SOCIALE ECONOMIE - Streekoverleg Zuid-Oost-Vlaanderen · het kader van de lokale diensteneconomie...

37
SOCIALE ECONOMIE in Zuid-Oost-Vlaanderen Analyse en toekomstvisie

Transcript of SOCIALE ECONOMIE - Streekoverleg Zuid-Oost-Vlaanderen · het kader van de lokale diensteneconomie...

SOCIALE ECONOMIE in Zuid-Oost-Vlaanderen

Analyse en toekomstvisie

Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen 3

VOORWOORDElk lokaal bestuur streeft naar het optimaal welzijn en welbevinden van zijn burgers. Dit ondermeer door het bieden van kansen tot werkgelegenheid. De lokale besturen in Vlaanderen krijgen steeds meer taken toegeschoven in het kader van werkgelegenheid en uitbouw van de lokale arbeidsmarkt. Men spreekt hierbij over de regierol van de lokale besturen inzake de uitbouw van een lokaal werkge-legenheidsbeleid. Daarbij is één van de speerpunten het beleid rond sociale economie, waarbij ze in het kader van de lokale diensteneconomie (LDE) ook een regierol krijgen toebedeeld.

Met het LDE-programma beoogt de overheid een aanvullend dienstenaanbod te realiseren, dat inspeelt op maatschappelijke noden en trends zoals de vergrijzing, de combinatie arbeid-gezin, versterking van de sociale cohesie en milieubeleid. Het programma is lokaal verankerd en realiseert een win-win situatie voor mens, maatschappij en milieu, door de toepassing van de principes van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen en de inschakeling van kansengroepen. Verschillende belanghebbenden (Vlaamse overheid, Federale overheid, de lokale dienstverlenende overheid en de klanten) dragen bij tot de (klaverblad)-financiering. De dienstverlening kan individueel zijn (bv. aanvullende kinderoppas, vervoerdienst) of collectief (bv. sociaal restaurant, onderhoud van fiets- en wandelpaden).

Begin 2008 werd de experiment-periode met LDE afgesloten en werd het een regulier programma. Bij de invulling van dit programma kunnen de centrumsteden sinds een aantal jaren reeds rekenen op de nodige ondersteuning hiertoe vanuit Vlaanderen.

Ook de kleine(re) en landelijke steden, gemeenten en OCMW’s van Zuid-Oost-Vlaanderen kregen deze taken toegeschoven. Zij konden daarbij echter niet terugvallen op ondersteuning die centrumsteden reeds geruime tijd ontvingen. Dit, terwijl die kleinere lokale besturen vaak een minder sterk uitge-bouwd ambtenarenkorps hebben en dus niet altijd over de mogelijkheid beschikken om voldoende aandacht te besteden aan de uitbouw van de regierol inzake het lokaal werkgelegenheidsbeleid, laat staan de regie naar de uitbouw van lokale diensteneconomie.

Om hieraan tegemoet te komen, besloot de Vlaamse overheid om elk RESOC vanaf 2009 te onder-steunen met één (of meerdere) projectmedewerker(s). Dankzij die ondersteuning konden we vanuit het Streekoverleg ZOV een project opstarten om de sociale economie in onze regio nog sterker uit te bouwen vanuit de lokale besturen en de nodige ondersteuning daartoe bieden.

Vandaag is de eerste termijn van dit project afgerond. ‘Sociale economie in Zuid-Oost-Vlaanderen: Analyse en toekomstvisie’ is het resultaat van de analyse die we de voorbije maanden, in samen-werking met de lokale besturen en sociale-economie-organisaties binnen de regio, konden opmaken.

Deze brochure geeft een momentopname weer van de arbeidsmarkt in de regio en hoe die zich verhoudt ten opzichte van Vlaanderen. Daarnaast gaan we in op de wisselwerking tussen de lokale actoren in de regio, de knelpunten, noden en opportuniteiten die we de voorbije maanden samen met de betrokkenen in kaart konden brengen. Het is op basis daarvan dat het Streekoverleg een toekomst-visie en –strategie wil aanreiken waaraan ook telkens concrete actiepunten gekoppeld zijn. Hierop willen we samen met de lokale besturen en sociale-economie-organisaties verder bouwen om het lokaal werkgelegenheidsbeleid van de regio via sociale economie en lokale diensteneconomie verder te versterken.

Wouter Danckaert Ilse UyttersprotRegiocoördinator VoorzitterStreekoverleg ZOV Streekoverleg ZOV

4 Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen 5

HOOFDSTUK IV ZUID-OOST-VLAANDEREN EN DE TOEKOMST: WAT EN HOE?

4.1 MISSIE

4.2 VISIE

4.2.1 Tewerkstelling creëren Sociale economie als recht op werk en maatschappelijke participatie

4.2.2 Noden invullen Sociale economie als aanvullende dienstverlening

4.2.3 Activeren Sociale economie als brug naar reguliere tewerkstelling

4.3 STRATEGISCHE DOELSTELLINGEN

4.4 ACTIES

4.4.1 Samenwerking integreren

4.4.2 Communicatiestromen reguleren

4.4.3 Projectontwikkeling stimuleren

4.5 CONCRETE TOEPASSING: SOCIALE TEWERKSTELLING IN DE ZORG

4.5.1 Prognose werkgelegenheid in de zorgsector

4.5.2 Zorg en sociale economie: focus op WZC

BIJLAGEN

COLOFON

INHOUDSTAFELVOORWOORD

INLEIDING

HOOFDSTUK I ALGEMEEN KADER

1.1 EEN GECONTESTEERD BEGRIP…

1.2 … MET VASTE MEERWAARDEN

1.3 SOCIALE ECONOMIE VANDAAG

1.3.1 Economische situering

1.3.2 Regelgevende en institutionele situering

1.3.3 Project “Ondersteuning van de lokale besturen bij de regierol inzake lokale diensteneconomie”

1.3.4 Operationele situering: lokaal bestuur als regiseur

1.4 EEN VERANDERENDE MAATSCHAPPELIJKE CONTEXT

1.4.1 Demografische veranderingen: vergrijzing en ontgroening

1.4.2 Socio-economische ontwikkelingen: een krimpende arbeidsmarkt

1.4.3 Economische ontwikkelingen: technologie, globalisering en de kenniseconomie

1.4.4 Veranderende leefgewoonten

HOOFDSTUK II ZUID-OOST-VLAANDEREN: ANALYSE ARBEIDSMARKT

2.1 BEVOLKING

2.1.1 Verouderingscoëfficiënt

2.1.2 Vervangingscoëfficiënt

2.1.3 Prognose vergrijzing

2.2 TYPOLOGIE VAN DE GEMEENTEN

2.3 WERKGELEGENHEID

2.4 WERKLOOSHEID

HOOFDSTUK III ZUID-OOST-VLAANDEREN: ANALYSE SOCIALE ECONOMIE & LOKALE DIENSTENECONOMIE

3.1 METHODOLOGIE

3.1.1 Deskresearch

3.1.2 Fieldresearch

3.2 FEITEN EN CIJFERS

3.2.1 Sociale economie in Zuid-Oost-Vlaanderen

3.2.2 Analyse vragenlijst

3.3 WAARNEMINGEN UIT HET WERKVELD

3.3.1 Knelpunen

3.3.2 Opportuniteiten

3.3.3 Noden

3.4 CONCLUSIE

Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen 7

INLEIDINGIn onze benadering zijn we niet vertrokken van een bepaalde definitie van ‘regie’ om onze vaststellin-gen daarop af te toetsen en vervolgens te oordelen of een lokaal bestuur al dan niet beantwoordt aan de ‘vereiste criteria’. Tot op vandaag bestaat hiervan geen éénduidige definitie, maar is die regierol zelf onderhevig aan discussie. Het leek ons dan ook aangewezen om bottum-up te werken: vertrekken vanuit de ervaringen van de lokale besturen en in kaart brengen hoe zij die ‘regierol’- die zij op zich moeten nemen- vandaag invullen en ervaren.

In hoofdstuk I geven we een algemene situering van de sociale economie en de context waar-in dit zich vandaag situeert. Vervolgens wordt in de twee volgende hoofdstukken een analyse weergegeven van enerzijds de arbeidsmarkt van de regio en anderzijds de sociale economie in Zuid-Oost-Vlaanderen. In dit laatste hoofdstuk gaan we ook dieper in op de waargenomen elementen tijdens het ganse projectverloop en in hoofdzaak tijdens de regiotoer.

Ten slotte stellen we in hoofdstuk IV, op basis van de voorgaande analyses, strategische doelstellingen voor, waarbinnen telkens een aantal actiepunten worden opgesomd.

8 Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen

1Algemeen kader

10 Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen 11

1.2 … MET VASTE MEERWAARDENOndanks de contestatie van het begrip en het gebrek aan duidelijke afbakening, zijn een aantal meerwaarden inherent aan de sociale economie zelf. Ze verheffen deze branche tot een volwaardige partner die, naast de huidige actoren, bijdraagt tot de sociale èn economische ontwikkeling.

• Werk voor elkDe meest voor de hand liggende bijdrage van de sociale economie is het activeren van en het bie-den van werk aan mensen met een grotere afstand tot de reguliere arbeidsmarkt: laaggeschoolden, oudere werklozen, personen met een handicap, mensen met een problematisch verleden... In Vlaan-deren bieden 830 ondernemingen deze groepen werk op maat, in combinatie met een intensieve begeleiding of een beperkt duwtje in de rug, met het oog op doorstroom naar het reguliere circuit of als finale werkgever. Zo worden ook aan deze mensen kansen aangereikt tot ontwikkeling, leveren ze een volwaardige bijdrage aan de maatschappij en wordt de sociale aanvaardbaarheid vergroot.

• Veelvoudige maatschappelijke winstDe sociale economie biedt meer dan jobs alleen. Werk is belangrijk, maar niet het enige doel. De so-ciale economie heeft haar kwantitatief belang doen gelden, samen met het vermogen een effectieve bijdrage te leveren bij het oplossen van nieuwe sociale noden en behoeften. Daardoor is ook de positie van de sector versterkt als een noodzakelijke instelling voor stabiele en duurzame economische groei, die diensten koppelt aan behoeften, de waarde verhoogt van economische activiteiten die voldoen aan die behoeften. Daarbij gaat het de onevenwichtigheid tegen die de arbeidsmarkt vandaag kent. Zo komen bijvoorbeeld kringloopwinkels, fietspunten en energiesnoeiers tegemoet aan steeds groeiende maatschappelijke en individuele noden. Daarnaast maakt een sociale-economieonderneming finan-ciële winst, die opnieuw, rechtstreeks of onrechtstreeks, wordt geïnvesteerd in duurzame tewerkstel-ling.

• Brug naar het normaal economische circuitDe sociale economie vervult een hefboomfunctie die doelgroepwerknemers doet doorstromen naar het regulier economisch circuit. Door de contacten met toeleiders, interactie met de reguliere econo-mische sector en de nodige opleiding en activering van de eigen werknemers kunnen deze laatsten gemakkelijker doorstromen naar het normaal economisch circuit.

• Groei en (sociale) innovatieSociale-economieorganisaties bieden vaak vanuit andere invalshoeken concrete antwoorden aan maatschappelijke noden en brengen interessante marktniches onder de aandacht. Uit de nieuwe marktniches ontstaan vervolgens koppelingen naar nieuwe sectoren en beleidsdoelstellingen. Daar-naast zouden de afgelopen jaren volgens VOSEC binnen de sociale economie in Vlaanderen meer dan 6.000 jobs bijgekomen zijn, wat meteen ook het meest zichtbare teken van groei is. Die groei is nog op andere vlakken zichtbaar. Men kan er immers niet om heen dat de sector erin slaagt te groeien en dit in tijden van zware economische crisis.

• Winst voor de klant• De burger: de sociale economie biedt oplossingen voor (nieuwe) noden in onze maatschappij. • De economie: de sociale economie kan een interessante ‘aanvullende’ businesspartner zijn voor

het bedrijfsleven. Heel wat reguliere ondernemingen besteden reeds activiteiten uit aan de sociale economie, die garant staat voor kwaliteit en flexibiliteit.

• De overheid: ook voor de overheid en de sociale zekerheid biedt de sociale economie belangrijke meerwaarden. Zo worden cruciale taken zoals seniorenzorg, kinderopvang en buurtzorg uitge-voerd en worden maatschappelijke behoeften op een efficiënte en voordelige manier ingevuld. Het huidig beleid schenkt immers in de sociale economie speciale aandacht voor de tewerkstel-ling van personen die daar ondersteuning voor nodig hebben: de sociale economie biedt immers werk op maat, voorziet in begeleiding en heeft de nodige expertise daartoe en geeft kansen tot ontwikkeling en participatie in de samenleving.

1.1 EEN GECONTESTEERD BEGRIP…Tot op vandaag bestaat geen éénduidige definitie over wat sociale economie inhoudt, maar wor-den verschillende definities gebruikt, al dan niet door elkaar. In België bestaan er drie verschillende officiële definities van sociale economie. Er is deze die in 1990 door de Waalse Raad voor de Soci-ale Economie werd aangenomen. Daarnaast werd in 1997 binnen VOSEC1 door een dertigtal verte-genwoordigende organisaties van de sociale economie een andere definitie geformuleerd. Tenslotte ontstond in 2004 een derde definitie in het licht van een samenwerkingsakkoord tussen de federale overheid en de bevoegde eenheden van de gemeenschappen en gewesten.

