fmlekens.home.xs4all.nl · Web view‘Integendeel, ze voelt zich beter dan in lange tijd, dat...

33

Transcript of fmlekens.home.xs4all.nl · Web view‘Integendeel, ze voelt zich beter dan in lange tijd, dat...

Page 1: fmlekens.home.xs4all.nl · Web view‘Integendeel, ze voelt zich beter dan in lange tijd, dat garandeer ik u,’ zei ik. ‘Ze weet dat ze op mij kan vertrouwen en dat doet haar goed.’
Page 2: fmlekens.home.xs4all.nl · Web view‘Integendeel, ze voelt zich beter dan in lange tijd, dat garandeer ik u,’ zei ik. ‘Ze weet dat ze op mij kan vertrouwen en dat doet haar goed.’

Henry James

Sir Edmund Orme

vertaling: Frank Lekens© 30 juni 2020

Page 3: fmlekens.home.xs4all.nl · Web view‘Integendeel, ze voelt zich beter dan in lange tijd, dat garandeer ik u,’ zei ik. ‘Ze weet dat ze op mij kan vertrouwen en dat doet haar goed.’

InhoudSir Edmund OrmeVerantwoording

Page 4: fmlekens.home.xs4all.nl · Web view‘Integendeel, ze voelt zich beter dan in lange tijd, dat garandeer ik u,’ zei ik. ‘Ze weet dat ze op mij kan vertrouwen en dat doet haar goed.’

Sir Edmund Orme

De tekst is niet gedateerd, maar lijkt lang na het overlijden van zijn echtgenote te zijn geschreven. Ik neem aan dat zij een van de personages is, al biedt dit merkwaardige verhaal daarover geen uitsluitsel, en misschien doet het er ook niet toe. Toen ik me over zijn nalatenschap ontfermde, vond ik deze tekst in een afgesloten lade tussen andere documenten die betrekking hadden op het jammerlijk korte leven van deze vrouw (die een jaar na haar huwelijk in het kraambed overleed): brieven, krabbeltjes, rekeningen, vergeelde foto’s, uitnodigingen. Dat is de enige aanwijzing die ik heb, en u kunt en zult waarschijnlijk ook zeggen dat dit verhaal te bizar is om enige grond in de werkelijkheid te hebben. Ik geef toe: ik kan niet garanderen dat hij het zelf als waargebeurd beschouwde—ik kan er hooguit voor instaan dat hij doorgaans de waarheid sprak. Hij had dit in ieder geval opgeschreven voor zichzelf, niet voor anderen. Dat ik het—nu ik die keuze heb—aan andere ogen prijsgeef, is juist omdat het zo’n eigenaardig verhaal is. Wat de vorm betreft, bedenke men dat hij het louter voor zichzelf geschreven had. Het enige wat ik heb veranderd, zijn de namen.

****

Als hier een verhaal in zit, kan ik het precieze moment aanwijzen waarop het begon. Dat was op een zachte, stille zondagmiddag in november, net na de kerkdienst, op de zonovergoten Grand Parade. Het zag in Brighton zwart van de mensen: het seizoen was op zijn hoogtepunt en het weer was niet alleen mooi maar goedgemanierd, wat het grote aantal slenteraars verklaarde. De blauwe zee was de wellevendheid zelve en leek (als je dat wellevend mag noemen) zacht snurkend weg te dutten onder de preek van de natuur. Ik had de hele ochtend brieven zitten schrijven en was naar buiten gegaan om voor het middagmaal nog een blik op het water te werpen. Ik geloof dat ik leunend op de balustrade die de King’s Road van het strand scheidt een sigaret stond te roken, toen iemand het grappig vond om zijn rottinkje over mijn schouders te leggen. Dat bleek een geintje te zijn van Teddy Bostwick, een karabinier, en het was zijn manier om een praatje aan te knopen.

Dat praatje maakten we al wandelend—hij nam je altijd bij de arm om te laten merken dat hij niet beledigd was als je zijn grollen niet begreep—waarbij we de mensen om ons heen bekeken, sommigen met een lichte buiging begroetten, ons bij anderen afvroegen wie zij konden zijn, en met elkaar van mening verschilden over wat de mooiste meisjes waren. Maar toen we Charlotte Marden met haar moeder zagen aankomen, waren we het over haar meteen roerend eens; ik kan mij ook niet voorstellen dat mensen over haar van mening hadden kunnen verschillen. De zeelucht van Brighton maakte destijds gewone meisjes mooi en mooie meisjes nog mooier—ik weet niet of de lucht daar nog steeds die uitwerking heeft. Maar al wemelde het van de bevallig blozende wangen, het blosje van juffrouw Marden deed mensen

Page 5: fmlekens.home.xs4all.nl · Web view‘Integendeel, ze voelt zich beter dan in lange tijd, dat garandeer ik u,’ zei ik. ‘Ze weet dat ze op mij kan vertrouwen en dat doet haar goed.’

omkijken. En ons bracht het tot staan—dat was althans een van de redenen, want we waren inmiddels ook bekenden van de dames.

We keerden dus om en liepen verder met hen op. Zij liepen alleen maar naar het einde van de promenade en weer terug—ze kwamen net

uit de kerk. Het was weer zo’n streek van Teddy om meteen beslag te leggen op Charlotte, zodat ik naast haar moeder belandde. Maar ik vond

dat niet erg; zo zag ik de dochter voor mij uit lopen en kon ik over haar praten. We bleven nog even wandelen, ik raakte achterop met mevrouw

Marden, die al snel zei dat ze vermoeid was en even moest zitten. We namen plaats op een lommerrijk bankje en keuvelden verder terwijl de mensen langsliepen. Het was me al eerder opgevallen dat deze moeder

en dochter nog sterker op elkaar leken dan gebruikelijk is—te meer daar hun karakters juist zo verschilden. Je hoort vaak zeggen dat je de moeder

als een waarschuwing moet beschouwen—een min of meer ontmoedigende vooruitblik op wat er van de dochter zal worden. Maar er

school niets afschrikwekkends in de gedachte dat Charlotte op haar vijfenvijftigste nog net zo mooi zou zijn als mevrouw Marden, hoe bleek

en bezorgd die er ook uitzag. Charlotte had met haar tweeëntwintig lentes nog een rozige ongereptheid en was bijzonder knap. Haar hoofd

was al even welgevormd als dat van haar moeder, en haar gelaat had diezelfde fraaie, regelmatige trekken. Bovendien hoorde of zag je (je wist vaak niet precies waar het hem nou in zat) bepaalde klanken, blikken en

gebaren waarin de twee elkaars echo of spiegelbeeld waren.De dames beschikten over een klein fortuin en een aardig huisje in

Brighton, vol aandenkens en portretten en trofeeën (opgezette beesten op de boekenkasten en vaalgele, geverniste vissen onder glas) die voor mevrouw Marden dierbare herinneringen bevatten. Haar echtgenoot had ‘bevel’ gekregen om vanwege zijn zwakke gezondheid de laatste jaren van zijn leven hier te slijten, en ze had me al eens verteld dat ze zich hier nog steeds onder de hoede van zijn goedheid voelde. Die goedheid moest groot zijn geweest, en soms wekte ze de indruk hem tegen geheimzinnige aantijgingen te willen verdedigen. Ze had duidelijk behoefte aan een gevoel van geborgenheid, aan een beschermende geest om over haar te waken; ze straalde een doffe weemoed uit, een verlangen naar veiligheid. Ze wilde vrienden maken, en ze had er al veel. Al vanaf onze eerste kennismaking was ze heel aardig tegen me geweest, en ze gaf me geen moment het gevoel dat ze me platweg probeerde ‘in te palmen’—een verdenking die verwaande jonge heren natuurlijk al snel koesteren. Nooit kreeg ik de indruk dat ze mij aan de haak wilde slaan voor haar dochter of, zoals bij sommige tegennatuurlijke moeders het geval is, voor zichzelf. Het tweetal leek een gezamenlijke, diepe doch bedeesde behoefte aan gezelschap te hebben, het was welhaast alsof ze zeiden: ‘Ach, wees aardig voor ons en vertrouw ons toch! Wees niet bang, we verwachten heus niet dat u met ons trouwt.’

‘Natuurlijk heeft mama iets bijzonders. Daarom is het zo’n schat!’ had Charlotte mij al toevertrouwd toen we elkaar nog maar net kenden. Ze dweepte met haar moeders schoonheid. Dat was haar enige ijdelheid; dat die nog steeds gefronste wenkbrauwen oogstte, vond ze niet meer dan normaal. ‘Die lieve mama, ze ziet eruit alsof ze op de dokter zit te

Page 6: fmlekens.home.xs4all.nl · Web view‘Integendeel, ze voelt zich beter dan in lange tijd, dat garandeer ik u,’ zei ik. ‘Ze weet dat ze op mij kan vertrouwen en dat doet haar goed.’

wachten,’ zei ze een andere keer. ‘Misschien bent u de dokter wel. Wat denkt u zelf?’ Ik leek inderdaad een zekere helende invloed te hebben. Toen ik mij later, door een opmerking die mevrouw Marden zich eens liet ontvallen, ervan bewust werd dat juist Charlotte in haar ogen iets ‘heel vreemds’ had, begon ik hun onderlinge band in ieder geval bijzonder boeiend te vinden. Hun band was heel goed, in de kern; ze waren voortdurend in elkaars gedachten.

De stroom slenteraars op de promenade liet niet af, en al snel kwam Charlotte weer voorbij, met Teddy Bostwick. Met een glimlach en een knikje in onze richting liep ze door, maar toen ze weer terugkeerde hield ze stil en sprak ons aan. Kapitein Bostwick wilde nog niet naar binnen, hij had het veel te goed naar zijn zin; of ze daarom nog een rondje mochten maken. Haar moeder liet het bij een ‘doe wat je wil’, en onder het weglopen schonk het meisje mij van over haar schouder een brutale glimlach. Teddy wierp mij een blik toe door zijn monocle; maar dat vond ik niet zo erg; ik dacht alleen aan juffrouw Marden en zei lachend tegen mijn gesprekspartner: ‘Een tikkeltje koket is ze wel, hoor.’

‘Zeg dat toch niet—zeg dat toch niet!’ mompelde mevrouw Marden. ‘Dat zijn de leukste meisjes altijd—een beetje maar,’ pleitte ik

grootmoedig.‘Waarom worden ze daar dan altijd voor gestraft?’Ik schrok van de ernst van haar toon, zo fel als die vraag eruit

kwam. Ik moest dan ook even nadenken voor ik vroeg: ‘Wat weet u daarvan?’

