang als hun studie duurt of
wanneer ze de vereiste studiepunten hebben behaald.
Zelf geef ik studieloopbaancoaching in het deeltijdonderwijs aan startende studenten met een
baan of een stageplaats. Ik doe dan aan studiebegeleiding en loopbaanbegeleiding. Binnen
deze 2 begeleidingen maak ik soms gebruik van coaching als een incidentele, kortdurende
methode om studenten op een specifiek en concreet gebied meer macht en kracht te laten
ontwikkelen.
De omschrijving van coaching (begeleiding) die ik gebruik is:
de loopbaanbegeleider begeleidt een persoonlijk ontwikkelingstraject in een één op één
situatie met vooraf opgestelde inhoudelijke en persoonlijke doelen (doelrichting) die
aansluiten op de leerwerksituatie van de werkende student in een organisatie waarbij de
student begeleiding krijgt bij het inzicht leren krijgen in zijn concepten, dilemma’s,
kwaliteiten, competenties en (beroeps)handelen.
35
De Hogeschool Rotterdam gebruikt hierbij het begrip Reflective Practitioner voor docent of
coach of begeleider.
Deze richt zich op de student als een (toekomstig) lerende beroepsbeoefenaar die, als zodanig,
zelfsturend, zichtbaar maakt hoe door middel van reflectie, en dus met behulp van allerlei
reflectieve instrumenten, het eigen beroepshandelen is en wordt ontwikkeld.
Andere begeleidingsvormen die docenten gebruiken zijn: mentoraat (is thans geïncorporeerd
in SLC), werkstukkenbegeleiding, scriptiebegeleiding, leerverslagbegeleiding,
onderzoeksbegeleiding, supervisie (niet als SLC-begeleider van een student),
stagebegeleiding en emotionele begeleiding (w.o. crisisopvang).
36
Hoofdstuk 3
Studieloopbaancoaching bij MWD
In dit hoofdstuk heb ik de relevante beleidsvoornemens en
instructies m.b.t. SLC van het hogeschoolbestuur weergegeven en
van commentaar voorzien. Vanuit deze instructies is het de
bedoeling om studiehandleidingen voor de verschillende studieroutes
en studiejaren te schrijven, ook voor de instekers in het 2e jaar van
het deeltijdonderwijs.1
Het bestuur heeft de algemene lijnen qua vorm en inhoud gegeven
en het managementteam van ISO heeft deze richtlijnen verder
geconcretiseerd. Achtereenvolgend worden de onderstaande punten
beschreven en van commentaar voorzien:
De doelen en functies van SLC;
De plaats van SLC in het leerplan;
SLC en Peercoaching;
Portfolio als een hulpmiddel van SLC;
Verplichtingen van de coachees, en;
Criteria voor de beoordeling van SLC.
Het doel van dit hoofdstuk is de bestaande situatie en voornemens
te schetsen om het hoofdstuk over de gewenste situatie en
aanbevelingen ter verbetering beter te kunnen plaatsen en te
begrijpen.
Het kader voor SLC bij CMV, MWD, OPGM2
Het kader van SLC staat in de interne notitie van het managementteam van ISO, vastgesteld
in oktober 2007, en is bedoeld om SLC per studierichting en studieroute voor alle leerjaren te
concretiseren in studiehandleidingen. In deze kadernota maakt het managementteam geen
onderscheid tussen SLB (studieloopbaanbegeleiding) en SLC (studieloopbaancoaching), in
navolging van het hogeschoolbeleid.
Voor MWD studenten zou het wel verstandig zijn om onderscheid te maken tussen
begeleiding en coaching omdat begeleiding een ruim begrip is waar coaching met andere
begeleidingsmethoden - bijvoorbeeld supervisie - onder valt. Studenten van sociaal agogische
studies leren een heleboel begeleidingsmethoden en daarom dient begripsverwarring
voorkomen te worden.
1 Het streefdatum was 1 september 2007. Dit is niet gehaald en een nieuw streefdatum is 1 september
2008. 2 Bron: de interne kadernotitie SLC, ISO (van oktober 2007).
37
1. De algemene uitgangspunten van SLC
Functies van SLC
Op de opleidingen CMV en MWD en in het OPGM wordt de lijn van het HR kader een
‘brede’ opvatting van SLC gehanteerd. Dit betekent dat de volgende drie kernfuncties
herkenbaar zijn in het programma:
1. Coachen van competentieontwikkeling: stimuleren van studie- en beroepsoriëntatie van
de student en confrontatie met keuzes die betrekking hebben op diens eigen
mogelijkheden, voorkeuren en kwaliteiten in relatie tot de gewenste beroepsrichting.
2. Volgen, bewaken en bevorderen van de studievoortgang
3. Geven van informatie en bieden van emotionele thuisbasis (“het oude mentoraat”).
Hieruit valt op te maken dat het HR kader ervan uitgaat dat SLB hetzelfde is, of moet zijn, als
SLB. Uit de formulering valt niet eenduidig op te maken dat empowerment het hoofddoel van
coaching is.
Mijn ervaring bij MWD is dat “het oude mentoraat” onder punt 3, meer thuis hoort bij punt 2.
Het geven van informatie onder punt 3 hoort eigenlijk thuis bij punt 2. Emotionele steun
gaven en geven de studenten elkaar in ruime mate zelf. Dat gebeurde zowel in de voltijd als in
de deeltijd. MWD studenten zijn over het algemeen sociaal bewogen en vangen
medestudenten in een crisissituatie op.
Bij SLC wordt de betrokkenheid bij de studie, de opleiding en de stage/werk-instelling
gestimuleerd. SLC biedt de student zicht op de ‘match’ tussen de eigen mogelijkheden en
wensen en de mogelijkheden die het beroep en de opleiding bieden.
Tevens versterkt SLC de (zelf)selectie en heeft het een verwijzingsfunctie. De zelfselectie en
verwijzingsfunctie zijn niet van toepassing bij studenten in het tweede leerjaar: dat zijn
gepasseerde stations voor de reguliere studenten na 1 jaar studie.
Mijn thesis gaat over instekers in het 2e leerjaar en hun 2
e leerjaar is hun 1
e schooljaar bij de
opleiding MWD.
Gegeven de gefaseerde opbouw van de curricula van MWD en de eigen signatuur van het
deeltijd onderwijs, is het SLC-programma in jaar 3 van de voltijdroute en in de jaren 2 en 3
van de deeltijdroute verweven met stage/werkbegeleiding; en in jaar 4 van de voltijd- en
deeltijdroute verweven met het afstudeerprogramma.
Regulier onderdeel van het curriculum
38
SLC is een regulier onderdeel van het curriculum voor álle studenten en niet ‘een extra
service voor hen die het nodig hebben’. Het behoort daarmee tot het formele onderwijsaanbod
en wordt o.a. gekenmerkt door:
1. Een eigen ‘leerlijn’ van vier jaar, met onderwijseenheden (modules) van in totaal 3
ECTS (studiepunten) per leerjaar;
2. Eigen SLC-modules, met eigen modulecodes ;
3. Een eigen studiehandleiding;
4. Toekenning van studiepunten nadat een SLC-module is afgesloten met een toets, en;
Voor instekers die een driejarig programma volgen, gelden analoge uitgangspunten.
Hieruit kan opgemaakt worden dat alle studenten verplicht zijn SLC te volgen of te ondergaan.
Immers zonder SLC studiepunten kunnen ze nooit afstuderen. In sommige leerjaren is SLC
een zogenaamd kernvak. Studiepunten voor een kernvak moeten altijd behaald worden omdat
een kernvak nooit gecompenseerd kan worden. Deze verplichting lijkt mij in strijd met het
hogeschoolbeleid met betrekking tot EVC (Erkende of Eerder Verworven Competenties),
studie op maat, studentgericht onderwijs en zelfgestuurd onderwijs. Maatwerk staat bij de HR
qua beleid en voornemenhoog in het vaandel en heeft een prominente plaats in
wervingscampagnes en voorlichting. Deze verplichting is bij instekende studenten soms lastig
omdat sommige studenten reeds een Hbo-opleiding hebben afgerond waarbij zij voldoende
gecoacht zijn. Sommige instekers hebben een Hbo-opleiding Personeelswerk afgerond en
weten meer dan de MWD docenten hoe een baan gevonden en behouden kan worden en hoe
ze carrière kunnen en willen en zullen maken. Deze categorie studenten heeft geen
baanbegeleiding nodig van een ongeschoolde of ondeskundige baanbegeleider. Het is volgens
mij onredelijk en ongewenst om voor hen baanbegeleiding verplicht te stellen. Dat leidt tot
een overlevingsstrategie, zowel voor de docent als voor de student, en het geven en ontvangen
van spookpunten.
Instekers met een 1-jarig programma (instromers in het 4e leerjaar) of een 2-jarig programma
(instromers in het 3e leerjaar) worden in de kadernotitie in het geheel niet genoemd.
1
Waarschijnlijk omdat in ons onderwijs de deeltijdroute afgeleid wordt van de voltijdroute en
het onderwijs van de instekers in een hoger jaar bepaald wordt door het onderwijs van de
reguliere studenten die in het 1e jaar beginnen. Van maatwerk is er eigenlijk minimaal sprake
omdat maatwerk per student individueel is en niet standaard aan een groep wordt
1 Het HBO kent een propedeutische en een hoofdfase een geen leerjaren. Voor de overzichtelijkheid
van het curriculum, logistiek en administratie wordt gebruik gemaakt van jaarindelingen.
39
voorgeschreven. De opleiding incasseert wel het geld wat de instromers extra binnen brengen,
maar dit wordt niet aangewend voor verbetering van hun onderwijs.
De Hogeschool Rotterdam werkt volgens het Rotterdams Onderwijs Model (ROM). Volgens
dit model is het onderwijs gebaseerd op1:
Kennisgestuurd onderwijs
Praktijkgestuurd onderwijs
Studentgestuurd onderwijs.
De diversiteit onder studenten vraagt in toenemende mate om maatwerk en erkenning van
reeds verworven competenties. Dat maatwerk vraagt om een aanzienlijk deel van het
curriculum dat gericht moet zijn op de persoonlijke ontwikkeling van de student. Alleen
daardoor kan tegemoet worden gekomen aan uiteenlopende, persoonlijke functiegerichte en
beroepsgerichte leervragen. De studenten worden verplicht om naast hun
beroepsontwikkeling ook hun persoonlijke ontwikkeling - ook al heeft deze persoonlijke
ontwikkeling weinig te maken met hun beroepsontwikkeling - te bevorderen. Misschien is
deze verplichting ergens te rechtvaardigen voor de voltijdstudenten. Voor volwassenen in de
deeltijdstudie roept deze verplichting vraagtekens en weerstand op. Vooral voor de studenten
die MWD doen om enkel en alleen het beroep van maatschappelijk werker te leren en niet
hun hobby’s verplicht verder te ontwikkelen. Daarvoor hebben ze de school niet nodig omdat
ze, als dat nodig is, daarvoor hun vrije tijd kunnen aanwenden. De deeltijdstudenten hebben
heel erg weinig tijd voor hun studie en die willen ze zo nuttig mogelijk besteden.
Mijn ervaring met de deeltijdstudenten is dat zij nogal wat moeite hebben met het maken van
een Persoonlijk Ontwikkelings Plan (POP) als het centrale deel van SLC. Ze vinden het
plannen van activiteiten (PAP: Persoonlijk Activiteiten Plan) die moeten leiden tot het
verwerven van de beroepsgerichte competenties van MWD wel begrijpbaar, zinvol en nuttig.
De rest vinden ze over het algemeen belemmerend en zinloos voor hun studie en gelet op hun
studietijd en de kwaliteit van veel studieopdrachten, heb ik begrip hiervoor. Studieloopbaan
begeleiding of coaching eist van de student in 3 jaar voor 3 studiepunten van elk voor 28
studiebelastinguren 3 X 3 X 28 uren in totaal 252 uren.
Ze zijn over het algemeen geneigd om kennis en informatie op te slaan als ze getoetst worden.
Ze zijn over het algemeen geneigd om praktijkopdrachten uit te voeren als deze opdrachten
1 Voorlichtingsbrochure MWD van 2008
40
volgens hun beleving duidelijk, tijdgebonden, concreet, toetsbaar en nuttig zijn en passen in
hun beroepsbeeld en functiebeeld (SMARTI-doelen en SMARTI-middelen/activiteiten).
Peercoaching
Naast de ondersteuning door de SLC-coach biedt ISO de studenten de mogelijkheid gebruik
te maken van zogenaamde peercoaches. Dit zijn studentmentoren en tutoren die extra
ondersteuning en begeleiding bieden bij het wegwijs worden in een HBO-opleiding en de
HBO-studie in het algemeen en ondersteuning bij ‘struikelvakken’ in het bijzonder.
Peercoaching is een extra service die de opleiding biedt aan de student. De SLC-coach kan de
student dringend adviseren afspraken te maken om van peercoaching gebruik te maken en zo
de kans op studiesucces te vergroten. Studenten die dit advies niet opvolgen dienen dit aan
hun coach te motiveren.
De deeltijdstudenten vinden deze mogelijkheid wel positief, maar maken geen gebruik ervan
omdat ze hiervoor geen tijd hebben. Het verwachtte nut hiervan weegt niet op tegen de
tijdsinvestering.
Digitaal portfolio in n@tschool
Bij SLC wordt gewerkt met een digitaal portfolio in n@tschool, uiterlijk in studiejaar 2008 –
2009, ook voor de deeltijd studenten, dient dit gerealiseerd te zijn. Alle opdrachten/
gespreksverslagen voor SLC worden via dossiers in het N@tschool-portfolio ontsloten en
vormen tezamen het ontwikkelingsdossier van de student. Een selectie daaruit wordt
overgedragen bij de start van het nieuwe academische jaar aan de nieuwe SLC-coach. De
dossiers van de student worden steeds meegenomen bij de beoordeling.
De voltijd studenten hebben voldoende computervaardigheden in huis. Of alle deeltijd
studenten dat ook hebben, is maar de vraag. Via keuzemodules kunnen alle studenten de
vereiste en nodige vaardigheden leren, maar voor de instekende deeltijd student is dit lastig
omdat ze in de beginfase van hun opleiding al teveel moeten inhalen. Het is een blijvend
aandachtspunt om goed in de gaten te houden dat het eerste kwartaal voor de instekers niet
overbelast wordt. Zij moeten uiteraard ook in het eerste kwartaal een studeerbaar programma
hebben.
Toetsing
De toetsing van SLC gebeurt conform het toetsbeleid van het instituut ISO. Aan de toets van
een SLC-module zijn deelname-eisen gesteld in de vorm van inspanningsverplichtingen. Het
41
SLC traject wordt doorgaans afgesloten aan het eind van een studiejaar. Soms is dit traject
opgedeeld in twee modulen. Het totale traject omvat steeds 3 EC (studiepunten) per leerjaar.
De toets van een SLC-module kan uit meerdere toetsonderdelen bestaan. De precieze
vereisten voor de toets(onderdelen) van SLC staan in de SLC-handleidingen van de diverse
leerjaren. In de betreffende studiehandleidingen zijn de toetseisen niet SMARTI genoeg
geformuleerd en er zijn geen meetinstrumenten of instrumenten van evaluatie genoemd.
Vereisten voor deelname aan de toetsing
“Een SLC toets komt pas voor beoordeling in aanmerking als de student voldaan heeft aan
onderstaande inspanningverplichtingen:
Aanwezigheid:
o De student is bij minstens 80% van de groepsbijeenkomsten (op tijd) aanwezig en
meldt afwezigheid tijdig af bij zijn coach. Bij afwezigheid neemt de student naderhand
contact op met zijn coach over eventuele vervangende afspraken. (Ooit is 80% door
het management bedacht toen de lesmodules gedurende 10 weken gegeven werden.
Dus 2 X afwezig (20%) was geen ramp. Thans worden de lessen in 8 weken gegeven
en niemand weet wat 80% aanwezigheid inhoudt. R.G.)
o De student is op de overeengekomen tijd en plaats aanwezig voor elk van de geplande
individuele gesprekken.
Actieve deelname
o De student is bij de groepsbijeenkomsten actief betrokken: hij neemt deel aan de
groepsgesprekken, heeft inbreng, geeft feedback aan medestudenten, etc.
o De student neemt actief deel aan het individuele gesprek, heeft dit voorbereid en heeft
het gespreksmateriaal digitaal beschikbaar opengesteld voor de coach in het
n@tschoolportfolio. (Dit soort vereisten stellen is wel begrijpelijk in aanbodgestuurd
onderwijs en SLB maar tegelijk absurd in competentiegericht onderwijs en
empowermentgerichte SLC. Technisch deugen dit soort regels niet omdat ze niet
meetbaar en niet controleerbaar zijn en iedere coach hanteert de regels op zijn eigen
manier. R.G.)
o Overige inspanningsverplichtingen
o Afhankelijk van het studiejaar, kunnen aan SLC inspanningsverplichtingen verbonden
zijn die betrekking hebben op de actieve deelname van de student aan de profilering
van zijn studie, zijn loopbaan of de opleiding” (kadernota SLC).
42
Uit deze prescriptieve regels en bepalingen mag blijken dat het middel van SLC verheven is
tot een doel op zich zelf i.p.v. een middel. Aan coaching wordt gedaan omdat daaraan gedaan
moet worden en dat heeft niemand met de introductie van coaching bedoeld.
Vrijstelling op grond van Erkende Verworven Competenties (EVC) is niet mogelijk en dat
vind ik in strijd met het competentiegericht onderwijs, studentgericht onderwijs en EVC-
beleid en niet passend bij het onderwijs aan volwassenen van wie verantwoordelijkheid
verwacht wordt.
Wanneer een SLC-coach van mening is dat de actieve bijdrage van de student onvoldoende is,
dan meldt hij dat –ruim voor de afsluiting van de SLC-module (halverwege) zowel mondeling
als schriftelijk aan de student. De student krijgt de gelegenheid zijn bijdrage en inzet te
herstellen tot een voldoende.
Algemene criteria voor de beoordeling van SLC
De leerdoelen, inhoud en toetsing van SLC variëren per leerfase /studiejaar. De
beoordelingscriteria voor de SLC toets derhalve ook. Hieronder wordt in algemene zin
beschreven om welke (soort) criteria het hier gaat.
o Boordeling van de bijdrage aan de bewaking van de formele studievoortgang:
Via de SLC toets wordt onderzocht en beoordeeld of de student over de kennis, inzichten
en vaardigheden beschikt om actief zijn studievoortgang te monitoren en te bewaken. In
de loop van zijn studie wordt hier een steeds actievere bijdrage van de student verwacht.
Het aanleveren van relevante informatie, waaronder cijferoverzichten, afgelegde toetsen,
hun beoordeling en de toelichting is daarbij belangrijk.
o Beoordeling van de bijdrage aan de competentieontwikkeling.
Via de SLC toets wordt onderzocht en beoordeeld of de student over de (zelf)kennis,
(zelf)inzicht en vaardigheden beschikt om systematisch en structureel te werken aan zijn
eigen ontwikkeling als aankomend beroepskracht door het uitzetten van een eigen studie –
of loopbaanspoor in de opleiding en het werkveld.
De beoordeling van de kwaliteit van te maken reflectieopdrachten is hierbij een belangrijk
beoordelingsinstrument. De SLC-coach/beoordelaar zal er daarbij o.a. op letten of de
student:
- in het persoonlijk ontwikkelingsplannen (POP) de eigen leerdoelen SMART
geformuleerd heeft en vertaald in geplande activiteiten (PAP).
43
- afspraken met betrekking tot geplande acties nakomt.
- zijn opdrachten tijdig, compleet en zorgvuldig heeft uitgewerkt.
- in staat is sterke en zwakke punten van zichzelf te benoemen.
- in voorbereiding op gesprekken en in de verslaglegging van de gesprekken reflecteert
op de ontwikkeling van de gestelde leerdoelen en de opdrachten.
- opmerkingen en feedback van de coach, andere docenten en evt. medestudenten
verwerkt. (n.b.: de feedback van de coach en opmerkingen dienen goed
gedocumenteerd te zijn; zowel coach als student hebben ‘een kopie’).
Algemene kenmerken van de inspanningsverplichting
De bijdrage van de student aan de realisering van de overige functies van SLC maken geen
deel uit van de toets SLC. Zij zijn opgenomen in de deelnamevereisten en gelden als
inspanningsverplichting. In algemene zin geformuleerd wordt hier van de student verwacht
dat deze inspanningen levert om:
o Actief bij te dragen aan een goed leerklimaat en het scheppen van een goede sociale sfeer
in zijn groep.
o Bij te dragen aan de onderlinge informatievoorziening van (mede)studenten , bijv. door
deze te informeren over uitvallende lessen, roosterwijzigingen, etc.
o Actief bij te dragen aan de profilering van zijn studie, zijn loopbaan en de opleiding
bijvoorbeeld door deelname aan onderwijsevaluaties, of - in de hogere leerjaren - door
het geven van voorlichting aan jongerejaarsstudenten.
Beoordelingsresultaat en beoordelaar.
De beoordelingsuitkomst van de SLC-toets wordt uitgedrukt in een cijfer 1-10. De SLC-toets
kan uit meerdere toetsonderdelen bestaan die lopende het jaar worden afgenomen. Er zijn dan
dus meerdere beoordelingsmomenten.
De SLC-docent stelt het(eind)cijfer voor de SLC-toets vast, al dan niet via middeling en/of
weging van cijfers behaald bij eerdere beoordelingsmomenten.
Of voldaan is aan de vereiste inspanningsverplichtingen wordt vastgesteld door de SLC-
docent, al dan niet na het horen van anderen die betrokkenen zijn bij de geleverde inspanning
en uitgedrukt in “voldaan / niet voldaan”.
De beschikbare tijd die een docent krijgt gaat helemaal zitten in zijn taken als beoordelaar
waardoor hij geen tijd heeft om te coachen of te begeleiden. Als je geen tijd hebt om te
44
coachen of te begeleiden en het product van je eigen begeleiding moet beoordelen, dan is het
begrijpelijk dat iedere student voor SLC een voldoende krijgt.
Toekenning studiepunten
Het SLC-traject van een studiejaar omvat altijd 3 EC (per studiejaar). Doorgaans bestaat dit
traject uit één module met een omvang van 3 EC. In sommige jaren/opleidingen is dit traject
van 3 EC opgedeeld in twee modulen met een omvang van 1 resp. 2 EC, die elk een eigen
modulecode hebben.
Als minimaal het cijfer 6 is behaald voor een SLC-module wordt het betreffende aantal
studiepunten (van de betreffende module) toegekend. Deze studiepunten worden altijd in één
keer toegekend, bij het afsluiten van de module. Meestal dus aan het eind van een studiejaar,
maar dus óók tussendoor als het traject is opgedeeld in meerdere modulen.
Herkansing
De toets van een SLC-module kan eenmaal per jaar herkanst worden, wanneer voor deze toets
een cijfer lager dan “6” is gehaald. De SLC docent stelt de herkansingstoets samen en deelt
van te voren mee waar de herkansing uit bestaat.
Of deze herkansingstoets betrekking heeft op alle onderdelen waar de eerste toets uit bestaat,
of alleen op bepaalde onderdelen ervan waar ‘onvoldoende’ voor gescoord is , wordt door de
betreffende moduledocent bepaald en van tevoren meegedeeld in de studenthandleiding.
Wanneer niet voldaan is aan de inspanningsverplichting, legt de SLC–docent , de student
vervangende taken of opdrachten op, via welke de student alsnog aan deze verplichting kan
voldoen.
Zonder uitgebreide argumentatie kan genoegzaam opgemerkt worden dat de SLC, zoals in de
kadernotitie voorgesteld wordt, qua vormeisen naadloos past in het z.g. traditioneel onderwijs
dat door een standaard curriculum gestuurd wordt. Bij traditioneel onderwijs past een
traditionele studiebegeleiding, monitoring, mentoraat, controle, belonen of bestraffen.
Competentiegericht onderwijs met zelfsturing en co-creatie van volwassenen die een
beroepsidentiteit willen verwerven vraagt om een ander soort SLC of SLB.
Kleuring per leerroute
“Hoewel bovenstaande uitgangspunten gelden voor elk van de drie leerroutes die ISO kent
(voltijd, deeltijd, duaal), krijgen deze uitgangspunten in elk van deze leerroutes een eigen
45
kleur. Het type studenten dat instroomt in een bepaalde route, maar ook de gefaseerde opbouw
van het curriculum in die route - en met name daarin de specifieke theorie - praktijk
verhouding - bepalen de kleuring van het SLC-traject.” (kadernota SLC.)
De “kleuring per leerroute” biedt de mogelijkheid om aangepaste concrete studiehandleidingen
te maken. Er zou een studiehandleiding voor de instekers in het 2e leerjaar in de deeltijd per 1
september 2007 beschikbaar zijn. Die handleiding is nog steeds (eind mei 2008) niet gemaakt.
De aanstaande studenten voor het collegejaar 2008 – 2009 kunnen zich niet effectief
voorbereiden op hun studie bij MWD en hun studieloopbaanbegeleiding.
SLC en reguliere coaching
SLC is langdurig (gemiddeld 3 of 4 jaar), kan door verschillende coaches gegeven worden
(per studiejaar), de student mag niet zelf een coach kiezen en is verplicht om coaching te
krijgen en SLC wordt gewaardeerd (beoordeeld) met studiepunten en cijfers. De SLC is reeds
qua inhoud en vorm grotendeels vastgesteld.
