fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren,...

75

Transcript of fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren,...

Page 1: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige
Page 2: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

Henry James

De les van de meester

vertaling: Frank Lekens© 20 maart 2020

Page 3: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

InhoudDe les van de meester

IIIIIIIVVVI

NawoordVerantwoordingAantekeningen

Page 4: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

De les van de meester

I

Hij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige trap die van het hoge bordes als een stel armen in een statige cirkel omlaag krulde. Vanuit de deuropening van de lange, lichte galerij keek hij uit over het enorme gazon en zag een eindje verderop onder de grote bomen drie heren zitten op het gras, met een vierde persoon die beslist geen man was, een opvallende gedaante in een felrode jurk, de ‘fleurige toets’ in al dat weelderige jonge groen. De huisknecht had Paul Overt tot hier gebracht en hem toen gevraagd of hij eerst naar zijn kamer wilde. Daar zag de jongeman vanaf, want na zo’n korte en comfortabele reis hoefde hij zich niet op te frissen en wilde hij liever meteen, zoals zijn gewoonte was, een algemene indruk opdoen van zijn nieuwe omgeving. Zo stond hij nu te kijken naar dat kleine gezelschap op het gazon en het prachtige uitzicht: de weidse gronden van een landhuis vlak bij Londen (dat maakte het nog mooier) op een stralende zondag in juni.

‘Maar wie is die dame dan?’ vroeg hij de bediende voordat die zich terugtrok.

‘Ik geloof dat het mevrouw St. George is, meneer.’‘Mevrouw St. George? De vrouw van de befaamde...’ Paul Overt

maakte zijn zin niet af, want hij betwijfelde of de knecht zou weten wie hij bedoelde.

‘Jawel, meneer. Waarschijnlijk wel, meneer,’ zei de man, alsof hij wilde zeggen dat op Summersoft uitsluitend personen van aanzien en hun verwanten logeerden. Maar door de toon waarop hij het zei, voelde Overt zichzelf op dat moment vrij onaanzienlijk.

‘En die heren?’ vroeg Overt.‘Een van hen is generaal Fancourt, meneer.’‘O ja, die ken ik. Bedankt.’ Fancourt was een generaal van aanzien,

dat stond buiten kijf, vanwege iets wat hij enkele jaren geleden in India had gedaan (of misschien juist had gelaten, daar wilde de jongeman vanaf zijn). De bediende liep weg en liet de glazen deuren naar de galerij openstaan, en Paul Overt talmde nog even boven aan die brede trap en mijmerde over het aangename verblijf dat dit fraaie huis beloofde, terwijl hij leunde op de mooie oude smeedijzeren balustrade die, zoals alles wat hij hier zag, uit dezelfde periode als het gebouw stamde. Alles hoorde hier bij elkaar en sprak met één stem, de rijke Engelse stem van de vroege achttiende eeuw. Het had een zomerse zondagochtend in de tijd van Queen Anne kunnen zijn. De stilte was te algeheel om modern te zijn, de stad leek in zijn nabijheid toch heerlijk ver weg, en het keurige grote huis was weldadig fris en oorspronkelijk, met het prachtige metselwerk dat zich aan weerszijden uitstrekte en, vrij van woekerende klimop (als een vrouw die haar fraaie teint niet achter een sluier wil verbergen),

Page 5: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

eerder roze dan rood van kleur was. Toen Paul Overt zag dat de mensen onder de bomen hem hadden opgemerkt, stapte hij door de open deuren de magnifieke gaanderij weer in, de trots van het huis. Die besloeg de gehele achterzijde van het gebouw, en met al die schitterende kleuren, hoge ramen, verschoten sits, illustere portretten en andere schilderijen, de kabinetten vol blauw porselein en de ranke krullen en rozetten aan het plafond was het net of je daar een bont aangeklede doorgang naar de vorige eeuw in liep.

De jongeman was een beetje nerveus. Dat lag in zijn aard als jonge beoefenaar der schone letteren, begiftigd met de gebruikelijke dosis artistieke rusteloosheid; en daarbij was het een wel heel opwindende gedachte dat Henry St. George hier van de partij was. Voor de jonge schrijver was dat altijd een literaire grootheid gebleven, ondanks de mindere kwaliteit waarin hij na zijn eerste drie grote successen was vervallen, de relatieve poverheid van zijn latere pennenvruchten. Daarvan waren Paul Overt soms bijna de tranen in de ogen gesprongen. Maar nu hij in zijn nabijheid bleek te verkeren (hij had hem nog nooit ontmoet) kon hij alleen maar denken aan dat schitterende vroege werk en hoe enorm schatplichtig hij daaraan was. Nadat hij enkele malen door de galerij heen en weer had geslenterd, ging hij weer naar buiten en liep de trap af. Op sociaal vlak was hij bepaald geen durfal (dat was echt een gebrek), en omdat hij de vier figuren verderop niet kende, liep hij dus in een richting die niet per se hoefde te worden opgevat als een poging om zich bij hen te voegen. Het getuigde van een uitgelezen Engelse onbeholpenheid, dat besefte hij terdege toen hij in een vage diagonale baan over het gazon slenterde alsof hij net zo lief op zichzelf bleef.

Gelukkig sprak er een al even uitgelezen Engelse directheid uit de wijze waarop een van de heren dadelijk opstond en naar hem toe liep als om hem op zijn gemak te stellen. Paul Overt reageerde daar meteen op, ook al was die man zijn gastheer niet. Het was een kaarsrechte oudere heer met een brede lach, een blozend gezicht en een bleekwitte snor. Lachend zei hij tot onze jongeman, die hem nu tegemoet liep: ‘Ah ja... Lady Watermouth had al gezegd dat u zou komen. Ze heeft me gevraagd of ik mij over u wilde ontfermen.’ Paul Overt bedankte de man (hij vond hem meteen sympathiek) en liep met hem mee naar de anderen. ‘Iedereen is naar de kerk—behalve wij,’ vervolgde de man. ‘Wij zitten hier gewoon wat. Je zit hier zo heerlijk.’ Overt beaamde dat ze hier heerlijk zaten, het was een prachtig landgoed. Hij zag het voor het eerst, zei hij, en het leek hem alleraangenaamst.

‘Ach, bent u hier nog nooit geweest?’ zei zijn gesprekspartner. ‘Het is een aardig optrekje. Er is alleen zo weinig te doen, hè.’ Overt vroeg zich af wat hij allemaal nog meer zou willen ‘doen’—hij had zelf het gevoel dat hij nu al zoveel deed. Maar toen ze bij de anderen waren, had hij inmiddels geraden dat de man een militair was, wat Overt (want zo werkte zijn verbeelding) nog meer voor hem innam. Logisch dus dat hij behoefte had aan daden, aan belevenissen die niet pasten bij deze pastorale rust. Maar hij bleek welgemoed genoeg om dit roemloze uur te nemen zoals het was. De volgende twintig minuten daarvan bracht Paul Overt door met hem en de andere drie gasten. Zij keken naar hem en hij

Page 6: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

naar hen zonder dat ze van elkaar wisten wie ze eigenlijk waren, terwijl het gesprek voortkabbelde zonder dat hem erg duidelijk werd waarover het ging. Het ging ook niet zozeer over iets in het bijzonder, maar fladderde, af en toe stilvallend en zonder ooit helemaal van de grond te komen, van de ene naam naar de andere—namen van plaatsen en personen die Overt weinig zeiden. Het ging er allemaal heel kalm en gemoedelijk aan toe, zoals het op een warme zondagochtend betaamt.

Overt zat zich vooral af te vragen of een van de twee jongere heren Henry St. George kon zijn. Hij kende veel beroemde tijdgenoten van hun foto, maar had toevallig nog nooit een portret van de grote maar ontspoorde romancier gezien. De ene man kon het onmogelijk zijn, die was te jong; de andere leek hem, met die vage, kritiekloze blik in de ogen, niet intelligent genoeg. Als dat de ogen van St. George waren, was het een ongerijmdheid die het raadsel van zijn genialiteit nog verder zou vergroten. Bovendien gedroeg hij zich tegenover de dame in het rood niet met de ongedwongenheid die je van een echtgenoot zou verwachten, zelfs niet van een schrijver die door diverse critici van gemaniëreerdheid was beticht. Tot slot had Paul Overt het vage gevoel dat, indien de man met de wezenloze blik werkelijk de naam droeg die zijn hart sneller deed kloppen (ook die fantasieloze bakkebaard pleitte daartegen: de jonge bewonderaar had zich het gezicht van de literaire coryfee nooit met zo’n ordinaire omlijsting voorgesteld), hij hem wel vriendelijk of collegiaal zou hebben toegeknikt: de grote man moest immers van hem hebben gehoord, moest op de hoogte zijn van het bestaan van Ginistrella en op zijn minst hebben vernomen dat deze nieuwe roman indruk had gemaakt op de kenners. Paul Overt wilde zich niet op de borst kloppen, maar meende zonder overdrijving te mogen stellen dat hij met Ginistrella enige naam had gemaakt.

Ondertussen liet zijn militaire vriend over zijn eigen naam geen onduidelijkheid bestaan: hij was ‘Fancourt’, maar ook ‘de generaal’, en had onze jongeman binnen de kortste keren verteld dat hij net was teruggekeerd van twintig jaar buitenlandse dienst.

‘En wilt u nu in Engeland blijven?’ vroeg de jongeman.‘Ja, ik heb een huisje in Londen gekocht.’‘Ik hoop dat het u bevalt,’ zei Overt, met een blik op mevrouw

St. George.‘Ach, een huisje aan Manchester Square: er zijn grenzen aan het

enthousiasme dat zoiets oproept.’‘O, maar om weer thuis te zijn, bedoel ik. Terug in Londen.’‘Mijn dochter is er blij mee, dat is het voornaamste. Ze is dol op

beeldende kunst en muziek en literatuur en al die dingen. Dat heeft ze in India moeten missen en in Londen vindt ze dat nu wel, of hoopt ze het te vinden. Meneer St. George heeft beloofd haar te helpen, hij is vreselijk aardig voor haar. Ze is nu naar de kerk—dat doet ze ook graag—maar over een kwartiertje zijn ze terug. Sta me toe dat ik u dan aan haar voorstel, ze zal het heerlijk vinden om kennis met u te maken. Volgens mij heeft ze werkelijk alles van u gelezen.’

‘Met alle plezier. En zoveel heb ik nog niet geschreven,’ antwoordde Overt, die zonder wrevel constateerde dat de generaal daar

Page 7: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

slechts een vage notie van had. Wel vroeg hij zich af waarom de generaal er in al zijn hartelijkheid niet aan dacht hem voor te stellen aan mevrouw St. George. Op de keper beschouwd was juffrouw Fancourt (ze was blijkbaar nog ongehuwd) ver weg, terwijl de gemalin van zijn illustere confrère praktisch tussen hen in zat. Paul Overt vond haar een bijzonder knappe verschijning, verrassend jeugdig en heel elegant, wat hem eigenlijk (hij wist niet goed waarom) een beetje bevreemdde. St. George had natuurlijk het volste recht op een charmante echtgenote, maar hij had nooit kunnen raden dat deze chique dame in haar opvallende Parijse jurk een schrijversvrouw was. Hij wist wel dat dit fenomeen vele verschijningsvormen kende, hij had zelf al ondervonden dat het heus niet altijd van die treurige types hoefden te zijn. Maar hij had nog nooit een exemplaar gezien dat er zozeer uitzag alsof haar welvaart op een steviger fundament rustte dan op een schrijftafel vol inktvlekken en drukproeven. Mevrouw St. George had de echtgenote kunnen zijn van een heer die zich eerder over een boekhouding boog dan over een boek, een man die grote zaken deed in de City en daar betere deals sloot dan dichters plegen te sluiten met hun uitgever. Daarbij straalde ze ook een persoonlijk succes uit, alsof zij het product bij uitstek was van een tijd waarin de betere kringen, de wereld van beschaafde conversatie, één grote salon is met de City als antichambre.

Overt schatte haar aanvankelijk op een jaar of dertig, maar begreep na een tijdje dat ze eerder tegen de vijftig liep. Op de een of andere wijze wist ze die twintig jaar weg te toveren—je ving er slechts een glimp van op, als van het konijn in de mouw van de goochelaar. Ze had een buitengewoon blanke huid en alles aan haar was mooi—haar ogen, haar oren, haar haren, haar stem, haar handen, haar voeten (die ze met haar ontspannen houding in de rieten stoel prominent onder de aandacht bracht) en de talrijke strikken en sieraden waarmee ze was getooid. Ze zag eruit alsof ze haar beste goed had aangetrokken om naar de kerk te gaan, en vervolgens toch maar thuis was gebleven omdat ze vond dat het daar te mooi voor was. Ze vertelde een lang verhaal over de schandalige manier waarop de hertogin was behandeld door Lady Jane, en een anekdote over iets wat ze onderweg terug van Cannes in Parijs had gekocht voor Lady Egbert, die haar dat nooit had terugbetaald. Paul Overt verdacht haar ervan goede sier te willen maken met grote namen, tot hij merkte hoe ze over Lady Egbert sprak: dat was zo kritisch dat het hem geruststelde. Hij meende dat hij haar beter zou begrijpen als hij haar in de ogen kon zien, maar ze keek hem nauwelijks aan.

‘Ah, daar komen ze: de góede mensen!’ zei ze uiteindelijk, en in de verte zag Paul Overt de terugkerende kerkgangers—in groepjes van twee of drie kwamen ze aangelopen, in een flikkering van licht en schaduw, omlijst door het groene gras en de overhuivende takken.

‘Als u daarmee wilt zeggen dat wíj slecht zijn, moet ik toch protesteren,’ zei een van de heren. ‘We hebben elkaar de hele ochtend zo aangenaam gezelschap gehouden!’

‘Als de anderen u aangenaam vinden!’ lachte mevrouw St. George. ‘Maar als wij al goed zijn, zijn zij nog beter.’

‘Dan moeten het wel engelen zijn,’ merkte de generaal op.

Page 8: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

‘Uw man was in ieder geval een engel, zo prompt als hij gehoor gaf aan uw verzoek om met ze mee te gaan,’ zei de eerste spreker tegen mevrouw St. George.

‘Mijn verzoek?’‘Had u hem niet opgedragen de dienst bij te wonen?’‘Ik heb hem nog nooit van mijn leven iets opgedragen, behalve één

keer, toen ik hem een slecht boek heb laten verbranden. Meer niet!’ Bij dat ‘meer niet!’ kon onze jonge vriend een lach niet onderdrukken; het duurde hooguit een seconde, maar trok toch haar aandacht. Zo kon hij haar in de ogen kijken, al was het niet lang genoeg om haar te doorgronden—tenzij het al een eerste stap was dat hij meteen zeker meende te weten dat het verbrande boek (hoe ze daarover sprak!) tot zijn beste werk moest hebben behoord.

‘Een slecht boek?’ vroeg haar gesprekspartner.‘Het stond me niet aan. Hij is naar de kerk gegaan omdat uw

dochter ging,’ zei ze tegen generaal Fancourt. ‘Ik acht het mijn plicht u erop te wijzen dat hij haar met attenties overstelpt.’

‘Ach, als u er niets op tegen hebt, vind ik het ook prima,’ lachte de generaal.

‘Il s’attache à ses pas. Maar het is ook geen wonder—zo’n charmant meisje.’

‘Ik hoop dat zij hem geen boeken laat verbranden!’ waagde Paul Overt.

‘Het zou vooral mooi zijn als ze hem er weer eens een stuk of wat liet schrijven,’ zei mevrouw St. George. ‘Zo lui als hij dit jaar is...!’

Getroffen door die formulering staarde onze jongeman haar aan. Dat ‘een stuk of wat schrijven’ was al even kostelijk als haar ‘meer niet’. Besefte de echtgenote van zo’n begenadigd auteur dan niet wat het vergde om ook maar één volmaakt werk voort te brengen? Hoe dacht ze in godsnaam dat zoiets tot stand kwam? Het was zijn eigen overtuiging dat, hoe prachtig Henry St. George ook schreef, hij de afgelopen tien jaar, en zeker de laatste vijf, juist te véél had geschreven, en hij kwam heel even in de verleiding om dat ook te zeggen.

Maar voordat hij dat kon doen, werd het gezelschap afgeleid door de terugkeer van de anderen. Ze arriveerden in groepjes, alles bij elkaar zo’n acht tot tien personen, en iedereen schoof steeds een stukje op om plaats te maken voor de rest. Zo werd de kring onder de bomen veel groter en kon Paul Overt zich erop verheugen (met een voorpret die hem eigen was, bedacht hij) dat het gezelschap, boeiend als het al was, nu nog veel interessanter zou worden. Hij drukte zijn gastvrouw de hand en zij heette hem zonder verdere omhaal van woorden welkom, als een vrouw die erop vertrouwde dat hij aan een half woord genoeg had—en besefte dat dit aangename verblijf in alle opzichten voor zichzelf sprak. Ze vroeg hem niet om bij haar te komen zitten, dus toen iedereen had plaatsgenomen zat hij nog steeds naast generaal Fancourt, met een onbekende dame aan zijn andere zijde.

‘Dat is mijn dochter—daar tegenover ons,’ zei de generaal zonder een minuut te verliezen. Overt zag een lang meisje met schitterend rood haar, in een fraaie jurk van grijsgroene zijdezachte stof en een ontwerp

Page 9: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

dat ieder modern effect schuwde. Juist daardoor liet het kledingstuk zich kennen als het nieuwste van het nieuwste, zodat Overt meteen begreep dat ze een bijzonder eigentijdse jongedame was.

‘Ze is heel mooi—heel mooi,’ zei hij terwijl hij naar haar keek. Haar gezicht had iets nobels en ze leek hem kwiek en vitaal.

Haar vader bezag haar met voldoening en zei: ‘Ze ziet er verhit uit, van het wandelen. Maar dat is zo weer over. Dan zal ik zeggen dat ze een praatje met u moet komen maken.’

‘Doet u voor mij toch geen moeite. Als u gewoon even met mij naar haar toe loopt...’ prevelde de jongeman.

‘Het is toch geen moeite? En ik sloof me niet uit voor u, maar voor Marian,’ voegde de generaal eraan toe.

‘Voor haar zou ik me ook graag uitsloven,’ antwoordde Overt. En hij vroeg: ‘Kunt u me vertellen wie van deze heren Henry St. George is?’

‘De kerel die met mijn meisje zit te praten. Lieve hemel, hij zit werkelijk achter haar aan. Nu gaan ze alweer aan de wandel.’

‘O, is dat hem? Werkelijk?’Het verraste hem een beetje, want de aangeduide man vertoonde

geen gelijkenis met het beeld dat hij in zijn hoofd had. Dat mentale beeld had niet meer dan vage contouren gehad zolang de jongeman nog niet met de werkelijkheid was geconfronteerd, maar werd nu heel even, vlak voordat het in rook opging, concreet genoeg om zich tekortgedaan te voelen. Overt, die een aanzienlijk deel van zijn korte leven in het buitenland had doorgebracht, bedacht niet voor het eerst dat hij schilders en schrijvers daar bijna altijd als type kon herkennen aan de vorm van hun gezicht, hun karakteristieke kop en houding en zelfs bepaalde kenmerken van hun kleding, maar dat die herkenning in Engeland een stuk minder vanzelfsprekend was, vanwege de grotere conformiteit, de gewoonte om het metier eerder te verzwijgen dan ermee te koop te lopen, en de algemene neiging om zich voor te doen als gentleman—een gentleman zonder uitgesproken ideeën. Eenmaal terug in eigen land had hij over de mensen die hij in salons ontmoette meer dan eens gedacht: ‘Je maakt kennis en je praat er zelfs mee, maar om erachter te komen wat ze eigenlijk doen, moet je wel een detective zijn.’ En bij sommigen, wier werk hem—wellicht ten onrechte—niet kon bekoren, dacht hij bovendien: ‘Geen wonder dat ze zwijgen over hun werk—zo belabberd als dat is!’ Het viel hem op dat je hier vaker dan in Frankrijk of Duitsland kunstenaars zag die konden doorgaan voor een echte gentleman, een Engelse gentleman, terwijl hij tegelijkertijd merkte dat de gemiddelde gentleman er—een enkele uitzondering daargelaten—zelden uitzag als een kunstenaar.

En St. George was geen uitzondering, dat had hij al geconstateerd voordat de grote man het gezelschap de rug toekeerde en wegliep met juffrouw Fancourt. Van achteren bezien zag hij er beslist beter uit dan eender welke buitenlandse schrijver, piekfijn gekleed in zijn keurige lange jas en zwarte hoge hoed. Maar die kleding (waartegen hij op een doordeweekse dag minder bezwaar zou hebben) zat Paul Overt om de een of andere reden toch dwars, waarbij hij even vergat dat hijzelf beslist niet minder goed gekleed ging dan zijn illustere collega. Hij had een

Page 10: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

glimp opgevangen van een hoofd met regelmatige trekken en een frisse blos, een bruine snor en een paar ogen die ongetwijfeld nooit ‘in schoonen waanzin’ hadden gerold, en hij nam zich voor dat gezicht bij de eerstvolgende gelegenheid eens goed te bestuderen.1 Voorlopig was hij van mening dat St. George eruitzag als een succesvolle beurshandelaar—zo’n man die iedere ochtend vanuit zijn aangeharkte voorstad met een modieuze dogkar naar zijn werk rijdt. Dat strookte met de indruk die zijn vrouw had gewekt. Overts ogen dwaalden weer naar die dame, en hij zag dat de hare gericht waren op haar echtgenoot, die wegliep met juffrouw Fancourt. Hij vroeg zich af of ze jaloers was dat een andere vrouw beslag op hem legde. Maar hij meende te zien dat mevrouw St. George het nietsvermoedende meisje niet boos nakeek: ze had slechts oog voor haar echtgenoot, en haar blik was onmiskenbaar sereen. Zo zag ze hem graag, dit conventionele uniform beviel haar wel. Overt was razend benieuwd naar het boek dat ze hem had laten verbranden.