‘Ik was vroeger ook niet zo braaf.’‘En bent u daarvoor gestraft?’‘Dat draag ik mijn leven lang mee,’ zei mevrouw Marden met

afgewende blik. ‘O!’ zei ze ineens, en naar adem happend stond ze op en staarde naar haar dochter, die weer kwam aanlopen met kapitein Bostwick. Ze bleef een paar seconden staan, met een heel vreemde uitdrukking op haar gezicht; toen liet ze zich weer op de bank zakken, en ik zag dat ze vuurrood was. Charlotte, die haar overeind had zien komen, liep snel naar haar toe, nam vol zorg haar hand in de hare en zette zich naast haar. Het meisje was zelf ook wit weggetrokken—angstig en gespannen keek ze haar moeder aan. Mevrouw Marden, die was geschrokken van iets wat aan onze waarneming was ontsnapt, kwam weer tot bedaren; dat wil zeggen dat ze stil en wezenloos voor zich uit zat te staren naar de onverschillige mensenmassa, de strakblauwe hemel en de sluimerende zee. Maar toen mijn oog toevallig op hun verstrengelde handen viel, meende ik te zien dat de hand van de moeder die van haar dochter bijna fijn kneep. Bostwick stond het vol verbazing aan te zien en blikte mij door zijn loze brillenglaasje vragend aan, of ik het soms begreep; waarop Charlotte hem al snel wat geïrriteerd toevoegde: ‘Sta daar niet zo te staan, kapitein Bostwick. Gaat u weg—ga alstublieft weg.’

Bij die woorden stond ik op en sprak de hoop uit dat mevrouw Marden niet ziek was; maar zij verzocht ons meteen om niet weg te lopen, om juist te blijven en bij hen thuis het middagmaal te komen nuttigen. Ze trok me weer naast zich op de bank, en ik voelde haar een

Page 7: fmlekens.home.xs4all.nl · Web view‘Integendeel, ze voelt zich beter dan in lange tijd, dat garandeer ik u,’ zei ik. ‘Ze weet dat ze op mij kan vertrouwen en dat doet haar goed.’

kneepje in mijn arm geven dat zowel een onwillekeurige blijk van angst als een heimelijk teken van verstandhouding kon zijn. Wat ze ermee wilde overbrengen, was me niet duidelijk: wellicht had ze iets of iemand gezien in de menigte. Na enkele minuten legde ze uit dat haar niets mankeerde; dat ze alleen last had van hartkloppingen, die vaak even snel weer overgingen als ze zich aandienden. Het was tijd om te gaan, en dat deden we. We meenden dat hiermee de kous af was. Bostwick en ik bleven bij onze gastvrije vriendinnen lunchen, en toen ik met hem naar huis liep verklaarde hij dat hij nog nooit twee zulke lieve vrouwen had ontmoet.

Mevrouw Marden liet ons beloven de volgende dag op de thee te komen en spoorde ons in het algemeen aan om hen zo vaak mogelijk te bezoeken. Maar toen ik de volgende dag om vijf uur bij hun fraaie huisje aanklopte, kreeg ik te horen dat de dames naar Londen waren. Ze hadden een boodschap voor ons achtergelaten bij de butler: die vertelde dat ze onverhoopt terug hadden gemoeten—dat het hun vreselijk speet. Ze zouden een paar dagen weg blijven. Meer kreeg ik uit die zwijgzame bediende niet los.

Toen ik er drie dagen later weer langsging, waren ze nog niet terug. Pas aan het eind van die week kreeg ik een briefje van mevrouw Marden, waarin ze schreef: ‘We zijn er weer; neem het ons niet kwalijk en kom vooral weer eens langs.’ En het was bij die gelegenheid, weet ik nog (bij het bezoek dat ik ze meteen na ontvangst van dat briefje bracht), dat ze mij vertelde over de bovennatuurlijke gewaarwordingen die ze soms had. Ik weet niet hoeveel mensen daar in Engeland destijds mee te maken hadden, in ieder geval waren er maar weinig die ervoor uitkwamen; ik vond haar mededeling dus opvallend, temeer daar ze erbij zei dat sommige van die mysterieuze verschijningen op mij betrekking hadden.

Ze hadden nog meer bezoek—inwoners van Brighton met niets beters om handen, oude vrouwen met loze praatjes en schichtige ogen—zodat ik Charlotte maar kort kon spreken; maar de volgende dag trof ik beiden weer bij een diner, waar ik tot mijn genoegen naast de dochter zat. Dat staat me bij als het moment waarop voor het eerst volledig tot me doordrong hoe mooi en ongedwongen zij wel was. Tot dan toe had ik haar karakter alleen bij stukjes en beetjes opgevangen, als flarden van een lied, maar daar ontvouwde het zich voor mij met een warme roze gloed, alsof het op vol volume werd gespeeld—ik hoorde nu de hele melodie. Heerlijke, sprankelende muziek was het—die ik nog vaak zou neuriën.

Na de maaltijd zat ik nog wat met mevrouw Marden te praten; het was het tijdstip, laat op de avond, waarop er thee werd opgediend. Er kwam iemand langs met een dienblad, ik vroeg of ze thee wilde en toen ze ja zei, pakte ik een kopje om het door te geven. Ze stak haar hand uit en ik reikte het aan, schijnbaar zonder problemen; maar terwijl ze het aannam schrok ze ergens van en verstarde, waardoor kop en schotel kletterend aan scherven vielen, zonder dat zij ook maar enige poging deed om, zoals de reflex van een vrouw dan meestal is, haar jurk voor vlekken te behoeden. Ik bukte om de scherven op te rapen, en toen ik

Page 8: fmlekens.home.xs4all.nl · Web view‘Integendeel, ze voelt zich beter dan in lange tijd, dat garandeer ik u,’ zei ik. ‘Ze weet dat ze op mij kan vertrouwen en dat doet haar goed.’

weer overeind kwam zat mevrouw Marden te staren naar haar dochter aan de andere kant van de kamer, die terugkeek met een glimlach, maar ook een bezorgde blik in de ogen. ‘Lieve mama, wat scheelt er in hemelsnaam aan?’ was de vraag die daarin besloten leek te liggen. Mevrouw Marden verbleekte, net als na haar vreemde reactie op de promenade een week eerder, en zei tot mijn verrassing doodleuk: ‘U zou toch een wat vastere hand moeten hebben!’ Ik begon iets te stamelen ter verdediging van mijn hand, tot ik de smekende blik in haar ogen zag. De betekenis van die blik was me niet meteen duidelijk, zodat ik nog verder in verwarring raakte; tot ik het ineens begreep, alsof ze me met zoveel woorden had toegefluisterd: ‘Doe alsof het aan u lag—doe alsof het aan u lag.’ De bediende kwam terug om de scherven op te vegen en de gemorste thee op te dweilen, en terwijl ik druk doende was de schuld op mij te nemen, onttrok mevrouw Marden zich ineens aan het zicht van zowel mij als haar dochter door naar een andere kamer te lopen. Ik zag nog dat ze volstrekt geen oog had voor de vlek op haar jurk.

Ik heb beide dames die avond niet meer gezien, maar de volgende ochtend kwam ik juffrouw Marden in King’s Road tegen met een rol bladmuziek in haar mof. Ze zei dat ze een eindje verderop bij iemand op bezoek was geweest om duetten te oefenen, en ik vroeg of ik een stukje met haar mocht oplopen. Ze stond me toe om haar tot de voordeur te vergezellen, en daar aangekomen vroeg ik of ik mee naar binnen mocht. ‘Nee, vandaag niet—ik heb geen behoefte aan u,’ zei ze, eerlijk maar niet bot; bij die woorden blikte ik bedroefd en verontrust naar een van de ramen op de eerste verdieping. Daar ontwaarde ik het bleke gezicht van mevrouw Marden, die vanuit de salon naar ons stond te kijken. Ze stond er lang genoeg om te kunnen zien dat zij het echt was en geen geestverschijning, zoals ik even had gedacht, maar ze verdween alweer voordat haar dochter haar had opgemerkt. Die had onder het lopen met geen woord over haar moeder gerept.

Nu mij te verstaan was gegeven dat ik niet gewenst was, liet ik ze maar even met rust, en daarna was ik door omstandigheden nog enige tijd verhinderd om ze weer op te zoeken. Toen ik ten langen leste terugkeerde in Londen, ontving ik daar een dringende uitnodiging om terstond langs te komen op Tranton, een fraai oud landhuis in Sussex van een echtpaar dat ik net had leren kennen.

Ik reisde dus meteen door naar Tranton en trof daar te midden van een tiental andere gasten ook moeder en dochter Marden. De eerste woorden van mevrouw Marden waren: ‘Wilt u het mij vergeven?’ en toen ik vroeg wat ik haar vergeven moest, was haar antwoord: ‘Dat ik mijn thee over u heen gooide.’ Ik zei dat de thee toch vooral over haar heen was gegaan, waarop ze zei: ‘Het was in ieder geval heel onfatsoenlijk van me. Maar ik denk dat u het op een dag wel zult begrijpen, en het mij dan niet meer euvel zult duiden.’

De eerste dag dat ik daar was, maakte ze twee of drie van zulke zinspelingen (ze had dat al eerder gedaan) op de mystieke initiatie die mij wachtte; zodat ik haar daarover begon te ‘dollen’, zoals men zegt—te suggereren dat ik de voorkeur gaf aan iets minder mysterieus, waarmee ik meteen korte metten kon maken. Als het eenmaal zover was, zei ze,

Page 9: fmlekens.home.xs4all.nl · Web view‘Integendeel, ze voelt zich beter dan in lange tijd, dat garandeer ik u,’ zei ik. ‘Ze weet dat ze op mij kan vertrouwen en dat doet haar goed.’

dan zou ik er wel korte metten mee moeten maken—dan zou ik geen andere keus hebben. En dat het zover zou komen leed voor haar geen twijfel, daarover had ze een diep voorgevoel, wat meteen de enige reden was dat ze er ooit over was begonnen. Ik wist toch nog wel dat ze mij over haar gewaarwordingen had verteld? Vanaf het eerste moment dat ze mij zag, had ze zeker geweten dat bepaalde zaken zich onvermijdelijk aan mij zouden openbaren. Tot het zover was, zat er niets anders op dan rustig blijven afwachten, niets overhaasten. Ze wilde vooral niet nog nerveuzer worden dan ze al was. En bovenal moest ik zelf ook niet nerveus worden—alles wende op den duur.