Bij een reguliere coaching kiest een coachee zelf zijn coach, bepaalt zelf de vorm en inhoud
van zijn inbreng en het doel dat hij nastreeft. Hij betaalt zelf (direct of indirect) de coach en
hij bepaalt de duur van de coaching. Het hoofddoel is bijna altijd empowerment. Bij SLC
wordt empowerment niet voorop gesteld: studiepunten en verwerven van beroepsgerichte
competenties hebben een meer centrale plek. SLC wordt ook als een beheersinstrument
(verborgen agenda) door de werkgever van de docenten ingezet. Hoewel de hogeschool niet
expliciet aangeeft dat SLC ook bedoeld is als een middel om de kosten te beheersen, gaan de
docenten ervan uit dat dit wel degelijk het geval is. Dit vermoeden motiveert hun inzet niet,
deskundige coaching is heel duur en zeker geen geschikt middel om geld te besparen.
SLC vindt in een gedwongen kader plaats omdat deze dwang inherent is aan gesubsidieerd
onderwijs. Wie er vanuit gaat dat de deeltijdstudent, over het algemeen, vanuit een innerlijke
drang ons onderwijs volgt, slaat de plank mis.
Deeltijdstudenten maken geen gebruik van de diensten van een peergroup coach omdat ze
hiervoor geen tijd hebben en geen studiepunten hiervoor kunnen behalen.
46
Hoofdstuk 4
Curriculum- en competentiegericht onderwijs bij de MWD-opleiding
Dit hoofdstuk geeft een verdieping van hoofdstuk 1 waarin het
competentiegericht onderwijs in het HBO is ingeleid. De
hoofdkenmerken van dit soort onderwijs worden geschetst en vanuit
literatuur wordt aangegeven waarom dit onderwijs in het huidige
beroepsonderwijs gewenst en nodig is. Het hulpmiddel (elektronisch)
portfolio wordt nader uitgewerkt en de bruikbaarheid ervan wordt
bekeken.
MWD verkeert in een transitiefase van aanbodgestuurd onderwijs naar competentiegestuurd
onderwijs. Bij aanbodgestuurd onderwijs zijn de leerinhouden in de studiegids reeds ingevuld
en de hierop gebaseerde leerdoelen vastgesteld. De docent zorgt ervoor dat de kennis- en
vaardigheidselementen op een of andere manier bij de student terechtkomen. Hij evalueert in
welke mate dit gebeurd is en beoordeelt dit met cijfers en studiepunten.
Bij competentiegestuurd onderwijs ontbreekt de van tevoren vastgestelde onderwijsinhoud en
de leerdoelen zijn vervangen door de te behalen competenties. Bij MWD is van hogerhand
(het bestuur) al voorgeschreven dat het onderwijs competentiegericht moet zijn. Maar de
deelcompetenties en de eindcompetenties zijn vooralsnog slechts in algemene, abstracte
termen omschreven en niet in concrete, meetbare en toetsbare termen geformuleerd. Het oude
onderwijssysteem mag niet, het nieuwe kan nog niet en het onderwijs moet gegeven en
gekregen worden. Daarom spreek ik liever van een overgangsvorm: een overlevingsstrategie
om in deze situatie te kunnen handelen en tegelijkertijd moet er worden gestreefd naar een
betere toekomstsituatie waarin het competentiegestuurd onderwijs volledig geïmplementeerd
is.
Waarom competentiegericht onderwijs?
Volgens Hermanussen en Klarus (2007) is het competentiegericht leren en opleiden een
centraal kenmerk van het beroepsonderwijs. Aan de wending naar competentiegericht leren en
opleiden in het beroepsonderwijs liggen de volgende motieven ten grondslag:
Economische ontwikkelingen;
Maatschappelijke ontwikkelingen;
Technologische ontwikkelingen;
Culturele ontwikkelingen, en;
47
Gewijzigde opvattingen over leren en onderwijzen.
Voorts stellen zij dat een belangrijke aanleiding tot competentiegericht leren en opleiden de
behoefte aan beroepsonderwijs is. Dit beroepsonderwijs dien beter toegerust te zijn op de
eisen van de kennissamenleving, die steeds verandert en een levenlang leren vergt.1
Het beroepsonderwijs moet adequaat inspelen op de toenemende diversiteit van de
studentpopulatie. Competentiegericht leren en opleiden wordt daartoe als een passende sleutel
gezien, omdat het uitgaat van maatwerk in plaats van standaardcursussen en –opleidingen.
De invoering van competentiegericht onderwijs is een complex, ingrijpend proces dat de hele
architectuur van het beroepsonderwijs raakt, variërend van de methodiek, leerinhouden en
beoordelingssystematiek tot aan de organisatie van de leerprocessen, de inrichting van de
opleiding- en werkorganisatie en de relatie met de omgeving.
De invoering van competentiegericht onderwijs betekent een verschuiving van een
aanbodgestuurde naar een meer vraaggestuurde werkwijze.
Voor de vormgeving van de pedagogisch-didactische praktijk betekent dit de vraag van de
student aan de ene kant en de vraag vanuit de beroepspraktijk en de maatschappij aan de
andere kant. Samen bepalen deze twee zaken het kader voor het ontwerp en de uitvoering van
de (individuele) opleidingstrajecten. Het is de bedoeling dat onderwijsleerprocessen worden
ingericht vanuit het perspectief van het ontwikkelingsproces, de studieloopbaan van de
student waarbij de praktijkcontext een belangrijke rol speelt. Van de studenten wordt
verwacht en geëist dat zij richting geven aan het eigen leer- en ontwikkelproces. Vandaar dat
ze in het begin van hun opleiding een POP en PAP moeten maken en deze regelmatig moeten
aanpassen. De aspirant studenten beseffen deze eis en verwachting niet in voldoende mate. Zij
starten de studie met de traditionele gedachte dat de school en de docenten van hen een
professionele maatschappelijk werker zal maken. Zij komen naar de school om het
aangeboden onderwijs te consumeren. De school biedt nu, in theorie en op papier en in
wervingscampagnes, in toenemende mate competentiegericht onderwijs. Kernbegrippen voor
dit onderwijs zijn:
Persoonlijk Ontwikkelings Plan
Persoonlijk Activiteiten Plan
Zelfwerkzaamheid en zelfverantwoording
Zelfsturing van de eigen leer-, arbeids- en levensloopbaan.
Zelfreflectie
1 Zie ook: F. Meijers (2005).
48
Co-creatie
Levenlang leren
Reflective Practioner of responsief vakmanschap
Verwerving van een eigen arbeidsidentiteit en een eigen beroepsidentiteit
Employability
Actieve eigen studieloopbaansturing
Flexibiliteit, initiatief en creativiteit.
Tien jaar geleden werd op de opleiding MWD heftig gediscussieerd over de nieuwigheid
“competentiegericht onderwijs”. Dit soort discussies is te typeren als een discussie die vanuit
niets vertrok, een luchtledige weg aflegde die nergens naar toe heeft geleid . Niemand nam de
moeite om zich in de materie te verdiepen. Iedereen deed alsof hij een onderwijsspecialist was
die alles beter wist dan anderen. Na twee jaar gepraat en niets bereikt te hebben, is dat
agendapunt voor de docenten afgesloten. Iedere docent van onze opleiding kent het begrip
maar weet niet op waarop het slaat en wat de consequenties van competentiegericht onderwijs
moeten of kunnen zijn. In de dagelijkse praktijk van de opleiding MWD is met
competentiegericht onderwijs niet veel veranderd. Wel is dat woord de laatste jaren her en der
in de studiegids te vinden.
Hermanussen en Klarus (2007) geven een opsomming van de voornaamste kernpunten van de
onderliggende leer- en ontwikkelopvatting van competentiegericht leren en opleiden vanuit
een sociaal perspectief:
Leren is een actief constructief proces;
Leren is een integratief proces;
Leren is een situatiegebonden proces;
Leren is een interactief proces van betekenisgeving;
Leren is een ontwikkelingsproces, en;
Leren vereist zelfsturing.
Leren is in de kern een zelfgestuurd, constructief proces. “Een effectief en efficiënt verloop
van dit proces veronderstelt dat leerlingen over bepaalde leer- en regulatievaardigheden
beschikken en deze ook daadwerkelijk toepassen. Enerzijds moeten leerlingen bepaalde
verwerkingsactiviteiten kunnen uitvoeren (zoals informatie opzoeken, selecteren, relateren,
integreren, reflecteren en toepassen), anderzijds moet men ten behoeve van de sturing van het
49
eigen leer- en ontwikkelproces bepaalde regulatiestrategieën in de praktijk kunnen brengen
(zoals oriënteren, keuzes maken, doelen stellen, plannen, voortgang bewaken, evalueren,
toetsen en bijstellen). Tot het regulatievermogen (…) behoort ook het reguleren van effectief-
motivationele processen en het nemen van verantwoordelijkheid voor het eigen leer- en
ontwikkelproces. Juist deze vormen van regulatie zijn onmisbaar, willen leerlingen een
evenwichtige en persoonlijke binding aangaan (dus vanuit hoofd, hart en handen) met de
doelen en inhouden van het leren en inspanningen plegen om tot leerresultaten te komen.
Het reguleren van het eigen proces is leerbaar, zo blijkt uit onderzoek. Zelfregulatie komt in
het bijzonder tot stand door een stapsgewijze en coachende aanpak van de docent, in
leersituaties waarin “leren leren” en domeingerichte instructies hand in hand gaan”.1
Hier wordt een verband gelegd tussen het doceren en coachen. Doceren en coachen gaan hand
in hand: ze vinden tegelijkertijd plaats, althans in deze visie van competentiegericht leren en
opleiden. Docenten moeten intussen weten -het bestuur en het management gaan daarvan uit -
wat competentiegericht opleiden is en hoe het moet plaats vinden. Maar weten de
(aankomende) studenten wat competentiegericht leren inhoudt, hoe het plaats moet vinden en
wat van hen verwacht, geëist wordt? Het onderwijs hangt voor een heel groot deel af van de
studenten. Die moeten uiteindelijk studeren en leren.
Mijn ervaring met de deeltijdstudenten die insteken is, dat zij het niet weten en ook niet
willen weten. Zij komen om een MWD-diploma te halen. Zij gaan ervan uit dat docenten
betaald worden om van hen een beroepsmaatschappelijk werker te maken. Daar betalen ze
toch collegegeld voor? Dat de samenleving een groot deel van hun studie financiert willen ze
niet weten. Dat ze sociaal en moreel verplicht zijn om te studeren, zichzelf tot beginnende
beroepsbeoefenaars te maken, interesseert hen weinig. Dat is mijn algemene indruk van de
(instekende) studenten bij onze opleiding. Uiteraard is iedere student een unieke persoon.
Krijgen deze studenten voldoende gelegenheid om “het reguleren van het eigen leerproces te
leren”? Volgens de studiegids van MWD 2007-2008 krijgen ze aan het begin van hun studie
een coach en maken ze kennis met hun coach en krijgen ze een studiehandleiding over
studieloopbaancoaching. Misschien is dit niet voldoende.
1 Hermanussen en Klarus in: “Handelen van opleiders in competentiegericht leren en opleiden” (2007)
50
Het competentiegericht onderwijs vereist een passende, moderne leer-, motivatie- en
ontwikkelingspsychologie waarop het leren en het onderwijs gedragswetenschappelijk en
pedagogisch-didactisch gebaseerd kan worden. Hiertoe zijn er verschillende concepten
ontwikkeld.
De onderliggende leer- en ontwikkelopvatting van het competentiegerichte leren en opleiden
is gebaseerd op inzichten en noties van het sociaal-constructivisme. Dit is een verdere
ontwikkeling van Bandura’s sociaal leertheorie. De moderne sociaal constructivistische
leerpsychologie gaat er van uit dat het verwerven van kennis en vaardigheden (competenties)
niet zozeer het gevolg is van een directe overdracht van gegevens en informatie door de
docent, maar eerder het resultaat van denkactiviteiten van de student zelf. We leren door
nieuwe informatie – die we dag en nacht constant ervaren op school, op de praktijkplaats en
elders – te verbinden aan wat we al weten. Het sociaal constructivisme benadrukt daarmee de
actieve rol en activiteiten van de student bij het verwerken van ervaringen en informatie en
het verwerven van kennis, inzicht, vaardigheden en houding (competenties). Sociale
processen spelen hierbij een zeer belangrijke, dominante rol. Kennis en ervaringen worden
door de student als persoon niet alleen individueel geconstrueerd, maar worden ook steeds
gespiegeld aan de opvattingen van anderen. Kennis komt tot stand door interpretatie
(betekenisgeving) van informatie en ervaringen. Omdat interpretatie afhankelijk is van de
voorkennis en associaties van de student, is deze per definitie persoonlijk van aard. Door
eigen kennis te spiegelen aan de kennis van anderen, wordt deze niet alleen geijkt en verrijkt,
maar bereikt deze een hogere mate van intersubjectiviteit. Een binnen een
praktijkgemeenschap gedeelde opvatting kan als objectieve waarheid worden ervaren.
Intersubjectiviteit is heel erg belangrijk in de studie en de praktijk van maatschappelijk
werkers. Het is noodzakelijk dat de deeltijdstudenten in het HBO vanaf het begin van hun
studie inzien en accepteren dat alleen zijzelf voor zich zelf kunnen leren en dat zij zelf
grotendeels verantwoordelijk zijn voor het eigen leren of niet leren. Er zijn collega’s die
denken dat zij de hoofdrol spelen bij het onderwijsproces en vinden dat zij de hoofdrol
moeten spelen, dat zonder hen de student niet kan leren. Met deze zienswijze,denkwijze en
houding kan niet gecoacht worden en is empoweren m.i. uitgesloten.
Tevens wordt het belang van het leren op de werkplek voor de deeltijdstudent onderschat. Op
zijn werkplek brengt de student veel meer tijd door dan op school. Helaas ziet de student zijn
werkplek als een plaats waar hij alleen moet werken en de school als een plaats waar er van
hem een beroepsmaatschappelijk werker gemaakt moet worden. Deze zienswijze en houding
dient aan het begin van de studie in het deeltijdonderwijs systematisch middels colleges of
51
SLB drastisch veranderd te worden. Het leren op de praktijkplaats neemt een prominente
plaats in in het curriculum van de deeltijdstudent ( 3 X 24 studiepunten).
Onstenk geeft aan dat er vanuit een constructivistische leertheorie het leren op de werkplek
georganiseerd moet worden.1
Hij stelt:
“Een activerende benadering van leren op de werkplek sluit aan bij een constructivistische
benadering van leren als het extern of zelfgestuurd uitvoeren van leeractiviteiten in formele
en informele settings om vooraf vastgestelde en spontane leerdoelen, in de vorm van kennis,
houdingen, opvattingen en vaardigheden, ofwel competenties, te bereiken, hetgeen zichtbaar
wordt in een relatief stabiele gedragsverandering en adequate handelingen. (…) Leren
impliceert altijd het selecteren, interpreteren en construeren van de informatie waar de
lerende mee wordt geconfronteerd.”
Onder het selecteren kan verstaan worden het uitzoeken van betekenisvolle incidenten
(gebeurtenissen) waarvan iets geleerd kan worden voor het beroep door hogere leeractiviteiten
te ontplooien, daarover te reflecteren en leerresultaten aan te tonen. Als een student beweert
dat hij geen voor hem betekenisvolle incidenten in zijn werk meemaakt, en het overlaat aan
zijn docent om het tegendeel te bewijzen, dan houdt het leren leren tijdens het werk op.
Studieloopbaanbegeleiding is een concrete agogische methode die gebaseerd moet zijn op een
gedragstheorie die met gezag iets te vertellen heeft over leerprocessen, motivatie en de wijze
waarop gedrag in het algemeen ontstaat. Op zo’n gedragstheorie kan en moet een
begeleidingsmethode gestoeld worden. Uiteraard met in achtneming van een missie, een visie
en opleidingsdoelen en beroepsprofielen en wat er verder bij komt kijken. De
studieloopbaanbegeleiders moeten een gedragstheorie als basis hebben en een
begeleidingsmethode waarmee ze hun begeleiding concrete handen en voeten kunnen geven.
Die zaken zijn nodig of noodzakelijk om van een agogische begeleiding te kunnen spreken en
juist deze zaken komen niet aan bod in de interne nota’s en notities over
studieloopbaanbegeleiding bij MWD. Kennelijk gaat het management er van uit dat de
docenten vanzelfsprekend ook kunnen coachen. De meeste docenten bij MWD zijn experts op
het gebied van het aanleren van het begeleiding kunnen geven want MWD is een vorm van
agogische begeleiding die de studenten van MWD moeten leren.
1 J. Onstenk. Leren leren tijdens het werk. in: Streumer J. en Marcel van der Klink. Leren op de
werkplek. (2004)
52
Competentiegericht onderwijs en studieloopbaanbegeleiding
“Een belangrijk kenmerk van studie- en beroepskeuzebegeleiding is de geïntegreerde
procesmatige aanpak. Procesmatig wil zeggen: op een systematische manier gespreid – dus
gedurende de gehele schoolloopbaan – en evenwichtig verdeeld over het gehele
onderwijsaanbod. Geïntegreerd wil zeggen dat keuzevaardigheden, informatieverstrekking en
advisering in onderlinge samenhang in het onderwijs aan de orde komen. Deze integratie is
onontbeerlijk voor het bereiken van de onderwijsdoelen: actieve zelfstandige leerling, recht
doen aan verschillen, samenhang en brede ontwikkeling.”1
Hiermee werd al in 1996 expliciet het nut van studieloopbaanbegeleiding voor het
beroepsonderwijs aangegeven. In 1997 publiceerde het Expertisecentrum voor
loopbaanvraagstukken de notitie van Meijers en Wijers getiteld: Een zaak van betekenis:
loopbaandienstverlening in een nieuw perspectief. Deze notitie gaat over het bevorderen van
loopbaancompetentie in het onderwijs. Centraal staat het ontwikkelen van een
arbeidsidentiteit via het proces van creatief sociaal leren. Hierbij gaat het om het leggen van
een relatie tussen de belangrijke levensthema’s van individuen en de daarbij passende
arbeidsrollen. Werken krijgt zo een persoonlijke en maatschappelijke betekenis. De schrijvers
vinden dat het begrippenapparaat van de traditionele studieloopbaanbegeleiding niet meer
adequaat genoeg is en aan vervanging toe is. De dynamiek van de huidige postindustriële
samenleving en arbeidsmarkt vraagt om afgestudeerden die in staat zijn en bereid zijn om hun
marktwaarde (employability) op peil te houden en die bereid zijn om een levenlang te blijven
leren. De huidige arbeidsmarkt vraagt om werknemers die naast de noodzakelijke technisch-
instrumentele beroepskwalificaties ook over de nodige sociale, communicatieve en creatieve
leervaardigheden beschikken. Mobiliteit, flexibiliteit en permanente loopbaanontwikkeling
zijn noodzakelijk om een baan te vinden én te behouden. Deze zaken gelden ook voor onze
studenten en afgestudeerden. Een diploma van MWD is thans geen garantie voor een baan.
Maar employability heeft niet bij iedereen een motiverende waarde omdat een deel van onze
deeltijders reeds een baan hebben en niet van plan is om carrière te maken.
Het hulpmiddel (elektronisch) portfolio
In het competentiegericht onderwijs nemen studiebegeleiding en het werken met een portfolio
een prominente plaats in.
1 Uit de brochure: Niet voor de school… maar voor het leven leren wij. Ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschappen. (1996).
53
Over het werken met (elektronische) portfolio’s in het competentiegestuurd onderwijs en
studiebegeleiding is veel onderzoek gedaan en gepubliceerd.1
Van Tartwijk e.a. geven in hun handboek “Werken met een elektronisch portfolio” een
uitvoerige beschrijving van het nut en het gebruik van (elektronische) portfolio’s in het
(competentiegestuurd) onderwijs.2
Ook zij constateren dat door ontwikkelingen in de samenleving een verschuiving in het hoger
onderwijs te zien is van kennen naar kunnen.
“Een reden voor die verschuiving is de groeiende vraag van de samenleving naar
afgestudeerden die adequaat kunnen handelen in gevarieerde, nieuwe situaties.
Afgestudeerden dienen niet alleen over vakkennis en vakvaardigheden te beschikken, maar
worden ook geacht goed te kunnen communiceren, samenwerken, problemen oplossen,
enzovoorts.”
Bij onze opleiding hebben we geregeld overleg met het werkveld en krijgen we van zittende
maatschappelijk werkers te horen welke competenties ze van onze afgestudeerden verlangen.
Hun verwachtingen zijn divers en variërend van vakbekwame, beroepsgerichte professionals
tot functiespecialisten.
In onderstaand schema wordt duidelijk dat volgens Van Tartwijk c.s. het portfolio ingebed is
in het hele leersysteem van de student. Uitgaande van de doelen die wij als
onderwijsinstelling opleggen en doelen die de studenten zelf willen bereiken en in ons geval
de doelen die de werkgevers van de studenten verwachten, kan de student in een krachtige
leeromgeving zijn portfolio samenstellen en bijhouden. Het portfolio dient slechts één middel
of instrument te zijn en geen doel op zich. Een papieren (materiële) portfolio heeft dezelfde
functie en kwaliteit als een elektronisch portfolio. Gelet op de reeds verworven competenties
van de instekers in het tweede leerjaar bij ons deeltijdonderwijs is het beter om die studenten
de mogelijkheid te bieden een papieren portfolio bij te houden. Gedurende hun opleiding
zullen ze vanzelf de voordelen van een elektronisch systeem inzien en de benodigde ICT-
competenties verwerven.
1 zie: http://wtr.surf.nl/wtr/publicaties.php
2 J. van Tartwijk e.a. Werken met een elektronisch portfolio, (2003).
54
Portfolio en de aandachtsgebieden bij onderwijsvernieuwing
Bron: Van Tartwijk e.a. Werken met een elektronisch portfolio (2003).
In dit schema wordt het verband tussen het portfolio en de inbedding ervan in het totale
onderwijs zichtbaar.
Sinds het midden van de jaren negentig wordt in het hoger onderwijs in toenemende mate
gebruik gemaakt van elektronische portfolio’s. Elektronische portfolio’s werden gezien als
een instrument waarmee zicht wordt gekregen op het functioneren en de ontwikkeling van
lerenden in realistische situaties, en waarmee die lerenden worden gestimuleerd tot reflectie
op dat functioneren en hun ontwikkeling. De informatie uit elektronische portfolio’s zou
zowel gebruikt kunnen worden bij begeleiding als bij beoordeling.
Van Tartwijk e.a. (2003) stellen: “Het portfolio is op dit moment een populair instrument. In
de praktijk leidt het werken met portfolio’s nogal eens tot teleurstellingen. Het is minder
eenvoudig dan het lijkt, vraagt meer tijd en energie dan verwacht en de plaats van portfolio’s
in het onderwijs is minder vanzelfsprekend dan verondersteld. Of het werken met portfolio’s
de geïnvesteerde tijd en energie waard is, hangt af van de inbedding van het portfolio in het
onderwijs en de mate waarin noodzakelijke randvoorwaarden zijn vervuld. Voor de
waardering van het portfolio zijn de aanwezigheid en kwaliteit van opleidingsdoelen,
leeromgeving en randvoorwaarden in belangrijke mate bepalend.”1
Van Tartwijk geeft een beschrijving van 3 typen leeromgevingen:
1. Eén weg naar Rome. Het één op één model. Slechts de voorschreven lesinhouden
leiden tot de beoogde onderwijsdoelen. Dit model is leerdoelgericht en traditioneel.
1 J. van Tartwijk e.a. Werken met een elektronisch portfolio, (2003).
55
Uit onze studiegids blijkt dat we voor een groot deel dit type volgen. Wanneer de
lessen niet voldoende bijgewoond worden, dan kan er geen studiepunt gehaald worden.
(zie aanwezigheidsplicht bij Practicum).
2. Vele wegen naar Rome. Door de verplicht voorgeschreven lesinhouden met
zelfgekozen keuzevakken en minor te consumeren, wordt het onderwijsdoel bereikt.
Dit is de praktijk bij onze opleiding. Bij colleges waar er geen aanwezigheidsplicht is,
maakt het niet uit hoe en waar je de getoetste kennis gehaald hebt.
3. Rome en Rome is twee. Dit model moet gehanteerd worden als er sprake wil zijn van
competentiegericht onderwijs. Er zijn persoonlijke Rome’s (leerdoelen of
competenties) die met een dynamisch, persoonlijk curriculum bereikt kunnen worden
(de wegen). Dit is het model dat we van het College van Bestuur moeten volgen en
waarvan we zeggen dat we het doen, maar niet doen. In dit model wordt geen enkele
lesinhoud verplicht voorgeschreven. Een vaststaand curriculum mag hoogstens als
suggestie voor 1 weg dienen. De studenten mogen zelf hun leerweg (leer- en
hulpmiddelen, literatuur en competentieverwervingsmethode en alles zelf bepalen,
behalve de landelijk vastgestelde competenties voor beginnende beroepsbeoefenaars,
i.c. MWD) kiezen. Onze studenten kennende mag makkelijk voor dit type
leeromgeving gekozen worden met behoud van het traditionele curriculum omdat de
studenten voor de gangbare, geplaveide weg zullen kiezen i.p.v. zelf een persoonlijke
nieuwe weg aan te leggen.
Bij het deeltijdonderwijs worden competenties ontwikkeld door systematisch leren van
ervaringen: handelen in de praktijkplaats – reflectie – leerpunten – opnieuw handelen. Deze
stappen kunnen inzichtelijk worden gemaakt in portfolio’s en vervolgens onderwerp zijn
tijdens de studieloopbaanbegeleiding. In de portfolio kan makkelijk de praktijksituatie
middels beeld en geluid weergegeven worden. De begeleider kan bij deze weergave ook
feedback koppelen. Feedback op feedback wordt effectiever.