Page 11: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

II

Toen ze na de lunch de eetzaal uit liepen, hield de generaal Paul Overt staande en zei: ‘Zeg, ik wil je even voorstellen aan mijn dochter!’—alsof hij het ter plekke bedacht en er nog niet eerder over had gesproken. Met zijn andere hand nam hij de jongedame bij de arm en zei: ‘Je kent hem wel. Ik heb je zijn boeken zien lezen.’ En tegen de jongeman: ‘Ze leest alles—alles!’ Ze had Overt vriendelijk aangekeken en schoot in de lach om de woorden van haar vader.

Toen die was doorgelopen, zei ze: ‘Is het geen schat?’‘Dat is hij zeker, juffrouw Fancourt.’‘Alsof ik u alleen maar lees omdat ik “alles” lees!’‘O, maar dat bedoel ik niet,’ zei Paul Overt. ‘Ik mocht hem meteen

zodra ik hem zag. Hij beloofde toen al dat hij me aan u zou voorstellen.’‘Dat doet hij niet voor u maar voor mij. Maakt u zichzelf vooral niet

wijs dat hij ook maar ergens meer om geeft dan om mij. Hij komt iedereen aan me voorstellen. Hij waant me onverzadigbaar.’

‘U klinkt net als hij,’ lachte Paul Overt.‘O, maar soms wil ik dat ook,’ zei de jongedame blozend. ‘Ik lees

lang niet alles, ik lees zelfs heel weinig. Maar u heb ik wel gelezen.’‘Zullen we naar de galerij gaan?’ vroeg Paul Overt.Ze beviel hem enorm, niet per se vanwege die laatste opmerking (al

hoorde hij zoiets natuurlijk graag), maar omdat hij aan tafel tegenover haar had gezeten en dus al een half uur indrukken had opgedaan van haar knappe gezicht. En daar kwam nog iets bij—een zekere gulheid, een enthousiasme dat niet, zoals bij veel mensen, gespeeld was. Aan die positieve indruk werd niets afgedaan door het feit dat ze onder de maaltijd weer diep in gesprek was geweest met Henry St. George. Die had naast haar en dus ook tegenover onze jongeman gezeten, zodat die laatste had kunnen constateren dat hij haar bleef overladen met de attenties waarvoor zijn echtgenote de generaal had gewaarschuwd.

Paul Overt had bovendien geconstateerd dat mevrouw St. George zich er volstrekt niet aan stoorde en een onbekommerde indruk maakte. Zij zat tussen Lord Masham en de heer Mulliner, de talentvolle redacteur van het chique en levendige nieuwe avondblad dat in de behoefte moest voorzien van lezers die wensten dat er in het conservatieve kamp wat meer te lachen viel (al was het in de ogen van hun politieke tegenstanders al lachwekkend genoeg). Nu hij haar een uur had meegemaakt, vond Paul Overt haar nog mooier dan in het begin. Waren haar oneerbiedige opmerkingen over het werk van haar man niet in zijn hoofd blijven gonzen, dan had hij haar zelfs sympathiek kunnen vinden—voor zover hij iets kon vinden van een vrouw die hij niet had gesproken en die hij, als het aan haar lag, waarschijnlijk ook nooit te spreken zou krijgen.

Henry St. George had kennelijk behoefte aan mooie vrouwen om zich heen, en op dat moment kon hij vooral niet zonder juffrouw Fancourt. Overt, die zich had voorgenomen de auteur eens goed te

Page 12: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

monsteren, kreeg daartoe volop gelegenheid en trok er verregaande conclusies uit. Hij las nu meer van dat gezicht af en stelde verheugd vast dat St. George niet het soort hoofd had dat al binnen drie minuten zijn verhaal had gedaan. Dit hoofd was—en de vakmatige inslag van Overts vergelijkingen zij hem vergeven—een feuilleton in korte afleveringen, geschreven in een doorwrochte stijl, in volzinnen die zich niet in één oogopslag lieten duiden, met veel nuances en een vage suggestie van een verleden dat ongrijpbaar bleef. Twee zaken waren Overt vooral opgevallen. Ten eerste dat hij het gezicht van de befaamde auteur liever in ruststand zag dan lachend. Zijn glimlach stond hem tegen (voor zover iets in die man hem kon tegenstaan), terwijl zijn gelaat in neutrale stand een charme had die evenredig groeide met de rust die het uitstraalde. Zodra de vrolijkheid er weer op doorbrak voelde Overt ergernis opkomen, zoals iemand die van de schemering zit te genieten ontstemd is wanneer de lamp te vroeg wordt binnengebracht. Zijn tweede constatering was dat hij het doorgaans afschuwelijk vond als mannen van die leeftijd hun best deden om bij een mooi meisje in de smaak te vallen, maar dat het hem in dit geval niet hinderde—wat erop leek te wijzen dat St. George het niet overdreef, of jonger overkwam dan hij was, of anders dat juffrouw Fancourt zich van geen kwaad bewust was.

Overt ging met haar naar de galerij, en die liepen ze helemaal door, ze bewonderden de schilderijen en de kabinetten en de hele aanblik van die gaanderij, even lang en zonovergoten als de zomermiddag die zich voor hen uitstrekte, met hier en daar wat grote divans en oude stoelen als uren van verpozing. Een bijkomend voordeel van zo’n vertrek was dat bezoekers er altijd volop gespreksstof vonden. Juffrouw Fancourt nam met Paul Overt plaats op een sofa met een bloempatroon en een keur aan kussentjes, harde oude kubusjes in alle soorten en maten, en zei: ‘Ik ben zo blij dat ik eindelijk de kans krijg om u te bedanken.’

‘Mij te bedanken?’‘Ik heb zo genoten van uw boek. Ik vind het schitterend.’Ze zat hem glimlachend aan te kijken en hij vroeg niet welk boek ze

bedoelde, al had hij er drie of vier geschreven. Dat leek een ordinair detail, en hij putte niet eens zoveel voldoening uit de gedachte aan het genot dat hij haar—zoals zij hem vertelde, zoals haar stralende knappe gelaat hem vertelde—had geschonken. Het gevoel waaraan ze appelleerde, of dat ze althans bij hem losmaakte, was iets groters, iets wat weinig te maken had met gestreelde eigendunk. Het was bewondering voor de levenslust die ze belichaamde, die jonge zuiverheid en vitaliteit die leken te zeggen dat dit pas echt succes was: zo groeien en bloeien en zo’n volmaakte verschijning zijn—veel beter dan zich kromgebogen over een met inkt bevlekte tafel het hoofd te breken over complexe hersenspinsels. Nu ze hem aankeek met die grijze ogen (ze stonden vrij ver uiteen en haar hoogblonde haar, zo dik dat er geen krullen in zaten, beschreef een ruime boog daarboven), schaamde hij zich bijna voor de pennenvruchten die zij zo zat te prijzen. Hij besefte dat hij liever om een andere reden bij haar in de smaak zou vallen. Haar gelaatstrekken waren die van een volwassen vrouw, maar haar teint en haar welgevormde mond hadden iets kinderlijks. Ze was bovenal

Page 13: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

ongekunsteld, dat leed nu geen twijfel meer— ongekunstelder dan hij aanvankelijk had gedacht, wellicht vanwege haar opvallende gewaad, zo conventioneel onconventioneel dat het van bestudeerde spontaniteit leek te getuigen. Zoiets had hem bij vrouwen al vaker afgeschrikt, wat dan achteraf steeds terecht was gebleken. Hij leefde dan wel voor de kunst, maar hij voelde zich niet thuis bij die moderne ‘terug naar de natuur’-types die zich uitdossen als een bosnimf, met hun kleren vol doornen en hun haar in de war alsof het door saters is doorwoeld. Juffrouw Fancourt was veel argelozer dan haar kleding, en het beste bewijs daarvan was dat ze blijkbaar dacht dat in deze japon haar vrijzinnige karakter tot uitdrukking kwam. Ze liep erbij als een pessimist, maar Overt wist zeker dat ze van het leven hield.

Hij bedankte haar voor de complimenten—en besefte meteen dat zijn dank niet uitbundig genoeg klonk en zij hem wellicht een hork vond. Hij hoopte dat ze hem niet om uitleg zou vragen over iets wat hij had geschreven: daar was hij huiverig voor (al te huiverig misschien) omdat hij uitleg bij een kunstwerk altijd dom vond klinken. Maar hij was zo van haar gecharmeerd dat hij erop vertrouwde haar op den duur wel duidelijk te kunnen maken dat hij haar vragen niet botweg ontweek. Bovendien was ze niet snel beledigd, niet lichtgeraakt, ze was iemand die kon wachten. Dus toen hij zei: ‘O, praat toch niet over mijn werk. De andere schrijver hier in huis, dat is pas een grootheid!’, toen hij dat korte, oprechte protest aantekende, was dat in de volle overtuiging dat zij het niet zou opvatten als valse bescheidenheid of de lompheid van een gevierd schrijver die alle lof geblaseerd wegwuift.

‘Meneer St. George, bedoelt u? Is hij niet geweldig?’Paul Overt keek haar even aan. Het was alsof het ochtendlicht in

haar ogen gloorde.‘Ik ken hem helaas niet. Ik bewonder hem slechts van afstand.’‘O, maar u moet hem leren kennen, hij wil u zo graag spreken,’

beweerde juffrouw Fancourt, die duidelijk de gewoonte had om precies die dingen te zeggen waarvan ze snel had ingeschat dat die de ander zouden behagen. Overt vermoedde dat zij er altijd op rekende dat andere mensen het wel met elkaar konden vinden.

‘Ik zou eigenlijk niet gedacht hebben dat hij van mij gehoord had,’ zei Paul met een glimlach.

‘O jawel, hij weet alles. En anders vertel ik het hem wel.’‘Vertelt u hem alles?’‘U klinkt net als de mensen in uw boek!’ riep het meisje uit.‘Die klinken dan zeker allemaal hetzelfde.’‘Nou ja, het is vast heel moeilijk. Dat zegt meneer St. George, dat

het vreselijk moeilijk is. Dat vond ik zelf ook toen ik het probeerde. Ik heb een roman proberen te schrijven.’

‘Meneer St. George zou u niet moeten ontmoedigen,’ zei Paul Overt.

‘En u dan—met dat gezicht dat u trekt.’‘Maar waarom zou u ook kunstenaar willen worden?’ ging de

jongeman verder. ‘Het is zo’n armzalig bestaan—zo armoedig!’‘Ik kan u niet volgen,’ zei Marian Fancourt met een ernstig gezicht.

Page 14: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

‘Vergeleken met het leven van een man van de daad, bedoel ik. Voor wie zijn leven zijn werk is.’

‘Maar in de kunst vind je toch een leven—als het echte kunst is?’ vroeg ze. ‘Dat vind ik het enige ware leven. Al het andere is zo onbeholpen!’ Paul Overt moest lachen en ze ging verder: ‘Het is hier zo interessant, met al die beroemde mensen.’

‘Dat is het zeker. Maar dat zult u toch wel gewend zijn?’‘Nee, ik heb nog nooit iemand gezien, nooit. Wij hebben altijd in

Azië gewoond.’‘Maar wemelt het in Azië niet van de voorname lui? Hebt u daar in

India niet hele provincies bestuurd en krijgsgevangen radja’s en schatplichtige vorsten aan uw koets geketend meegevoerd?’

‘Ik was er alleen met mijn vader, nadat ik hier van school was gegaan om bij hem te gaan wonen. Ik had het heel fijn alleen met hem—we hebben verder geen familie—maar je had daar niet het soort mensen met wie ik het liefst omga. Je hoorde daar nooit eens iemand over een schilderij praten, nooit eens iemand over boeken—behalve over slechte.’

‘Niet over schilderijen? Maar was het hele leven daar geen schilderij?’

Juffrouw Fancourt keek om zich heen in de fraaie galerij waar ze zaten. ‘Dat haalde het niet bij wat je hier ziet. Ik ben dol op Engeland!’ riep ze uit.

‘O, ik kan natuurlijk niet ontkennen dat we daarover nog niet zijn uitgeschreven.’

‘Er is in feite nauwelijks nog een begin mee gemaakt,’ zei het meisje.

‘Zegt Henry St. George dat?’ Er school een lichte en, vond hij zelf, vergeeflijke ondertoon van

ironie in zijn vraag, maar zij gaf eenvoudig antwoord zonder die te horen. ‘Ja, hij zegt dat het nog niet beschreven is—nauwelijks nog,’ zei ze gretig. ‘Hij kan er zo boeiend over vertellen. Als je hem hoort, krijg je zin om het zelf te proberen.’

‘Anders ik wel,’ zei Paul Overt, meteen onder de indruk van zowel die gedachte als van de geestdrift waarmee ze het zei, en van het besef dat het heel stimulerend moest zijn om zoiets uit de mond van St. George te horen.

‘Ach, alsof u er niet allang mee bezig bent. Wat zou ik u tweeën graag horen discussiëren,’ zei ze vurig.

‘Dat is heel vriendelijk van u, maar ik ben geen partij voor hem. Ik lig aan zijn voeten.’

Marian Fancourt keek hem even ernstig aan. ‘Vindt u hem dan zo volmaakt?’

‘Verre van dat. Sommige van zijn latere boeken vind ik vreselijk vreemd.’

‘Ja, ja, dat weet hij.’Paul Overt staarde haar aan. ‘Dat ik ze heel vreemd vind?’‘Ja, of in ieder geval dat ze onder de maat zijn. Hij slaat ze zelf niet

hoog aan, zegt hij. Hij heeft me zulke wonderlijke dingen verteld—hij is zó interessant.’

Page 15: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

Paul Overt schrok er een beetje van dat de briljante schrijver over wie ze het hadden tot zo’n openlijke biecht was gebracht, en dat hij in zijn ellende nota bene te biecht was gegaan bij de eerste de beste—want juffrouw Fancourt mocht nog zo bevallig zijn, wat was zij per slot van rekening meer dan een onvolwassen jongedame die hij in een landhuis toevallig tegen het lijf was gelopen? Maar juist de bewondering waartoe hij zichzelf net had bekend, betekende ook dat hij de gevallen grootmeester alles vergaf—niet omdat hij hem niet doorzag, maar juist omdat hij hem volledig doorgrondde. Die toegeeflijkheid berustte deels op mededogen met de oppervlakkigheid van ’s mans karakter, een zwakte die St. George naar Overts stellige overtuiging inwendig streng veroordeelde, en die blijk gaf van een tragisch geheim dat hij in zijn ziel meedroeg. Hij moest zijn redenen hebben voor die wankelmoedigheid, en dat moesten pijnlijke redenen zijn, waardoor iedereen die van hem hield alleen maar meer van hem ging houden.

‘Ik benijd u. Ik heb zo mijn ideeën over hem, ik heb kritiek—maar ik hou van hem,’ zei Overt na een korte stilte. ‘En het is een hele gebeurtenis voor mij om hem voor het eerst zo van nabij mee te maken.’

‘Zo’n gewichtig moment, wat schitterend!’ riep ze uit. ‘Wat heerlijk om u bij elkaar te brengen!’

‘En dat juist u dat doet, maakt het helemaal af,’ zei Overt.‘Hij wil het net zo graag als u,’ ging juffrouw Fancourt verder. ‘Wel

vreemd dat u elkaar nooit eerder hebt ontmoet.’‘Zo vreemd is dat niet. Ik was niet altijd in Engeland, ik heb de

afgelopen jaren veel in het buitenland gezeten.’‘En toch beschrijft u Engeland zo knap alsof u hier nooit bent

weggeweest.’‘Misschien juist omdat ik er niet was. Ik vermoed althans dat de

beste passages geschreven zijn op akelige locaties in den vreemde.’‘Hoezo akelig?’‘Het waren kuuroorden—voor mijn doodzieke moeder.’‘Ach, uw arme moeder?’ zuchtte ze meelevend.‘We zijn van kuuroord naar kuuroord getrokken om haar er

bovenop te helpen. Maar ze werd maar niet beter. Naar de dodelijke Rivièra (ik háát het daar!), naar de Alpen, naar Algiers, en zelfs nog een gruwelijke reis helemaal naar Colorado.’

‘En is ze nog steeds niet beter?’ vroeg juffrouw Fancourt.‘Ze is een jaar geleden gestorven.’‘O, werkelijk? Net als mijn moeder. Alleen is zij al heel lang dood. U

moet mij een keer over uw moeder vertellen,’ voegde ze eraan toe.Overt keek haar even aan. ‘U weet precies wat u moet zeggen! Als

u dat bij St. George ook doet, verbaast het me niet dat hij aan uw voeten ligt.’

‘Ik begrijp niet wat u bedoelt. Hij valt me heus niet lastig met lange liefdesbetuigingen—hij maakt zich niet belachelijk.’

‘Ik vrees dat ik dat in uw ogen wel doe.’‘Welnee,’ zei ze nogal kortaf. ‘Hij begrijpt alles.’Bijna had Overt schertsend gezegd: ‘En ik niet—is dat het?’ Maar

hij beperkte zich tot het bijna even banale: ‘Denkt u dat hij zijn vrouw

Page 16: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

ook begrijpt?’Juffrouw Fancourt gaf daar geen antwoord op, maar riep na een

korte aarzeling uit: ‘Is ze niet charmant?’‘In het geheel niet.’‘Daar komt hij. Nu moet u echt kennismaken,’ zei ze daarop.Aan het andere uiteinde van de galerij had zich een groepje gasten

verzameld, en Henry St. George, die uit een belendende kamer was gekomen, had zich daarbij aangesloten. Hij bleef er even staan en nam zo te zien geen deel aan het gesprek, maar pakte een oude miniatuur van een tafel en onderwierp die aan een vluchtige inspectie. Even later scheen hij juffrouw Fancourt en haar metgezel in het oog te krijgen, waarop hij de miniatuur terugzette en op zijn gemakje, met de handen in de zakken en links en rechts een blik op de schilderijen werpend, naar hen toe slenterde. Het was zo’n lange galerij dat het enige tijd duurde voor hij bij hen was, te meer daar hij even stilhield om de fraaie Gainsborough te bewonderen.2

‘Hij zegt dat zij het geheim van zijn succes is,’ vervolgde juffrouw Fancourt op gedempte toon.

‘O, hij spreekt vaak in raadselen!’ lachte Paul Overt.‘In raadselen?’ vroeg ze. Ze keek naar haar andere vriend, en het

ontging Paul niet dat er grote genegenheid uit haar blik sprak. ‘Hij komt met ons praten!’ bracht ze haast ademloos uit. Er klonk een zekere vervoering in haar stem, waar Paul Overt van opkeek. Lieve hemel, is ze zo gek op hem, vroeg hij zich af—is ze verliefd op hem? ‘Ik zei toch dat hij popelt om u te spreken?’ zei ze.

‘Dat weet hij dan goed te verbergen,’ merkte de jongeman op. Het onderwerp van hun gesprek stond nog bij de Gainsborough. ‘Hij schuifelt nauwelijks merkbaar onze kant op. Bedoelt hij dat zijn vrouw hem heeft gered door dat boek te verbranden?’

‘Dat boek? Welk boek heeft ze verbrand?’ Met een ruk draaide ze haar hoofd naar hem toe.

‘Heeft hij u daar niet over verteld?’‘Met geen woord.’‘Dan vertelt hij u niet alles!’ Paul Overt vermoedde dat juffrouw

Fancourt er min of meer van uitging dat hij dat wel deed. De grote man had zijn slentertocht hervat en was inmiddels dichterbij. Toch waagde Overt nog een lasterlijke opmerking: ‘De hele anekdote doet denken aan Sint Joris en de draak.’3

Maar juffrouw Fancourt hoorde hem niet. Ze keek lachend naar haar naderende vriend. ‘Hij popelt echt—hij popelt!’ zei ze nog eens.

‘Om u te zien, ja.’Vrolijk en onbevangen riep ze hem toe: ‘Ik weet dat u meneer Overt

graag wilt leren kennen. U wordt vast grote vrienden, en dan zal ik altijd kunnen zeggen dat ik erbij was toen u elkaar voor het eerst hebt ontmoet, en dat ik daar een rol in heb gespeeld.’

