Standaard - fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewNu moest een mens wel heel wild dromen om zich tot...

52
1

Transcript of Standaard - fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewNu moest een mens wel heel wild dromen om zich tot...

Page 1: Standaard - fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewNu moest een mens wel heel wild dromen om zich tot de aanschaf van een der kunstschatten op Weatherend in staat te achten, en bij zinspelingen

1

Page 2: Standaard - fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewNu moest een mens wel heel wild dromen om zich tot de aanschaf van een der kunstschatten op Weatherend in staat te achten, en bij zinspelingen

Henry James

Het beest in het oerwoud

vertaling: Frank Lekens© 27 februari 2019

2

Page 3: Standaard - fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewNu moest een mens wel heel wild dromen om zich tot de aanschaf van een der kunstschatten op Weatherend in staat te achten, en bij zinspelingen

InhoudHet beest in het oerwoud

IIIIIIIVVVI

NawoordVerantwoording

3

Page 4: Standaard - fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewNu moest een mens wel heel wild dromen om zich tot de aanschaf van een der kunstschatten op Weatherend in staat te achten, en bij zinspelingen

Het beest in het oerwoudI

De aanleiding voor de vraag die hem in de loop van hun gesprek zo opschrikte doet er nauwelijks toe, waarschijnlijk waren het slechts een paar woorden die hijzelf had laten vallen zonder enige bijbedoeling—had laten vallen toen ze na hun hernieuwde kennismaking samen achterbleven en langzaam rondliepen. Hij was een uur of twee tevoren door vrienden meegenomen naar het landhuis waar zij verbleef; het gezelschap in het andere huis, waarvan hij deel uitmaakte en waarin hij zoals altijd meende op te gaan in de massa, was daar uitgenodigd voor de lunch. Na de maaltijd was het gezelschap uitgewaaierd voor het eigenlijke doel van het bezoek: de bezichtiging van Weatherend zelf en de bezienswaardigheden, de bouwkundige bijzonderheden, schilderijen, kunstschatten en erfstukken van velerlei aard die het huis bijna beroemd maakten; en er waren zoveel fraaie kamers dat de gasten er naar believen konden uitzwermen, achterop konden raken bij de groep om zich in diepere beschouwing en waardering te verliezen van die zaken waarin zij bijzonder belang stelden. Zo waren her en der mensen te zien die in verre hoekjes, alleen of paarsgewijs, met de handen op de knieën over voorwerpen stonden gebogen en heftig knikten alsof hun neus een sterke geur opving. Waren ze met hun tweeën, dan vermengden hun extatische kreten zich tot één samenzang of verzonken ze juist in een zwijgen dat nog betekenisvoller klonk, zodat het hele gebeuren Marcher soms deed denken aan de kijkdag voor een met veel bombarie aangekondigde veiling, waar de droom van een fraaie aanschaf gedoofd of juist aangewakkerd kan worden.

Nu moest een mens wel heel wild dromen om zich tot de aanschaf van een der kunstschatten op Weatherend in staat te achten, en bij zinspelingen daarop stoorde John Marcher zich bijna evenzeer aan bezoekers die er te veel als aan hen die er geen enkele kijk op hadden. Zelf werd hij in die schitterende kamers door zo’n overvloed aan poëtische en historische indrukken bestookt dat hij wat van de groep moest afdwalen om alles op zich te kunnen laten inwerken—al kon dat bij hem niet, zoals bij sommige anderen die zich daar liepen te vergapen, vergeleken worden met het afdwalen van een hond die aan een kast snuffelt. En het kreeg al snel een onvoorzien gevolg.

Het leidde kortweg, in de loop van die oktobermiddag, tot zijn nadere kennismaking met May Bartram, wier gezicht—dat hem, toen ze ver van elkaar aan een lange tafel zaten, bekend voorkwam zonder meteen herinneringen los te maken—was begonnen hem op een aangename manier in verwarring te brengen. Het kwam hem voor als het vervolg op iets waarvan hij de aanvang was vergeten. Hij wist dat hij het moest kennen en verwelkomde dit feit voorlopig ook, maar hij wist niet meer waarvan, wat het des te interessanter of amusanter maakte, omdat hij op een of andere manier ook aan de jonge vrouw kon merken—overigens zonder dat zij daar openlijk blijk van gaf—dat zij zelf de draad niet kwijt was. Zij was de draad niet kwijt maar ze zou, zag hij, hem niet helpen die draad weer op te pikken als hij er niet zijn hand voor ophield; en dat was niet het enige wat hij zag, hij zag ook nog enkele andere zaken—curieuze zaken in het licht van het feit dat hij, toen ze

4

Page 5: Standaard - fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewNu moest een mens wel heel wild dromen om zich tot de aanschaf van een der kunstschatten op Weatherend in staat te achten, en bij zinspelingen

toevallig tegenover elkaar kwamen te staan, nog speelde met de gedachte dat hun eerdere contact van geen enkel belang kon zijn geweest. Als het van geen belang was geweest, begreep hij niet goed waarom zijn huidige indruk van haar nu toch zo belangrijk scheen. Het antwoord moest wel zijn dat iedereen momenteel het soort leven leek te leiden waarin je de dingen maar diende te nemen zoals ze kwamen.

Hij was er, zonder precies te kunnen zeggen waarom, van overtuigd dat deze jongedame in het huis zo’n beetje de positie bekleedde van de arme verwante; was er ook van overtuigd dat ze hier niet korte tijd logeerde, maar min of meer deel uitmaakte van het huishouden—welhaast als werkende, gesalarieerde kracht. Vond ze hier niet af en toe onderdak waarvoor ze betaalde door onder meer rondleidingen te geven en de vragen van al die vervelende mensen te beantwoorden over de bouwgeschiedenis, de stijl van de meubels, de authenticiteit van de schilderijen en de plekjes in huis waar het spookte? Niet dat ze eruitzag alsof je haar een fooi in de hand kon drukken, verre van dat. Maar toen ze dan eindelijk zijn kant op kwam, ronduit knap maar natuurlijk wel ouder—ouder dan de vorige keer dat hij haar had gezien—kwam dat misschien doordat ze had geraden dat hij in deze paar uur zijn verbeelding meer op haar had losgelaten dan op alle anderen tezamen en zo was doorgedrongen tot een waarheid waar de andere bezoekers blind voor bleven. Zij verkeerde hier wel degelijk in een onbenijdenswaardige positie; zij verkeerde daarin als gevolg van de tegenslagen waardoor ze in de loop der jaren was getroffen; en zij herinnerde zich hem, net zoals hij haar, maar dan veel beter.

Toen ze ten slotte met elkaar in gesprek raakten, bevonden ze zich alleen in een van de kamers—er hing een fraai portret boven de schoorsteenmantel—waaruit hun vrienden waren doorgelopen, en het aardige was dat zij tweeën eigenlijk al zonder een woord te wisselen hadden afgesproken om daar samen achter te blijven voor een gesprek. Het aardige was natuurlijk ook dat er op Weatherend praktisch geen plek was zonder iets moois om voor achter te blijven. En dat het wegstervend herfstlicht door de hoge ramen viel, dat die rode gloed zo laat op de dag nog door de lage grijze bewolking brak en met een lange straal de oude lambrisering, de oude wandtapijten, het oude goud en het oude eikenhout omspeelde. En het aardigst van al was wellicht nog hoe ze naar hem toe kwam: alsof het nu eenmaal haar taak was om het simpele volk rond te leiden en hij—mocht hij de hele zaak toch liever laten rusten—haar voorzichtige toenadering dus ook als onderdeel van haar gewone bezigheden kon beschouwen. Maar zodra hij haar stem hoorde, werd de lacune in zijn geest gevuld en de ontbrekende schakel gevonden; de zweem van ironie die hij in haar houding bespeurde, verloor zijn overwicht. Hij haastte zich om haar voor te zijn: ‘Ik heb u jaren en jaren geleden al eens ontmoet, in Rome. Ik weet het nog goed.’

Ze gaf toe dat ze bedrogen uitkwam—ze was er zo zeker van geweest dat hij het niet meer wist. En om te bewijzen hoe goed hij het nog wist, begon hij alle specifieke details op te dissen die hem als op afroep weer te binnen schoten. Haar gezicht en haar stem, hem nu geheel ten dienst, voltrokken het wonder—zoals een lantaarnopsteker met zijn toorts een lange rij lampen een voor een doet opgloeien. Marcher vleide zich met de gedachte dat hij een helder licht wierp, maar zijn genoegen werd er eigenlijk alleen maar groter op toen ze hem geamuseerd uitlegde dat hij in zijn haast om alles goed te maken

5

Page 6: Standaard - fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewNu moest een mens wel heel wild dromen om zich tot de aanschaf van een der kunstschatten op Weatherend in staat te achten, en bij zinspelingen

meestal mistastte. Het was niet in Rome geweest, maar in Napels; en het was niet acht jaar geleden, maar eerder tien. Ze was daar ook niet met haar oom en tante op reis geweest, maar met haar moeder en haar broer; terwijl hij van zijn kant niet onderweg was geweest met de familie Pemble, maar met het echtpaar Boyer, in wier gezelschap hij uit Rome was gekomen—iets waar ze, enigszins tot zijn verwarring, zeer stellig in was en wat ze ook kon bewijzen. De Boyers kende ze destijds al en de Pembles niet, al had ze wel van hen gehoord, en het waren zijn reisgezellen geweest die hen tweeën destijds aan elkaar hadden voorgesteld. En dat voorval met de onweersbui die hen met zoveel geweld had overvallen dat ze beschutting moesten zoeken in een opgraving—dat voorval had zich niet voorgedaan op de Palatijn in Rome, maar in Pompeji, toen ze daar de presentatie van een belangrijke vondst hadden bijgewoond.

Hij aanvaardde haar verbeteringen, genoot van haar correcties, al was de moraal daarvan, zoals ze opmerkte, dat hij zich eigenlijk toch niets van haar herinnerde; en hij vond het alleen jammer dat er, toen de historische feiten eenmaal waren vastgesteld, verder weinig meer restte. Ze bleven nog even samen talmen, zij zonder oog voor haar taak—want zo’n scherpzinnig man als hij had geen behoefte aan haar hulp—en beiden zonder oog voor het huis, simpelweg dralend als om te zien of hun niet nog een of twee andere herinneringen te binnen wilden schieten. Ze hadden ze immers al binnen enkele minuten op tafel gelegd als een stel kaarten, ieder zijn eigen hand; alleen bleek daaruit dat het spel helaas niet volledig was: dat het verleden, hoe het ook werd aangeroepen, opgepord en aangespoord, natuurlijk ook niet meer kon geven dan erin zat. Het had ertoe geleid dat zij elkaar lang geleden hadden ontmoet, toen zij twintig was, hij vijfentwintig; maar het was toch eigenlijk vreemd, zo leken ze tegen elkaar te zeggen, dat het verleden al doende niet wat meer voor hen had gedaan. Ze keken elkaar aan als met het gevoel van een gemiste kans; deze ontmoeting zou zoveel rijker zijn geweest indien hun vorige, in dat verre verleden, dat verre land, niet zo idioot schamel was gebleven. Alles bij elkaar leken er niet meer dan een tiental dingetjes tussen hen te zijn voorgevallen; jeugdige beuzelarijen, onbewuste onnozelheden, onhandige stommiteiten, allemaal potentiële zaadjes, maar allemaal diep begraven—te diep (zo was het toch?) om na zoveel jaar nog kiem te schieten. Marcher kon zich niet onttrekken aan het gevoel dat hij iets voor haar had moeten doen—haar in de baai uit een omgeslagen boot had moeten redden, of op zijn minst haar toiletkoffertje terugvinden nadat het door een lazzarone met een stiletto in de straten van Napels uit een huurkoets was ontvreemd. Of het zou fijn zijn geweest als hij, alleen op zijn hotelkamer, ziek was geworden en zij voor hem was komen zorgen, zijn familie had aangeschreven en ritjes met hem had gemaakt tijdens zijn herstel. Dan hadden ze samen iets gedeeld waaraan het bij dit weerzien nu ontbrak.

Toch was dat weerzien te aangenaam om het meteen te laten bederven, zodat ze zich nog enkele minuten—ietwat hulpeloos—bezighielden met de vraag waarom, aangezien ze toch meerdere gemeenschappelijke kennissen leken te hebben, hun hereniging zo lang op zich had laten wachten. Niet dat ze het zelf een hereniging noemden, maar de wijze waarop ze treuzelden om zich weer bij de anderen te voegen gaf wel blijk van hun hoop dat deze ontmoeting niet op een sof zou uitlopen. En uit het zoeken naar redenen waarom ze elkaar niet eerder waren tegengekomen, bleek hoe slecht ze elkaar

6

Page 7: Standaard - fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewNu moest een mens wel heel wild dromen om zich tot de aanschaf van een der kunstschatten op Weatherend in staat te achten, en bij zinspelingen

kenden. Er kwam zelfs een moment dat het Marcher kil om het hart sloeg. Het had geen zin om te doen alsof ze een oude bekende was, want ze hadden volstrekt niets gemeen—terwijl hij zag dat ze hem juist als oude bekende zo goed van pas zou zijn gekomen. Nieuwe bekenden had hij genoeg, daar was hij bijvoorbeeld ook op het podium van het andere huis mee omringd; als ze een van die nieuwe bekenden was geweest, had hij haar waarschijnlijk niet zien staan. Hij had graag iets willen verzinnen, haar willen meekrijgen in de fantasie dat er wel degelijk iets van romantische of dramatische aard tussen hen was voorgevallen. Hij begon, als in een race tegen de klok, bijna in zijn verbeelding te graaien naar iets wat voldeed en dacht bij zichzelf dat als hij niets vond, deze aanzet tot een nieuw begin hopeloos verprutst was. Dan zouden hun wegen zich scheiden en zou er geen tweede of derde kans meer volgen. Dan hadden ze het geprobeerd en was het niet gelukt. En het was op dat moment, zoals hij het zich later herinnerde, precies toen alles vergeefs leek, dat zijzelf het initiatief nam en de situatie als het ware redde.

Zodra ze het woord nam, voelde hij dat ze iets vertelde wat ze bewust had achtergehouden, iets waarvan ze had gehoopt geen gebruik te hoeven maken; het getuigde van een tact die hem diep raakte toen hij drie of vier minuten later de reikwijdte ervan kon overzien. Wat ze tevoorschijn toverde, klaarde de lucht in ieder geval op en verschafte de ontbrekende schakel—de schakel die hem vreemd genoeg zo lichtvaardig was ontglipt.

‘U heeft me toen iets verteld dat ik nooit ben vergeten en waardoor ik sindsdien vaak aan u heb moeten denken. Het was op die snikhete dag toen we de baai over voeren naar Sorrento om verkoeling te vinden. Ik doel op wat u tijdens de terugvaart tegen me zei, toen we onder de luifel in de schaduw zaten. Bent u dat vergeten?’

Hij was het vergeten, en dat verraste hem meer dan het hem beschaamde. Maar het mooie was dat hij hierin geen ordinaire toespeling op ‘zoete woordjes’ ontwaarde. De ijdelheid van vrouwen was lang van memorie, maar zij beriep zich niet op oude misstappen of complimenten. Van een andere vrouw, een totaal andere vrouw dan zij, had hij misschien gevreesd dat ze hem aan een of ander achterlijk ‘aanzoek’ zou herinneren. Dus toen hij moest erkennen dat hij het inderdaad was vergeten, voelde dat eerder als een gemis dan als winst; louter het feit dat ze hierover begon, intrigeerde hem al.

‘Ik pijnig mijn hersenen—maar ik geef het op. Al herinner ik me dat uitstapje naar Sorrento nog wel.’

‘Dat betwijfel ik dan toch,’ zei May Bartram na een korte stilte. ‘En ik weet ook niet zeker of ik moet willen dat u het zich herinnert. Het is vreselijk om iemand terug te voeren naar wat hij tien jaar geleden was. Des te beter,’ zei ze glimlachend, ‘als u dat achter zich heeft gelaten.’

‘Maar als ú dat niet hebt gedaan, waarom zou ik het dan doen?’ vroeg hij.

‘Achter me gelaten wat ik zelf toen was, bedoelt u?’‘Wat ík was. Ik was natuurlijk een uilskuiken,’ vervolgde Marcher. ‘Maar

ik hoor liever van u wat voor uilskuiken ik precies was dan dat ik het—datgene wat u duidelijk voor ogen staat—helemaal nooit te weten zou komen.’