Bij MWD geven de studieloopbaanbegeleiders begeleiding en beoordeling. Als de studenten
met veel relevant materiaal hun typische, betekenisvolle praktijksituaties laten zien aan
docenten en collega’s kunnen die makelijker en effectiever feedback geven en beoordelen.
Mocht een student het niet eens zijn met de beoordeling dan kan een tweede beoordelaar het
oorspronkelijke materiaal nogmaals beoordelen.
Van Tartwijk c.s. (2003) stellen:
56
“In competentiegerichte leeromgevingen kan de informatie die in portfolio’s is opgenomen
een rol spelen bij de beoordeling. Met behulp van verschillende soorten materiaal geeft de
student een beeld van zijn handelen in uiteenlopende realistische contexten.”
Onze deeltijdstudenten doen iets met hun cliënten. Wat ze doen kunnen ze met beeldmateriaal
aantonen en hieraan kunnen ze een tekst linken waarop staat waarom ze in die situatie zo
gehandeld hebben. De portfolio’s kunnen gebruikt worden voor begeleiden, monitoren en
beoordelen. De Hogeschool Rotterdam gebruikt voor portfoliobeheer N@TSCHOOL. Dit
systeem is voldoende geschikt voor onze studenten, ongeacht welke type leeromgeving
gehanteerd wordt.
Recent is literatuuronderzoek gedaan naar de inzet van studieloopbaanbegeleiding binnen
competentiegericht onderwijs door Lappia, Research fellow bij het lectoraat Intellectual
Capital van Hogeschool Inholland.
Zij concludeert:
“Als je je realiseert dat veel instellingen van Hoger Onderwijs bij de invoering van
competentiegericht onderwijs (CGO) van hun studenten verlangen dat zij
studieloopbaanbegeleiding volgen dan is het best vreemd om te constateren dat er van te
voren blijkbaar zo weinig onderzoek naar is gedaan. Nog vreemder is het om te constateren
dat er nu de programma’s met SLB op een aantal hogescholen al zo’n 5 jaar draaien er nog
steeds vrijwel geen onderzoek naar wordt gedaan.”1
Tevens is haar opgevallen dat er meer onderzoek gedaan is naar instrumenten die worden
gebruikt bij studieloopbaanbegeleiding zoals 360° beoordeling, peer assessment en feedback
geven en ontvangen. Vaak wordt de bekwaamheid om feedback te geven en te ontvangen als
reeds verworven verondersteld. Uit haar eigen ervaring als deskundige/assessor bij
presentaties van 3e jaarsstudenten over hun stage-onderzoek blijkt deze bekwaamheid vaak
nog in zeer basaal stadium te verkeren.
Uit mijn eigen ervaring kan ik deze laatste constatering volmondig beamen. Ook bij onze
opleiding zijn studieloopbaanbegeleiding en de instrumenten ervan ingevoerd zonder
evidence based onderzoek of literatuuronderzoek te hebben verricht. Het is ingevoerd omdat
het ingevoerd moest worden.
Bij ons komt SLC voor het deeltijdonderwijs voor het eerst voor in de studiegids van 2003 –
2004. In het 2e jaar voor 5 studiepunten. Om de studenten voor 5 X 28 uur te laten studeren
1 http://du.onderwijsontwikkeling.net/person-484-nl.html?contribute=1
57
(of te empoweren) moest incidenteel SLC van een inhoud voorzien worden. Dat hebben we
gedaan door ze praktijkleerverslagen (PLV1, PLV2, PLV3 en PLV4) te laten schrijven. Die
incidentele noodoplossing van 2003 is nu (anno 2008) blijkbaar structureel geworden, terwijl
het schrijven van praktijkleerverslagen niets met empoweren of studieloopbaanbegeleiding te
maken hebben.
Vanuit het lectoraat “Intellectual Capital” van de hogeschool InHolland wordt er met de
ontwerpgerichte onderzoeksbenadering SLB onderzocht. In deze onderzoeksbenadering wordt
wetenschappelijk onderzoek opgezet dat tot doel heeft om kennis te ontwikkelen die door
professionals gebruikt kan worden om echte praktijkproblemen op te lossen, zoals de vraag
hoe je studieloopbaanbegeleiding zo kunt inzetten dat deze bijdraagt aan de zelfsturing,
opdoen van (werk)ervaringen en verwerking van die ervaringen door studenten. Dit type
onderzoek levert generaliseerbare kennis over een bepaald type van problemen en contexten
op. Als SLB bij de deeltijdstudenten van MWD onderzocht zal worden, dan zijn de conclusies
ook voor ons interessant. De onderzoeksresultaten zijn nog niet bekend.
SLB is massaal in het HBO ingevoerd zonder dat hiervoor evidence based onderzoek naar
gedaan is. De Universiteit van Amsterdam, de Universiteit Maastricht en de Rijksuniversiteit
Groningen hebben in mei 2008 een instituut ( TIER: Top Institute for Evidence Based
Education Research) opgericht dat de kwaliteit van het onderwijs in Nederland wil verbeteren
door wetenschappelijk onderzoek te doen naar de effectiviteit van educatiemethoden
(studieloopbaanbegeleiding is een educatiemethode). Dit instituut zal ook een Teacher
Academy opzetten om de onderzoeksresultaten over te dragen aan leraren. Dit instituut kan
wetenschappelijk onderzoeken wat de effecten van SLC en SLB zijn, hoe deze
educatievormen in het HBO effectief ingezet kunnen worden, etc. Overigens zijn in het HBO
recentelijk veel lectoren aangesteld die een soortgelijke taak hebben.
58
Hoofdstuk 5
De coachee
(Deze thesis gaat over de instekende student in het 2e leerjaar in de deeltijdroute bij de opleiding MWD)
In dit hoofdstuk beschrijf ik de deeltijdstudent in de opleiding MWD. Hierbij
maak ik hoofdzakelijk gebruik van mijn eigen waarnemingen en interpretaties.
De studenten die gecoacht moeten worden zijn volwassenen (gemiddelde
leeftijd 30 jaar) met een relevante, maatschappelijk werk baan (betaald of
onbetaald) en het onderwijs voor hen is een zogenaamde tweedekansonderwijs.
Het onderwijs vindt in basisgroepen van ongeveer 15 studenten (tevens een
coachingsgroep) plaats. Jaarlijks starten in de deeltijd in het 2e jaar ongeveer
18 studenten waarvan 3 in de eerste weken uitvallen (gemiddeld over 8 jaar).
De meeste studenten hebben naast hun baan een gezin, een huishouden en een
sociaal netwerk. De tijd die ze voor de studie hebben is minimaal. De motivatie
is over het algemeen erg laag tot geheel afwezig: ze komen een diploma halen
en niet zozeer de beroepsgerichte competenties (wat het onderwijsdoel is)
verwerven. Er kunnen grote verschillen zijn tussen de studenten onderling qua
leeftijd, de startcompetenties (gevolgde vooropleiding en wat ze reeds in hun
praktijk geleerd hebben.), hun banen of vrijwilligerswerk, motivatie,
persoonlijke doelen en beschikbare tijd.
Studieloopbaanbegeleiding is afhankelijk van veel factoren waarvan één belangrijke factor de
kwaliteit van het onderwijs is. Het belang van goed, studeerbaar onderwijs als een
noodzakelijke voorwaarde voor effectieve studiebegeleiding wordt door de betrokkenen
erkend. Ik ga in deze thesisuitwerking slechts zijdelings en summier in op de kwaliteit van het
onderwijs aan mijn doelgroep: de instekers in de deeltijdroute van de opleiding MWD. Omdat
ik deze groep als bijzondere studenten zie, lijkt het mij verstandig om deze studenten te
typeren: wat maakt deze doelgroep zo bijzonder?
In de (geraadpleegde) literatuur is heel weinig te vinden over de leefwereld van de huidige
volwassen student in het HBO, HSAO en MWD.
Ik zal voor de typering van de doelgroep hoofdzakelijk gebruik maken van mijn 18-jarige
ervaring in het onderwijs aan die doelgroep als docent en begeleider.
Als er gesproken wordt over de student in het HBO wordt veelal de voltijdstudent bedoeld.
Een voltijdstudent heeft het studeren als een primaire, eerste, volledige hoofdtaak. Het
onderwijs is aangepast en gericht op deze voltijdstudent. Het deeltijd onderwijs is later
bijgekomen en is nog steeds hoofdzakelijk een afgeleide van het voltijd onderwijs. Aan de
deeltijdstudent wordt over het algemeen hetzelfde onderwijs aangeboden, met hier en daar een
noodzakelijke, minimale aanpassing, als aan de voltijdstudent. Zodoende deugt hun onderwijs
59
bij voorbaat niet voldoende omdat effectief onderwijs gebaseerd moet zijn op de
studentkenmerken. Op basis van de studentkenmerken en de onderwijsdoelen wordt een
onderwijsprogramma ontworpen. De onderwijsdoelen staan vast en zijn voor
deeltijdstudenten en voltijdstudenten hetzelfde. Dit is op zich geen probleem want beide
routes leiden tot eenzelfde certificaat met dezelfde eindcompetenties.
De studentkenmerken zijn bij de 2 routes behoorlijk verschillend en daarom is te verwachten
dat het onderwijsprogramma verschillend zal zijn.
Bij MWD bestaat het deeltijdonderwijs al heel lang. Ooit is het deeltijdonderwijs als een
urgentieopleiding begonnen. Deze opleiding was oorspronkelijk bedoeld voor werkers die het
maatschappelijk werk al jaren lang gedaan hadden en een volledige, betaalde baan als
maatschappelijk werker hadden. Zij hadden voldoende kennis van en ervaring met HOE
maatschappelijk werk gedaan werd maar misten de theoretische kennis WAAROM het op die
manier kon of moest gedaan worden.
Vandaar dat het deeltijdonderwijs bij ons even lang duurde als het voltijd onderwijs: regulier
4 jaar. Over het algemeen is het deeltijdonderwijs over een langere studieperiode uitgesmeerd
omdat het voltijd onderwijs en het deeltijdonderwijs exact dezelfde competenties nastreven.
Bij de huidige studenten is het nodig dat ze ervaring moeten hebben met MWD. Pas vanaf het
2e leerjaar moeten ze voor 16 uur per week relevante MWD werkervaring opdoen, betaald of
onbetaald.
Het is niet zo dat de docenten van de opleiding MWD geen rekening houden met de
veranderde studentenpopulatie. Individueel houden ze zoveel mogelijk rekening met de
studenten. Mits ze niet beperkt worden door regels en verplichtingen die het systeem aan hen
oplegt. En die regels en beperkingen zijn in ruime mate aanwezig omdat het
onderwijssysteem gebaseerd is op de voltijdstudenten. Een voorbeeld hiervan is de
aanwezigheidsplicht. De voltijdstudenten hebben minder redenen om afwezig te zijn dan de
deeltijdstudenten. Een ziek kind naar de huisarts brengen geniet vaak voorkeur boven een
empowermentgesprek.
Een voltijdstudent:
Is jong. Gemiddelde leeftijd 20 jaar.
Heeft voldoende motivatie en tijd voor de studie.
60
Heeft een HAVO diploma. Komt rechtstreeks van het HAVO naar het HBO. Er is
sprake van studievoortzetting.
Instromers in de driejarige leerroute van de voltijd hebben een MBO diploma. In die
zin zijn zij ook homogeen. Deze subcategorie bestaat uit 30 % van de voltijdstudenten.
Is thuiswonend of woont op kamers. Is alleenstaand.
Heeft studie als hoofdtaak. Is volledig inzetbaar voor de studie.
Heeft studiefinanciering en in toenemende mate een bijbaan.
Ziet studie als een (noodzakelijk) middel om later een inkomen te verwerven.
Heeft ouders die betrokken zijn bij de studie.
Heeft voldoende ICT competenties (net-generatie).
Concluderend kan gezegd worden dat de populatie in de voltijd bij MWD tamelijk homogeen
is. De deeltijdstudent bij MWD is opvallend heterogeen. Deze studenten kunnen in 2
categorieën ondergebracht worden. Een groep volgt een regulier 4-jarig programma en een
groep volgt een 3-jarig programma: zij start in het tweede jaar. Hun tweede jaar is hun eerste
jaar bij onze MWD opleiding. Deze thesis gaat over deze laatste groep. De groep van
instekers in de deeltijdopleiding van MWD. Deze groep studenten is even groot als de
parallelle groep met een 4-jarig curriculum. Hun aantal zou een eigen lesprogramma kunnen
rechtvaardigen.
Voor de studieloopbaanbegeleiding is het interessant om op te merken dat de helft van de
groep bekend is met dit verschijnsel omdat ze in het MBO SLB reeds gehad hebben. De helft
is niet bekend met SLB. Omdat SLB hoofdzakelijk een individuele aangelegenheid is, kan
SLB voor deze studenten veel betekenis hebben. SLB kan veel bijdragen aan de studie.
Deeltijdstudenten
In het deeltijdonderwijs studeren alleen volwassenen. Dijkman noemt als kenmerken van het
leren van volwassenen:
Motivatie
Aanwezige kennis en ervaring
Bestaand gedrag en leerpatronen
Zelfbeeld
Leervermogen
Verantwoordelijkheid
61
Beschikbare tijd.
Het studiegedrag zal uiteindelijk gestuurd worden door deze studentkenmerken. Uiteraard
spelen een set van omgevingsfactoren ook een rol. Voor onze deeltijdstudenten bijvoorbeeld
een krachtige studieomgeving, een studeerbaar curriculum en een krachtige praktijkomgeving.
De studentkenmerken kunnen beïnvloed worden als middels SLC en empowerment meer
kracht ontwikkeld wordt.
De omgevingsfactoren kunnen beïnvloed worden als middels SLC en empowerment meer
macht door de student verkregen wordt.
Deeltijdstudenten verschillen ook onderling in de lesgroep:
Qua Leeftijd. De leeftijd varieert van 21 tot 50 jaar.
Qua vooropleiding. Sommige hebben een sociaalagogische MBO opleiding (Sociale
Dienstverlening, Verpleging, Sociaal Juridisch Medewerker, Activiteitenbegeleiding,
Personeel en Arbeid, Verzorging,Onderwijsassistent of Sociaal Pedagogisch Werk et
cetera). Een deel heeft een nieuwe MBO niveau 4 en een deel een oude MBO zonder
niveaus. Sommige hebben een niet afgemaakte HBO of WO opleiding. Sommigen zijn
toegelaten op grond van voldoende Erkende (Eerder) Verworven Competenties (EVC).
Sommige hebben een HAVO of VWO aangevuld met relevante modules in het HBO.
Sommigen zijn van hogeschool veranderd. Bij de deeltijders beïnvloeden hun leeftijd,
levenservaring, werkervaring en verleden in grote mate hun vereiste vooropleiding.
Voor een MBO-er met een sociaal agogische vooropleiding is de mogelijkheid om een
verkorte HBO opleiding te volgen een van de belangrijkste motieven voor de keuze
om MWD te studeren.
Qua voorbereiding. Sommige aspirant studenten bereiden zich doelgericht en
intensief voor. Ze nemen de tijd om onze studiegids en het onderwijsaanbod te
bestuderen en een paar boeken door te nemen. Sommige studenten hebben geen enkel
benul wat MWD inhoudt. Sommige studenten beginnen te studeren voordat de
opleiding start. Sommigen schrijven zich in als de opleiding al 1 maand gedraaid heeft
en sommige studenten beginnen pas te studeren als de toetsweek nadert. We hebben
ook studenten die lopende het studiejaar tussen opleidingen switchen. Het is niet
ongebruikelijk dat een student bijvoorbeeld in het derde kwartaal instroomt vanuit een
opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening.
62
Studietijd. De tijd die de deeltijders hebben voor de studie is over het algemeen veel
minder dan de voltijders. De bedoeling is dat ze in drie jaar dezelfde competenties
moeten verwerven als de voltijders. De deeltijdstudenten hebben minder colleges.
Voor de colleges moeten ze 2 dagdelen op school zijn. Minder colleges betekent meer
zelfstudie. Een paar colleges erbij is geen optie want de tijd voor zelfstudie blijft
nagenoeg hetzelfde.
Baan. De deeltijdstudenten moeten minimaal 16 uur per week relevant
maatschappelijk werk doen. Sommigen hebben relevant, betaald werk variërend van
16 uur tot een volledige baan. Sommigen doen voor 16 uur p.w. relevant onbetaald
werk. Vaak moeten deze deeltijders een andere baan hebben voor hun inkomen.
Sommigen hoeven geen eigen inkomen te hebben.
Leefsituatie. Hier is er tussen voltijders en deeltijders een groot verschil en de
leefsituaties van de deeltijders onderling kan ook groot zijn. Variërend van
alleenstaand, gescheiden, gezin met of zonder kinderen tot samenwonend.
Sociale verplichtingen. De deeltijders hebben meer sociale verplichtingen dan de
voltijders. Ook hebben ze een uitgebreide vriendenkring en netwerk. De deeltijders
geven achtereenvolgend prioriteit aan: gezinsleven, baan, sociaal leven en studie komt
op de laatste plaats. Bij de voltijders staat de studie voorop. Voor veel deeltijders is de
huidige opleiding een z.g. tweedekans opleiding.
Motivatie. De motivatie kan onderling groot verschillen. Sommigen zijn gedreven om
het vak te leren, carrière te maken. Ze zijn nieuwsgierig en leergierig. Sommigen zien
de opleiding als een leuke tijdinvulling. Sommigen vinden de status van student op
zich aantrekkelijk genoeg om die status jarenlang -soms zelfs 10, 12 jaar- te behouden.
Sommigen zijn gedwongen de opleiding te volgen. Anders dreigen ze hun baan te
verliezen of er zijn geen andere mogelijkheden om hun inkomen veilig te stellen.
Sommigen zijn baanloos en hopen met de opleiding een baan te vinden. Sommigen
blijven jarenlang studeren omdat ze van hun werkgevers tijd en vergoeding krijgen
voor hun studie. Bij de deeltijders zie ik relatief meer studenten die gewoon helemaal
niet studeren maar wel als student ingeschreven staan.
Leervermogen. Leren begint met nieuwe informatie in je hoofd opslaan. Bij het leren
op school gaat het om heel veel nieuwe informatie. Veel oudere deeltijders klagen dat
zij de nieuwe informatie niet kunnen opslaan, los van de hoeveelheid. Zij hebben meer
tijd nodig om de nieuwe informatie te bestuderen. Hierbij gaat het om wel willen
63
studeren, maar niet kunnen studeren vanwege hun geestelijke toestand. Dit is een
verschil waarmee wij in het onderwijs wel iets kunnen. Bijvoorbeeld de leervorm,
didactiek en methodiek aanpassen aan de studentkenmerken. Dit is niet nieuw en is
terug te vinden in elk boek van onderwijskunde als een van de eerste basisvereisten
van leren. De studievaardigheden kunnen ook verschillen. Studenten die niet lang
geleden regulier onderwijs hebben gehad, hebben meer studievaardigheden dan
studenten die lang geleden regulier onderwijs hebben gevolgd. Deeltijders die al
ervaring hebben in het HBO hebben meer studievaardigheden. MBO-ers die
recentelijk hun opleiding gevolgd hebben zijn bekend met het verschijnsel portfolio
aanleggen en onderhouden: essentieel voor ons (competentiegericht) onderwijs en
studieloopbaancoaching.
Studieprestaties. Over het algemeen zijn er geen opvallende verschillen tussen de
deeltijders en de voltijders wat betreft de einddoelen van ons onderwijs. De
eindleerdoelen van kennis, inzicht, vaardigheden en houding (competenties) zijn exact
dezelfde. De studieduur is over het algemeen niet opmerkelijk verschillend tussen de
verschillende routes. Wel is een begrijpelijk verschil tussen studenten die snel willen
afstuderen en studenten niet snel willen en hoeven af te studeren. Maar dit geldt voor
de beide routes. Wel kunnen de motivaties van voltijders anders zijn van de deeltijders,
wat betreft snel en laat afstuderen.
Verwachting. De instekende aspirant-studenten verwachten dat de school van hen
gecertificeerde, bevoegde maatschappelijk werkers zal maken en als dat niet lukt, is de
school schuldig. Ik neem assessment af bij de instekers,adviseer de examencommissie
voor toelating in een hoger jaar en maak individuele leerprogramma’s voor hen. Het is
opvallend dat in toenemende mate mensen een beroep doen om via insteekassessment
in een hoger jaar in te steken ondanks dat ze duidelijk niet over de benodigde
competenties beschikken: ze wagen gewoon de gok.
Om in het HBO te kunnen studeren moeten de studenten de algemene HBO-competenties
bezitten of in het eerste leerjaar verwerven. De studenten die in het tweede leerjaar instromen
moeten de algemene HBO-competenties van huis uit meebrengen. Of iedereen die in een
hoger jaar start in dezelfde mate die competenties reeds bezit, is maar de vraag. Uit mijn
praktijk kan ik die vraag met een nee beantwoorden. Hier kan ik voorlopig vaststellen dat de
coachees geen homogene groep vormen en groepscoaching in de praktijk een moeilijke
activiteit is.
64
SLB is naar mijn ervaring functioneel als de studenten concrete, toetsbare, verplichte
opdrachten (SMARTI-opdrachten die leiden tot SMARTI-doelen1) moeten uitvoeren en
hiervoor een studiepunt kunnen krijgen. Wanneer een studiepunt als straf of beloning
ontbreekt, dan is studieloopbaancoaching nutteloos. Human Resource aanpak kan de
wetmatigheden uit het behaviorisme - als het over de gevolgen van straf en belonen gaat -
misschien gedeeltelijk opvangen, geheel doen verdwijnen lijkt mij onmogelijk.
Opgelegde dwang strookt niet met de geest van coaching (SLC) en is ook niet de bedoeling
van competentiegericht onderwijs dat zelfverantwoording en zelfsturing veronderstelt.
SLB lijkt op een vorm van gedwongen hulpverlening: in dit geval gedwongen begeleiding en
coaching.
En gedwongen coaching is methodisch moeilijk voor te stellen. Gedwongen begeleiding is
qua methode goed denkbaar.
De meeste studenten uit de deeltijd hebben een betaalde baan en die willen ze voor hun hele
leven behouden. Een carrièrestrategie willen ze niet en ze blijven veelal een
overlevingsstrategie volgen die bij de lage klasse thuis hoort. Dus loopbaancoaching verloopt
moeizaam en kan een flinke bron van frustratie en agressie vormen. Zowel voor de coachees
als voor de coaches. En omdat beiden van bovenaf gedwongen zijn om coaching plaats te
laten vinden, heb ik het idee dat beide partijen elkaar gedogen en tolereren: een
overlevingsstrategie noodgedwongen toepassen.
Studiecoaching lukt soms een beetje omdat beloning met studiepunten regelmatig plaats vindt.
Het zijn calculerende studenten die met een minimale investering in tijd, inzet en motivatie
net een voldoende willen behalen. Hier komt nog bij dat sommige studenten gedwongen
worden om een diploma te behalen om hun baan te mogen behouden.
1 Specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch, tijdgebonden en innovatie (kennis, vaardigheden en
attitude vernieuwend en vermeerderend.
65
Het doorstroomtraject MBO - HBO
Bij de instekers speelt het doorstroomtraject gelet op de procedures, regels,
praktijk en motieven en verwachtingen van de student een belangrijke rol.
Vandaar dat dit uitgebreider onderzocht wordt in deze thesis.
Bij MWD vinden we hoofdzakelijk 2 groepen studenten: de voltijdstudenten en de
deeltijdstudenten. In de 2e jaars deeltijd vinden we 2 subgroepen: een subgroep
afgestudeerden van het MBO (doorstromers of instekers) en een subgroep met een andere
vooropleiding (zij-instromers: vanuit een ander HBO-opleiding of WO). Het onderwijs is
traditioneel gebaseerd op de voltijdstudent en is het deeltijdonderwijs een minimale,
noodzakelijke aanpassing van het voltijd onderwijs. Deze afleiding is ook het geval bij SLB,
althans qua studiebelasting, het aantal studiepunten, de regels en de onderwijsdoelen. Ik leid
dit af uit de studiegidsen van MWD.
Uit de studiegids van MWD voor 2007-2008 valt op te maken dat er voor MBO instekers 3
collegemodules in het eerste kwartaal in de eerste 4 lesweken zijn toegevoegd om een 3 jarig
onderwijsprogramma voor hen te verantwoorden. Deze modules zijn overgenomen uit het
onderwijsprogramma van het deeltijd 1e jaar. In de studiegids MWD (2007-2008, blz. 100)
wordt kortweg verwezen naar het 1e jaarsprogramma. De docenten hebben een aangepaste
handleiding voor deze modules geschreven. Deze minimale aanpassing in de eerste 4 weken
van het 1e kwartaal is niet wat de overheid en de HBO Raad bedoeld hebben met een 3 jarige
doorstroomroute MBO – HBO.
Studenten hebben tot 1 oktober de tijd om zich in te schrijven. Dit is een wettelijke regel. Als
een instekende student op 1 oktober met zijn studie begint, dan zijn de instroommodules al
gegeven en begint hij dus met een studieachterstand. De coaches hebben hun inleidend
verhaal reeds verteld en de studenten hebben met elkaar kennis gemaakt. De laatbeginners
moeten steeds bijgepraat worden en dit veroorzaakt frustraties.