Ze klonk zo oprecht in haar bedoelingen dat ze dat gewoon kon zeggen. Toch had onze jongeman met Henry St. George te doen, zoals hij altijd meeleefde met mensen op wie een openlijk beroep werd gedaan om vriendelijk en charmant uit de hoek te komen. Hij zou het zo fijn hebben

Page 17: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

gevonden om in de belangstelling te staan van de man die hij zo diep bewonderde, dat hij niet eens met die gedachte durfde te spelen uit angst bedrogen uit te komen. In één oogopslag zag hij (met de intuïtie van zijn vak) dat de vergeeflijke meester weliswaar overliep van goede wil, maar nog nooit een woord van hem had gelezen. Dat was eigenlijk een opluchting, het vereenvoudigde de zaak: zijn achting voor ’s mans prestaties was al zo groot, hoe had blijdschap over een compliment van de meester die nog groter kunnen maken? Hij stond op, als om St. George van zijn aanwezigheid te verlossen, maar werd meteen overstemd door diens hartelijkheid—een hartelijkheid waarmee de grote man alle ongemakkelijke situaties gladstreek. Alles was in een oogwenk gebeurd. Paul Overt besefte dat ze nu hadden kennisgemaakt, was zich bewust van zijn handdruk en van hoe die hand aanvoelde, van zijn gezicht, dat hij nu van dichterbij en dus beter kon zien, van zijn collegiale bejegening en vooral van het feit dat St. George hem niet (althans nog niet) kwalijk nam dat deze kennismaking hem was opgedrongen door een lieftallig maar al te dweperig meisje, wier gezelschap verre te verkiezen was boven dat van haar nalopers. Er klonk althans geen ergernis in zijn stem door toen hij bij juffrouw Fancourt informeerde naar het plan voor een wandeling—een wandeling door het park met het hele gezelschap. Hij had ook iets tegen Overt gezegd over nader kennismaken—‘Wij moeten nodig eens praten, wij zullen heel wat te bespreken hebben, nietwaar?’—maar Paul zag wel dat het daar niet meteen van zou komen.

Toch was hij erg in zijn nopjes, zelfs nadat er een besluit was genomen over de wandeling (ze waren gedrieën teruggelopen naar het andere uiteinde van de gaanderij, waar het plan met enkele andere gasten werd besproken) en hij, toen het hele gezelschap zich naar buiten had begeven, een half uur naast mevrouw St. George kwam te lopen. Haar man liep met juffrouw Fancourt voorop en was uit het zicht verdwenen. Het was een prachtige wandeling voor een zomermiddag: een uitgestrekte route over het gras langs de randen van het park. Dat park was omgeven door een oude, verkleurde maar prachtige rode muur, die een schilderachtige aanblik bood aan hun linkerhand. Mevrouw St. George wees hem op de verrassende omvang van het landgoed dat de muur omsloot en op enkele andere feiten over dit en andere bezittingen van de familie: ze raadde hem dringend aan ook hun andere huizen eens te bezoeken. Ze somde die geoefend op en beschreef ze in detail, de lijst leek eindeloos. Ze had heel hartelijk gereageerd op Paul Overts mededeling dat hij net had kennisgemaakt met haar man, en hij vond haar nu zo’n vief en vriendelijk vrouwtje dat hij zich een beetje schaamde voor zijn kwinkslag tegen juffrouw Fancourt—al bedacht hij dat die grap waarschijnlijk al door honderd andere mensen op honderd andere gelegenheden was gemaakt. Hij kon het, kortom, veel beter met mevrouw St. George vinden dan hij had verwacht; maar dat verhinderde niet dat ze onderweg ineens door vermoeidheid werd overvallen en zei dat ze direct terug naar het huis moest. Ze was zo slap als een vaatdoek, zei ze, ze voelde zich niet goed—iets waarvan Overt de tekenen waren ontgaan, in beslag genomen als hij werd door de vraag in welk opzicht zij het geheim van haar mans succes kon zijn. Net toen hij een begin van

Page 18: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

een antwoord meende te hebben gevonden, al was het natuurlijk nog maar een hypothese, zei ze dat ze terug moest. En hij had nog niet aangeboden haar terug te brengen of de situatie veranderde opnieuw: Lord Masham was ineens verschenen, die was teruggelopen, had hen ingehaald, was opgedoken uit het struikgewas—Overt kon niet goed zeggen waar hij vandaan kwam, maar mevrouw St. George had gezegd dat hij zich vooral niet om haar moest bekommeren en dat ze niemand tot last wilde zijn. Waarop ze wegliep met Lord Masham. Paul Overt voegde zich weer bij het gezelschap en raakte in gesprek met Lady Watermouth, die hij meteen vertelde dat mevrouw St. George de wandeling had moeten afbreken.

‘Ze had helemaal niet mee moeten komen,’ zei ze knorrig.‘Is ze dan zo ziek?’‘Ze is er bar slecht aan toe.’ En op nog strengere toon voegde ze

eraan toe: ‘Ze had hier helemaal niet moeten komen logeren!’ Hij vroeg zich af wat ze daarmee bedoelde, maar begreep al snel dat het geen smet op het gedrag of de goede zeden van de dame in kwestie betrof: het sloeg slechts op het feit dat ze te veel van haar lichaam vergde.

Page 19: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

III

Summersoft had een rooksalon op dezelfde schaal als de rest van het huis, dat wil zeggen: hoog en licht en ruim, en versierd met zulk verfijnd antiek houtsnijwerk en plafondornamenten dat het vertrek eerder geschikt leek als boudoir voor dames die zich over bleke borduurwerkjes bogen dan als verzamelplaats voor heren die zware sigaren rookten. Die zondagavond verzamelden de heren zich daar in groten getale, en stonden ze in meerderheid bijeen aan één kant van de kamer, bij een van de koele witmarmeren haarden waarvan het entablement met sierlijk Italiaans reliëfwerk was getooid. Ook aan de andere zijde van de kamer was een haard, maar op deze zwoele zomeravond brandde in geen van beide een vuur: de aantrekkingskracht van deze haard school in de tafel vol glazen, flessen en karaffen die in het hoekje naast de schoorsteenmantel stond.

Paul Overt was geen oprecht roker. Als hij al eens een sigaret opstak, was het om redenen die met het genot van tabak niets van doen hadden. Dat was zeker het geval op de avond waarover ik spreek: zijn enige motief was de hoop op een praatje met Henry St. George. Van het ‘goede gesprek’ dat de grote man hem eerder die dag in het vooruitzicht had gesteld, was het nog niet gekomen en dat verdroot hem zeer, aangezien de gasten de volgende ochtend na het ontbijt ieder huns weegs zouden gaan. Maar tot zijn teleurstelling moest hij vaststellen dat de auteur van Shadowmere blijkbaar niet van plan was om het laat te maken. Hij maakte geen deel uit van het gezelschap in de rooksalon toen Overt daar aankwam, en bevond zich ook niet onder de fleurig geklede heren die er in de tien minuten daarna nog hun opwachting maakten. De jongeman wachtte nog even, denkend dat St. George wellicht iets speciaals was gaan aantrekken: dat zou het uitstel verklaren en Overts eerdere indruk bevestigen dat de man veel belang hechtte aan oppervlakkige uiterlijkheden. Maar hij bleef maar weg—als hij zich nog steeds aan het omkleden was, moest hij zich wel in een heel bijzonder pak hijsen. Paul gaf het op, een beetje gekrenkt, een beetje ontstemd dat het hem niet was gelukt meer dan twintig woorden met de man te wisselen. Hij was niet kwaad, maar lurkte zuchtend aan zijn sigaret met het gevoel dat hij een waardevolle kans was misgelopen. Teleurgesteld liep hij weg van de groep, slenterde door de kamer en keek naar de oude prenten aan de wand.

En daar werd hij zich ineens bewust van een hand op zijn schouder en een vriendelijke stem in zijn oor. ‘Dat is mooi. Ik hoopte je hier al te treffen. Ik ben er speciaal voor naar beneden gekomen.’ Dat was St. George, niet met andere kleren aan, maar met een vriendelijk gezicht—zijn ernstige gezicht—dat Overt meteen opbeurde. Hij legde uit dat hij slechts was opgebleven omwille van de meester—het vooruitzicht van een gesprekje met hem—en dat hij net, omdat hij hem hier niet had aangetroffen, op het punt had gestaan naar bed te gaan.

‘Tja, ik rook niet, weet je. Mag niet van mijn vrouw,’ zei St. George,

Page 20: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

terwijl hij om zich heen keek waar ze konden zitten. ‘Heel goed voor me, heel goed. Laten we even op die bank plaatsnemen.’

‘Is roken goed voor u?’‘Nee, nee, dat ik het niet mag van haar. Het is goed om een vrouw

te hebben die je leert wat je allemaal kunt missen. In je eentje zou je daar misschien nooit achter komen. Ze laat me nog geen sigaret opsteken.’

Ze namen plaats op de sofa, op enige afstand van het groepje rokers, en St. George vroeg: ‘Heb jij er een?’

‘Een sigaret?’‘God, nee! Een vrouw.’‘Nee. Maar ik zou er mijn sigaret voor geven om er een te krijgen.’‘Je zou er heel wat meer voor opgeven,’ zei St. George. ‘Maar je

zou er ook veel voor terugkrijgen. Er valt veel voor vrouwen te zeggen,’ voegde hij eraan toe, en hij sloeg zijn armen over elkaar en kruiste zijn gestrekte benen. Een aangeboden sigaret sloeg hij af, roken wilde hij echt niet. Paul Overt drukte zijn sigaret uit, verguld met deze aandacht. Ze zaten per slot van rekening uit de rook, de bank stond ver weg in de hoek.

Het zou een vergissing zijn geweest, ging St. George verder, om afscheid te nemen zonder nog even met elkaar te praten. ‘Want ik weet alles van jou,’ zei hij. ‘Ik weet dat je een opmerkelijke jongeman bent. Je hebt een voortreffelijk boek geschreven.’

‘Hoe weet u dat?’ vroeg Overt.‘Maar dat hangt in de lucht, mijn beste kerel. Het staat in de

bladen, het zoemt overal rond,’ antwoordde St. George met de directe vertrouwelijkheid van een vakbroeder—een toon die Overt in de oren klonk als het geritsel van de lauwerkrans. ‘Je naam ligt op de lippen van alle lezers, en wat nog veel beter is: van alle lezeressen. En ik heb je boek net gelezen.’

‘Nu net? Vanmiddag had u het nog niet gelezen,’ zei Overt.‘Hoe weet je dat?’‘U weet best hoe ik dat weet,’ lachte de jongeman.‘Dat heeft juffrouw Fancourt je zeker verteld?’‘Nee, integendeel. Zij wilde me juist wijsmaken dat u het wel

gelezen had.’‘Ja, dat is ook meer haar stijl. Zet ze het hele leven niet in een roze

gloed? Maar je geloofde haar dus niet?’ vroeg St. George.‘Toen u daar eenmaal bij ons stond niet meer.’‘Speelde ik toneel? Speelde ik erg slecht toneel?’ Maar zonder het

antwoord af te wachten vervolgde hij: ‘Een meisje als zij moet je altijd geloven—altijd, altijd. Sommige vrouwen moet je met een korreltje zout nemen, met enig voorbehoud. Maar háár moet je nemen zoals ze is.’

‘Ik mag haar enorm graag,’ zei Overt.St. George leek iets grappigs te horen in zijn toon, misschien was

het de ernst waarmee Overt zijn oordeel gaf. Hij schoot in de lach en zei: ‘Volkomen terecht. Het is een meid uit duizenden! Maar ik geef toe dat ik je vanmiddag nog niet gelezen had.’

‘Dan had ik dus gelijk om geen geloof te hechten aan wat juffrouw Fancourt zei.’

Page 21: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

‘Hoezo? Dat kan ik natuurlijk niet beamen: het stelt mij in een kwaad daglicht.’

‘Wordt u liever versleten voor de ideale man die zij schetst? Wat dat betreft heeft u niets te vrezen,’ zei Paul.

‘Ach, jongeman, praat toch niet over “verslijten” als het om mij gaat. Versleten ben ik, ja, zonder meer. Zij kan haar verbeelding—een rijke verbeelding, nietwaar?—wel voor iets beters gebruiken dan voor het “schetsen” van zo’n uitgeblust, afgesloofd oud beestje!’ Er klonk ineens een droefheid in zijn stem door die Paul wilde bestrijden, maar voordat hij iets kon zeggen begon St. George alweer over de geslaagde roman die hij van hem had gelezen: ‘Ik had geen idee dat je zo goed was—er wordt zoveel aangeprezen. Maar jij bent verrassend goed.’

‘En ik ga nog verrassend veel beter worden,’ zei Overt.‘Dat zie ik, en dat spreekt me ook zo aan. Als ik zo om me heen kijk,

zie ik bar weinig dat nog verrassend veel beter zal worden. Het meeste wordt gestaag minder. Het is zoveel makkelijker om minder te worden, dat heb ik zelf althans gemerkt. Het laat me doorgaans koud, wat ze tegenwoordig allemaal doen, wat ze maken. Maar jij móet beter worden, jij moet volhouden. Dat heb ik zelf natuurlijk verzuimd. Het is verduveld moeilijk, dat is de pest. Maar ik zie dat jij het kunt. Het zou doodzonde zijn als je het niet deed.’

‘Het is heel interessant om u over uzelf te horen praten. Maar ik weet niet wat u bedoelt met die suggestie dat u bent afgegleden,’ zei Paul Overt met een schijnheiligheid die hem moet worden vergeven. Hij was inmiddels zo van de man gecharmeerd dat hij de dalende lijn in diens oeuvre even was vergeten.

‘Zeg dat niet, zeg dat toch niet,’ zei St. George ernstig, met zijn hoofd rustend op de rugleuning van de bank en de ogen opgeslagen naar het plafond. ‘Je weet precies wat ik bedoel. Al na twintig pagina’s van jouw boek zag ik dat jij dat wel moet weten.’

‘U doet me verdriet,’ mompelde Paul.‘Daar ben ik blij om, want laat het een waarschuwing zijn. Het

moet toch schokkend zijn, zeker voor een jonge, onbevangen geest vol heilig vuur: de treurige aanblik van een man die voor iets hogers leek bestemd, maar op mijn leeftijd nu zo eerloos is geëindigd.’ St. George zat nog steeds peinzend omhoog te staren en sprak zacht maar bedachtzaam, zonder merkbare emotie. De onpersoonlijke helderheid van zijn toon klonk genadeloos—genadeloos voor hemzelf—en bracht Paul ertoe een bezwerende hand op zijn arm te leggen. Maar terwijl zijn ogen de finesses van de fraaie plafonddecoratie leken af te tasten, vervolgde hij: ‘Kijk goed naar mij en neem deze les ter harte, want een les is het. Laat mijn slechte voorbeeld tenminste dit positieve gevolg hebben, dat deze jammerlijke aanblik jou doet huiveren en je in de toekomst helpt om op het rechte pad te blijven. Word op je oude dag niet wat ik op de mijne ben: een deprimerend, deerniswekkend toonbeeld van de aanbidding van valse goden!’

‘Hoe bedoelt u, op uw oude dag?’ vroeg Paul Overt.‘Het heeft me oud gemaakt. Maar jouw jeugdigheid bevalt me.’Overt zei niets, ze zaten even zwijgend voor zich uit te kijken. Ze

Page 22: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

hoorden de anderen praten over de parlementaire meerderheid. Toen vroeg Paul: ‘Wat bedoelt u met valse goden?’

‘De afgoden van de markt. Geld en luxe en “de wereld”, een goede school voor je kinderen en kleren voor je vrouw. Alles wat je ertoe beweegt voor snel succes te kiezen. O, de verachtelijke zaken waar het je toe brengt!’

‘Maar het is toch goed om voor je kinderen te willen zorgen?’‘Een mens moet geen kinderen willen hebben,’ zei St. George

onbewogen. ‘Wie iets wil presteren, bedoel ik natuurlijk.’‘Maar kunnen die niet inspireren, motiveren?’‘Ze motiveren je naar de verdommenis. Artistiek gesproken.’‘U roert diepgaande kwesties aan—kwesties waarover ik graag met

u van gedachten zou wisselen,’ zei Paul Overt. ‘Vertel me alstublieft alles over uzelf. Dit is een festijn voor mij!’

‘Dat geloof ik graag, wrede jongeling. Maar om te laten zien dat ik, afgetakeld als ik ben, nog wel ergens in geloof, zal ik voor jou mijn ijdelheid op de brandstapel zetten tot er niets dan as resteert. Je moet eens bij me langskomen—je moet eens bij ons thuis komen. Mevrouw St. George is alleraardigst, ik weet niet of je al kans hebt gehad om met haar te praten. Ze zal je maar wat graag ontvangen. Ze is dol op beroemdheden, op aanstormend talent zowel als arrivés. Je moet bij ons komen eten, mijn vrouw stuurt je wel een uitnodiging. Waar ben je te vinden?’

‘Dit is mijn adres.’ Overt trok zijn portefeuille en haalde er een visitekaartje uit. Toen bedacht hij zich en gaf het niet aan zijn vriend, maar zei dat hij hem in Londen onverwijld een bezoek zou brengen en dan zijn kaartje zou afgeven als hij ongelegen kwam.

‘O, dat zit er dik in. Mijn vrouw gaat voortdurend uit, en als ze niet uit is, is ze doodmoe omdat ze uit is geweest. Je moet eens bij ons komen eten—al heb je daar ook niet veel aan, want mijn vrouw geeft altijd grote diners. Je moet een keer in ons buitenhuis langskomen, dat is het beste. Het is groot genoeg en beslist niet onaardig.’

‘Heeft u een buiten?’ vroeg Paul jaloers.‘Niet zoiets als dit, hoor! Maar we hebben wel iets waar we af en

toe heengaan. Een uurtje met de trein vanaf Euston Station. Dat is een van de redenen.’

‘Redenen?’‘Waarom mijn boeken zo slecht zijn.’‘U moet me ook alle andere redenen vertellen!’ zei Paul lachend.Daar ging St. George niet op in. In plaats daarvan vroeg hij ineens:

‘Waarom heb ik jou nooit eerder ontmoet?’De toon waarop hij dat zei was bijzonder vleiend voor zijn nieuwe

vriend, het klonk alsof hij zich ineens bewust was van een jarenlang gemis. ‘Onder meer omdat u mij niet gemakkelijk kon tegenkomen, denk ik. Ik heb niet in de wereld geleefd—niet in úw wereld. Ik heb jaren buiten Engeland doorgebracht, her en der in het buitenland gezeten.’

‘Hou daar dan alsjeblieft mee op. Je moet Engeland onder handen nemen, dat is zo’n onuitputtelijk onderwerp.’

‘Bedoelt u dat ik daarover moet schrijven?’ vroeg Paul, op de toon

Page 23: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

van een kind dat met open mond zit te luisteren.‘Natuurlijk. En prachtig mooi, graag. Dat is het enige wat mijn

bewondering voor die roman van je nog een beetje tempert: dat hij zich in het buitenland afspeelt. Weg met het buitenland! Blijf thuis en beschrijf de dingen hier, onderwerpen die we kennen.’

‘Ik zal alles doen wat u zegt,’ zei Paul Overt, één en al aandacht. ‘Maar neem me niet kwalijk dat ik niet begrijp hoe u mijn boek hebt kunnen lezen,’ voegde hij eraan toe. ‘Ik heb u de hele middag in gezelschap gezien, eerst op die lange wandeling, toen bij de thee op het gras, tot we ons gingen omkleden voor het diner, daarna de hele avond tijdens het diner en nu hier.’

St. George keek hem glimlachend aan. ‘Ik heb er nog maar een kwartiertje in zitten lezen.’

‘Een kwartier is al heel wat, maar ik begrijp niet waar u de tijd vandaan hebt gehaald. Na het diner zat u in de salon niet te lezen, maar met juffrouw Fancourt te praten.’

‘Dat komt op hetzelfde neer, want we zaten te praten over Ginistrella. Ze heeft het me beschreven—ze heeft het me uitgeleend.’

‘Uitgeleend?’‘Ze heeft het altijd bij zich.’‘Ongelooflijk,’ mompelde Paul Overt, en hij bloosde.‘Magnifiek voor jou—maar ik profiteer er ook van. Toen de dames

naar bed gingen, bood ze aan mij het boek te laten brengen. Het is me door haar meid overhandigd in de hal en ik heb het meegenomen naar mijn kamer. Ik was niet van plan hier nog te komen, dat doe ik maar zelden. Maar ik ga nooit vroeg slapen, ik moet altijd eerst nog een of twee uurtjes lezen. Ik heb me meteen aan jouw roman gezet, zonder me uit te kleden, zonder iets anders uit te trekken dan mijn jasje. Dat toont toch wel dat mijn nieuwsgierigheid was gewekt. Ik heb er, zoals gezegd, een kwartier in zitten lezen, en binnen een kwartier was ik al zeer onder de indruk.’

‘O, maar het begin is niet zo goed, je moet het geheel zien!’ zei Overt, die zijn woorden gretig had opgezogen. ‘En toen hebt u het boek weggelegd en bent mij hier komen opzoeken?’ vroeg hij.

‘Ik was er zo diep door getroffen. Ik zei bij mezelf: “Dit is origineel werk, en hij loopt hier toevallig rond, en nu is de dag al voorbij en heb ik nog geen twintig woorden met hem gewisseld.” Ik bedacht dat je waarschijnlijk in de rookkamer zat en dat het misschien nog niet te laat was om mijn verzuim goed te maken. Dus vond ik het wel zo netjes om mijn jasje aan te trekken en naar beneden te komen. En straks ga ik boven weer verder in je boek.’