Toch vindt men op het eerste zicht in elke officiële definitie steeds gemeenschappelijke elementen terug. Zo gaan de drie definities uit van het bestaan van een ‘derde sector’ waar organisaties toebe-horen die niet tot het regulier economisch circuit behoren noch tot die van de overheden. Een andere gelijkenis tussen de verschillende gehanteerde definities is de opsomming van een aantal ethische principes, telkens in combinatie met de juridisch-institutionele afbakening van de sector. Op enkele nuanceringen na baseren ze zich alle drie op dezelfde principes en worden steeds dezelfde juridische of institutionele vormen vermeld.

In een onderzoek naar de overeenkomsten en verschillen van de in België gehanteerde definities van sociale economie, toonde HIVA2 aan dat, ondanks de terugkerende elementen, net die elementen op zeer uiteenlopende manieren geïnterpreteerd worden. Zo wordt de sociale economie door de acade-mische wereld beschouwd als een sector waar alle niet-kapitalistische en niet-staatse producenten onder vallen, terwijl het effectieve beleid dan weer streeft naar een concrete en duidelijke afbakening van de sector. Zo beperkt het de sociale economie vaak tot een aantal categorieën zoals organisaties die actief zijn op het gebied van de sociale inschakeling van moeilijk tewerk te stellen groepen.

Dit creëert niet alleen een kloof die het concept van de sociale economie ondermijnt. Het schept een waas van onduidelijkheid, wat een doeltreffende werking en een volwaardige deelname als speler op de markt enkel in de weg staat. Voor de betrokken actoren, maar evengoed voor de potentiële klanten, zoals lokale besturen en reguliere bedrijven, leidt dit immers tot een algemeen gevoel van verdeeldheid over de rol, de werkzaamheid, het aanbod van de sector en de potentiële werknemers. Laat staan dat er zich überhaupt een gevoel van collectief behoren tot deze ‘derde sector’ zou bestaan.

1 Vlaams Overleg Sociale Economie2 Hoger Instituut Voor de Arbeid,

Katholieke Universiteit Leuven

12 Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen 13

1.3.2 Regelgevende en institutionele situeringIn voorgaande tekst werd reeds verwezen naar de moeilijke definiëring en afbakening van ‘de sociale economie’. Dit wordt ook weerspiegeld in het beleid.

In se is de sociale economie hoofdzakelijk Vlaamse materie, maar is het in de praktijk, zoals ook het breder tewerkstellingsbeleid, versnipperd over verschillende overheden wat een efficiënte beleidsvoe-ring in de weg staat.

Zo worden er een aantal regels vanuit het Europees niveau opgelegd, situeren de domeinen rond ondermeer PWA, Activa, Sine zich op Federaal niveau. En zelfs op Vlaams niveau valt de materie onder verschillende bevoegdheden. Een voorbeeld:In de praktijk ondervindt de uitbouw van arbeidszorg heel wat moeilijkheden. Het ontbreken van uniforme regelgeving brengt immers heel wat complicaties met zich mee, zoals voor de financiering en rechtspositie van de arbeidszorgmedewerkers. Deze hinderpaal is helaas niet zo eenvoudig op te lossen aangezien deze werkvorm ingebed is in verschillende Vlaamse beleidsdomeinen. Door de ver-snippering van bevoegdheid ontbreekt het aan een coördinerend minister die omvattende regelingen treft voor arbeidszorg en dit opvolgt. Daarbij zijn er ook raakvlakken op federaal niveau betreffende bijstand aan personen.

Daarnaast worden ook steeds meer bevoegdheden en verantwoordelijkheden, in de lijn van het subsi-diariteitsprincipe, van het Vlaams niveau verder naar beneden gestuwd, naar de lokale overheden toe. Daartussen nemen de Provincies ook een aantal zaken op zich.

Het is binnen deze context dat de (kleine) lokale besturen recent taken toegeschoven kregen in het kader van werkgelegenheid en de uitbouw van de lokale arbeidsmarkt. De nefaste weerslag van de mix van een complex en versnipperd beleidskader, in combinatie met het prangend gebrek aan lokale middelen en de daaraan gekoppelde werkdruk binnen de administraties van de kleine(re) lokale be-sturen, vereist dan ook geen verdere verduidelijking.

1.3.3 Project “Ondersteuning van de lokale besturen bij de regierol inzake lokale diensteneconomie”

Het Vlaams Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie (WSE) startte in oktober 2007 de pro-cedure tot erkenning in het kader van het decreet lokale diensteneconomie op. De lopende projecten uit de actieplannen centrumsteden, de actieplannen ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid en het projectenfonds buurt- en nabijheidsdiensten konden intekenen op de gesloten oproep door een aan-vraag tot erkenning in te dienen.

Later volgden nog nieuwe projectoproepen lokale diensteneconomie waarbij een erkenning kon worden aangevraagd voor nieuwe projecten lokale diensteneconomie (of een uitbreiding van reeds bestaande initiatieven). Bovendien werden er thematische oproepen (kinderopvang, aanvullende thuiszorg, buurtsport, sociale huisvesting,...) gelanceerd vanuit het kabinet Werk en Sociale Economie samen met een andere beleidsdomeinen in het kader van de klaverbladfinanciering.

In 2009 kregen de RESOC’s in Vlaanderen de mogelijkheid in te dienen op de gesloten projectoproep ‘Ondersteuning lokale besturen in de uitbouw van een lokale regierol bij niet-centrumsteden en -ge-meenten’ om een optimale en duurzame uitbouw van de regierol lokale diensteneconomie van lokale diensten te faciliteren en ondersteunen

1.3.4 Operationele situering: lokaal bestuur als regisseurAangezien steeds meer wordt verwezen naar de regierol van de lokale besturen bij de oplossing van maatschappelijke vraagstukken, willen wij even stilstaan bij de inhoud van deze regierol. Het stijgende belang van lokale besturen wordt immers ook in de praktijk weerspiegeld binnen het groeiend pakket aan taken die zij van Vlaanderen toegewezen krijgen. Bij de uitbouw van het lokaal arbeidsmarktbe-

1.3 SOCIALE ECONOMIE VANDAAG

1.3.1 Economische situeringIn periodes van crisis neemt de zoektocht naar alternatieven sterk toe. Het is dan dat de formules die de sociale economie te bieden heeft méér dan anders onder de aandacht komen. Duurzaam werk voor personen met beperkte kansen op de arbeidsmarkt, coöperatieve ondernemingsvormen... blijken im-mers crisisbestendig en werken inspirerend.

Deze nieuwe waardering is er vandaag ook uit onverwachte hoek. Het was immers in volle economi-sche en financiële crisis dat het Europees Parlement de meerwaarde erkende die deze ‘derde sector’ kon leveren in het realiseren van de ambitieuze Lissabon-doelstellingen en vandaag in functie van de ‘Europa-2020’-strategie; net datgene wat Europa tot de meest concurrentiële economie ter wereld moet maken. Het is dan ook weinig toevallig dat de Europese Unie, zoals het ieder jaar de aandacht van het publiek op een specifiek thema vestigt, in 2010 de bestrijding van armoede en sociale uitslui-ting in de Europese schijnwerpers zette.

De sociale economie heeft niet alleen aangetoond dat het een effectieve bijdrage kan leveren bij het oplossen van nieuwe sociale problemen, het toonde zichzelf ook als een sector die bijdraagt tot stabiele en duurzame economische groei. De grootste en belangrijkste trend die kan worden waarge-nomen in de recente ontwikkeling van de sociale economie is dan ook haar consolidatie in de Europese maatschappij als volwaardige sector tussen de kapitalistische en de openbare sector. In de zoektocht naar antwoorden op de nieuwe uitdagingen van de (wereld)economie en de maatschappij, ligt de basis van het toenemende belang die de sociale economie kan spelen in de welvaartsmaatschappij

In 2002 hadden de sociale economie verenigingen binnen de EU-15 één miljoen mensen in dienst. En in 2005 waren ze binnen de EU-25 goed voor meer dan 4% van het Bruto Nationaal Product. In on-derstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de sector in de EU-15 voor de periode 2002-20033.

Betaalde tewerkstelling in de sociale economie ten opzichte van totale betaalde tewerkstelling in de EU-15 (2002-2003)

Land Tewerkstelling in de sociale economie Totale tewerkstelling * %

België 279.611 4.048.499 6,9Frankrijk 1.985.150 23.859.402 8,3Ierland 155.306 1.730.381 9,0Italië 1.336.413 21.477.906 6,2Portugal 210.950 4.783.988 4,4Spanje 872.214 16.155.305 5,4Zweden 205.697 4.252.211 4,8Oostenrijk 260.145 3.786.969 6,9Denemarken 160.764 2.684.311 6,0Finland 175.397 2.354.265 7,5Duitsland 2.031.837 35.850.878 5,7Griekenland 69.834 3.832.994 1,8Luxemburg 7.248 187.809 3,9Nederland 772.110 8.089.071 9,5Verenigd Koninkrijk 1.711.276 27.960.649 6,1TOTAAL EU-15 10.233.952 161.054.638 6,4* Actieve bevolking tussen de 16 en 65 jaar, Eurostat, 2002. Bron: L’économie sociale dans l’union européenne’ | Comité économique et social européen (2007)

In 2008 berekende de Koning Boudewijnstichting dat een omzet van bij benadering 1 miljard euro de omvang bedroeg van deze snel groeiende sector in België. En in Vlaanderen zouden meer dan 830 kleine en middelgrote ondernemingen binnen de sociale economie actief zijn.

We kunnen concluderen dat in vrijwel alle geïndustrialiseerde landen een opmerkelijke groei van de ‘derde sector’ vast te stellen is. Intuïtief voelt men aan dat deze evolutie niet los kan gezien worden van allerlei maatschappelijke kwesties.

3. De statistische informatie over de sociale economie in Europa is gebaseerd op secundaire gegevens. (Bron: Comité économique et social européen (CESE), in: ‘L’économie sociale dans l’union euro-péenne 2005’)

14 Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen 15

De afname van het aantal actieven en de toename van het aantal (zorgbehoevende) gepensioneerden stelt de overheid voor een grote budgettaire en beleidsinhoudelijke uitdaging.

1.4.3 Economische ontwikkelingen: technologie, globalisering en de kenniseconomie

Laaggeschoolde arbeidskrachten bij ons ondervinden steeds meer concurrentie van het groeiende aanbod van goedkope laagopgeleiden in opkomende economieën en lageloonlanden. Deze toege-nomen concurrentiedruk mondt vaak uit in delokalisatie4 van arbeidsintensieve productieactiviteiten. Dit brengt structurele verschuivingen van het economisch weefsel teweeg. De dienstensectoren win-nen namelijk aan belang en dit ten nadele van de industriële jobs. Hierdoor ontstaat een grote uitstoot van laaggeschoolde arbeid uit de industrie terwijl de dienstensector sterk groeit.

Toch blijft er in de primaire en secundaire sector een aanzienlijke vraag bestaan naar laaggeschoolden. Aangezien het arbeidspotentieel voor de sociale economie vooral laaggeschoold is, is afstemming met die sectoren dan ook essentieel. Ook in de lokale diensteneconomie zijn er groeimogelijkheden, zowel voor diensten aan particulieren als aan bedrijven.

Het uitgangspunt dat deze geschetste ontwikkelingen gepaard gaan met de opkomst van de kennis-economie maakt dat het contrast tussen laaggeschoolden5 enerzijds en midden- en hooggeschoolden anderzijds één van de grootste ongelijkheden op de Vlaamse arbeidsmarkt is en zal blijven. In 2009 maken laaggeschoolden meer dan de helft uit van alle werklozen. Voor de regio Zuid-Oost-Vlaanderen is dit zelfs 55%.

1.4.4 Veranderende leefgewoontenAan de andere kant leiden deze demografische verschuivingen tot het ontstaan van nieuwe en veran-derende behoeften, wat zich vertaald in de ontwikkeling van groei-en krimpsectoren. De vraag naar werkgelegenheid in de zorgsector stijgt aanzienlijk wegens diverse maatschappelijke verschuivingen, zoals vergrijzing, erosie van de mantelzorg, groeiende arbeidsparticipatie van de vrouw, algemene verschuiving van leefgewoontes en verdunning van de gezinsstructuur. Het gedragspatroon van de burgerconsument is immers grondig gewijzigd in verhouding tot pakweg 20 jaar geleden.

Ook zorgbehoevenden krijgen andere en vaak bijkomende verwachtingen. De gewijzigde verwach-tingspatronen hebben ook een weerslag op de zorgsector, waarbij de zorgbehoevende consument wordt en goede gezondheidszorg steeds meer als een recht ziet. De patiënt eist ook dat wordt voldaan aan de eigen individuele noden. Zo vinden steeds meer zorgbehoevenden het niet meer dan normaal dat ze beroep kunnen doen op zorg op de momenten dat het hen uitkomt en verwachten ze meer dan de basiszorgverlening.

Wanneer we de beschreven tendensen toepassen op mantelzorg en vrijwilligerswerk, is de kans niet min dat beide in de toekomst anders georganiseerd zullen worden. Vrijwilligerswerk levert een be-langrijke - kosteloze - bijdrage bij het verlenen van niet-medische zorgen. Waar vrijwilligers traditi-oneel duurzame relaties aangingen met verenigingen, zien we vandaag de dag dat jongere genera-ties hun vrijwillige inzet vaker anders willen invullen. I.p.v. zich voor lange duur te binden aan een bepaalde organisatie zetten ze zich vaker op ad hoc-basis in.

Daarnaast valt men ook terug op de mantelzorg. Bij de verzorging van ondermeer hulpbehoevenden neemt die een belangrijke plaats in en wordt ook hier een belangrijke en kosteloze bijdrage geleverd aan de gezondheidszorg.