Er zijn grote verschillen, die voor het onderwijs bepalend (moeten) zijn, tussen de
voltijdstudenten en de deeltijdstudenten. Hier maak ik nadrukkelijk en uitsluitend gebruik van
de populaties bij de opleiding van MWD op de HR. Deze populaties heb ik de afgelopen 18
jaren meegemaakt en gekend. Over de leefwereld van de deeltijdstudent in het HBO is er
weinig specifieke literatuur te vinden. Deze studenten krijgen de laatste jaren in toenemende
mate aandacht vanuit de regering, de HBO Raad en sommige hogescholen. Dit heeft te maken
66
met maatschappelijke ontwikkelingen en afspraken in het HBO, in het bijzonder afspraken
m.b.t. een MBO – HBO doorstroomtraject. Dit traject is voor de doelgroep van deze thesis
van belang omdat een deel binnen dat traject valt.
De Nederlandse overheid wil de kennissamenleving versterken en de internationale
concurrentiepositie van de Nederlanders verbeteren.
In het “Strategische agenda voor het hoger onderwiis-, onderzoek- en wetenschapsbeleid” van
het ministerie van OCW, van november 2007 staat:1
“Meer mensen moeten hoger opgeleid worden. Deze toename zal naast een reductie van de
uitval vooral gerealiseerd moeten worden door meer doorstroom van mbo’ers en het
upgraden van de beroepsbevolking. Het zijn met name de hogescholen die hier een
substantiële bijdrage kunnen leveren. Zij staan (nog meer dan universiteiten) voor de
uitdaging meer studenten aan te trekken en naar een diploma te begeleiden, zonder dat
concessies worden gedaan aan het niveau en de kwaliteit van het onderwijs. Het
overheidsbeleid moet daarvoor steun geven.”
In 2010 moet de z.g. “Lissabon doelstelling van 50 %” gehaald worden: in dat jaar moet de
helft van de beroepsbevolking een hogere opleiding hebben. Dit is ook een ambitie van de
HBO Raad waarmee de hogescholen zich gecommitteerd hebben. Deze ambitie probeert de
HBO Raad, samen met de hogescholen, te verwezenlijken door o.a.:
Toename van de doorstroom mbo-hbo2.
De HBO Raad stelt:
“Jongeren die na het behalen van een mbo-diploma doorstuderen aan een hogeschool blijken
baat te hebben bij extra begeleiding tijdens en na de overstap. De uitval onder deze groep
studenten kan worden beperkt door meer maatwerk te bieden. Dat vraagt om extra
investeringen”.
In dit kader hebben de MBO Raad en de HBO Raad samen een bestuurlijke agenda gemaakt
met afspraken over de doorstroom mbo-hbo 2007 – 2008. Deze agenda bevat de gezamenlijke
acties op het gebied van de doorstroom.3
1 http://www.minocw.nl/documenten/48054a.pdf
2 http://www.hbo-raad.nl/upload/bestand/positionpaper_%20investeringsagenda.pdf
HBO Raad, juli 2007:
Investeren in participatie, innovatie en personeel:
De strategische agenda van hogescholen 2007-2011. 3 http://www.hbo-raad.nl/upload/bestand/doorstroomagenda.pdf
67
Deze strategische agenda van hogescholen 2007 – 2008 sluit aan bij vier belangrijke thema’s
in het politieke onderwijsdebat en het overleg tussen en met sociale partners. Deze vormen de
weerslag van de uitdagingen waarvoor Nederland zich in de komende jaren gesteld ziet en
waarmee de hogescholen via de HBO Raad gecommitteerd hebben. Deze uitdagingen zijn:
1. Groei innovatiekracht en internationaal concurrentievermogen.
2. Toename arbeidsparticipatie van de oudere werknemer. Hier bloeit de oude gedachte
van permanente, levenslange educatie weer op. Dus meer oudere werknemers via
bijscholing op HBO niveau brengen. Voor wie HBO niveau (voorlopig) niet
bereikbaar is, is de mogelijkheid geschapen om via associate degree dat niveau te
benaderen. Hier speelt de Lissabon 50 % doelstelling een belangrijke rol. Deze
doelstelling is alleen met het onderwijs aan de voltijdstudenten moeilijk haalbaar.
Vergrijzing, globalisering en toenemende vraag en behoefte aan hoger opgeleiden
leiden tot een groot tekort aan hoger opgeleiden op de arbeidsmarkt. De hogescholen
moeten zo snel mogelijk zo veel mogelijk hoger opgeleide professionals afleveren.
Uiteraard is het streven zoveel mogelijk uitval en het afhaken te voorkomen. Hiervoor
zetten de hogescholen massaal het medium studieloopbaanbegeleiding en
studieloopbaancoaching in. Deze middelen moeten tevens het onderwijs betaalbaar
houden. Hoe eerder een student afstudeert, hoe meer geld hij oplevert.
3. Sociale innovatie als noodzakelijk complement.
4. Sociale cohesie. Onze multiculturele samenleving en de grotestedenproblematiek
staan hoog op de politieke agenda. Integratie, scholing en binding leveren een
belangrijke bijdrage aan een stabiele samenleving waarbij insluiting centraal staat in
plaats van uitsluiting. In toenemende mate worden de Regionale Opleidings Centra
bevolkt door allochtone studenten. Vaak hebben deze allochtone studenten de
intellectuele capaciteiten en competenties om op hoog niveau te studeren, maar ze zijn
door omstandigheden op een MBO school beland. Zij gebruiken hun MBO om op een
HBO te komen. Dit merken we overduidelijk bij de opleiding MWD. De laatste jaren
is de instroom in het tweede jaar bij ons in het voltijd onderwijs toegenomen tot
ongeveer 80 studenten waarvan zeker 40 tot 50 % van allochtone afkomst is. Dit
percentage begint de Rotterdamse bevolking, qua etniciteit, te benaderen.
In schooljaar 2007-2008 zijn 18 studenten ingestroomd in de deeltijd in het tweede
jaar waarvan 8 studenten van allochtone afkomst zijn. In het Algemeen Dagblad van
27 mei 2008 is te lezen dat de Hogeschool Rotterdam extra geld krijgt om o.a. het
onderwijs voor allochtone studenten te verbeteren. De hogescholen zullen dit extra
68
geld onder meer besteden aan betere voorlichting en begeleiding van allochtone
studenten in spé (Directie Communicatie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap, Nieuwsbericht van 26-05-2008).1
Op basis van de hierboven genoemde 4 uitdagingen formuleerden de hogescholen voor de
komende jaren 3 ambities:
1. De Lissabon 50 % doelstelling halen door toename van zowel het aantal
studenten dat een opleiding in het HBO begint, als een toename van het aantal
studenten dat de studie op tijd afrondt.
1.1. Toename van de doorstroom MBO – HBO. Studenten die na het behalen van een
MBO-diploma doorstuderen aan een hogeschool blijken baat te hebben bij extra
begeleiding tijdens (een MBO inspanning) en na de overstap (een HBO inspanning).
De uitval onder deze groep studenten kan worden beperkt door meer maatwerk te
bieden via een procedure van Erkende Verworven Competenties en intensieve
studieloopbaanbegeleiding. Specifieke groepen studenten die een Mbo-opleiding
volgen moeten via maatwerktrajecten en schakelprogramma’s rijp gemaakt worden
voor een vervolg Hbo-opleiding. Studenten die niet lang willen studeren in het HBO
krijgen de mogelijkheid tussentijds een Associate Degree (AD) te behalen en kunnen
later alsnog een Bachelor halen. Geen enkele MWD-opleiding heeft tot nu toe een
AD mogelijkheid geschapen.
1.2. Verhoging van het aantal allochtone studenten dat doorstroomt naar het HBO.
Scholen kunnen allochtone student-assistenten inzetten om allochtone studenten extra
te begeleiden. Hogeschool Rotterdam kent sinds dit schooljaar een prestigeproject van
peercoaches voor alle studenten. Vroegtijdige schoolverlaters uit het MBO worden
gestimuleerd om middels een kort schakelprogramma van maximaal 1 jaar naar het
HBO te gaan.
1.3. Een leven-lang-leren wordt gestimuleerd. In 2001 gingen 24.000 studenten van 25
jaar of ouder van start met een HBO-opleiding. In 2005 was dat aantal gedaald naar
ruim 20.000.2 Dit aantal moet omhoog gekrikt worden om een leven-lang-leren nieuw
leven in te blazen. “Diversiteit van studentgroepen vraagt om een gedifferentieerd
aanbod en een grotere mate van flexibiliteit in de programmering van de
1 zie ook: http://www.minocw.nl/actueel/nieuws/35594/Meer-allochtone-studenten-in-het-hoger-
onderwijs.html 2 HBO Raad, (juli 2006).
De strategische agenda van hogescholen 2007-2008.
69
hogescholen”.1 Bij MWD zien we de diversiteit van studentgroepen wel, maar van
een gedifferentieerd aanbod is er geen sprake. Althans tot nu toe. De coach ziet hier
een taak voor hem liggen, wil die oppakken maar mag dat niet want echt
competentiegericht onderwijs met voor alle studenten een individueel leerplan is
misschien niet betaalbaar.
1.4. Meer focus binnen de masteropleidingen. Zover ik heb kunnen nagaan zijn in
Nederland nog steeds geen geaccrediteerde masteropleidingen voor MWD. In België
is er wel een masteropleiding Social Work.2 Bij MWD heb je aan de onderkant geen
MBO MWD en aan de bovenkant geen Master MWD. Er komt een beetje perspectief
in de richting van carrière kunnen en mogen maken voor de maatschappelijk werkers
en dit kan een positieve impact hebben voor hun beroepsopleiding: het kan een
aantrekkingskracht worden en de motivatie voor investeren in de studieloopbaan
verhogen.
1.5. Upgrading van stages. Werkplekken krachtiger maken.
2. Toename kennisuitwisseling tussen hogeschool en bedrijf/instelling:
2.1. Uitbouw van de toegepaste onderzoeksfunctie van hogescholen.
2.2. Totstandkoming mkb-kennisclusters.
2.3. Investeringsfonds vraaggericht onderzoek.
2.4. versterking ondernemerschap in het HBO.
3. Investeren in de professionaliteit van medewerkers.
De doorstroomagenda MBO-HBO bevat de gezamenlijke inspanning die het MBO en het
HBO gaan doen om de doorstroom te verbeteren. Volgens de HBO Raad werken MBO- en
HBO-instellingen volop samen om er voor te zorgen dat MBO-ers die de ambitie hebben om
door te studeren, goed voorbereid beginnen aan het HBO (HBO Raad, doorstroomagenda).
Verder stelt de Raad dat: “Goede doorstroom mbo-hbo gebeurt regionaal en in samenwerking
op de instellingen zelf”.
Helaas kan ik op de Hogeschool Rotterdam bij de opleiding MWD hiervan weinig merken.
De hogeschool heeft een stafafdeling Onderwijs en Kwaliteit die medewerkers in dienst heeft
1 HBO Raad, (juli 2006).
De strategische agenda van hogescholen 2007-2008.
2 Hogeschool van Amsterdam en Hogeschool Nijmegen gaan binnenkort een geaccrediteerde M.A. in
Social Work beginnen.
70
die belast zijn met het verbeteren van de doorstroom MBO-HBO. Regelmatig worden er
conferenties en symposia gehouden om informatie uit te wisselen en daarbij blijft het.
In de regio Rotterdam is er al in 1999 (ruim 10 jaar geleden) de samenwerking tussen MBO-
en HBO-instellingen in de regio ingezet met het convenant ‘De Schutsluis’. In 2002 kreeg die
samenwerking een nieuwe impuls met het convenant ‘De Doorstroomagenda’. Dit convenant
richt zich op:
Programmatische aansluiting,
Creëren van leeromgevingen (de school als studieloopbaancentrum) en
De rol van het bedrijfsleven (onze afnemers) in het onderwijs.
In de Regionale Aanpak Aansluitende Trajecten (RAAT) werken de onderstaande instellingen
samen:
Albeda College
ROC Zadkine
Da Vinci College
Hogeschool InHolland en
Hogeschool Rotterdam.
Binnen de projectorganisatie RAAT is de ProgrammaRAAT verantwoordelijk voor het in
uitvoering brengen van de projecten en voor de regionale ontwikkeling van het
doorstroombeleid MBO – HBO.
Uit het verslag van de directeur van ISO (indertijd RISO en P&S) getiteld “Inhoudelijke
verantwoording project mbo – hbo 2005” blijkt dat er overwegend gepraat is en weinig
concrete resultaten geboekt zijn. De studenten van het MBO die willen doorstromen naar het
HBO moeten een doorstroomportfolio aanleggen. In het HBO wordt hiernaar gekeken omdat
het al dan niet hebben van zo’n portfolio geen invloed heeft op het toelatingsbeleid en
toelatingspraktijk van MWD.1
Het “plan van aanpak P&S en RISO 2006” laat ook een treurig beeld zien. Er wordt veel meer
gepraat, gepland, geëvalueerd en geregistreerd en extra projectgelden uitgegeven. Blijkbaar
weet de regiegroep dat er een instroom MBO – 2e jaar HBO MWD bestaat. Althans, dit blijkt
niet uit de aangehaalde beleidsstukken. Het doel van de regiegroep wordt nadrukkelijk
genoemd:
1http://hint.hro.nl/intranet/hrbreed03/IM_as/Inhoudelijke%20verantwoording%20project%20mbohbo.
doc
71
“Doel van de regiegroep is om tot een betere aansluiting te komen van MBO op HBO
onderwijs waardoor studie-uitval en studievertraging worden gereduceerd en doorlopende
leerwegen in mbo en hbo worden bevorderd.”1
Uit het “Rapport doorstroom projecten mbo-hbo” : “Onderzoeksproject naar de huidige
effecten van de opgezette projecten betreffende de doorstroom mbo-hbo” (van 2006) blijkt dat
de doorstromers over het algemeen tevreden zijn over de aansluiting MBO-HBO en de
studiebegeleiding door hun coaches in het HBO.2
Omdat het aantal geïnterviewde studenten te gering was (12 voor RISO) en er geen
onderscheid was tussen instromers en instekers en de drie opleidingen van RISO bij elkaar
genomen waren, zeggen de conclusies weinig over de deeltijd instekers bij MWD.
De praktijk van de doorstroomroute bij hogescholen
Bij de opleiding MWD is er geen sprake van de door de minister van OCW verwant
verklaarde MBO-opleidingen. MBO-studenten uit een aantal opleidingen kunnen door middel
van een individuele toelatingsprocedure toegelaten worden tot een driejarige MWD-leerroute.
De Hogeschool van Amsterdam somt op haar website de volgende niet-verwante MBO-
opleidingen met de mogelijkheid voor een driejarige MWD-route (de z.g. categorie 2.
Categorie 1 als verwante MBO-opleiding heeft recht op een 3-jarige leerroute):
Sociaal Pedagogisch Werker
Sociaal Juridische Dienstverlening
Sociaal Dienstverlener
Sociaal Cultureel Werker
Activiteitenbegeleider
Onderwijsassistent3
De HR laat deze MBO-ers ook toe tot het 2e leerjaar met een aangepast programma.
Daarnaast laten we ook MBO-ers met verpleegkundig achtergrond toe die enige ervaring
hebben met MWD.
Op de Hogeschool van Amsterdam vindt toelating tot de verkorte leerroute via een
toelatingsassessment van één dag plaats.
1 http://hint.hro.nl/intranet/hrbreed03/IM_as/projectplan%20Riso.doc
2http://hint.hro.nl/intranet/hrbreed03/IM_as/EINDRAPPORT%20%20effectmeting%20mbo%20in%2
0hbo%20060501.doc 3 Website van Hogeschool van Amsterdam.
72
Om in het 2e jaar te kunnen instromen is er een gezamenlijk project ontwikkeld door
docenten van de Hogeschool Utrecht (HU) en een aantal Regionale Opleidings Centra
(ROC’s). Het volgen en afsluiten van dit doorstroom-traject is een voorwaarde om zonder
portfolio-assessment in het 2e jaar van de gekozen studierichting te kunnen instromen.
Het doorstroomtraject van de Hogeschool Utrecht ziet er als volgt uit1:
het traject loopt van september tot juni;
je geeft aan deel te willen nemen aan het instroomtraject;
je oriënteert je op de studiemogelijkheden bij Social Work en Pedagogiek;
je maakt een keus voor een opleiding;
je vergroot je zicht op je huidige beroepskwaliteiten, competenties en je
studievaardigheden;
d.m.v. vragen, opdrachten en testen verzamel je materiaal voor je portfolio;
in een presentatie over je portfolio en in een gesprek worden je sterke kanten en nog te
ontwikkelen kanten in kaart gebracht;
op grond van deze analyse maak je een Persoonlijk Ontwikkelingsplan (POP),
waaraan je vervolgens gaat werken;
aan het einde van het jaar volgt een adviesgesprek op grond van de uitwerking van het
POP. Er wordt een advies gegeven over de kans van slagen in de door jou gekozen
opleiding in het HBO;
Je maakt uiteindelijk een keus of je in wilt stromen in het tweede jaar.
“Het doorstroom-traject volg je naast het normale mbo-programma waarbij je moet rekenen
op een extra studiebelasting van ongeveer 1 tot 2 uur per week. Gedurende het jaar word je
begeleid door docenten uit het mbo en hbo. Het accent in het traject ligt op het zelfstandig
leren. Dit betekent dat je jezelf leerdoelen leert stellen en dat je zelf je leerproces kan
vormgeven en sturen. Dit vraagt inzicht in je eigen (leer)ontwikkeling, in het te bereiken
resultaat (de afstudeercompetenties) en de manier waarop je dit resultaat kan bereiken.”
(website van HU).
Dus op de HU is het mogelijk om via een doorstroom- traject of via een instroom op basis van
een assessment toegelaten te worden tot de 3-jarige leerroute.
Op de Haagse Hogeschool is het ook mogelijk om een 3-jarige leerroute voor MWD te volgen.
Voor studenten met een sociaal-agogische MBO-diploma biedt de HHS één jaar
studieverkorting aan op basis van een intakegesprek (gesprek op basis van eerder en elders
verworven competenties.)2
Op de Hogeschool Inholland (ook de vestigingsplaats Rotterdam) geldt: “De driejarige
bacheloropleidingen zijn bestemd voor studenten met een diploma van verwante mbo-
1 Website van Hogeschool Utrecht.
2 Website van de Haagse Hogeschool
73
opleidingen. Voor deze studenten is een speciaal studieprogramma samengesteld, dat goed
aansluit bij hun vooropleiding. In alle gevallen zal een intake-assessment afgelegd moeten
worden om te bepalen welke studenten toegelaten worden tot de driejarige opleiding.” 1
Concluderend mag gesteld worden dat de hogescholen in de grote steden een 3-jarige
studieroute hebben voor instromers en dat zij een assessment procedure hebben voor eerder
verworven competenties. De eerder verworven competenties gelden voor de MWD-opleiding
op de eigen hogeschool.
In de toekomst worden door erkende assessoren competenties vastgesteld die landelijk erkend
zullen worden via de Erkende Verworven Competenties (EVC).
“De kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven zijn een belangrijke speler in het EVC-veld.
Hun positie als intermediair tussen beroepsonderwijs en arbeidsmarkt plaatst hen
vanzelfsprekend in de rol van ontwikkelaar en uitvoerder van EVC-procedures, zowel voor
procedures gericht op onderwijsinstellingen als die met het bredere doel van
loopbaanontwikkeling. Daarnaast geldt de nieuwe competentiegerichte kwalificatiestructuur
doorgaans als het kader voor ontwikkeling van EVC-procedures. Verder kunnen mensen die
een EVC-procedure hebben doorlopen, via een kenniscentrum een werkplek aangeboden
krijgen. Op die werkplek kunnen competenties verder worden ontwikkeld tot het diploma of
certificaat is behaald.
De kwaliteitscode
De uitvoering van EVC trajecten gebeurt binnen de kwaliteitscode EVC. Dat is een door de
overheid gelegitimeerde kwaliteitscode, samen opgesteld door alle betrokken partijen bij EVC.
Volgens de kwaliteitscode moeten EVC-procedures berusten op landelijke standaarden. Dit
om te borgen dat anderen dan degene die de EVC vast stelt de uitkomst ook erkent. 2
De Hogeschool Rotterdam en het Instituut Sociale Opleiding doen mee met de procedure om
erkende assessoren voor de opleiding MWD benoemd te krijgen.
Inmiddels bieden we een 3-jarige instroomroute aan zoals de andere hogescholen middels een
niet-officieel erkende assessment. De officiële erkenning is voorlopig niet noodzakelijk.
Heeft de studieloopbaanbegeleiding in het MBO gewerkt?
1 Website van Hogeschool Inholland
2 http://www.evcstandaarden.nl/achtergrond.html
74
Frans Meijers1 heeft veel wetenschappelijk onderzoek gedaan naar loopbaanoriëntatie en
studieloopbaanbegeleiding in het beroepsonderwijs en komt tot de eindconclusie:
“In 2000 besluiten de Europese regeringsleiders in Lissabon dat Europa in 2010 de meest
concurrerende economie van de wereld moet zijn. Om dat te bereiken moet Europa een
kenniseconomie worden. Daartoe moeten meer mensen een hogere opleiding voltooien én hun
leven lang blijven leren. Voor velen is dit echter geen aanlokkelijk perspectief. Zij vinden het
onderwijs weinig boeiend, vooral omdat ze nauwelijks met hun (levens)loopbaan bezig zijn en
dus ook leren niet kunnen verbinden met hun eigen toekomst. Loopbaanbegeleiding is
essentieel om van Nederland een echte kenniseconomie te maken”2
Meijers komt tot de conclusie dat van het realiseren van een kwalitatief goede
loopbaanoriëntatie en -begeleiding – dit is een essentiële voorwaarde voor onderwijs waarin
de loopbaan van de leerling daadwerkelijk centraal staat- tot nu toe weinig terechtgekomen is.
Hiervoor lijken twee redenen te zijn:
In het beroepsonderwijs bestaan er tegenstrijdige opvattingen over wat een loopbaan is en wat
dus goede loopbaanoriëntatie en –begeleiding is.
Ten tweede heersen in het beroepsonderwijs tegenstrijdige opvattingen over wat goed
beroepsonderwijs is.3
De kenniskring “De school als loopbaancentrum” van de Haagse Hogeschool is een
onderzoek gestart naar de vraag hoe het parttime onderwijs verbeterd kan worden. De kring
constateert in een tussenrapportage:4
“Op dit moment staat door de Lissabon doelstelling (…) op landelijk niveau de doelgroep
centraal die al op hbo werk- en denkniveau functioneert zonder bijpassende kwalificatie.
Landelijk wil men deze doelgroep met behulp van een EVC-procedure en onderwijs op maat
snel aan een diploma helpen. (…) Om deze doelgroep te kunnen bedienen, moet een
deeltijdopleiding wel aan een aantal voorwaarden voldoen als een valide EVC procedure en
een flexibele programmering: hier liggen kansen”.
“Vrijwel elke opleiding is bezig met het opnieuw invullen van de studieloopbaanbegeleiding
en er wordt geëxperimenteerd met persoonlijke ontwikkelingsplannen (pop) en persoonlijke
1 Frans Meijers is lector “Pedagogiek van de Beroepsvorming” op de Haagse Hogeschool.
2 F. Meijers, (2005).
3 F. Meijers (2005).
4 Maya Vos (2006).
Onderzoek deeltijd, post-hbo en masters in het kader van het project “Parttime Onderwijs”.
Kenniskring “De school als loopbaancentrum” De Haagse Hogeschool.
75
activiteiten plannen (pap). Vaak worden de ontwikkelingen in de voltijdbachelor ook vertaald
naar de deeltijdvariant”.
De toegevoegde waarde van de studieloopbaanbegeleider kan liggen in:
Aanspreekpunt voor de student (mentoraat);
Het begeleiden van de EVC procedure en planning van de studie;
Het begeleiden van keuzeprocessen mits er iets te kiezen valt binnen een opleiding, en;
De bewustwording en motivatie van de student voor wat betreft zijn
competentieontwikkeling in opleiding en werkveld en de begeleiding (naar behoefte)
in het ontwikkelen van pop en portfolio in directe relatie hiermee.
Deze constateringen van de tussenrapportage van de Haagse Hogeschool herkennen wij bij
MWD. Het Haagse onderzoek richt zich op alle deeltijders en deze thesis gaat over de
deeltijders bij het sociaal agogisch onderwijs en met name de MWD.
De studieloopbaanbegeleider van de instromers in het deeltijd onderwijs van het 2e jaar moet
ervan uit kunnen gaan dat zijn studenten de eindcompetenties van het 1e jaar reeds bezitten of
de MBO-competenties in voldoende mate in huis hebben.
De instroomproblematiek in het 2e jaar in de deeltijd bij MWD wordt met de verbetering van
de MBO-HBO doorstroming voor een deel opgelost omdat slechts een deel van de instromers
rechtstreeks van een MBO-opleiding komt. Voor een deel hebben de instromers een, al niet
afgebroken, HBO-opleiding gevolgd. De populatie is qua vooropleiding en
starterscompetenties erg divers. Alle studenten van een lesgroep moeten op zijn minst aan de
minimale vereisten voldoen, wil er sprake zijn van effectief groepsonderwijs en van effectief
sociaal leren. Sociaal leren is in wezen gebaseerd op evenwichtige wederkerigheid. En het
sociaal leren is bij MWD heel erg belangrijk omdat MWD er van uitgaat dat de studenten
nadrukkelijk ook van elkaar moeten leren. Vooral bij het praktijkgerichte onderwijs komt dit
element aan bod. De bedoeling van praktijkgericht onderwijs is dat de student in de praktijk
toepast wat hij op school geleerd heeft en vervolgens gaat nadenken, reflecteren hoe het
toegegaan is. De student moet uit zichzelf deze zelfreflectie willen doen en van de school
heeft hij geleerd hoe de zelfreflectie kan gebeuren. Tevens moeten de studenten in een
werkgroep bereid en in staat zijn om van elkaars praktijk te leren. In een werkgroep wordt
verwacht (impliciet geëist) dat een ieder voldoende inbrengt en presteert en nuttige, oprechte
reflecties geeft.