Toch bleef ze aarzelen. ‘Maar als u helemaal veranderd bent...’‘Des te gemakkelijker zal ik uw onthulling verdragen. En misschien ben

ik niet veranderd.’‘Misschien niet. Maar als dat zo was,’ voegde ze eraan toe, ‘zou ik

7

Page 8: Standaard - fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewNu moest een mens wel heel wild dromen om zich tot de aanschaf van een der kunstschatten op Weatherend in staat te achten, en bij zinspelingen

denken dat u het nog wel wist. Niet dat ik u ooit zo laatdunkend heb betiteld als u zelf doet. Als ik u enkel een dwaas had gevonden,’ legde ze uit, ‘was datgene waarover ik spreek me niet zo bijgebleven. Het ging over uzelf.’ Ze wachtte om te zien of het hem al wilde dagen; maar toen hij haar slechts verbaasd bleef aanzien en geen teken van inzicht vertoonde, verbrandde ze haar schepen achter zich: ‘Is het al gebeurd?’

En toen, terwijl hij haar aan bleef staren, brak het licht bij hem door en stroomde het bloed langzaam naar zijn gezicht, dat begon te gloeien van herkenning.

‘Wilt u zeggen dat ik u heb verteld...?’ Maar hij viel stil, bang dat ze toch op iets heel anders doelde en hij zichzelf maar zou verraden.

‘Iets over uzelf, iets wat iemand allicht niet snel zal vergeten—zolang men u niet vergeet. Vandaar dat ik u nu vraag,’ zei ze met een glimlach, ‘of dat waarover u toen vertelde zich ooit heeft voltrokken.’

O, toen zag hij het, maar vol verwondering en schaamte. Hij zag ook dat zij hem daarom beklaagde, alsof ze er verkeerd aan had gedaan deze herinnering weer op te rakelen. Het kostte hem echter maar een oogwenk om in te zien dat dat niet het geval was, hoezeer ze hem ook had overrompeld. Integendeel, eenmaal van de eerste kleine schok bekomen begon het feit dat zij in het bezit van zijn geheim was, hoe vreemd ook, hem zelfs plezier te doen. Dan was zij dus de enige ter wereld die het kende en had ze het al die jaren gekend, terwijl hem onbegrijpelijkerwijs volledig was ontschoten dat hij het haar ooit had toevertrouwd. Geen wonder dat ze elkaar niet gewoon konden ontmoeten alsof er niets was gebeurd.

‘Ik denk dat ik weet wat u bedoelt,’ zei hij uiteindelijk. ‘Alleen was ik vreemd genoeg totaal vergeten dat ik u zo in vertrouwen had genomen.’

‘Omdat u dat met zoveel anderen hebt gedaan?’‘Ik heb het met niemand gedaan. Met geen mens, sindsdien.’‘Dus ik ben de enige die het weet?’‘De enige ter wereld.’‘Nou ja,’ zei ze snel, ‘ik heb er zelf nooit over gesproken. Ik heb nooit,

maar dan ook nooit doorverteld wat u mij hebt toevertrouwd.’ Zoals ze hem aankeek, geloofde hij haar onmiddellijk. De blik in haar ogen verdreef alle twijfel. ‘En dat zal ik ook nooit doen.’

Ze zei dat met zo’n ernst, bijna overdreven, dat hij niet bang was dat ze de spot met hem dreef. Op de een of andere manier ervoer hij de hele situatie als een nieuwe weelde, nu ze het dan eenmaal bleek te weten. Aangezien het haar geen sarcasme ontlokte, leefde ze dus met hem mee, en dat had al die jaren nog niemand gedaan. Hij meende dat hij haar het geheim nu niet meer had kunnen vertellen, maar wel heerlijk mocht profiteren van de omstandigheid dat hij dat vroeger toevallig had gedaan. ‘Doet u dat maar niet, nee. Het is prima zoals het nu is.’

‘O, voor mij wel,’ lachte ze, ‘als dat ook voor u geldt!’ En ze voegde eraan toe: ‘Dus u heeft dat gevoel nog steeds?’

Hij moest wel concluderen dat ze er werkelijk belang in stelde, al bleef het een enorme verrassing. Hij voelde zich al zo lang afschuwelijk alleen, en nu was hij ineens helemaal niet alleen. Hij was dat, zo leek het, geen uur meer geweest—vanaf dat moment op de boot terug van Sorrento. Zij was juist degene die alleen was geweest, meende hij aan haar te zien: in de steek gelaten door zijn lompe trouweloosheid. Door haar te vertellen wat hij had

8

Page 9: Standaard - fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewNu moest een mens wel heel wild dromen om zich tot de aanschaf van een der kunstschatten op Weatherend in staat te achten, en bij zinspelingen

verteld, had hij in feite toch iets van haar gevraagd? Iets wat zij in al haar goedheid had gegeven, zonder dat hij haar—door haar niet te vergeten, door haar, zo niet opnieuw te ontmoeten, dan toch in herinnering te houden—zelfs maar had bedankt. Wat hij haar had gevraagd, was eerst alleen dat ze hem niet zou uitlachen. Zij was zo fantastisch geweest om dat tien jaar lang niet te doen en ze deed het nu nog steeds niet. Hij was haar dus eindeloos veel dank verschuldigd. Maar daarvoor moest hij eerst weten welk beeld ze van hem had.

‘Wat heb ik u precies verteld...’‘Over wat u voelde? Nou, heel simpel. U zei dat u al vanaf uw vroegste

jeugd in uw diepste wezen het gevoel koesterde dat u was voorbestemd voor iets vreemds en buitengewoons, mogelijk iets wonderbaarlijks en verschrikkelijks, dat u vroeg of laat zou overkomen, iets waarvan u in uw botten voelde dat het zeker zou gebeuren en u misschien zou verpletteren.’

‘Noemt u dat simpel?’ vroeg John Marcher.Ze dacht even na. ‘Dat komt misschien doordat ik u, toen u het vertelde,

leek te begrijpen.’‘U begrijpt het?’ vroeg hij gretig.Weer keken die vriendelijke ogen hem aan. ‘Heeft u die overtuiging nog

steeds?’‘O!’ riep hij machteloos uit. Daar viel zoveel over te zeggen.‘Wat het ook zal zijn,’ begreep ze wel, ‘het is nog niet gekomen.’Nu gaf hij zich volledig gewonnen en schudde het hoofd. ‘Het is nog niet

gekomen. Maar het is niet iets wat ik moet dóen, weet u, niet iets om te bereiken in de wereld, om mezelf mee te onderscheiden of bewondering mee te oogsten. Zo’n groot uilskuiken ben ik nou ook weer niet. Ik zou ongetwijfeld beter af zijn als ik dat wel was.’

‘Het is iets wat u alleen maar kunt ondergaan?’‘Nu ja, of moet afwachten—moet aankunnen, plotseling in mijn leven

zien inbreken, het hoofd moet bieden. Misschien dat het me dan totaal van de kaart veegt, me volledig vernietigt. Of misschien dat het alleen maar alles verandert, de bijl aan de wortel van mijn bestaan zet en mij dan achterlaat met de gevolgen, hoe die verder ook mogen uitpakken.’

Ze luisterde, maar de fonkeling in haar ogen bleef voor hem van spot gespeend. ‘Is wat u beschrijft niet gewoon de verwachting—of althans de vage angst die zoveel mensen ervoor kennen—om verliefd te worden?’

John Marcher dacht even na. ‘Heeft u me dat toen ook gevraagd?’‘Nee, toen was ik nog niet zo vrijpostig. Maar het komt nu ineens bij me

op.’‘Natuurlijk komt die gedachte bij u op,’ zei hij na een korte stilte. ‘Die

komt natuurlijk ook bij mij op. Het zou natuurlijk kunnen dat mij niet meer te wachten staat dan dat. Maar als dat het was,’ vervolgde hij, ‘had ik dat onderhand volgens mij wel geweten.’

‘Omdat u al eens verliefd geweest bént, bedoelt u?’ En toen hij haar slechts zwijgend bleef aankijken: ‘U bent verliefd geweest en dat bleek niet de aardverschuiving, de grote gebeurtenis waar u op wacht?’

‘U ziet me. Het heeft me niet verpletterd.’‘Dan was het geen liefde,’ zei May Bartram.‘Ik dacht toch van wel. Ik zag het voor liefde aan en dat doe ik nog

steeds. Het was aangenaam, het was heerlijk, het was ellendig,’ legde hij uit.

9

Page 10: Standaard - fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewNu moest een mens wel heel wild dromen om zich tot de aanschaf van een der kunstschatten op Weatherend in staat te achten, en bij zinspelingen

‘Maar het was niet vreemd. Het was niet wat míjn grote gebeurtenis zal zijn.’‘U wilt iets helemaal voor uzelf—iets wat niemand anders kent of ooit

gekend heeft?’‘Het gaat niet om wat ik wil—God weet dat ik helemaal niets wil. Het

gaat erom dat ik word achtervolgd door dat voorgevoel—waar ik dag in, dag uit mee leef.’

Hij zei dit zo eenvoudig en vol overtuiging dat hij zag dat het indruk maakte. Als ze al niet geïnteresseerd was geweest, was ze het nu wel geworden.

‘Is het een voorgevoel van dreigend geweld?’Hij vond het nu duidelijk ook prettig om er weer over te kunnen praten.

‘Ik denk niet dat het, als het uiteindelijk gebeurt, per se gewelddadig zal zijn. Ik denk alleen dat het heel vanzelfsprekend en vooral natuurlijk ook onmiskenbaar zal zijn. Ik denk er simpelweg aan als hét. Hét zal heel vanzelfsprekend zijn.’

‘Hoe kan het dan vreemd lijken?’Marcher dacht even na. ‘Dat zal het ook niet—niet voor míj.’‘Voor wie dan wel?’‘Nou,’ antwoordde hij, eindelijk glimlachend, ‘voor u bijvoorbeeld.’‘O, dus ik moet erbij zijn?’‘Maar dat bént u al—doordat u ervan weet.’‘Op die manier.’ Ze dacht erover na. ‘Maar bij de crisis, bedoel ik.’Hier maakte hun luchtigheid even plaats voor ernst; het was alsof de

lange blik die ze uitwisselden hen samenbond. ‘Dat hangt volledig van uzelf af—als u er met mij naar wilt uitkijken.’

‘Bent u bang?’ vroeg ze.‘Laat me nú niet in de steek,’ ging hij verder.‘Bent u bang?’ herhaalde ze.‘Denkt u dat ik simpelweg niet goed snik ben?’ vervolgde hij, zonder

antwoord te geven. ‘Lijk ik u slechts een ongevaarlijke gek?’‘Nee,’ zei May Bartram. ‘Ik begrijp u. Ik geloof u.’‘U denkt dus wel dat die arme oude obsessie van mij enige grond in de

werkelijkheid kan hebben?’‘Enige grond zeker.’‘En u wilt er samen met mij op wachten?’Ze aarzelde en stelde haar vraag voor de derde maal. ‘Bent u bang?’‘Heb ik dat gezegd, in Napels?’‘Nee, daar hebt u niets over gezegd.’‘Dan weet ik het niet. En ik wil het wel graag weten,’ zei John Marcher.

‘U kunt me zelf vertellen wat u ervan denkt. Als u met mij op de uitkijk blijft, ziet u het vanzelf.’

‘Prima dan.’ Ze waren inmiddels door de kamer gelopen en bleven, voordat ze die verlieten, bij de deur nog even staan als om hun afspraak te bezegelen. ‘Ik blijf met u op de uitkijk,’ zei May Bartram.

10

Page 11: Standaard - fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewNu moest een mens wel heel wild dromen om zich tot de aanschaf van een der kunstschatten op Weatherend in staat te achten, en bij zinspelingen

II

Het feit dat zij ‘het’ wist—het wist en hem toch niet bespotte of verried—had in korte tijd een hechte band tussen hen gesmeed, die des te sterker werd toen ze al binnen een jaar na die middag veel meer gelegenheid kregen om elkaar te zien. Dit werd mogelijk gemaakt door het verscheiden van de stokoude dame—haar oudtante—onder wier vleugels ze na de dood van haar moeder zo vaak een veilig heenkomen had gevonden en die, ook al was deze weduwe niet meer dan de moeder van de nieuwe heer des huizes, dankzij haar hooghartige en temperamentvolle inborst de scepter was blijven zwaaien over het befaamde Weatherend. Aan haar bewind kwam pas een einde met haar overlijden, dat veel veranderingen voortbracht en vooral grote gevolgen had voor de jonge vrouw in wie Marchers scherpe blik meteen de trekken had ontwaard van een arme verwante die haar gekrenkte trots moet verhelen. Hij vond veel troost in de wetenschap dat die krenking enorm moest worden verzacht door het feit dat juffrouw Bartram nu een huisje in Londen kon betrekken. Krachtens het bijzonder gecompliceerde testament van haar oudtante zou ze net voldoende erven om zich dat te kunnen veroorloven, en toen de afwikkeling van de hele erfenis op gang begon te komen, waar wel enige tijd overheen ging, liet ze hem weten dat de blijde afloop eindelijk in zicht was.

Hij had haar voor die tijd alweer gezien, omdat zij meermaals met de oude dame was meegegaan naar de stad en hijzelf nog een bezoek had gebracht aan de vrienden die Weatherend benutten als een van de attracties voor logés op hun buiten. Die vrienden hadden hem daar weer mee naartoe genomen, waarop hij zich weer met juffrouw Bartram van de meute had afgezonderd; en in Londen had hij haar meer dan eens weten over te halen korte tijd van de zijde van haar tante te wijken. Dan gingen ze samen naar de National Gallery en het South Kensington Museum, waar ze tussen tal van opvallende aandenkens aan Italië keuvelden over dat land—zonder nog te proberen om, zoals die eerste keer, het gevoel van hun argeloze jonge dagen te herwinnen. Dat hadden ze die eerste dag op Weatherend gedaan en het had zijn doel gediend, daaraan hadden ze zich voldoende gelaafd—zodat hun boot voor Marchers gevoel nu niet langer in de bovenloop van hun rivier dobberde, maar na een stevige afduw stroomafwaarts werd gevoerd.

Ze zaten letterlijk in hetzelfde schuitje, dat stond voor onze man buiten kijf—evengoed als het feit dat de fortuinlijke reden hiervoor gelegen was in de verborgen schat van haar kennis. Hij had dat juweel eigenhandig opgegraven en aan het licht gebracht—althans aan het gedempte licht van hun beider discretie en stilzwijgen—dat kostbare kleinood waarvan hij de bergplaats, nadat hij het toch zelf in de grond had gestopt, al die tijd vreemd genoeg was vergeten. Het zeldzame geluk om toch weer op die rijkdom te zijn gestuit maakte hem onverschillig voor alle andere vragen; hij zou ongetwijfeld meer aandacht aan het waarom van zijn curieuze geheugenverlies hebben besteed als hij niet vooral in beslag werd genomen door de zoete troost die hij hieruit in de toekomst zou kunnen putten en die mede door zijn vergeetachtigheid zo vers gebleven was. Het had nooit in zijn bedoeling gelegen dat iemand ervan

11

Page 12: Standaard - fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewNu moest een mens wel heel wild dromen om zich tot de aanschaf van een der kunstschatten op Weatherend in staat te achten, en bij zinspelingen

op de hoogte zou zijn, vooral omdat hij het niet kon opbrengen iemand erover te vertellen. Dat was onmogelijk, omdat het op niets dan de spotlust van een kille wereld zou worden onthaald. Maar nu een mysterieus noodlot hem in weerwil van zichzelf loslippig bleek te hebben gemaakt, beschouwde hij dat maar als een buitenkans waarvan hij dan ook maximaal wilde profiteren. Dat de juiste persoon nu op de hoogte was, verzachtte de onverteerbaarheid van zijn geheim nog meer dan hij in zijn schroom had durven dromen; en May Bartram was duidelijk de juiste persoon, omdat... nu ja, omdat ze het was. Het simpele feit dát ze ervan wist, was bewijs genoeg; als ze de verkeerde persoon was geweest, zou hij dat intussen wel hebben gemerkt.

Zijn situatie stimuleerde hem ongetwijfeld om haar vooral te zien als iemand bij wie hij zijn hart kon uitstorten, haar louter te zien in het licht van het feit—het blote feit—van haar belangstelling voor zijn situatie; het licht van haar troost, haar medeleven, haar ernst, haar belofte om hem niet lachwekkend te vinden. Omdat hij, kortom, besefte dat de prijs voor zijn gezelschap was dat zij hem voortdurend het heerlijke gevoel moest geven ergens voor gespaard te worden, waakte hij ervoor om te vergeten dat zij ook haar eigen leven had, met dingen die háár konden overkomen, dingen waarvoor een vriend ook belangstelling diende te tonen. In dat verband overkwam hem overigens iets opmerkelijks—in de vorm van een plotse omslag in zijn bewustzijn van het ene uiterste naar het andere.