Het Ouderencahier van de provincie Oost-Vlaanderen verwijst naar een enquête die in 2004 een profiel van de mantelzorg schetste. Daaruit bleek dat de doorsnee-mantelzorger 52 jaar is, waarvan 1 op 3 beroepsactief is. Hoewel de afwijkingen groot zijn, blijkt dat een mantelzorger gemiddeld 9 jaar voor een zorgbehoevende zorgt. Daarnaast wordt het verlenen van mantelzorg hoofdzakelijk mogelijk ge-maakt doordat mantelzorger en zorgbehoevende in elkaars nabijheid wonen. Meer en meer echter vestigen kinderen zich op grotere afstand van hun ouders, hetgeen het verlenen van mantelzorg vaak praktisch onhaalbaar maakt.

4 Delokalisatie is het door bedrijven verplaatsen van bepaalde activiteiten naar het buitenland

5. Een werkzoekende wordt door de VDAB als laaggeschoold beschouwd als hij geen diploma of getuigschrift van secundair onderwijs behaalde. Ook werkzoekenden uit de leertijd (Syntra) en het deeltijds beroepssecundair onderwijs worden als laaggeschoold beschouwd.

leid is dit niet anders. Hierin kadert de regierol van lokale besturen inzake sociale economie. Dit, niet alleen vanuit een maatschappelijk oogpunt, maar tevens omwille van het aanzienlijk economisch aandeel dat dit aspect van de economie inhoudt.

Invulling van de regierol kan op vier verschillende manieren:

• Beleidsbepalende rollen (uittekenen beleidslijnen)• Beleidsondersteunende rollen (creëren van condities, verstrekken van info/advies)• Beleidscoördinerende rollen (sturing, afstemming en coördinatie)• Beleidsuitvoerende rollen (uitvoeren van aspecten van beleid)In tegenstelling tot de theorie komt van op het terrein het geluid dat, los van de omschrijving, de invul-ling van deze regierol in de praktijk niet vanzelf gaat en lang niet zo afzonderlijk kan worden bekeken als theoretisch gesteld. Regie zou zich richten op de afstemming van actoren en hun handelingen, met als oogmerk een bepaald doel te bereiken. In de praktijk vraagt dit regisseren veel meer dan het louter invullen van ‘een rol bij de samenwerking’. Het Streekoverleg wil aan de 21 lokale besturen die onze regio telt, de nodige ondersteuning geven in de uitbouw van die regierol.

1.4 EEN VERANDERENDE MAATSCHAPPELIJKE CONTEXTDe profilering van de sociale economie speelt zich af in een sterk wijzigende maatschappelijke context. In dit hoofdstuk worden een aantal algemene demografische, socio-economische en maatschappelijke tendensen weergegeven die hierbij een rol spelen.

1.4.1 Demografische veranderingen: vergrijzing en ontgroeningDe kans dat u vandaag nog niet op de hoogte bent van het feit dat de komende decennia geken-merkt zullen worden door vergrijzing, verzilvering en ontgroening is klein. De levensverwachting in de westerse samenleving is de voorbije decennia steeds toegenomen terwijl het geboortecijfer daalde. Ondertussen nadert de babyboomgeneratie van de golden sixties de oudere leeftijdscategorieën. Bei-de evoluties samen zorgen ervoor dat in zeer korte tijd het aandeel 65-plussers in de meeste Europese landen aanzienlijk zal toenemen, wat de groei van nieuwe behoeften voor deze verouderende gene-ratie met zich meebrengt. Daarnaast vindt er een afname van het aantal jongeren tot 20 jaar plaats.

Leeftijdsopbouw naar geslacht – Vlaams Gewest, 2007 en 2021

Bron: VUB-projectie (Surkyn e.a., 2008); bewerking door SVR

1.4.2 Socio-economische ontwikkelingen: een krimpende arbeidsmarktAls we de lijn van de hierboven beschreven evolutie doortrekken naar de arbeidsmarkt, kunnen we vaststellen dat het potentieel aan werkenden de komende jaren steeds kleiner zal worden. Of anders gesteld: de actieve beroepsbevolking zal relatief gezien steeds kleiner worden terwijl het aantal va-catures en de nood aan arbeidskrachten verder zal toenemen. Daarbij komt dat een aanzienlijk deel van die beroepsactieve bevolking niet aan het werk is. Op deze groep zal moeten ingezet worden aan de hand van een activeringsbeleid, waarbij de competenties van een zo groot mogelijke groep wordt benut.

16 Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen

Zuid-Oost-Vlaanderen: analyse arbeidsmarkt

2

In onderstaande tabel wordt een prognose weergeven van het aantal alleenwonenden naar geslacht en leeftijd.

Alleenwonenden naar geslacht en leeftijd. Vlaams Gewest, 2007 en 2021

Land 2007 2021 Verschil 2007-2021Aantal x 1.000 Aantal x 1.000 Aantal x 1.000 %

Totaal 742 950 208 28

Mannen 341 433 92 27Vrouwen 402 518 116 29

<30 jaar 84 90 6 730-54 jaar 259 294 35 1455-79 jaar 293 408 115 3980 jaar en ouder 106 158 52 49

<30 jaar, mannen 48 52 4 8<30 jaar, vrouwen 36 39 3 830-54 jaar, mannen 167 182 15 930-54 jaar, vrouwen 92 112 20 2255-79 jaar, mannen 102 159 57 5655-79 jaar, vrouwen 191 249 58 3080 jaar en ouder, mannen 23 41 18 7880 jaar en ouder, vrouwen 83 118 35 42Bron: VUB-projectie (Surkyn e.a., 2008); bewerking door de SVR

Mantelzorg tussen oudere koppels komt vaak voor, waardoor de partner vaak de belangrijkste zorgver-strekker is als een ouder iemand hulpbehoevend wordt. Door de verschuivende gezinsstructuren en een stijging aan alleenwonenden zal het aandeel oudere koppels dus sterk afnemen, en daarmee ook een daling van de permanente beschikbaarheid van een potentiële mantelzorger. Terzelfder tijd zal er door een stijging van de levensverwachting in de toekomst net meer behoefte zijn aan intensieve mantelzorg. Deze veranderingen zullen naast de verwachte bevolkingstoename en vooral de toename van het aantal ouderen, de vraag naar formele zorg dan ook sterk beïnvloeden.

Daarnaast zijn alleenstaande ouders met jonge kinderen, vooral moeders, in de bevolking sterk toege-nomen en hun aandeel zal blijven stijgen. Eénoudergezinnen hebben vaak een lager gezinsinkomen en hebben daarmee een grotere kans om in de armoede terecht te komen. Vooral alleenstaande moeders nemen minder actief deel aan het beroepsleven. Voor velen valt een voltijdse job immers moeilijk te combineren met de gezinstaken. Een relatief hoog aandeel doet dan ook beroep op een werkloosheidsuitkering of een leefloon. Uitbesteden van de huishoudelijke taken aan derden is voor alleenstaande ouders vaak financieel niet haalbaar. Laagdrempelige, beschikbare en betaalbare kin-deropvang zijn dan ook zeer belangrijk voor deze groep om hun intrede tot de arbeidsmarkt te ver-hogen.

18 Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen 19

Ninove 36,359 36,743 506 72,6 0,82 0,83Oudenaarde 29,307 29,785 437 68,1 0,91 0,89Ronse 24,778 25,176 730 34,5 0,71 0,95Sint-Lievens-Houtem 9,599 9,721 364 26,7 0,89 0,90Wortegem-Petegem 6,313 6,271 149 42,0 0,69 0,84Zingem 7,021 7,139 299 23,9 0,76 0,85Zottegem 24,764 24,908 439 56,7 1,04 0,81Zwalm 8,042 8,069 239 33,8 0,77 0,77Arr. Aalst 270,835 274,064 584 468,9 0,89 0,84Arr. Oudenaarde 118,988 120,213 287 418,8 0,82 0,86Oost-Vlaanderen 1.418.081 1.436.217 482 2.982,2 0,82 0,90Vlaams Gewest 6.197.222 6.276.869 464 13.522,3 NB NBBron: Sociaal-economische situatieschets van Oost-Vlaanderen (2010) | Studiedienst van het Huis van de Economie Provincie Oost-Vlaanderen

2.1.3 Prognose vergrijzingOp basis van prognoses (van 2007 naar 2025) wordt in onderstaande tabel een beeld geschetst van de verwachte vergrijzing. We kunnen vaststellen dat in 2007 het aandeel 60-plussers in verhouding tot de totale bevolking in Vlaanderen gemiddeld minder dan 25% was. Zowel het arrondissement Aalst als arrondissement Oudenaarde telden procentueel iets meer ouderen dan Oost-Vlaanderen en Vlaanderen. Voor 2015 wordt voorspeld dat meer dan 1 op 4 van de bevolking ouder dan 60 jaar zal zijn. Daarbij scoort arrondissement Aalst (27,25%) in vergelijking met arrondissement Oudenaarde (26,77%), Oost-Vlaanderen (26,28%) en Vlaanderen (26,39%) het hoogst. Volgens de prognose kan deze trend zelfs doorgetrokken worden tot 2025. Dan zal net geen 33% van de bevolking in het Aal-sterse arrondissement ouder zijn dan 60 jaar. Voor arrondissement Oudenaarde, Oost-Vlaanderen en Vlaanderen gaat het telkens om een goede 31%. Hieruit kunnen we dus concluderen dat bijna 1 op 3 tegen 2025 60-plusser zal zijn.

Aantal verwachte 60-plussers (2007, 2015 en 2025)

Geografische afbakening60+ - 2007 60+ - 2015 60+ - 2025 index

aantal %* aantal %* aantal %* 2007-2025Arr. Aalst 64027 23,96 42612 27,25 86946 32,92 135,80Arr. Oudenaarde 28234 24,11 30962 26,77 36181 31,43 128,15Prov. Oost-Vlaanderen 52435 22,67 60833 26,28 72317 31,15 137,92Vlaams Gewest 1427101 23,33 1630494 26,39 1957479 31,45 137,16Bron: Ouderen in beeld - Oost-Vlaams Ouderencahier - * t.o.v. totale bevolking

2.2 TYPOLOGIE VAN DE GEMEENTENElke gemeente heeft haar eigen sociaal-economische context die grotendeels wordt bepaald door de samenstelling en evolutie van de bevolking, hun inkomensniveau en de economische bedrijvigheid. Om gemeenten op diverse vlakken te kunnen vergelijken, baseert de Provincie Oost-Vlaanderen zich in zijn ‘Socio-economische situatieschets 2010’ op een vast referentiekader, waarbij de gemeenten worden ondergebracht in een aantal clusters. Dit gebeurt op basis van gelijkaardige kenmerken, zoals de levensstandaard en de socio-professionele positie van de bevolking, de demografische evolutie en de verstedelijkingsgraad.

Voor Zuid-Oost-Vlaanderen geldt volgende onderverdeling:

Woongemeenten waarvan in landelijke zones: Erpe-Mere, Sint-Lievens-Houtem en Zingem.

Landelijke gemeenten waaronder kleine agrarische gemeenten: Horebeke, Lierde, Maarkedal, Wortegem-Petegem, Zwalm.

Gemeenten met een concentratie van economische activiteit waarvan landelijke en agrarische gemeenten met industriële activiteit: Kluisbergen, Kruishoutem.

In hoofdstuk I werd reeds gewezen op een aantal invloeden waar de sociale, economische en demo-grafische domeinen in Vlaanderen onderhevig aan zijn. Daarbij is in de voorbije 60 jaar de economie nooit zo sterk gekrompen als in het economische rampjaar 2009.

In dit hoofdstuk staan we even stil bij de wijze waarop deze verschillende verschuivingen en econo-misch dieptepunt zich vandaag in Zuid-Oost-Vlaanderen vertalen..

2.1 BEVOLKING

2.1.1 VerouderingscoëfficiëntAls we de verhouding van het aantal jongeren tegenover de oudere bevolking bekijken, kunnen we vaststellen dat onze regio een iets oudere bevolking heeft dan gemiddeld in Vlaanderen en Oost-Vlaan-deren. Dit vertaalt zich ook in de verouderingscoëfficiënt : de verhouding van het aantal ouderen (65+) ten opzichte van het aantal jongeren (-20). Die coëfficiënt is een aanduiding van de bevolkings-vergrijzing. Zo heeft het aantal jongeren een weerslag op onder meer de behoefte aan kinderopvang. Ouderen vormen op hun beurt de groep van gepensioneerden, wat onder meer gevolgen heeft voor de nood aan woon- en gezondheidsinfrastructuur. Een verouderingsgraad boven de 100 betekent dat het aandeel van de bevolking boven de 65 groter is dan de groep onder de 20 jaar. Dit is reeds zo voor Zottegem en Horebeke. Ook Aalst, Erpe-Mere en Brakel hebben dit punt haast overschreden.

Ook binnen de provincie telt onze regio het meest aantal gemeenten met een sterk verouderende bevolking. Zo worden in de volgende tabel de Belgische gemeenten weergegeven met de oudste bevolking in maart 2010. De acht kustgemeenten buiten beschouwing gelaten, behoort Horebeke net niet tot de top 10 voor gans België.

2.1.2 VervangingscoëfficiëntDe vervangingscoëfficiënt meet de verhouding tussen de groep van jong actieven (20-39) tegenover de groep van ouder actieven (40-59). Het geeft aan in welke mate vervanging plaatsvindt binnen de actieve bevolking: de jong volwassenen bepalen de instroom op de arbeidsmarkt, terwijl de ouder actieven de groep uitmaken van diegenen die hun pensioen naderen. Hoe hoger deze coëfficiënt hoe beter.