Ik zei dat ik er geen touw aan kon vastknopen, maar dat ze me vreselijk bang maakte; door mij volledig in het ongewisse te laten gaf ze mijn verbeelding immers vrij spel. Ik dikte het met opzet nogal aan; want al sprak mevrouw Marden in raadselen, verontrusten kon ze mij niet echt. Ik had geen idee waar ze het over had, maar ik was eerder benieuwd dan bevreesd. Ik had natuurlijk kunnen denken dat ze niet helemaal goed in de bovenkamer was, maar dat kwam geen moment bij me op. Ze leek me hopeloos goed te weten waar ze het over had.

Er waren meer jongedames te gast in het huis, maar Charlotte Marden was de charmantste van het hele stel; dat gevoel was zo wijdverbreid dat het zelfs de moord op klein wild ondermijnde. Twee of drie mannen, onder wie ikzelf, verkozen haar gezelschap boven dat van de drijvers. Kortom, de jacht op haar gunsten werd als een superieur en aangenaam tijdverdrijf beschouwd. Ze was vriendelijk voor ons allemaal—het was vanwege haar dat wij het huis pas laat verlieten en al vroeg terugkeerden. Ik weet niet of zij flirtte, maar diverse leden van het gezelschap vonden van zichzelf van wel. Teddy Bostwick, die uit Brighton was overgekomen, was zelfs zichtbaar zeker van zijn zaak.

De derde dag van mijn verblijf op Tranton was een zondag, en toen maakten we een heel fraaie wandeling door de weiden om de ochtenddienst bij te wonen. Het was een grijze, windstille dag en het klokgelui van het oude kerkje in de holte van de heuvels klonk huiselijk en dichtbij. We liepen in een lange sliert door de zachte, vochtige ochtendlucht (die, zoals altijd in dat jaargetijde als de bomen kaal zijn, de indruk wekte dat er meer van was—dat de hemel weidser was), en het lukte mij om samen met juffrouw Marden een flink stuk achterop te raken. Ik weet nog dat ik, terwijl we daar zo door het gras liepen, een sterke behoefte voelde iets heel persoonlijks te zeggen, iets heftigs en belangrijks—belangrijk voor mij dan, bijvoorbeeld dat ik haar nog nooit zo bekoorlijk had gevonden, of dat dit het mooiste moment van mijn leven was. Maar in onze jeugd liggen zulke woorden ons talloze malen in de mond bestorven voordat we ze eens uitspreken; en ik had het gevoel, niet zozeer dat ik haar nog niet goed genoeg kende (dat kon me weinig schelen), maar dat zij mij nog niet goed genoeg kende.

In de kerk, met oude graven en gedenkplaten van de familie Tranton, zat de grote bank van de Trantons al vol. Enkele leden van ons gezelschap moesten hun heil elders zoeken en ik vond zitplaatsen voor juffrouw Marden en mijzelf op enige afstand van haar moeder en de meeste van onze vrienden. Twee of drie beleefde boeren schoven een

Page 10: fmlekens.home.xs4all.nl · Web view‘Integendeel, ze voelt zich beter dan in lange tijd, dat garandeer ik u,’ zei ik. ‘Ze weet dat ze op mij kan vertrouwen en dat doet haar goed.’

stukje op om ruimte voor ons te maken en ik nam als eerste plaats, zodat mijn metgezel niet naast hen hoefde te zitten. Naast haar was nog één zitplaats over, die onbezet bleef tot de dienst al halverwege was.

Dat was althans het moment waarop ik gewaarwerd dat er nog iemand was binnengekomen en daar had plaatsgenomen. Toen ik hem opmerkte, zat hij er blijkbaar al enkele minuten, want hij had zijn hoed naast zich gelegd en zat op zijn gemak, met de handen over elkaar op de knop van zijn wandelstok, naar het altaar te staren. Het was een bleke jongeman in het zwart en hij zag er voornaam uit. Ik schrok even toen ik hem zag zitten, want ik had niet gemerkt dat juffrouw Marden moest inschikken om plaats voor hem te maken. Na enkele minuten, toen ik zag dat hij geen gebedenboek had, reikte ik met mijn arm voorlangs mijn buurvrouw om het mijne voor hem op de rand van de bank te leggen; een manoeuvre die niet helemaal gespeend was van de hoop dat juffrouw Marden, nu ik zelf niets meer had, mij de helft van haar fluwelen kerkboek ter hand zou stellen. Maar daar kwam niets van terecht, want de indringer—met wiens onverwachte aanwezigheid dit plan mij juist verzoend had—stond zodra ik hem mijn boek aanbood zonder een woord van dank op, stapte geruisloos uit de bank (er zat geen deurtje in) en liep zo zachtjes door het middenpad naar buiten dat hij niemands aandacht trok. Hij had dus maar enkele minuten van de dienst bijgewoond. Zijn gedrag was onbehoorlijk, dat voortijdige vertrek nog meer dan zijn late aankomst; maar hij deed het zo stilletjes dat we er geen last van hadden, en toen ik mijn hoofd even draaide om hem na te kijken, bleek niemand acht te slaan op zijn vertrek. Alleen zag ik tot mijn verbazing dat het mevrouw Marden zo aangreep dat ze onwillekeurig even opveerde van de bank. Ze staarde hem aan toen hij langsliep, maar hij liep heel snel en ze liet zich meteen weer terugzakken, al wisselde ze over de hoofden heen eerst nog een blik met mij.

Vijf minuten later vroeg ik juffrouw Marden fluisterend of ze me mijn gebedenboek wilde aangeven—ik had afgewacht of ze dat misschien spontaan zou doen. Ze gaf het mij terug, maar had duidelijk geen moment overwogen dat uit eigen beweging te doen, want ze zei: ‘Waarom legt u het daar dan ook?’ Net toen ik dat wilde uitleggen, viel ze op haar knieën, zodat ik mijn mond hield. Ik had enkel willen zeggen: ‘Uit goed fatsoen.’

Toen we na de benedictie uit de banken kwamen, constateerde ik met enige verbazing dat mevrouw Marden nog niet met de anderen de kerk uit was gelopen, maar door het middenpad op ons af kwam, blijkbaar om iets tegen haar dochter te zeggen. Dat deed ze, maar ik begreep meteen dat het slechts een voorwendsel was—het was haar om mij te doen. Ze duwde Charlotte voor zich uit en fluisterde ineens tegen mij: ‘Heeft u hem gezien?’

‘Dat heerschap dat hier kwam zitten? Hoe had ik hem niet kunnen zien?’

‘Stil!’ zei ze, hevig opgewonden. ‘Zeg het niet tegen haar—vertel haar niets!’ Ze haakte haar arm in de mijne om me bij zich te houden—om me, zo leek het, bij haar dochter vandaan te houden. Een overbodige voorzorgsmaatregel, want Teddy Bostwick had al beslag gelegd op

Page 11: fmlekens.home.xs4all.nl · Web view‘Integendeel, ze voelt zich beter dan in lange tijd, dat garandeer ik u,’ zei ik. ‘Ze weet dat ze op mij kan vertrouwen en dat doet haar goed.’

juffrouw Marden, en toen die twee voor mij uit de kerk verlieten zag ik van de andere kant nog een man aankomen. Ze vonden blijkbaar dat zij nu aan de beurt waren. Zodra we buiten stonden liet mevrouw Marden mijn arm weer los, maar ik voelde dat ze mijn ondersteuning werkelijk nodig had gehad.

‘Spreek er met niemand over—vertel het aan niemand!’ ging ze door.

‘Ik begrijp u niet. Wat moet ik niet vertellen?’‘Dat u hem gezien hebt, natuurlijk.’‘Iedereen zal hem toch wel gezien hebben?’‘Niet één van hen, niet één.’ En ze klonk zo gedecideerd dat ik haar

aankeek—ze staarde strak voor zich uit. Maar ze voelde mijn vragende blik en terwijl de anderen al wegliepen, hield zij in het oude houten kerkportaal de pas in en zei op buitengewoon indringende toon, terwijl ze me aankeek: ‘U bent de enige, de enige in de hele wereld.’

‘Maar u toch ook, mevrouw?’‘O, ik—natuurlijk. Dat is mijn vloek!’ En na die woorden liep ze snel

weg en voegde zich bij de rest van het gezelschap. Ik bleef op de terugweg achteraan hangen, want ik had volop stof tot nadenken. Wie had ik gezien en waarom was die verschijning—hij stond me nog levendig voor de geest—onzichtbaar voor anderen? En als mevrouw Marden daarvan was uitgezonderd, waarom was dat dan een vloek, en waarom deelde ik die twijfelachtige eer? Doordat ik over die vragen bleef malen, zal ik tijdens de lunch wel wat stil zijn geweest.

Na de maaltijd ging ik naar buiten om een sigaret op te steken, en zodra ik over het oude bordes kuierde, doemde in het venster van een deur het marmerwitte masker van mevrouw Marden op. Het deed me denken aan haar kortstondige verschijning bij het raam in Brighton, die dag dat ik Charlotte was tegengekomen en naar huis had gebracht. Maar ditmaal verdween mijn raadselachtige vriendin niet; ze tikte tegen het raam en wenkte me naar binnen. Ze bevond zich in een vreemd klein kamertje, een van de vele ontvangstruimtes op de benedenverdieping van Tranton; het stond bekend als de Indische salon en had een vagelijk oosters interieur: bamboe bankjes, gelakte kamerschermen, lantaarns met lange franjes en kabinetten vol curieuze afgodsbeeldjes—geen interieur dat bijdraagt aan een gezellige sfeer. Het vertrek werd weinig gebruikt, en toen ik me bij haar voegde, hadden we daar het rijk alleen.

Zodra ik binnenkwam, zei ze: ‘Vertel me alstublieft: bent u verliefd op mijn dochter?’

Ik aarzelde even. ‘Wilt u me, voordat ik uw vraag beantwoord, misschien vertellen hoe u daarbij komt? Ik vind dat ik niet bepaald vrijpostig ben geweest.’

De bezorgde blik in haar prachtige ogen weersprak me, maar ze ging er niet op in. Ze vroeg alleen met klem: ‘Heeft u onderweg naar de kerk niets tegen haar gezegd?’

‘Waarom denkt u dat ik iets gezegd heb?’‘Omdat u hem gezien heeft.’‘Wie bedoelt u, mevrouw Marden?’‘Ach, dat weet u best,’ zei ze ernstig en zelfs een beetje vermanend,

Page 12: fmlekens.home.xs4all.nl · Web view‘Integendeel, ze voelt zich beter dan in lange tijd, dat garandeer ik u,’ zei ik. ‘Ze weet dat ze op mij kan vertrouwen en dat doet haar goed.’

alsof ik haar wou vernederen door haar te dwingen het onzegbare te zeggen.