Paul draaide zich naar hem toe, diep geraakt door deze blijk van waardering. ‘Dat is alleraardigst van u. Cela s’est passé comme ça? En ik zit hier maar de hele tijd zonder dat te beseffen en zonder u te bedanken.’

‘Bedank juffrouw Fancourt maar. Zij is degene die me zo nieuwsgierig heeft gemaakt. Ze gaf me het gevoel dat ik je roman al gelezen had.’

‘Ze is een engel!’ riep Paul Overt uit.

Page 24: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

‘Zonder meer. Ik heb nog nooit iemand zoals zij ontmoet. Haar interesse in literatuur is roerend, uniek in zijn soort. Ze neemt het allemaal zo serieus. Kunst raakt haar zo diep, en ze wil nog dieper geraakt worden. Het is bijna vernederend voor wie de kunsten beoefent: haar gretigheid, haar affiniteit, haar rotsvaste geloof. Hoe kan iets ooit zo volmaakt zijn als zij denkt?’

‘Ze is een zeldzame verschijning,’ zuchtte Paul Overt.‘Een boeiender persoonlijkheid heb ik nooit ontmoet. Een artistieke

geest van de hoogste orde. En dat die dan ook nog in zo’n vorm huist!’ riep St. George uit.

‘Een jongedame zoals je graag zou portretteren,’ zei Overt.‘Zo is het—er gaat toch niets boven het leven! Je kunt

uitgeschreven, uitgeknepen en uitgeblust zijn en denken dat de koek op is, maar mensen blijven je aanspreken, gewaarwordingen en emoties blijven je beroeren, en dan ontspringt er zo’n idee—aan de schoot van de werkelijkheid—om je te laten zien dat er altijd nog weer iets te portretteren valt. Maar ik zal dat niet doen—zij is niet voor mij!’

‘Hoe bedoelt u, niet voor u?’‘O, voor mij is het allemaal voorbij. Ze is voor jou, als je wilt.’‘O, al helemaal niet!’ zei Paul Overt. ‘Wat heeft zij nou aan een

armoedzaaier van een schrijver. Zij behoort de wereld toe, de stralende wereld van rijkdom en luxe. En de wereld zal beslag op haar leggen, zal haar meetronen.’

‘Dat zal de wereld wel proberen, maar dit is nu juist een geval waarin dat strijd zal kosten. En die strijd zou de moeite waard zijn, voor een jongeman die het in zich heeft, die de jeugd en het talent aan zijn zijde heeft.’

Die woorden raakten een snaar bij Paul Overt, hij was er even stil van. ‘Het is een wonder dat ze zo zichzelf is gebleven—dat ze zoveel van zichzelf aan anderen geeft, en ook zoveel te geven heeft.’

‘Dat ze zo onbevangen is, bedoel je? Zo ongekunsteld? O, maar het deert haar niet, zij kan gul zijn met haar enthousiasme omdat ze ervan overloopt. Ze heeft haar eigen voorkeuren, haar eigen maatstaven. Ze is er niet steeds mee bezig dat ze hooghartig moet overkomen. En ze is nog niet lang genoeg hier om verwend te zijn. Ze heeft een of twee modieuze gewoonten opgepikt, maar alleen de amusante. Ze is provinciaal—provinciaal maar briljant. Zelfs haar blunders zijn charmant, haar vergissingen intrigerend. Ze is met allerlei intense interesses en onbevredigde behoeften uit Azië teruggekeerd. Zelf is ze eersteklas, maar ze verdoet haar tijd met de tweede garnituur. Zij is het leven zelf en ze heeft een bijzondere belangstelling voor imitaties. Ze haalt alles door elkaar, maar heeft overal rake ideeën over. Ze ziet de dingen in perspectief, als vanaf de toppen van de Himalaya, en alles wat ze aanraakt maakt ze groter. En bovenal overdrijft ze. Tegenover zichzelf, bedoel ik: ze overdrijft het belang van jou en mij!’

Deze fraaie schets van een fraai onderwerp wekte een tomeloos enthousiasme bij onze jonge vriend. Hij meende er het vakmanschap van zijn literaire held in te herkennen en hij verloor zich erin, bleef staren naar dit portret (hij zag het levendig voor zich) dat een plaats verdiende

Page 25: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

in een goede roman. Na een korte mijmering merkte hij dat het in rook was opgegaan, en uit de rookwolk—de laatste teug van een grote sigaar—klonk de stem op van generaal Fancourt, die bij de anderen was weggelopen en nu bij het op de bank gezeten tweetal stond. ‘Als jullie eenmaal met elkaar aan de praat raken, blijven jullie zeker de halve nacht op?’

‘De halve nacht? Jamais de la vie! Ik heb een strikt regime,’ zei St. George, en hij stond op.

‘Ik zie het al, een stel kasplantjes,’ lachte de generaal. ‘Alleen zo komen jullie tot bloei.’

‘Iedere ochtend tussen tien en één breng ik mijn bloem voort,’ zei St. George. ‘Ik bloei met de regelmaat van de klok.’

‘En met wonderschoon resultaat!’ zei de hoffelijke generaal, en Paul Overt zag dat de auteur van Shadowmere er geen moeite mee had om als gevierd auteur te worden toegesproken. De jongeman had zo het idee dat hij daar zelf nooit aan zou wennen, dat hij complimenten altijd ongemakkelijk zou vinden (zou denken dat mensen zich ertoe verplicht voelden) en ze zoveel mogelijk uit de weg zou gaan. Zijn beroemde confrère was hierin duidelijk al gehard—had er een eeltlaag voor ontwikkeld.

De meeste heren in de kamer hadden stilaan hun sigaar opgerookt en hun blaker gepakt. Maar voordat iedereen naar zijn slaapkamer was vertrokken, vroeg Lord Watermouth aan St. George en Paul Overt of zij nog iets met hem wilden drinken. Beiden sloegen dat af, waarop generaal Fancourt vroeg: ‘Hoort dat ook bij het regime? Moeten de bloemen niet worden begoten?’

‘O, ze zouden verzuipen!’ zei St. George. Maar terwijl hij met Overt de kamer uit liep, vertrouwde hij hem op fluistertoon toe: ‘Mag niet van mijn vrouw.’

‘Nou, ik ben blij dat ik niet tot jullie gilde behoor!’ riep de generaal ze na.

De nabijheid van Londen bleek de volgende ochtend een domper voor wie zich verheugd had op de gezelligheid van een gezamenlijke terugreis in een treincoupé, want de meeste gasten stapten na het ontbijt in hun eigen equipage en stuurden alleen een bediende met hun bagage naar de trein. Slechts drie of vier jongeheren, onder wie Paul Overt, reisden ook zelf met dat openbare vervoermiddel terug. Vanuit de portiek van het huis zagen zij de anderen wegrijden. Juffrouw Fancourt stapte met haar vader in een victoria, nadat ze Paul Overt nog een hand had gegeven en met een goudeerlijke glimlach had gezegd: ‘Ik moet u echt vaker zien. Zo aardig van mevrouw St. George: ze heeft beloofd ons samen uit te nodigen voor een diner.’ De laatstgenoemde dame nam met haar echtgenoot plaats in een van alle gemakken voorziene coupé (haar gezondheid vereiste een gesloten rijtuig), en terwijl onze jongeman hun knikken en wuiven met een zwaai van zijn hoed beantwoordde, bedacht hij dat dit echtpaar een toonbeeld was van eerzaam succes, van de materiële beloning en maatschappelijke waardering van literatuur. Dat was niet het enige wat telde, maar het maakte hem toch een beetje trots op de literatuur.

Page 26: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

IV

Nog eer er een week was verstreken, kwam Paul Overt juffrouw Fancourt alweer tegen in Bond Street, bij de vernissage voor een tentoonstelling met zwart-wit-prenten van een jonge tekenaar die zo aardig was geweest hem voor die bedompte gelegenheid uit te nodigen. De tekeningen waren voortreffelijk, maar het ene kleine zaaltje stond zo bomvol bezoekers dat het er voelde alsof hij tot zijn nek in een grote baal wol zat. De mensen langs de wand moesten de rug krommen en de nog rondere lichaamsdelen daaronder schrap zetten tegen de druk van de massa om enige lucht te houden tussen hun neus en het glas van de ingelijste prenten; en de menigte in het midden—in de schaduw van een groot, onder het daklicht gespannen scherm dat hooguit een reepje daglicht doorliet— stond kaarsrecht en dicht opeengepakt, tot weinig meer in staat dan het monsteren van elkaar. Die monsterende blik lag vooral in de droeve ogen van enkele vrouwen wier hoofden, getooid met hoeden van buitenissige vorm en pluimage, op ranke halzen boven de andere uitstaken. Een van die hoofden was verreweg het mooiste van de hele verzameling, constateerde Paul Overt, tot wie vervolgens doordrong dat dit het hoofd van juffrouw Fancourt was. De schoonheid ervan werd nog vergroot door de verheugde glimlach die ze hem van over de omringende hindernissen toewierp—een glimlach die hem ertoe bracht zich zo snel mogelijk een weg naar haar toe te banen. Hij had op Summersoft al begrepen dat zij er de vrouw niet naar was om onverschilligheid te veinzen, maar het deed hem evengoed veel genoegen dat ze nu niet deed alsof ze zijn komst gelaten afwachtte. Ze lachte hem zo stralend toe alsof ze hem wilde aansporen, en zodra hij binnen gehoorsafstand was zei ze opgetogen: ‘Hij is hier, hij is hier. Hij komt zo terug.’

‘Ah, uw vader?’ vroeg Paul toen ze hem haar hand aanbood.‘Lieve hemel, nee, dit is niets voor hem. Meneer St. George, bedoel

ik. Hij is net even weg om iemand te spreken—maar hij komt terug. Hij heeft me hier mee naartoe genomen—is dat niet aardig?’

‘O, dan heeft hij een streepje voor op mij. Ik had u niet kunnen “meenemen”, nietwaar?’

‘Als u zo goed was geweest om het voor te stellen—dat had u toch net zo goed kunnen doen? Waarom niet?’ vroeg ze, met een gezicht waaruit geen goedkope koketterie sprak, maar de loutere constatering van een feit.

‘Omdat hij een père de famille is. Die hebben bepaalde privileges,’ legde Paul Overt uit. En hij voegde er snel aan toe: ‘Zou u met mij ook dingen gaan bezichtigen?’

‘Wat u maar wilt,’ antwoordde ze lachend. ‘Ik weet wel wat u bedoelt. Dat jongedames altijd iemand...’ Ze maakte haar zin niet af, maar zei: ‘Ik weet het niet. Ik ben vrij, dat ben ik altijd geweest. Ik kan met iedereen overal heengaan.’ En ze voegde eraan toe: ‘Ik ben zo blij om u hier te treffen,’ zo duidelijk hoorbaar dat de mensen naast hen ervan opkeken.

Page 27: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

‘Laat mij u voor die vriendelijke woorden tenminste bedanken door u uit dit gedrang te halen,’ zei Paul Overt. ‘Hier wordt een mens toch niet blij van!’

‘Nee, de stemming is hier nogal bedrukt, hè? Maar ik ben wel heel blij, en ik heb meneer St. George beloofd hier op hem te wachten. Hij komt me ophalen. Ze sturen hem uitnodigingen voor dit soort gelegenheden—meer dan hij wil. Zo aardig van hem om aan mij te denken.’

‘Mij sturen ze ook uitnodigingen voor dit soort gelegenheden—ook meer dan ik wil. En als het volstaat om aan u te denken...’ zei Paul Overt.

‘O, ik ben er dol op. Alles wat levendig is—alles hier in Londen!’‘In Azië hebben ze zeker geen vernissages? Jammer dat het seizoen

er in deze levendige stad ook weer bijna op zit.’4

‘Volgend jaar dan maar. Want ik hoop dat u ook denkt dat wij vrienden voor het leven worden. Daar komt hij!’ riep juffrouw Fancourt voordat Paul hierop kon reageren.

Tussen de mensen door zag hij St. George aankomen, en misschien was het daarom dat hij haastig tegen haar zei: ‘Hopelijk bedoelt u niet dat ik tot volgend jaar moet wachten om u weer te zien.’

‘Nee, nee. We zien elkaar toch bij het diner op de vijfentwintigste?’ antwoordde ze, met nog groter enthousiasme dan hijzelf toonde.

‘Dat is al bijna volgend jaar. Kan ik u niet eerder zien?’Ze staarde hem stralend aan. ‘Bedoelt u dat u zou langskomen?’‘Als een speer! Als u mij uitnodigt.’‘Op een zondag dan—komende zondag?’‘Wat heb ik gedaan dat u daaraan kunt twijfelen?’ vroeg de

jongeman met een glimlach.Juffrouw Fancourt wendde zich meteen tot St. George, die hen

inmiddels had bereikt, en zei triomfantelijk: ‘Hij komt zondag, komende zondag!’

‘Ah, op mijn dag. Dat is ook mijn dag!’ zei de befaamde romancier lachend tegen Paul Overt.

‘Ja, maar niet exclusief de uwe. Dan treft u elkaar in Manchester Square en kunt u met elkaar praten—dat wordt schitterend!’

‘Wij spreken elkaar niet vaak genoeg,’ zei St. George terwijl hij zijn discipel de hand drukte. ‘Ik heb het ook zo druk—veel te druk! Maar in september moeten we de schade inhalen in ons buitenhuis. Je vergeet toch niet dat je me dat beloofd hebt?’

‘Maar hij komt de vijfentwintigste ook. Dan ziet u hem al,’ zei Marian Fancourt.

‘De vijfentwintigste?’ vroeg St. George aarzelend.‘Dan dineren we bij u. Dat bent u toch niet vergeten, hoop ik. Hij

dineert die dag zeker buiten de deur,’ grapte ze tegen Paul Overt.‘Gut, ja. Wat fijn. En dan ben jij ook van de partij? Dat had mijn

vrouw me nog niet verteld,’ zei St. George tegen Paul. ‘Ik heb het ook zo druk—veel te druk!’ herhaalde hij.

‘En te veel mensen—veel te veel mensen!’ riep Paul, terwijl hij een porrende elleboog ontweek.

‘Dat moet je niet zeggen. Dat zijn allemaal lezers van je.’

Page 28: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

‘Van mij? Dat mocht ik willen. Hooguit twee of drie,’ wierp de jongeman tegen.

‘Heb je ooit zoiets gehoord? Hij weet best hoe goed hij is!’ zei St. George lachend tegen juffrouw Fancourt. ‘Het zijn ook mijn lezers, maar daarom hoef ik nog niet van ze te houden. Kom, we zijn hier weg!’ En hij voerde ze weg uit het gedrang.

‘Hij gaat met me naar Hyde Park,’ zei het meisje opgetogen tegen Paul Overt toen ze door de gang naar buiten liepen.

‘O, gaat hij daarheen?’ vroeg Paul, die dat een vrij onverwachte illustratie van ’s mans gewoonten vond.

‘Het is heerlijk weer, het zal er druk zijn. We gaan mensen kijken, types bestuderen,’ ging ze verder. ‘Onder de bomen zitten en over Rotten Row slenteren.’5

‘Ik ga er elk jaar een keer heen, voor mijn werk,’ zei St. George, die Pauls vraag had gehoord.

‘Of met een nichtje uit de provincie, zei u toch? Ik ben het nichtje uit de provincie!’ zei ze over haar schouder tegen Paul, terwijl de auteur haar meetrok naar een huurkoets die hij had aangehouden. De jongeman keek toe hoe ze instapten. Hij wuifde ten antwoord op het beminnelijke handgebaar waarmee St. George, naast juffrouw Fancourt in het rijtuigje geperst, afscheid van hem nam. Hij bleef zelfs staan kijken hoe ze wegreden en opgingen in het gewemel van Bond Street. Hij volgde het rijtuig met zijn ogen, het was een akelig suggestief beeld. ‘Zij is niet voor mij!’ had de grote romancier op Summersoft nadrukkelijk gezegd, maar zijn huidige gedrag leek daarmee bepaald niet in overeenstemming. In welk opzicht zou hij zich anders hebben gedragen als ze wél voor hem was? Terwijl Paul alleen verder liep, rees een onbestemde jaloezie in hem op, en het merkwaardige was dat die jaloezie beide inzittenden van het koetsje gold. Wat zou hij graag met zo’n meisje door Londen sjezen! Wat zou hij graag met St. George ‘types’ bestuderen!

De volgende zondag maakte hij om vier uur zijn opwachting in Manchester Square, waar zijn stille wens om juffrouw Fancourt alleen te treffen in vervulling ging. Ze zat in een grote, lichte, aangenaam ingerichte kamer, helemaal rood geverfd en rijkelijk versierd met die curieuze, goedkope en fleurige kleedjes die afkomstig heten te zijn uit zuidelijke en Aziatische landen, waar boeren ze schijnen te gebruiken als beddensprei, alsmede planken vol aardewerk in felle kleuren en talrijke aquarellen van—zo kwam de bezoeker te weten—de jongedame zelf, die daarin onvervaard en met kundige hand de zonsondergangen, bergen, tempels en paleizen van India had vereeuwigd.

Overt zat er een uur—meer dan een uur, twéé uur—zonder dat zich enig ander bezoek aandiende. Juffrouw Fancourt zei nog, uit de gulheid van haar hart, dat het zo fijn was dat ze niet gestoord werden; in Londen kwam het er zo zelden van, zeker in die tijd van het jaar, om eens een goed gesprek met elkaar te hebben. Maar deze zondag was het gelukkig mooi weer en trok de halve wereld de stad uit, wat het daar des te aangenamer maakte voor de achterblijvers, als die het goed met elkaar konden vinden. Want dat was het nadeel van Londen (een van de slechts twee of drie, het ultrakorte lijstje gebreken die ze kon aanwijzen in de

Page 29: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

bruisende wereldstad waar ze zo verzot op was): dat je er zo zelden aan een goed gesprek toekwam. Nooit had je eens tijd om ergens dieper op door te gaan.

‘Het is ook zo druk—veel te druk!’ herhaalde Paul Overt de verzuchting die St. George enkele dagen daarvoor had geslaakt.

‘Ja, voor hem wel. Zijn leven is te ingewikkeld.’‘Heeft u het van dichtbij gezien? Dat zou ik graag doen. Misschien

dat het een paar mysteries zou ophelderen,’ vervolgde Paul Overt. Ze vroeg welke mysteries hij bedoelde en hij zei: ‘O, eigenaardigheden in zijn werk, zwakheden, oppervlakkigheden. Artistiek gezien is het van een peilloze halfslachtigheid.’

‘O, beschrijf dat eens nader—dat is zó interessant. Ik hoor nooit zulke interessante opmerkingen. Daar ben ik zo dol op. Hij vindt zichzelf een mislukkeling—onvoorstelbaar toch?’ voegde ze eraan toe.

‘Dat ligt eraan welk ideaal hij nastreefde. Met zijn talent had de lat wel hoog moeten liggen, ja. Maar zolang we niet weten wat hem eigenlijk voor ogen stond... Weet ú dat misschien?’ vroeg de jongeman.

‘O, met mij wil hij niet over zichzelf praten. Ik krijg er niks uit. Heel irritant.’

Paul Overt wilde vragen waar hij dan wel over praatte, maar was tactvol genoeg om dat niet te doen. In plaats daarvan vroeg hij: ‘Denkt u dat hij thuis ongelukkig is?’

‘Thuis?’‘In zijn huwelijk, bedoel ik. Hij kan van die vreemde opmerkingen

maken over zijn vrouw.’‘Niet tegen mij,’ zei Marian Fancourt, met haar onbevangen blik.

‘Dat zou toch ook niet netjes zijn?’ vroeg ze ernstig.‘Niet echt, dus ik ben blij dat hij met u niet over haar praat. Een

lofzang op haar zou u alras vervelen, en iets anders zou ongepast zijn. Toch kent hij u beter dan mij.’

‘O, maar voor u heeft hij respect!’ zei ze afgunstig.Hij staarde haar even aan en schoot in de lach. ‘Voor u dan niet?’‘Natuurlijk wel, maar niet op dezelfde manier. Hij heeft respect

voor uw werk—dat zei hij me laatst nog.’‘Toen u mensentypes ging observeren?’‘O, we hebben er massa’s gezien—hij heeft daar zo’n goed oog

voor! Hij sprak honderduit over uw boek. Hij vindt het een heel belangrijk werk.’

‘Belangrijk! Hij is heel genereus,’ mompelde Paul uitgelaten.‘Hij was enorm geestig, echt onbeschrijflijk grappig toen we daar

rondliepen. Hij ziet alles. Hij komt met de ene vergelijking na de andere en ze zijn altijd even raak. C’est d’un trouvé! zoals ze zeggen.’

‘Tja, met dat talent—wat hij daarmee niet had moeten schrijven!’ zei Paul Overt.

‘Heeft hij dat dan niet gedaan, volgens u?’Hij aarzelde even. ‘Deels—en natuurlijk is dat al heel wat. Alleen

had hij een van de allergrootsten kunnen worden! Maar laten we nu niet op hem gaan vitten. Ook zoals het nu staat, is zijn oeuvre een goudmijn.’