Hij had zichzelf, zolang niemand van zijn geheim op de hoogte was geweest, altijd beschouwd als de meest belangeloze persoon ter wereld, omdat hij zijn specifieke last, de constante spanning waarin hij verkeerde, in stilte droeg, er nooit over sprak, nooit ook maar iets liet doorschemeren van de invloed die het op zijn leven had, en niemand ooit vroeg om er rekening mee te houden, terwijl hij zelf wel op alle manieren met iedereen rekening hield. Hij wilde anderen niet belasten met het ongemakkelijke besef dat ze van doen hadden met een opgejaagd man, al kwam hij bij vlagen wel sterk in de verleiding als hij mensen hoorde zeggen dat ze zich verduveld ‘onrustig’ voelden. Als ze zouden voelen wat hij ervoer—hij die zijn hele leven geen moment rust had gekend—zouden ze pas echt weten wat onrust betekende. Maar het was niet aan hem om ze dat in te wrijven, dus hoorde hij ze beleefd aan. Dit was de reden dat hij zo welgemanierd was, misschien op het kleurloze af; dit was bovenal waarom hij zichzelf, in een wereld vol hebzucht, als een behoorlijk—misschien zelfs bijna subliem—onbaatzuchtig mens kon beschouwen. Ons punt is dat hij dus voldoende aan zijn goede karakter hechtte om zich bewust te zijn van het gevaar hierin tekort te schieten, en dat hij zich derhalve voornam daarvoor streng te waken.

Toch was hij wel bereid om een klein beetje egoïstisch te zijn, nu zich daarvoor zo’n charmante mogelijkheid had aangediend. ‘Een klein beetje’ was kortweg ook alles wat juffrouw Bartram hem van dag tot dag zou toestaan. Hij zou haar nimmer iets opdringen en zichzelf altijd voorhouden dat hij—in de hoogste mate!—rekening met haar moest houden. Hij zou nauwkeurig inventariseren onder welke noemers haar beslommeringen, haar behoeften, haar eigenaardigheden—hij stond zichzelf toe ze zo te noemen—een plaats dienden te krijgen in hun dagelijkse omgang. Hieruit bleek natuurlijk wel hoe vanzelfsprekend hij die omgang vond. Dáár hoefde niets meer aan gedaan te worden. Die was er gewoon, was vanzelf ontstaan met haar eerste indringende vraag in het herfstlicht op Weatherend. Vanuit die onmiskenbare

12

Page 13: Standaard - fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewNu moest een mens wel heel wild dromen om zich tot de aanschaf van een der kunstschatten op Weatherend in staat te achten, en bij zinspelingen

grondslag had hun omgang eigenlijk moeten uitmonden in hun huwelijk. Maar het duivelse dilemma was dat juist die grondslag een huwelijk ook uitsloot. Zijn overtuiging, zijn vrees, kortom zijn obsessie was iets wat hij geen vrouw kon vragen met hem te delen; en dat was precies wat hem dwarszat. Ergens in de kronkels van de toekomst lag er iets op hem te loeren, als een Beest in het Oerwoud. Het maakte weinig uit of dat dreigende beest gedoemd was om hem te doden of door hem gedood te worden. Waar het om ging was dat de sprong van het beest onafwendbaar was; en de conclusie daarvan moest zijn dat een man van stavast geen dame meenam als hij op tijgerjacht ging. Dat was hoe hij zijn leven nu voor zich zag.

Toch hadden ze aanvankelijk, in de verspreide uurtjes die ze samen doorbrachten, niet meer over dat idee van hem gesproken; op die manier wilde hij haar tactvol laten weten dat hij niet verlangde, liever niet zelfs, dat ze het er steeds over zouden hebben. Een toekomstperspectief als het zijne was eigenlijk zoiets als een bochel op je rug. De invloed die het elke minuut van de dag op je leven had, stond los van de dingen waarover je iedere dag sprak. Je sprak natuurlijk wel áls bochelaar, want wat je verder ook deed, je kon niet anders dan continu met het uiterlijk van een bochelaar rondlopen. Dat bleef, en zij keek naar hem; maar kijken doen mensen over het algemeen beter in stilte, en dat was hoe ze beiden doorgaans op de uitkijk zaten.

Tegelijkertijd wilde hij niet al te plechtig en gespannen doen: hij meende al zo vaak plechtig en gespannen op mensen over te komen. Juist bij de ene vrouw die zijn geheim kende, wilde hij los en ongedwongen zijn—er liever terloops naar verwijzen dan er krampachtig over zwijgen, er liever over zwijgen dan er nadrukkelijk naar verwijzen, en de toon in ieder geval liefst licht en zelfs luchtig houden, liever dan stemmig en serieus. Het was ongetwijfeld vanuit die overweging dat hij juffrouw Bartram gekscherend schreef dat de grote gebeurtenis die voor hem nog in de schoot der goden lag, wellicht niet meer behelsde dan het verse en voor hem zo aangename feit dat zij een huisje in Londen zou kopen. Het was de eerste toespeling die ze er weer op maakten, zo weinig behoefte hadden ze eraan gehad; maar toen zij, in de brief waarin ze de aanschaf kon melden, vervolgens schreef dat ze een dergelijke bagatel geen bevredigende climax kon vinden voor zo’n hooggespannen verwachting, begon hij zich bijna af te vragen of zij misschien nog een grootser idee had van het lot dat hem wachtte dan hijzelf. Mettertijd zou hij in ieder geval beetje bij beetje gaan beseffen dat ze zijn leven voortdurend bleef beschouwen, bleef beoordelen en schatten in het licht van wat ze wist—wat ze in de loop der jaren onderling alleen nog aanduidden als ‘de diepere waarheid’ over hem. Hij had het altijd al zo genoemd, maar zij had die gewoonte zo stilletjes overgenomen dat hij, toen hij er na verloop van tijd op terugkeek, niet meer kon zeggen wat precies het moment was geweest waarop ze zich zijn gedachte als het ware eigen had gemaakt, of haar magnifieke meegaandheid had verruild voor een nog veel magnifieker omarming van zijn idee.

Hij kon haar er altijd van betichten dat ze hem slechts beschouwde als een ongevaarlijke gek, en op den duur werd dat—omdat die omschrijving zoveel ruimte liet—de gemakkelijkste manier voor hem om hun vriendschap te kenschetsen. Volgens haar zat er bij hem een schroefje los, maar ze mocht hem graag en was in feite zijn goede wijze oppasser, die hem tegen de grote boze wereld beschermde—een onbezoldigde maar vermakelijke betrekking

13

Page 14: Standaard - fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewNu moest een mens wel heel wild dromen om zich tot de aanschaf van een der kunstschatten op Weatherend in staat te achten, en bij zinspelingen

die, verstoken als zij was van andere naaste familie, niets oneerbaars had. De grote boze wereld vond hem natuurlijk maar een vreemde snuiter, maar zij en zij alleen wist er het fijne van: hoe vreemd hij was en vooral waarom. Juist daardoor wist ze precies wat ze met de mantel der liefde moest bedekken. Ze volgde hem in zijn schertsende toon—want als scherts moesten ze het wel beschouwen—zoals ze hem in alles volgde; maar met haar feilloze tact bewees ze ook hoezeer hij haar uiteindelijk had overtuigd. Zij noemde het geheim van zijn leven in ieder geval nooit anders dan ‘de diepere waarheid over u’, en ze slaagde er schitterend in om de indruk te wekken dat het als zodanig eveneens het geheim van haar eigen leven was.

Zo voelde hij voortdurend dat ze hem ontzag—anders kon hij het al met al niet noemen. Hij ontzag zichzelf, maar zij ontzag hem nog meer; deels omdat ze van buitenaf beter zicht op de situatie had en daardoor in de loop van zijn noodlottige afwijking vertakkingen ontwaarde die hij nauwelijks kon volgen. Hij wist hoe hij zich eronder voelde, maar zij wist dat evengoed en wist daarbij hoe hij eruitzag; hij ervoer het gemis iedere keer als hij zich iets belangrijks moest ontzeggen, maar zij kon al die keren bij elkaar optellen, wist wat hij zonder die loden last allemaal had kunnen bereiken en kon dus vaststellen hoezeer zijn prestaties achterbleven bij zijn intelligentie. Zij kende als geen ander het verschil tussen de schone schijn die hij ophield—in zijn baantje bij de overheid, in de zorg voor zijn bescheiden erfdeel, zijn bibliotheek, zijn tuintje buiten de stad, de kennissen in Londen wier uitnodigingen hij aanvaardde en beantwoordde—en de onthechting die daaronder schuilging en die van zijn hele maatschappelijke leven, voor zover het die naam mocht dragen, één groot toneelstuk maakte. Het kwam erop neer dat hij een masker droeg waarop een sociaal acceptabele grijns was geschilderd, met gaten waardoor ogen loerden met een blik die volstrekt niet rijmde met de rest van het gelaat. De grote domme wereld had dit in al die jaren nog steeds maar half door. Alleen May Bartram zag het, en zij beheerste de onnavolgbare kunst om tegelijkertijd—of misschien alleen beurtelings—dat mombakkes in de ogen te zien en ook, als keek ze mee over zijn schouder, te zien wat hij door die twee openingen zag.

Terwijl zij samen ouder werden, bleef zij dus met hem meekijken en liet deze vriendschap vorm en kleur geven aan haar eigen bestaan. Ook in háár sociale omgang was een zekere onthechting geslopen, zodat haar gedrag niet meer verried wat haar werkelijk bewoog. Er was maar één ding wat haar al die tijd werkelijk bewoog en dat kon ze niemand zomaar vertellen, zeker John Marcher niet. Haar hele houding gaf er in feite uitdrukking aan, maar een besef daarvan leek slechts een van de vele zaken waarvoor zijn aandacht noodzakelijkerwijs tekortschoot. En al moest zij, net als hijzelf, offers brengen ten behoeve van hun diepere waarheid, ze moest toch ook toegeven dat ze er sneller en vanzelfsprekender voor werd beloond. Ze hadden in deze Londense tijd lange perioden waarin niemand bij het horen van hun gesprekken de oren zou spitsen; anderzijds kon hun diepere waarheid in ieder gesprek zomaar de kop opsteken, en dan zou een toevallige toehoorder zich zeker afvragen waar ze het toch over hadden. Ze hadden al vroeg besloten dat andere mensen gelukkig niet al te snugger waren, en de armslag die dat hun gaf was een van hun stille zekerheden geworden. Al waren er nog altijd momenten waarop ze de situatie als nieuw ervoeren—meestal als gevolg van een opmerking van haar. In die opmerkingen herhaalde ze zichzelf ongetwijfeld, maar wel met

14

Page 15: Standaard - fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewNu moest een mens wel heel wild dromen om zich tot de aanschaf van een der kunstschatten op Weatherend in staat te achten, en bij zinspelingen

ruime tussenpozen.‘Onze redding is dat we naar buiten toe zo’n doodgewone indruk maken,

weet u: de man en de vrouw die zo hecht bevriend zijn dat ze elkaar dagelijks of bijna dagelijks zien en niet meer zonder elkaar kunnen.’ Dat was bijvoorbeeld zo’n opmerking die ze vaak genoeg had gemaakt, zij het op verschillende momenten steeds met een iets andere uitwerking. Waar het ons om gaat is het vervolg dat haar vaststelling kreeg op een middag toen hij haar bezocht ter ere van haar verjaardag. Die verjaardag viel op een zondag, in een jaargetijde van dichte mist en algehele somberheid; maar hij was haar zijn gebruikelijke offerande komen brengen, hij kende haar nu lang genoeg om al honderden van zulke kleine tradities met haar te hebben. Dat was een van de dingen, zijn jaarlijkse geschenk voor haar, waarmee hij zichzelf bewees dat hij nog niet in diep egoïsme was weggezonken. Het was meestal niet meer dan een snuisterijtje, maar altijd mooi in zijn soort, en hij zorgde doorgaans dat het iets meer kostte dan hij zich meende te kunnen veroorloven. ‘In onze vaste gewoonten vindt u tenminste uw redding, begrijpt u wel? Omdat u daardoor tenslotte, althans voor het gemene volk, niet van andere mannen te onderscheiden bent. Wat is het meest onuitroeibare kenmerk van mannen? Hun vermogen om eindeloos veel tijd met saaie vrouwen door te brengen natuurlijk—ik zal niet zeggen zonder zich te vervelen, maar zonder het erg te vinden dat ze zich vervelen, zonder meteen op de vlucht te slaan, wat op hetzelfde neerkomt. Ik ben uw saaie vrouw, een stukje van het dagelijks brood waar u in de kerk voor bidt. Een betere camouflage is er niet.’

‘En wat is uw camouflage?’ vroeg Marcher, die deze saaie vrouw toch altijd wel vermakelijk vond. ‘Ik begrijp natuurlijk wel wat u bedoelt, dat u op allerlei manieren mijn redding bent, voor het oog van de wereld—dat heb ik van meet af aan begrepen. Maar wat is úw redding? Daar moet ik vaak aan denken, weet u.’

Ze keek alsof ze er ook weleens aan moest denken, maar dan heel anders. ‘Voor het oog van de wereld, bedoelt u?’

‘Nou ja, u heeft iets met mij, nietwaar... doordat ik ook iets heb met u. U zo enorm waardeer, bedoel ik, zo geweldig dankbaar ben voor alles wat u voor me doet. Ik vraag mij soms af of het wel helemaal eerlijk is. Om u er zo bij te hebben betrokken, bedoel ik, en—want dat mag ik toch wel zeggen—uw belangstelling te hebben gewekt. Ik krijg bijna het gevoel dat u nergens anders meer tijd voor heeft.’

‘Dan voor mijn belangstelling in u?’ vroeg ze. ‘Ach, wat zou een mens nog meer willen? Ik sta immers met u op de uitkijk, zoals we lang geleden hebben afgesproken, en uitkijken is iets wat een mens volledig kan opslokken.’

‘O, zeker,’ zei John Marcher. ‘Zonder uw nieuwsgierigheid...! Maar bekruipt u op den duur niet het gevoel, zo af en toe, dat uw nieuwsgierigheid niet echt wordt beloond?’

May Bartram zweeg even. ‘Vraagt u dat toevallig omdat u zelf het gevoel heeft dat uw beloning uitblijft? Omdat u al zo lang aan het wachten bent, bedoel ik?’

O, hij begreep wel waar ze op doelde! ‘Op die grote gebeurtenis die maar niet plaatsvindt? Op het beest dat mij moet bespringen? Nee, wat dat betreft is mijn positie onveranderd. Dat is geen zaak waarin ik iets te kiezen heb, waarin ik verandering kan brengen. Het is geen zaak waar nog iets aan

15

Page 16: Standaard - fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewNu moest een mens wel heel wild dromen om zich tot de aanschaf van een der kunstschatten op Weatherend in staat te achten, en bij zinspelingen

veranderen kan. Het ligt in de schoot der goden. Het is de wet waaraan een mens is overgeleverd, zo simpel is het. En welke vorm die wet precies zal aannemen, hoe ze ten uitvoer wordt gelegd, daar heeft een mens niets over te zeggen.’

‘Ja,’ antwoordde juffrouw Bartram. ‘Het lot van een mens dient zich natuurlijk vanzelf aan, dat doet het, in zijn eigen vorm en op zijn eigen manier, voortdurend. Maar in uw geval zou die vorm, zou die manier... nu ja, zo uitzonderlijk en, mag ik wel stellen, zo volstrekt uniek zijn geweest.’

Iets in haar woorden deed hem argwanend opkijken. ‘“Zou zijn geweest”, zegt u: alsof u er diep in uw hart aan begint te twijfelen.’

‘Ach,’ was haar vage tegenwerping.‘Alsof u denkt,’ drong hij aan, ‘dat het er niet meer van zal komen.’Haar reactie was een langzaam en vrij raadselachtig hoofdschudden.

‘Dat is verre van wat ik denk.’Hij bleef haar aankijken. ‘Wat scheelt u dan?’‘Nou,’ zei ze na weer een korte stilte, ‘wat mij scheelt, is simpelweg dat

ik er meer dan ooit van overtuigd ben dat mijn nieuwsgierigheid, zoals u het noemt, maar al te zeer zal worden beloond.’