76
Zijlstra & Meijers constateren in “Hoe spannend is het hoger beroepsonderwijs?”: 1
“Om er achter te komen of de gekozen opleiding past bij de behoeften en vaardigheden van de
student zowel als voor het vertalen van theoretische modellen naar complexe praktijksituaties,
is reflectie nodig. Opleidingen die goed omgaan met het spanningsveld tussen theorie en
praktijk zullen naar verwachting de studenten regelmatig aanmoedigen tot reflectie. De
resultaten uit de Hbo-instroommonitor over reflecteren zijn echter, zoals gezegd, niet
bemoedigend. Van alle vaardigheden scoort de aansluiting van reflecteren tussen de
vooropleiding en het Hoger Beroepsonderwijs het laagst.
Dit ligt niet alleen aan de veelal geringe aandacht die er in de vooropleidingen aan reflecteren
wordt gegeven. Eerstejaarsstudenten geven ook vaak aan dat de eisen ten aanzien van
reflecteren in het Hoger Beroepsonderwijs te hoog zijn. De laatste jaren is er binnen het HBO
– inclusief de Haagse Hogeschool/TH Rijswijk – sprake van een steeds grotere druk vanuit
het curriculum op de studenten om te reflecteren. Studenten worden vrijwel vanaf de eerste
dag dat zij aan hun studie beginnen op velerlei manieren verplicht tot reflectie (o.a. als een
onderdeel van studieloopbaanbegeleiding (…). Kwalitatief onderzoek onder
eerstejaarsstudenten van de Haagse Hogeschool/TH Rijswijk laat zien dat veel studenten
echter niet eens weten wat reflecteren (precies) inhoudt. Veel studenten leggen bij reflecteren
niet de verbinding met zichzelf, terwijl onderwijsactiviteiten die geassocieerd worden met
reflecteren niet serieus genomen worden en ervaren worden als een verplicht nummer. Op de
toegenomen reflectiedwang reageren vele studenten op dezelfde wijze als op de rest van het
curriculum: zij trachten met zo min mogelijk inspanning te overleven. Docenten reageren
daarop meestal door de gewenste reflectie via de inzet van instrumenten als ‘reflectiewijzers’,
portfolio’s en ‘reflectiegesprekken’ te realiseren, waarmee reflectie echter steeds meer op een
‘schoolvak’ gaat lijken. Het is dus de vraag of het reflecteren überhaupt op een goede manier
wordt ingezet binnen zowel het voortgezet als het hoger onderwijs”.
Dit is ook het geval bij onze MWD-opleiding. Studenten worden regelmatig verplicht om
reflectieverslagen te schrijven zonder dat ze weten hoe dat moet en wat het nut ervan is. Ze
schrijven wat op en de docent keurt het goed, althans honoreert het met een studiepunt.
Mijn ervaring met deeltijdstudenten is dat zij geen moeite hebben met de kwaliteitseisen van
reflecties, maar met de hoeveelheid die zij moeten produceren. De hoeveelheid is debet aan
1 http://portal.hhs.nl/xmsp/xms_itm_p.download_file?p_itm_id=7906
Wâtte Zijlstra & Frans Meijers. Hoe spannend is het hoger beroepsonderwijs?
77
het gemis van de kwaliteit. En als gebrekkige verslagen leiden tot studiepunten is het
begrijpelijk dat er gebrekkige verslagen geproduceerd worden.
Zijlstra en Meijers (2005) stellen over de studie en loopbaan en studieloopbaanbegeleiding:
“De uitdagendheid van een opleiding hangt sterk samen met het gepercipieerde niveau van de
opleiding en de mate waarin de opleiding wordt ervaren als een goede voorbereiding op de
arbeidsmarkt. De wijze waarop de opleiding theorie en praktijk samenbrengt lijkt dus cruciaal.
Dit lijkt ook erkend te worden door HBO-instellingen, gelet op de grotere nadruk die er de
laatste tijd wordt gelegd op studieloopbaanbegeleiding. Verwacht wordt dat door een goede
inzet van dit instrument de student in staat wordt gesteld de vertaalslag van de theorie naar de
praktijk en naar zichzelf te maken. De in deze bijdrage gepresenteerde gegevens lijken echter
uit te wijzen dat de meerderheid van de studenten onvoldoende reflecteert op hun studiekeuze
(en in het verlengde daarvan ook hun beroepskeuze). Er worden weinig andere opleidingen
overwogen en studenten die stoppen met hun opleiding geven aan dat zij onvoldoende hebben
nagedacht en dat de voorlichting weinig heeft bijgedragen aan hun opleidingskeuze. De
vragen ‘Wat betekent arbeid voor en in mijn leven?’ en ‘Wat wil ik via mijn arbeid betekenen
voor anderen?’ lijken weinig aandacht te krijgen in zowel het voorgezet onderwijs als in de
voorlichtingsactiviteiten die de Hogescholen zelf realiseren. HBO-instellingen reageren
hierop door – zoals hiervoor al kort aangegeven – de studenten steeds vaker en steeds meer
met behulp van kant-en-klare instrumenten te verplichten tot reflectie. Zij gaan over tot
‘integrale loopbaanbegeleiding’. Dit is loopbaanbegeleiding die studenten op vele en
verschillende manieren uitnodigt maar ook dwingt tot loopbaanreflectie. Zal een dergelijke
aanpak resulteren in een grotere ‘Begeisterung’ onder studenten?
Dat zal helemaal afhangen van de vraag of hogescholen er in zullen slagen een
communicatieve structuur op te bouwen die werkelijk ontwikkelingsgericht is. Uit onderzoek
weten we dat intrinsieke motivatie bijna altijd het resultaat is van een dialogisch proces dat
veelal begint met een zogenoemde ‘grenservaring’ of ‘crisis’, en waarbij vertrouwen de spil is
waaromheen alles draait. Vertrouwen is iets dat niet snel ‘gemaakt’ kan worden, maar dat
moet groeien. Vertrouwen moet in zekere zin verdiend worden, doordat de gesprekspartners
de concrete ervaring hebben dat ze elkaar kennen, elkaars motieven serieus nemen en
verschillen tussen elkaar respecteren. Omdat dit proces meestal begint met een grenservaring,
is er daarbij sprake van een motivatieprobleem. Individuen trachten immers veelal een
grenservaring te ontlopen vanwege de ermee samenhangende onzekerheid. Studenten zullen
dus nauwelijks vanuit zichzelf gemotiveerd zijn tot zelfreflectie.
78
Dit betekent dat hogescholen een leeromgeving zullen moeten creëren, waarin sprake is van
wederzijds vertrouwen tussen de studenten en de docenten en waarin niet alleen
grenservaringen zullen moeten worden aangeboden, maar waarin ook de studenten voldoende
motivatie vinden om de confrontatie met deze grenservaring aan te gaan. Zowel uit onderzoek
naar motivaties als uit de resultaten van onderzoek naar leerprocessen vanuit een
constructivistisch perspectief weten we dat een dergelijke leeromgeving gebaseerd zal moeten
zijn op constructie in plaats van instructie en op les- en leersituaties waarin de student
zeggenschap heeft over zowel de opzet, de voortgang als de evaluatie van zijn leerproces. Het
onderwijs zal dus werkelijk vraaggestuurd moeten zijn”.
Dat het onderwijs ook vraaggestuurd moet zijn, is bij ons al bepaald door het College van
Bestuur. Dit college heeft het nagenoeg helemaal overgelaten aan de docenten en de
betreffende managementteams om hier vorm en inhoud aan te geven. Het College van Bestuur
heeft bepaald dat het onderwijs tevens studentgestuurd moet zijn. Studenten moeten verplicht
een aantal keuzemodules en een zelf gekozen minor volgen. Dit lijkt een beetje op
studentgestuurd en de mogelijkheid om aan zelfsturing te doen. Deze minimale, deels
verplichte, keuzemogelijkheid is echter niet de geest van competentiegericht onderwijs,
coaching, zelfsturing en empowerment.
Bij ons moeten de instekers verplicht zelfreflectieverslagen schrijven. Uit de studiegids van
MWD 2007-2008 blijkt dat het schrijven van reflectieverslagen niet onderwezen wordt.
Reflectie heeft een hoeveelheid kennis of informatie die overdraagbaar is en geleerd kan
worden. Als een student die kennis heeft, kan hij de toepassing ervan oefenen en dan volgt de
fase van het aantonen in welke mate de student de beoogde competenties beheerst. In de
praktijk wordt de fase van kennisverwerving en leren toepassen overgeslagen. Studenten
kunnen ellenlange verhalen vertellen over kenniselementen (thema’s en concepten) zonder dat
ze enig benul hebben wat die kenniselementen inhouden.
79
Hoofdstuk 6
De docent als studieloopbaancoach
In dit hoofdstuk wordt er vanuit de literatuur beschreven wat de taken van
een docent (kunnen) zijn in de rol van een coach of
studieloopbaanbegeleider. De kadernotitie SLC van de opleiding MWD
benoemt zelf de taken van een coach en de competenties die hij nodig
heeft. Deze competenties komen over het algemeen overeen met de
competenties die in de geraadpleegde literatuur voorkomen. Uit
bestudering van de 7 competenties die de Stichting Beroepskwaliteit
Leraren en ander onderwijspersoneel geformuleerd heeft blijkt dat een
coach of studieloopbaanbegeleider geen bijkomende competenties nodig
heeft. Dus iedere competente docent zou een competente coach kunnen
zijn. Met deze aanname heeft de opleiding MWD alle docenten als
studieloopbaancoaches ingezet.
Tot slot worden er 3 wetenschappelijke onderwijsconcepten beschreven
van waaruit (onbewust) door de docenten gehandeld wordt: het klassieke
technische-rationele - ,het modernere beperkt rationele en het
postmoderne reflectieve professionele concept.
Deskundigheid van docenten en coaches
In een indrukwekkende, recente literatuurstudie over onderwijsethiek (beroepsethiek van
docenten) beschrijft Holleman het professioneel handelen van docenten in het hoger
onderwijs. Volgens hem hebben die docenten 15 rollen:1
1. De docent als professional
2. De docent als expert
3. De docent als gids en coach
4. De docent als examinator
5. De docent als studentbegeleider
6. De docent als kostenbeheerser
7. De docent als aanbieder en uitvoerder van een studiecontract
8. De docent als hoeder van a-normale studenten
9. De docent als groepswerker
10. De docent als deelgenoot
11. De docent als rolmodel
12. De docent als opvoeder of socialisator
13. De docent als werknemer
1 W. Holleman, (2006).Onderwijsethiek. Een literatuurstudie over professioneel handelen van
docenten in het hoger onderwijs. Utrecht: IVLOS, Universiteit Utrecht.
80
14. De docent als taaksteller
15. De docent als supervisor.1
Dat de verschillende rollen voor rolconflicten kunnen zorgen, mag zonder veel betoog
aangenomen worden. Interessant is wel dat Holleman onderscheid maakt in de rollen “gids en
coach” en “studentbegeleider”. Welke taak bij welke rol past, is op zich niet belangrijk omdat
de rollen, en daarmee de taken, nogal omvattend zijn beschreven. Onder coaching plaatst
Holleman: “Studenten worden ondersteund om zelf studiedoelen op te stellen en zelf hun weg
te vinden om die doelen te bereiken. (…) begeleider van de mondige student”.
De taak van de studieloopbaancoach is condities te scheppen opdat studenten doelgericht
studeren. De coach moedigt hen aan om zicht te houden op hun eigen leren, daarop te
reflecteren en hun leerproces te bewaken. Ze worden geholpen hun schoolse leren aan eigen
(beroeps-) ervaringen te relateren en zich te ontwikkelen tot actieve, weetgierige,
onderzoekende, scherpzinnige, beroepsidentiteit verwervende leerders.
“Een belangrijk aspect van dergelijke zelfsturing is het opstellen van eigen leer- en
ontwikkelingsdoelen binnen het kader van de gestelde onderwijsdoelen.”2
De instekende studenten moeten aan het begin van hun opleiding voor
studieloopbaanbegeleiding een POP en een PAP maken. Hiervoor krijgen zij slechts een
studiehandleiding. Het zou beter zijn als ze eerst een hoeveelheid kennis zouden bestuderen
die ze nodig hebben om een POP en een PAP te kunnen maken. Een gedegen PAP is het
fundament waarop hun studie in studentgestuurd en competentiegericht onderwijs moet rusten.
Kennis en vaardigheden m.b.t. een SWOT-analyse is nodig om een POP en een PAP te
maken.3 Deze kennis en vaardigheden worden ten onrechte wel verondersteld aanwezig te zijn.
De noodzaak voor het aanleren van deze gemiste, basale kennis en vaardigheden wordt door
het managementteam en de docenten onvoldoende onderschreven. Sommige docenten zien de
noodzaak van kennisoverdracht wel in, maar hebben geen tijd en instrumenten ter
beschikking om dit te realiseren.
De kadernotitie SLC heeft aanwijzingen gegeven over de vereisten waaraan een SLC-coach
moet voldoen:
1 Hiermee bedoelt hij niet de gangbare supervisie wat in het HSAO aan studenten gegeven wordt, maar
ervoor waken dat studenten aan zichzelf en vooral aan anderen (medestudenten, cliënten) geen schade
toebrengen. 2 Holleman, (2006).
3 SWOT-analyse: sterke en zwakke kanten, kansen en bedreigingen.
81
“Vooral in het eerste jaar is het wenselijk dat een SLC-coach ook andere onderwijstaken
uitvoert in de groep die hij coacht. Bij voorkeur taken met kleinschalige werkvormen
(training/vaardigheden, practicum, etc.) Zo kan een SLC-coach goed op de hoogte blijven van
het onderwijsprogramma en de dagelijkse gang van zaken en maakt hij de student ook in
andere situaties mee.
Algemener gesproken: om een student goed te begeleiden is het belangrijk dat de SLC-coach
het gehele curriculum kan overzien en goed zicht heeft op het beroepenveld. Een SLC-coach
is goed op de hoogte van het studentenstatuut, de studiegids, klachtenprocedures en
verwijzingsmogelijkheden binnen (en buiten) de HR. Jaarlijks zorgt de opleiding voor een
opfris van deze kennis.
In het 2e jaar van de deeltijd krijgen de studenten een coach die het hele jaar door ook een
aantal lesmodules geeft.”1
Uit deze algemene omschrijving kan opgemaakt worden dat iedere docent ook kan coachen.
Alle docenten moeten coachen om alle studenten te kunnen behappen. Iedere (docent-) coach
heeft ongeveer 20 coachees. Dit is nodig om alle studenten aan een coach te koppelen en om
ervoor te zorgen dat de coach niet overbelast wordt.
De taken van de studieloopbaanbegeleider zijn niet ingedeeld in de 3 functies van een docent:
docent, kerndocent en hogeschooldocent. Waarschijnlijk omdat alle 3 categorieën docenten
studieloopbaanbegeleiding moeten geven.
Ik denk dat docenten als coaches in concrete situaties opereren (interveniëren) op een
continuüm van aan de ene kant docerend (zo is het, zo moet je het doen, directief, sturend,
bepalend. Gecoachte stelt vragen, coach geeft antwoorden) en aan de andere kant
ondersteunend (de gecoachte bepaalt hoe het is, hoe het moet zijn, wat hij wil, hoe hij iets wil
bereiken. De coach doet wat de gecoachte aan hem vraagt en van hem verwacht).
Omdat er sprake is van een continuüm zullen er veel verschillende vormen van coaching en
begeleiding zijn met typische rollen en taken voor de coach die uit de diverse vormen
voortvloeien en afgeleid kunnen worden. Dat betekent dat de coach over verschillende
competenties (kennis, inzicht, houding en vaardigheden) zal moeten beschikken. Gelet op
concrete situaties zal hij passende rollen op zich moeten, kunnen nemen: hij zal rolflexibel
moeten zijn.
1 Kadernotitie SLC (2006).
82
Volgens Rijkers in “De opleider als coach in bedrijfsopleidingen” moeten coaches vooral een
behoorlijk stevige persoonlijkheid zijn met deskundigheid.
“De basiskwaliteit is dat de coach kan denken en werken in heel verschillende kaders. Hij
moet flexibel kunnen overschakelen van het ene kader naar het andere en van een
mens/taakgerichte interventie naar een mens/mensgerichte interventie, en andersom.”1
Hij vindt vier kwaliteiten van een coach belangrijk:
1. Persoonlijkheid
2. Deskundigheid
3. Coachen van groepen en
4. Diagnostisch vermogen
Volgens Rijkers bestaat de deskundigheid van een coach uit kennis van en inzicht in
menskunde, leerkunde en bedrijfskunde en uit de volgende vaardigheden:
1. Motiverende en gedragsversterkende vaardigheden
2. Communicatieve vaardigheden
3. Vraagtechnieken en
4. Leer- en interventiemethoden
5. Vaardigheden in het begeleiden van groepen.
Volgens Verhoeven en Van Vlerken is de belangrijkste taak van een coach het mobiliseren
van de energie bij de student (gecoachte) om zich optimaal in te zetten voor het bereiken van
de leerdoelen (coachingsdoelen).
“Voor dit mobiliseringsproces is het nodig om een evenwicht te vinden tussen het proces van
sturing van bovenaf en de processen van zelfsturing van onderop. Om dat goed te doen moet
een coach, naar ons idee, voldoende van de volgende kwaliteiten in huis hebben.”: 2
Om commitment te ontwikkelen:
Betrokken zijn
Mobiliseren
Spannend maken
1 Ton Rijkers, in: Jan de Ruijter (red.), (1997).
2 Willem Verhoeven en Anita van Vlerken, (1997).
83
Om sturing te geven:
Visie hebben
Afstand kunnen nemen
Balans handhaven
Ambitie en zelfvertrouwen hebben
Integer zijn
Om zelfsturing toe te laten:
Vertrouwen schenken
Aandacht hebben voor mensen
Evenwaardig opstellen
Geduld hebben
Zo te zien maken Rijkers, Verhoeven en Van Vlerken geen onderscheid tussen studiecoaching
en studiebegeleiding.
Whitmore kent aan coaches de volgende eigenschappen toe:1
Geduldig
Objectief
Behulpzaam
Belangstellend
Kan goed luisteren
Opmerkzaam
Bewust
Bewust van zichzelf
Aandacht
Goed geheugen
Hij vindt de eigenschappen technisch deskundig, goed op de hoogte, ervaren, geloofwaardig
en gezaghebbend minder belangrijk.
Volgens Starr vormen de volgende vaardigheden de kern van coaching, tijdens een formele
coachingssessie, maar ook als gedrag of als managementstijl:2
Het opbouwen van een goede verstandhouding of relatie
1 John Whitmore, (2003).
2 Julie Starr, (2003).
84
Verschillende niveaus van luisteren
Het gebruik van intuïtie
Het stellen van vragen
Het geven van ondersteunende feedback.
Volgens Starr vormen de principes van waaruit een coach werkt de basis voor alles wat hij
doet. De volgende principes zijn essentieel binnen een coachingsproces dat gebaseerd is op
samenwerking:1
Blijvende inzet voor ondersteuning van het individu
Een coachingsrelatie gebaseerd op eerlijkheid, openheid en vertrouwen
De gecoachte is verantwoordelijk voor de resultaten die hij voortbrengt
De gecoachte kan veel betere resultaten voortbrengen dan hij nu doet
Aandacht voor wat de coachee denkt en ervaart
De coachee kan perfecte oplossingen genereren
Het gesprek is gebaseerd op gelijkwaardigheid.
Deze principes bepalen volgens mij ook de grondhouding (attitude) van de coach en regelen
zijn verhouding (relatie) met de gecoachte. Ik zou naast de aandacht voor het denken en
ervaren ook het voelen, de emotionele beleving, expliciet in het rijtje opnemen.
Astrid Schreyögg formuleert een aantal eisen ten aanzien van de coach:2
1. Persoonsspecifieke eisen ten aanzien van de coach
1.1 Eisen ten aanzien van de mens
Een brede levens- en beroepservaring
Goede persoonlijke uitstraling
Adequate interactiestijl
Het geslacht van de coach
1.2 Eisen ten aanzien van de vaktechnische kwalificatie
Intellectuele flexibiliteit
Brede sociaal-wetenschappelijke kennis
Ideologische openheid
1 Julie Starr, (2003).
2 Astrid Schreyögg, (1997)
85
De passende competentie m.b.t. een bepaald vakgebied
2. Eisen ten aanzien van het concept van de coach
2.1 Een metamodeltheoretisch fundament
a. Antropologische standpunten
1 De gecoachte is een autonome persoon met individuele handelingsvrijheid
2 De gecoachte is een sociaal wezen die afhankelijk is van socialiteit
3 Mensen zijn voortdurend bezig met zelfontplooiing en zelfverwerkelijking
4 Oog hebben voor de arbeidsbeleving en –beperking van de gecoachte.
b. Theoretische achtergronden m.b.t. bewustwordingsprocessen
1 Kunnen ondersteunen bij het ontwikkelen van nieuwe, adequatere cognitieve
schemata
2 Het repertoire van de gecoachte met nieuwe perspectieven kunnen verruimen
3 Leerbelemmeringen bloot kunnen leggen
4 Ook moeilijk te plaatsen ervaringen in de coaching betrekken.
2.2 Een uitgebreide theorie-inventaris
Uit een omvattend arsenaal van theorieën over de individuele
verschijnselen, het doorgronden van betrekkingen en inzichtelijk maken
van systemen et cetera kunnen kiezen.
2.3 Premissen voor de toepassing van methoden
1 Adequate doelen kunnen stellen
2 Kunnen helpen bij het expliciteren, verwoorden van ervaringen
3 De effecten van coaching kunnen expliciteren
4 Kunnen toelichten en motiveren van gehanteerde concepten en
werkwijze
5 Bewust kunnen kiezen uit zaken rondom de uitvoerende coaching
2.4 Een uitgebreide methode-inventaris
Uit een omvattende hoeveelheid methoden, technieken en
werkwijzen kunnen kiezen.
De houding van de coach wordt bovenal getypeerd als een van voortdurend respect voor de
gecoachte.
Drie andere dimensies die de houding van de coach bepalen zijn:1
1 Astrid Schreyögg, (1997).
86
1. Symmetrie / asymmetrie (mate van gelijkheid)
2. Directiviteit / nondirectiviteit (mate van sturing)
3. Authenticiteit / terughoudendheid (mate van zelfexpressie).
Zoals in de gangbare agogische beroepen wordt de houding (attitude) van de coach volgens
mij verder getypeerd door:
De permanente bereidheid tot helpen/begeleiden
(Beroeps)ethisch verantwoord handelen
Bereidheid om verantwoording af te leggen aan cliënten en vakgenoten
De belangen van de gecoachten centraal stellen
Zorgvuldigheid, geheimhouding en privacy waarborgen
Maximale motivatie en inzet voor de gecoachten
Waar nodig aandacht hebben voor de belangen van derden.
Robert Hargrove vindt de onderstaande eigenschappen van de meestercoach belangrijk:1
1. Het vermogen anderen te inspireren
2. Hogere normen stellen
3. Eerlijkheid en integriteit
4. Gedisciplineerde intensiteit
5. Actie op gang brengen
6. Een passie om anderen helpen te leren, te groeien en te presteren.
Samengevat mag gezegd worden dat verschillende schrijvers min of meer dezelfde eisen
stellen aan de coaches en van hen dezelfde eigenschappen, competenties en attitude vragen.
Uiteraard zijn er accentverschillen die begrijpelijk zijn. Indien de opvattingen van de diverse
autoriteiten samengebracht worden, ontstaat een heel mooi totaal plaatje van de gewenste
eigenschappen en competenties van de coachende docent.
Ik vind het opmerkelijk dat de docenten in het HBO van huis uit een ander vak geleerd
hebben. Sommigen hebben een universitaire opleiding gehad over een wetenschappelijke
(gedrags)discipline anderen hebben een MWD-opleiding gevolgd en hebben als
maatschappelijk werkers gewerkt.
Er bestaan geen specifieke opleidingen voor HBO docenten. Vroeger hadden wij MO-A en
MO-B opleidingen per schoolvak. Die opleidingen waren degelijk en gaven lesbevoegdheid.
1 Robert Hargrove, (2000).
87
Die opleidingen zijn nu verdwenen. Sommige docenten hebben in het verleden een
didactiekcursus gevolgd, anderen niet omdat ze vrijgesteld waren. Daar hebben ze niet
geleerd hoe te coachen. Immers het concept van coachen is tamelijk nieuw in het onderwijs.
De didactiekcursussen die nu voor de HBO docenten gegeven worden, besteden wel aandacht
aan studieloopbaanbegeleiding en coaching.
Ik vind het gemis van beroepsopleidingen voor de HBO docenten opmerkelijk omdat de
docenten van de basisschool wel een vakopleiding krijgen op de PABO en de
lerarenopleidingen vakdocenten op bachelors niveau opleiden voor de MAVO, HAVO en
VWO. Docenten op het HBO hebben oorspronkelijk een ander vak of beroep geleerd en zijn
later docent geworden en nu moeten ze van docent in een coach veranderen. Tevens wordt
van een docent verwacht dat hij lesmodules ontwikkelt. Dus hij moet ook een
onderwijskundige zijn. Van waar moet hij de competenties van een onderwijskundige halen?