Onderstaande tabel geeft een uitgebreid overzicht weer van de verouderings- en vervanginscoëfficiënt in de regio, provincie en in Vlaanderen.

Overzicht verouderingscoëfficiënt en vervanginscoëfficiënt

Inwonersaantal dichtheid in-woners/km2 Opp verouderings

coëffvervangings

coëff.

01.01.2009 01.01.2010 01.01.2010 km265+ j. / -20 j. 20-39 j. / 40-

59 j.01.01.2009 01.01.2009

Aalst 78.882 80.320 1.028 78,1 0,94 0,85Brakel 13.985 14.122 250 56,5 0,98 0,77Denderleeuw 18,165 18,503 1,341 13,8 0,77 0,86Erpe-Mere 19,137 19,295 568 34,0 0,95 0,78Geraardsbergen 31,697 32,113 403 79,7 0,86 0,80Haaltert 17,618 17,668 583 30,3 0,89 0,81Herzele 17,055 17,156 362 47,4 0,81 0,89Horebeke 2,038 2,059 184 11,2 1,03 0,72Kluisbergen 6,445 6,46 213 30,4 0,77 1,01Kruishoutem 8,152 8,166 174 46,8 0,77 0,81Lede 17,559 17,637 594 29,7 0,85 0,85Lierde 6,466 6,538 250 26,1 0,85 0,83Maarkedal 6,441 6,428 141 45,6 0,91 0,73

Belgische gemeenten met oudste bevolking, situatie 01/03/2010

Gemeente Gemiddelde leeftijd

Herstappe 46,76Edegem 44,44Chaudfontaine 44,42Vresse-sur-semois 44,33Schilde 44,18Hastiere 44,07Bouillon 43,98Montigny-Le-Tilleul 43,93Sint-Martens-Latem 43,86Spa 43,80Horebeke 43,76Bron: www.verkiezingen.fgov.be

20 Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen 21

Lede 769 1295 2063Lierde 176 337 513Maarkedal 269 447 716Ninove 3310 5390 8701Oudenaarde 4764 9688 14452Ronse 3293 3999 7291Sint-Lievens-Houtem 511 1118 1629Wortegem-Petegem 283 1152 1434Zingem 318 866 1184Zottegem 2333 3382 5715Zwalm 229 584 813Bron: Mobiliteitsrapport van de Regio Zuid-Oost-Vlaanderen (stand van zaken mei 2010) | Streekoverleg Zuid-Oost-Vlaanderen (Resoc-Serr)

In het licht van deze mobiliteitsproblematiek die sterk aanwezig is in onze eerder landelijke regio en voornamelijk kansengroepen treft, komt de noodzaak in te zetten op tewerkstelling binnen de lokale entiteit sterk naar voor. Uit onderstaande tabel blijkt dat in december 2009 heel wat openstaande jobs niet ingevuld raakten, waarvan vooral deze zonder of slechts met een lage diplomavereiste. In december 2009 waren er gemiddeld 1.600 openstaande vacatures in Zuid-Oost-Vlaanderen. Van die vacatures stonden er 59,9% open voor ongeschoolde of laaggeschoolde personen. In dit kader is een sterk uitgebouwd opleidingsaanbod met een verdere uitbreiding van de VDAB-mobiele secties, een belangrijk werkpunt.

Openstaande jobs naar vereist studieniveau

GEMEENTESTUDIES

TOTAALLaag of geen vereiste Middengeschoold Hooggeschoold

Aalst 145 61 116 322Brakel 13 6 7 26Denderleeuw 8 3 14 25Erpe-Mere 38 13 11 62Geraardsbergen 162 48 42 252Haaltert 32 8 8 48Herzele 24 4 2 30Horebeke 13 1 1 15Kluisbergen 4 4 1 9Kruishoutem 31 6 5 42Lede 16 5 9 30Lierde 4 4 2 10Maarkedal 6 2 2 10Ninove 205 34 31 270Oudenaarde 105 39 61 205Ronse 39 16 13 68Sint-Lievens-Houtem 7 2 3 12Wortegem-Petegem 15 5 6 26Zingem 15 6 3 24Zottegem 46 17 14 77Zwalm 30 2 5 37RESOC ZOV 958 286 356 1600Openstaande jobs in alle sectoren in RESOC ZOV voor de maand december 2009

Bron: VDAB Studiedienst

Semistedelijke gemeenten of agglomeratiegemeenten waaronder weinig verstedelijkte gemeen-ten met demografische achteruitgang: Brakel, Denderleeuw, Haaltert, Herzele, en Lede en sterk ver-stedelijkte gemeenten met lage inkomens: Ronse.

Centrumgemeenten waarbij middelgrote steden: Geraardsbergen, Ninove, Oudenaarde en Zottegem en een regionale stad: Aalst.

Hieruit kunnen we besluiten dat Zuid-Oost-Vlaanderen eerder een landelijke regio is, wat inhoudt dat het niet evident is om alle woonkernen optimaal te ontsluiten. De uitbouw van een netwerk van open-baar vervoer in een landelijke regio is immers niet evident. Woonkernen liggen soms ver uit elkaar wat het kostenplaatje aanzienlijk maakt. Daartegenover staat dat dienstverlening of tewerkstelling vaak geconcentreerd is in stedelijke kernen of bedrijventerreinen.

2.3 WERKGELEGENHEIDQua tewerkstelling is het zo dat Zuid-Oost-Vlaanderen in 2007 een jobratio had van gemiddeld 51,8 jobs per 100 deelnemers. Daarmee had onze regio 14,5 beschikbare jobs minder dan Vlaanderen en 10,6 minder dan Oost-Vlaanderen. Dit wordt in onderstaand diagram weergegeven:

Jobratio - Aantal jobs per 100 inwoners op arbeidsleeftijd (16 - 64 jaar)

Bron: Vlaamse Arbeidsrekening

In tegenstelling tot het lage werkaanbod binnen onze regio, beschikken wij over een merkelijk hogere activiteitsgraad dan het provinciaal gemiddelde en dat van Vlaanderen (zie bijlage 1). Dit vertaalt zich in de vele pendelaars die dagelijks naar Brussel, Gent, Kortrijk, enz. sporen. Uit de tabel in bijlage 2 kunnen we vaststellen dat Zuid-Oost-Vlaanderen, met meer dan de helft van zijn werkende bevolking als pendelaar, de pendelregio bij uitstek is (56% t.o.v. 36% in Brussel)! Dit maakt dat we over een negatief pendelsaldo beschikken van 53.180 personen. Er is immers een lage inkomende pendel, hoofdzakelijk afkomstig uit Halle-Vilvoorde, Dender-Waas en Gent. In onderstaande tabel wordt een weergave gegeven van de cijfers van de inwoners die in hun eigen gemeente werken en het aantal inwoners dat buiten de gemeente werkt. Globaal gezien werkt 2/3 van de inwoners in een andere stad/gemeente.

Overzicht inwoners werkend binnen eigen gemeente / pendelaars (2007)

Werkplaats / Gemeente woongemeente = werkgemeente woongemeente ≠ werkgemeente Totaal

Aalst 10910 19036 29945Brakel 838 956 1794Denderleeuw 786 1530 2316Erpe-Mere 1017 2442 3459Geraardsbergen 2631 2721 5352Haaltert 701 969 1670Herzele 861 966 1827Horebeke 51 126 177Kluisbergen 454 1242 1695Kruishoutem 489 1981 2470

22 Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen 23

-1 jaar werkloos 61,0% 56,4% 57,4% 57,1%1 tot 2 jaar werkloos 15,5% 15,9% 16,2% 16,1%2 jaar of meer werkloos 23,5% 27,7% 26,4% 26,8%Nationaliteit ≠ EU 8,4% 5,8% 5,8% 5,8%Allochtoon (origine≠EU) 21,6% 17,8% 14,1% 15,2%Arbeidsgehandicapten 15,2% 19,6% 17,4% 18,0%Bron: www.vdab.be (Arvastat)

Er zijn relatief meer ouderen: 27,3% van de niet-werkende werkzoekenden is 50 jaar of ouder, 20,8% is jonger dan 25 jaar. De Vlaamse cijfers zijn 24,3% resp. 22,4%. In 2002 was de Zuid-Oost-Vlaamse werkzoekendenpopulatie een stuk jonger dan die van nu, en zelfs jonger dan die van Vlaanderen.Binnen de groep van -25-jarigen is het aandeel jonge mannen het grootst, terwijl het aantal mannen binnen de groep 50-plussers aanzienlijk kleiner is dan het aantal vrouwen in die groep. Daarnaast zijn er relatief meer laaggeschoolden (waarvan de voorbije twee jaren hun aandeel nog verder steeg) en iets meer arbeidsgehandicapten6. Zo blijkt in een aantal gemeenten 1 op 4 van de werkzoekenden erkend te zijn als arbeidsgehandicapte. Ten slotte zijn er relatief minder werkloze allochtonen dan ge-middeld in Vlaanderen. Toch was er de voorbije jaren een procentueel sterkere toename. Het aandeel van de allochtonen is nu ruim dubbel zo hoog als in 2002. In een aantal steden is een toenemende groep werkzoekenden vastgesteld die niet of nauwelijks het Nederlands beheersen. Dit is vooral het geval bij de allochtone bevolking en specifiek in Ronse, Aalst, Denderleeuw, Geraardsbergen en Nin-ove – steden dicht van Brussel en/of van de taalgrens – wordt voldoende talenkennis een belangrijke randvoorwaarde naar tewerkstelling toe. In dat opzicht is het gebrek aan deze vereiste talenkennis een belangrijke speler in de hoge werkloosheidscijfers die deze steden treffen. Zo kan afgeleid worden uit een onderzoek dat de VDAB in juni 2009 voerde, dat in die maand 71,4% (1604 personen) van alle anderstalige werkzoekenden uit de vijf bovengenoemde steden (2246 personen), slechts in beperkte mate of geen kennis van het Nederlands had. In bijlage 5 wordt deze trend in een tabel weergegeven. De totale anderstalige bevolking in Zuid-Oost-Vlaanderen telde in juni 2009, 2.670 personen.

Zo telde Ronse in juni 2009 1.408 niet-werkende werkzoekende (NWWZ), waarvan 62% een andere moedertaal had dan het Nederlands. Van die groep had 76% een beperkte tot geen kennis van het Nederlands, of 47,9% van de het totaal aantal NWWZ in Ronse.

In Denderleeuw had 27% van de 584 NWWZ in juni 2009 een andere moedertaal, waarvan 78% met een beperkte tot geen kennis van het Nederlands.

Aalst telde 3.095 NWWZ, waar 25% van hen een andere moedertaal had en 64% van hen een be-perkte tot geen kennis van het Nederlands had.

Voor Geraardsbergen was dit 22% van de 1.021 NWWZ, waarvan 76% met een beperkte tot geen ken-nis van het Nederlands.

Ninove kende in juni 2009 1.079 NWWZ. Daarvan had 22% een andere moedertaal dan het Nederlands, waarbij 65% van die groep met een beperkte tot geen kennis van het Nederlands.

Aan de hand van kruistabellen worden een aantal kansengroepen en groepen die doorgaans meer moeilijkheden hebben om toe te treden tot de reguliere arbeidsmarkt onder de loep genomen door een combinatie van verschillende ‘kansenfactoren’ te maken. Vaak is het een combinatie van factoren die er immers voor zorgt dat iemand moeilijk aan een baan geraakt.(zie Kruistabel kenmerken NWWZ Zuid-Oost-Vlaanderen op pagina 24).

Wanneer gefocust wordt op jongeren valt op dat 1.282 (10,4%) van de 12.369 werklozen in 2009 jon-ger dan 25 en laaggeschoold waren. Zowel binnen de groep laaggeschoolde -25-jarigen als bij deze die langer dan 1 jaar werkloos7 waren, valt op dat het aantal mannen groter is, met respectievelijk 66,5% en 65,1%. Er kan dus gesteld worden dat 6,9% van de werklozen in Zuid-Oost-Vlaanderen mannelijk was, jonger dan 25 en laaggeschoold. Daarnaast kan vastgesteld worden dat 2.252 (66,7%) van hen langer dan een jaar werkloos waren. Zowel binnen de groep laaggeschoolde 50-plussers als bij deze die langer dan 1 jaar werkloos waren, valt op dat het aantal vrouwen groter is, met respectievelijk 55,7% en 56,6%. In het kader van de Vlaamse en Europese doelstellingen om meer ouderen aan

6 Vanaf februari 2009 wordt (conform de 7 criteria opgenomen in het besluit van de Vlaamse regering (BVR) van 18 juli 2008) een werkzoekende als ar-beidsgehandicapt beschouwd wanneer na een admi-nistratief onderzoek , uit attesten of verslagen, blijkt dat deze:

1. ingeschreven is in het huidige VAPH (Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap);

2. een kwalificatie of getuigschrift heeft uit het bui-tengewoon onderwijs, of ex-BUSO of BLO-leerling is zonder dat er kwalificaties of getuigschriften behaald zijn;

3. recht heeft op een inkomensvervangende- of een integratietegemoetkoming;

4. in het bezit is van een afschrift van een definief geworden gerechtelijke beslissing of van een at-test van een bevoegde federale instelling waaruit een blijvende graagd van arbeidsongeschiktheid blijft;

5. recht heeft op bijkomende kinderbijslag of recht heeft op verhoogde kinderbijslag (als ouder met een handicap);

6. recht heeft op een invaliditeitsuitkering in het ka-der van de ziekteverzekering;

7. een attest heeft van een arbeidshandicap, afge-leverd door een door de VDAB erkende dienst of arts.