Marian Fancourt viel hem enthousiast bij, en het volgende half uur

Page 30: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

namen ze de belangrijkste werken van de meester door. Die kende ze goed—beter zelfs dan haar gast, die verrast was door haar kritische geest en door de grote, gedurfde gedachten waar ze soms mee kwam. Ze zei dingen waar hij van opkeek en die ze duidelijk zelf had bedacht: het waren geen geleende frasen, daarvoor waren ze te trefzeker. St. George had gelijk dat ze eersteklas was, dat ze niet bang was om tomeloze bewondering te uiten en geen moeite deed om hooghartig over te komen.

Er schoot haar iets te binnen en ze zei: ‘Nu bedenk ik ineens dat hij het wel één keer over mevrouw St. George heeft gehad. Hij zei een keer, in verband met het een of ander, dat ze niet om perfectie geeft.’

‘Een halsmisdaad, voor de vrouw van een kunstenaar,’ zei Paul Overt.

‘Ja, de arme vrouw,’ zei de jongedame, met een zucht die van alles kon betekenen, tot begrip aan toe. Maar al snel zei ze: ‘O, perfectie, perfectie—daar moet een mens toch naar streven! Ik wou dat ik het kon.’

‘Iedereen kan het, op zijn manier,’ zei Paul Overt.‘Op zijn manier, ja—maar niet op de hare. Vrouwen worden zo

belemmerd, tot mislukken gedoemd! Maar als je iets wilt bereiken, is het bijna een schande als je het niet probeert, hè?’ vervolgde juffrouw Fancourt, die—zoals wel vaker—de ene gedachte liet vallen in haar haast om een nieuw idee te omarmen. En zo zaten deze twee jongelui in die bont versierde salon, in hun Londense seizoen, over grootse onderwerpen te praten—zaten ze in diepe ernst te discussiëren over zo’n verheven thema als perfectie. En ter vergoelijking van dat excentrieke gedrag moet worden gezegd dat de kwestie hun werkelijk interesseerde. Hun toon was oprecht, hun emotie gemeend: ze voerden geen toneelstukje op, voor zichzelf noch voor een ander.

Het was zo’n weids onderwerp dat ze het nodig vonden om het af te bakenen: voorlopig besloten ze hun speculaties te beperken tot de graad van perfectie die in een kunstwerk kan worden bereikt. Juffrouw Fancourt bleek haar gedachten daarover al uitgebreid de vrije loop te hebben gelaten, zodat haar gast het zeldzame genoegen smaakte hun discussie als een volwaardige dialoog te ervaren. Hij moet nog jarenlang aan dit gesprek hebben teruggedacht als aan een magisch moment. Het was van een kwaliteit waarvan het lot ons slechts af en toe een druppeltje gunt—een druppeltje olie dat de daaropvolgende weken en maanden smeert. De aanblik van die kamer staat hem nog steeds voor de geest: de sprekende, gezellige rode kamer met de gordijnen die—gewaagd maar geslaagd—felblauw waren. Hij herinnert zich de precieze plek van sommige meubels, het boek dat open op tafel lag en de specifieke geur van de bloemen ergens links achter hem. Die omstandigheden vormden als het ware de bedding van een besef dat in die twee uren werd geboren en dat misschien het best wordt opgesomd door het feit dat hij steeds bij zichzelf herhaalde: ‘Ik had geen idee dat er zo iemand bestond—ik had geen idee!’

Haar vrijheid verbaasde en verrukte hem—die leek alles te vereenvoudigen. Ze verkeerde in een positie van volstrekte onafhankelijkheid: een jonge moederloze vrouw, de twintig gepasseerd, met status en verantwoordelijkheden, maar zonder de beperkingen van

Page 31: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

een minderjarige. Ze kon gaan en staan waar ze wilde zonder hinder van een chaperonne, ze ontving haar eigen gasten, en al zat er geen greintje hardheid in haar karakter, het was onnodig om haar te willen beschermen of onder je hoede te nemen. Ze was zo zuiver en onbevangen dat ze, al was haar situatie nog zo modern, geen moment deed denken aan het type van de ‘losgeslagen’ jongedame. Modern was ze zonder meer en Paul Overt, een liefhebber van oude tinten, van het gouden patina van de tijd, vroeg zich een beetje bezorgd af welk troebel palet dit in de toekomst zou opleveren. Hij kon maar niet wennen aan haar geestdrift voor de kunst die hem zo na aan het hart lag. Het leek te mooi om waar te zijn, een onwaarschijnlijk avontuur, om in zo’n warm bad van belangstelling te vallen. Je bleef gemakkelijk in de woestijn rondzwerven—dat lot viel de meesten ten deel, zo was het leven; maar op zo’n bron vol kristalhelder water stuiten, dat was een wonder. En leken haar aspiraties soms al te buitensporig om gemeend te zijn, vrijwel meteen vond hij ze ook weer te scherpzinnig om geveinsd te zijn. Ze waren zowel verheven als ongevormd, en stuk voor stuk bevielen al haar dwaze invallen hem meer dan alles wat hij ooit had gehoord. Ooit zou ze haar artistieke idealen waarschijnlijk weer opgeven—inwisselen voor een interesse in politiek of mode, of simpelweg voor het moederschap, zoals te doen gebruikelijk bij schrijvende, schilderende, goed opgeleide en in de watten gelegde jongedames in dit epoque van overvloed en vrije tijd. Hij zag dat de aquarellen aan de wand voornamelijk naïef waren, en bedacht dat het naïeve in de kunst zoiets is als een cijfer in een getal: de waarde ervan is afhankelijk van het cijfer waaraan het wordt gekoppeld. Maar ondertussen was hij verliefd op haar geworden.

Voor hij vertrok zei hij nog tegen haar: ‘Ik dacht dat St. George vandaag bij u zou zijn—maar hij komt maar niet.’

Heel even dacht hij dat ze zou zeggen: ‘Comment donc? Bent u alleen voor hem gekomen?’ Maar hij besefte meteen dat dit niet zou rijmen met de geringe aanleg voor koketterie die ze tot dan toe aan de dag had gelegd. Ze zei alleen: ‘Ja, maar ik denk niet dat hij nog komt. Hij zei al dat ik niet op hem moest rekenen.’ En lachend voegde ze eraan toe: ‘Hij zei dat het niet eerlijk tegenover u zou zijn. Al denk ik dat ik u wel allebei aankan.’

‘Ik ook,’ zei Paul Overt, met opzet een beetje vaag om grappig te zijn. In werkelijkheid was zijn voldoening over deze middag zo volledig afhankelijk van het genoegen dat hij aan deze vrouw beleefde, dat ieder beroep op zijn aandacht door een andere gast, zelfs zo’n illustere figuur als St. George, waarschijnlijk tevergeefs zou zijn geweest. Bij zijn vertrek vroeg hij zich af wat de grote schrijver kon hebben bedoeld met de opmerking dat het niet eerlijk tegenover hem zou zijn, en vooral of hij werkelijk om die tactvolle reden was weggebleven.

Toen hij zwaaiend met zijn rotting weer door de zondagse verlatenheid van Manchester Square liep, zijn hart vol hevige emoties, vond hij dat de wereld werkelijk mooi was. Juffrouw Fancourt had gezegd dat ze nog niet zeker wist of zij en haar vader de volgende zondag in de stad zouden blijven, maar dat ze hoopte hem weer te mogen ontvangen als dat het geval was. Ze beloofde hem dat te laten weten, zodat hij

Page 32: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

ernaar kon handelen. Toen hij een van de straten rond het plein was ingeslagen, bleef hij zonder vastomlijnde plannen staan en keek zonder veel hoop om zich heen of er misschien een huurrijtuig te bekennen was. Op dat moment zag hij aan de andere kant van het plein een hansom rijden die zijn kant op kwam. Hij wilde de koetsier aanroepen, maar merkte dat er al iemand in zat. Toch bleef hij nog even staan, omdat hij zag dat de koetsier bij een van de huizen stopte om zijn passagier te laten uitstappen. Dat was blijkbaar precies bij het huis waar hijzelf net vandaan kwam—dat concludeerde hij althans toen hij zag dat de passagier Henry St. George was. Paul Overt draaide zich snel om, als een bespieder die zich betrapt voelt.

Hij liet de koets voor wat die was—hij wandelde liever verder, hij ging toch nergens meer heen. Hij was blij dat St. George zijn bezoek niet helemaal had opgegeven—dat zou al te zot zijn geweest. Ja, de wereld was mooi, en Overt vond het ook mooi van zichzelf dat hij, toen hij op zijn horloge had gezien dat het nog maar zes uur was, zijn opvolger in gedachten feliciteerde dat die nog een uur in juffrouw Fancourts salon kon verpozen. Zelf zou hij dat uur kunnen benutten om iemand anders een bezoek te brengen, maar toen hij eenmaal bij de Marble Arch was, stond zijn hoofd daar niet meer naar. Hij liep onder dat bouwwerk door naar het grasveld in het park. Daar wandelde hij over het zacht verende gras tot bij de Serpentine. Goedmoedig bezag hij de Londenaren die daar vertier zochten en wierp bijna bemoedigende blikken op de jongedames die met hun aanbidder op het water peddelden, en op de gardesoldaten wier berenmuts zachtjes langs de kunstbloemen in het zondagse hoedje van hun liefje streek. In gedachten verzonken wandelde hij verder. Hij liep de Kensington Gardens in, nam daar even plaats op een stoel, keek naar de kleine zeilbootjes op de grote ronde vijver—en was blij dat hij die avond met niemand een eetafspraak had. Om toch nog wat te eten begaf hij zich heel laat naar zijn club, waar de keuken toen al gesloten was en hij de ober verzocht dan maar te brengen wat hij had. Het drong niet eens tot hem door wat hij kreeg opgediend, en hij bracht er de avond in de bibliotheek door, waar hij deed alsof hij verdiept was in een artikel in een Amerikaans tijdschrift. Hij kwam er niet achter waar het over ging, het leek vagelijk over Marian Fancourt te gaan.

Vrij laat die week schreef ze dat ze in de stad zou blijven—de knoop was net doorgehakt. Haar vader kon nooit eens een besluit nemen, schreef ze erbij, dat liet hij altijd aan haar over. Zij nam haar verantwoordelijkheid—ze moest wel—en als het dan toch aan haar was, bleef ze liever in de stad. Ze gaf er geen redenen voor, wat Paul Overt des te meer ruimte bood om daarover boude vermoedens te ontwikkelen.

Die tweede zondag op Manchester Square wist hij zich minder fortuinlijk, want ze had nog drie of vier andere gasten. Er waren ook een paar verzachtende factoren. De belangrijkste was misschien wel dat hij van haar hoorde dat haar vader op het laatste moment toch had besloten in zijn eentje de stad uit te gaan, zodat bovengenoemde boude vermoedens nog iets bouder werden. Verder was zij nu eenmaal wie ze was, en was er die karakteristieke rode salon die vol was van haar aanwezigheid, welke andere schimmen daar verder ook opdoemden en

Page 33: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

na het uitstoten van wat onbegrijpelijke klanken weer verdwenen. Tot slot was hij zo slim om te blijven tot alle anderen waren vertrokken, in de veronderstelling haar daarmee een genoegen te doen, al gaf ze daar geen merkbare blijk van.

Toen ze alleen waren, zei hij tegen haar: ‘St. George is toch nog gekomen, vorige zondag. Ik zag hem toen ik omkeek.’

‘Ja, maar dat was voor het laatst.’‘Voor het laatst?’‘Hij zei dat hij nooit meer zou komen.’Paul Overt staarde haar aan. ‘Bedoelt hij dat hij u niet langer wil

zien?’‘Ik weet niet wat hij bedoelt,’ zei het meisje met een glimlach. ‘Hij

wil me hier in ieder geval geen bezoek meer brengen.’‘En waarom dan niet?’‘Dat weet ik niet,’ zei Marian Fancourt. En haar gast had haar nog

nooit zo mooi gevonden als toen ze deze onbevredigende woorden sprak.

Page 34: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

V

‘O, maar jij moet nog even blijven, hoor,’ zei Henry St. George om elf uur tegen hem, op de avond waarop hij bij zijn voorname vakbroeder had gedineerd. Er was een groot gezelschap te gast geweest, dat nu op het punt van vertrekken stond. Onze jongeman had de gastvrouw al gedag gezegd en ten afscheid zijn hand uitgestoken naar de heer des huizes. Daarmee ontlokte hij St. George niet alleen dat protest, maar ook de opmerking dat dit een uitgelezen kans was voor een goed gesprek, dat ze naar zijn kamer moesten gaan, dat hij hem nog zoveel te vertellen had. Paul Overt was verguld dat hij gevraagd werd om te blijven, maar zei niettemin plagend—en naar waarheid—dat hij ook anderen die avond nog een bezoek had beloofd, elders in de stad.

‘Dan breek je die belofte maar, simpel zat. Met je kletspraatjes!’ riep St. George uit, met een vertrouwelijkheid die Overts voldoening nog groter maakte.

‘Dat zal ik doen. Maar het is een belofte die ik echt heb gedaan.’‘Heb je het over juffrouw Fancourt? Ga je achter haar aan?’ vroeg

St. George.Paul Overt antwoordde met een wedervraag: ‘O, gaat zij weg?’‘Huichelaar!’ spotte zijn gastheer. ‘Wat haar betreft ben ik al

genereus genoeg geweest. Daar geef ik niet meer aan toe. Wacht hier drie minuten, ik ben zo terug.’ Hij schonk zijn aandacht aan de vertrekkende gasten, liep met de dames in sleepjapon tot de deur. Het was een warme avond en door de open ramen dreef het rumoer van de toesnellende rijtuigen en roepende toortsdragers het huis binnen. Het was een sprankelend samenzijn geweest, er hing een feestelijke sfeer in de zoele Londense lucht—niet alleen van dit geslaagde diner, maar van de algehele jacht op vertier die de betere wijken van deze kleurrijke stad in de zomeravonden kenmerkt. De salon van mevrouw St. George liep allengs leeg en Paul Overt bleef alleen achter met zijn gastvrouw, aan wie hij had uitgelegd waarop hij wachtte. ‘Ah ja, een intellectueel onderonsje, even kouten over het vak,’ zei ze met een glimlach, ‘daar komt het in dit seizoen natuurlijk zelden van. Arme Henry, wat fijn voor hem!’ De jongeman keek even door het raam naar de aanrukkende huurkoetsen, de wegrollende elegante coupés. Toen hij zich weer omdraaide, was mevrouw St. George verdwenen. De stem van haar man klonk van beneden, hij stond in het portiek te praten en te lachen met een dame die op haar rijtuig wachtte. Paul had een paar minuten het rijk alleen in de warme, verlaten vertrekken waar getinte lampenkappen het licht dempten, de stoelen schots en scheef stonden en de lucht nog naar bloemen geurde. Ze waren ruim, ze waren fraai, ze waren gevuld met waardevolle voorwerpen: het interieur van mensen ‘van goeden huize’. Na vijf minuten kwam een knecht zeggen dat de heer St. George hem verzocht zich beneden bij hem te voegen, en Paul volgde hem de trap af en een lange gang door naar een aanbouw achter het huis—waarschijnlijk speciaal toegevoegd, vermoedde hij, om in de noden van

Page 35: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

een hardwerkend auteur te voorzien.St. George stond in hemdsmouwen midden in een grote, hoge

kamer—een kamer zonder ramen maar met een groot daklicht bovenin, als een expositieruimte. Het vertrek was ingericht als een bibliotheek: boekenkasten tot het plafond gaven de wanden een unieke gloed, met al die donkere vergulde ruggen, alleen hier en daar onderbroken door een oude prent of tekening. Aan het eind van de kamer stond een enorme schrijftafel waaraan je alleen staand kon werken, als een kantoorklerk, en van dat meubel tot de deur strekte zich een brede karmozijnrode loper uit, zo recht als een tuinpad en bijna net zo lang, waarover Paul Overt in gedachten zijn gastheer al heen en weer zag benen als hij aan de arbeid was. De bediende reikte hem een huisjasje aan uit een muurkast, een oud jasje dat al heel wat dienstjaren had gezien, en verdween met de overjas die Paul Overt had uitgetrokken. Hij was verguld met dat jasje: het was een jasje dat lange gesprekken en ontboezemingen leek te beloven—dat er al heel wat moest hebben meegemaakt—en armoedige literaire ellebogen had.

‘Ja, we zijn hier praktisch, o zo praktisch!’ zei St. George, die zag dat zijn gast de kamer opnam. ‘Is het geen mooie grote kooi om in te ijsberen? Mijn vrouw heeft hem ontworpen en sluit me hier iedere ochtend op.’

‘Mist u geen raam—iets om op uit te kijken?’‘In het begin wel, enorm. Maar zij had het goed ingeschat: het

spaart tijd, het heeft me de afgelopen tien jaar al vele maanden bespaard. Hier sta ik, onder het oog van de dag—in Londen natuurlijk vaak een waterig oud oog—ingemetseld met mijn metier. Ik kan niet weg, deze kamer is een les in concentratie. En me dunkt dat ik mijn lesje heb geleerd. Kijk maar naar die grote stapel drukproeven, dan moet je toegeven dat ik het geleerd heb.’ Hij wees naar een dikke, nog ongeopende rol papier op een van de tafels.

‘Komt u alweer met een...?’ vroeg Paul Overt. Hij had niet door hoe tactloos hij was tot de ander begon te lachen, en zelfs toen duurde het nog even.

‘Huichelaar—huichelaar! Dacht je dat ik niet wist wat jij ervan vindt?’ vroeg St. George, die tegenover hem stond met de handen in de zakken en een nieuw lachje op zijn gezicht. Het was alsof hij zijn jonge volgeling nu eens alles wilde vertellen.

‘Dan weet u werkelijk meer dan ik!’ waagde Paul, waarmee hij wel iets blootgaf van zijn tweestrijd: dat hij de man evenmin onvoorwaardelijk kon bewonderen als dat hij hem zonder meer kon afschrijven.

‘Mijn beste kerel,’ zei de ander, ‘denk nu niet dat ik het specifiek over mijn boeken wil hebben. Dat is geen fatsoenlijk onderwerp, il ne manquerait plus que ça—zo erg ben ik nu ook weer niet! Ik kan wat over mijzelf vertellen, als je wilt, al is het niet daarvoor dat ik je hierheen heb gehaald. Er is iets wat ik je wil vragen, echt heel graag wil vragen—daarom ben ik zo blij met deze kans. Dus ga zitten. We zijn hier praktisch ingericht, maar we hebben wel een sofa, zie je, want ze gunt me nog wel iets. Zoals alle grote leiders weet ze wanneer ze dat moet doen.’

Page 36: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

Paul Overt zakte diep weg in de hoek van de lederen bank, maar zijn gesprekspartner bleef staan en zei: ‘Dit ben ik nu eenmaal zo gewend in deze kamer, als je het niet erg vindt. Van de deur naar de schrijftafel en van de schrijftafel naar de deur. Zo por ik mijn verbeelding zachtjes op. En je begrijpt toch wel dat het maar goed is dat er geen raam is waardoor mijn verbeelding naar buiten kan vliegen? Altijd maar staan tijdens het schrijven—zodra me iets invalt blijf ik bij het bureau staan en schrijf het op, en dan ijsbeer ik weer verder—dat was in het begin wel vrij vermoeiend. Maar we hebben dat gedaan met het oog op de lange termijn. Het houdt je fit—als je benen het niet begeven!—en zo kun je jaren langer doorgaan. Ja, we zijn hier praktisch ingesteld, hoor—o zo praktisch,’ herhaalde St. George, en hij liep naar de tafel en nam werktuiglijk het pak drukproeven ter hand. Hij trok de wikkel eraf en begon er ineens aandachtig in te bladeren, waardoor Paul Overt hem nog interessanter begon te vinden. Hij verloor zich even in de bladzijden van zijn nieuwe boek en de jongeman liet zijn blik weer door de kamer dwalen.

God, wat zou ik mooie dingen kunnen doen als ik zo’n fijne werkplek had! dacht Paul. Van de buitenwereld, de wereld van toeval en lelijkheid, was je hier hermetisch afgesloten, zodat je binnen de rijke beschutting van deze muren, onder het toeziend oog van de hemel, al je literaire hersenspinsels vrijuit met elkaar kon laten stoeien. Hij kon het niet met feiten staven, daarvoor had hij St. George nog niet vaak genoeg ontmoet, maar Paul Overt had zo’n gevoel dat zijn vriend beschikte over de eigenschap—de charmante eigenschap—om ineens met persoonlijke ontboezemingen te komen op momenten dat je het niet verwachtte, dat je er eigenlijk al helemaal niet meer op rekende. Een vriendschap met hem zou zich niet langs lijnen van geleidelijkheid, maar met horten en stoten ontwikkelen.

‘Lees je ze nog? Werkelijk?’ vroeg hij toen hij de drukproef terug op de tafel legde en Paul informeerde wanneer zijn nieuwe boek moest uitkomen. En bij Pauls ‘o ja, altijd’ moest hij weer lachen om iets in de toon waarop de jongeman dat zei. ‘Je gaat bij grootmoeder op visite als ze jarig is, en zo hoort het ook, want ze heeft niet het eeuwige leven. Al is ze niet meer goed bij haar hoofd en kan ze niet meer horen, zien of spreken, het siert een mens om de conventies in ere en de schijn op te houden. Maar als jij die boeken echt nog leest, ben je sterker dan ik! Ik zou het niet meer kunnen opbrengen, kerel. Je bént sterk, dat weet ik, en dat is een van de dingen die ik je wilde zeggen. Je bent echt heel sterk. Ik heb me eens in de rest van je werk verdiept, en dat was ongemeen boeiend. Daar had iemand me eerder over moeten vertellen—iemand die ik kan vertrouwen. Maar wie kun je nog vertrouwen? Het gaat echt de goede kant op met jou—het is buitengewoon eigenzinnig werk. Maar ben je ook van plan om zo door te gaan? Dat is wat ik je wou vragen.’