Alsof het voorgaande niet voldoende is, moet de docent de omgevingsfactoren, waaronder de
vragen en eisen van de afnemers en in het bijzonder het relevante overheidsbeleid. Tot het
volgen van het overheidsbeleid komen de meeste docenten niet omdat al hun
(deskundigheidsbevordering)tijd gestopt wordt in het volgen van hun oorspronkelijk beroep
en het beroep van een docent. Enkele voorbeelden: een docent die als reflective professional
les wil geven wordt terug gevloten door de examencommissie met de aanmaning dat hij de
modulehandleiding moet volgen. Een docent die een student vrijstelling wil geven voor een
module op grond van EVC wordt teruggevloten door de examencommissie omdat voor
keuzevakken geen vrijstelling kan gegeven worden omdat dit hogeschoolbeleid is. Dit beleid
is inmiddels 15 jaar oud en achterhaald door het EVC-beleid. Omdat beleid in een organisatie
eerder komt en pas later gevolgd wordt door aangepaste uitvoeringsregels, opereren 2
verschillende functionarissen vanuit 2 conflicterende kaders. Het kader van achterhaalde, niet-
functionele regels toepassen kan contraproductief zijn met het recente beleid.
Examencommissies hebben de neiging om vanuit regels en structuren te handelen terwijl
professionele docenten de neiging hebben om vanuit de cultuur en in het belang van de
student te handelen. Botsingen tussen structuren en culturen zijn alom bekend. Conflicten
tussen deskundigheid en bevoegdheid komen bij de opleiding MWD ook regelmatig voor. Er
heerst een cultuur waarbij iedere docent denkt dat hij alles beter weet dan iedereen. Dit
denken is begrijpelijk want van een docent wordt verwacht dat hij alles moet weten en moet
kunnen en tegelijk mag hij niet alles omdat hij niet voor alles bevoegd is. De SLC kaders zijn
wat de formele eisen en regels zijn bijna volledig dichtgetimmerd. De begeleider heeft enige
ruimte voor het kiezen van zijn coachingsmethoden. En deze methoden beheerst hij niet.
88
Bij het invoeren van SLC was het de bedoeling dat alle docenten bijscholing zouden krijgen
in coaching en gecertificeerd zouden worden voor coaching. Methodiekdocenten hebben een
HBO MWD opleiding, aangevuld met een Voortgezette Opleiding. De Voortgezette opleiding
is in de huidige BAMA-structuur niet erkend. Dus de methodiekdocenten hebben slechts een
B.A. graad terwijl ze hetzelfde salaris verdienen als doctoraal afgestudeerden. De minister van
OCW wil dit veranderen met een beloningsgebouw in het HBO, maar in Nederland zijn wij
structurele salarisverlagingen niet gewend.1
Bekwaamheidseisen van docenten
Vanaf 1 augustus 2006 is de Wet op de beroepen in het onderwijs (kortweg de Wet BIO) van
kracht. Tegelijkertijd geldt ook het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel.
Scholen houden vanaf dat moment een bekwaamheidsdossier bij van iedere leraar. Volgens
de Stichting Beroepskwaliteit Leraren en ander onderwijspersoneel moet een goede
(professionele) leraar de volgende competenties bezitten:
1. Een goede leraar is inter-persoonlijk competent. Hij kan op een goede, professionele
manier met leerlingen omgaan.
2. Een goede leraar is pedagogisch competent. Hij kan de leerlingen in een veilige
werkomgeving houvast en structuur bieden om zich sociaal-emotioneel en moreel te
kunnen ontwikkelen.
3. Een goede leraar is vakinhoudelijk en didactisch competent. Hij kan de leerlingen
helpen zich de culturele bagage eigen te maken die iedereen nodig heeft in de
hedendaagse samenleving.
4. Een goede leraar is organisatorisch competent. Hij kan zorgen voor een
overzichtelijke, ordelijke en taakgerichte sfeer in zijn groep of klas.
5. Een goede leraar is competent in het samenwerken met collega's. Hij kan een
professionele bijdrage leveren een goed pedagogisch en didactisch klimaat op de
school, aan een goede onderlinge samenwerking en aan een goede schoolorganisatie.
6. Een goede leraar is competent in het samenwerken met de omgeving van de school.
Hij kan op een professionele manier communiceren met ouders en andere betrokkenen
bij de vorming en opleiding van zijn leerlingen.
1 Zie: http://www.bekwaamheidsdossier.nl/cms/bijlagen/actieplanLeerKrachtdef.pdf.
89
7. Een goede leraar is competent in reflectie en ontwikkeling. Hij kan op een
professionele manier over zijn bekwaamheid en beroepsopvattingen nadenken. Hij kan
zijn professionaliteit ontwikkelen en bij de tijd houden.1
Op deze competenties worden ook de leraren van MWD beoordeeld en aangeworven. Alleen
wordt bij ons het vakinhoudelijk component gescheiden van het didactisch component.
De onderwijsfilosofie en wetenschappelijke benadering die een docentcoach impliciet
hanteert is uitermate belangrijk voor zijn onderwijs- en begeleidingspraktijk (zie ook de eisen
van Schreyögg). Eerder is betoogd dat de opleiding MWD in een transitiefase verkeert: van
curriculumgericht naar competentiegericht onderwijs en mentoraat naar coaching. Sommige
docentcoaches en lesmodules gaan uit van curriculumgericht onderwijs en sommige van
competentiegericht onderwijs. Het is niet helemaal helder wie wat waarom doet en dit
veroorzaakt overbodige onduidelijkheid, conflicten en frustraties. De twee genoemde
onderwijsvormen kunnen mijns inziens in harmonie naast elkaar bestaan. Als er maar
duidelijkheid bestaat.
De beroepscompetenties kunnen de coaches door het volgen van bijscholing of omscholing
leren. De onderwijsfilosofie en missies en visies etc. is meer een thema voor een z.g. Large
Group Intervention waarbij nadrukkelijk ook de studenten en de afnemers van onze producten
betrokken moeten worden.
Onderwijskundige concepten
Het technische, rationele concept
Een coach die technisch rationeel opereert doet dat vanuit technisch rationele theorieën,
concepten, modellen, visies et cetera. Vooral vanuit het behaviorisme en gedragsmodificatie.
Dit theoretisch- en handelingsconcept gaat ervan uit dat mensen rationele, verstandige wezens
zijn die bereid zijn op objectieve, redelijke gronden het voor hen beste besluit te nemen. Het
is rationeel en technisch mogelijk om voor de optimale beslissing, de meest effectieve
handelingsoptie te kiezen.
Andere uitgangspunten van dit model zijn:
- problemen zijn duidelijk af te bakenen;
- alle relevante informatie kan verkregen worden;
- opties kunnen bekend zijn;
- voorkeuren zijn permanent en duidelijk;
1 http://www.lerarenweb.nl/lerarenweb-sbl.html.
90
- er zijn geen tijds- of kostenbeperkingen, en;
er wordt gekozen voor een maximaal rendement.
Zoals de naam al suggereert is dit een rationeel, objectief (dus geen ruimte voor emoties,
beleving, betekenisgeving, interpretaties en intuïtie) en technisch model. Zwakheden van dit
model zitten, mijns inziens, niet zozeer in de stappen die gezet worden, maar in de aannames.
Mensen zijn rationele wezens, dat wil zeggen dat ze verstandige besluiten kunnen nemen,
niet dat ze dat altijd daadwerkelijk doen. Mensen laten hun keuzes en besluiten ook sturen
(bewust of onbewust) door hun betrokkenheid, hun belangen, hun voorkeuren, hun kennis en
vaardigheden, hun verlangens, hun percepties van situaties en problemen, hun emoties en
intuïties, oplossingsalternatieven en hun persoonlijke en arbeidsdoelen. Gelet op dit soort
verschillen tussen personen is dit model meer geschikt voor individuele beslissingen en
minder voor groepsbeslissingen en als de groep groot is, is dit model voor de coach niet
bruikbaar. Voor de toepassing van dit model moet alle relevante informatie beschikbaar zijn.
Dit is vaak niet het geval. Besluiten zijn toekomst gericht: ze moeten situaties en processen in
de toekomst regelen. Maar de toekomst staat nu nog niet vast. Men maakt inschattingen van
de toekomst en dat is vaak persoonsgebonden.
In het rationele model gaat het er om dat je het probleem uitgebreid onderzoekt, doelen
formuleert en kiest die SMARTI zijn, het meest effectieve middel (instrument, techniek,
methode, strategie) vindt om het doel efficiënt te bereiken en dat middel toepast. Adequaat
doelbereik is dan gegarandeerd.
De coach die volgens dit concept begeleiding geeft, heeft meer oog voor doelen, middelen,
probleemoplossingen en resultaten. Hij vindt producten en meetbare resultaten belangrijk en
niet zozeer de persoon van de gecoachte met zijn mogelijkheden en beperkingen, zijn leer- en
ontwikkelingsproces. De vorm en inhoud van de coaching staan centraal en niet het
coachingsproces, de communicatie of relatie. Vaak is de coach dan taakgericht, sturend en
directief bezig. Het coachingsproces verloopt gefaseerd.
Onderstaande fasen komen veel voor:
Kennismaking en probleemexploratie
Hypothese toetsing, diagnosestelling en probleemafbakening
Doelen vaststellen die SMART zijn
Methoden, middelen en technieken kiezen
Actie door de gecoachte
91
Evaluatie van de resultaten.
Het beperkte rationaliteit model
In dit model, dat vaker toegepast wordt dan het zuiver rationele model, spelen de zwakke
kanten van het rationele model geen of een minder belangrijke rol.
Volgens dit model wordt geen maximale uitkomst of de beste oplossing nagestreefd. Die is
toch niet haalbaar en als het haalbaar is dan kost het teveel, zowel financieel als relationeel.
In dit model wordt ervan uitgegaan dat mensen niet altijd de meest logische en rationele
beslissingen nemen. Aan dit model liggen de volgende onderstellingen ten grondslag:
De actoren (coach, gecoachte en andere betrokkenen) hebben incomplete informatie over de
situatie waarover een besluit genomen moet worden of het probleem dat opgelost moet
worden. Ze opereren dus in een toestand van risico, onzekerheid en wazigheid. Het probleem
is in de beginfase niet helder genoeg gedefinieerd of afgebakend, de mogelijke alternatieven
en uitkomsten zijn beperkt bekend. De actoren nemen genoegen met het eerste alternatief dat
het probleem op tevredenstellende wijze oplost.
Dit model komt in de praktijk veel voor. Voordelen van dit model zijn: kost weinig tijd, inzet,
energie en geld. Kans op verharding, strijd, stress en conflicten is gering. Bevorderlijk voor de
werksfeer, relaties en sociale ondersteuning. Is pragmatisch en praktisch. Laat ruimte voor
individualisering en collegialiteit (bij teamcoaching): deze keer krijg jij je zin, de volgende
keer ik. Besluiten hebben vaak een groter draagkracht. Dit vergroot de kans op successen bij
de implementatie. Een besluit moet uiteraard uitgevoerd worden. Wanneer medewerkers een
rationeel optimaal besluit met tegenzin gaan uitvoeren, dan levert dat minder rendement op
dan wanneer een beperkt rationeel besluit met tevredenheid uitgevoerd zal worden. Dit model
houdt dus wel rekening met individuele en culturele verschillen en vooral ook met de unieke
situatie waarin een uniek besluit genomen moet worden. De culturele achtergrond van de
beslisser heeft invloed op de selectie van het probleem, de grondigheid en omvang van de
analyse, het belang dat hij hecht aan logica en rationaliteit en op de mate waarin besluiten
autocratisch of collectief genomen (moeten) worden. Culturen verschillen van elkaar o.a. op
aspecten als: tijdsoriëntatie, belang van rationaliteit, vertrouwen in probleemoplossend
vermogen en vaardigheden van mensen en voorkeur voor collectieve besluitvorming. In dit
model is er meer ruimte voor cultureel bepaalde individuele, ethische principes van de actoren
dan in het rationele model.
In dit model wordt er expliciet rekening gehouden met het gegeven dat mensen persoonlijke
beslissings- en probleemoplossingstijlen hebben en dat mensen van elkaar kunnen verschillen
92
in hun niveau van morele ontwikkeling. Er is voldoende aandacht voor de context, de
personen, het coachingsproces, de relatie en het reflecteren en leren. Dit model kan in
coaching gezien worden als een tussenvorm van rationeel en reflectief coachen. De
professionele coach die dit concept als stijl gebruikt, maakt gebruik van de voordelen en
sterke kanten van de beide extreme modellen.
De reflectieve professional.
Deze coach is de tegenhanger van de technisch rationele coach. Hij besteedt veel aandacht aan
de persoon van de gecoachte. De coachingsrelatie ziet hij als een basiselement van de
handelingen. De gecoachte met zijn sterke en zwakke kanten, zijn kansen en bedreigingen,
zijn percepties en leerproces et cetera staan centraal. De coach handelt faciliterend en
begeleidend i.p.v. sturend en directief. Hij werkt volgens de principes van Reflective
Practitioner zoals dat ontwikkeld is door Donald Schön1. Leren vindt plaats door het handelen
en het reflecteren op dat handelen.
De traditionele interventies werden over het algemeen volgens het diagnose - recept model
gepleegd.
De hulpverlener is een expert, weet alles en bepaalt wat heilzaam is voor de “onwetende”
patiënt. Dit model werd ook het medisch model genoemd omdat het uit de medische wereld
kwam. De dokter weet het beter. Hij stelt de diagnose en bepaalt met welk middel de patiënt
genezen moet worden. Dit model wordt in de medische kringen nog steeds toegepast, alleen
heeft de patiënt tegenwoordig een beetje medezeggenschap.
Leidinggevenden en docenten pasten dit model vroeger ook toe bij het les geven en het
ontwikkelen van een curriculum. Zij beslisten in hun eentje (of als docententeam) wat gedaan
moest worden, hoe het gedaan moest worden en door wie het gedaan moest worden. Zij
waren de machthebbers en deskundigen, de studenten moesten alleen uitvoeren en alles
accepteren.
Later kreeg men door dat werknemers en studenten ook kennis en kunde hebben. Toen stapte
het bedrijfsleven, later overgenomen door het onderwijs, langzaam over op de concepten van
1 Donald Schön’s Presentation on Educating the Reflective Practitioner to the 1987 meeting of the
American Educational Research Association, Washington, DC
http://educ.queensu.ca/~ar/schon87.htm
transcribed by Jan Carrick, January 1998
posted by Tom Russell, Queen's University, January 1998
93
Human Resource Management. De werknemers en studenten kregen inspraak en mochten
meedenken, niet meebeslissen. Organisaties werden gaandeweg horizontaler en de
professionals kregen meer vrijheid om hun werkzaamheden op hun eigen manier uit te voeren
en verantwoordelijkheid te nemen en te dragen. Inspraak werd medezeggenschap. Knecht
werd medewerker. Dit model van Human Resource Management groeide uit tot het concept
van co-creatie. In het hypermoderne begrip co-creatie komen begrippen als bewustwording,
zelfscheppend vermogen, synchroniciteit, gezamenlijkheid, samenwerking en organisch
creëren voor een groter geheel samen.
Co-creatie is gebaseerd op bewustzijnsontwikkeling en verbindt daarmee persoonlijke
authenticiteit aan het creëren van toegevoegde waarde.
Co-creatie maakt gebruik van de wereld van het onzichtbare, datgene wat er al is, maar wat
zich nog wil en kan ontvouwen. Co-creatie is denken en handelen met het concept van
inclusief denken. Dit is denken vanuit en - en. Voorbeeld: Christendom is het enige, ware
geloof en Islam is het enige, ware geloof.
Inclusief denken laat (in tegenstelling tot het antagonistisch denken, denken in termen van of -
of) ook geen wij - zij denken toe: alles wat je een ander aandoet, doe je jezelf aan.
Tegenwoordig is co-creatie het sleutelwoord. Zowel in coaching als bij organisatiekunde.
In de organisatiekunde en managementwetenschappen zien we een ontwikkeling: de expert
(machthebber) heeft volledige zeggenschap, de medewerker heeft inspraak, de professional
krijgt zeggenschap, de medemens mag (moet) co- creëren. Dit laatste is een beetje waar te
nemen bij het concept van Appreciative Inquiry en de concepten van LSI en LGI1. In de hoek
van wetenschapsbeoefening valt ook een verschuiving te zien: vroeger was het de
wetenschapper die in zijn eentje vaststelde hoe de werkelijkheid was. Tegenwoordig doet de
actieonderzoeker samen met de belanghebbende in een horizontaal dialoog op basis van
gelijkwaardigheid onderzoek en gezamenlijk stellen ze vast hoe de werkelijkheid is of moet
zijn. Zo’n onderzoek samen met de studenten en de docenten is niet gedaan bij het massaal
invoeren van studieloopbaancoaching.
Het postmoderne debat over samenleving en welzijn laat een verschuiving zien van welvaart
naar welzijn, van collectiviteit naar persoonlijkheid met veel aandacht voor de individuele
ontwikkeling en beleving van spiritualiteit (emancipatie en empowerment).
Oorzaken hiervan zijn ontwikkelingen zoals:
1 Large Scale Intervention en Large Group Intervention.
94
Economische veranderingen
Veranderingen in de kijk op organiseren en organisaties
Veranderingen op de arbeidsmarkt
Ontwikkelingen op het gebied van leren
Professionalisering van begeleidingsvormen en ontstaan van hybride vormen.
De bovengenoemde ontwikkelingen in onze samenleving geven aanleiding tot discussies en
herbezinning. Deze discussies en dialogen vragen om deskundige begeleiding. Professionele
coaches hebben deze deskundigheid in huis. Zij kunnen werkgevers, werknemers en
veranderingsprocessen begeleiden. De genoemde ontwikkelingen hebben voor de coaches
consequenties. Zij moeten hun ethiek en methodieken aanpassen aan de ontwikkelingen in de
samenleving.
Voor het bedrijfsleven betekent het concreet dat zowel voor leidinggevenden als de
medewerkers coaches nodig zijn die hen kunnen begeleiden bij de gewenste of opgedragen
veranderingsprocessen. Vaak is er intern, gelet op de eisen die de nieuwe veranderingen
stellen, niet genoeg deskundigheid of capaciteit, menskracht aanwezig. Daarom neemt de
vraag naar coaches toe. Dit zijn de professionals die de gevraagde en benodigde begeleiding
kunnen geven. Dit zou tevens een verklaring kunnen zijn van het steeds toenemende aanbod
van coaches. Omdat veel vragen nieuw zijn, is het begrijpelijk dat de coaches moeten kijken
hoe ze hun coachingsvormen en de thema’s en vraagstukken waarop ze coachen kunnen
verbeteren en uitbreiden. Voor de opleiders van coaches betekenen bovengenoemde
ontwikkelingen in de samenleving en bedrijven dat ze ervoor moeten zorgen dat coaches in
hun opleiding de benodigde competenties kunnen verwerven.
Het postmoderne concept van reflectie tijdens de actie en reflectie na de actie is door Donald
Schön uitgewerkt in zijn boeken The Reflective Practitioner (1983) en Educating the
Reflective Practitioner (1987).
In The Reflective Practitioner biedt Schön uit verschillende wetenschappelijke theorieën en
concepten en ervaringen uit verschillende professies heldere, bruikbare handvatten, ideeën en
inzichten hoe in de professionele beroepsuitoefening (o.a. actieonderzoek en coaching) al
handelend gereflecteerd kan worden en tegelijk al reflecterend gehandeld kan worden. Zijn
focus is gericht op het begrijpen van hoe competente professionals tijdens de actie (het
daadwerkelijk uitoefenen van hun beroep, het probleemoplossend bezig zijn) denken. Vooral
in de complexe, onvoorspelbare, onzekere, conflicterende situaties die typerend zijn voor de
professionele beroepspraktijk. Gebaseerd op uitgebreide casestudies uit diverse professies
95
zoals architectuur, techniek, psychotherapie, stedenbouwkunde en management komt Schön
tot de conclusie dat competente beroepsbeoefenaars veel meer doen dan het deductief
toepassen van theorieën en technieken. Veel eerder laten ze hoog ontwikkelde intuïtieve,
kunstzinnige, creatieve, improviserende denkvermogens zien wanneer ze betrokken zijn bij
het voortgaande proces van reflectie-in-actie en probleemoplossing. Schön komt er achter dat
professionals ook beschikken over subtiele, intuïtieve op ervaring gebaseerde kennis die ze
moeilijk onder woorden kunnen brengen, maar waar ze al reflecterend gebruik van maken.
In Educating the Reflective Practitioner houdt Schön een pleidooi voor het leren door te doen
en tijdens het doen bekijken van wat je doet. In plaats van veel theorie vooraf en een
practicum waar je de theorie toepast, pleit hij voor aan de slag gaan en in plaats van de docent
begeleidt een coach de student. De coach is meer gericht op het (leer)proces van de student en
al doende vormt de student zijn eigen theorieën, doet hij probleemoplossingvaardigheden op.
Schöns concept van reflectie-in-actie kan gezien worden als een reactie op het gangbare
technisch rationele concept. Bij het technisch rationele model gaat het er om duidelijke doelen
te formuleren en met de meest efficiënte middelen die doelen behalen. Het proces en de
uitkomst zijn dan behoorlijk voorspelbaar. Schön betoogt dat dit vaak niet opgaat.
Samenvatting
Docenten en coaches hebben diverse rollen en taken die interne en externe conflicten kunnen
veroorzaken. De competenties die de docenten moeten hebben zijn wel omvattend
geformuleerd maar zijn niet in concrete, meetbare termen uitgewerkt. Coaches beheersen over
het algemeen die diverse methodieken en technieken van coaching onvoldoende. Methoden
en technieken voor studieloopbaancoaching zijn nog onvoldoende voor het HBO ontwikkeld
zodat de docentcoaches die nog niet goed kunnen toepassen. De docenten maken
onvoldoende expliciet vanuit welke onderwijsvisie en onderwijsconcept zij les geven. De
diverse onderwijsconcepten hoeven niet met elkaar te botsen, als maar duidelijk is welk
concreet onderwijs met welk concreet concept zal plaats vinden. De kadernotitie SLC legt het
handelen van de coaches teveel aan banden zodat empowerment in het geding komt. Uit de
Wet BIO valt niet eenduidig op te maken of het HBO en WO onder deze wet valt. Althans de
docentcompetenties van hun zijn niet apart benoemd.
96
Hoofdstuk 7
Knelpunten en oplossingen voor studieloopbaanbegeleiding bij MWD .
In dit hoofdstuk worden enkele belangrijke knelpunten bij
studieloopbaanbegeleiding bij de opleiding MWD uitgewerkt als aanvulling
op de knelpunten die ik in de voorgaande hoofdstukken heb gesignaleerd.
Vervolgens wordt kort uitgewerkt welke gevolgen veranderingsprocessen
in het onderwijs kunnen hebben. De Waarderingstheorie en de
Zelfkonfrontatiemethode worden beschreven en wordt aangegeven welke
bijdrage die kunnen leveren bij de toepassing van efficiënte
studieloopbaanbegeleiding en studieloopbaancoaching.
Meijers en Wijers (1997) constateren een paar belangrijke knelpunten bij
loopbaanbegeleiding in het onderwijs – ook het tertiaire beroepsonderwijs waaronder onze
MWD-opleiding valt – en geven suggesties voor oplossingen. Voor zover relevant voor deze
thesis zullen de knelpunten en oplossingen vanuit onze opleiding besproken worden.
1. “Het Nederlandse (beroepsonderwijs)onderwijs schermt haar leerlingen af van de
‘echte’ beroepspraktijk. (…) De leeromgeving die de schoolklas biedt is zwak omdat
de leerlingen geen goed zicht wordt geboden op de situatie(s) en omstandigheden
waarin het op school geleerde (later) moet worden gebruikt of toegepast.”
Dit knelpunt doet zich bij de doelgroep van deze thesis niet voor omdat het studenten betreft
die gedurende de hele opleiding minstens 16 uur per week in de praktijk werkzaam zijn als
maatschappelijk werkers.
2. “Wat systematisch ontbreekt is het aanbieden van leersituaties waarin
KERNDILEMMA’S worden aangeboden. Kerndilemma’s zijn het resultaat van
zodanig divergeren van wat wetenschappelijk-technisch mogelijk is, wat politiek
legitiem wordt gevonden en wat economisch haalbaar is, dat er nog geen
geïnstitutionaliseerde oplossingen voor zijn. Het zijn tamelijk complexe, regelmatig
optredende situaties waarin van de beroepsbeoefenaar afwegingen en keuzes
gevraagd worden juist omdat institutioneel voor- en vormgegeven antwoorden
ontbreken”. Kerndilemma’s zijn niet statisch en veranderen voortdurend onder
invloed van wetenschappelijke, politieke en economische processen in dezelfde mate
als de arbeidsruimte verandert. “Momenteel concentreert het onderwijs zich echter
vooral op beroepsprofielen en niet op kerndilemma’s. Een beroepsprofiel geeft vrijwel
97
aan hoe het beroep er idealiter uit zou (moeten) zien en hoe een beroepsbeoefenaar
idealiter zou moeten handelen.”
In het “Opleidingsprofiel Maatschappelijk Werk en Dienstverlening: Herkenbaar en
toekomstgericht” (van april 2000) staan de kwalificaties die een beginnende maatschappelijk
werker na zijn studie in gedragstermen moet kunnen aantonen.1 Dit landelijke
Opleidingsprofiel gaat uit van het competentiegericht leren en onderwijzen. Kwalificatie 3.1.3.
(“De beginnend beroepsbeoefenaar demonstreert dat hij in staat is om de eigen loopbaan in
kaart te brengen en verder uit te stippelen.”) geeft in voldoende mate het belang van
studieloopbaanbegeleiding aan.