7 Dit werd als criterium aangenomen aangezien men na 1 jaar werkloosheid in aanmerking kan komen voor tewerkstelling binnen bijvoorbeeld de lokale dien-steneconomie.

2.4 WERKLOOSHEIDHieronder willen we op basis van een globale arbeidsmarktanalyse (bijlage 3) een overzicht geven van het gemiddelde aantal werklozen in Zuid-Oost-Vlaanderen in 2009. Naast een aantal algemene cijfers wordt het aantal werklozen volgens een aantal indelingen weergegeven. De cijfers van deze analyse zijn afkomstig van Arvastat (VDAB - http://arvastat.vdab.be) en uit de ‘Sociaal-economische situatieschets van Oost-Vlaanderen (2009 en 2010)’. In bijlage 4 staan, per gemeente, de belangrijkste vaststellingen uit de arbeidsmarktanalyses weergegeven. De uitgebreide analyses zelf kunnen steeds opgevraagd worden bij het Streekoverleg.

In de eerste plaats kunnen we positief vaststellen dat Zuid-Oost-Vlaanderen in 2009 de kleinste stijging kende van de werkloosheid in gans Vlaanderen.

Procentuele evolutie niet-werkende werkzoekenden naar RESOC (2008-2009)

bron: WSE, Departement Werk en Sociale Economie

Wanneer gekeken wordt op arrondissementeel niveau valt op dat zowel het arrondissement Aalst (6,71%) als het arrondissement Oudenaarde (6,52%) verhoudingsgewijs een lagere werkloosheids-graad hebben dan Oost-Vlaanderen (7%) en Vlaanderen (7,06%). Uit bijlage 1 kan gesteld worden dat globaal gezien vooral de steden uit de regio Zuid-Oost-Vlaanderen een relatief hoge werkloosheids-graad hebben in vgl. met de (kleinere) gemeenten. Dit kan verklaard worden door het feit dat steden om diverse redenen vaker bewoners huisvesten of aantrekken die een grotere afstand tot de reguliere arbeidsmarkt hebben en/of de Nederlandse taal onvoldoende beheersen (hierover later meer).

De structuur van de werkzoekendenpopulatie in Zuid-Oost-Vlaanderen wijkt op enkele punten af van Vlaanderen (cijfers gemiddelden 2009). In onderstaande tabel gaan we, aan de hand van een aantal indelingen, dieper in op de groep van 12.369 werklozen die onze regio in 2009 gemiddeld telde. Daarbij wordt de opdeling gemaakt per arrondissement en worden deze cijfers vergeleken met die van Vlaanderen.

Structuur van de werkzoekendenpopulatie (gemiddelde 2009)NWWZ 2009 Vlaanderen Arrondissement

OudenaardeArrondissement

AalstZOV

Mannen 52,0% 50,4% 51,9% 51,5%Vrouwen 48,0% 49,6% 48,1% 48,5%-25-jarigen 22,4% 23,2% 19,9% 20,8%25 tot 50-jarigen 53,3% 51,3% 52,1% 51,8%50-plussers 24,3% 25,6% 28,0% 27,3%Laaggeschoold 51,1% 52,7% 55,2% 54,5%Middengeschoold 33,4% 33,2% 32,1% 32,4%Hooggeschoold 15,5% 14,1% 12,7% 13,1%

24 Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen

Zuid-Oost-Vlaanderen: analyse sociale economie & lokale diensteneconomie

3

het werk te helpen, kan dit dus een belangrijk aandachtspunt worden. Daarnaast waren er in 2009 gemiddeld 3.471 laaggeschoolden langer dan 1 jaar werkloos (51,5% of 28,1% van het totaal aantal werklozen).

De belangrijkste vaststellingen voor de groep arbeidsgehandicapten zijn dat 1.774 (79,5%) van de 2.231 arbeidsgehandicapten laaggeschoold waren en dat 1.555 personen (69,7%) uit die groep langer dan 1 jaar werkloos waren. Ook hier waren binnen de groep laaggeschoolde arbeidsgehandicapten als bij deze die langer dan 1 jaar werkloos waren, meer vrouwen werkloos, respectievelijk 53,6% en 55,8%. Daarnaast hadden meer +50-jarige vrouwen (64,8%) een arbeidshandicap.

De groep werkloze allochtonen was in Zuid-Oost-Vlaanderen vrij beperkt in verhouding tot het Vlaams gemiddelde. Wanneer gekeken wordt naar de combinatie met andere factoren die het toetreden tot de arbeidsmarkt kunnen bemoeilijken, wordt de groep verder gereduceerd. Zo was 7,6% van de werk-lozen van allochtone afkomst en laaggeschoold. Dit is echter 50,0% van het totaal aantal werkloze allochtonen.

AllochtonenM V Tot.

laaggeschoolden 516 422 938< 25 jaar 155 130 285> 50 jaar 128 70 198arbeidsgehandicapten 61 51 112> 1 jaar werkloos 380 328 708•NWWZgem.2009:12369•NWWZallochtonengem.2009:1876•NWWZallochtonendec.2009:2083

Jongeren (< 25 jaar)M V Tot.

laaggeschoolden 853 429 1282> 1 jaar werkloos 353 189 542arbeidsgehandicapten 138 83 221allochtonen 155 130 285•NWWZgem.2009:12369•NWWZ<25j.gem.2009:2577•NWWZ<25j.dec.2009:2663

> 1 jaar werkloosM V Tot.

laaggeschoolden 1735 1736 3471< 25 jaar 353 189 542> 50 jaar 1085 1417 2502allochtonen 380 328 708arbeidsgehandicapten 687 868 1555•NWWZgem.2009:12369•NWWZ>1j.werkloosgem.2009:5304•NWWZ>1j.werkloosdec.2009:5884

ouderen (> 50 jaar)M V Tot.

laaggeschoolden 997 1255 2252> 1 jaar werkloos 1085 1417 2502arbeidsgehandicapten 320 588 908allochtonen 128 70 198•NWWZgem.2009:12369•NWWZ>50j.gem.2009:3378•NWWZ>50j.dec.2009:90

ArbeidsgehandicaptenM V Tot.

laaggeschoolden 824 950 1774< 25 jaar 138 83 221> 50 jaar 320 588 908> 1 jaar werkloos 687 868 1555allochtonen 61 51 112•NWWZgem.2009:12369•NWWZarbeidsgeh.gem.2009:2231•NWWZarbeidsgeh.dec.2009:2233

LaaggeschooldenM V Tot.

< 25 jaar 853 429 1282> 50 jaar 997 1255 2252> 1 jaar werkloos 1735 1736 3471arbeidsgehandicapten 824 950 1774allochtonen 516 422 938•NWWZgem.2009:12369•NWWZlaaggeschooldengem.2009:6736•NWWZlaaggeschooldendec.2009:6897

Kruistabel kenmerken NWWZ Zuid-Oost-Vlaanderen

26 Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen 27

woordiger van de gemeentelijke administratie, van het OCMW en van het schepencollege bij aanwezig was. De gesprekken bestonden telkens uit een theoretische toelichting over sociale economie en lokale diensteneconomie in het bijzonder, daarnaast werd de huidige lokale arbeidsmarktsituatie op basis van een arbeidsmarktanalyse gesitueerd. Ten slotte werd bij het overlopen van een vragen-lijst (bijlage 7) gepeild naar een eerste indicatie van de invulling, de mogelijke concrete uitbreiding van lokale diensteneconomie/sociale economie in de stad/gemeente en de wisselwerking tussen het lokaal bestuur en de lokale sociale-economieactoren. Dit vormde steeds de aanzet voor een diep-gaand gesprek over de concrete invulling van de regierol en mogelijke knelpunten en opportuniteiten die men daarbij ondervindt. Dit laatste werd ook steeds op de regiotafels met de sociale-economie-organisaties besproken.

Er is een steeds verder toenemende groep werkzoekenden die niet of nauwelijks het Nederlands be-heersen. Daarom besloot het Streekoverleg de relatie tussen de taalproblematiek en de werkloosheid meer in kaart te brengen. Er werd een werkgroep opgestart.

Bij de recente projectoproep lokale diensteneconomie van de Vlaamse overheid bood het Streekoverleg ondersteuning en advies bij het indienen en uitwerken van een aanvraagdossier en/of bij het aangaan van mogelijke samenwerkingsverbanden.

3.2 FEITEN EN CIJFERS

3.2.1 Sociale economie in Zuid-Oost-Vlaanderen9

Voor een uitgebreid overzicht van de sociale-economieorganisaties in Zuid-Oost-Vlaanderen en de hui-dige samenwerking met de lokale besturen, verwijzen we graag naar de brochure ‘Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen’10 die eind 2009 werd uitgegeven en zowel de sociale-economie-initiatieven in de regio situeert als de regelgeving en tewerkstellingsmaartregelen toelicht die hierop betrekking hebben.

Invoegbedrijven, doelgroepwerknemers naar werkplaats

Lokale Diensteneconomie, doelgroepwerknemers naar werkplaats

Regio Arrondisse-ment werk Onderwijsniveau Eind

2008 Regio Arrondisse-ment werk Onderwijsniveau Eind

2008

Zuid-Oost-Vlaanderen

AalstLaaggeschoold 1

Zuid-Oost-Vlaanderen

AalstLaaggeschoold 6

Middengeschoold 3 Middengeschoold 1

OudenaardeLaaggeschoold 1

OudenaardeLaaggeschoold 18

Middengeschoold 1 Middengeschoold 6

Arbeidszorg, doelgroepwerknemers naar woonplaats (enkel binnen sociale of beschutte werkplaatsen!)

Sociale werkplaatsen, doelgroepwerknemers naar werkplaats

Regio Arrondisse-ment wonen Onderwijsniveau Eind

2008 Regio Arrondisse-ment werk Onderwijsniveau Eind

2008

Zuid-Oost-Vlaanderen

AalstLaaggeschoold 36

Zuid-Oost-Vlaanderen

AalstLaaggeschoold 81

Middengeschoold 9 Middengeschoold 8Hooggeschoold 3 Hooggeschoold 4

OudenaardeLaaggeschoold 17

OudenaardeLaaggeschoold 74

Middengeschoold 5 Middengeschoold 8Hooggeschoold 3

Beschutte Werkplaatsen, doelgroepwerknemes naar werkplaats

Regio Arrondissement werk September 2009

Zuid-Oost- Vlaanderen

Aalst 361,58 VTE

Oudenaarde 308,87 VTE

9 Zie bijlage 8 voor meer info over de besproken organisaties

10 Deze brochure kunt u gratis aanvragen bij het Streekoverleg.

Bron: Monitor Sociale Economie Departement WSE

Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen Streekoverleg Zuid-Oost-Vlaanderen

3.1 METHODOLOGIEIn zijn aanpak verkoos het Streekoverleg om zich niet enkel te richten op het domein ‘lokale dien-steneconomie’, maar het project open te trekken naar het breder kader dat de ‘sociale economie’ inhoudt. Zo bestond de uiteindelijke doelstelling erin een Masterplan Sociale Economie voor de regio Zuid-Oost-Vlaanderen op te maken. Een aantal redenen liggen aan de basis van deze werkkeuze. Een projectoproep vanuit lokale diensteneconomie (LDE) werd immers niet onmiddellijk verwacht, terwijl we vaststelden dat heel wat van onze lokale besturen niet enkel ondersteuning nodig hadden inzake lokale diensteneconomie, maar onvoldoende op de hoogte waren van de verschillende mogelijkhe-den binnen de ruime sociale economie en de verschillende tewerkstellingsmaatregelen. Ten slotte ligt deze aanpak in de lijn van de intentie, opgenomen in het Streekpact 2007-2013, om bijzondere aandacht te schenken aan tewerkstellingskansen en -projecten voor kansengroepen. Bedoeling van deze aanpak is om een gemeenschappelijke visie op te bouwen die tegemoetkomt aan de missie die we van Vlaanderen kregen. Bijgevolg worden uit de opgemaakte analyse een strategie en concrete voorstellen voorgelegd.

3.1.1 DeskresearchDe brochure ‘Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen’ brengt een overzicht van de mogelijke inzet-bare tewerkstellingsmaatregelen en het huidig aanbod vanuit sociale-economieorganisaties in kaart. De brochure geeft een gedetailleerde momentopname weer van de uitbouw van de sociale economie in Zuid-Oost-Vlaanderen anno 2009 en dit zowel betreffende het bestaande aanbod als het aantal VTE per tewerkstellingsmaatregel per organisatie.

Zowel van ieder lokaal bestuur, als van de regio, de provincie en het gewest is een arbeidsmarktanaly-se uitgevoerd (zie bijlage 3 voor de regio en 4 voor de lokale besturen, overige en/of meer uitgebreide analyses kunnen steeds opgevraagd worden).

Daarnaast werden ondermeer volgende onderzoeken gevoerd en uitgewerkt:

Een demografische analyse van de regio; de toenemende taalproblematiek in een aantal steden en gemeenten werd statistisch in kaart gebracht; er werd een literatuurstudie gemaakt over het potenti-eel van sociale tewerkstelling in de zorgsector; een cijferoverzicht van het aantal artikel 60, leefloners en financiële steuntrekkers bij ieder OCMW is in kaart gebracht (zie bijlage 6); op regelmatige basis werd het projectverloop teruggekoppeld en werd deelgenomen aan overleg met andere regio’s, de VVSG en het kabinet.

3.1.2 FieldresearchEen contactmoment vond plaats onder de vorm van een ‘Rondrit doorheen lokale sociale economie’ in de regio.