‘Bedoelt u die man over wie u in de kerk zoiets vreemds zei—de man die bij ons kwam zitten?’

‘U heeft hem gezien, u heeft hem gezien!’ bracht ze ademloos uit, met een merkwaardige mengeling van ontsteltenis en opluchting.

‘Natuurlijk heb ik hem gezien. U toch ook?’‘Dat zegt niets. Had u het gevoel dat het onafwendbaar was?’Ik kon haar weer niet volgen. ‘Onafwendbaar?’‘Dat u hem wel moest zien?’‘Allicht, ik ben toch niet blind.’‘Dat had best gekund. Dat is verder iedereen.’ Ik begreep er niets

van, en dat biechtte ik haar eerlijk op; maar het werd er voor mij niet duidelijker op toen ze meteen uitriep: ‘Ik wist dat het zo zou gaan, zodra u eenmaal echt verliefd op haar bent! Ik wist dat dit de proef zou zijn... of wat zeg ik?... het bewijs.’

‘Gaat die gemoedstoestand dan met zulke vreemde verschijnselen gepaard?’ vroeg ik glimlachend.

‘Dat heeft u wel gemerkt. U ziet hem, u ziet hem!’ verkondigde mevrouw Marden in vervoering. ‘En u zult hem weer zien.’

‘Daar heb ik niets op tegen. Maar ik zou het boeiender vinden als u me vertelt wie hij is.’

Ze aarzelde, sloeg de ogen even neer; en zei toen, terwijl ze me weer aankeek: ‘Dat zal ik vertellen als u mij eerst vertelt wat u onderweg naar de kerk tegen haar hebt gezegd.’

‘Heeft ze u verteld dat ik iets heb gezegd?’‘Heb ik dat nog nodig?’ zei mevrouw Marden met een glimlach.‘Ach ja, ik zou het haast vergeten—u voelt dingen aan! Maar

helaas, ditmaal bedriegt uw gevoel u toch, want ik heb werkelijk niets onoorbaars tegen uw dochter gezegd.’

‘Weet u dat heel zeker?’‘Op mijn woord van eer, mevrouw Marden.’‘Wilt u dan zeggen dat u niet verliefd op haar bent?’‘Dat is wat anders!’ lachte ik.‘Dat bent u wel—dat bent u wel! Anders had u hem niet gezien.’‘Maar wie is die dekselse kerel dan toch, mevrouw?’ vroeg ik een

beetje getergd.Weer antwoordde ze slechts met een wedervraag. ‘Was het dan

tenminste niet zo dat u iets tegen haar had wíllen zeggen—lag het niet op het puntje van uw tong?’

Die vraag was raak, was een bevestiging van haar befaamde helderziendheid. ‘Het was er bijna van gekomen—het scheelde een haartje. Ik weet niet goed wat me weerhield.’

‘Dat was ruimschoots voldoende,’ zei mevrouw Marden. ‘Het gaat niet om wat u zegt, maar om wat u voelt. Dáár gaat hij op af.’

Ze begon me nu toch te ergeren met haar herhaalde toespelingen op iemand wiens identiteit mij nog onbekend was, en ik sloeg de handen ineen in een smekend gebaar dat van alles uitdrukte, van groeiend ongeduld en brandende nieuwsgierigheid tot zelfs de eerste vluchtige

Page 13: fmlekens.home.xs4all.nl · Web view‘Integendeel, ze voelt zich beter dan in lange tijd, dat garandeer ik u,’ zei ik. ‘Ze weet dat ze op mij kan vertrouwen en dat doet haar goed.’

vlagen van een zeker afgrijzen. ‘Zeg alstublieft over wie u het heeft.’Ze wierp haar armen in de lucht en zei met afgewende blik, als om

alle voorbehoud en alle verantwoordelijkheid van zich te werpen: ‘Sir Edmund Orme.’

‘En wie is Sir Edmund Orme?’Net toen ik dat zei, schrok ze op. ‘Stil, daar komen ze.’ Ik volgde de

richting van haar blik en zag Charlotte Marden op het bordes bij het raam staan, en haar moeder drukte me op het hart: ‘Laat niet merken dat u hem ziet—nóóit!’

Charlotte, die met de handen rond haar ogen glimlachend door het raam stond te turen, gebaarde dat ze naar binnen wilde, waarop ik naar de bordesdeur liep en die opende. Haar moeder wendde zich af en de dochter zei bij binnenkomst lachend: ‘Wat zijn jullie hier nu weer aan het bekokstoven?’

Er was voor die middag een of andere activiteit gepland, ik weet niet meer wat precies, maar het vereiste de deelname of de toestemming van mevrouw Marden—mijn instemming werd vanzelfsprekend geacht—en ze had het halve huis al naar haar afgezocht. Ik was van streek omdat ik zag dat mevrouw Marden van streek was (wat ze met een uitbundige begroeting verbloemde toen ze zich omkeerde, ze viel het meisje om de hals en hield haar stevig vast), en om dat te verhelen zei ik gekscherend tegen Charlotte: ‘Ik heb uw moeder om uw hand gevraagd.’

‘U meent het. En heeft zij u die gegeven?’ antwoordde juffrouw Marden vrolijk.

‘Dat wilde ze juist gaan doen toen u hier verscheen.’‘O, ik zal niet lang beslag op haar leggen—dan kunt u verder uw

gang gaan.’‘Mag je hem wel, Charlotte?’ vroeg mevrouw Marden, met een

directheid waarop ik niet bedacht was.‘Lastig om dat zo te zeggen waar hij bij is, hè?’ zei de jongedame,

die het spel meespeelde, maar mij aankeek alsof ze me niet mocht.Ze had het dan ook moeten zeggen in het bijzijn van een derde

persoon, want op dat moment stapte van het bordes (waar de deur nog steeds openstond) een man binnen die daar—voor zover ik althans had gezien—net was verschenen. Mevrouw Marden had wel gezegd ‘daar komen ze’, maar blijkbaar had hij haar dochter op enige afstand gevolgd. Ik herkende er meteen dezelfde man in die ons in de kerk met een bezoek had vereerd. Ditmaal kon ik hem beter zien, en ik zag dat zijn gezicht en zijn hele voorkomen iets vreemds hadden. Als ik zeg dat hij ons met een bezoek ‘vereerde’, is dat omdat het op een onbeschrijflijke manier voelde alsof een vorst de kamer in schreed. Hij had een soort natuurlijke waardigheid, alsof hij boven ons verheven was. Maar hij bleef me lang en ernstig aankijken, zodat ik me afvroeg wat hij van me verwachtte. Vond hij dat ik moest knielen, of zijn hand moest kussen? Op dezelfde wijze keek hij naar mevrouw Marden, maar zij wist wat haar te doen stond. Toen ze de eerste opwinding over zijn komst de baas was, negeerde ze hem volkomen; daardoor schoot me te binnen dat ze mij op het hart had gedrukt om dat ook te doen. Het kostte me grote moeite haar voorbeeld te volgen, want al wist ik niet meer van hem dan dat hij

Page 14: fmlekens.home.xs4all.nl · Web view‘Integendeel, ze voelt zich beter dan in lange tijd, dat garandeer ik u,’ zei ik. ‘Ze weet dat ze op mij kan vertrouwen en dat doet haar goed.’

Sir Edmund Orme heette, ik ervoer zijn aanwezigheid als een dringende, bijna verstikkende smeekbede. Hij stond daar maar zonder iets te zeggen—jong, bleek, knap, keurig, gladgeschoren, met bijzondere lichtblauwe ogen en iets aan zijn hoofd of zijn haardracht wat ouderwets aandeed, als bij een antiek portret. Hij droeg rouwkledij (je voelde meteen dat hij altijd goedgekleed ging) en had zijn hoed in de hand. Hij keek me weer aan met een merkwaardige intensiteit, intenser dan ik ooit door iemand was aangekeken; en ik weet nog dat ik verkilde en wenste dat hij iets zou zeggen. Nog nooit had ik zo’n peilloze stilte gehoord.

Dit alles was natuurlijk een indruk die zich in een mum van tijd vormde; dat het niettemin enkele ogenblikken had geduurd, werd me duidelijk doordat Charlotte Marden, die haar ogen van haar moeder naar mij en weer terug liet gaan (hij keek niet naar haar en zij leek geen oog voor hem te hebben), ineens uitriep: ‘Wat mankeert jullie in hemelsnaam? Wat trekken jullie een raar gezicht!’ Ik voelde de kleur in mijn gezicht terugkomen, en toen ze op dezelfde toon doorging: ‘Het lijkt wel of jullie een spook hebben gezien!’ besefte ik dat ik vuurrood werd. Sir Edmund Orme verbloosde geen moment, en ik kon zien dat hij simpelweg niet tot schaamte in staat was. Zulke mensen kom je weleens tegen, maar ik heb ze nog nooit zo onverschillig gezien als hij.

‘Doe niet zo brutaal. Zeg maar tegen de anderen dat ik meega,’ zei mevrouw Marden waardig, maar met een trilling in haar stem.

‘En u—gaat u ook mee?’ vroeg het meisje, terwijl ze zich al omdraaide. Ik gaf geen antwoord, ik dacht dat de vraag aan haar metgezel was gericht. Maar die was nog zwijgzamer dan ik, en bij de kamerdeur (ze liep niet terug naar het bordes) bleef ze met haar hand op de deurknop staan, keek mij aan en herhaalde de vraag. Ik stemde toe en snelde op haar af om de deur open te houden, waarop ze de kamer verliet en mij spottend toevoegde: ‘U heeft ze niet allemaal op een rijtje—u krijgt mijn hand niet!’

Ik sloot de deur, draaide me om en zag dat Sir Edmund Orme via het bordes was vertrokken. Mevrouw Marden stond daar en we keken elkaar lang aan. Pas op dat moment—toen haar dochter de kamer uit glipte—begreep ik dat die er niets van had gemerkt. Vreemd genoeg bezorgde juist dat mij ineens de koude rillingen, niet mijn eigen waarneming van de bezoeker, die me volkomen normaal had geleken. Het doordrong me van het feit dat ze zich ook in de kerk niet van zijn aanwezigheid bewust was geweest, en die twee constateringen samen deden—achteraf dus—mijn hart sneller kloppen. Ik wiste het zweet van mijn voorhoofd en mevrouw Marden barstte uit in zacht en aangrijpend gejammer: ‘Nu weet u wat voor leven ik heb—wat voor leven!’