Ze waren nu echt ernstig. Hij was opgestaan en liep weer eens door de kleine salon waar hij jaar in jaar uit zijn onvermijdelijke thema binnenbracht; waar hij, zoals hij zelf had kunnen zeggen, hun innige omgang al met elke denkbare saus had geproefd, waar elk voorwerp hem even vertrouwd was als de spullen in zijn eigen huis en waar de vloerbedekking door zijn ongedurig ijsberen al zo versleten was als schrijftafels door de ellebogen van hele generaties kantoorklerken. In deze kamer hadden vele generaties van zijn nerveuze buien hun werk gedaan, zodat hier de hele geschiedenis van zijn middelbare jaren was geboekstaafd. Onder de indruk als hij was van wat zijn vriendin net had gezegd, was hij zich van deze zaken om een of andere reden dieper bewust dan anders—waardoor hij na enige tijd weer voor haar bleef staan. ‘Is het mogelijk dat u bang bent geworden?’

‘Bang?’Hij meende dat ze bij het herhalen van zijn vraag een beetje van kleur

was verschoten, en in de veronderstelling dat hij een gevoelige waarheid op het spoor was, legde hij dus vriendelijk uit: ‘Dat hebt u ooit aan mij gevraagd, weet u nog wel? Lang geleden—die eerste dag op Weatherend.’

‘O, zeker, en u zei dat u het niet wist, dat ik dat zelf maar moest zien. We hebben het er sindsdien niet vaak meer over gehad, al lange tijd niet meer.’

‘Precies,’ onderbrak Marcher haar. ‘Alsof het een veel te delicate kwestie was om lichtvaardig mee om te springen. Alsof we er, bij nadere beschouwing, achter zouden kunnen komen dat ik inderdaad bang ben. Want dan,’ zei hij, ‘zouden we niet goed weten wat we moesten doen, nietwaar?’

Daar had ze niet meteen een antwoord op. ‘Er zijn wel dagen geweest dat ik dacht dat u bang was. Maar ja,’ voegde ze daaraan toe, ‘er zijn dagen geweest dat we ik weet niet wat hebben gedacht.’

‘Ik weet niet wat. Ach!’ Marcher kreunde zacht, alsof zijn adem stokte bij de aanblik, nu weer zichtbaarder dan in lange tijd, van het beeld dat hen nooit helemaal losliet. Het had altijd al de gewoonte gehad om hem onverhoeds weer aan te staren, als met de ogen van het Beest zelf, en al was hij inmiddels aan die ogen gewend, ze konden hem nog steeds een zucht ontlokken die opwelde uit zijn diepste wezen. Alle gedachten die ze erover

16

Page 17: Standaard - fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewNu moest een mens wel heel wild dromen om zich tot de aanschaf van een der kunstschatten op Weatherend in staat te achten, en bij zinspelingen

hadden uitgewisseld, van begin tot eind, trokken weer aan hem voorbij; het verleden verschrompelde tot een reeks vruchteloze speculaties. Dit was precies waarvan deze kamer hem nu net zo vol had geleken: de vereenvoudiging van alles tot louter die gespannen afwachting. Die leek daar in de omringende leegte te blijven hangen. Zelfs zijn oorspronkelijke vrees, als het vrees was geweest, was in die woestijn verloren gelopen. ‘Maar ik meen,’ ging hij verder, ‘dat u wel ziet dat ik nu niet bang ben.’

‘Wat ik zie, zoals ik het opvat, is dat u een schier ongeëvenaarde prestatie hebt geleverd op het vlak van gewenning aan gevaar. Door er zo lang en van zo dichtbij mee te leven, bent u zich er niet meer van bewust. U weet dat het er is, maar het laat u onverschillig, u hoeft zelfs niet meer zoals vanouds te fluiten in het donker. En gezien het gevaar waarom het hier gaat,’ besloot May Bartram, ‘denk ik niet dat iemand u dit snel zou nadoen.’

Een flauwe glimlach speelde om John Marchers lippen. ‘Is het heroïsch?’‘Zo mag u het zeker noemen.’Zo had hij het ook graag willen noemen. ‘Ik ben dus tóch een moedig

man?’‘Dat was u al door mij uw geheim te onthullen.’Toch bleef het hem bezighouden. ‘Maar een moedig man weet toch altijd

waar hij bang voor is—of juist niet bang voor is? Dát weet ik niet, ziet u. Ik krijg het niet scherp. Ik kan het niet benoemen. Ik weet alleen dat het op me loert.’

‘Ja, maar zo... hoe zal ik het zeggen? Zo open en bloot. Van zo nabij. Dat moet toch genoeg zijn.’

‘Genoeg dus om u de indruk te geven—tot besluit van onze wacht, zogezegd—dat ik niet bang ben?’

‘U bent niet bang. Maar onze wacht zit er nog niet op,’ zei ze. ‘In ieder geval niet voor u. U moet alles nog steeds zien.’

‘Waarom moet u dat dan niet?’ vroeg hij. Hij had al die hele dag het gevoel gehad dat ze iets achterhield, en dat gevoel had hij nog steeds. Aangezien het voor het eerst was dat hij zoiets voelde, was het nogal een omslagpunt. Des te meer doordat ze niet meteen antwoord gaf, zodat hij zelf verder ging: ‘U weet iets wat ik niet weet.’ En met een stem die, voor een moedig man, wel een beetje beefde: ‘U weet wat er gaat gebeuren.’ Haar zwijgen en haar gelaatsuitdrukking kwamen bijna neer op een bekentenis, en dat sterkte hem in zijn overtuiging. ‘U weet het en u durft het me niet te vertellen. Het is zo erg, dat u bang bent dat ik erachter kom.’

Dat kon best waar zijn, want ze zag er inderdaad uit alsof hij onverwachts over een magische krijtlijn was gestapt die ze tersluiks om zich heen had getrokken. Maar misschien maakte ze zich uiteindelijk toch geen zorgen; en de echte ontknoping was dat hij dat zelf in ieder geval al helemaal niet hoefde te doen: ‘U zult er nooit achter komen.’

17

Page 18: Standaard - fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewNu moest een mens wel heel wild dromen om zich tot de aanschaf van een der kunstschatten op Weatherend in staat te achten, en bij zinspelingen

III

Niettemin markeerde het, zoals ik al zei, een omslag; dat bleek uit het feit dat zelfs na lange tijd andere dingen die tussen hen plaatsvonden steeds weer het karakter droegen van herinneringen aan en uitvloeisels van dat moment. Het onmiddellijke gevolg was geweest dat ze er nog minder op terugkwamen, bijna van de weeromstuit: alsof hun grote gespreksonderwerp onder zijn eigen gewicht was bezweken, en Marcher bovendien weer was bezocht door een van zijn terugkerende waarschuwingen voor egoïsme. Hij vond dat hij over het algemeen heel behoorlijk voor zelfzuchtig gedrag had gewaakt, en inderdaad had hij na iedere misstap in die richting ook meteen weer geprobeerd de weegschaal naar de andere kant te doen doorslaan. Tijdens het theaterseizoen maakte hij zijn tekortkoming vaak goed door zijn vriendin uit te nodigen voor de opera, en het gebeurde dan niet zelden dat hij, om te laten zien dat hij haar niet op rantsoen wilde zetten, daar wel tien keer per maand met haar verscheen. Het kwam zelfs voor dat hij, als hij haar na zo’n voorstelling had thuisgebracht, nog even met haar naar binnen ging om, zoals hij dat noemde, de avond af te ronden en, om zijn goede bedoelingen te onderstrepen, aanschoof voor het eenvoudige maar altijd voedzame souper dat daar voor hem klaarstond. Zijn goede bedoelingen bleken ook, meende hij, uit het feit dat hij het niet altijd alleen maar over zichzelf had; en dat ze—beiden bedreven pianisten—bij haar thuis aan de vleugel bijvoorbeeld vaak samen passages uit de opera doornamen.

Maar het was ook bij zo’n gelegenheid dat hij haar eraan herinnerde dat ze geen antwoord had gegeven op een bepaalde vraag die hij in hun gesprek op haar vorige verjaardag had gesteld: ‘Wat is úw redding?’ Wat behoedde háár, bedoelde hij, voor de reputatie van iemand die zich aan de conventies onttrekt? Indien hij, zoals zij beweerde, aan de aandacht van de wereld was ontsnapt door op het belangrijkste vlak te doen wat de meeste mannen doen—hun levensvervulling vinden in de verbintenis met een vrouw in dezelfde situatie—hoe had zij dan aan de aandacht kunnen ontsnappen en hoe was het mogelijk dat hun verbintenis zoals die nu was, en die de mensen toch enigermate moest zijn opgevallen, er niet toe leidde dat zij over de tong ging?

‘Ik heb nooit beweerd,’ zei May Bartram, ‘dat er niet veel over mij gepraat wordt.’

‘O, maar dan hebt u dus geen “redding” gevonden.’‘Daar ben ik nooit op uit geweest. Zoals u uw vrouw heeft, zo heb ik,’ zei

ze, ‘mijn man.’‘En dat vindt u verder wel in orde?’O, het leek altijd of er nog zoveel meer te zeggen viel! ‘Ik zou niet weten

waarom het voor mij—menselijkerwijs, daar hebben we het toch over—niet evengoed in orde zou kunnen zijn als voor u.’

‘Op die manier,’ zei Marcher. ‘“Menselijkerwijs”, ongetwijfeld, in de zin dat men ziet dat u iets heeft om voor te leven. Dus niet alleen voor mij en mijn geheim.’

May Bartram glimlachte. ‘Ik zal niet beweren dat men nu meteen de indruk heeft dat ik niet voor u leef. Het is de innigheid van onze betrekkingen

18

Page 19: Standaard - fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewNu moest een mens wel heel wild dromen om zich tot de aanschaf van een der kunstschatten op Weatherend in staat te achten, en bij zinspelingen

die vragen oproept.’Hij lachte toen hij zag wat ze bedoelde. ‘Ja, maar als ik, zoals u zegt, in

de ogen van de mensen een heel gewone man ben, dan bent u toch ook doodgewoon? Dankzij u kan ik doorgaan voor een man als ieder ander. En juist doordat ik dat ben komt u, als ik u goed begrijp, niet in opspraak. Zit het zo?’

Ze aarzelde weer even, maar zei toen onomwonden: ‘Zo zit het. Dat is het enige wat ik wil: zorgen dat u kunt doorgaan voor een man als ieder ander.’

Hij liet niet na zijn erkentelijkheid te uiten. ‘Wat bent u toch goed voor mij, werkelijk magnifiek! Hoe kan ik u dat ooit vergelden?’

Nu liet ze een laatste ernstige stilte vallen, alsof ze tussen verschillende mogelijkheden twijfelde. Maar ze koos. ‘Door gewoon zo door te gaan.’

Gewoon zo doorgaan was wat ze deden, en wel zo lang dat onvermijdelijk de dag aanbrak waarop hun diepten weer eens nader moesten worden gepeild. Die diepten—voortdurend overbrugd met een bouwsel dat stevig genoeg leek, al was het nog zo licht en zwiepte het soms vervaarlijk in de ijle lucht—vereisten dat ze af en toe, om hun zenuwen in bedwang te houden, het lood uitwierpen om de afstand tot de bodem van de afgrond te meten. Er was bovendien voorgoed iets veranderd toen zij het niet nodig bleek te vinden zijn beschuldiging te weerspreken dat er een gedachte in haar was gerezen waaraan ze geen uiting durfde te geven—een beschuldiging die hij kort voor het einde van een van de meest diepgaande van hun latere gesprekken had geuit. Het was toen in hem opgekomen dat ze iets ‘wist’, en dat wát ze wist iets ergs was—te erg om het hem te vertellen. Toen hij had gezegd dat het duidelijk zo erg was dat ze vreesde dat hij erachter zou komen, was haar antwoord te dubbelzinnig geweest om het daarbij te laten, maar voor iemand met Marchers bijzondere gevoeligheid ook bijna te afschrikwekkend om er weer over te beginnen. Hij draaide er omheen in een kringetje dat nu eens kleiner en dan weer groter was en nauwelijks werd beïnvloed door het besef dat er per slot van rekening niets was wat zij beter kon ‘weten’ dan hijzelf. Zij beschikte niet over andere informatiebronnen dan hij—behalve natuurlijk dat ze misschien fijngevoeliger was. Zo ging dat bij vrouwen die ergens belang in stelden: die konden, waar het een ander betrof, dingen aanvoelen waarvan de persoon in kwestie zelf nog geen flauw benul had. Hun gevoel, hun intuïtie en hun verbeelding voerden hen naar nieuwe waarheden, en het fraaie van May Bartram was vooral dat ze zijn zaak zo was toegewijd. Hij werd in die dagen bevangen door een aandoening die hij vreemd genoeg nooit eerder had gekend: de groeiende vrees dat zij hem zou ontvallen door een of andere crisis (een crisis die evenwel niet dé crisis zou zijn)—een vrees die groeide doordat hij haar ineens meer dan ooit tevoren schier onmisbaar begon te vinden, en omdat zich, tegelijkertijd en al even onverwacht, zorgen omtrent haar gezondheid openbaarden. Het was kenmerkend voor de innerlijke onthechting die hij vooralsnog met zulk goed gevolg had betracht en die het hele onderwerp van ons verhaal is, het was kenmerkend dat zijn moeilijkheden, of wat daarvoor doorging, zich nooit eerder zozeer aan hem hadden opgedrongen als nu—zozeer dat hij zich zelfs begon af te vragen of hij misschien al binnen gezichts- en gehoorsafstand, binnen handbereik, binnen de directe invloedssfeer was beland van dat wat hem wachtte.

Toen de dag kwam, de dag die komen moest, waarop zijn vriendin haar

19

Page 20: Standaard - fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewNu moest een mens wel heel wild dromen om zich tot de aanschaf van een der kunstschatten op Weatherend in staat te achten, en bij zinspelingen

vrees uitsprak dat ze een ernstige ziekte onder de leden had, ervoer hij dat als de kille schok van een naderende verandering. Hij begon zich meteen allerlei rampen en tegenslagen voor te stellen en zag in haar nood bovenal de directe dreiging opdoemen van wat hij daardoor allemaal zou moeten missen. Dat schonk hem dan weer een aangename halve troost in de vorm van gedachten die bewezen dat haar eigen verlies voor hem nog altijd voorop stond. ‘Stel dat ze sterft voordat ze te weten komt, voordat ze kan zien...?’ Het zou bot zijn geweest om haar in de vroege stadia van haar ziekte die vraag al te stellen; maar het was wel de vraag die met alle andere zorgen als eerste bij hem was opgekomen, en het was vooral vanwege die mogelijkheid dat hij met haar te doen had. En als ze het nu al ‘wist’, in de zin dat haar een soort—hoe moest hij het noemen?—onweerstaanbaar mystiek inzicht ten deel was gevallen, dan maakte dat de zaak er niet beter maar juist slechter op, omdat haar meeleven met zijn gespannen verwachting het fundament van haar leven was geworden. Dit was waarvoor ze altijd had geleefd, om te zien wat zich zou openbaren, en ze zou er kapot van zijn als ze het wachten moest staken voordat zijn visie was verwezenlijkt.

Die overwegingen stimuleerden, zoals ik al zei, zijn ruimhartigheid; maar met het verstrijken van de tijd groeide desondanks zijn verontrusting. De tijd vergleed voor hem in een merkwaardige gestage stroom, en het vreemdst van al was dat hij daarin nu, naast de dreiging van veel narigheid, bijna de enige grote verrassing vond die zijn loopbaan—als je het zo noemen mocht—hem tot dan toe had bezorgd. Zij was aan huis gekluisterd als nooit tevoren: hij moest haar daar bezoeken, ze kon nergens anders meer met hem afspreken—al was er in hun oude vertrouwde Londen ook bijna geen plek meer waar ze dat, op enig moment in het verleden, niet al eens hadden gedaan; en hij trof haar altijd thuis bij het haardvuur in de ouderwetse diepe leunstoel die ze noodgedwongen steeds minder verliet. Op een dag, toen hij iets langer dan anders niet bij haar op bezoek was geweest, viel hem op dat ze er ineens veel ouder uitzag dan hij altijd had gedacht; maar dat dit hem verraste, lag vooral aan hemzelf, besefte hij: tot dan toe had hij het simpelweg niet opgemerkt. Ze zag er ouder uit omdat ze, onvermijdelijk, in al die jaren oud geworden wás, of toch bijna; wat natuurlijk in nog grotere mate voor hemzelf gold. Als zij oud was, of toch bijna, dan was John Marcher het welzeker—maar het was haar aanblik, en niet die van hemzelf, die hem hiervan doordrong.