‘Of ik nog meer boeken wil schrijven, bedoelt u?’ Vanaf de sofa keek Paul Overt op naar de schrijver en voelde zich enerzijds net een schooljongen die blij is dat de meester een goede bui heeft, anderzijds een pelgrim van weleer die het orakel komt raadplegen. De kwaliteit van St. George’s eigen werk was wisselend, maar als raadgever zou hij

Page 37: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

onfeilbaar zijn.‘Meer, meer? Het aantal doet er niet toe. Eén zou al genoeg zijn, als

het echt een stap vooruit is, een stoot in dezelfde richting. Ik bedoel: ben je van plan om ook maar iets van perfectie na te streven?’

‘O, perfectie!’ zuchtte Overt. ‘Daar heb ik het zondag nog over gehad met juffrouw Fancourt.’

‘Ja, erover praten doen ze wel, zoveel je wil! Maar ze doen bar weinig om je ermee te helpen. Je bent natuurlijk nergens toe verplicht, maar je lijkt me iemand die het in zich heeft,’ ging St. George verder. ‘Je hebt er vast al over nagedacht. Ik kan me niet voorstellen dat je geen plannen hebt. Dat is het gevoel dat ik bij jou krijg, en dat is zo zeldzaam dat het me echt wat doet. Het maakt jou bijzonder. Als je niet van plan bent op de ingeslagen weg door te gaan, is dat natuurlijk je goed recht. Het gaat niemand iets aan, niemand kan je ertoe dwingen en er zullen hooguit twee of drie mensen zijn die merken dat je niet op het rechte pad blijft. De rest, werkelijk iedereen, iedere goede ziel in heel Engeland, zal denken dat je dat wel doet, zal denken dat je op dezelfde voet doorgaat—dat garandeer ik je! Ik zal een van de twee of drie zijn die beter weten. De vraag is dus of je het kunt opbrengen, voor die twee of drie lezers. Ben je uit dat hout gesneden?’

‘Voor één enkele lezer zou ik het al kunnen doen, als u die ene bent.’

‘Dat moet je niet zeggen—dat verdien ik niet. Dat doet me pijn,’ barstte St. George uit, en er lag ineens een ernstige gloed in zijn ogen. ‘Die ene ben je natuurlijk altijd zelf: je geweten, je idee, je doelgerichtheid. Aan die zuivere geestdrift denk ik terug zoals een man terugdenkt aan een vrouw die hij in zijn jeugd heeft bemind en laaghartig verlaten. Haar verwijtende blik blijft hem achtervolgen, blijft hem altijd voor ogen zweven. Als kunstenaar ben ik voor het geld getrouwd, weet je.’ Paul staarde hem aan en bloosde zelfs een beetje, confuus van deze biecht. Toen zijn gastheer hem zo zag kijken, lachte hij even en vervolgde: ‘Je begrijpt mijn beeldspraak niet. Ik heb het niet over mijn vrouw. Die had wel een klein fortuin, maar dat is niet wat mij aantrok. Ik werd gewoon verliefd op haar, zoals zovelen. Nee, ik doel op de geldbeluste muze die ik naar het altaar van de literatuur heb geleid. Doe dat niet, jongen. Het leven waar zij je toe dwingt...!’

‘Bent u er dan niet gelukkig mee?’‘Gelukkig? Het is een soort hel.’‘Er zijn dingen die ik u zou willen vragen,’ zei Paul Overt aarzelend.‘Vraag maar raak. Ik zou mezelf binnenste buiten keren om jou te

redden.’‘Om mij te redden?’ zei Paul.‘Om te zorgen dat je volhoudt—dat je doorzet. Zoals ik die avond op

Summersoft al zei: laat mij een afschrikwekkend voorbeeld zijn.’‘Ach, zo slecht zijn uw boeken ook weer niet,’ zei Paul, lachend met

het gevoel dat hij de ijle lucht der kunsten ademde.‘Hoe slecht dan wel?’‘Uw talent is zo groot dat het alles wat u doet doorstraalt, zowel uw

mindere als uw allerbeste werk. Dat laat u nu al veertig boeken lang zien

Page 38: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

—veertig boeken vol leven, vol scherpe waarnemingen, vol artistiek vernuft.’

‘Ik heb een vaardige pen, dat weet ik natuurlijk wel,’ zei St. George kalm. ‘Lieve hemel, anders was het pas echt snert geworden! Ik ben een succesvolle charlatan: ik heb ze mijn systeem aangesmeerd. Maar weet je wat het is? Het is bordkarton.’

‘Bordkarton?’‘Papier-maché!’‘Ach, zegt u dat toch niet! Dat doet me pijn!’ protesteerde de

jongeman. ‘Ik zie hier een heel mooi en gelukkig huishouden waarin u een aangenaam en eervol leven leidt.’

‘Noem je dat eervol?’ onderbrak St. George hem, op een toon die de ander nog steeds bijstaat. ‘Eer, dat is wat ik jou wil zien nastreven. Het echte werk, bedoel ik. Dit is klatergoud.’

‘Klatergoud?’ riep Paul uit, en zijn ogen dwaalden als vanzelf door de weelderige werkkamer.

‘O, ze maken alles zo knap na tegenwoordig. Net echt!’‘Is dit gelukkige gezinsleven dan ook alleen schone schijn? Met die

toegewijde, intelligente vrouw en met kinderen die ik nog niet heb mogen ontmoeten, maar die met zulke ouders wel alleraardigst moeten zijn?’

‘Het is allemaal fantastisch, beste kerel. Dat zal ik niet ontkennen. Ik heb veel geld verdiend en mijn vrouw zorgt daar goed voor, ze spendeert het zonder het te verkwisten en legt ook wat opzij, ze laat het renderen. Ik heb een aardig appeltje voor de dorst. Ik heb eigenlijk alles, behalve het belangrijkste...’

‘Het belangrijkste?’‘Het gevoel dat ik het beste uit mezelf heb gehaald—dat gevoel dat

voor de kunstenaar het verschil tussen leven en dood is: het gevoel dat je de mooiste muziek uit je intellectuele instrument hebt gehaald die de natuur erin heeft gelegd, dat je het bespeeld hebt zoals het bespeeld moest worden. Dat doe je of dat doe je niet—en doe je dat niet, dan ben je de moeite niet waard. Juist de mensen die er verstand van hebben, zullen dan geen woord meer aan je vuil maken. Je zult nog best een hoop gebabbel horen, maar je hoort vooral het ongenaakbaar zwijgen van Vrouwe Faam. Ik heb haar mijn kwartiertje roem al afgetroggeld, zul je zeggen—maar wat stelt dat kwartiertje voor? Denk vooral niet dat ik zo’n ploert ben die je hierheen zou slepen om bij jou mijn beklag te doen of te foeteren over mijn vrouw. Het is een vrouw met grote kwaliteiten en ik ben haar veel verschuldigd. Dus over haar zullen we het verder niet hebben, als je het niet erg vindt. Mijn jongens—ik heb alleen zoons—zijn godzijdank recht van lijf en leden, groeien voorspoedig op en komen niets tekort. Van tijd tot tijd bereiken me uiterst bevredigende berichten van Harrow, van Oxford, van Sandhurst—o, we geven ze het beste van het beste!—zodat ik weet dat ze daar groeien, gedijen en geld verslinden.’6

‘Het moet een heerlijk gevoel zijn om te weten dat je bloedeigen zoon op Sandhurst zit,’ zei Paul enthousiast.

‘Zeker, dat is alleraardigst. O, ik ben een patriot, hoor.’‘Wat bedoelde u dan laatst op Summersoft, toen u zei dat kinderen

Page 39: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

een vloek zijn?’‘Mijn beste kerel, wat is nou het thema van ons gesprek?’ vroeg

St. George, en hij liet zich naast Paul op de bank zakken. Hij zat een eindje van hem vandaan, half naar hem toegedraaid, met zijn rug tegen de armleuning en de handen achter het hoofd gevouwen. ‘Dat een zekere graad van perfectie haalbaar en zelfs wenselijk is, nietwaar? Nou, ik zeg alleen dat kinderen een hindernis zijn voor perfectie. Een vrouw is een hindernis. Het huwelijk is een hindernis.’

‘U vindt dat een kunstenaar niet moet trouwen?’‘Als hij maar weet welk gevaar hij daarmee loopt—wat het hem zal

kosten.’‘Ook niet als zijn vrouw affiniteit heeft met zijn werk?’‘Dat heeft ze nooit, dat is onmogelijk! Vrouwen weten niet wat

werk is.’‘Maar ze werken zelf toch ook,’ wierp Paul Overt tegen.‘Ja, heel slecht. O, ze denken natuurlijk wel dat ze het begrijpen,

dat ze meevoelen. Dan zijn ze het gevaarlijkst. Hun idee is dat je een heleboel gaat schrijven en dan ook een heleboel geld verdient. Hun grote deugd en verdienste, de taak waarvan de Britse vrouw zich immer gewetensvol kwijt, is om je daaraan te houden. Al mijn onderhandelingen met uitgevers worden door mijn vrouw gevoerd, al twintig jaar. Ze doet dat voortreffelijk, daarom zit ik nu vrij goed bij kas. Je bent uiteindelijk toch de vader van hun onschuldige kinderen: mag je die dan van hun bestaansmiddelen beroven? Je vroeg me de vorige keer of kinderen geen grote aansporing zijn. Natuurlijk zijn ze dat, zonder enige twijfel!’

‘Ik heb zelf het idee dat ik wel wat aansporing kan gebruiken,’ liet Paul zich ontvallen.

‘Nou ja, in dat geval, n’en parlons plus!’ zei zijn collega glimlachend.

‘Ik blijf erbij dat u die aansporing bent,’ ging de jongeman verder. ‘U heeft niet het effect waarop u lijkt aan te sturen. Ik zie vooral uw grote triomf: de pracht van Ennismore Gardens!’

‘Triomf? Noem je het een triomf dat er over mij wordt gesproken zoals jij over mij zou spreken als je hier zat met een andere schrijver, een intelligente en openhartige jongeman zoals jijzelf? Noem je het een triomf dat jij zou blozen—en je zou blozen—als een buitenlandse criticus (dus ik bedoel een kerel die geacht wordt te weten waar hij het over heeft en die dat graag laat merken, zoals buitenlandse critici graag doen!) tegen je zou zeggen: “Hij wordt hier toch als de beste schrijver van het land beschouwd?” Is het een triomf dat een jonge Engelsman zou stamelen zoals jij dan voor je goeie ouwe Engeland zou stamelen? Nee, nee. Een triomf is dat je de mensen om heel andere redenen van hun stuk brengt. Dát moet je proberen.’

‘Wat?’‘Iets produceren dat werkelijk goed is.’‘O, dat zou ik maar wat graag willen!’‘En dat gaat niet lukken zonder offers te brengen, reken daar maar

op,’ zei Henry St. George. ‘Ik heb geen offers gebracht. Ik heb alles. Ik heb, met andere woorden, helemaal niets.’

Page 40: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

‘U heeft een vol, rijk, mannelijk, menselijk, alledaags leven met alle plichten en verantwoordelijkheden, alle lasten en lusten die daarbij horen, alle huiselijke en maatschappelijke beslommeringen en complicaties van dien. Dat moet een immense bron van inspiratie zijn, en van vermaak.’

‘Vermaak?’‘Voor een sterk man, ja.’‘Het geeft me een onuitputtelijke reeks thema’s, als je dat bedoelt.

Maar het berooft me ook van de kracht om er iets mee te doen. Ik heb wel duizend dingen aangeraakt, maar wat heb ik nou in goud veranderd? En voor minder dan goud mag een kunstenaar het niet doen, mindere metalen bestaan voor hem niet. Ik leid het leven van de wereld, met mijn vrouw en mijn kroost—het lompe, dure, materialistische, botte, kleinzielige, snobistische Londense leven. We hebben alles wat chic is, tot een rijtuig aan toe. We zijn welgestelde, gastvrije mensen van aanzien. Maar maak jezelf nu niet belachelijk door te doen alsof je niet weet wat wij ontberen, kerel. Dat is meer dan al het andere. Kom op, als kunstbroeders onder elkaar: je weet maar al te goed dat jij jezelf een kogel door de kop zou jagen als je mijn boeken had geschreven!’

Paul Overt meende dat het diepgaande gesprek dat de meester op Summersoft had beloofd nu toch echt was aangebroken, met een snelheid en een grondigheid waarop zijn jonge verbeelding niet had gerekend. St. George maakte diepe indruk op hem, zijn hart begon te bonzen van deze diepe inzichten en vreemde ontboezemingen. Het bonsde ook van de tegenstrijdige gevoelens: verbijstering en herkenning en schrik, vreugde en protest en instemming, alles vermengd met erbarmen voor (en een soort gêne over zijn medeplichtigheid aan) de builen en wonden die dit nobele schepsel hem toonde, en medeleven met het tragische geheim dat schuilging onder zijn uiterlijke welstand. Hij beefde van opwinding dat juist hij was uitverkoren om deze biecht aan te horen, maar tegelijkertijd was zijn aandacht nu ook zo gewekt dat hem niets meer kon ontgaan van wat St. George werkelijk bedoelde. Het was zijn domme geluk geweest om diepe wateren te beroeren, en die waren gaan woeden en deinen in golven van vreemde welsprekendheid.

Hij stak een fel pleidooi af tegen de laatste bewering van zijn gastheer, probeerde alle aspecten van diens werk op te sommen waar hij van hield, de schitterende dingen die hij erin had aangetroffen waaraan geen tijdgenoot kon tippen. St. George hoorde het een tijdje beleefd aan. Toen legde hij zijn hand op Pauls arm en zei: ‘Dat is allemaal goed en wel. En als het niet jouw ambitie is om iets beters te schrijven, is er geen reden waarom je niet net zoveel mooie dingen kunt hebben als ik: evenveel menselijke en materiële aanwas, evenveel zonen of dochters, een vrouw met evenveel jurken, een huis met evenveel knechten, een stal met evenveel paarden, een hart met evenveel pijn.’ Na die woorden kwam hij overeind, bleef nog even bij de bank staan en keek neer op zijn onthutste pupil. ‘Heb je geld?’ vroeg hij toen.

‘Bijna niets.’‘Ach, er is geen enkele reden waarom je er geen aardig inkomen

mee kunt beuren—als je het goed aanpakt. Kijk dan goed hoe ik het doe,

Page 41: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

kijk gewoon heel goed naar mij. Dan heb je over een tijdje misschien ook je eigen rijtuig.’

Paul Overt zweeg. Hij keek strak voor zich uit—de gedachten maalden door zijn hoofd. Zijn vriend was naar de tafel gelopen waar de drukproef lag en had een stapeltje brieven gepakt. ‘Wat was het boek dat u van mevrouw St. George moest verbranden—het boek dat haar niet beviel?’ vroeg Paul plotseling.

‘Het boek dat ik van haar moest verbranden—hoe weet je dat?’ St. George keek op van zijn brieven.

‘Op Summersoft had ze het daarover.’‘Ja, daar is ze trots op. Ik weet niet... Het was best goed.’‘Waar ging het over?’‘Wat was het ook weer?’ St. George leek het uit zijn geheugen te

moeten opdiepen. ‘O ja, het ging over mijzelf.’ Onwillekeurig kreunde Paul Overt om de vernietiging van zo’n kostbaar werk, en de meester vervolgde: ‘O, maar dat moet jíj schrijven: jíj moet mij beschrijven. Dat is een onderwerp, jongen... Een schat aan materiaal!’

Paul zweeg weer even en zei uiteindelijk: ‘Zijn er dan geen vrouwen die het werkelijk begrijpen? Die het offer ook willen brengen?’

‘Hoe kunnen zij een offer brengen? Zij zijn zelf het offer. Ze zijn de afgod en het altaar en het vuur.’

‘Is er dan niet één die verder kan kijken?’ drong Paul aan.Daarop gaf St. George aanvankelijk geen antwoord. Nadat hij zijn

brieven had verscheurd, kwam hij weer voor zijn discipel staan, met een ironische blik. ‘Ik weet natuurlijk wel wie je bedoelt. Maar zelfs juffrouw Fancourt niet.’

‘Ik dacht dat u haar zo bewonderde.’‘Mateloos. Ben je verliefd op haar?’ vroeg St. George.‘Ja,’ zei Paul Overt.‘Geef het dan maar op.’Paul staarde hem aan. ‘Mijn liefde?’‘Mijn hemel, nee. Je idee.’‘Mijn idee?’‘Waar je met haar over sprak. Je idee van perfectie.’‘Zij zou me daarmee helpen, ze zou me helpen!’ riep de jongeman

uit.‘Een jaartje, ja—het eerste jaar. Daarna zou ze een molensteen om

de nek van je idee worden.’‘Maar ze heeft een passie voor perfectie, voor goed werk—voor

alles wat u en mij het meest aan het hart gaat.’‘Dat “u en mij” is verrekte aardig, beste jongen. Die passie heeft ze,

maar de passie voor haar kinderen zal groter zijn. En zo hoort het ook. Ze zal eisen dat die alle mogelijke gemakken en voordelen in het leven krijgen, alles wat goed voor ze is. En daar heeft een kunstenaar niets mee te schaften.’

‘Kunstenaar—kunstenaar! Dat is toch ook een mens?’St. George aarzelde. ‘Soms denk ik echt van niet. Jij weet net zo

goed als ik wat zijn taak is: de concentratie, de kwaliteit, de onafhankelijkheid die hij moet nastreven als hij respect heeft voor zijn

Page 42: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

werk. Ach, jonge vriend, zijn betrekkingen met vrouwen, zeker in huwelijksverband, gaan gebukt onder dit ene vervloekte feit: dat er voor hem uit de aard der zaak uiteindelijk maar één maatstaf geldt, terwijl zij er wel vijftig hebben. Dat maakt hen zo superieur,’ voegde St. George er lachend aan toe. ‘Stel je voor dat een kunstenaar er meerdere maatstaven op na zou houden,’ ging hij verder. ‘Zijn werk doen—zijn werk doen en zorgen dat het goddelijk goed wordt, dat is het enige waarmee hij zich bezig moet houden. Zijn enige vraag kan zijn: heb ik het gedaan? Niet: heb ik het zo goed gedaan als de zorg voor mijn gezinnetje me toestaat? Hij heeft niets te schaften met alles wat betrekkelijk is, heeft niets te schaften met een gezinnetje!’

‘Dan ontzegt u hem dus de alledaagse hartstochten en driften van ieder mens?’

‘Heeft hij niet één hartstocht, één drift die alle andere omvat? En trouwens, laat hem alle hartstochten hebben die hij wil—als hij zijn onafhankelijkheid maar niet verliest. Hij moet het kunnen opbrengen om een armoedzaaier te zijn.’

Paul Overt kwam langzaam overeind. ‘Waarom heeft u me dan aangeraden haar het hof te maken?’

St. George legde een hand op zijn schouder. ‘Omdat ze een beeldige echtgenote zou zijn! En ik had je toen nog niet gelezen.’

‘Was u daar maar nooit aan begonnen,’ mompelde de jongeman.‘Ik wist toen nog niet dat zo’n lot niet goed genoeg voor jou was,’

ging St. George verder.‘Wat een onmogelijke positie, wat een vloek voor de kunstenaar, als

hij niet meer is dan een wereldlijke monnik die zijn ideaal alleen kan verwezenlijken ten koste van zijn persoonlijk geluk. Wat een aanklacht tegen de kunst!’ jammerde Paul Overt met trillende stem.

‘O, maar je dacht toch niet dat ik de kunst verdedig? Een aanklacht, dat zou ik denken! Gezegend de samenlevingen die nog geen kunst kennen. Zodra die haar intrede doet, worden ze door een verzengend verdriet verteerd, dragen ze een ongeneeslijk bederf in de boezem. Zeker, de kunstenaar verkeert in een onmogelijke positie. Maar ik dacht dat we ervan uitgingen dat zijn keus al was gemaakt. Pardon.’ En hij voegde eraan toe: ‘Dat dacht ik vanwege Ginistrella.’

Paul Overt stond naar de grond te turen. In de stilte sloeg een naburige torenklok één uur. ‘Denkt u dat ik een kans bij haar zou maken?’ vroeg hij ten slotte.

‘Bij juffrouw Fancourt? Als je haar ten huwelijk vraagt? Waarom niet? Daarom heb ik je ook willen helpen—heb ik je een of twee keer een duwtje in de rug gegeven.’

‘Sorry dat ik het vraag, maar bedoelt u: door zelf weg te blijven?’ vroeg Paul blozend.

‘Ik ben een oude dwaas, ik heb daar niets te zoeken,’ zei St. George ernstig.

‘Ik stel nog niets voor. Ik heb geen geld. En ze moet tal van bewonderaars hebben.’

‘Je bent een gentleman en een briljant talent. Ik denk dat je een heel eind kunt komen.’