‘Wie is hij in hemelsnaam—wát is hij?’‘Een man die ik slecht heb behandeld.’‘Wat heeft u hem misdaan?’‘O, ik heb hem vreselijk behandeld—jaren geleden.’‘Jaren geleden? Maar hij is nog heel jong.’‘Jong—jong?’ riep mevrouw Marden. ‘Hij was ouder dan ik!’‘Hoe kan hij er dan zo jong uitzien?’Ze kwam dichter bij me staan en legde haar hand op mijn arm, met

Page 15: fmlekens.home.xs4all.nl · Web view‘Integendeel, ze voelt zich beter dan in lange tijd, dat garandeer ik u,’ zei ik. ‘Ze weet dat ze op mij kan vertrouwen en dat doet haar goed.’

een gelaatsuitdrukking waar ik een beetje van terugdeinsde. ‘Begrijpt u het dan niet—vóelt u het dan niet?’ prevelde ze verwijtend.

‘Ik voel me heel vreemd!’ lachte ik; en ik merkte dat mijn lach dat al verried.

‘Hij is dood!’ zei mevrouw Marden, wit weggetrokken.‘Dood?’ bracht ik uit. ‘Dus die mijnheer was...’ Ik kreeg het woord

niet eens over mijn lippen.‘Noem het wat u wilt—er zijn wel twintig banale benamingen voor.

Hij is een volmaakte verschijning.’‘Een schitterende verschijning!’ riep ik. ‘Dit huis is behekst—het

spóókt hier!’ Ik verlustigde mij in dat woord alsof het de vervulling van mijn innigste dromen was.

‘Het huis niet—helaas! Dat heeft er niets mee te maken!’‘Uzelf dan, mijn beste mevrouw?’ vroeg ik, alsof dat nog mooier

was.‘Nee, ik ook niet—was ik het maar!’‘Achtervolgt hij mij dan misschien?’ zei ik met een bang lachje.‘Nee, mijn kind—niemand anders dan mijn arme, onschuldige kind!’

En toen hield mevrouw Marden het niet meer—ze liet zich in een stoel vallen en barstte in tranen uit. Ik stamelde nog een vraag, vroeg haar verbijsterd om opheldering, maar zij wimpelde dat af, onverwachts fel. Ik drong aan: kon ik haar niet helpen, iets voor haar doen?

‘Dat hééft u al gedaan,’ snikte ze. ‘U zit erin, u zit er midden in.’‘Fijn om in zoiets merkwaardigs te belanden,’ zei ik dapper.‘Fijn of niet, u komt er niet meer uit.’‘Dat wil ik ook niet. Het is uitermate interessant.’‘Ik ben blij dat het u bevalt. Gaat u weg.’‘Maar ik wil er meer over weten.’‘U zult hem nog vaker zien dan u lief is—gaat u weg!’‘Maar ik wil begrijpen wat ik zie.’‘Hoe kunt u het begrijpen—als ik het zelf niet eens begrijp?’‘Samen lukt het ons wel—samen zullen we het doorgronden.’Bij die woorden stond ze op en probeerde haar tranen te

bedwingen. ‘Ja, samen is het beter—daarom mag ik u zo graag.’‘O, we slaan ons er wel doorheen!’ beweerde ik.‘Dan moet u zich beter beheersen.’‘Dat zal ik doen—dat leer ik wel.’‘U zult er wel aan wennen,’ zei mevrouw Marden, op een toon die

me altijd is bijgebleven. ‘Maar gaat u naar de anderen. Ik kom zo.’Ik liep het bordes op met het gevoel dat ik nu een rol te spelen had.

Niet alleen was ik niet bevreesd voor een volgend treffen met de ‘volmaakte verschijning’, zoals mevrouw Marden het noemde—ik keek er zelfs halsreikend naar uit. Ik verlangde naar een herhaling van die sensatie—ik stond wijd open voor deze nieuwe indruk en beende om het huis heen alsof ik hoopte Sir Edmund Orme te kunnen inhalen. Ik haalde hem niet in, maar nog voordat de dag ten einde was moest ik erkennen dat ik, zoals mevrouw Marden al had voorspeld, meer van hem te zien kreeg dan me lief was.

De gasten, althans de meesten van ons, deden mee aan de

Page 16: fmlekens.home.xs4all.nl · Web view‘Integendeel, ze voelt zich beter dan in lange tijd, dat garandeer ik u,’ zei ik. ‘Ze weet dat ze op mij kan vertrouwen en dat doet haar goed.’

gezamenlijke wandeling die op Engelse landhuizen op zondagmiddag een heilige gewoonte is. We moesten ons beperken tot een eenvoudig traject dat de dames niet te zwaar zou vallen; en de middagen waren kort, zodat we om vijf uur alweer bij de haard in de grote zaal zaten met het gevoel, althans voor mijn part, dat we wel iets meer hadden mogen doen om onze thee te verdienen. Mevrouw Marden had weliswaar gezegd dat ze mee zou lopen, maar ze was niet komen opdagen; Charlotte, die haar voor vertrek nog had gesproken, zei alleen dat haar moeder moe was. Ze liet zich de hele middag niet zien, maar daar had ik even weinig aandacht voor als voor het feit dat ik er tijdens de wandeling niet in slaagde juffrouw Marden apart te nemen. Ik werd te zeer door een andere emotie in beslag genomen om mij daarom te bekommeren; ik voelde onder mijn voeten de randen van het vreemde luik dat in mijn leven was opengegaan en waardoor ineens onuitsprekelijke sidderingen als een fontein in mij opwelden. Ik had mijn hele leven over spookverschijningen horen praten, maar het was heel wat anders om er nu echt een te hebben gezien, en te weten dat ik die naar alle waarschijnlijkheid vaker zou zien, bijna als een oude bekende. Ik was erop gespitst als een loods op de lichtflits van de vuurtoren, en ik stond klaar om mijn mening over dit duistere onderwerp te spuien, om te beweren dat spoken veel minder angstaanjagend en veel amusanter waren dan algemeen werd gedacht. Dat ik bloednerveus was staat buiten kijf. Ik was onder de indruk van de eer die mij te beurt viel, de uitzondering die (met deze bovenzintuiglijke verruiming van de blik) voor mij werd gemaakt. Tegelijkertijd denk ik dat ik alle begrip had voor mevrouw Mardens afwezigheid; het illustreerde wat ze tegen mij had gezegd: ‘Nu weet u wat voor leven ik heb.’ Waarschijnlijk zag zij Sir Edmund Orme al jarenlang, en daar zij niet over mijn sterke gestel beschikte, was het haar te veel geworden. Haar zenuwen konden het niet meer aan, ook al had ze gezegd dat je tot op zekere hoogte aan hem gewend raakte. Zij was gewend geraakt aan haar inzinkingen.

Theetijd was op Tranton met de vroeg invallende schemering een aangenaam tijdstip; de haard wierp een warme gloed in die witte, honderd jaar oude grote zaal; affecties werden daar bijna opgebiecht, in het samenzijn voor het omkleden, op luie sofa’s, met beslijkte laarzen, voor een laatste gesprekje na de wandeling; zelfs volledig verdiept zijn in het derde deel van een roman waarop iemand anders zat te wachten voelde daar als een vorm van gezelligheid. Ik loerde op een geschikt moment en liep op Charlotte Marden af toen ik zag dat zij aanstalten maakte om zich terug te trekken. Verder hadden alle dames de zaal al verlaten en toen ik juffrouw Marden eenmaal had aangesproken, druppelden ook de drie resterende heren om haar heen een voor een weg. We babbelden wat over niets—zij leek met haar gedachten elders, en ik was dat zeker—en ze zei dat ze moest gaan: anders zou ze te laat komen voor het diner. Ik rekende haar voor dat ze nog tijd genoeg had, waarop ze tegenwierp dat ze moest kijken hoe het met haar moeder ging, ze was bang dat die zich onwel voelde.

‘Integendeel, ze voelt zich beter dan in lange tijd, dat garandeer ik u,’ zei ik. ‘Ze weet dat ze op mij kan vertrouwen en dat doet haar goed.’ Juffrouw Marden was teruggezakt in haar stoel. Ik stond voor haar en ze

Page 17: fmlekens.home.xs4all.nl · Web view‘Integendeel, ze voelt zich beter dan in lange tijd, dat garandeer ik u,’ zei ik. ‘Ze weet dat ze op mij kan vertrouwen en dat doet haar goed.’

keek naar mij op zonder glimlach—eerder met een vaag verdriet in haar prachtige ogen; niet precies alsof ik haar kwelde, maar alsof ze geen zin meer had om te doen alsof het een grap was (hoewel het, wat het ook was, toch moeilijk serieus te nemen viel), wat er was voorgevallen tussen haar moeder en mij. Maar de vraag in haar ogen kon ik welwillend en in alle eerlijkheid beantwoorden, want ik wist zeker dat de arme vrouw een deel van haar zorgen op mij had afgewenteld en haar eigen last daarmee evenredig had verlicht. ‘Ik weet zeker dat ze de hele middag heeft geslapen zoals ze in geen jaren geslapen heeft,’ vervolgde ik. ‘Vraag het haar zelf maar.’

Charlotte stond weer op. ‘U vindt zichzelf nogal nuttig.’‘U heeft nog zeker een kwartier,’ zei ik. ‘Heb ik niet het recht om

hier nog even met u te praten, alleen, nu uw moeder me uw hand heeft gegeven?’

‘En heeft úw moeder mij soms de uwe gegeven? Ik dank haar hartelijk, maar ik hoef hem niet. Ik vind niet dat onze handen onze moeders toebehoren—onze handen zijn van onszelf!’ lachte het meisje.