En dat was het begin van de verrassingen; nadat de eerste zich had aangediend, volgden die elkaar in hoog tempo op, als in een stroomversnelling—alsof ze, heel vreemd, allemaal waren achtergehouden, op een kluitje bij elkaar gezaaid om te ontkiemen in de late namiddag van zijn leven, de periode waarin voor de meeste mensen al het onverwachte reeds is uitgebloeid.

Eén zo’n verrassing was dat hij zich erop betrapte—en hij voelde zich echt betrapt—dat hij zich nu werkelijk begon af te vragen of zijn grote gebeurtenis niets meer zou blijken te zijn dan dat hij gedoemd was om deze alleraardigste vrouw, zijn voortreffelijke vriendin, te zien sterven. Hij had haar nooit hoger gewaardeerd dan nu hij zich voor deze mogelijkheid zag geplaatst; desondanks knaagde de gedachte dat louter het wegvallen van dit deel van zijn bestaan—al was het hem nog zo aangenaam geweest—als antwoord op zijn levenslange raadsel een abjecte anticlimax zou vormen. Gezien de verwachtingen die hij altijd had gekoesterd, zou dat voor zijn waardigheid een

20

Page 21: Standaard - fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewNu moest een mens wel heel wild dromen om zich tot de aanschaf van een der kunstschatten op Weatherend in staat te achten, en bij zinspelingen

klap betekenen die zijn hele bestaan tot een intens groteske mislukking reduceerde. Tot nu toe had hij het allerminst als een mislukking beschouwd, ook al wachtte hij nu al zo lang op de verschijning die er een succes van moest maken. Waar hij op wachtte, was iets heel anders, niet zoiets als dit. Maar zijn vertrouwen in een goede afloop werd de adem afgsneden als hij bedacht hoelang hij, of althans hoelang zijn vriendin al aan het wachten was. Dat zíj in ieder geval wellicht al die tijd vergeefs had gewacht, dat trof hem diep, te meer daar hij zich aanvankelijk alleen luchtig met dat idee had vermaakt. De gedachte werd ernstiger naarmate de ernst van haar gezondheidsproblemen toenam, en de verontrusting die dat in hem teweegbracht, en die hijzelf uiteindelijk bijna als een soort uiterlijke verminking ervoer, mag als een van de andere verrassingen gelden.

Daarbij voegde zich nog weer een volgende: het verbijsterende besef van een vraag die hij zich zou hebben gesteld als hij het had gedurfd. Wat kon het allemaal betekenen? Wat was, met andere woorden, de betekenis van háár en haar vergeefse wachten en haar waarschijnlijke dood en de stille waarschuwing die van dit alles uitging—wat anders dan dat het op dit uur van de dag eenvoudigweg, verpletterend te laat was? Nooit, in geen enkel stadium van zijn vreemde voorgevoel, had hij zich ook maar een zweem van zo’n vermaning toegestaan; pas deze laatste maanden was hij afgevallen van zijn geloof dat datgene wat hem moest overkomen alle tijd had, of hijzelf dat nu had of niet. Dat hij nu eindelijk, eindelijk echt geen tijd meer had, of toch nauwelijks, een schamel klein beetje nog maar—dat werd al snel, zoals dat bij hem ging, de kern van zijn oude obsessie. En daarin werd hij niet geholpen door de steeds stelliger constatering dat de grote vage gebeurtenis die zo’n lange schaduw over zijn leven wierp nu bijna geen ruimte meer had om zich kenbaar te maken. Als hij in de loop van de Tijd zijn noodlot had moeten vinden, had dat noodlot zich in diezelfde loop der Tijd moeten manifesteren; en nu hem begon te dagen dat hij niet jong meer was, wat er in feite op neerkwam dat hij afgemat was—wat er dan weer op neerkwam dat hij zwak was—begon hem ook nog iets heel anders te dagen. Het hing allemaal met elkaar samen; hij en die grote vage gebeurtenis waren beide onderhevig aan een en dezelfde, ondeelbare wet. Als alle mogelijkheden dus waren uitgeput, als het geheim van de goden was verwelkt, misschien zelfs verdampt, dan en dan alleen kon je van een mislukking spreken. Het zou geen mislukking zijn geweest om bankroet te gaan, om te worden beschimpt, aan de schandpaal genageld of opgehangen; het was een mislukking om helemaal niets te zijn. En in de donkere vallei waarheen zijn kronkelpad hem zo onverwacht had gevoerd, stelde hij zich heel wat vragen terwijl hij zich tastend een weg zocht door de duisternis. Het kon hem niet schelen wat voor vreselijke val hem te wachten stond, met hoeveel hoon of schande hij zou worden overladen—want hij was nu ook weer niet zo oud dat niets hem nog kon deren—zolang het maar enigszins in verhouding stond tot de wijze waarop hij zijn leven lang de dreiging het hoofd had geboden. Hij had nog maar één wens: dat hij niet was ‘belazerd’.

21

Page 22: Standaard - fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewNu moest een mens wel heel wild dromen om zich tot de aanschaf van een der kunstschatten op Weatherend in staat te achten, en bij zinspelingen

IV

Op een middag toen het voorjaar nog jong en fris was, gaf hij openlijk uiting aan die zorgen en kwam zij hem op haar geheel eigen wijze tegemoet. Het was vrij laat toen hij bij haar langskwam, maar de avond was nog niet gevallen en hij zag haar in dat heldere late licht van een aprildag dat ons nog weemoediger kan stemmen dan het grauwste herfstuur. Het was een warme week geweest, men vond dat de lente vroeg was begonnen en May Bartram zat daar voor het eerst dat jaar zonder haardvuur—waardoor het hele tafereel voor Marchers gevoel iets kreeg van een gepolitoerde afronding, alsof het in zijn onberispelijke orde en zijn kille, loze opgeruimdheid het besef uitstraalde dat hier nimmer nog een vuur zou branden. Zonder dat hij precies kon zeggen waarom, werd die indruk verder versterkt door de aanblik die zij bood. Met haar huid bijna zo bleek als was, haar gezicht zo sterk en fijn getekend alsof het met een naald was geëtst en het zachte wit van haar japon verlevendigd door een vaalgroene sjaal waarvan de fraaie kleur er met de jaren alleen maar mooier op was geworden, was ze het toonbeeld van een serene en geraffineerde maar ondoorgrondelijke sfinx, waarvan het hoofd, of zelfs het hele lichaam, met zilverpoeder was bestrooid. Ze was een sfinx, al had ze met haar witte bloem en groene blad ook een lelie kunnen zijn—maar dan van zijde, een prachtige imitatie, volmaakt behoed voor stof en vlekken (zij het niet voor enige verslapping en verkreuking) door een glazen stolp. Reinheid en hoogglans, volmaakte orde en netheid waren in haar vertrekken altijd al de regel geweest, maar nu zagen ze er vooral uit alsof alles was opgeruimd, ingepakt en opgeborgen, zodat zij daar kon zitten met gevouwen handen en niets meer te doen. Ze was in Marchers ogen ‘uitgetreden’: haar werk zat erop; ze sprak hem nu toe als van gene zijde van een diepe kloof of vanaf een eiland van rust en stilte dat zij al had bereikt, en dat gaf hem een merkwaardig verlaten gevoel. Was het soms zo, ja was het niet gewoon zo dat tijdens hun lange gezamenlijke wachten het antwoord op hun vraag haar bewustzijn binnen was gezwommen en daar zijn naam had gekregen, zodat ze ook werkelijk niets meer te doen had? Hij had haar daarvan min of meer beticht toen hij, maanden geleden al, had gezegd dat ze iets wist wat ze voor hem verzweeg. Het was een punt waarop hij sindsdien niet verder had aangedrongen, vanuit de vage vrees dat het tot een verschil van mening, misschien zelfs ruzie kon leiden. Hij was de laatste tijd nerveus geworden, iets wat hij alle jaren daarvoor nooit was geweest; en het vreemde was dat die zenuwen pas de kop opstaken nu hij was gaan twijfelen, dat ze zich koest hadden gehouden zolang hij nog zeker van zijn zaak was. Er was iets, dacht hij, dat hij zich met één verkeerd woord op de hals kon halen, en dat dan in ieder geval zijn spanning zou wegnemen. Maar hij wilde het niet met zo’n verkeerd gekozen woord forceren; dat zou alles verpesten. Het inzicht dat hij derfde moest hem, voor zover het hem al ten deel vallen kon, volledig vanzelf overvallen. Als zij afscheid van hem wilde nemen, moest ze dat maar uit eigen beweging doen. Dat was de reden dat hij niet meer vroeg wat ze te weten was gekomen; maar ook de reden dat hij het over een andere boeg gooide en in de loop van zijn bezoek tegen haar zei: ‘Wat beschouwt u als het allerergste dat

22

Page 23: Standaard - fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewNu moest een mens wel heel wild dromen om zich tot de aanschaf van een der kunstschatten op Weatherend in staat te achten, en bij zinspelingen

mij in dit stadium nog kán overkomen?’Hij had haar dat in het verleden al vaak genoeg gevraagd; ze hadden er

in het vreemde, veranderlijke ritme van hun stiltes en ontboezemingen vaak gedachten over uitgewisseld en die gedachten met vaste tussenpozen weer zien verdwijnen, weggespoeld als tekeningen op het strand. Het was altijd kenmerkend voor hun gesprekken geweest dat ook hun oudste ideeën door één enkele tegenwerping of reactie ineens weer konden opduiken en dan volstrekt nieuw klonken. Ze kon zijn vraag dus meteen monter en geduldig beantwoorden.

‘Ach ja, daar heb ik vaak over gedacht, maar ik kon vroeger nooit tot een duidelijke slotsom komen. Er rezen dan allerlei vreselijke mogelijkheden in mij op, waartussen het moeilijk kiezen was. Dat moet u toch ook hebben gehad.’

‘Nou en of! Het voelt inmiddels alsof ik haast niets anders heb gedaan. Het lijkt wel alsof ik mijn hele leven aan niets anders dán vreselijke zaken heb kunnen denken. Veel daarvan heb ik op enig moment wel aan u verteld, maar andere kon ik u niet vertellen.’

‘Omdat ze al te vreselijk waren?’‘Al te vreselijk, ja—sommige.’Ze keek hem even aan en de irrelevante gedachte kwam in hem op dat

haar ogen, als ze je met die volle helderheid aankeken, nog net zo mooi waren als ze in haar jeugd waren geweest, maar nu met een vreemd koud licht—een licht dat op een of andere wijze deel uitmaakte, en misschien zelfs een van de oorzaken was, van het hele effect van de vale harde mildheid van die tijd van het jaar en dat uur van de dag.

‘En toch,’ zei ze uiteindelijk, ‘zijn er ook verschrikkingen die we wel hebben besproken.’

Het was bevreemdend om haar, met de aanblik die zij in dit hele tafereel bood, over ‘verschrikkingen’ te zien praten, maar al snel zou ze iets nog veel vreemders doen—al was zelfs dit iets wat hij pas achteraf ten volle zou beseffen—en die noot werd nu al aangeslagen. Het was trouwens een veeg teken dat haar ogen weer fonkelden als in haar hoogtijdagen.

Maar hij moest erkennen dat ze gelijk had. ‘Ja, we zijn af en toe heel ver gegaan.’ Hij betrapte zich erop dat hij sprak alsof het allemaal voorbij was. Dat had hij eigenlijk ook wel gewild; en de vervulling van dat verlangen was voor hem duidelijk meer en meer van haar afhankelijk.

Maar er speelde nu een milde glimlach om haar lippen. ‘Och, wat is ver...’

Het klonk vreemd ironisch. ‘Wilt u zeggen dat u verder zou willen gaan?’Ze zag er breekbaar en stokoud en charmant uit zoals ze hem daar zat

aan te kijken, maar ze leek de draad een beetje kwijt te zijn. ‘Vindt u dat we ver zijn gegaan?’

‘Maar ik dacht dat u dat juist bedoelde: dat we de meeste gevaren wel in de ogen hebben gekeken.’

‘Ook elkaar?’ Ze bleef glimlachen. ‘Maar u heeft volkomen gelijk. We hebben ons samen dingen verbeeld, en daar vaak bij gehuiverd; maar sommige bleven onuitgesproken.’

‘Het ergste dan—dat hebben we nog niet onder ogen gezien. Ik denk dat ik het wel zou kúnnen, als ik wist wat het volgens u is. Het lijkt wel,’ legde hij uit, ‘alsof ik de kracht niet meer heb om het mezelf voor te stellen.’ En hij vroeg zich af of hij er zo wezenloos uitzag als hij klonk. ‘Die heb ik verspeeld.’

23

Page 24: Standaard - fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewNu moest een mens wel heel wild dromen om zich tot de aanschaf van een der kunstschatten op Weatherend in staat te achten, en bij zinspelingen

‘Waarom denkt u dan dat dat voor mij niet geldt?’ vroeg ze.‘Omdat u daar blijk van geeft. Het is voor u geen kwestie van bedenken,

fantaseren, vergelijken. Het is geen kwestie meer van kiezen.’ Hij kwam er eindelijk mee voor de draad. ‘U weet iets dat ik niet weet. Dat heeft u al eerder laten merken.’

Hij zag meteen dat die laatste woorden haar buitengemeen diep raakten. Ze zei heel stellig: ‘Ik heb u helemaal niets laten merken, lieve vriend.’

Hij schudde zijn hoofd. ‘U kunt het niet verhullen.’‘Ach, ach!’ was May Bartrams reactie op wat ze niet kon verhullen. Het

klonk bijna als een verstikte kreun.‘U gaf het maanden geleden al toe, toen ik zei dat het iets was waarvan

u vreesde dat ik erachter zou komen. Uw antwoord was dat ik het niet te weten kon komen, nooit te weten zou komen, en ik zal ook niet beweren dat ik het nu toch te weten gekomen ben. Maar u had dus iets in gedachten, en ik zie nu dat dit de mogelijkheid geweest moet zijn, en nog steeds is, die zich voor u onmiskenbaar aftekent als de ergste van allemaal. Dat,’ ging hij door, ‘is de reden dat ik ernaar vraag. Het enige waar ik nu nog bang voor ben, is dat ik het nooit zal weten; kennis boezemt mij geen angst meer in.’ En toen zij bleef zwijgen: ‘Wat me zo zeker van mijn zaak maakt, is dat ik aan uw gezicht zie en hier, in deze sfeer en deze kamer, voel dat u eruit bent. U bent er klaar mee. U hebt uw openbaring ervaren. U laat mij aan mijn lot over.’

En ja, zij hoorde hem aan, bleek en roerloos in haar leunstoel, alsof ze er een besluit over moest nemen, wat op zichzelf al een bekentenis was—al was het, dankzij haar kleine maar fijne harde kern van onverzettelijkheid, geen volledige capitulatie.

‘Het zou inderdaad het allerergste zijn,’ stond ze zichzelf uiteindelijk toe te zeggen. ‘Dat wat ik nooit heb gezegd, bedoel ik.’

Daar was hij even stil van. ‘Nog monsterlijker dan al het monsterlijks dat we al hebben benoemd?’

‘Nog monsterlijker. Is dat ook niet wat u zelf al zegt,’ vroeg ze, ‘als u spreekt over het allerergste?’

Marcher dacht even na. ‘Zeker. Als u net als ik doelt op iets wat alle leed en schande omvat die maar denkbaar zijn.’

‘Dat zou zeker het geval zijn áls het zou gebeuren,’ zei May Bartram. ‘Maar bedenk wel dat we het over niets anders hebben dan over een idee van mij.’

‘Uw overtuiging,’ wierp Marcher tegen. ‘Dat volstaat voor mij. Volgens mij zijn uw overtuigingen vaak de juiste. Dus als u mij hier nu geen opheldering over wilt geven, laat u me in de steek.’

‘Nee, nee!’ herhaalde ze. ‘Ik sta nog steeds achter u, ziet u dat dan niet?’ En als om hem dat duidelijk te maken rees ze op uit haar stoel—iets wat ze dezer dagen nog zelden waagde—en toonde hem, in die zachte witte japon, heel haar fraaie ranke figuur. ‘Ik laat u niet in de steek.’