Op basis van dit landelijke Opleidingsprofiel heeft onze opleiding de “Opleidingskwalificaties
van de vier leerfasen in de opleiding MWD” in september 2007 in een interne notitie
ontwikkeld. In deze notitie staat:
Het HBO-niveau van de beginnende beroepsbeoefenaar MW, dat betrekking heeft op het
vermogen van de beginnende beroepsbeoefenaar om:
zijn beroepsmatig handelen te verantwoorden tegenover diverse partijen (naar
motieven, consequenties, en bijstelling van handelen op grond van evaluaties)
de complexiteit van het handelen en de complexiteit van de handelingssituatie in
het MW aan te kunnen (geen standaardprocedures; flexibiliteit)
bekwaamheden van de ene situatie in de andere te kunnen toepassen:transfer
inzichten uit wetenschappelijke theorie en onderzoek, toe te passen en zo een
bijdrage te leveren aan kennisontwikkeling en beroepsontwikkeling: innovatie.
Teneinde de student systematisch voor te bereiden op het verwerven van
beroepsbekwaamheden die aan deze standaarden voldoen, is het curriculum dat de student
doorloopt zodanig ingericht dat de student per fase en door de opeenvolgende fasen heen,
leeromgevingen aangeboden krijgt waarin hij stapsgewijs en op een steeds omvattender
niveau in theoretische en praktische zin werkt aan de ontwikkeling van zijn
beroepsbekwaamheid in het licht van deze eindkwalificaties.
Daartoe heeft de opleiding bij de ontwikkeling en de vormgeving van haar leerplan de
volgende drie uitgangspunten gehanteerd:
1 Het Opleidingsprofiel… is in boekvorm uitgeven door Boekhandel Planeta te Enschede in 2000 en
tevens integraal te vinden op de website van de HBO Raad. Een herziene versie van het
opleidingsprofiel… was in eind juni 2008 nog een discussiestuk.
98
1. In elk van de vier leerfasen van het curriculum is het geheel van de eindkwalificaties
richtinggevend voor de leerdoelen en de toetsing en beoordeling van de
onderwijsprogramma’s, zij het dat in elke fase een specifiek kenmerk van het integrale
beroepshandelen bepalend is voor inhoudelijke invulling van de leerdoelen en de
beoordelingscriteria van de onderwijsprogramma’s van die fase.
2. De onderwijsprogramma’s van een jaarcurriculum zijn kwartaalsgewijs, op
thematische wijze, zodanig van elkaar afgebakend dat per kwartaal de studie van de
student gericht wordt op een hogere complexiteitsgraad van het beroepshandelen en de
student derhalve lopende het jaar in steeds meeromvattende zin met het integrale
beroepshandelen geconfronteerd wordt.
3. Per kwartaal zijn de onderwijsprogramma’s zodanig gepositioneerd dat de student, om
te kunnen voldoen aan de gestelde vereisten, zowel zijn verworven vakkennis en
vakvaardigheden, zijn reflectieve vermogens als zijn integrerende
handelingsbekwaamheid dient te demonstreren in authentieke of gesimuleerde
praktijkcontexten, of aan de hand van beroepsrelevante vraagstukken. [leerlijnenmodel]
De vier kenmerken van het beroepshandelen, die in de achtereenvolgende fasen van het
curriculum de leerdoelen en beoordelingscriteria van de onderwijsprogramma’s bepalen, - en
daarmee de gefaseerde voorbereiding van de student op zijn beroepsuitoefening - zijn
kenmerken die het beroepshandelen onderscheiden van andere vormen van handelen.1
Deze notitie gaat ook uit van het competentiegericht leren, zoals het hogeschoolbeleid
voorschrijft, maar laat duidelijk de sporen van aanbodgestuurd, curriculumgestuurd onderwijs
zien. In deze notitie wordt het begrip kerndilemma wel genoemd en daarmee worden de
spanningsvelden (m.i. kerndilemma’s) bedoeld die typerend zijn voor het beroep van een
maatschappelijk werker. Zoals:
Zakelijkheid en betrokkenheid;
Afstand en nabijheid;
Vrijwilligheid en dwang uit de samenleving;
Belangen van verschillende betrokkenen, partijen;
Verschillen in visie en referentiekaders.
De profielen en kwalificaties bieden voldoende mogelijkheden om in de praktijk de studenten
van het deeltijdonderwijs aan de slag te laten gaan met de kerndilemma’s. Bijvoorbeeld met
1 Zie: http://med.hro.nl/gainr/DMR2A-2007/OPLEIDINGSKWALIFICATIES%20MWD-ISO-
HRO.doc
99
probleemgestuurd onderwijs of projectonderwijs. In het curriculum van de studenten staan er
voldoende projecten waarbij de studenten expliciet kunnen leren hoe kerndilemma’s kunnen
worden aangepakt. Maar uit de diverse handleidingen van deze modules kan opgemaakt
worden dat dit niet voldoende het geval is. In de studiegids van 2007-2008 staat bijvoorbeeld
dat studenten bij het project “complexe gezinnen” ook “Morele en juridische dilemma’s in de
bemoeienis met gezinnen” moeten onderzoeken en uitwerken in hun casus1. In het project
“zorg voor de jeugd” ook “Ethische dilemma’s: ingrijpen of niet ingrijpen” moeten
onderzoeken, uitwerken en een standpunt innemen en dit met argumenten onderbouwen. In de
desbetreffende studiehandleidingen zijn geen toetsbare, concrete beoordelingscriteria
opgenomen.2
De studenten werken bij projecten in subgroepen een praktijkgeval uit en maken een
subgroepverslag en een individueel reflectieverslag. Zij worden door een docent begeleid. De
projectdocent is tevens hun studieloopbaancoach. Hier ligt een kans voor de opleiding om de
docent als coach te laten werken. Helaas wordt deze kans in de praktijk onvoldoende benut.
De studiegids van MWD, de doelstellingen en de inhoud van het onderwijs zijn van een
behoorlijke, goede kwaliteit, maar wat de studenten van het onderwijs maken en welke
competenties op welk niveau ze bereiken is een ander verhaal.
Van de docent wordt verwacht dat hij de projectonderwijsdoelen laat behalen volgens het
aanbodgestuurd onderwijs. Van de coach wordt verwacht dat hij de studenten empowerd als
een reflective practioner, volgens vraaggestuurd onderwijs. De docent die de didactiek
beheerst als onderwijskunst – en niet alleen als onderwijstechniek - kan in dit soort situaties
efficiënt opereren.
Het onderwijs bij MWD bevindt zich in een overgangsfase van traditioneel onderwijs naar
competentiegericht onderwijs. We pretenderen en zeggen dat we nu al competentiegericht
werken. We hebben het uiteindelijke doel al gehaald, terwijl wij nog halverwege op weg zijn.
Dit is ontkenning van de bestaande situatie. Zolang we in de ontkenningsfase rond dwalen,
wordt doelbereik er niet makkelijker op.
In de diverse projecthandleidingen staat dat de studenten 80% (een verouderde regeling die nu
onmogelijk uitvoerbaar en controleerbaar is) van de ingeroosterde tijd aanwezig moeten zijn.
Ze moeten aan een vooraf vastgesteld onderwijsinhoud werken. Zijn ze voldoende aanwezig
dan krijgen ze de voorgeschreven studiepunten. Van een krachtige leeromgeving is in onze
1 Zie studiehandleiding MWDPRJ205R, deeltijd 2
e jaar.
2 Zie studiehandleiding MWDPRJ303R, deeltijd 3
e jaar.
100
onderwijspraktijk nog onvoldoende te merken. Een krachtige leeromgeving is nodig, zo niet
noodzakelijk, om via competentiegericht studie- en loopbaancoaching een arbeidsidentiteit en
vervolgens een beroepsidentiteit en daarna uiteindelijk een dynamische functie-identiteit te
helpen ontwikkelen.
Onder een krachtige leeromgeving verstaat Streumer: “reële arbeidssituaties, met echte
problemen en uitdagingen om te leren”.1
“Onderwijsinstellingen proberen door de invoering van leren op de werkplek tegemoet te
komen aan de kennelijke behoefte van leerlingen en studenten om te leren in motiverende,
authentieke situaties. (…) Leeromgevingen die uitdagen tot betekenisvol leren.”
Onze deeltijdstudenten werken in authentieke arbeidssituaties met echte cliënten met echte
problemen. Per jaar krijgen ze 28 ECTS (praktijkpunten) voor dit werk. Tot 2004 kregen ze
deze punten als ze het vereiste aantal uren in een jaar gewerkt hadden (kwantiteitsbeginsel).
Na 2004 moeten ze daarnaast aantonen dat ze de praktijkcompetenties van een jaar voldoende
hebben behaald. Dit aantonen moet met een portfolio geschieden (kwaliteitsbeginsel). Maar
omdat de praktijkcompetenties niet concreet en toetsbaar zijn geformuleerd, ligt hier een
knelpunt voor zowel de studie als de studieloopbaanbegeleiding en het instrument portfolio.
Streumer (2000) spreekt van “kennelijke behoefte” omdat hij later in zijn tekst suggereert dat
niet alle studenten die behoefte vanzelfsprekend hebben: “Binnen werkplekleren neemt
zelfsturing een prominente plaats in. De veronderstelling is dat lerenden constant op zoek zijn
naar nieuwe uitdagingen en verantwoordelijk willen zijn voor hun eigen leerproces.
Betwijfeld wordt of deze generaliserende opmerking wel klopt. Willen lerenden die
verantwoordelijkheid oppakken en zijn ze in staat om die verantwoordelijkheid te dragen voor
het eigen leerproces?”
Meijers en Wijers concludeerden 10 jaar geleden al dat het Nederlandse onderwijssysteem
“juist omdat het een lange traditie kent van een schoolgecentreerde (niet duale) en
leerstofgerichte opleiding, niet op korte termijn getransformeerd kan worden tot een
leeromgeving waarin leerwegen worden aangeboden die zowel betekenisvol zijn voor de
leerling als voor de samenleving en het bedrijfsleven. Op korte termijn lijkt slechts het
realiseren van een (STUDIE)LOOPBAANCENTRUM in de school mogelijk. Het realiseren
van een ‘SCHOOLBREDE’ (STUDIE)LOOPBAANBEGELEIDING kost al meer tijd. En het
1 http://www.versterkingberoepsonderwijs.nl/uploads/files/j_streumer.pdf?
PHPSESSID=89f3eeeb620c0697e5bcb72fa6189815
101
realiseren van een werkelijk ‘OPEN LEERSITUATIE’ waarin het principe van de
gelegitimeerde gedeeltelijke participatie centraal staat (…) is zonder meer een zaak van de
lange adem” (Meijers en Wijers, 1997).
In het HBO wordt al decennia lang in de opleiding voor maatschappelijk werk onderwijs
gegeven aan deeltijdstudenten (duale studenten), die werken en leren gecombineerd doen.
Daar is het verschijnsel niet nieuw te noemen. Die studenten kwamen een MWD-diploma
halen omdat dit alleen daar mogelijk was. Nu vragen werkgevers in plaats van een diploma
iets anders. De opleiding wil de werkgevers dat ‘iets anders’ geven maar ze is daar op dit
moment niet toe in staat. De deeltijdstudent komt nog steeds voor een MWD diploma. Dus
dat is schipperen geblazen: zowel voor de opleiders als voor de student.
In de studiegids wordt conform het hogeschoolbeleid onder het kopje “zelfstandig leren via
fasen, leerlijnen en thema’s” (studiegids MWD van 2007-2008) vijf leerlijnen uitgezet via
welke de studenten de competenties kunnen verwerven. Een van die leerlijnen is
studieloopbaan. Er is een studiehandleiding zowel voor de voltijd - als voor de deeltijdstudent
per leerjaar, ondanks dat het HBO niet meer uit leerjaren bestaan maar uit 2 fasen. Ook de
studiehandleidingen van studieloopbaancoaching die door de deeltijdstudenten gebruikt
worden zijn gewoon misvormde kopieën van de handleidingen van de voltijdstudenten. Van
oudsher is in het HBO voor duale studenten een herleiding van wat de ‘gewone, normale’
studenten in het voltijdonderwijs doen. Bij onze MWD-opleiding wordt het deeltijdonderwijs
behandeld als een normale bijzaak: het hoort er eenmaal bij.
De studiehandleiding voor de groep waar deze thesis over gaat geeft geen aanwijzingen voor
het systematisch, reflecterend en communicatief verwerken van levenservaringen tot
beargumenteerde beroeps- en functie-eisen. Een derde van de studentactiviteiten (voor 28
SBU) is studieloopbaancoaching.
De opleiding MWD van HR heeft een schoolbrede studieloopbaanbegeleiding voor alle
docenten en studenten ingevoerd.
Mijers en Weijers (1997) noemen een aantal belangrijke voorwaarden waaraan schoolbrede
studieloopbaanbegeleiding moet voldoen:
1. “In de eerste plaats moeten alle docenten in staat en bereid zijn veel aandacht te
schenken aan de begeleiding van individuele studenten”. Volgens mij voldoet onze
opleiding niet voldoende aan deze voorwaarde. De docent geeft 8 keren in een
kwartaal les en neemt een toets af. De studenten die een onvoldoende hebben gehaald
mogen een hertoets maken. Wie weer een onvoldoende haalt mag het volgend
102
schooljaar nogmaals proberen. Het komt niet voor dat een student begeleiding vraagt
aan de docent en uit zichzelf geeft de docent geen extra begeleiding. Veel studenten
laten de onbehaalde modules liggen tot vlak voor het afstuderen en proberen dan door
middel van een thuisopdracht de toets te halen (en niet de beoogde competenties).
2. “De docenten moeten beschikken over voldoende les- en leermaterialen die voldoende
gedifferentieerd zijn”. Volgens mij voldoet onze opleiding ook niet voldoende aan
deze voorwaarde. Vanwege het aanbodgestuurd onderwijs is per lesmodule slechts 1
uniforme lesinhoud voor alle studenten in een route. De meeste lesmodules in de
deeltijd zijn een afgeleide van het voltijd onderwijs. Differentiëren op basis van
studentkenmerken en zo maatwerk leveren is niet gewenst door de opleiding omdat de
opleiding uniformiteit waardevoller of belangrijker vindt dan uniciteit en
persoonlijkheid.
3. “Een goede intake is een andere voorwaarde”. Het belang van een goede intake wordt
door de opleiding onderschreven. De intake en toelating tot het deeltijdonderwijs in
het tweede jaar leerjaar gebeurt door de insteekcoördinator. Deze beoordeelt slechts
globaal of een student het onderwijs in het tweede jaar mag en kan volgen. Een
voortraject kennen we niet omdat nieuwe studenten tot 31 oktober mogen aanmelden.
Voor het studiejaar 2008-2009 is er een nieuwe website voor instekers in een hoger
jaar gemaakt. Met zelfstudie kunnen de studenten, die zich op tijd aanmelden, de
vereiste starterscompetenties zelf verwerven. De diverse MWD opleidingen hanteren
verschillende toelatingsprocedures en voortrajecten en het zou verstandig zijn om op
basis van uitgebreide evaluatie een toelatingsvorm voor instekers in het tweede jaar
van het deeltijdonderwijs te kiezen die efficiënt voor onze opleiding kan zijn. Hierbij
spelen economische redenen, inzetten van menskracht en middelen, een belangrijke
rol omdat niet alle aanmelders daadwerkelijk overgaan tot inschrijven en deel nemen
aan het onderwijs. De opleiding is momenteel bezig om de status van erkende EVC te
verkrijgen en zich te laten registreren bij het Kenniscentrum voor Erkennen
Verworven Competenties (EVC).
“De inhoud van de intake moet zodanig zijn dat leerlingen de kans krijgen om hun
levensthema(‘s) te ontdekken en op basis daarvan een duidelijk ‘ACTIEPLAN’ in het kader
van een in hun ogen betekenisvolle leerweg opstellen. Dit actieplan benoemt niet alleen de
stappen die de student moet zetten om het diploma te behalen, maar geeft ook aan wat de
103
student wil leren (de leerbehoeften) en moet leren (de kennistekorten) om de door hem/haar
gewenste beroepsrol te vervullen.”1
Onze studenten in de deeltijd krijgen in het eerste leerjaar studieloopbaanbegeleiding waarbij
zij leren en intensief begeleid worden bij het maken van een Persoonlijk OntwikkelingsPlan
(POP) en een Persoonlijk ActiviteitenPlan (PAP) . Hierbij wordt niet gewerkt volgens een
methode die gebaseerd is op levensthema’s, maar gewoon uit het oude curriculum het
“leerdoelen formuleren” weggehaald is. Wel moeten de studenten uitgaan van hun SWOT
analyse en krijgen ze enige theorie aangeboden over het formuleren van leerdoelen en het
maken van plannen.
Instekers in het tweede leerjaar missen deze kennis en vaardigheden. Van hen wordt verwacht
dat zij deze competenties bij het begin van hun studie bezitten en dat is zeker niet het geval bij
alle instekers. Wel krijgen ze een handleiding voor studieloopbaanbegeleiding waarmee zij
zelf aan de slag moeten. Deze studiehandleiding geeft summier aan hoe een SWOT analyse
gemaakt kan worden en hoe op basis daarvan een POP en PAP gemaakt kan worden. Tevens
is daarin aangegeven hoe op basis van betekenisvolle praktijkervaringen reflectieverslagen
kunnen worden geschreven en welke rol reflecties spelen bij het ondernemen van leeracties.
Het is de bedoeling dat de schoolloopbaanbegeleider dit proces individueel en in
groepsverband begeleidt. Dus in de praktijk kan de insteker veel uit zijn
studieloopbaanbegeleiding halen, als hij dat wil. Maar niet alle instekers willen dat omdat
sommigen slechts komen om met een minimale inzet van tijd, inspanning en toewijding een
diploma te halen. Omdat een adequaat, verplicht voortraject bij ons ontbreekt, maken de
instekers een ondeugdelijke POP en PAP en dit heeft ongewenste consequenties voor de
verdere studie en de begeleiding daarvan. Het belang van het sociaal leren aan een
gesubsidieerde HBO instelling en de sociale en morele verplichtingen die hieraan verbonden
zijn, worden niet voldoende erkend door veel studenten en sommige docenten. De theorie van
het sociaal leren wordt niet of onvoldoende onderwezen bij MWD. Dit is opmerkelijk omdat
de studenten bij deze opleiding (moeten) leren hoe ze hun cliënten kunnen bijbrengen (leren)
hoe ze hun problemen zelf kunnen oplossen. Dit is in wezen maatschappelijk werk. Bij dit
leren hoort uiteraard ook de motivatietheorieën en –technieken. Deze worden ook niet
nadrukkelijk genoeg onderwezen.
“Een goed leerlingvolgsysteem” is een voorwaarde voor het effectief werken met een
portfolio. Het competentiegericht werken is in onze opleiding niet voldoende effectief
1 Meijers & Wijers, 1997.
104
ingevoerd met als gevolg dat portfoliobegeleiding – ook de traditionele, geschreven
portfolio’s – niet effectief was. In het schooljaar 2008-2009 wordt een elektronisch systeem
ingevoerd (NAT@SCHOOL) dat tevens gebruikt kan worden door de
studieloopbaanbegeleiders. Het grote verschil tussen de traditionele (papieren) portfolio’s en
het nieuwe systeem is dat het laatste elektronisch is en meer technische vaardigheid van de
studenten en de begeleiders vergt. De inhoudeisen en de kwaliteiteisen zijn dezelfde. Als de
traditionele portfoliobegeleiding op peil zou zijn, dan zou de omschakeling naar het
elektronisch systeem slechts een kwestie van techniek (ICT-competenties) zijn. Nu wordt het
elektronische systeem ingevoerd zonder dat het traditionele systeem van werken met
geschreven portfolio’s voldoende geëvalueerd is en op sores en merites beoordeeld is. Tevens
is de vraag “is iets dat goed is voor de voltijdstudent ook goed voor de deeltijdstudent?” niet
gesteld.
Een ander knelpunt is dat de coaches geen expliciete gedragstheorie of begeleidingstheorie en
een coachingsmethode als basis voor hun praktijk gebruiken, terwijl die wel beschikbaar zijn.
Als voorbeeld worden de waarderingstheorie en de zelfkonfrontatiemethode in het kort
beschreven omdat die in de coachingspraktijk veel voorkomen.
Veranderingsprocessen
Veranderingen zijn natuurlijke processen die continu plaats vinden. Alle mensen en dingen
ondergaan de natuurlijke veranderingen zonder dat ze veel invloed hebben op de
veranderingsprocessen. Een persoon ondergaat de invloed van de buitenwereld of een
organisatie en voor een deel heeft hij geen invloed daarop. Deels vindt verandering niet
vanzelf plaats maar door een intentionele, kunstmatige, cultureel bepaalde ingreep. Deze
verandering is het onderwerp van deze uitwerking. Dus verandering en coaching als
agogische processen in de zin van begeleidingsprocessen, beïnvloedingsprocessen en
begeleidingsvormen. Agogische handelingen zijn intentioneel, doelgericht (een verbetering
wordt nagestreefd), planmatig en gefaseerd, systematisch (een concept of theorie en visie
dienen als fundament). Over het algemeen is er een aanwijsbare relatie bij begeleiding tussen
de doelen en de middelen (instrumenten, methoden en technieken) die tot de doelen leiden.
Coaching is een begeleidingsvorm of een instrument wat tot een doel leidt. Het doel kan zijn
empowerment, meer vrijheid, meer zelfbewustzijn, emancipatie et cetera. Het doel (van de
gewenste verandering) bepaalt in hoge mate het middel (coaching of een vorm hiervan). Dan
is de relatie tussen agogische verandering en coaching een middel – doel relatie.
105
Maar het proces van coaching zal niet op een aanwijsbaar, gegeven moment het gehele doel
ineens in zijn geheel opleveren. Het doel wordt geleidelijk tijdens het gehele
begeleidingstraject verworven. Coaching is geen doel op zichzelf, net zoals verandering in
agogische zin geen op zichzelf staand doel kan zijn. Dus geen coaching en verandering als
(intrinsieke) doelen, maar als middelen. Het is de moeite waard om dit te benadrukken omdat
het gebruikelijk begint te worden om veranderingsprocessen en coachingsprocessen in te
zetten omdat het een trend is en noodzakelijk wordt geacht. Verandering en coaching moeten
plaats vinden al hebben ze geen enkele zin (doelen zijn nutteloos en waardeloos) of zelfs als
het negatieve gevolgen heeft. SLC en SLB moeten plaats vinden, al heeft een student er niets
aan of het belemmert zijn studie en is voor hem contraproductief.
In agogische en onderwijskundige termen is coaching een methode. Een didactische
werkvorm die de coach inzet en een leerwijze die een coachee inzet. Het is een manier van
leren. Afhankelijk van de doelen die men nastreeft kan voor deze leervorm (veranderingsvorm)
gekozen worden. Over het algemeen zijn de kenmerken van de coachingsdoelen: zelfsturing,
empowerment, emancipatie, vrijheid, verantwoordelijkheid, persoonlijkheidsontwikkeling,
vorming van een beroepsidentiteit et cetera.
Dit soort doelen hebben studenten mijns inziens niet allemaal noodzakelijkerwijs nodig om in
een samenleving of organisatie op een behoorlijke manier te kunnen functioneren. Het bezit
ervan kan zijn voordelen en nadelen hebben, maar is niet noodzakelijk. Het is geen “sine qua
non” middel. Zonder dit soort postmoderne doelen hebben mensen en organisaties in het
verleden het niet slecht gedaan, vind ik, en niet alle samenlevingen waarderen dit soort
postmoderne doelen, denk ik. Het is niet wetenschappelijk vastgesteld dat alle instellingen
waar maatschappelijk werkers in dienst zijn zitten te springen om postmoderne
maatschappelijk werkers.
De diverse agogische veranderingsvormen kunnen heel erg concreet en specifiek zijn. Op
basis van verschillen en overeenkomsten kunnen ze geordend en ingedeeld worden. Doceren
is iets anders dan studenten begeleiden. Coaching kan liever als een agogische methodiek
getypeerd worden die bestaat uit een aantal concrete, specifieke coachingsmethoden.
De term coaching is afkomstig uit de sportwereld. Daar hield dat woord in dat via coaching
het onderste uit de kan van de beoefenaar gehaald werd. Alles was gericht om de
sportprestatie te verhogen. Er waren geen (verborgen) subdoelen bij betrokken. Coaching
deed zijn intrede in bedrijven en instellingen met de Human Resource filosofie. Hier ging het
ook om prestatieverbetering. Alleen kwam bij dit hoofddoel een aantal subdoelen erbij zoals
persoonlijkheid ontwikkelen. Deze subdoelen stonden in dienst van het hoofddoel:
106
persoonlijkheid ontwikkelen, meer vrijheid, emancipatie, empowerment was prima zolang de
productie en prestaties verbeterd werden. Daar werden de subdoelen ingezet als middelen om
het uiteindelijke hoofddoel te bereiken. Nu zijn deze middelen in verschillende instellingen en
in verschillende mate zelf hoofddoel geworden: emancipatie is op zich waardevol en de
medewerker heeft recht op emancipatie en emancipatie kan door coaching bereikt worden dus
hij heeft recht op coaching. Non-profit instellingen gaan zelfs zover dat zij medewerkers
verplichten om gecoacht te worden al zijn de hoofdkenmerken van coaching de vrijwilligheid
en motivatie van de coachee. Op de hogescholen moeten de studenten gecoacht worden. Het
middel coaching wordt als doel ingezet. Zonder de coaching (Studieloopbaancoaching)
kunnen zij onmogelijk, althans niet gemakkelijk afstuderen.