‘Ga zitten, ga zitten en laat mij mijn verhaal doen,’ drong ik aan.Ik bleef koppig voor haar staan om te zien of ze me dat genoegen

zou doen. Ze aarzelde even en keek zoekend om zich heen, alsof er een ietwat pijnlijke dwang op haar werd uitgeoefend. Het was stil in de lege zaal—we konden de grote klok luid horen tikken. Toen liet ze zich langzaam weer zakken en trok ik een stoel bij. Daardoor viel mijn blik weer op het haardvuur en bemerkte ik tot mijn schrik dat we niet alleen waren. En meteen daarop—het was zo vreemd dat ik er nauwelijks woorden voor heb—werd mijn ontsteltenis niet groter maar juist minder, want de man die voor het vuur stond was Sir Edmund Orme. Hij stond er net zoals ik hem in de Indische salon had gezien, onbewogen naar mij starend met de strengheid die zijn sombere distinctie hem verleende. Ik wist nu zoveel meer over hem dat ik iedere blijk van herkenning, als reactie op zijn aanwezigheid, moest onderdrukken. Zodra ik eenmaal besefte dat hij bij ons was en bleef, was ik ook weer verlost van het gevoel dat Charlotte en ik een toehoorder hadden; ik voelde juist des te sterker dat ik volstrekt alleen met haar was. Zij zag duidelijk niets en ik deed erg mijn best, bijna met volledig succes, om te verhullen dat het voor mij anders lag. Ik zeg ‘bijna’ omdat ze me even een blik toewierp—toen mijn woorden stokten—die me deed vrezen dat ze wederom, zoals eerder in de Indische salon, zou zeggen: ‘Wat mankeert u in hemelsnaam?’

Wat mij mankeerde vertelde ik haar snel, want bij de ontroerende aanblik van haar onwetendheid werd ik door het volle besef daarvan overspoeld. Ontroerend, dat is wat ze in de aanwezigheid van deze buitengewone voorbode werd. Waarvan hij een voorbode was—van gevaar of verdriet, verrukking of verderf—was een zaak van ondergeschikt belang; het enige wat ik zag terwijl ze daar voor me zat, zo charmant en onschuldig, was dat ze vlak bij een verschrikking zat (want zo zou zij hem allicht noemen) die nu nog voor haar verborgen was, maar haar ieder moment geopenbaard kon worden. Ik merkte dat ik mij er niet meer aan stoorde, maar het was heel goed mogelijk dat zij dat wel zou

Page 18: fmlekens.home.xs4all.nl · Web view‘Integendeel, ze voelt zich beter dan in lange tijd, dat garandeer ik u,’ zei ik. ‘Ze weet dat ze op mij kan vertrouwen en dat doet haar goed.’

doen, en als ze het niet curieus en interessant vond, zou ze het weleens heel afschuwelijk kunnen vinden. Dat ik me er niet meer aan stoorde, zo besefte ik achteraf, kwam vooral doordat ik helemaal opging in de gedachte dat ik háár ertegen moest beschermen. Mijn hart begon terstond te bonzen bij die gedachte; ik nam mij voor om te doen wat ik kon om te zorgen dat zij niets zag. Wat ik voor haar kon doen, zou misschien een mysterie gebleven zijn, als ik niet tegelijkertijd was doordrongen van het diepe besef dat ik van haar hield. De enige manier om haar te redden was om van haar te houden, en de enige manier om van haar te houden was haar die liefde ter plekke te bekennen. Sir Edmund Orme kon me niet tegenhouden, temeer daar hij ons al snel de rug had toegekeerd en discreet naar het haardvuur stond te staren. Na een poosje legde hij, leunend op de schoorsteenmantel, zijn hoofd op zijn arm, in een houding van groeiende neerslachtigheid, als een spook wiens discretie nog wordt overtroffen door zijn moedeloosheid.

Charlotte Marden schrok van mijn biecht en sprong op om eraan te ontkomen; maar ze reageerde niet boos—daarvoor was mijn liefde te oprecht. Ze liep slechts heen en weer, mompelend dat ik overdreef, en ik was zo bezig de geboekte terreinwinst verder uit te buiten, dat ik niet zag hoe Sir Edmund Orme vertrok. Ik merkte alleen dat hij ineens weg was. Dat maakte geen verschil—hij had me nauwelijks gehinderd; ik weet alleen nog dat ik plotseling iets onverbiddelijks meende te zien in het trage, tedere, trieste hoofdschudden van juffrouw Marden.

‘U hoeft niet meteen antwoord te geven,’ zei ik. ‘Ik wil alleen dat u het goed beseft—en weet hoeveel ervan afhangt.’

‘O, ik wil u geen antwoord geven, nu niet en nooit niet!’ zei ze. ‘Toe, ik vind dit een afschuwelijk onderwerp—ik wou dat u erover ophield.’ En toen, alsof die spontane, onbevangen uitroep van een belaagde schoonheid mij had kunnen kwetsen, voegde ze er bij het verlaten van de kamer snel en vaag en vriendelijk aan toe: ‘Dank u, dank u—dank u wel!’

Bij het diner was ik genereus genoeg om blij voor haar te zijn dat we aan dezelfde kant van de tafel zaten, zodat ze niet naar mij hoefde te kijken. Haar moeder zat bijna tegenover mij, en vlak nadat we hadden plaatsgenomen wierp die mij één lange, indringende blik toe waarin heel onze vreemde verstandhouding tot uiting kwam. Die blik betekende natuurlijk: ‘Ze heeft het me verteld,’ maar betekende meer dan dat. Ik weet in ieder geval wat mijn eigen blik haar vertelde: ‘Ik heb hem weer gezien—ik heb hem weer gezien!’ Het verhinderde mevrouw Marden niet om haar disgenoten met dezelfde nauwgezette voorkomendheid te bejegenen als altijd.

Na het eten, toen de heren zich in de salon weer bij de dames voegden en ik recht op haar afliep om te zeggen dat ik haar even onder vier ogen wilde spreken, zei ze onmiddellijk, heel zachtjes en met de ogen neergeslagen naar de waaier die ze open en weer dicht vouwde: ‘Hij is hier, hij is hier.’

‘Hier?’ Ik keek de kamer rond, maar zag hem nergens.‘Kijk dan, bij háár,’ zei mevrouw Marden licht gepikeerd. Charlotte

bevond zich niet in de grote salon, maar in een kamer daarnaast die de

Page 19: fmlekens.home.xs4all.nl · Web view‘Integendeel, ze voelt zich beter dan in lange tijd, dat garandeer ik u,’ zei ik. ‘Ze weet dat ze op mij kan vertrouwen en dat doet haar goed.’

ochtendsalon werd genoemd. Ik zette een paar passen in die richting en zag door de deuropening dat ze midden in de kamer stond te praten met drie heren die praktisch met de rug naar mij toe stonden. Even leek ik vergeefs te zoeken, tot ik zag dat een van de heren—de middelste—Sir Edmund Orme was. Ditmaal was het werkelijk verrassend dat de anderen hem niet zagen. Charlotte leek hem recht aan te kijken, het woord tot hem te richten. Maar toen zag ze mij staan en wendde meteen haar blik af. Ik liep terug naar haar moeder, geërgerd dat Charlotte nu ten onrechte zou denken dat ik naar háár had staan kijken. Mevrouw Marden had een kleine sofa gevonden—een beetje uit de drukte—waarop ik ook plaatsnam. Ik had vragen die ik haar zo graag wilde stellen dat ik wenste dat we weer in de Indische salon zaten. Maar ik merkte al snel dat de vertrouwelijkheid van ons gesprek gegarandeerd was. We voelden elkaar inmiddels zo diep en zo volledig aan, zo vol woordeloos wederzijds begrip, dat we daar in alle omstandigheden genoeg aan hadden.

‘Ja, hij staat er,’ zei ik. ‘En rond kwart over zeven stond hij in de grote zaal.’

‘Dat wist ik, en daar was ik enorm blij om!’‘Blij?’‘Dat het toen alleen u nog aanging, en mij niet meer. Het geeft mij

even rust.’‘Heeft u de hele middag geslapen?’ vroeg ik.‘Zoals ik in geen maanden geslapen heb. Maar hoe weet u dat?’‘Net zoals u weet dat Sir Edmund bij ons was, denk ik. Blijkbaar

zullen wij voortaan bepaalde dingen weten—over elkaar.’‘Over hém,’ corrigeerde mevrouw Marden. ‘Het is wel heel fijn dat

u het zo opneemt,’ voegde ze er met een lange zachte zucht aan toe.‘Als een man die verliefd is op uw dochter.’‘Natuurlijk—natuurlijk.’ Hoe hevig mijn verlangen naar haar

dochter inmiddels ook was, ik moest onwillekeurig lachen om de toon waarop ze dat zei; zodat ze er meteen aan toevoegde: ‘Anders had u hem niet gezien.’

‘Maar niet iedereen die verliefd op haar wordt, ziet hem toch? Dan zouden tientallen mannen hem zien.’

‘Zij zijn niet zo verliefd als u.’‘Ik kan natuurlijk alleen voor mezelf spreken. En ik heb dat tegen

haar ook gedaan, vóór het eten.’‘Dat is ze me direct komen vertellen.’‘En mag ik enige hoop koesteren? Maak ik een kans?’‘Dat is wat ik hoop, waar ik voor bid.’‘O, hoe kan ik u ooit bedanken?’ prevelde ik.‘Ik denk dat het allemaal wel over zal gaan—als ze van u houdt,’

ging mevrouw Marden verder.‘Overgaan?’‘Dat we hem dan nooit meer zullen zien.’‘O, als zij van me houdt, kan het me niet schelen hoe vaak ik hem

nog zie!’‘Ha, u kunt er beter tegen dan ik,’ zei ze. ‘U heeft het geluk dat u

hem niet kent—niet begrijpt.’

Page 20: fmlekens.home.xs4all.nl · Web view‘Integendeel, ze voelt zich beter dan in lange tijd, dat garandeer ik u,’ zei ik. ‘Ze weet dat ze op mij kan vertrouwen en dat doet haar goed.’

‘Helemaal niet, nee. Waar is hij in hemelsnaam op uit?’‘Hij wil mij kwellen.’ Bij deze woorden wendde ze mij haar bleke

gezicht toe, en toen drong pas ten volle tot me door hoe volledig Sir Edmund Orme daarin was geslaagd, als dat inderdaad zijn opzet was. ‘Voor wat ik hem heb aangedaan,’ legde mevrouw Marden uit.