Page 43: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

‘Maar dan moet ik dat opofferen—dat talent?’‘Ach, er zijn genoeg mensen die vinden dat ik het nog steeds heb.’‘Talent voor het kwellen van mensen, dat hebt u!’ riep Paul Overt

uit, maar hij drukte hem ten afscheid de hand als om dat verwijt te verzachten.

‘Arme knul. Ik maak het je wel moeilijk. Probeer het dan, probeer het! Volgens mij maak je een goede kans, en dan sleep je een grote prijs in de wacht.’

Paul hield zijn hand even vast en keek hem in de ogen. ‘Nee, ik ben schrijver—ik kan het niet helpen!’

‘Laat dat dan zien!’ riep St. George uit. ‘Laat me voor ik doodga nog zien wat ik het allerliefste wil, waar ik naar hunker: een leven van werkelijk intense hartstocht. Als jij er een van de buitencategorie kunt worden, laat die kans dan niet lopen! Bedenk wat dat inhoudt—wat dat betekent—hoe dat leeft!’ Ze waren naar de deur gelopen en St. George had Pauls handen in de zijne genomen. Daar bleven ze weer staan en bracht Paul nog uit: ‘Ik wil leven!’

‘In welke zin?’‘In de hoogste zin!’‘Ga zo door dan. Hou vol.’‘Met uw steun—uw hulp?’‘Daar kun je op rekenen—je zult een lichtend voorbeeld voor me

zijn. Je kunt rekenen op mijn hoogste bewondering, mijn toewijding. Je zult me voldoening schenken—als dat je iets waard is.’ En toen hij Paul nog steeds zag weifelen, voegde hij eraan toe: ‘Weet je nog wat je op Summersoft tegen me zei?’

‘Iets dweperigs, ongetwijfeld.’ ‘“Ik zal alles doen wat u zegt.” Dat zei je.’‘En daar houdt u me aan?’‘Ach, wie ben ik?’ zuchtte de meester hoofdschuddend.‘Mijn god, wat ik er allemaal niet voor zal moeten laten!’ zei Paul,

bijna kreunend, en hij vertrok.

Page 44: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

VI

‘Het speelt zich te veel in het buitenland af. Weg met het buitenland!’ Dat, of woorden van die strekking, was het opmerkelijke commentaar van St. George geweest met betrekking tot de handeling van Ginistrella. Maar al hadden die woorden, zoals bijna alles wat de meester had gezegd, diepe indruk op Paul Overt gemaakt, toch vertrok hij een week na het hierboven beschreven gesprek naar het buitenland, voor langere tijd en vol plannen voor nieuw werk. Ik doe de werkelijkheid geen geweld aan als ik zeg dat hun gesprek de oorzaak van zijn vertrek was. Hadden de uitspraken van de grote auteur hem tijdens hun onderhoud al diep geraakt, toen hij ze in de uren en dagen daarna op zijn gemak overdacht, leken de volle betekenis en het grote belang van zijn woorden pas goed tot hem door te dringen. Hij bracht de zomer door in Zwitserland en besloot in september, toen hij inmiddels aan een nieuw boek was begonnen, de Alpen niet over te steken voordat hij daarmee een eind op streek was. Met dat doel trok hij zich terug op een stil plekje dat hij goed kende, aan het meer van Genève, met uitzicht op de torens van Chillon: een streek en een uitzicht waarvoor hij, op grond van enkele dierbare herinneringen, een oude genegenheid koesterde die altijd herleefde als hij er verbleef. Hij bleef er heel lang, tot de sneeuw al op nabije hellingen lag en bijna de paden bereikte waarover hij tijdens de steeds kortere middagen na gedane arbeid zijn dagelijkse wandeling maakte. De herfst was mooi, het meer was blauw en zijn boek begon richting en vorm te krijgen. Die omstandigheden gaven zijn leven wat kleur en vormden de mantel waaronder hij zich voor enige tijd verschool.

Na zes weken meende hij zich de les van St. George voldoende te hebben ingeprent, zijn doctrine afdoende te hebben beproefd en bewezen. Toch deed hij iets heel tegenstrijdigs: voordat hij de Alpen overstak, schreef hij een brief aan Marian Fancourt. Hij was zich terdege bewust van de absurditeit daarvan en zocht zijn excuus in de redenering dat hij zich deze ene luxe, deze verstrooiing wel mocht permitteren als beloning voor een hele herfst hard werken. Ze had hem niet gevraagd haar te schrijven toen hij haar nog een laatste bezoek had gebracht, drie dagen voor zijn vertrek uit Londen—drie dagen na het diner in Ennismore Gardens. Ze had daar ook geen reden toe gehad, want hij had haar niet verteld dat hij op het punt stond zo’n reis te maken. Hij had dat niet verteld omdat hij het nog niet wist: juist dat bezoek had de doorslag gegeven. Hij was bij haar langsgegaan om te onderzoeken hoeveel hij nu werkelijk om haar gaf, en een onmiddellijk vertrek, zonder zelfs maar afscheid te nemen, was het gevolg geweest van dat onderzoek, waarvan het resultaat alleen in de hoogste superlatieven kon worden gesteld. Toen hij dan (meer dan drie maanden later!) vanuit Clarens weer het woord tot haar richtte, schreef hij dat hij haar een verklaring voor zijn botheid schuldig was.7

Haar korte maar prompte antwoord bevatte een opmerkelijk nieuwtje: het overlijden, een week tevoren, van mevrouw St. George. Die

Page 45: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

voorbeeldige vrouw was op een buitenverblijf bezweken aan een hevige longontsteking—hij zou zich wel herinneren dat ze al lange tijd een broze gezondheid had. Juffrouw Fancourt voegde eraan toe dat ze had gehoord dat de echtgenoot er kapot van was: het was een onuitsprekelijk gemis—zij was alles voor hem geweest. Paul Overt schreef St. George meteen aan. Hij had al langer met hem willen corresponderen, maar had geen goed excuus kunnen vinden om zo’n drukbezet man lastig te vallen. Tot in de kleinste details kwam hun lange nachtelijke conversatie hem weer voor de geest, maar dat weerhield hem er niet van de meester zijn medeleven te betuigen: had juist dat gesprek immers niet duidelijk gemaakt hoe kundig die dame zijn leven bestierde? Welke ramp had hem dieper kunnen treffen dan het wegvallen van zo’n steun en toeverlaat?

Dat was ook precies de toon die St. George zelf aansloeg toen hij zijn jonge vriend meer dan een maand later terug schreef. Hij maakte allicht geen toespelingen op hun gewichtige gesprek. Maar hij zwaaide zijn vrouw zo mateloos veel lof toe dat het wel leek alsof hij die nacht totaal was vergeten, en uit zijn woorden klonk een diep verdriet. ‘Zij nam mij alle zorgen uit handen—uit het hoofd. Zij dirigeerde ons leven met opperste vaardigheid en volledige toewijding, waardoor ik zo vrij was als maar weinigen zijn om de pen op te nemen en mijzelf op te sluiten met mijn werk. Wat zij voor mij deed was buitengewoon—de grootste dienst die ze mij kon bewijzen. Had ik haar mijn erkentelijkheid maar duidelijker getoond!’

Een zekere verbijstering sloeg bij Paul Overt toe toen hij dit las: op hem kwam het over alsof St. George zijn eerdere uitlatingen tegensprak of herriep. Hij had niet verwacht dat hij zou jubelen om de dood van zijn vrouw, en het was niet meer dan normaal dat het einde van een meer dan twintig jaar oude verbintenis hem bedroefde. Maar als ze werkelijk zo’n beschermengel was geweest, wat had St. George dan in godsnaam bezield om hem die avond zo het hoofd op hol te brengen—om hem op het kwetsbaarste moment in zijn leven zo met die doctrine van verzaking vol te gieten? Als het overlijden van mevrouw St. George zo’n onherstelbaar verlies was, dan was het vurige advies van haar man een misplaatste grap geweest en was verzaking een vergissing.

Overt voelde een sterke drang om die gedachte kracht bij te zetten door naar Londen terug te snellen, hij ging zelfs zo ver dat hij de eerste hoofdstukken van zijn nieuwe boek uit de la pakte om ze in een zijvak van zijn valies te stoppen. Daarbij viel zijn oog op enkele bladzijden waar hij al maanden niet meer naar gekeken had, en toen werd hij getroffen door de grote belofte die ze in zich droegen—een zeldzame ervaring bij het herlezen van eigen werk, iets wat hij dan ook altijd zoveel mogelijk vermeed. Meestal bekroop hem bij herlezing het gevoel dat de vervoering van het schrijven een louter subjectieve en vruchteloze ervaring was geweest. Maar ditmaal sterkte het dichte woud van doorhalingen in die eerste versie juist een zeker geloof in zijn kunnen, zodat hij het beter achtte zijn experiment toch maar eerst ten einde te brengen. Als hij in afzondering zo goed kon schrijven, zou het zonde zijn om iets aan de omstandigheden te veranderen voordat hij zijn werk had afgerond. Hij zou natuurlijk wel terugkeren naar Londen, maar niet

Page 46: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

voordat het boek was voltooid. Met die stille gelofte aan zichzelf legde hij het manuscript terug in de la.

We kunnen daaraan toevoegen dat het hem veel tijd kostte om zijn boek te voltooien, want het onderwerp was even moeilijk als fraai en hij was letterlijk verlegen met de omvang van zijn aantekeningen. Een stemmetje in zijn binnenste zei dat het per se een subliem werk moest worden—dat hij anders geen toereikend excuus zou hebben voor zijn privégedrag. Hij gruwde bij die gedachte en hield zich streng aan het voorschrift dat schrijven vooral schrappen en herschrijven is. Hij stak uiteindelijk de Alpen over en bracht de winter, het voorjaar en de volgende zomer door in Italië, waar hij zijn boek na een jaar nog steeds niet af had. ‘Ga zo door, hou vol’: die algemene aansporing van St. George was ook in dit geval van nut. Hij hield zich daaraan, en pas toen de trage tred der tijd een tweede zomer bracht, kreeg hij het gevoel dat hij alles had gegeven wat hij in zich had. Toen stak hij het manuscript in zijn valies, met het adres van zijn uitgever erop, en reisde af naar het noorden.

Hij was twee jaar weg geweest uit Londen—twee jaren die zo lang hadden geduurd en zoveel verschil hadden gemaakt in zijn eigen leven (door het schrijven van een roman die, in zijn ogen, nog veel geslaagder was dan Ginistrella) dat hij de ochtend na zijn aankomst naar Picadilly ging in de vage verwachting dat hij er volop vernieuwingen zou aantreffen, dat er van alles veranderd zou zijn. Maar op Picadilly was vrij weinig veranderd (er waren alleen drie of vier grote rode gebouwen verrezen op de plek waar voorheen lage zwarte woningen hadden gestaan), en de stralende zonneschijn van eind juni die door het roestige traliehek van Green Park viel en in de lak van de langsrollende rijtuigen werd weerkaatst, had hij in juni wel vaker met een half oog gezien. Hij waardeerde dit welkom, het kwam hem vriendelijk en welwillend voor en het verhoogde de vreugde over de voltooiing van zijn boek en over het feit dat hij terug was in eigen land en in die enorme, boeiende en benauwende stad die alles scheen te beloven, alles in zich scheen te bergen. ‘Blijf thuis en beschrijf de dingen hier, onderwerpen die we kennen,’ had St. George gezegd, en hij had het gevoel dat hij niets liever wilde dan voorgoed thuis blijven.

Tegen het einde van de middag begaf hij zich naar Manchester Square, naar een huisnummer dat hij niet vergeten was. Maar juffrouw Fancourt was niet thuis, zodat hij de deur mismoedig de rug toekeerde. Daarop stond hij oog in oog met een heer die net kwam aangelopen en die hij meteen herkende als haar vader. Paul begroette hem en de generaal beantwoordde die groet met zijn gebruikelijke wellevendheid—een wellevendheid zo groot dat je nooit helemaal zeker wist of hij je wel kon plaatsen. Paul Overt sprak hem bijna aan, maar hij aarzelde, enerzijds beseffend dat hij niet echt iets te zeggen had en anderzijds dat de gewezen generaal nog wel wist dat ze elkaar eerder hadden ontmoet, maar niet meer wie hij was. Hij liep dus weg, zonder er rekening mee te houden dat zijn eigen blik van herkenning onweerstaanbaar zou zijn voor de generaal, die nooit een kans op een praatje liet schieten. Het gezicht van onze jongeman was expressief en doorgaans goed te lezen. Hij had

Page 47: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

dan ook nog geen tien stappen gezet voordat hij werd nageroepen met een vriendelijk gestameld: ‘O, zeg, pardon...’

Hij draaide zich om en de generaal, die hem vanaf het stoepje toelachte, zei: ‘Wilt u niet even binnenkomen? Ik wil u niet tekort doen!’ Paul sloeg het aanbod af en had daar terstond spijt van, want juffrouw Fancourt kon, nu het al zo laat op de middag was, ieder moment thuiskomen. Maar haar vader bood hem geen herkansing, hij leek het vooral te hebben gezegd om niet ongastvrij over te komen. Nadere beschouwing van de bezoeker friste zijn geheugen verder op, in ieder geval genoeg om te kunnen zeggen: ‘U bent dus terug, u bent terug?’ Paul had bijna gezegd dat hij de vorige avond was gearriveerd, maar bedacht net op tijd dat hij liever verzweeg hoe gezwind hij hierheen was gesneld, zodat hij het slechts beaamde en zei dat het hem zeer speet dat hij juffrouw Fancourt niet thuis trof. Hij was met opzet zo laat gekomen in de hoop dat zij er zou zijn.

‘Ik zal het doorgeven, ik zal het doorgeven,’ zei de oude man. En meteen voegde hij er hoffelijk aan toe: ‘U gaat zeker iets nieuws uitbrengen? Dat is alweer een tijd geleden, toch?’ Hij wist nu weer wie hij voor zich had.

‘Redelijk lang geleden. Ik schrijf heel traag,’ zei Paul. ‘Ik heb u op Summersoft ontmoet, een hele tijd geleden.’

‘O ja, met Henry St. George. Dat weet ik nog goed. Dat was voordat zijn arme vrouw...’ Generaal Fancourt viel even stil, zijn glimlach verflauwde een beetje. ‘Dat weet u vast al.’

‘Dat mevrouw St. George is overleden? Ja, dat heb ik destijds vernomen.’

‘Nee, ik bedoel... ik bedoel dat hij gaat trouwen.’‘O? Dat had ik nog niet gehoord.’ Net toen Paul wilde vragen met

wie, stelde de generaal zelf een vraag.‘Wanneer bent u teruggekomen? Dat u weg was, wist ik—van mijn

dochter. Ze vond het heel jammer. U moet beslist iets nieuws voor haar uitbrengen.’

‘Ik ben gisteravond aangekomen,’ zei onze jongeman, bij wie een gedachte was gerezen die zijn keel een beetje dichtschroefde.

‘O, heel attent van u om zo snel langs te komen. Kunt u niet komen dineren?’

‘Dineren?’ herhaalde Paul Overt. Hij wilde liever niet vragen met wie St. George ging trouwen, maar kon nergens anders meer aan denken.

‘We krijgen verschillende gasten, geloof ik. St. George in ieder geval. U kunt ook na afloop komen, als u dat liever doet. Mijn dochter verwacht geloof ik...’ Hij leek iets waar te nemen in het naar hem opgeheven gezicht (op het stoepje stond hij hoger) waardoor hij zijn zin afbrak, wat een ongemakkelijke stilte veroorzaakte die hij snel weer probeerde te verbreken. ‘U had wellicht nog niet gehoord dat zij gaat trouwen.’

‘Trouwen?’ Paul staarde hem aan.‘Met de heer St. George. Het is net beklonken. Curieus huwelijk,

nietwaar?’ Daar liet Paul zich niet over uit, hij bleef hem slechts

Page 48: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

aanstaren. ‘Maar het zal wel goed zitten—ze is zo vreselijk literair!’ zei de generaal.

Paul was vuurrood geworden. ‘O, wat een verrassing. Heel interessant, heel leuk! Ik ben bang dat ik niet naar uw diner kan komen—maar hartelijk dank.’

‘O, maar dan moet u naar de bruiloft komen,’ riep de generaal uit. ‘Ja, ik herinner me die dag op Summersoft nog goed. Het is een beste kerel.’

‘Heel leuk, heel leuk!’ stamelde Paul, terugdeinzend. Hij gaf de generaal een hand en ging ervandoor. Zijn hoofd was rood aangelopen en hij had het gevoel dat het roder en roder werd.

Eenmaal thuis—hij ging linea recta naar huis en bleef daar de hele avond zonder iets te eten—gloeiden zijn wangen af en toe alsof hij een klap had gekregen. Hij begreep niet wat hem was overkomen, hoe hij in de luren was gelegd, hoe hij was bedonderd. ‘Nee, dat is het niet,’ hield hij zichzelf voor. ‘Ik heb hier niets mee te maken. Ik sta erbuiten—het gaat mij niets aan.’ Maar dat verblufte gemompel werd keer op keer gevolgd door de tegenstrijdige uitroep: ‘Was het een list—was het een list?’ Af en toe riep hij ademloos in zichzelf: ‘Ben ik beetgenomen—ben ik beetgenomen?’ Als dat zo was, was hij een schertsfiguur, deerniswekkend. Het kwam hem voor dat hij haar nu pas werkelijk had verloren. Hij had van haar afgezien, ja, maar dat was wat anders: dat was een deur die dicht was, maar nog niet op slot zat. Nu voelde het alsof de deur in zijn gezicht was dichtgeslagen. Had hij verwacht dat ze op hem zou wachten? Had ze hem zoveel tijd moeten gunnen, twee jaar aan een stuk? Hij wist niet wat hij had verwacht—hij wist alleen wat hij níet had verwacht. Niet dit—niet dit. Verbazing, woede en verbittering welden ziedend in hem op als hij dacht aan het ontzag, de overgave en de lichtgelovigheid waarmee hij naar St. George had geluisterd.

De avond schreed voort en het bleef lang licht, maar ook na het vallen van de duisternis ontstak hij geen lamp. Hij had zich op de sofa geworpen en bleef daar urenlang liggen, met de ogen dicht of in het donker starend, in de houding van een man die zichzelf iets leert te verduren—leert verduren dat hij voor schut is gezet. Hij had het te gemakkelijk gemaakt: die gedachte spoelde als een warme golf over hem heen. Toen hij het elf uur hoorde slaan, moest hij denken aan wat generaal Fancourt had gezegd over langskomen na het diner en hij sprong op. Hij zou gaan, hij zou haar tenminste zien—misschien zou hij dan zien wat het te betekenen had. Nu voelde het alsof hem enkele delen waren aangereikt van een moeilijke som waarin belangrijke elementen nog ontbraken: hij kon de uitkomst pas berekenen als hij over alle gegevens beschikte.

Hij verkleedde zich snel en was om half twaalf op Manchester Square. Er stonden flink wat rijtuigen voor de deur: ze hadden een partijtje, wat hem enigszins opluchtte, want hij zag haar nu liever in gezelschap. Op de trap kwam hij mensen tegen die vertrokken, die ‘doorgingen’ naar elders, met dat opgejaagde kuddegevoel van de Londense society op de late avond. Maar in de salon bevonden zich nog verschillende groepjes mensen, en omdat zij niet hoorde dat hij werd

Page 49: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

aangekondigd, duurde het enkele minuten voordat hij haar gevonden had en spreken kon. In die korte tijd had hij al gezien dat St. George er ook was, die stond bij de open haard met een dame te praten, maar hij wendde zijn blik meteen weer van de auteur van Shadowmere af en zag dus niet of die hem opmerkte. Hij kwam in ieder geval niet naar hem toe. Juffrouw Fancourt wel, meteen zodra ze hem in het oog kreeg: ze rende bijna op hem af, lachend, ruisend, stralend, oogverblindend. Hij was vergeten hoeveel moois er te ontdekken viel in haar gezicht. Ze was in het wit, in een jurk met gouden stiksels, en droeg haar opgestoken haar als een gouden helm. Hij zag in één oogopslag dat ze gelukkig was, gelukkig met een soort agressieve praal. Maar daar wilde ze niet over spreken, ze wilde het alleen over hem hebben.

‘Wat heerlijk. Ik hoorde het van mijn vader. Wat aardig dat u gekomen bent!’ Ze maakte zo’n frisse en kranige indruk op hem dat hij, terwijl zijn ogen over haar verschijning gleden, niet kon nalaten bij zichzelf te zeggen: ‘Waarom met hém? Waarom niet iemand met jeugd, kracht, ambitie, toekomst? Waarom kiest zo’n rijk bedeelde jonge vrouw voor mislukking, abdicatie en ouderdom?’ Op dat smartelijke moment zwoer hij in gedachten alles af wat nog resteerde van zijn geloof in de zondige meester. ‘Ik vond het zo jammer dat ik u ben misgelopen,’ ging ze verder. ‘Ik hoorde het van mijn vader. Wat enig dat u zo snel gekomen bent!’