Op regelmatige basis en tijdens verschillende overlegmedia (burgemeesteroverleg, RESOC/SERR-ver-gaderingen, regiotafels met lokale besturen en sociale-economieorganisaties) werd het verloop van het project teruggekoppeld naar de lokale actoren. Daarbij werd steeds de mogelijkheid gegeven om bedenkingen of suggesties te geven. Het is ook daar dat de aangegane strategie werd gestuurd en feedback gegeven.

Tijdens meerdere regiotafels met sociale-economieorganisaties ging ondermeer specifieke aandacht naar de relatie tussen lokale besturen en sociale-economieorganisaties.

Vanuit de werkgroep ‘Duurzame Tewerkstelling voor Kansengroepen’ van de Stad Aalst kwam de vraag om de mogelijkheden van sociale tewerkstelling in de zorgsector te bekijken. Zo werd het project ‘Zorg en sociale economie’ vanuit het Streekoverleg (zowel vanuit het domein ‘Zorg’ als vanuit het domein ‘sociale economie’) in samenwerking met de Stad Aalst opgestart.

In samenwerking met de stafmedewerker Arbeidsmarkt SERR/RESOC vond een ‘regiotoer’ plaats. Bij 17 van de 21 gemeenten vond een panelgesprek plaats, waarbij steeds minstens een vertegen-

8 Slechts 1 gemeente wenste niet deel te nemen - 1 gemeente was bereid om de vragenlijst in te vul-len – voor 2 gemeenten kon geen geschikte datum meer worden gevonden

28 Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen 29

3.3.1 Knelpunten

3.3.1.1 Middelen

• PersoneelDoor ondermeer tijdsgebrek heeft men binnen het lokaal bestuur vaak een tekort aan kennis over de sociale economie en lokale diensteneconomie in het bijzonder, waardoor vaak niet wordt ingegaan op mogelijke (gerechtigde) voordelen. Daarnaast is, wegens een gebrek aan expertise en know-how, een gespecialiseerde en permanente begeleiding vaak problematisch. Dit leidt tevens tot een gebrek aan kennis over het reeds bestaande aanbod aan aanvullende dienstverlening tot het laten liggen van mogelijke efficiënte antwoorden op bepaalde noden.Kleinere gemeenten hebben vaak moeite om een voldoende gevuld en gespreid takenpakket op te stellen (bvb. naar overbrugging winterperiode, grote vraag kinderopvang tijdens vakantieperiodes versus aanbod scholen in schoolperiode) waardoor niet wordt ingespeeld op bepaalde lokale noden via aanvullende dienstverlening. Dit vraagt een te hoge mate aan flexibiliteit.De regio wordt gevormd door veelal kleinere gemeenten en lokale besturen. Deze beschikken vaak over een beperkt ambtenarenkorps. Die ambtenaren worden steeds weer geconfronteerd met tal van nieuwe wetten, regels en verplichtingen vanuit de hogere overheden – een problematiek die ook door de Vlaamse Vereniging van Steden en Gemeenten (VVSG) regelmatig wordt aangeklaagd. Door de reglementitis van hogere overheden komen de administraties van de lokale besturen er vaak niet toe om ook een antwoord te bieden op de sociaal-economische problemen in hun gemeente. Daarom is bovenlokale samenwerking in bepaalde projecten een grote uitdaging maar ook een grote opportuniteit voor de lokale besturen. Daarbij is het beleidsdomein lokaal werkgelegenheidsbeleid relatief nieuw voor heel wat lokale besturen.De kleine(re) gemeenten met een beperkt ambtenarenkorps zijn vaak moeilijker aanspreekbaar. Dit is echter ook een gegeven binnen andere projecten of domeinen.Voor kleinere gemeenten blijkt het niet evident om een regierol lokale diensteneconomie uit te bou-wen. Zelfs een beleidsondersteunende rol is vaak moeilijk in te vullen. Enerzijds zijn deze gemeen-ten dikwijls moeilijker te sensibiliseren, anderzijds is er een kleinere aanwezigheid van het aantal potentiële doelgroepwerknemers. Toch kon vastgesteld worden dat er wel onbeantwoorde noden zijn die bijvoorbeeld door lokale diensteneconomie vervuld kunnen worden.Na een inventarisatie van het aantal artikel 60, leefloners en financiële steuntrekkers bij ieder OCMW te hebben opgemaakt, kon een stijging worden vastgesteld van die groepen. Dit wijst op het belang van de rol van het lokaal bestuur bij het uitzetten van het lokaal werkgelegenheidsbeleid en specifiek bij het vervullen van hun rol als regisseur lokale diensteneconomie. Er zijn bijvoorbeeld steeds meer personen i.k.v. artikel 60 tewerkgesteld, ook in sociale-economie-initiatieven. Hierbij wordt vaak geen aanspraak gemaakt op de gerechtigde verhoogde staatstoelage wegens ‘niet gekend’. Daardoor kan ook geen deel van die middelen doorstromen naar actoren in de sociale economie om de nodige deskundige begeleiding te voorzien. Momenteel is er immers in principe geen omkaderingssubsidie voorzien voor art.60-medewerkers wat in de praktijk wel een noodzaak is.Het outsourcen van bepaalde diensten aan organisaties actief binnen de sociale economie is een relatief nieuw gegeven voor de lokale besturen. Vaak ontbreekt het de actoren aan voldoende ken-nis over de ruime mogelijkheden bij de invulling van de inhoud van samenwerkingsverbanden. De vraag werd een aantal keren gesteld om daar meer toelichting over te krijgen.In het kader van de toenemende activering van werkzoekenden ontstaat er een groot tekort aan ar-beidszorginitiatieven in de regio voor personen die niet tewerkgesteld kunnen worden op de reguliere arbeidsmarkt of binnen andere sociale-economie-initiatieven.

• FinancieelMomenteel is er een te beperkte financiering voor omkaderingspersoneel hetgeen voor onzeker-heid zorgt. Daarbij werd aangegeven dat de door de regelgeving vereiste VTE aan begeleiding vaak onhaalbaar is.

De bovenstaande tabellen zijn een weergave van het aantal doelgroepwerknemers (naar werkplaats of naar woonplaats) in Zuid-Oost-Vlaanderen. Deze cijfers zijn afkomstig van de ‘Monitor Sociale Eco-nomie’ van het Departement Werk en Sociale Economie. De cijfers omtrent Arbeidszorg betreffen slechts één segment van de arbeidszorginitiatieven, namelijk de arbeidszorg die aansluit bij sociale werkplaatsen of bij beschutte werkplaatsen. Er zijn nog geen cijfers beschikbaar op RESOC-niveau voor de Beschutte Werkplaatsen. We kunnen wel de regionale verdeling weergeven van de doelgroep-werknemers tewerkgesteld in een beschutte werkplaats in de regio Zuid-Oost-Vlaanderen op basis van onze brochure ‘Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen, situatie september 2009. Ook de cijfers voor Invoegbedrijven en Lokale Diensteneconomie worden in een tabel weergegeven.

Na de open projectoproep die door de Vlaamse overheid in maart 2010 werd gelanceerd, werden 7 aanvraagdossiers ingediend binnen Zuid-Oost-Vlaanderen, waarvan in totaal de vraag voor 18 nieuwe voltijdse arbeidsplaatsen binnen de lokale diensteneconomie.

Op de gesloten oproep voor de uitbreiding van sociale werkplaatsen dienden vijf organisaties in voor een totaal van 24 voltijdse equivalenten.

3.2.2 Analyse vragenlijstUit de vragenlijst blijkt dat de gemeenten (<20.000 inwoners) in Zuid-Oost-Vlaanderen het meest aan-tal knelpunten ervaren bij het uitbouwen van een lokale-diensteneconomie-initiatief of een eventuele samenwerking met een organisatie uit de sociale economie. Van de 11 gemeenten die hier antwoord op gaven, werden volgende knelpunten aangeduid:• Regelgeving/kennis van de sociale economie: bij 8 lokale besturen• Financiering: bij 7 lokale besturen• Contacten/relatie met en/of kennis over de doelgroepwerknemers: bij 5 lokale besturen• Detecteren van behoeften: bij 4 lokale besturen• Samenwerking/contact leggen met sociale-economieorganisaties: bij 2 lokale besturen• Twee lokale besturen gaven aan geen knelpunten te ervarenBij de steden (>20.000) werd financiering door vijf van de zes onder hen genoemd als voornaamste knelpunt, gevolgd door het leggen van contacten met en/of kennis over de doelgroepwerknemers.Voor een aantal lokale besturen waren ook de mogelijke concurrentie met de reguliere economische sector, het leggen van contacten met begeleiders en de relatie tussen doelgroepwerknemer en klant knelpunten.Het merendeel van de lokale besturen maakt gebruik van de algemene communicatiekanalen, zoals het gemeentelijk infoblad, om de bevolking te informeren over de uitbouw van en het aanbod aan aanvullende dienstverlening van de sociale economie. Ook via de gemeentelijke website en het soci-aal huis wordt hierover gecommuniceerd. Een aantal lokale besturen gaven aan ook beroep te doen op de pers, mailings, nieuwsbrieven en/of elektronische borden. Geen van de bevraagde lokale besturen maakt gebruik van de website www.dienstenwijzer.be. Ten slotte zijn er een aantal gemeenten die niet berichten over sociale economie.

3.3 WAARNEMINGEN UIT HET WERKVELDDe opgesomde waarnemingen zijn een weergave van wat wij tijdens het voorbije jaar en aan de hand van bovenvernoemde methodologie hoorden op het terrein. Deze zijn grotendeels gebaseerd op de vaststellingen die tijdens de regiotoer werden gemaakt. Aan de hand van panelgesprekken is immers, naast het in kaart brengen van de reeds bestaande initiatieven in en de arbeidsmarktsituatie van de regio, eveneens de wisselwerking tussen de lokale besturen en de sociale-economieprojecten, i.e. noden, knelpunten, mogelijke uitdagingen en eventuele (intergemeentelijke) samenwerkingsver-banden, in kaart gebracht. Daarnaast zijn, los van het feit dat de focus op de lokale besturen ligt, ook vaststellingen die tijdens de regiotafels met de sociale-economieorganisaties naar voren kwamen, mee opgenomen.Hierna worden de belangrijkste vaststellingen weergegeven die uit discussies, overlegmomenten, uit-wisselingen enz. voortkwamen.

30 Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen 31

• BevolkingVaak ondervinden lokale besturen moeilijkheden om een effectieve bekendmaking van het aan-bod bij de bevolking over te brengen. Bepaalde diensten bereiken het vooropgestelde doelpubliek niet of missen hun doel. Zo zijn energiesnoeiers bedoeld voor kansengroepen, maar hun woonst is vaak niet hun eigendom wat de huurprijs kan doen stijgen. Ouderen zijn vaak geen vragende partij voor dergelijke aanpassingen in hun woning.

• Sociale-economieorganisatiesTussen sociale-economieorganisaties onderling is er een gebrek aan efficiënte communicatie en samenwerking. Er moet ook vermeden worden elkaar voor de voeten te lopen en elkaar te beconcur-reren. Dat zorgt er immers voor dat lokale besturen de boot afhouden of net in een sterkere positie staan.

Lokale besturen leggen een te grote focus op de eigen lokale entiteit. Sociale-economieorganisaties zijn echter vaak op een bovenlokaal niveau georganiseerd. Door deze actoren niet te betrekken en eventueel zelfs niet te kennen, laat men vaak belangrijke kansen onbenut. Daarbij zijn er, zeker bij kleinere gemeenten, weinig sociale-economieorganisaties op gemeentelijk vlak georganiseerd.

Daarnaast ontbreekt het vaak aan enige vorm van communicatie naar het werkveld en naar de be-volking toe of is het zeer beperkt. De communicatie met sociale-economieorganisaties beperkt zich dikwijls tot een klantrelatie (zoals groenonderhoud en energiesnoeiers) of zijn er contacten bij het doorverwijzen van OCMW-cliënteel.

Afgesloten samenwerkingscontracten tussen lokale besturen en sociale-economieorganisaties gel-den vaak voor een bepaalde duur en vaak slechts voor één jaar. Het is dan ook steeds afwachten of ze verlengd worden. Samenwerkingsverbanden zouden in een ideale situatie dan ook voor een langer termijn afgesloten moeten worden.

De lokale besturen zijn vaak het meest betrokken bij en ondersteunen dikwijls de sociale onderne-mingen waar ze in zetelen of door henzelf zijn opgericht. Daardoor heeft men te weinig zicht op het volledige domein van de sociale economie en hun aanbod.

• Andere actorenDe toeleiding door de VDAB in de arrondissementen Aalst en Oudenaarde is sterk verschillend. De Kringwinkel in Aalst krijgt bijv. voldoende instroom. Ook in Ronse is er een positieve kentering geko-men. Toch kan de toeleiding nog veel verbeterd worden.

Er is een gebrek aan actieve participatie van de gemeenten/steden binnen de werking van de lokale werkwinkel. Er is nood aan een effectief lokaal overlegplatform en een goed functionerend dagelijks bestuur van de Lokale Werkwinkels.

De relatie tussen het OCMW en de gemeente/stad en het maken van goede afspraken is niet altijd even evident. Zo is het vaak onduidelijk wie bepaalde zaken gaat betalen of de trekkersrol op zich zal nemen. Het ontbreekt immers vaak aan een concreet afsprakenkader en een duidelijke taakverdeling.