‘Wat heeft u hem dan aangedaan?’Ze keek me even aan. ‘Ik heb hem de dood in gejaagd.’ Aangezien

ik hem vijf minuten tevoren vijftig meter verderop had zien staan, keek ik daarvan op. ‘Ja, daar schrikt u van. Pas maar op. Hij is er nog, maar hij heeft zich van het leven beroofd. Ik had zijn hart gebroken—hij vond mij een afschuwelijk mens. We zouden met elkaar trouwen, maar ik heb dat afgeblazen—op het laatste moment. Ik had iemand leren kennen die ik leuker vond; een andere reden had ik niet. Het was geen kwestie van karakter, status, geld of iets in die geest. Op al die vlakken voldeed hij ruimschoots. Maar ik werd gewoon verliefd op kapitein Marden. Toen ik hem zag, wist ik dat ik met niemand anders kon trouwen. Op Edmund Orme was ik niet verliefd—mijn moeder en mijn oudste zus hadden ons aan elkaar gekoppeld. Maar hij hield wel van mij. Ik zei tegen hem dat me dat niets kon schelen, dat ik met hem niet kon, niet wilde trouwen. Ik gaf hem de bons en toen heeft hij iets geslikt, een of andere verschrikkelijke pil of drankje, dat hem fataal werd. Het was vreselijk, afschuwelijk, zoals hij werd gevonden—een gruwelijke dood. Ik ben uiteindelijk met kapitein Marden getrouwd, maar pas vijf jaar later. En met hem was ik gelukkig, volmaakt gelukkig. De tijd heelt alle wonden. Maar na de dood van mijn man begon ik hem te zien.’

Ik had aandachtig zitten luisteren, maar vroeg me toch af wat ze bedoelde. ‘Uw man?’

‘Nee, dát godzijdank niet! Ik begon hém te zien, bij Lotte—altijd bij Lotte. De eerste keer bestierf ik het bijna—een jaar of zeven geleden, op haar debutantenbal. Het is nooit als ik alleen ben—enkel als zij erbij is. Soms zie ik hem maanden achtereen niet, en dan ineens een week lang elke dag. Ik heb alles geprobeerd om de ban te breken—artsen, diëten, een milder klimaat; ik heb God op mijn blote knieën gesmeekt. Die dag in Brighton, op de promenade met u, toen u dacht dat ik ziek was, zag ik hem weer voor het eerst in lange tijd. En die avond toen ik mijn thee over u heen gooide, en de dag dat u met Charlotte bij de voordeur stond en ik vanuit het raam naar jullie keek: al die keren was hij erbij.’

‘Ach zo, zozo.’ Ik vond het onbeschrijflijk spannend. ‘Het is dus een spook zoals ieder ander spook.’

‘Ieder ander spook? Heeft u er nog meer gezien?’‘Nee, maar je hoort er weleens over. Razend interessant om zo’n

geval in het echt tegen te komen.’‘Vindt u mij een “geval”?’ vroeg mevrouw Marden diep getroffen.‘Ik doel op mijzelf.’‘O, u bent de ware,’ riep ze uit. ‘Ik had gelijk om mijn vertrouwen

in u te stellen.’‘Daar ben ik u diep dankbaar voor. Maar hoe kwam u daarbij?’‘Ik had het helemaal uitgedacht—daar heb ik alle tijd voor gehad in

al die vreselijke jaren waarin hij mij strafte via mijn dochter.’

Page 21: fmlekens.home.xs4all.nl · Web view‘Integendeel, ze voelt zich beter dan in lange tijd, dat garandeer ik u,’ zei ik. ‘Ze weet dat ze op mij kan vertrouwen en dat doet haar goed.’

‘Maar haar toch niet,’ wierp ik tegen. ‘Als zij er nooit iets van gemerkt heeft.’

‘Dat is altijd mijn grote angst geweest, dat ze het op een gegeven moment wel gaat merken. Ik ben onbeschrijflijk bang voor wat dat met haar zal doen.’

‘Dat gaat niet gebeuren, echt niet!’ zei ik, zo hard dat mensen onze kant op keken. Mevrouw Marden stuurde me het gezelschap in, en die avond sprak ik haar niet meer.

De volgende dag liet ik haar weten dat ik vertrok—het zou aangenaam noch attent zijn om als afgewezen minnaar op Tranton te blijven rondhangen. Ze was ontdaan, maar begreep mijn redenen, al zei de trieste blik in haar ogen: ‘U laat me dus alleen met mijn last?’ We waren het er natuurlijk over eens dat het de eerstkomende weken niet kies zou zijn om ‘Charlotte lastig te vallen’: dat was de manier waarop ze, met vreemde, vrouwelijke en moederlijke inconsequentie, het gedrag omschreef waarin ze mij juist zo aanmoedigde.

Ondanks de heroïsche tact waartoe ik mezelf zo bereid toonde, vond ik dat ik voor mijn vertrek nog wel een woordje met juffrouw Marden mocht wisselen. Na het ontbijt vroeg ik haar daarom even een frisse neus met mij te halen op het bordes, en toen ze me aarzelend en wat afstandelijk aankeek, legde ik uit dat ik haar daar alleen iets wilde vragen en afscheid wilde nemen—dat ik Tranton verliet omwille van haar.

Ze ging met me mee naar buiten en we liepen langzaam drie- of viermaal om het huis. Er is niets mooiers dan dat brede bordes, dat aan alle kanten weids uitzicht biedt op het omringende platteland, met een streepje zee aan de horizon. Toen wij daar langs de ramen liepen, bleef dat vast niet onopgemerkt bij onze vrienden binnen, die sarcastische conclusies konden trekken uit mijn opvallend overhaaste vertrek. Maar dat kon me niet schelen; ik vroeg me alleen af of zij ook ditmaal werkelijk Sir Edmund Orme niet zouden zien, die zich al lopend bij ons voegde en aan de andere zijde van mijn jongedame mee kuierde. Van welke bovenaardse materie hij gemaakt was weet ik niet; ik heb over hem geen theorieën (dat laat ik aan anderen over), net zomin als ik die heb over de stervelingen met wie ik in mijn leven heb verkeerd. Hij was net zo’n duidelijke, individuele en onloochenbare verschijning als al die anderen. Daarbij was hij net zo respectabel en gevoelig; zodat het net zomin in mij opkwam hem brutaal te bejegenen of iets met hem te doen waar zijn zwijgen niet toe uitnodigde—zoals hem aanraken of aanspreken— als ik me in ander gezelschap tot lompheid zou laten verleiden. Hij gedroeg zich altijd, zo begon ik gaandeweg in te zien, met de volmaakte voorkomendheid van zijn positie—in uiterlijk, kleding en gedrag leek hij zich altijd volledig naar de gelegenheid te voegen. Hij zag er onmiskenbaar vreemd uit, maar op de een of andere manier toch ook altijd heel gepast. Ik begon al snel iets van schoonheid met zijn onbenoembare aanwezigheid te associëren, de schoonheid van een oud verhaal van liefde en verdriet. Uiteindelijk kreeg ik het gevoel dat hij aan mijn kant stond, dat hij over me waakte, erop toezag dat mijn hart niet werd gebroken. O, hij had het serieus genomen, zijn eigen catastrofe—dat had hij in zijn tijd afdoende bewezen. De arme mevrouw Marden

Page 22: fmlekens.home.xs4all.nl · Web view‘Integendeel, ze voelt zich beter dan in lange tijd, dat garandeer ik u,’ zei ik. ‘Ze weet dat ze op mij kan vertrouwen en dat doet haar goed.’

mocht het dan, zoals ze mij had gezegd, helemaal hebben uitgedacht, ik onderwierp de hele zaak ook zelf nog eens aan de uitvoerigste analyse waartoe mijn intellect in staat was. Het was een geval van gerechtvaardigde vergelding. De moeder moest met haar leed boeten voor het leed dat ze zelf had aangericht, en aangezien de neiging om mannen af te danken op de dochter kon zijn overgegaan, moest de dochter in de gaten worden gehouden, zodat zíj op haar beurt zou boeten als ze zo’n wandaad beging. Wie weet was zij qua karakter net zo’n kopie van haar moeder als qua uiterlijk. Zou ze ooit zo’n misstap begaan, dan zouden haar dus plots en zonder erbarmen de ogen worden geopend voor die ‘volmaakte verschijning’, en dan moest ze die maar in haar jonge-jufferswereldbeeld zien in te passen. Ik was daar niet echt bang voor, want er school volgens mij geen wreedheid in haar koketterie. We hadden in ieder geval nog een lange weg te gaan voordat ik in de positie zou verkeren dat ze mij zo kon slachtofferen. Ze kon me pas afdanken als ze me eerst wat meer hoop gaf.

De vraag die ik haar die ochtend op het bordes stelde, was of ik haar en haar moeder die winter thuis mocht blijven bezoeken. Ik beloofde niet al te vaak te komen en zeker drie maanden lang niet opnieuw te spreken over wat ik de vorige dag had aangeroerd. Ze zei dat ik kon doen wat ik wilde, en zo namen we afscheid.

Ik hield me aan mijn belofte; ik hield drie maanden mijn mond. Tot mijn verrassing waren er momenten dat ze me iemand leek die met de gevoelens van een man kon spelen. Ik wilde zo graag bij haar in de smaak vallen dat het me sluw en vernuftig maakte, een wonder van opmerkzaamheid, geduld en tact. Soms dacht ik dat de buit binnen was, dat ik haar bijna zover had dat ze zou zeggen: ‘Nou, u bent toch de beste van het hele stel—nu mag u mijn hand wel vragen.’ Maar dan was ze in haar schoonheid ineens weer ongenaakbaarder dan ooit, en af en toe lag er een spottende fonkeling in haar ogen die leek te zeggen: ‘Als u niet oppast, schenk ik u nog echt mijn hand, om des te grondiger met u af te rekenen.’

Mevrouw Marden was een steun en toeverlaat simpelweg door in mij te geloven, en ik stelde dat geloof des te meer op prijs omdat het ook standhield tijdens een korte onderbreking in het mirakel dat mij te beurt was gevallen. Na het verblijf op Tranton House gaf Sir Edmund Orme ons vrijaf, en ik moet bekennen dat mij dat aanvankelijk teleurstelde. Ik voelde me minder uitverkoren, minder verbonden met Charlotte. ‘Juich maar niet te vroeg,’ zei haar moeder. ‘Hij heeft mij weleens zes maanden achter elkaar met rust gelaten. Hij duikt weer op als je er het minst op bedacht bent—hij weet wat hij doet.’