Het was, door hoe ze haar eigen broosheid trotseerde, werkelijk een heel onbaatzuchtige poging om hem gerust te stellen, en als ze daarin niet—gelukkig maar—zo glansrijk was geslaagd, had het Marcher meer pijn dan plezier gedaan. Maar toen ze daar zo voor hem verrees, had de koele charme van haar ogen zich over haar hele persoon uitgebreid, zodat ze op dat moment weer bijna jong leek te zijn. Hij kon daarom geen medelijden met haar

24

Page 25: Standaard - fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewNu moest een mens wel heel wild dromen om zich tot de aanschaf van een der kunstschatten op Weatherend in staat te achten, en bij zinspelingen

hebben, hij moest haar nemen zoals ze zich toonde: als iemand die hem nog steeds kon helpen. Tegelijkertijd was het alsof haar licht ieder moment kon doven; zodat hij eruit moest halen wat erin zat. De drie of vier zaken die hij het liefst van al wilde weten, schoten door zijn hoofd; maar de vraag die als vanzelf van zijn lippen rolde, omvatte in wezen alle andere.

‘Zeg me dan of ik bewust zal lijden.’Ze schudde meteen het hoofd. ‘Nooit!’Het bevestigde het gezag dat hij haar toekende en had een ongehoord

effect op hem. ‘Nou, beter kan het toch niet? Noemt u dat het allerergste?’‘Vindt u dat er niets beters is dan dat?’ vroeg ze.Ze leek iets zo specifieks te bedoelen dat hij weer begon te twijfelen, al

was het nog steeds met een gevoel van glorende opluchting. ‘Waarom niet? Als ik er toch geen besef van heb?’ En terwijl ze elkaar na die vraag zwijgend aankeken, groeide dat gevoel van glorende opluchting en leek haar gezicht iets uit te stralen dat hem enorm hielp. Zijn eigen gezicht werd daarbij vuurrood en de adem stokte hem in de keel toen zich plots een inzicht aan hem opdrong waarmee alles in één klap op zijn plaats viel.

Zijn zucht was even het enige geluid dat weerklonk, tot hij er woorden voor vond. ‘Ik begrijp het—als ik er niet onder kan lijden!’

Maar uit haar blik sprak scepsis. ‘Wat begrijpt u?’‘Wat u bedoelt natuurlijk. Wat u altijd al bedoelde.’Weer schudde ze het hoofd. ‘Wat ik bedoel is niet wat ik altijd al

bedoelde. Het is iets anders.’‘Het is iets nieuws?’Ze aarzelde even. ‘Iets nieuws, ja. Het is niet wat u denkt. Ik zie wel wat

u denkt.’Hij kon dus opgelucht ademhalen; tenzij zij ernaast zat. ‘Het is dus niet

dat ik toch een uilskuiken ben?’ vroeg hij, heen en weer geslingerd tussen angst en somberheid. ‘Het is niet dat het allemaal één grote vergissing is geweest?’

‘Een vergissing?’ herhaalde ze op een toon vol mededogen. Die mogelijkheid, zag hij, zou ze pas echt monsterlijk vinden; en aangezien ze hem garandeerde dat hij niet zou lijden, kon dat niet zijn wat ze in gedachten had. ‘O nee,’ zei ze. ‘Niets van dien aard. U heeft zich niet vergist.’

Toch kon hij de gedachte niet onderdrukken dat ze dit alleen zei op zijn aandringen, om hem tot troost te dienen. Hij meende dat hij nog het slechtst af zou zijn als zijn hele geschiedenis een banaliteit bleek. ‘Vertelt u me wel de waarheid, zodat ik niet een nog veel grotere idioot ben geweest dan ik zou kunnen verdragen? Dat ik niet al die tijd met een hersenschim heb doorgebracht, in een verblinde waan heb verkeerd? Niet al die tijd heb gewacht om uiteindelijk de deur in mijn gezicht dichtgeslagen te krijgen?’

Ze schudde weer het hoofd. ‘Wat het ook is, dát is de waarheid niet. Wat de realiteit ook is, het ís een realiteit. De deur is niet dicht. De deur staat open,’ zei May Bartram.

‘Er staat dus nog iets te gebeuren?’Ze zweeg weer even en hield haar mooie koele ogen steeds op hem

gericht. ‘Het is nooit te laat.’Ze had met haar glijdende tred de afstand tussen hen verkleind en stond

nu heel even dichter bij hem, stond vlakbij, als was ze nog vol van de kracht van het onuitgesprokene. Haar toenadering was misschien bedoeld om te

25

Page 26: Standaard - fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewNu moest een mens wel heel wild dromen om zich tot de aanschaf van een der kunstschatten op Weatherend in staat te achten, en bij zinspelingen

onderstrepen wat ze tegelijkertijd wel en niet wilde zeggen. Hij stond bij de haard, die van vuur verstoken was en spaarzaam voorzien van ornamenten, enkel getooid met een voortreffelijk Frans klokje en twee fleurige figuurtjes van Saksisch porselein; en met haar hand omklemde ze de schoorsteenmantel terwijl ze hem liet wachten, klampte zich daar bijna aan vast als om er steun en moed aan te ontlenen. Maar ze liet hem alleen wachten; dat wil zeggen, hij wachtte alleen maar. Uit haar hele houding en toenadering was hem ineens schitterend duidelijk geworden dat ze hem nog iets te geven had; haar ingevallen gezicht straalde dat subtiel uit—het glom bijna met de witte glans van zilver. Ze had gelijk, ontegenzeggelijk, want wat hij in haar gezicht zag was de waarheid, en vreemd genoeg—onlogisch, nu hun woorden over de verschrikking ervan nog in de lucht hingen—leek ze hem die waarheid toch te presenteren als iets buitengemeen zachts. Hierdoor in verwarring gebracht staarde hij naar haar met des te diepere dankbaarheid voor haar openbaring, zodat ze elkaar enkele minuten zwijgend stonden aan te kijken—haar gezicht naar hem op stralend, haar nabijheid een zwijgende aansporing, zijn blik vol goede wil en vol verwachting. Het eindigde er evenwel mee dat wat hij had verwacht hem niet te binnen viel. In plaats daarvan voltrok zich iets anders, wat aanvankelijk niet meer leek te zijn dan het luiken van haar ogen. Op hetzelfde moment trok een langzame lichte rilling door haar lijf, en hoewel hij haar bleef aanstaren—nog feller staarde zelfs—wendde zij zich af en liep terug naar haar stoel. Daarmee kwam een eind aan wat ze van plan was geweest, maar hij kon nergens anders meer aan denken.

‘U gaat me toch niet vertellen...?’Ze had aan een schellekoord bij de schouw getrokken en zich daarna

met een vreemd bleek gezicht in haar stoel laten zakken. ‘Ik vrees dat ik te ziek ben.’

‘Te ziek om het mij te vertellen?’ Het welde ineens in hem op en ontglipte bijna zijn lippen, de angst dat ze zou overlijden zonder hem verlichting te schenken. Net op tijd weerhield hij zich ervan om die vraag te stellen, maar zij antwoordde alsof ze de woorden toch had gehoord.

‘Weet u het nog steeds niet—nu?’‘Nu...?’ Ze sprak alsof er ter plekke iets was veranderd. Maar de meid

die haar had horen schellen kwam al binnen. ‘Ik weet niets.’ Later zou hij zichzelf verwijten dat er een hatelijke ergernis in zijn toon moest zijn geslopen, een ongeduldige suggestie dat hij danig van slag was en zijn handen ervan af trok.

‘Ach!’ zei May Bartram.‘Heeft u pijn?’ vroeg hij, terwijl de bediende op haar toeliep.‘Nee,’ zei May Bartram.De dienstbode, die een arm om haar heen had geslagen als om haar

naar haar kamer te brengen, wierp hem een smekende blik toe die dat weersprak; toch gaf hij nog eenmaal uiting aan zijn bevreemding.

‘Wat is er dan gebeurd?’Met de hulp van haar meid was ze weer overeind gekomen, en omdat hij

begreep dat hij diende te vertrekken, had hij werktuiglijk zijn hoed en handschoenen gevat en was naar de deur gelopen. Daar bleef hij nog staan om haar antwoord af te wachten.

‘Wat gebeuren moest,’ zei ze.

26

Page 27: Standaard - fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewNu moest een mens wel heel wild dromen om zich tot de aanschaf van een der kunstschatten op Weatherend in staat te achten, en bij zinspelingen

V

Hij kwam de volgende dag terug, maar ze was toen niet in staat om hem te ontvangen, en aangezien het letterlijk de eerste keer in hun lange vriendschap was dat zich dit voordeed, vertrok hij verslagen en pijnlijk getroffen, bijna kwaad—of althans met het gevoel dat deze breuk met hun gewoonte werkelijk het begin van het einde was—en doolde alleen rond met zijn gedachten, met name die ene die hij het minst van zich af kon zetten. Zij lag op sterven en hij zou haar verliezen; ze lag op sterven en aan zijn leven zou een eind komen.

Hij bleef staan in het park dat hij in was gelopen en zag zijn terugkerende twijfel onder ogen. In haar afwezigheid drong die twijfel zich weer op; in haar bijzijn had hij haar geloofd, maar hier voelde hij zich zo verlaten dat hij zich stortte op de uitleg die het meest voor de hand lag en hem daarmee nog iets van warmte bood, hem niet al te ijskoud om het hart sloeg: ze had hem om de tuin geleid om hem te sparen—om hem af te schepen met iets waarmee hij vrede kon hebben. Wat kon datgene wat hem moest overkomen uiteindelijk anders zijn dan precies dat wat nu te gebeuren stond? Haar overlijden, haar dood, resulterend in zijn eenzaamheid—dát was wat hij voor zich had gezien als het Beest in het Oerwoud, wat in de schoot der goden besloten had gelegen. Ze had het zelf gezegd, toen hij vertrok—wat kon ze in hemelsnaam anders hebben bedoeld? Het was niet van een monsterlijke orde; geen eervolle heldendaad; geen fortuinlijk toeval dat een mens onverhoeds eeuwige roem oplevert; het droeg het simpele stempel van het gemeenzaam lot van ieder mens. Maar dat lot achtte de arme Marcher nu afdoende. Het moest volstaan, hij zou zijn trots beteugelen en dit als de inlossing van zijn eindeloze wachten aanvaarden.

In de schemering nam hij plaats op een bankje. Hij was geen dwaas geweest. Er hád inderdaad, zoals zij het zei, iets te gebeuren gestaan. Voordat hij weer opstond, bedacht hij zelfs nog dat deze afsluiting eigenlijk goed paste bij de lange weg die hij was gegaan. Als deelgenoot van zijn spanning, als reiskameraad die zichzelf, die haar hele leven eraan had gewijd om zijn tocht tot een goed einde te brengen, zo had ze hem de hele weg vergezeld. Hij had geleefd met haar hulp en het zou een wreed, een onverteerbaar gemis zijn als ze hem straks ontviel. Wat kon vernietigender zijn dan dat?

Welnu, dat kwam hij binnen een week te weten, want ze hield hem weliswaar eerst nog enige tijd af—waarbij hij, rusteloos en ontredderd, iedere dag naar haar kwam vragen om steeds weer te worden weggestuurd—maar maakte ten langen leste een eind aan zijn beproeving door hem te ontvangen waar ze hem altijd ontvangen had. Toch was het niet geheel zonder risico dat ze zich weer naar de kamer had laten brengen, daar waar zoveel spullen stonden die openlijk maar vergeefs aan hun gedeelde verleden herinnerden, en het ontbrak haar bijna aan de kracht om nog gevolg te kunnen geven aan haar goedhartige en overduidelijke verlangen om zijn obsessie te smoren en een eind te maken aan zijn lange onrust. Dat was onweerlegbaar wat ze wenste, het enige wat ze voor haar eigen gemoedsrust wilde doen zolang ze hem nog een helpende hand te bieden had.

Haar verzwakte conditie greep hem zo aan dat hij, toen hij eenmaal bij

27

Page 28: Standaard - fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewNu moest een mens wel heel wild dromen om zich tot de aanschaf van een der kunstschatten op Weatherend in staat te achten, en bij zinspelingen

haar zat, alles wilde laten varen; zij was dan ook degene die er zelf zijn aandacht weer op vestigde, die voordat ze hem weer wegstuurde eerst terugkwam op wat ze de vorige keer had gezegd. Ze liet merken dat ze hun zaakjes op orde wilde achterlaten.

‘Ik weet niet zeker of u me wel begrepen heeft. U hoeft nergens meer op te wachten. Het ís al gekomen.’

O, de blik in zijn ogen. ‘Werkelijk?’‘Werkelijk.’‘Dat wat volgens u wel gebeuren moest?’‘Dat waarnaar we sinds onze jonge jaren hebben uitgekeken.’Nu hij tegenover haar zat, geloofde hij haar weer; tegen haar stelligheid

had hij maar jammerlijk weinig in te brengen. ‘Bedoelt u dat het een absoluut afgetekend voorval is geweest, met een naam en een tijdstip?’

‘Absoluut. Afgetekend. Ik weet niet of het een “naam” had, maar een tijdstip welzeker!’

Hij tastte weer volledig in het duister. ‘Maar in het holst van de nacht dan? Is het gekomen en langs mij heen gegaan?’

May Bartram schonk hem weer die vreemde flauwe glimlach. ‘O nee, het is niet langs u heengegaan!’

‘Maar als ik me er toch niet van bewust ben en het mij niet heeft geraakt...’

‘O, dat u het niet beseft’—en ze leek even te aarzelen hoe ze dit moest aanpakken—‘dat u het niet beseft, is nu juist wat het vreemder dan vreemd maakt. Dat is het mirakel in het mirakel.’ Ze sprak haast op de zachte fluistertoon van een ziek kind, maar ten langen leste nu, met het einde in zicht, ook met de volstrekte helderheid van een sibille. Ze was zichtbaar overtuigd van wat ze wist, en had daarmee voor hem iets verhevens dat harmonieerde met de wet die zijn leven had geregeerd. Dit was de ware stem van de wet; dit was hoe de wet zelf uit haar mond zou hebben geklonken.

‘Het heeft u wel geraakt,’ ging ze verder. ‘Het heeft zijn werk gedaan. Het heeft u geheel en al verschalkt.’

‘Zonder dat ik er enige weet van heb?’‘Zonder dat u er enige weet van heeft.’ Hij had zich naar haar toe

gebogen en zijn hand op de armleuning van haar stoel gelegd, en met de flauwe glimlach die niet meer van haar gezicht wilde wijken legde ze haar hand op de zijne. ‘Het is genoeg dat ik er weet van heb.’

‘Ach!’ verzuchtte hij confuus, zoals zijzelf de laatste tijd ook zo vaak had gedaan.

‘Wat ik lang geleden heb gezegd, is waar. U zult het nu nooit meer te weten komen en ik denk dat u daar tevreden mee moet zijn. U heeft het gehad,’ zei May Bartram.

‘Maar wat dan?’‘Dat wat u bijzonder zou maken natuurlijk. Het bewijs van uw wet. Het

heeft zich gemanifesteerd. Ik ben maar wat blij,’ voegde ze er monter aan toe, ‘dat ik nog heb kunnen zien wat het níet is.’

Hij bleef haar in de ogen kijken, en vanuit de gedachte dat het zijn verstand te boven ging, dat zíj zijn verstand te boven ging, zou hij graag scherper hebben doorgevraagd, maar het voelde als misbruik maken van haar zwakte om niet gewoon dankbaar te aanvaarden wat ze hem gaf, in stilte toehorend als naar een openbaring. Dat hij uiteindelijk toch iets zei, vloeide

28

Page 29: Standaard - fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewNu moest een mens wel heel wild dromen om zich tot de aanschaf van een der kunstschatten op Weatherend in staat te achten, en bij zinspelingen

voort uit het besef van zijn naderende eenzaamheid: ‘Als u blij bent met wat het “niet” is, had het dan erger kunnen zijn?’

Ze wendde haar blik af, staarde even strak voor zich uit en zei na een korte stilte: ‘Nou, u weet waar we voor vreesden.’

Hij vroeg zich af wat ze bedoelde. ‘Is het dan iets wat we nooit hebben gevreesd?’

Nu draaide ze haar hoofd weer langzaam naar hem toe. ‘Hebben we ooit, in onze stoutste dromen, gedroomd dat we er zo over zouden zitten praten?’

Hij probeerde even te bedenken of ze dat hadden gedaan; maar het was alsof al hun dromen, talloos als ze waren, nu waren opgelost in een dikke kille mist waarin elke gedachte verdwaalde. ‘Misschien omdat we er niet over konden praten.’