Ondersteuning vanuit en het aanleveren van cijfermateriaal door de VDAB aan de lokale besturen is niet altijd evident. De visie vanuit de VDAB is beperkt tot de eigen werking en de regierol inzake ba-sisdienstverlening. De ontwikkeling naar meer provinciaal gestuurde VDAB-werking is een bijkomend knelpunt. Er is een gebrek aan transparantie vanwege de VDAB ten opzichte van bvb. de OCMW’s. Zo gaven een aantal OCMW’s aan dat de samenwerking tussen VDAB en OCMW niet optimaal verloopt, wat voor wrevel en een niet-optimale begeleiding van doelgroepwerknemers zorgt. Een snellere actieve reactie van VDAB voor (jonge) werklozen zou wenselijk zijn alsook een beter afsprakenkader om de warme overdracht van OCMW naar VDAB vlotter te laten verlopen.

De promotie van dienstverlening vanuit lokale diensteneconomie komt in de praktijk vaak in het vaar-water van reeds bestaande PWA-activiteiten, wat ook vaak een belemmering is voor engagement van het beleid. De relatie met het PWA kan daarom moeilijk verlopen.

De financiering van infrastructuur en materiaal is problematisch. Het is zoeken naar creatieve op-lossingen terwijl een degelijke infrastructuur een basisvoorwaarde is voor stabiele tewerkstelling. Bo-vendien moet ook aan een aantal wettelijke voorwaarden voldaan zijn (bijvoorbeeld naar veiligheid en hygiëne). Nu is er meestal enkel loonsubsidiering voor doelgroepwerknemers en omkaderingsper-soneel.

Vaak is het moeilijk ‘geschikte’ doelgroepwerknemers te vinden die telkens beantwoorden aan de vereiste criteria om in aanmerking te komen voor een bepaalde tewerkstellingsmaatregel, terwijl vaak genoeg kandidaten zijn.

3.3.1.2 Communicatie

• Informatie regelgevend kaderEr bestaat een discrepantie tussen de theorie en de praktijk: de concrete invulling van de regierol van de lokale besturen is in de praktijk dikwijls zeer moeilijk te linken aan de theorie. Vaak kunnen de verschillende mogelijke invullingen of regelgevingen niet los van elkaar worden gezien. Ook naar de invulling van het klaverblad als financieringsmodel staat de theorie veraf van de praktijk. De klaver-bladfinanciering is zelden gebaseerd op en beantwoordt niet aan de reële kost.

Er is een onevenredigheid tussen de vraag van lokale actoren naar de uitbouw van bijkomende dienstverlening, versus middelen en mogelijkheden die daar tegenover staan, waaronder een ge-brek aan oproepen en de vaak moeilijk in te vullen klaverbladfinanciering.

De afwezigheid van een duidelijke definiëring en het gebrek aan juridisch-institutionele afba-kening van de sector weerspiegelt zich in het feit dat op lokaal vlak het thema vaak niet éénduidig te linken is aan één bevoegde beleidsdomein, wat een efficiënte communicatie en werking vaak bemoeilijkt. Er ontbreekt dan ook een centraal aanspreekpunt omtrent sociale economie per ge-meente. Doorgaans is er immers te weinig coördinatie tussen de verschillende diensten binnen het lokaal bestuur. Ook op de herverdeling van taken en het gebruik van de sociale clausule wordt te weinig ingezet.

Federale barrières kunnen de uitwerking van bepaalde dienstverlening hinderen (bvb. halt aan uit-bouw fietspunten in Vlaanderen wegens achterstand in Wallonië).

Het systeem van openbare aanbestedingen is vrij vaag. Ook de keuze tussen aanbestedingen en samenwerkingsovereenkomsten is niet altijd duidelijk. Er is dringend nood aan meer duidelijke en concrete informatie over de Europese DAB-, DAEB- en NEDAB-richtlijnen11 in het kader van openbare aanbestedingen.

De veelheid aan regelgevingen en maatregelen binnen het domein werkgelegenheidsbeleid is een knelpunt en drempel voor veel lokale ambtenaren en lokale politici. De regio Zuid-Oost-Vlaanderen wordt gevormd door veelal kleinere gemeenten. Deze beschikken vaak over een beperkt ambtena-renkorps die al een zware werk-load hebben. Die ambtenaren worden steeds weer geconfronteerd met nieuwe wetten, regels en verplichtingen vanuit de hogere overheden – een problematiek die ook door de Vlaamse Vereniging van Steden en Gemeenten regelmatig wordt aangeklaagd. Door deze reglementitis van bovenaf komen de administraties van de lokale besturen er vaak niet toe om ook nog een antwoord te bieden op de sociaal-economische problemen in hun gemeente. De beperkte indientermijn van de projectoproepen staat dan ook in schril contrast tot de te volgen procedures door het lokaal niveau. Afstemming tussen de verschillende tewerkstellingsmaatregelen – Federaal en Vlaams – is noodzakelijk.

Elders verworven competenties worden te weinig erkend. Op termijn zou meer aandacht aan de er-kenning daarvan besteed moeten worden.

Ondanks de vele regelgeving opgemaakt teneinde doelgroepwerknemers aan de slag te krijgen zijn er nog steeds veel andere drempels zoals arbeidsattitude, taal, aanbieden van gepaste begeleiding en vinden van gepaste kandidaat.

11 Diensten van niet-economisch Algemeen Belang, Diensten van Algemeen Economisch Belang en Niet Economische Diensten van Algemeen Belang.

32 Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen 33

• Fietsverhuur, ook vanuit dienst toerisme• Mailings verzorgen en/of bezorgen• Zwerfvuil opruimen• Aanpassen woningen zorgbehoevenden• Isolatiewerken bij particulieren• Bosbeheer

3.4 CONCLUSIEDe regiotoer is door zo goed als alle 21 de lokale besturen positief ontvangen. Vaak diende dit panelgesprek als een (eerste) verdere kennismaking met de (brede) sociale economie en de diverse mogelijkheden tot het vervullen van de regierol hier rond.

Globaal gezien kan gesteld worden dat de lokale besturen de weg naar de sociale economie steeds meer beginnen te vinden. Een aantal kansen bieden zich zelfs aan door het aanbod ook naar andere beleidsvelden aan te reiken. Een gebrekkige kennis en een aantal misvattingen leiden er echter toe dat de sociale economie zich nog steeds in een ‘grijze zone’ situeert, wat zich weerspiegelt in het huidig beleid.

Het grootste knelpunt is het gebrek aan structurele financiering en de hoge werkdruk bij het amb-tenarenkorps. Hierdoor kan men zich niet voldoende inwerken in het domein rond sociale economie en mist men expertise, wat vervolgens de netgenoemde ‘misvattingen’ niet doet afnemen. Daarbij wordt men geconfronteerd met een veelheid aan regelgevingen en een weinig transparant Vlaams en Federaal beleidskader. Dit vertaalt zich in de praktijk in de versnippering van het lokaal beleid over verschillende domeinen, wat efficiëntie en een vlotte communicatie bemoeilijkt.

Het beleidsdomein lokaal werkgelegenheidsbeleid is relatief nieuw voor heel wat lokale besturen. Hierbij is nood aan voldoende ondersteuning en is er behoefte aan goede voorbeelden en eenvoudige scenario’s. Het outsourcen van bepaalde diensten aan organisaties actief binnen de sociale economie is ook een vrij recent gegeven voor de lokale besturen maar biedt zeker heel wat voordelen. De nood-zakelijke begeleiding en omkadering van de doelgroepwerknemers gebeurt hierbij vanuit de expertise en deskundigheid van die sociale-economieorganisaties. Deze samenwerking dient ook bekeken te worden in het kader van het huidig financieel draagvlak van de gemeenten en steden.

Anderzijds focussen lokale besturen zich nog te vaak op de eigen activiteiten en op het eigen lokale niveau. Terwijl, indien men zijn gezichtsveld zou verbreden over de lokale grenzen heen, diverse mo-gelijkheden zich zouden aanbieden, zoals schaalgrootte. Samenwerking dient verder gestimuleerd te worden en dit niet enkel bovenlokaal. Vandaag is de relatie met sociale-economieorganisaties er vaak een van klant en dienstverlener, terwijl beide partijen elkaar ook hier kunnen versterken. De actoren op het werkveld worden onvoldoende betrokken bij het uitstippelen van deze koers, ondanks hun expertise. Er is nood aan structurele samenwerking tussen heel wat actoren, waarbij men elkaar niet als concurrent mag zien maar als complementaire en elkaar verstekende spelers.

In het volgend hoofdstuk willen we een aantal mogelijkheden aanreiken, een aantal pistes, waarop kan worden verder gebouwd om het lokaal werkgelegenheidsbeleid van de regio via sociale economie en lokale diensteneconomie verder te versterken.

Op basis van de opgesomde waarnemingen en werd een SWOT-analyse opgemaakt, waar ook de voornaamste knelpunten mee zijn opgenomen.

3.3.1.3 Perceptie en visie

Het gebrek aan visie van de lokale besturen over de positie en de maatschappelijke en financiële bijdrage die de sociale economie kan leveren maakt dat vaak niet wordt ingegaan op mogelijke op-portuniteiten.

Vaak bestaat de vrees bij lokale besturen om in een samenwerkingsverband de dienstverlening wel mee te financieren maar daar geen return voor te krijgen in de vorm van aanwerving en tewerkstel-ling van kansengroepen uit de eigen lokale entiteit, wat (intergemeentelijke) samenwerking dan ook belemmert.

De vele intenties en engagementen voor de uitwerking van projecten kaderend in de lokale diensten-economie stoten vaak op weerstand vanuit het beleid, wat de concretisering ervan belemmert. Daar ligt immers ook de keuze voor al dan niet te mee te financieren.

Het beleid (en de bevolking) kan moeilijk te overtuigen zijn wegens het imago van de sociale econo-mie als valse concurrentie en een dienstverlening die niet kwalitatief is.

Het creëren van sociale economie mag niet gelijk staan aan het creëren van fictieve jobs.

Zuid-Oost-Vlaanderen heeft een lage werkgelegenheidsgraad hetgeen ervoor zorgt dat mensen uit so-ciale economie ook minder kunnen doorstromen aangezien zij vaker te kampen hebben met een mo-biliteitsprobleem. Op het vlak van doorstroming scoren we als regio dan ook minder goed. Daarnaast kent de reguliere sector onvoldoende de activiteiten van de sociale economie en hun doelpubliek, waardoor het zich onvoldoende openstelt voor instroom van die laatste. Het dient ook vermeld te worden dat sommige doelgroepwerknemers het circuit van de sociale economie niet willen of kunnen verlaten. Vaak wordt ook het gebruik van art.60 gezien als een brug naar werkloosheidsuitkering wat niet de enige bedoeling kan zijn, de focus naar werk is ook zeer belangrijk.

3.3.2 OpportuniteitenHet lokaal bestuur kan vanuit zijn voorbeeldfunctie belangrijke signalen doorgeven aan de lokale entiteit.

De mogelijke samenwerking op diverse vlakken biedt heel wat perspectieven (schaalgrootte, werk-druk, financieel, flexibiliteit, expertise…).

Er dienen zich nieuwe niches aan, zowel binnen de diensten van het lokaal bestuur als binnen bredere maatschappelijke domeinen. Verder onderzoek naar mogelijkheden hierin is reeds gestart.

Lokale besturen kunnen voor expertise terugvallen op de diverse aanwezige deskundige sociale actoren in de regio Zuid-Oost-Vlaanderen. Daarnaast is het voordeel van de regio dat de verschillende actoren ook vlot bereikt kunnen worden.

De verlenging van de ondersteuning van lokale besturen inzake lokaal werkgelegenheidsbeleid biedt de mogelijkheid lokale besturen vertrouwd te kunnen maken met dit beleidsdomein. Aangezien in eerste instantie over een minder toegankelijk onderwerp is gecommuniceerd kan nu dieper worden ingegaan op het operationaliseren van geopteerde engagementen.

Naast de sterktes onderstaand weergegeven, kunnen ook uit de knelpunten zelf heel wat kansen worden vertaald. Dit is verder uitgewerkt in het volgende hoofdstuk.

3.3.3 NodenOp basis van de panelgesprekken en de vragenlijsten konden een aantal onbeantwoorde noden wor-den gedistilleerd. Hieronder volgt een opsomming van de meest voorkomende elementen:

• Sociaal restaurant (uitbreiden particulieren / niet-OCMW-cliënteel)• Klusjesdienst• Groenonderhoud (ruime mogelijkheden: kerkhoven, speelpleintjes, tuinen, natuur- en industrie-

parken)

34 Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen

Zuid-Oost-Vlaanderenen de toekomst: wat en hoe?

4

SWOT ANALYSEHULPVOL SCHADELIJK

INTER

N

Sterkte Zwakte

Voordelen aanreiken bij andere beleidsdomeinen Beperkt financieel draagvlak beslissende factor

PWA als tewerkstellingsvzw uitbouwen Beperkt ambtenarenkorps veelheid aan taken en vereiste expertise

Doelstellingen lokaal sociaal beleidsplannen Gebrek beleidsvisie maatschappelijke en financiële meerwaarde sociale economie

Invoeren sociale clausules Ontbreken concreet afsprakenkader OCMW - gemeentebestuur

Lokaal bestuur als overkoepelend regulerend orgaan van de lokale entiteit

Terughoudendheid samenwerking wegens vrees: ‘wel financieren’ maar ‘geen lokale return’

EXTER

N

Opportuniteiten Bedreigingen

(Intergemeentelijke) samenwerking schaalgrootte kostenspreiding

expertise en knowhow

Voldoende gevulde en verspreide takenpakket op lange termijn (o.a. groenonderhoud en winter; beperkte respons energiesnoeiers)

Aanwezigheid deskundige Sociale-economieactoren en goede voorbeelden

Theorie Federaal en Vlaams niveau praktijk lokaal niveau

Nieuwe niches en innovatie Communicatie PWA en VDAB

Regionaal fonds sociale economie Complexe Federale en Vlaamse regelgeving

Kleine (sub-)regio vlot samenbrengen en bereiken diverse actoren

Lokaal werkgelegenheidsbeleid is nieuw domein voor lokale besturen

RESOC als ontmoetings- en interactieplatform Misvattingen reguliere economische sector doorstroom

36 Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen 37

4.2.3 Activeren sociale economie als brug naar reguliere tewerkstellingOndanks de geleverde inspanningen, leiden diverse al dan niet persoonlijke factoren er toe dat een onoverbrugbare afstand tot de arbeidsmarkt blijft en een job in dit ‘normaal economisch circuit’ (nog) niet realiseerbaar maakt. Zo blijven de werkloosheidscijfers aanzienlijk hoog terwijl er paradoxaal ge-noeg een veelheid aan openstaande vacatures is.