Voor haar waren dit gelukkige weken, en ze was wijs genoeg om niet met haar dochter over mij te praten. Ze was zo goed om me te verzekeren dat ik het verstandig aanpakte, dat ik eruitzag alsof ik zeker van mijn zaak was en dat vrouwen daar op de lange duur voor vallen. Ze had dat zelfs gezien in gevallen waarin de man een dwaas was om zich zo zeker te voelen—of gewoon een dwaas zonder meer. Zelf ervoer ze dit als een fijne tijd, een soort warme nazomer van de ziel. Ze voelde zich beter dan ze zich in jaren had gevoeld, en dat had ze aan mij te danken. De last

Page 23: fmlekens.home.xs4all.nl · Web view‘Integendeel, ze voelt zich beter dan in lange tijd, dat garandeer ik u,’ zei ik. ‘Ze weet dat ze op mij kan vertrouwen en dat doet haar goed.’

van haar beproeving was verlicht—ze hoefde niet meer voortdurend angstig om zich heen te kijken. Charlotte sprak mij vaak tegen, maar zichzelf nog veel vaker. Het was een wonderlijk zachte winter, waarin we vaak buiten in het zonnetje zaten. Dan liep ik wat heen en weer met Charlotte terwijl mevrouw Marden, soms op een bankje en soms in een rieten rolstoel, op ons zat te wachten en ons toelachte als we haar passeerden. Ik speurde dan in haar gezicht naar een teken—‘hij loopt met jullie mee, hij loopt mee’ (want zij zag hem altijd eerder dan ik)—maar dat bleef uit; de mildheid van die winter gold ook het bovennatuurlijke.

Eind april voelde het al zozeer als juni dat ik op een partijtje in Brighton—een soiree met amateurmusici waar ik de dames trof—juffrouw Marden zonder tegenstribbelen door een open deur wist mee te tronen naar een balkon. De avondlucht was warm en drukkend, de sterren flonkerden dof en aan de voet van de rotsen beneden hoorden we het gestage gebulder van de zee. We stonden daar een tijdje naar te luisteren en hoorden tegelijkertijd de klanken die van binnen kwamen, een viool met pianobegeleiding—het optreden dat ons excuus was geweest om de buitenlucht op te zoeken.

‘Val ik al wat meer bij u in de smaak?’ vroeg ik na een minuutje opeens. ‘Bent u al bereid mij weer aan te horen?’

Ik was nog niet uitgesproken of ze legde, met enige nadruk, een hand op mijn arm. ‘Stil!—Staat daar niet iemand?’ Ze tuurde naar de duisternis aan het andere eind van het balkon. Dat balkon liep over de hele breedte van het huis—en de mooiste oude huizen in Brighton zijn zeer breed. Wij stonden in het licht van de geopende deur achter ons, maar de gordijnen voor de andere ramen lieten geen licht door, zodat ik alleen de schimmige contouren kon ontwaren van de man die naar ons stond te kijken. Hij was in avondkledij, als een gast— vaag zag ik zijn witte hemd oplichten, met daarboven de bleke ovaal van zijn gelaat—en hij had heel goed een gast kunnen zijn die al eerder dan wij naar buiten was gegaan om een luchtje te scheppen. Daar zag ook juffrouw Marden hem aanvankelijk voor aan—maar al binnen enkele seconden besefte ze blijkbaar dat de intensiteit van zijn blik wel erg ongewoon was. Wat ze verder nog besefte, kon ik niet vaststellen; ik werd te zeer door mijn eigen gewaarwording in beslag genomen om meer dan een vluchtige indruk van haar verontrusting op te vangen. Mijn eigen gewaarwording was een overdonderend gevoel, een gevoel van afgrijzen; want wat kon dit anders betekenen dan dat het arme kind het nu uiteindelijk zág? Ik hoorde haar naar adem happen en met een kort ‘Ah!’ terug naar binnen snellen. Ik besefte pas achteraf dat ik zelf een heel nieuwe emotie had ervaren—dat mijn afgrijzen in woede was omgeslagen en ik boos gebarend over het balkon was gebeend. De hele zaak was teruggebracht tot het simpele beeld van een doodsbang meisje van wie ik hield. Ik liep naar het uiteinde van het balkon om haar te beschermen, maar trof daar niets aan. Ofwel wij hadden ons vergist, of Sir Edmund Orme was verdwenen.

Meteen daarop liep ik juffrouw Marden achterna, maar bij het betreden van de salon bleek daar enige consternatie te heersen. Er lag

Page 24: fmlekens.home.xs4all.nl · Web view‘Integendeel, ze voelt zich beter dan in lange tijd, dat garandeer ik u,’ zei ik. ‘Ze weet dat ze op mij kan vertrouwen en dat doet haar goed.’

een dame in zwijm, de muziek was stilgevallen; stoelen werden opzij geschoven, mensen dromden samen. Het was niet Charlotte, zoals ik had gevreesd, maar mevrouw Marden die ineens onwel was geworden. Ik weet nog dat het een opluchting was om dat te horen, want ik zou het vreselijk hebben gevonden om Charlotte onmachtig te zien, en de inzinking van haar moeder gaf enige bedding aan haar ontsteltenis. Dit was natuurlijk een zaak voor onze gastheren en voor de dames, ik mocht mij niet mengen in de zorg voor mijn vriendinnen en kon ze niet naar hun rijtuig begeleiden. Toen mevrouw Marden weer bijkwam en meteen naar huis wilde, trok ik mij verontrust terug.

De volgende ochtend ging ik bij hen langs om te vragen hoe het ermee stond en kreeg te horen dat het beter ging, maar toen ik vroeg of juffrouw Marden mij wilde ontvangen, bleek dat niet te kunnen. Mij restte de hele dag niets anders dan met bonzend hart rond te lopen. Maar tegen de avond werd er een haastig gekrabbeld briefje bezorgd: ‘Kom alstublieft, moeder vraagt naar u.’ Binnen vijf minuten stond ik weer voor de deur en werd de salon in geleid. Mevrouw Marden lag op de divan, en in één oogopslag zag ik de schaduw van de dood op haar gezicht. Toch was het eerste wat ze zei dat ze zich beter voelde, veel beter; haar zwakke oude hart had haar parten gespeeld, maar dat gedroeg zich inmiddels weer. Ze gaf mij een hand en ik boog me over haar heen, keek haar in de ogen en las daarin wat ze niet hardop zei: ‘Ik ben in feite doodziek, maar doe alsof u mij op mijn woord gelooft.’ Charlotte stond naast haar en keek niet langer bang maar heel ernstig, en ze ontweek mijn blik. ‘Ze heeft het me verteld—ze heeft het me verteld!’ ging haar moeder verder.

‘Wat heeft ze u verteld?’ Mijn blik ging van de een naar de ander, en ik vroeg me af of ze bedoelde dat haar dochter verteld had wat er op het balkon was voorgevallen.

‘Dat u haar weer hebt gevraagd—dat uw trouw zo prijzenswaardig is.’

Ik kon mijn blijdschap niet op toen ik dat hoorde. Het betekende dat Charlotte dus vooral dit was bijgebleven, en dat ze bovendien iets had willen zeggen waarmee ze haar moeder kon kalmeren, niet iets wat haar zou verontrusten. Toch wist ik nu ook, zo zeker alsof mevrouw Marden het me zelf had verteld, dat zij wist wat haar dochter had gezien, dat ze het op het moment zelf al had geweten.

‘Ik heb de vraag gesteld. Maar ze heeft me geen antwoord gegeven,’ zei ik.

‘Dat doet ze nu wel, nietwaar Lotte? Ik wil het graag, zo graag!’ prevelde de arme dame, met onuitsprekelijke droefheid.

‘U bent heel goed voor mij,’ sprak Charlotte me toe, lief en ernstig, en strak naar het tapijt starend. Iets aan haar was anders, heel anders dan vroeger. Ze had iets ingezien, ze voelde een dwang. Ik zag dat ze stond te beven.

‘Ach, als je me maar zou toestaan om te tonen hóe goed ik werkelijk kan zijn!’ riep ik, en ik strekte mijn handen naar haar uit. Terwijl ik het zei, werd ik beroerd door het besef dat er iets was gebeurd. Aan de andere kant van de divan was een gestalte verschenen, en die

Page 25: fmlekens.home.xs4all.nl · Web view‘Integendeel, ze voelt zich beter dan in lange tijd, dat garandeer ik u,’ zei ik. ‘Ze weet dat ze op mij kan vertrouwen en dat doet haar goed.’

boog zich over mevrouw Marden heen. Met mijn hele wezen bad ik in stilte dat Charlotte het niet zou zien en dat ik niets zou verraden. De aandrang om naar mevrouw Marden te kijken was nog sterker dan de onwillekeurige neiging een blik op Sir Edmund Orme te werpen; maar ik wist beide te weerstaan, en mevrouw Marden gaf geen kik. Charlotte stond op om mij haar hand te geven, en het was bij die beslissende handeling dat ze het zag. Met een gil sperde ze haar ogen wijd open van ontzetting, en op dat moment bereikte mijn oren ook een andere kreet, als de jammerklacht van een dolende ziel. Maar ik was al op haar af gesprongen om haar daarvan af te schermen, haar hoofd te omhullen. Zij had zich al in mijn armen geworpen. Ik hield haar even vast—over haar heen gebogen, volledig in haar opgaand, voelde ik haar hartenklop met de mijne versmelten en kon de twee niet meer van elkaar onderscheiden; tot ik ineens kil constateerde dat we alleen waren. Ze maakte zich los uit mijn armen. De gestalte bij de divan was verdwenen; maar mevrouw Marden lag daar met geloken ogen en een roerloosheid die ons beiden opnieuw schrik aanjoeg. Charlotte bracht dat tot uiting in het ‘Moeder, moeder!’ waarmee ze zich op de divan wierp. Ik viel naast haar op de knieën. Mevrouw Marden was heengegaan.

Wat ik had gehoord toen Lotte haar gil slaakte—die andere jammerklacht bedoel ik, die nog tragischer had geklonken—was dat de wanhoopskreet geweest van die arme vrouw in doodsnood, of de veelzeggende snik (als een windvlaag in een zware storm) van de uitgedreven en tot rust gekomen geestverschijning? Mogelijk dat laatste, want het was godzijdank de laatste keer dat we Sir Edmund Orme hebben gezien.

Page 26: fmlekens.home.xs4all.nl · Web view‘Integendeel, ze voelt zich beter dan in lange tijd, dat garandeer ik u,’ zei ik. ‘Ze weet dat ze op mij kan vertrouwen en dat doet haar goed.’

Verantwoording

‘Sir Edmund Orme’ verscheen in 1891 in het kerstnummer van het blad Black and White en werd in 1892 opgenomen in The Lesson of the Master and Other Stories. Daarna werd nog een herziene versie van het verhaal opgenomen in deel 17 van de New York Edition (1907-1909). De brontekst voor deze vertaling is de eerste boekuitgave, die beschikbaar is op Wikisource.

De omslagillustratie is een uitsnede uit een decorontwerp (1906) van Edvard Munch (1863-1944) voor een opvoering van Spoken (1881) van Henrik Ibsen.