‘Nu ja,’—ze deed haar best voor hem—‘niet van deze kant. Want nu, begrijpt u wel,’ zei ze, ‘zijn we aan de overzijde.’

‘Ik denk,’ antwoordde de arme Marcher, ‘dat alle zijden mij gelijk zijn.’ Maar toen zij hem met een zacht hoofdschudden corrigeerde: ‘Hadden we niet, als het ware, kunnen oversteken...?’

‘Naar waar we nu staan—nee. Nu zijn we hier,’ zei ze met zwakke nadruk.

‘Daar zijn we dan mooi mee!’ was het oprechte commentaar van haar vriend.

‘Zo mooi als mogelijk was. Het mooie ervan is dat “het” hier niet meer is. Het is voorbij. Het is achter de rug,’ zei May Bartram. ‘Vroeger...’ Maar haar stem stierf weg.

Hij was opgestaan, wilde haar niet vermoeien, maar het was moeilijk om zijn verlangen in bedwang te krijgen. Ze had hem tenslotte niets anders verteld dan dat zijn begrip tekort was geschoten—en dat besefte hijzelf maar al te goed. ‘Vroeger?’ herhaalde hij vragend.

‘Vroeger stond het steeds te gebeuren, ziet u. Zodat het ons altijd vergezelde.’

‘Ach, het kan mij niet meer schelen wat er nu nog komt. En trouwens,’ voegde Marcher eraan toe, ‘ik denk dat ik het prettiger vond toen het ons nog vergezelde, zoals u het noemt, dan wanneer ik het straks moet missen, zoals ik u zal missen.’

‘Ach, mij!’—en haar bleke handen wuifden dat weg.‘Wat hou ik dan nog over?’ Hij had het akelige gevoel dat hij daar—waar

alleen nog die vertrouwde, peilloze afgrond gaapte—voor het laatst van hun leven voor haar stond. Dat drukte op hem met een gewicht dat hij bijna ondraaglijk vond—een gewicht dat blijkbaar uit hem perste wat hij nog aan protest in zich had. ‘Ik geloof u, maar ik kan niet doen alsof ik het begrijp. Voor mij is er nog níets voorbij. Het zal pas voorbij zijn als het met mijzelf is gedaan, en dat einde kan mij niet snel genoeg komen. Maar stel nu eens,’ voegde hij eraan toe, ‘dat ik, zoals u beweert, mijn portie al tot de laatste kruimel heb verorberd: hoe kan iets wat ik nooit heb gevoeld dan datgene zijn geweest dat ik was voorbestemd om te voelen?’

Ze antwoordde hem misschien minder direct maar niet minder onverstoorbaar. ‘U neemt voetstoots aan dat u er iets van zou “voelen”. Maar u moest uw noodlot slechts ondergaan. U hoefde zich er niet per se van bewust te zijn.’

29

Page 30: Standaard - fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewNu moest een mens wel heel wild dromen om zich tot de aanschaf van een der kunstschatten op Weatherend in staat te achten, en bij zinspelingen

‘Hoe kan dat? Juist in het besef van het lijden schuilt toch de kwelling?’Ze keek hem een poosje zwijgend aan. ‘Nee—u begrijpt het verkeerd.’‘Dit is een kwelling,’ zei John Marcher.‘Dat hoeft niet, het hoeft niet!’‘Wat kan ik dáár dan tenminste aan doen?’‘Het hoeft niet!’ herhaalde May Bartram.Ze zei het, broos als ze was, met zoveel klem dat hij haar even

aanstaarde—staarde alsof er ineens een voorheen verborgen lichtbron in zijn blikveld verscheen. Die doofde meteen weer, maar de blikkering was al ontkiemd tot een gedachte. ‘Omdat ik niet het recht heb...?’

‘Probeer het niet te weten—als het niet hoeft,’ drong ze vol mededogen aan. ‘U hoeft het niet te weten—wij zouden het niet moeten weten.’

‘Niet?’ Wist hij maar wat ze bedoelde!‘Nee. Dat gaat te ver.’‘Te ver?’ vroeg hij nog, maar zijn verwondering was van korte duur. Als

haar woorden al iets betekenden, bedacht hij met een blik op haar ingevallen gezicht, betekenden ze álles—en een besef van wat haar inzicht voor haarzelf had betekend, drong ineens met zo’n schok tot hem door dat het hem een vraag ontlokte. ‘Is het dan dat u stervende bent?’

Ze keek hem alleen maar aan, aanvankelijk ernstig, als om te zien wat hij wist, en zag of vreesde toen misschien iets te zien wat haar tot medeleven bewoog. ‘Ik zou voor u wel willen blijven leven—als ik kon.’ Ze sloot haar ogen, alsof ze, in zichzelf gekeerd, al haar laatste krachten verzamelde. ‘Maar het gaat niet!’ zei ze, en ze sloeg haar ogen weer op als om afscheid te nemen.

Het ging inderdaad niet, dat bleek maar al te snel en al te duidelijk, en vanaf dat moment waren al zijn gedachten aan haar doordrenkt van doem en duisternis. Met dat vreemde gesprek hadden ze voorgoed afscheid van elkaar genomen; tot haar streng bewaakte lijdenskamer werd hem de toegang bijna volledig ontzegd; tegenover de artsen en verpleegsters en de twee of drie verwanten die ongetwijfeld werden aangetrokken door vermoedens dat ze iets had ‘na te laten’, werd hij er bovendien sterk van doordrongen hoe weinig rechten (zoals dat dan heette) hij op haar kon doen gelden, en hoe zonderling het misschien zelfs leek dat hun vertrouwelijke omgang hem er niet meer had opgeleverd. De eerste de beste verre achternicht kon nog aanspraak maken op meer, ook al had zij in haar leven geen enkele rol vervuld. In het zijne had ze de hoofdrol gespeeld, want hoe anders kon je iemand omschrijven die zo onmisbaar was geweest? Ondoorgrondelijk waren de wegen van het bestaan, verbijsterd was hij over zijn, zoals hij het ervoer, bizarre onvermogen om enige aanspraak op haar te maken. Een vrouw kon als het ware alles voor hem zijn geweest, en dan nog leverde hem dat schijnbaar geen band met haar op die door anderen moest worden erkend.

Liet zich dat al merken in haar laatste weken, helemaal scherp voelbaar was het op de grote grijze Londense begraafplaats waar de laatste eer werd bewezen aan dat wat sterfelijk, wat hem dierbaar was geweest aan zijn vriendin. Het groepje rouwenden om haar graf was klein, maar hij voelde zich er niet persoonlijker bejegend dan wanneer hij in een menigte had gestaan. Hij zag zich ermee geconfronteerd, kortom, dat hij voortaan bar weinig baat zou hebben bij het belang dat May Bartram in hem had gesteld. Hij kon niet precies zeggen wat hij dan wel had verwacht, maar toch zeker niet dit dubbele verlies. Niet alleen moest hij het voortaan zonder haar aandacht stellen, hij

30

Page 31: Standaard - fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewNu moest een mens wel heel wild dromen om zich tot de aanschaf van een der kunstschatten op Weatherend in staat te achten, en bij zinspelingen

werd bovendien gewaar dat hem—om redenen waar hij de vinger niet achter kreeg—niet eens het aanzien ten deel viel, de waardigheid of op zijn minst de positie van iemand die in rouw verkeerde. Het was alsof hij in de ogen van de maatschappij niets te rouwen hád, alsof er nog steeds geen teken of bewijs van zijn verlies bestond en alsof die status ook nooit zou worden bekrachtigd en dat ontbrekende bewijs nooit gevonden. De eerste weken waren er momenten dat hij op bijna agressieve wijze had willen uiten hoe diep dit verlies hem trof, zodat het openlijk in twijfel zou worden getrokken en hij zijn hart kon luchten in een weerwoord dat zou worden vastgelegd; maar steeds volgden daarop al snel momenten van een nog veel machtelozer ergernis—momenten waarop hij, terwijl hij alles nog eens overdacht, met een rein geweten maar een lege einder, zich afvroeg of hij dat niet, bij wijze van spreken, eerder had moeten doen.

Hij vroeg zich heel veel dingen af, deze laatste speculatie was maar een van de vele. Wat had hij toen ze nog leefde immers kunnen doen zonder hen beiden als het ware te verraden? Hij kon toen niet rondbazuinen dat zij een oogje op hem hield, want dan had hij over zijn voorgevoel omtrent het Beest moeten vertellen. En dat legde hem ook nu weer het zwijgen op—nu het struikgewas van het Oerwoud was platgeslagen en het Beest was weggeslopen. Het klonk al te dwaas en platvloers; wat dat betreft maakte het zoveel verschil, het wegvallen van die spanning in zijn leven, dat het hem zelfs verraste. Hij kon niet goed zeggen waarmee het te vergelijken viel; meer dan iets anders misschien nog met het plotse stilvallen, de volledige verbanning van muziek van een plek die helemaal op klank en aandachtig toehoren was ingericht en ingesteld. Wellicht had hij zich vroeger ooit kunnen voorstellen dat hij anderen een blik op zijn geheim zou gunnen (wat had hij tenslotte anders gedaan dan háár die blik gunnen?), maar als hij dat nu zou doen, als hij mensen nu zou vertellen over het ontbladerde Oerwoud en dat hij zich daar inmiddels veilig waande, zouden ze hem niet alleen aanstaren alsof hij onzin uitkraamde, hij zou het ook zelf zo ervaren.

Waar het nu eigenlijk op neerkwam, was dat de arme Marcher door het platgeslagen gras waadde—waar niets zich nog verroerde, waar geen ademtocht te horen was, waar geen boos oog meer stiekem op hem leek te loeren—alsof hij vagelijk naar dat Beest uitkeek, sterker nog: alsof hij het intens miste. Hij dwaalde rond in een bestaan dat merkwaardig veel ruimer was geworden, hield af en toe stil op een plek waar de ondergroei van het leven hem dichter dan anders leek en vroeg zich dan smachtend, stil en verbitterd af of het Beest daar wellicht op de loer had gelegen. Het moest in ieder geval gesprongen hebben: als hij ergens onvoorwaardelijk in geloofde, was het in de waarheid van haar garantie. De omslag van zijn oude gevoel naar dit nieuwe was absoluut en definitief: wat al die tijd had moeten gebeuren, wás nu zo absoluut en definitief gebeurd dat zijn verdere toekomst evenzeer vrij was van vrees als van hoop—zo verstoken was hij van enig gevoel dat hem nog iets te wachten stond. Hij zou slechts verder leven met die ene andere vraag, van het mysterie in zijn verleden, het feit dat zijn lot hem volkomen duister was gebleven.

Die kwellende gedachte nam hem voortaan volledig in beslag; het gissen daarnaar was misschien wel zijn enige reden om te blijven leven. Ze had hem, zijn vriendin, op het hart gedrukt om er niet naar te gissen; ze had hem, voor zover mogelijk, verboden het te weten te komen, en had hem in zekere zin

31

Page 32: Standaard - fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewNu moest een mens wel heel wild dromen om zich tot de aanschaf van een der kunstschatten op Weatherend in staat te achten, en bij zinspelingen

zelfs het vermogen daartoe ontzegd: allemaal dingen die hem juist van zijn rust beroofden. Het was niet, bezwoer hij zichzelf, dat hij verlangde naar herhaling van iets wat nu al lang en breed was gebeurd; het was alleen dat hij niet in zo’n vaste slaap had willen verkeren dat hij—als ultieme anticlimax—de verloren gewaarwordingen nu met geen mogelijkheid meer uit zijn bewustzijn kon opdiepen. Als dat niet lukte, zei hij soms bij zichzelf, kon hij er net zo goed een eind aan maken; die gedachte werd zijn enige leidraad, werd zozeer zijn passie dat hij in vergelijking daarmee nooit een andere leek te hebben gehad. Die verloren gewaarwordingen werden voor hem als een weggelopen of ontvoerd kind voor een ontroostbare vader: hij bleef er naarstig naar zoeken, als iemand die overal op deuren klopte en om de haverklap bij de politie ging informeren.

Die gemoedstoestand dreef hem er onvermijdelijk toe het land te verlaten; hij vertrok voor een reis die zo lang moest worden als hij hem maar kon maken, met in zijn achterhoofd de vage notie dat, aangezien verre oorden hem onmogelijk nóg minder te zeggen konden hebben, ze door de kracht van de suggestie hem wellicht juist méér zouden zeggen. Maar voordat hij Londen verliet, maakte hij nog een bedevaartstocht naar May Bartrams graf, liep erheen door de eindeloze lanen van die grauwe necropool, zocht haar steen op in de wildernis van graven en merkte eenmaal daar, ofschoon hij slechts was gekomen om nog even afscheid te nemen, dat hij tot diepe mijmeringen werd verleid. Hij stond er een uur, niet in staat zich ervan los te rukken en evenmin in staat om door te dringen in de duisternis van de dood; zijn ogen gekluisterd aan haar naam en jaartallen, zijn hoofd bonkend tegen het geheim dat daarin besloten lag, met ingehouden adem wachtend of er uit mededogen nog een of andere duiding uit de stenen zou oprijzen. Maar hij knielde vergeefs op het graf, de stenen gaven hun geheim niet prijs; en dat de aanblik van de tombe voor hem een gezicht werd, kwam doordat haar voor- en achternaam veranderden in een paar ogen die hem niet kenden. Hij wierp nog één laatste blik in die ogen, maar iedere vonk van herkenning bleef uit.

32

Page 33: Standaard - fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewNu moest een mens wel heel wild dromen om zich tot de aanschaf van een der kunstschatten op Weatherend in staat te achten, en bij zinspelingen

VI

Hierna bleef hij een vol jaar weg. Hij reisde af naar Azië en laafde zich daar aan de schilderachtige taferelen en de sacrale sfeer; maar overal drong zich de gedachte aan hem op dat de wereld, voor een man die gekend had wat híj had gekend, plat en pretentieus was. De gemoedstoestand waarin hij zoveel jaren had verkeerd kwam hem voor, nu hij erop terugkeek, als een licht dat kleur en verfijning uitstraalde, een licht waar de gloed van het Oosten maar schel en armetierig bij afstak. De akelige waarheid was dat hij—met al het andere—ook een zekere distinctie had verloren; de dingen die hij zag konden weinig meer dan gewoontjes zijn nu hijzelf als beschouwer zo gewoontjes was geworden. Hij was nu simpelweg een van hen—hij lag in het stof, zonder iets wat hem nog onderscheidde; en er waren uren dat hij, oog in oog met godentempels en koningsgraven, bedacht dat hij voor die onopvallende grafsteen in de Londense voorstad veel meer ontzag voelde. Steeds sterker werd die steen voor hem mettertijd de enige getuige van een glorieus verleden. Dat graf was het enige teken van trots dat hem nog restte, en bij de gedachte daaraan verloor het glorieuze verleden van de farao’s voor hem alle betekenis.

Geen wonder dus dat hij er de ochtend na zijn terugkomst meteen weer heen ging. Hij werd er ditmaal even onweerstaanbaar naartoe getrokken als de vorige keer, maar nu haast met een soort vastberadenheid die ongetwijfeld het gevolg was van de vele maanden die inmiddels waren verstreken. Hij was in weerwil van zichzelf in leven gebleven om deze emotionele ontwikkeling door te maken, en was op zijn omzwervingen door de wereld als het ware vanaf de randen naar het hart van zijn woestijn gevoerd. Hij was eraan gewend dat het gevaar geweken was en had zijn naderende dood geaccepteerd; hij verbeeldde zich, een beetje blozend, dat hij leek op sommige oude mannetjes die hij weleens had gezien, verweerde en verschrompelde ventjes van wie niettemin werd verteld dat ze in hun tijd wel twintig duels hadden uitgevochten of door tien prinsessen waren bemind. Nu waren zij natuurlijk ook wonderlijke kerels in de ogen van anderen, en hij alleen in die van zichzelf; maar dat was juist de reden dat hij zo’n haast had om het wonder te hernieuwen door, zoals hij het zou kunnen noemen, naar zichzelf terug te keren. Het deed hem zijn pas versnellen en langer uitstel vermijden. Dat hij het graf zo snel weer bezocht, was omdat hij zo lang was weggeweest van het enige deel van zichzelf waaraan hij nu nog waarde hechtte.