Waarderingstheorie
De waarderingstheorie en de zelfkonfrontatiemethode zijn gebaseerd op de narratieve
psychologie waarin het verhaal dat de persoon vertelt over zichzelf en de wereld centraal staat.
Dit verhaal wordt door de coach als uitgangspunt genomen voor het veranderingsproces. Deze
gedragsleer stelt dat mensen denken, voelen en handelen (intentioneel gedrag) op grond van
het verhaal dat ze zelf vertellen over betekenisvolle incidenten en situaties in hun verleden,
heden en toekomstverwachtingen.
“In dit verhaal manifesteren zich affectief getinte waarderingen van gebeurtenissen en
relaties ertussen die tezamen een ‘waarderingssysteem’ vormen. Op een dieper niveau spelen
daarin twee grondmotieven door: het streven naar zelfbevestiging en het verlangen naar
verbondenheid met iets of iemand anders” 1
De wetenschapsfilosofie die de basis vormt van de waarderingstheorie is de
geesteswetenschappelijke filosofie en wetenschapsbeoefening van Wilhelm Dilthey. Het
kernbegrip bij hem was Verstehen: verstaan + begrijpen + doorgronden. Dit heeft geleid tot
de stroming hermeneutiek: de leer van de interpretatie (theorie), maar ook de activiteit van het
interpreteren zelf (methodiek). De wisselwerking tussen het inzicht in de delen die het geheel
doen kennen, en het inzicht in het geheel dat de delen verklaarbaar maakt, noemen wij de
hermeneutische cirkel. In ons geval de oorspronkelijke, losstaande, onsamenhangende
individuele gebeurtenissen en de opgeslagen versie ervan en de versie die wij samen met de
coach met behulp van de ZKM creëren tot een betekenisvol geheel.
1 (http://www.socsci.ru.nl/psy/selfcon/info.htm#visie d.d. 10 april 2007).
107
De waarderingstheorie ziet een individu als een dynamische persoonlijkheid die in staat is om
op creatieve, constructieve wijze betekenis te geven aan zichzelf en zijn (sociale) omgeving.
Dit doet hij door zijn persoonlijke verhaal te vertellen. Zijn verhaal bestaat uit een reeks
gebeurtenissen en betekenisgeving ervan. De gebeurtenissen zijn in het heden niet op te
vragen, maar wel de gekleurde versie in zijn hoofd. Met deze gekleurde versie, die zijn gedrag
in het heden en toekomst beïnvloedt, werkt de coach via de ZKM. Waardering slaat op
gebeurtenis + betekenisgeving ervan. Deze theorie wordt ook ondersteund door de
sociologische actoroptiek die uitgewerkt is in de attributietheorie en het symbolisch
interactionisme met als formule: Gebeurtenis 1 + interpretatie > Gebeurtenis 2. Of:
gebeurtenis 1 + gevoelens > gedachten > gebeurtenis 2 en verder. De rationeel emotieve
therapie (RET) maakt gebruik van deze formule en dit kan aanvullend of ondersteunend zijn
voor ZKM.
Een waardering is een uitgesproken woord dat de persoonlijke betekenisgeving uitdrukt van
een ervaring, gebeurtenis, probleem, wens, (onbereikbaar) doel, idee, geloof, geliefde of
gehate persoon etcetera. Er worden waarden toegekend aan alles wat als relevant gezien wordt.
Deze waarden zijn persoonlijk. Deze waarden hebben een cognitief en een affectief element
die met elkaar onlosmakelijk verbonden zijn. Een gebeurtenis kan niet (nooit) ongedaan
gemaakt worden. Wel is het mogelijk om een betekenis te veranderen. Wel kan het verleden
(het geheel van losse gebeurtenissen) van andere waarde, betekenis, interpretatie in het heden
voorzien worden zodat de nieuwe waarde het gedrag in de toekomst gaat beïnvloeden.
Als iemand door heeft hoe zijn waarderingssysteem werkt, heeft hij de mogelijkheid om met
dit inzicht zijn gedrag te beïnvloeden.
Waarderingen kunnen positief, (prettige gevoelens) negatief (onprettige gevoelens) of
ambivalent (prettig en onprettig) zijn: ze zijn altijd gekleurd en vervormd. De omgeving
(buitenwereld) is een beetje anders hetgeen in onze hersens opgeslagen is. Dit komt doordat
onze waarnemingszintuigen fysisch gedetermineerd zijn om informatie te generaliseren, weg
te laten en toe te voegen. Dit moet gebeuren omdat anders onze hersens de hoeveelheid
informatie niet kunnen opslaan. Naast deze automatische processen van vervorming
vervormen onze hersens ook automatisch de informatie via dezelfde vervormingsprocessen
om overbelasting te voorkomen. Deze 2 keer vervormde informatie wordt opgeslagen met de
toevoeging van onze waarderingen. Dus ZMK werkt met deze derde informatie.
108
Situaties en gebeurtenissen gaan gepaard met gevoelens en gedachten en doelen en volgens de
waarderingstheorie liggen 2 basismotieven hieraan ten grondslag: zelf-zijn (zelfontplooiing,
egoïsme, autonomie, vrijheid, etc.) en niet-zelf-zijn (sociaal zijn, altruïsme etc.). Dus twee
doelen die tegenstrijdig kunnen zijn. Dat zorgt voor een verleden die in het heden voor de
toekomst verbeterd moet worden. En daar hebben we in het Westen een heleboel methoden
(o.a. ZKM) voor ontwikkeld. En die zijn ook nodig omdat we eenmaal zitten met aangeboren
driften en instincten en emoties. Daar komen nog gecultiveerde doelen en interpretaties bij.
Op zich geeft de waarderingstheorie een verklaring voor gedrag die bruikbaar is. Net zoals
alle gedragstheorieën heeft ook deze theorie zijn beperkingen. Het proces van waarderen
wordt uitgelicht en krijgt bijzondere nadruk. De rol van het onbewuste wordt op het eerste
gezicht verwaarloosd, evenals de aangeboren driften en instincten. In elk geval is het een
theorie die een positieve visie heeft op mensen en hun gedrag en de veranderbaarheid hiervan.
Zelfkonfrontatiemethode (ZKM).
De zelfkonfrontatiemethode is bedoeld om mensen te helpen greep te krijgen op de eigen
situatie (wat kan ik?), bewust te worden van motivaties en persoonlijke doelen scherper te
krijgen (wat wil ik?). Hierdoor is iemand in staat gerichter sturing te geven aan eigen
ontwikkeling en omgeving (hoe doe ik met wat ik kan om te bereiken wat ik wil?).
De zelfkonfrontatiemethode is een wetenschappelijk onderbouwde methode, gebaseerd op de
waarderingstheorie en theorie van het dialogische zelf, ontwikkeld door de psycholoog prof.
H. Hermans van de Universiteit van Nijmegen. De ZKM is een beproefde ingang om
vastgeroeste patronen van omgaan met zichzelf en met andere mensen te doorbreken en te
verbeteren via een dialoog met zichzelf en de coach. Het is een sociaal agogische methode.
Sociaal omdat de nadruk ligt op de (mede)mens. En agogisch omdat uitgegaan wordt van een
bestaande, ongewenste situatie (het meegeslepen verleden) die op een verstelbare weg (ZKM)
naar een toekomstige, gewenste doelsituatie leidt met meer bewustzijn, welzijn en
welbevinden.
Van een agogische methode (van Grieks: meta hodos, de weg waarlangs) is er sprake wanneer:
- een visie op mensen en menselijk gedrag aanwezig is;
- een gedragstheorie ten grondslag ligt;
- casuïstiek waarop de methode succesvol toegepast is, beschikbaar is;
- de methode duidelijk en controleerbaar beschreven is;
109
- overdraagbaar is, onderwezen wordt;
- technieken (specifieke en a-specifieke) bevat;
- een systematiek heeft;
- de opeenvolgende, logische fasen beschreven zijn;
- richtlijnen geeft voor ethisch handelen en hulpverlenen, en;
- beroepsbeoefenaars kent (die verenigd zijn).
Aan deze voorwaarden of eisen voldoet de Zelf Konfrontatie Methode (ZKM) in ruime mate.
Daarom mogen wij hier van een methode spreken. Een methode is kort samengevat: de weg
die leidt van een onbevredigende situatie naar een situatie met meer bevrediging.
De ZKM is oorspronkelijk ontwikkeld als een methode om het persoonlijke levensverhaal
grondig te bevragen om te komen tot diepgaande, structurele veranderingen.
De ZKM helpt mensen om op een systematische wijze te kijken naar hun eigen leven in
verleden, heden en toekomst. De ZKM is een methode vanuit de dynamische
persoonlijkheidsleer en kan gebruikt worden voor vragen op het gebied van zingeving,
relaties, ethiek, geloof, spiritualiteit, gezondheid, arbeid en onderwijs. Dus breed inzetbaar
voor een brede doelgroep, vanaf jongeren tot en met ouderen. De methode is op zich zelf niet
sekse, milieu of etnisch gebonden.
De ZKM helpt op een snelle en indringende manier om de samenhang te ontdekken in het
eigen levensverhaal en deze te verwoorden en onder ogen te zien: een ontdekkingsreis door
het eigen leven. Gebeurtenissen, gedachten en gevoelens die ogenschijnlijk los van elkaar
lijken te staan, blijken samen te hangen. Verleden, heden en toekomst blijken een geheel te
vormen. Er worden patronen en thema’s zichtbaar die steeds weer opduiken in iemands
levensverhaal. De persoon krijgt meer inzicht in zichzelf en een betere kijk op wat en hoe men
wil en kan veranderen.
De ZKM is ook te gebruiken voor studie- en loopbaanbegeleiding. De methodiek- en
practicumdocenten van de opleiding MWD passen elementen van deze methode toe bij
studieloopbaancoaching.
De ZKM is een kortdurende methode en kent een in tijd beperkte aantal bijeenkomsten. Onze
studenten krijgen gedurende hun gehele studie begeleiding. Zij reflecteren regelmatig op hun
levensverhaal in het verleden, het heden en hun toekomstbeeld. Met hun levensverhaal
kunnen ze hun ontwikkelingen zichtbaar maken: voor zich zelf en anderen. Hierbij is het een
vereiste dat de student zich verbaal in het Nederlands duidelijk en concreet kan uitdrukken.
Omdat SLC meer omvat dan alleen hun levensverhaal, maken wij hier slechts gebruik van
elementen uit de waarderingstheorie en ZKM.
110
Bij deze methode confronteert de student zichzelf met zijn verleden. Hierbij kunnen de
eventueel verdrongen trauma’s weer boven water komen. Dan is het zaak om de student goed
door te verwijzen naar een psycholoog of een psychotherapeut of de decaan. Dit is ook de
praktijk.
De ZKM heeft een beperkte hoeveelheid specifieke kennis die via korte cursussen aangeleerd
kan worden als een specialisatie. De investering in tijd, energie en geld is niet groot voor een
coach. De theorie en methode is in korte tijd aan een coachee uit te leggen, als dat gewenst is.
Dus een bruikbare methode voor kortdurende coaching.
De ZKM heeft 3 functies: de diagnostische, procesbevorderende en evaluerende, waarbij de
organisatie en reorganisatie van het waarderingssysteem centraal staat. In het coachingsproces
kunnen we 2 fasen herkennen:
Assessment gedeelte: de inhoud en organisatie van het waarderingssysteem wordt verkend.
Actie gedeelte: de inhoud en organisatie van het waarderingssysteem wordt veranderd.
Het geheel vindt plaats via de cyclus: verhaal vertellen > iets met het verhaal doen:
reflectie actie reflectie actie
De coach en de coachee hebben een face to face samenwerkingsrelatie van coöperatie en co-
creatie.
Bij ZKM voeren de coach en de coachee een face-to-face dialoog waarbij de coachee vertelt
welke belangrijke gebeurtenissen en situaties hij in het verleden heeft meegemaakt. Door te
onderzoeken wat de waardering, betekenis hiervan is, wordt de coachee zich bewust van de
onderliggende gevoelens en samenhang. Steeds terugkerende thema’s komen aan de
oppervlakte met als resultaat dat de coachee zich bewust wordt van zijn persoonlijke
basismotivaties en blokkades. De coachee kan doelgerichter keuzes maken omdat zijn
flexibiliteit en zelfsturend vermogen toegenomen zijn (er heeft empowerment plaats
gevonden).
111
Hoofdstuk 8
Samenvatting, conclusies en aanbevelingen
Samenvatting
De Hogeschool Rotterdam opereert vanuit Rotterdam en omgeving als een hogeschool met
ruim 25.000 studenten en heeft 80 opleidingen, gebundeld in 11 instituten.
Studieloopbaancoaching is gericht op het realiseren van betere prestaties in de praktische
uitvoering van een beroep of functie of stage en verheldering van studieloopbaanperspectief
van de gecoachte student. Het accent kan liggen op de persoonlijke of vakmatige aspecten of
op een combinatie van beide (in de gehele begeleiding kunnen de accenten steeds
verschuiven).
Studiebegeleiding en loopbaanbegeleiding krijgen tegenwoordig bij het beroepsonderwijs
nadrukkelijk veel aandacht. Dit komt door nieuwe onderwijsinzichten (bijvoorbeeld Human
Resource Management) en ontwikkelingen in de maatschappij (bijvoorbeeld nieuwe
technologische mogelijkheden). Bedrijven en werkgevers passen zich aan aan de omgeving en
de vraag naar deskundige, aangepaste werknemers neemt toe. De scholen zijn genoodzaakt
om afgestudeerden aan de samenleving af te leveren die voldoen aan de hedendaagse vraag.
De hogescholen hebben recentelijk massaal studieloopbaanbegeleiding (coaching en
peercoaching) ingevoerd om de studie efficiënter te maken en de overstap van studie naar
baan te verbeteren.
Het is de bedoeling van de opleiding MWD dat de coaches in staat zullen zijn, middels nog te
volgen bijscholing, om als een rationeel-technische begeleider en als een reflectieve
beroepsbeoefenaar te functioneren. Hoe de SLC coaches de concepten om zullen zetten in hun
praktische werkwijzen of methoden, is nog niet uitgewerkt.
Studieloopbaancoaching is voor alle studenten jaarlijks een verplicht onderdeel van het
curriculum. Studieloopbaancoaching is een bijzondere vorm van coaching omdat het verplicht
en langdurig is, in tegenstelling tot gangbare coaching. De coach kan ook andere rollen
hebben: als docent of supervisor of praktijkdocent. Hij geeft coaching en beoordeelt zijn
coachee en geeft cijfers en studiepunten voor de coaching.
De motivatie voor coaching is bij de deeltijdstudent laag vanwege de beschikbare tijd die hij
voor de studie heeft.
Er zijn grote verschillen tussen de studenten onderling (in de instekers basisgroep) qua leeftijd,
de startcompetenties (gevolgde vooropleiding en wat ze reeds in hun praktijk geleerd hebben),
112
hun banen of vrijwilligerswerk, motivatie, persoonlijke doelen en beschikbare tijd.
Zelfverantwoordelijkheid en zelfsturing zijn bij veel studenten ver te zoeken.
SLC is m.i. functioneel als de studenten concrete, toetsbare, verplichte opdrachten moeten
uitvoeren en hiervoor een studiepunt kunnen krijgen. Wanneer een studiepunt als straf of
beloning ontbreekt, dan is studieloopbaancoaching niet effectief. Slc lijkt op een vorm van
gedwongen dienstverlening: in dit geval gedwongen begeleiding en coaching.
Opgelegde dwang strookt niet met de geest van coaching (SLC) en is ook niet de bedoeling
van competentiegericht onderwijs dat zelfverantwoording en zelfsturing veronderstelt.
En gedwongen coaching is methodisch moeilijk voor te stellen. Gedwongen begeleiding is
qua methode goed denkbaar.
De meeste studenten uit de deeltijd hebben een betaalde baan en die willen ze behouden. Een
carrièrestrategie hebben ze niet en ze blijven veelal een overlevingsstrategie volgen die bij de
lage klasse thuis hoort. De loopbaancoaching gaat moeizaam en kan een bron van frustratie en
agressie zijn. Zowel voor de studenten als voor de coaches. Beiden worden van bovenaf
gedwongen om coaching plaats te laten vinden. Daarmee krijg ik het idee dat beide partijen
elkaar tolereren en een overlevingsstrategie noodgedwongen toepassen.
Studiecoaching lukt soms een beetje omdat beloning met studiepunten regelmatig plaats vindt.
Het zijn calculerende studenten die met een minimale investering in tijd, inzet en motivatie
net een voldoende (willen) behalen. Hier komt nog bij dat sommige studenten gedwongen
worden om een diploma te behalen om hun baan te mogen behouden.
Van loopbaancoaching bij de deeltijdstudenten komt weinig terecht en niemand ervaart dat
als een probleem dat oplossing behoeft.
Docenten en coaches hebben diverse rollen en taken die interne en externe conflicten kunnen
veroorzaken. De competenties die de docenten moeten hebben zijn wel omvattend
geformuleerd maar zijn niet in concrete, meetbare termen uitgewerkt. Coaches beheersen over
het algemeen de diverse methodieken en technieken van coaching onvoldoende. Methoden en
technieken voor studieloopbaancoaching zijn nog onvoldoende voor het HBO ontwikkeld
zodat de docentcoaches die nog niet (goed) kunnen toepassen.
De docenten maken onvoldoende duidelijk vanuit welke onderwijsvisie en welk
onderwijsconcept zij les geven. De diverse onderwijsconcepten hoeven met elkaar niet te
botsen, als maar duidelijk is welk concreet onderwijs met welk concreet concept zal plaats
vinden.
113
De kadernotitie SLC legt het handelen van de coaches teveel aan banden zodat empowerment
in het geding komt. Uit de Wet BIO valt niet eenduidig op te maken of het HBO en WO onder
deze wet valt. Althans de docentcompetenties van hen zijn niet apart benoemd.
Het deeltijdonderwijs is teveel een afgeleid onderwijs vanuit de voltijd geweest. Lesmodules
die ontwikkeld zijn voor de voltijdstudenten worden ook aan de deeltijdstudenten, met af en
toe een minimale aanpassing, aangeboden. Dit is ook gebeurd met studieloopbaancoaching.
Een handleiding die ontwikkeld was voor de eerstejaars studenten van de opleiding Social
Work in de voltijd is zonder aanpassing voor MWD studenten in de deeltijd eerste jaar
voorgeschreven. Voor de instekende student in het deeltijdonderwijs in het 2e studiejaar zou
in juni 2006 een nieuwe handleiding voor SLC gemaakt worden. In juli 2008 is dat nog steeds
niet gebeurd.
Conclusies en aanbevelingen
De term studieloopbaancoaching kan voor sociaalagogische opleidingen veranderd worden in
studieloopbaanbegeleiding omdat in die sector coaching een vakterm is en
studieloopbaancoaching de lading niet dekt. Coaching is een opkomende specifieke methode
die maatschappelijk werkers in toenemende mate toepassen en in hun opleiding wordt die
methode onvoldoende onderwezen.
Ik zie vooral een grote kans in de richting van methodiekontwikkeling: studenten kunnen bij
het krijgen van coaching leren hoe zij zelf hun cliënten van MWD kunnen coachen. Dit is
binnen het huidige beleid en onderwijspraktijk niet gebruikelijk. Hier zou een uitstekende
meerwaarde van coaching bij onze studenten kunnen zijn. Vooral de doelgroep van instekers
in het deeltijdonderwijs heeft in dit verband grote mogelijkheden omdat ze 3 jaar lang in hun
praktijk het vak van een coach – de theorieën, methoden en technieken van coaching –
omvattend en diepgaand kunnen leren. Daartoe moeten de doelen van coaching bijgesteld
worden.
Voor de instekende studenten in de deeltijd is het aan te bevelen een eigen leerlijn
studieloopbaanbegeleiding voor 3 jaar te ontwikkelen waarbij zij hun praktijk en de school
kunnen gebruiken als krachtige leeromgevingen. De bevindingen over en de theorieën van
krachtige leeromgevingen kunnen bij studieloopbaanbegeleiding in de praktijk gebracht
worden. Hier ligt een taak voor de coördinatoren van de stagebureaus.
114
Over de leefwereld van de werkende en studerende volwassen deeltijders in het
sociaalagogische onderwijs is heel weinig in de literatuur bekend. De opleiding MWD heeft
een lange traditie om onderwijs aan hen te geven en de docenten beschikken een heleboel
praktijkgegevens over deze studenten. Deze gegevens zijn niet als informatie gebruikt om hun
onderwijs en studieloopbaanbegeleiding te verbeteren en te optimaliseren.
Het is aan te bevelen de beschikbare praktijkgegevens snel te ordenen en te analyseren zodat
de informatie kan leiden tot beleidsvorming en daadwerkelijke aanpassing en verbetering van
het onderwijs en de studieloopbaanbegeleiding volgens nieuwe inzichten uit de
onderwijskunde en de begeleidingskunde.
Een 2-jarig programma voor een associate degree voor MWD in te laten voeren zou
verstandig zijn. Een associate degree is nu wettelijk mogelijk. Voor zover ik heb kunnen
nagaan bestaat op geen enkele hogeschool voor MWD zo’n programma. MWD is traditioneel
in Nederland een HBO beroep. De oude MBO Sociale Dienstverlening werd door
hogescholen en het werkveld gezien als een MWD op middelbaar niveau.
Studenten die niet lang willen studeren in het HBO krijgen de mogelijkheid tussentijds een
Associate Degree te behalen en kunnen later alsnog een Bachelor halen. Geen enkele MWD-
opleiding heeft tot nu toe een AD mogelijkheid geschapen. Hier ligt een nieuwe kans voor de
opleiding.
115
Literatuur
Beek, Wilma van. (2003). De docent als coach. Milestone portfolio. www.eu-milestone.de
Coenen, B. en S. Meijers. (2003). Begeleidingskunde. Comprehensive coaching.
Contextualiteit en mogelijkheden voor baanbrekend handelen bij begeleiding van
professionele organisaties. Soest: Uitgeverij H. Nelissen B.V.
Dijkman. W.M. (1983). Didactiek en lerende Volwassenen. Leren professionaliseren. (Leiden:
Spruyt, Van Mantgem & De Does bv,).
Hargrove, R. (2000). Meesterlijk coachen. Over beïnvloeding van mensen en hun manier van
denken en samenwerken in groepen. Amsterdam: Uitgeverij Nieuwezijds.
Hermanusse,J. en R.Klarus (2007). Handelen van opleiders in competentiegericht leren en
opleiden: Product van de kenniskring “Handelen opleiders in competentiegericht leren
en opleiden”In het kader van de Evaluatie innovatiearrangement Beroepskolom 2003
en 2004. ’s-Hertogenbosch: CINOP.
Hogeschool Rotterdam (2007) Kadernotitie SLC, (intern beleidsstuk)
Holleman, W. (2006). Onderwijsethiek: een literatuurstudie over professioneel handelen van
docenten in het hoger onderwijs. Utrecht: Universiteit Utrecht (IVLOS).
Lectoraat Pedagogiek van de Beroepsvorming van de Haagse Hogeschool/TH Rijswijk (2006).
Fantaseren of innoveren? Fabels en feiten in onderwijsvernieuwing. Haagse
Hogeschool/TH Rijswijk.
Meijers & G.A. Wijers (1997). Een zaak van betekenis. Loopbaandienstverlening in een
nieuw perspectief. Leeuwarden: LDC, Expertisecentrum voor Loopbaanvraagstukken.
Meijers, F. (2005). De loopbaan de Klos?. Loopbaanoriëntatie en –begeleiding in het
beroepsonderwijs. Leeuwarden: LDC Publicaties.
Schön, D.A. (1983). The reflective practioner. How professionels think in action. New York:
Basic Books.
Schön, D.A. (1987). Educating the reflective practioner. London/San Francisco: Jossy Bass.
Schön, D.A. (1998).Donald Schön’s Presentation on Educating the Reflective Practitioner to
the 1987 meeting of the American Educational Research Association, Washington, DC
http://educ.queensu.ca/~ar/schon87.htm transcribed by Jan Carrick, January 1998
posted by Tom Russell, Queen's University, January 1998
Schreyögg, A. (1997). Coaching. Een inleiding voor praktijk en opleiding. Amsterdam:
Addison Wesley Longman.
116
Starr, J. (2003). Praktijkgids voor coaches. De handleiding voor het proces, de principes en
de vaardigheden van personel coaching. Schoonhoven: Academic Service.
Streumer, J. en M. van der Klink. (red.). (2004). Leren op de werkplek. ’s-Gravenhage: Reed
Business Information bv.
Tartwijk J. van, E. Driessen e.a. (2003). Werken met een elektronisch portfolio. Utrecht:
SURF en Groningen: Wolters Noordhoff.
Verhoeven, W. (2003). De dynamiek van coachen. Soest: Uitgeverij Nelissen.
Whitmore, J. (2003). Succesvol coachen. Soest: Uitgeverij Nelissen.
Zimmerman,M.A., & J. Rappaport, (1988). Citizen participation, perceived control and
psychological empowerment. American Journal of Community Psychology, 16 (5),
725-750.
Zomer, P. (2007). TCM: design, grounding and testing’. (Hoofdstuk 3 uit proefschrift).
http://www.zomercornelissen.nl
Websites
www.counselling.nl (Academie voor Counseling en Coaching ACC)
http://www.socsci.ru.nl/psy/selfcon/info.htm#visie (ZKM)
http://www.socsci.kun.nl/~hermans/confrontation.htm (ZKM)
http://www.counselling.nl/coaching/ethischecode.html (Beroepscode voor Coaches)
http://www.zomercornelissen.nl (proefschrift dr. Peter Zomers hoofdstuk 3).