‘Verbaast dat u?’ vroeg Paul Overt.‘Dat u al meteen de eerste dag langskomt? Nee, niet van u. Van u

verrast mij niets wat aardig is.’ Ze werd onderbroken door een dame die afscheid kwam nemen, en hij meende te merken dat het haar geen moeite kostte om op deze toon met hem te spreken. Het was haar oude, gulle, openhartige manier van doen, mettertijd nog wat uitbundiger geworden; en als ze die toon meteen weer kon aanslaan, op zo’n keerpunt in haar leven, had die vroeger wellicht even weinig of evenveel betekend—was het een soort werktuiglijke vrijgevigheid, met dat verschil dat ze nu voldaan was en gul kon geven zonder iets terug te hoeven vragen. O, voldaan was ze—en waarom ook niet? Waarom zou ze niet verrast zijn dat hij meteen na aankomst langskwam—wat had ze verder ooit aan hem gehad?

De dame bleef beslag op haar leggen en Paul Overt wendde zich van haar af met een vreemde ergernis in zijn moeilijke, artistieke gemoed, een soort onverschillige teleurstelling. Ze was zo monter dat het haast stompzinnig was—het leek in strijd met de uitzonderlijke intelligentie die hij haar vroeger had toegedicht. Wist ze dan niet hoe slecht het werk van St. George kon zijn, was ze blind voor die jammerlijke poverheid? Als ze het niet zag, was ze geen knip voor de neus waard—en als ze het wel zag, vanwaar dan die schaamteloze onverstoorbaarheid?

Die vraag vervloog zodra onze jongeman eindelijk zijn blik liet rusten op de grote geest die hem in een diepe crisis van advies had gediend. St. George stond nog bij de schoorsteenmantel, maar stond daar nu alleen (stokstil, afwachtend, alsof hij wilde blijven tot iedereen weg was) en keek in de sombere ogen van de jonge vriend die werd

Page 50: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

verscheurd door de vraag of hij het recht had (waar zijn rancune om schreeuwde) om zichzelf als zijn slachtoffer te beschouwen. Op de een of andere wijze werd die bizarre vraag beantwoord door de aanblik die St. George bood. Die stond er op zijn manier net zo stralend bij als Marian Fancourt: het toonbeeld van een gelukkig mens; maar op de een of andere manier bewees dat beeld voor Paul Overt ook dat de auteur van Shadowmere er nu definitief niet meer toe deed—niet meer meetelde als schrijver. De glimlach waarmee de man hem begroette was bijna banaal, bijna zelfvoldaan. Paul kreeg de indruk dat hij heel even aarzelde om naar hem toe te komen, alsof hij een slecht geweten had; maar meteen daarop hadden ze elkaar al halverwege de kamer ontmoet en drukten elkaar de hand—krachtig en hartelijk van de kant van St. George.

Ze liepen terug naar waar de oudere man had gestaan en St. George zei: ‘Ik hoop dat je nooit meer weggaat. Ik heb hier gedineerd, de generaal vertelde me dat je terug was.’ Hij was knap, hij was jong, hij zag eruit alsof hij nog een heel leven voor zich had. Hij schonk Paul Overt een allervriendelijkste, allerminst schuldbewuste blik en vroeg hem honderduit, naar zijn gezondheid, zijn plannen, zijn bezigheden, zijn nieuwe boek. ‘Wanneer verschijnt het? Snel toch, hoop ik? Schitterend zeker? Ja, op jou kan ik bouwen. Ik heb je het afgelopen halfjaar weer helemaal herlezen.’

Paul wachtte af of St. George hem zou vertellen wat de generaal hem die middag had verteld en wat juffrouw Fancourt natuurlijk niet had verteld, althans niet met woorden. Toen het niet kwam, vroeg hij ten slotte maar: ‘Is het waar, het grote nieuws dat ik gehoord heb: dat u gaat trouwen?’

‘O, dat heb je dus al gehoord?’‘Heeft de generaal u dat niet gezegd?’ ging Paul Overt verder.‘Wat?’‘Dat hij me dat vanmiddag heeft verteld?’‘Ik zou het niet weten, beste kerel. Het was hier zo’n drukte.

Jammer dan dat ik niet meer het genoegen mag smaken om je dit persoonlijke nieuwtje zelf te geven. Want raar maar waar, het is een feit. Het is nog heel vers. Krankzinnig, nietwaar?’ St. George zei dit alles zonder merkbare verwarring, maar ook, voor zover Paul bespeurde, zonder verholen spot. Als hij er zo gemakkelijk en doodgemoedereerd over kon praten, meende Paul, dan moest hij simpelweg vergeten zijn wat zich tussen hen had afgespeeld. Maar zijn volgende woorden bewezen het tegendeel, en zijn beroep op Pauls geheugen had komisch kunnen zijn als het niet zo pijnlijk was: ‘Herinner je je dat gesprek nog dat we die nacht bij mij thuis hadden, waarin juffrouw Fancourt ook ter sprake kwam? Ik heb daar later nog vaak aan moeten denken.’

‘Ja—geen wonder dat u zei wat u toen zei,’ antwoordde Paul, en hij keek hem strak aan.

‘In het licht van deze situatie? O, maar dat licht scheen toen nog niet. Hoe had ik dit kunnen voorzien?’

‘Leek het u niet waarschijnlijk?’‘Nee, eerlijk waar niet,’ zei Henry St. George. ‘Dat moet ik je echt

verzekeren. Je weet toch hoezeer mijn leven is veranderd.’

Page 51: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

‘Ik snap het—ik snap het,’ mompelde Paul.De ander sprak door alsof hij, nu het onderwerp eenmaal was

aangesneden, als man van tact en verbeelding volle openheid van zaken wilde geven—en ook alle begrip had voor de gevoelens van de ander. ‘Maar het is dat niet alleen—want werkelijk, op mijn leeftijd had ik niet durven dromen... een weduwnaar, met grote zonen en verder zo weinig te bieden! Het is allemaal heel anders gelopen dan iemand had kunnen bevroeden, en ik ben onmetelijk gelukkig. Zij had alle vrijheid, en toch heeft ze ja gezegd. En er is misschien niemand die zo goed weet als jij—want ik weet nog goed hoe leuk jij haar vond, voordat je vertrok, en hoe leuk zij jou vond—niemand die zo goed weet waarmee je mij kunt feliciteren.’

‘Zij had alle vrijheid!’ Dat maakte diepe indruk op Paul Overt, en hij kromp bijna ineen bij de ironie van die woorden, waarbij het er weinig toe deed of die nu opzettelijk of onbedoeld was. Natuurlijk had hij haar vrij gemaakt met zijn handelwijze, volledig vrij; school er ook geen ironie in de opmerking van St. George dat ze hem leuk had gevonden?

‘Ik dacht dat u de theorie aanhing dat schrijvers niet moeten trouwen?’

‘Zeker, zeker. Maar mij wil je toch geen schrijver noemen?’‘U moest zich schamen,’ zei Paul.‘Dat ik hertrouw?’‘Dat zal ik niet zeggen. Maar voor uw motieven.’‘Daar moet je me zelf over laten oordelen, jonge vriend.’‘Ach ja, waarom niet? U had uw oordeel immers ook al klaar over

de mijne.’Zijn toon leek Henry St. George ineens bewust te maken van iets

wat hij niet had vermoed. Hij staarde Overt aan alsof hij verbittering in zijn woorden proefde. ‘Vind je dat ik niet fair heb gehandeld?’

‘U had het me destijds misschien kunnen vertellen.’‘Maar beste kerel, ik kon toch niet in de toekomst kijken!’‘Daarna, bedoel ik.’St. George aarzelde even. ‘Na het overlijden van mijn vrouw?’‘Toen dit idee bij u rees.’‘O nee, nooit! Ik wilde je redden: zo’n zeldzaam kostbaar talent.’‘U trouwt met juffrouw Fancourt om mij te redden?’‘Dat nu ook weer niet, maar het geeft me extra voldoening. Ik zal

het geheim van je succes zijn,’ zei St. George met een glimlach. ‘Ik was na ons gesprek diep getroffen door de vastberadenheid waarmee je naar het buitenland vertrok, en misschien nog wel meer door de wilskracht waarmee je daar bleef. Jij bent heel sterk—waanzinnig sterk.’

Paul Overt probeerde de vriendelijke blik in zijn ogen te peilen. Het vreemde was dat het oprecht klonk—niet als duivelse spot. Hij wendde zich af en hoorde St. George op dat moment iets zeggen in de trant dat Overt zich zou bewijzen, dat hij de troost van zijn oude dag was. Hij keerde zich weer om, keek hem nog eens aan. ‘Wilt u zeggen dat u stopt met schrijven?’

‘Maar natuurlijk, beste kerel. Voor mij is het voorbij. Dat heb ik je toch al gezegd?’

Page 52: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

‘Dat geloof ik niet.’‘Allicht niet—met zo’n talent als jij hebt! Nee, nee, de rest van mijn

leven ga ik alleen nog jouw werk lezen.’‘Weet ze dat? Juffrouw Fancourt?’‘Dat komt wel—dat komt wel.’ Onze jongeman vroeg zich af of dit

zijn manier was om te zeggen dat het fortuin van de jongedame, bescheiden als het was, St. George in staat stelde te stoppen met de vruchteloze ontginning van een uitgeputte ader. Maar zoals hij daar stond, een succesvol man in de bloei van zijn leven, wekte hij niet de indruk dat zijn aderen waren uitgeput. ‘Weet je niet meer dat ik je die avond uitlegde waarom ik een toonbeeld was van hoe het niet moet?’ vervolgde St. George. ‘Kun je nagaan wat voor schrikbeeld ik nu ben.’

Dit ging te ver—dit was wel degelijk duivelse spot. Paul liep bij hem weg met niet meer dan een knikje ten afscheid, met het gevoel dat hij hem ergens in de verre toekomst misschien ooit weer eens te woord zou kunnen staan, maar hem nu niet meer wilde spreken. Zijn gekwetste ziel had er voorlopig behoefte aan om te geloven dat hij een grief mocht koesteren—een grief die des te schrijnender was omdat hij nergens enige aanspraak op kon maken. De koestering van deze wrok was ongetwijfeld de reden dat hij het huis weer verliet zonder afscheid te hebben genomen van juffrouw Fancourt, die nergens te bekennen was toen hij de kamer uitliep. Hij was blij om weer in de eerlijke, donkere, onverraderlijke nachtlucht te lopen, stevig de pas erin te zetten, te voet naar huis te gaan. Hij liep lang door, liep verkeerd, hield er zijn gedachten niet bij. Er maalden te veel andere dingen door zijn hoofd. Maar hij hervond zijn weg en stond een uur later voor de deur van zijn logies in een klein, goedkoop, verlaten straatje. Daar bleef hij nog even staan peinzen alvorens hij naar binnen ging, met niets rondom en boven hem dan een maanloos zwart, een of twee zwakke lantaarns en een paar verre vage sterren. Naar het flauwe schijnsel van die laatste sloeg hij zijn ogen op. Hij had lopen denken dat het nu werkelijk een duivelse grap zou zijn als St. George, met dit nieuwe fundament onder zijn bestaan, aan het eind van het jaar iets zou uitbrengen met het kaliber van zijn vroege werk—iets in de trant van Shadowmere dat zijn beste boeken overtrof. Hoeveel bewondering hij ook voor zijn talent had, Paul hoopte werkelijk dat het daar niet van zou komen; hij dacht niet dat hij dat zou kunnen verdragen. De woorden van St. George gonsden nog na in zijn hoofd: ‘Jij bent heel sterk—waanzinnig sterk.’ Was hij dat werkelijk? Hij zou het in ieder geval wel moeten zijn; en daarin zou hij dan nog iets van revanche vinden.

En is hij inderdaad zo sterk, zal wellicht de vraag zijn van de lezer die het lot van de verbijsterde jongeman tot zover heeft gevolgd. Het beste antwoord daarop is misschien dat hij zijn best doet, maar dat het nog te vroeg is om daarover iets te kunnen zeggen. Toen in het najaar zijn nieuwe boek verscheen, vonden de heer en mevrouw St. George dat werkelijk schitterend. En al heeft de eerstgenoemde nog steeds niets uitgebracht, Paul Overt voelt zich nog niet veilig. Maar ik kan wel zeggen dat, mocht het er ooit van komen, hij werkelijk de eerste zou zijn om daar waardering voor op te brengen—wat misschien bewijst dat St. George in wezen gelijk had en hij vooral in de wieg is gelegd voor de passies van de

Page 53: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

geest, niet van het hart.

Page 54: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

Nawoord

Al roepen critici nog zo hard dat je de man niet in het werk moet zoeken, wanneer schrijvers verhalen schrijven over schrijvers, wordt de drang om in die verhalen autobiografische elementen te vinden onweerstaanbaar. Ook hier zal menig lezer zich dus onwillekeurig afvragen: is de lichtelijk naïeve jeune premier Paul Overt een literair zelfportret van de kunstenaar als jongeman? Of is het juist eerder in de gevierde en mondaine schrijver Henry St. George dat we trekken van de meester zelf kunnen ontwaren? Op beide vragen is het antwoord ja en nee: het verhaal is helemaal niet autobiografisch; maar dat verlet niet dat in beide personages wel iets van een ironisch zelfportret zit.

Dit verhaal verscheen voor het eerst in 1888, in de hoogtijdagen van het geïllustreerde tijdschrift. De bladenmarkt was toen wat Netflix is voor onze tijd, en daarmee een lucratieve afzetmarkt voor schrijvers. James produceerde dat jaar dan ook een flinke reeks korte verhalen waar hij goed aan verdiende. Dat hoge productietempo kan bij James de onbewuste twijfel hebben gevoed of alles wat hij voortbracht wel van voldoende kwaliteit was.8 Juist in deze fase van zijn carrière—als literaire arrivé met een hoge productie van onzekere kwaliteit—had James dus wel iets weg van de Henry St. George die hij beschrijft.

Maar anders dan die fictieve literaire ster is James nooit echt een bestsellerauteur geweest, en bovendien is hij nooit in het huwelijk getreden. Hij lijkt daar altijd huiverig voor te zijn geweest—misschien omdat hij op mannen viel, zoals vaak wordt verondersteld; maar wellicht ook door de roddels die hij hoorde over andere schrijvers. Alphonse Daudet bijvoorbeeld, over wie hij het gerucht had gehoord dat die zijn memoires louter te boek had gesteld omdat hij door zijn huwelijk in geldnood was gebracht. Het lijkt niet vergezocht om te denken dat James veel van zijn eigen twijfels, angsten en ambities heeft verwerkt in het personage Paul Overt—de zoveelste in een lange rij weifelaars in zijn oeuvre (van Winterbourne in Daisy Miller tot John Marcher in The Beast in the Jungle, van Ralph Touchett in The Portrait of a Lady tot Lambert Strether in The Ambassadors), levenslange toeschouwers, die de wereld gadeslaan vanaf de zijlijn en hun vage en ambivalente gevoelens voor een vrouw nooit in daden omzetten.

Op deze manier geeft James zijn eigen draai aan een cliché uit de Romantiek: de dichter als armoedzaaier, gedoemd om honger te lijden, de berooide bohemien die zich nooit een vrouw, laat staan een gezin zal kunnen veroorloven. De dilemma’s waarmee hij Overt opzadelt—de eisen van de muze tegenover de eisen van de markt, de verlokkingen van het leven tegenover de verleiding van de letteren, de fascinatie en tegelijk ook vage huiver voor (een verbintenis met) een vrouw—lijken persoonlijke obsessies van James te zijn: ze keren in bijna al zijn schrijversverhalen terug. Maar ook in het werk van tijdgenoten duiken deze thema’s in allerlei gedaantes op, zoals in New Grub Street (1891) van George Gissing of En menage (1881) van J. K. Huysmans (in 2019

Page 55: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

nog door Martin de Haan en Rokus Hofstede vertaald als Aan de vrouw). Het is interessant om de verschillen te zien in de wijze waarop elke schrijver ermee omgaat: de ontwapenende maar schrijnende eerlijkheid van Gissing, het sarcasme van Huysmans en de unieke mengeling van hooggestemd decorum en ontregelende ironie van James.

Eveneens boeiend is de vergelijking met latere kunstenaarsromans. De mate waarin James het artistieke succes van zijn personages steevast koppelt aan verregaande ascese en (al dan niet sociale) onthouding, lijkt bijvoorbeeld wel een vooruitwijzing naar een zo mogelijk nog beroemdere en zeker nog extremere representant van dit genre: Kafka en zijn Hongerkunstenaar. Maar het voert te ver om hier een volledig overzicht te geven van de rijke traditie aan goede kunstenaarsromans in de westerse literatuur. Wie daarin geïnteresseerd is, zou ik alleen nog uitdrukkelijk willen wijzen op het werk van Philip Roth, niet toevallig een groot bewonderaar van zowel James als Kafka, die graag inhaakte op het werk van zijn voorgangers.

Zoals Roths eerste twee Kepesh-romans onverbloemd teruggrijpen op Kafka (The Breast is een hysterische parodie op Die Verwandlung, en aan het slot van The Professor of Desire droomt David Kepesh over een bezoek aan de hoogbejaarde hoer van Kafka), zo spat zijn bewondering voor James van de pagina’s in de eerste roman die hij daarna schreef, The Ghost Writer (1979). Die eerste en misschien wel beste van al zijn Zuckerman-romans bevat niet alleen een lang citaat uit een ander beroemd schrijversverhaal van James, ‘The Middle Years’, maar is in zijn geheel ook een pastiche én commentaar op De les van de meester—is er in sommige opzichten zelfs een regelrechte remake van, zodat kennis van James’ novelle het lezen van Roths roman zonder meer verrijkt (en vice versa).

Om tot slot vanuit het domein van de fictie nog even terug te keren naar het landgoed van de werkelijkheid: wie weleens een kijkje zou willen nemen op het echte Summersoft, waar het eerste deel van dit verhaal zich afspeelt, kan terecht in Osterley Park in Londen. Daar staat het ‘landhuis vlak bij Londen’ (inmiddels geheel door de metropool omsloten, en in bezit van de National Trust) waarop James zijn beschrijving baseerde. Naar de foto’s op internet te oordelen is het nog net zo statig en net zo rijkelijk van kunst en antiek voorzien als destijds. Zowel ‘de beeldige trap’ uit de openingszin, ‘die van het hoge bordes als een stel armen in een statige cirkel omlaag krulde’, als ‘het prachtige metselwerk dat zich aan weerszijden uitstrekte en, vrij van woekerende klimop (als een vrouw die haar fraaie teint niet achter een sluier wil verbergen), eerder roze dan rood van kleur was’, is daar nog in vol ornaat te bewonderen.

Page 56: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

Verantwoording

‘The Lesson of the Master’ stond in juli 1888 in het tijdschrift Universal en verscheen voor het eerst in boekvorm in de bundel The Lesson of the Master and other tales (1892), waarvan de tekst te vinden is op Wikisource. De tekst van die eerste boekuitgave vormde de brontekst voor deze vertaling.

De omslagillustratie is een uitsnede uit het schilderij De passie van het scheppen van Leonid Pasternak (1862-1945).

Page 57: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

Aantekeningen

Page 58: fmlekens.home.xs4all.nl · Web viewHij had te horen gekregen dat alle dames naar de kerk waren, maar dat werd meteen weersproken door wat hij zelf kon zien van boven aan de beeldige

1 een paar ogen die ongetwijfeld nooit ‘in schoonen waanzin’ hadden gerold: James haalt woorden van Shakespeare aan, ‘a fine frenzy’ uit A Midsummer Night’s Dream, een spreekwoordelijk geworden beschrijving van de door goddelijke inspiratie bevangen scheppend kunstenaar:

The poet’s eye, in fine frenzy rolling,Doth glance from heaven to earth, from earth to heaven;

In de vertaling van Burgersdijk:In schoonen waanzin rolt des dichters oog,Blikt uit den hemel neer, van de aard ten hemel;

2 Gainsborough: Thomas Gainsborough (1727-1788), Engelands beroemdste achttiende-eeuws schilder.3 Sint Joris en de draak: Paul Overt speelt hier een spel met de naam van St. George, die is vernoemd naar de beschermheilige van Engeland, bij ons beter bekend als Sint Joris. Die bond volgens de legende de strijd aan met een draak—maar het Engelse dragon kan ook worden opgevat als dragonder, in de betekenis van onaangenaam, bazig manwijf.4 het seizoen: Het Londense seizoen, dat grofweg in de eerste helft van het jaar viel (‘officieel’, d.w.z. volgens de etiquette-gids van Debrett, van april tot augustus), was de periode waarin de landadel in Londen vertoefde om daar aan allerlei sociale activiteiten deel te nemen. De rest van het jaar verbleef die landadel buiten de stad en was er voor de hoge kringen in Londen minder te doen. Daarmee is deze scène dus meteen in juli of augustus gesitueerd.5 Rotten Row: een laan in Hyde Park waar veel geflaneerd werd.6 Harrow is een chique kostschool, Sandhurst een militaire academie.7 Clarens: een dorp bij Montreux.8 een flinke reeks korte verhalen waar hij goed aan verdiende: Zie daarvoor ook het interessante artikel ‘Singleminded’ van Colm Tóibín in The Guardian , later herdrukt als inleiding bij een Engelse uitgave van deze novelle. Overigens beweert Tóibín dat de kwaliteit van James’ werk in deze periode inderdaad wisselend was; zelf kan ik in het oeuvre van James niet zo snel een zwakke plek vinden.