Het voert dan ook niet te ver om te zeggen dat hij zijn bestemming bereikte met een zekere opgetogenheid en daar weer stond met een zeker aplomb. Het schepsel onder de aarde wíst van zijn bijzondere ervaring, zodat het graf hem vreemd genoeg niet meer zo ondoorgrondelijk aanstaarde. Het bezag hem met mildheid—niet, zoals eerder, met spot; het had voor hem iets van die bewuste begroeting die we na een periode van afwezigheid ervaren van dingen die dierbare bezittingen zijn geweest en daarvan nog lijken te getuigen. Het stukje grond, de gebeitelde zerk, de goed verzorgde bloemen leken zozeer aan hem te behoren dat hij ze nu bekeek met de blik van een huisbaas die voldaan zijn pand inspecteert. Wat er ook gebeurd was—nu ja,

33

Page 34: Standaard - fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewNu moest een mens wel heel wild dromen om zich tot de aanschaf van een der kunstschatten op Weatherend in staat te achten, en bij zinspelingen

dat was gebeurd. Ditmaal was hij hier niet met die ijdele vraag gekomen, want zijn oude gepieker van ‘Wat dan? Wát?’ was nu wel uitgewoed. Maar hij zou zich nooit meer zo radicaal van deze plek afsnijden; hij zou voortaan iedere maand terugkomen, want al deed hij verder niets, hiermee hield hij het hoofd in ieder geval geheven.

Zo werd het vreemd genoeg een waar rustpunt in zijn leven; hij hield vast aan zijn idee van periodieke bezoekjes, die uitgroeiden tot een van zijn meest verstokte gewoonten. Het kwam er heel vreemd op neer dat hij, in zijn ten slotte sterk vereenvoudigde wereld, juist op deze dodenakker het kleine lapje grond vond waar hij nog het meest voluit leefde. Het was alsof, nu hij nergens nog iets voor iemand betekende, zelfs niet voor zichzelf, hij hier nog alles was—en was het niet voor een massa getuigen of zelfs maar één andere getuige dan John Marcher, dan in ieder geval toch krachtens het register dat daar als een open boek voor hem lag. Dat open boek was het graf van zijn vriendin en dáár lagen de feiten uit het verleden, daar lag de waarheid van zijn leven, daar lagen de oude vergezichten waarin hij zich kon verliezen. Hij deed dat van tijd tot tijd met zoveel overgave dat hij dan arm in arm door de jaren van weleer leek te kuieren met iemand die, wonderlijk genoeg, zijn andere, jongere ik was; en zij kuierden dan steeds, wat nog wonderlijker was, in kringetjes rondom een derde, iemand die niet meeliep maar stil bleef staan, die haar ogen nooit van hem af liet en die als het ware zijn oriëntatiepunt vormde. En zo leefde hij voortaan verder—terend op het besef dat hij ooit geleefd hád, waarin hij niet alleen steun maar ook een identiteit vond.

Hieraan had hij maandenlang genoeg en een jaar verstreek. Hij had ongetwijfeld nog langer zo kunnen doorgaan, als zich niet iets had voorgedaan, iets ogenschijnlijk onbenulligs, dat hem een heel andere kant op stuwde met een kracht nog veel groter dan van al zijn indrukken opgedaan in India en Egypte. Het was een loutere toevalligheid, het had, scheen hem achteraf, geen haar gescheeld of het was aan hem voorbijgegaan—al zou hij er bij leven nog van overtuigd raken dat als het hem niet op deze wijze was geopenbaard, het inzicht wel op een andere manier tot hem zou zijn doorgedrongen. En als ik zeg dat hij bij leven nog tot die overtuiging kwam, kan ik er even stellig aan toevoegen dat hij verder tot weinig meer zou komen. Laten we hem tenminste dat geloof gunnen dat zich op het eind meester van hem maakte: dat wat er verder ook wel of niet zou zijn gebeurd, hij uiteindelijk vanzelf het licht zou hebben gezien.

Het was op een herfstdag dat dit voorval de lucifer aan het oude kruitspoor van zijn ellende hield. Toen dat voor hem oplichtte, besefte hij dat zijn pijn ook de laatste tijd alleen maar was gedempt. Merkwaardig verdoofd, maar immer doorzeurend: bij de minste aanraking begon de wond weer te bloeden. En die aanraking bestond in dit geval uit het gezicht van een medemens. Op een grijze namiddag, toen de paden lagen bezaaid met bladeren, keek dat gezicht op het kerkhof recht in dat van Marcher, met een uitdrukking zo scherp als een mes. Die sneed hem namelijk zo door de ziel dat hij onwillekeurig ineenkromp. De persoon die hem zo woordeloos belaagde was een gestalte die hij, bij zijn eigen bestemming aangekomen, al had zien staan bij een graf iets verderop, een schijnbaar vers graf, zodat de emoties van de bezoeker waarschijnlijk navenant rauw waren. Dat alleen al maakte het onkies om nadere aandacht aan hem te schenken, maar gedurende heel zijn verblijf bij het graf bleef hij zich vaag bewust van zijn buurman, zo op het oog

34

Page 35: Standaard - fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewNu moest een mens wel heel wild dromen om zich tot de aanschaf van een der kunstschatten op Weatherend in staat te achten, en bij zinspelingen

een man van middelbare leeftijd in rouwdracht, wiens gebogen rug constant zichtbaar was tussen de grafzerken en coniferen. Marchers theorie dat hijzelf opleefde van zijn contact met die elementen werd ditmaal, moeten we toegeven, ook danig gelogenstraft. De herfstdag kwam hem naargeestiger voor dan in lange tijd, en met een ongekend somber gemoed zat hij op de lage stenen zerk die May Bartrams naam droeg. Hij zat daar zonder nog bij machte te zijn om zich te verroeren, alsof in hem een veer voorgoed was geknapt, een betovering voorgoed verbroken. Als hij op dat moment gewoon zijn gang had kunnen gaan, had hij zich simpelweg willen uitstrekken op de steen die voor hem klaarlag alsof het zijn eigen laatste rustplaats was. Wat had hij in de hele wereld nog om voor wakker te blijven? Hij staarde voor zich uit met die vraag in zijn gedachten, en het was op dat moment dat hij, doordat een van de paden vlak langs dit graf liep, de schok van dat gezicht ervoer.

Zijn buurman had zich inmiddels van het andere graf afgewend, zoals hij zelf ook zou hebben gedaan als hij er nog de kracht voor had gehad, en naderde hem over het pad op weg naar een uitgang. Dat bracht hem dichterbij en omdat hij langzaam liep—en er bovendien een zekere honger in zijn blik lag—keken de mannen elkaar even recht aan. Marcher zag meteen dat deze man diep bedroefd was—een indruk zo sterk dat de andere elementen van het beeld hem nauwelijks nog iets zeiden; zijn kleding, zijn leeftijd, zijn vermoedelijke maatschappelijke klasse en karakter: uit zijn hele aanblik sprak niets anders dan de totale ontreddering die zijn gelaat vertoonde. Dát hij die vertoonde—dat was het hele punt; de man werd in het voorbijgaan gedreven door wat mogelijk een bede om medeleven was of, waarschijnlijker, een uitdagend vertoon van dieper verdriet. Wellicht was hij zich al langer van onze vriend bewust geweest, had hij hem al eerder zijn graf zien bezoeken met een serene gewoonte die schril afstak bij zijn eigen leed, en had dat hem geprikkeld als een snerpende wanklank. Marcher werd zich in ieder geval bewust, ten eerste, dat dit toonbeeld van ontredderde hartstocht zich ook van iets bewust was—van iets wat de sfeer ontheiligde; en ten tweede dat hijzelf, getroffen, geschrokken, geschokt, dit exempel van rouw meteen met afgunst nakeek. Het wonderlijkste wat hem ooit was overkomen—al had hij zoiets al van eerdere gebeurtenissen gezegd—voltrok zich vervolgens na deze onbestemde blik in elkaars ogen, als gevolg van de indruk die de vreemdeling op hem had gemaakt. Die laatste liep verder, maar het onversneden verdriet in zijn ogen bleef onze vriend bij, zodat die zich vol mededogen afvroeg van welk onrecht, welke wond dat een uitdrukking was, welke ongeneeslijke kwetsuur. Wat had de man gehád, dat het verlies ervan hem zo deed bloeden zonder hem van het leven te beroven?

Iets—het doordrong hem als een pijnscheut—wat híj, John Marcher, niet had gehad; het bewijs was John Marchers dorre levensavond. Geen hartstocht had hem ooit beroerd, want dít was wat hartstocht betekende; hij had alles overleefd en was treurend blijven rondhangen, maar waar was zijn onherstelbare leed? Het wonderlijke wat hem overkwam, was de plotse gemoedsbeweging die deze vraag in hem teweegbracht. Door wat hij net had aanschouwd werd als met brandende letters iets benoemd wat hem, krankzinnig genoeg, geheel was ontgaan—en wat hem was ontgaan trok nu door hem heen als een spoor van vuur dat hem inwendig verzengde. Hij had van buitenaf gezien, maar in zijn eigen leven nooit ervaren hoe een vrouw werd beweend die was bemind om wie ze was: hij was er vast van overtuigd

35

Page 36: Standaard - fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewNu moest een mens wel heel wild dromen om zich tot de aanschaf van een der kunstschatten op Weatherend in staat te achten, en bij zinspelingen

dat dit de betekenis was van het gelaat van de onbekende man, dat nog steeds als een walmende toorts voor zijn geestesoog flakkerde. Het was hem niet op de vleugels der ervaring aangevlogen, dit inzicht; het had hem aangestoten, opgepord, van streek gebracht met de schaamteloosheid van het toeval, de brutaliteit van het lot. Maar nu het vuur eenmaal was ontstoken, laaide het ook op tot het hoogste punt en staarde hij ineens in de gepeilde leegte van zijn eigen bestaan. Pijnlijk getroffen stond hij met stokkende adem te staren; toen hij zich ontzet omdraaide, lag daar scherper dan ooit tevoren het open boek van zijn leven voor hem. De naam op de zerk ontstelde hem al evenzeer als de aanblik van de passerende man, en wat die naam hem nu vol in het gezicht smeet, was dat zíj was wat hem was ontgaan. Dit was de afschuwelijke gedachte, het antwoord op heel zijn verleden, het inzicht van zo’n gruwelijke helderheid dat hij er zo koud van werd als de steen aan zijn voeten. Alles viel op zijn plaats, alles erkend, verklaard en vernietigd; en hij was bovenal verbijsterd over de blindheid die hij zo lang had gekoesterd. Het lot dat hem was beschoren, was hem nu dubbel en dwars overkomen—hij had de gifbeker geledigd met droesem en al; hij was dé man van zijn tijd geweest, de man bij uitstek, die nooit ook maar iets zou meemaken. Dat was zijn uitverkoring—dat was zijn bezoeking. Dat was wat hij, verbleekt van afgrijzen, zag toen de stukjes op hun plaats vielen. Dat was wat zíj al had gezien toen hij het nog niet zag, zodat zij hem op dit late uur nog van de waarheid doordrong. De waarheid, scherp en monsterlijk, dat in al die tijd van wachten het wachten zelf zijn lot was geweest. Dit had de vrouw die samen met hem de wacht hield op enig moment doorzien, en ze had hem vervolgens de kans geboden zijn noodlot te ontlopen. Maar het noodlot laat zich niet ontlopen, dus toen ze hem had verteld dat het zijne zich al had voltrokken, had zij hem alleen maar wezenloos zien staren naar de uitweg die ze hem daarmee bood.

Die uitweg was geweest om haar te hebben bemind; dan, ja dán zou hij hebben geleefd. Zij hád geleefd—en wie kon zeggen met hoeveel hartstocht?—omdat ze van hem had gehouden om wie hij was; terwijl hij haar nooit anders had gezien (o, zo wreed als het hem nu aanstaarde) dan in het kille licht van zijn egotisme en haar nut voor hem. Alles wat ze had gezegd kwam hem weer voor de geest—eindeloos strekte de keten van herinneringen zich uit. Het Beest had wel degelijk op hem liggen loeren en het Beest had zijn moment gekozen om te springen; het had gesprongen in de schemering van die koude namiddag in april toen zij, bleek, ziek en uitgemergeld maar heel mooi, en misschien zelfs toen nog met een kans op herstel, uit haar stoel voor hem was verrezen en hem vruchteloos had laten raden. Het had gesprongen toen hij het niet geraden had; had gesprongen toen zij zich zonder hoop van hem had afgewend en zijn lot, tegen de tijd dat hij vertrok, voorgoed was bepaald. Hij had zijn grote angst zelf bewaarheid en zijn eigen lot bezegeld; hij was met grote precisie misgelopen wat hij mislopen moest; en er ontsnapte hem een kreun bij de herinnering aan haar hoop dat hij het nooit te weten zou komen. Die vrees voor zijn bewustwording—dát was het inzicht, een inzicht als een koude bries die de tranen in zijn ogen leek te bevriezen. Toch probeerde hij door die ogen het hele beeld scherp te krijgen en te houden; hij bleef ernaar staren om de pijn te blijven voelen. Op die manier kon hij tenminste, zo laat en bitter als het was, nog iets van het leven proeven. Maar de bittere smaak maakte hem ineens misselijk en het was alsof hij in de waarheid, in de verschrikking van dat beeld ineens vol afschuw zag wat er was voorbestemd

36

Page 37: Standaard - fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewNu moest een mens wel heel wild dromen om zich tot de aanschaf van een der kunstschatten op Weatherend in staat te achten, en bij zinspelingen

en volbracht. Hij zag het Oerwoud van zijn leven en zag het Beest dat daarin op de loer lag; en al kijkend voelde hij, als door een luchtverplaatsing, hoe dat grote gruwelijke Beest zich verhief voor de fatale sprong. Het werd hem donker voor ogen—het was nabij; en zich instinctief afwendend om er, in zijn zinsbegoocheling, aan te ontkomen, stortte hij zich voorover op het graf.

37

Page 38: Standaard - fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewNu moest een mens wel heel wild dromen om zich tot de aanschaf van een der kunstschatten op Weatherend in staat te achten, en bij zinspelingen

Nawoord

James’ omvangrijke oeuvre is zo consistent van kwaliteit dat het onmogelijk is om daarin één enkele titel aan te wijzen als het meesterwerk dat alle andere achter zich laat, maar binnen het genre van de novelle steekt Het beest in het oerwoud er zonder meer bovenuit. Ik beschouw het als de beste Amerikaanse novelle van de negentiende eeuw—ook al is dit verhaal pas verschenen in 1903.

Dat laatste is bijna jammer: het jaar 1900 zou een mooiere symbolische verschijningsdatum zijn geweest, want dit is bij uitstek een novelle van de eeuwwisseling. Het verhaal grijpt terug op de negentiende-eeuwse tradities van realisme en melodrama, maar kijkt ook vooruit naar het meer in bewustzijn dan in handeling geïnteresseerde modernisme.

Enerzijds is er de eenvoudige plot—een variatie op het Daisy Miller-thema van de ongeconsummeerde liefde (beide novellen eindigen min of meer aan het graf van de versmade geliefde); anderzijds de afwezigheid van ook maar enige noemenswaardige handeling (met als opvallendste uitzondering het slot, als John Marcher zich snikkend op dat graf werpt) en de minutieus opgetekende bewegingen van het hypergevoelige, maar vaak ook verblinde bewustzijn van de hoofdpersoon. En zelfs die melodramatische handeling bij het graf komt in feite voort uit zijn gedachten: geen daden of woorden zijn het immers die Marcher tot die sprong aanzetten, maar louter de aanblik van een andere man, wiens gezicht hij in het voorbijgaan ‘leest’, om daar dan verregaande conclusies aan te verbinden; zoals hij zijn hele leven steeds conclusies heeft getrokken uit wat hij om zich heen zag—maar steeds de verkeerde.

Zo kun je dit hele verhaal, geworteld in negentiende-eeuws melodrama, tegelijkertijd lezen als een modernistische ‘roman over niets’, een novelle waarin bijna twintigduizend woorden lang hoegenaamd niets gebeurt en de uiteindelijke openbaring slechts die van een grote gapende leegte is.

38

Page 39: Standaard - fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewNu moest een mens wel heel wild dromen om zich tot de aanschaf van een der kunstschatten op Weatherend in staat te achten, en bij zinspelingen

Verantwoording

The Beast in the Jungle verscheen voor het eerst in de bundel The Better Sort (1903). In herziene vorm werd het verhaal daarna opgenomen in deel 17 van de verzamelde New York Edition (1907-1909). Die laatste definitieve tekstversie was de brontekst voor deze vertaling.

De omslagillustratie is een uitsnede uit Le rêve (1910) van Henri Rousseau (1844-1910).

39