In dit opzicht is sociale economie niet enkel een middel tot jobcreatie maar een brug naar de reguliere arbeidsmarkt. Zoals ook uit hoofdstuk I bleek, kan de sector als hefboom ingezet worden om kansen-groepen toe te leiden naar de reguliere arbeidsmarkt.

Het levert daartoe ook een expliciete kwalitatieve bijdrage door de bijzondere aandacht die gaat naar een ruim vormings- en opleidingsaanbod. Dit, in functie van de vereiste technische vaardigheden, alsook in het kader van het aanleren van de nodige werkattitudes en sociale vaardigheden die vaak een belemmering zijn voor actieve arbeidsdeelname. Vanuit hun bestaande expertise zijn ze ook een belangrijke schakel naar toeleidingskanalen zoals VDAB, Werkwinkel, GTB12…

Daarbij dient te worden opgemerkt dat deze gecreëerde doorstroom ook bijdraagt tot de continuïteit van het systeem van de sociale economie zelf. Er zouden immers maar weinig nieuwe kansen gescha-pen worden voor personen die in de toekomst ook behoefte hebben aan ‘werk op maat’.

De nodige acties dienen dan ook te worden ondernomen om dit ‘doorstroomprincipe’ verder ingang te doen vinden en op de agenda te krijgen van zowel sociale als reguliere bedrijven. Hier ligt ook een onmiskenbare rol voor lokale besturen als regisseur van het eigen werkgelegenheidsbeleid. Een duidelijke keuze voor doorstroming als finaliteit voor een deel van de doelgroep zou de bestaande instrumenten inzake competentieontwikkeling en begeleiding immers efficiënter inzetten. Zo kan de sociale economie efficiënt blijven bijdragen tot de versterking van de werkgelegenheid en de econo-mische ontwikkeling van onze regio.

4.3 STRATEGISCHE DOELSTELLINGENOm de visie in de praktijk om te zetten, vertaalt deze zich in drie aan elkaar inherente strategische doelstellingen:

1. Samenwerking optimaliseren

2. Communicatiestromen reguleren

3. Projectontwikkeling stimuleren

Als we even stilstaan bij de voornaamste obstakels die aangepakt dienen te worden om de realisatie van de vooropgestelde visie te bereiken, is het meest voor de hand liggende knelpunt dit van een gebrek aan middelen. Dit werd ook bevestigd door de regioanalyse. Dit creëert vervolgens ver-schillende andere moeilijkheden en gebreken. Daarvan zijn het gebrek aan expertise, tijd, efficiëntie en doeltreffendheid nog maar enkele voorbeelden van. Dit terwijl vandaag innovatie overal op de agenda staat bij ondernemers en ook steeds meer bij die van beleidsmakers en van het middenveld. Nieuwe demografische, socio-economische en maatschappelijke tendensen vragen hierom. Een dui-delijke innovatiestructuur biedt schaalvoordelen om doeltreffend te innoveren.

Het is een antwoord op enerzijds het hoog risicogehalte dat investeren met zich meebrengt waar ook sociale-economieondernemingen mee worden geconfronteerd. Anderzijds komt het tegemoet aan de obstakels die lokale besturen ervan weerhouden nieuwe projecten te ondersteunen/een innovatief beleid te voeren. Binnen een gemeenschappelijk kader kunnen namelijk trajecten ontwikkeld worden die de kostprijs, het risico en de kwaliteit aanzienlijk verbeteren. De efficiëntie van de huidige inspan-ningen op lokaal niveau wordt verhoogd.

Maatschappelijke trends brengen nieuwe vragen en vragen tegelijk om nieuwe antwoorden. De bewuste consument wil op het juiste moment op maat bediend worden. Aan de andere kant ziet het beleid zich steeds meer genoodzaakt oplossingen te vinden voor deze maatschappelijke gevolgen. De complexiteit hiervan is het meest voelbaar op lokaal vlak.

12 Gespecialiseerde dienst voor Trajectbepaling- en Begeleiding

Streekoverleg wil een aanzet geven aan de verdere uitbouw van het beleid en de regie van de sociale economie, en dit eerst en vooral door een visie te ontwikkelen die tegemoetkomt aan de missie die wij vooropstelden. In een volgend punt wordt deze missie ontleed in drie strategische doelstellingen. Deze vormen de leidraad bij het aanreiken van de concrete acties.

4.1 MISSIE“Streekoverleg Zuid-Oost-Vlaanderen wil ondersteuning bieden aan de lokale besturen bij het creëren en het verder uitbouwen van het lokaal werkgelegenheidsbeleid, door in te zetten op sociale economie en lokale diensteneconomie in het bijzonder: sociale economie als middel tot creëren van tewerkstelling, het invullen van noden, meewerken aan de activering van een zo breed mogelijk deel van de bevolking.”

Deze missie gaat uit van de continuering van het huidig regelgevend beleidskader zoals deze vandaag is uitgezet. De realisatie van de doelstellingen en de aangegane strategie hiertoe hangen daar van af.

4.2 VISIE

4.2.1 Tewerkstelling creëren sociale economie als recht op werk en maatschappelijke participatie

Het realiseren van de sociale grondrechten is een belangrijke taak, weggelegd voor het gemeentebe-stuur. Een van die rechten is het recht op arbeid.

Dit gewaarborgde recht wordt ook vervuld door de sociale-economie-initiatieven. Zij bieden immers aangepast werk aan, aan personen die, omwille van persoons- en/of maatschappijgebonden redenen, tijdelijk of definitief niet in het normaal economische circuit aan de slag kunnen. Men laat er werkwil-lige personen toe een beroepsactiviteit uit te oefenen in overeenstemming met hun capaciteiten.

Ook hier moet verder werk worden gemaakt van een sterk uitgebouwde ‘sociale’ economie. Zo wordt tegemoetgekomen aan een bepaalde doelgroep, om ook hun competenties te benutten en bij te dragen tot welvaart en welzijn in de maatschappij.

4.2.2 Noden invullen sociale economie als aanvullende dienstverlening

Naast de bovengenoemde functie van de sociale economie, worden ook producten en diensten aange-boden die een kwalitatief antwoord bieden op nieuwe maatschappelijke of particuliere noden. Noden waarvoor de reguliere economie geen of onvoldoende aanbod tegenover heeft, meestal wegens de grotere kost die aan deze specifieke noden vasthangt ten opzichte van de opbrengst. Daarbij werd reeds aangetoond dat de impact van economische factoren zoals desindustrialisatie, delokalisatie en mondialisering bepalend is voor de evolutie en aard van de loontrekkende werkgelegenheid van-daag. Ook demografische evoluties zoals de vergrijzing en ontgroening brengen nieuwe behoeften met zich mee. Dit vertaald zich in de ontwikkeling van groei-en krimpsectoren. In deze meervormige maatschappij neemt de sociale economie verder de vorm aan als een opkomende sector die steeds onmisbaarder is naarmate er een adequaat antwoord nodig is op deze nieuwe uitdagingen van de (wereld)economie en de maatschappij. De mogelijkheid te voldoen aan nieuwe sociale behoeften die de laatste decennia zijn gebleken, kan het belang van de sociale economie alleen maar kracht bijzet-ten. Ook personen in een precaire financiële en/of familiale situatie kunnen zich hierop beroepen voor een aangenamere levenssfeer. Tenslotte zijn er talrijke initiatieven die bijdragen tot de sociale cohesie en aangename buurt, gemeente of stad.

38 Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen 39

2. Nieuwe financieringsmethodiek:Oprichten van lokaal fonds sociale economie: bedoeling is dat verschillende actoren (bijv. over-heden, business angels, …) investeren om de uitbouw van sociale economie in ZOV te stimule-ren. Het precieze doel en de rechtsvorm van het fonds moeten aangepast zijn aan de (lokale) noden van sociale-economieorganisaties. Maar vragen die bijv. bestaan zijn: moet het fonds giften uitkeren of moet het om renteloze leningen gaan? Moet gekozen worden voor een vzw-structuur of een coöperatieve vennootschap? Het fonds zou gekoppeld kunnen worden aan het voorstel om een keurmerk voor sociale economie op te richten. Het idee van een lokaal fonds wordt positief onthaald. De lokale besturen en RESOC ZOV gaven hun akkoord voor een verdere uitwerking van dit idee. RESOC ZOV zal zich daarom verdiepen op het potentieel van een gecen-traliseerd regionaal fonds.

4.4.1.2 Personeelsinzet

1. Actor versus regie• Huidige focus van lokale besturen als actor verder verschuiven naar een eerder beleidsma-

tige sturing (‘regie’). De uitvoering door sociale-economieorganisaties laten uitvoeren, al dan niet via outsourcen.

• Deze discussie met de betrokken actoren opstarten om verder uit te maken wie het beste geplaatst is om een bepaalde dienst te vervullen. Dit gesprek dient gevoerd te worden tij-dens de diverse overlegmedia.

• Kosten versus baten van personeelsinzet in kaart brengen.2. Informeren en ondersteunen

• Vanuit Streekoverleg verdere ondersteuning op maat bieden en op regelmatige tijdstippen informeren over bepaalde mogelijkheden die zich aanbieden, wijzigingen in het beleid, pro-jectoproepen… .

• Studiedag organiseren over de inhoud van sociale clausules.

4.4.1.3 Samenwerkingsovereenkomsten

1. Voor verdere groei van lokale diensteneconomie moeten de verschillende beleidsdomeinen in-spelen op deze nieuwe werkvorm bij de operationele uitvoering: De inhoud en mogelijkheden van de brede invulling van samenwerkingsovereenkomsten toelichten door toelichtend docu-ment op te stellen.

2. Database met ‘goede praktijken’ opmaken van binnen en buiten de regio waarbij ingegaan wordt op verschillende samenwerkings-/uitbestedingsvormen.

3. Op basis van vastgestelde noden en knelpunten tijdens de regiotoer, een matching maken tus-sen lokale besturen onderling en/of sociale-economieorganisaties. De verschillende partijen in contact brengen met elkaar om de mogelijkheid toe te reiken synergiën uit te bouwen. Indien men dit wenst zal het Streekoverleg als overlegmedium optreden.

4.4.2 Communicatie regulerenVerschillende acties zullen worden ondernomen per verschillende doelgroep/actor om sociale econo-mie te versterken. Twee speerpunten daarbij zijn het uitwisselen van kennis en informatie en afstem-men van vraag en aanbod.

4.4.2.1 Sociale economie

1. Het aanbod aan diensten van de regionale sociale-economie-initiatieven breder verspreiden binnen de lokale besturen, ondermeer op basis van de vastgestelde noden tijdens de regiotoer. Dit kan door een document op te stellen met een overzicht waar per soorten activiteiten de organisaties worden opgesomd die dit aanbieden.

Deze maatschappelijke gevolgen kunnen ook gezien worden als nieuwe groeimarkten, waarbij nieuwe opportuniteiten zich aanbieden. Door een tijdige en goed uitgewerkte projectontwikkeling kan op die opportuniteiten ingespeeld worden.

De mogelijkheden van lokale besturen om in de toekomst nieuwe noden op te vangen, is grotendeels afhankelijk van hun strategische keuzes van vandaag, waaronder de keuze ook andere actoren al dan niet te betrekken in het beleid. Een efficiënte kennis- en informatie-uitwisseling is hierbij noodza-kelijk. Het verwerven van een zo breed mogelijke kennis en draagvlak is immers een basisvereiste om een doeltreffende uitvoering te realiseren van het lokaal werkgelegenheidsbeleid.

4.4 ACTIESZoals in hoofdstuk III aangegeven werd in de eerste fase van het project ingezet op de bekendmaking en informatieverspreiding van het project dat van Vlaanderen uitging en de inhoud ervan. Nu wil-len wij hierop verder bouwen en deze aanpak doorzetten. In zijn contacten heeft het Streekoverleg immers steeds aandacht voor de lokale eigenheid van alle 21 de lokale besturen en wil zich daarbij zo laagdrempelig mogelijk opstellen bij de vraag naar ondersteuning. Daarbij streeft het RESOC er naar ondersteuning op maat aan te bieden. De door de afgenomen scan vastgestelde knelpunten en opportuniteiten vormen nu de basis om een effectieve regierol verder te ontwikkelen en in te spelen op lokale noden via een aanvullende dienstverlening en/of intergemeentelijke samenwerkingsver-banden met andere lokale besturen die dezelfde noden kennen.

Dit plan pretendeert niet feilloos en pasklaar te zijn, op basis van een aantal concrete voorstellen wordt een aanzet gegeven en een eerste model aangereikt om een optimale en duurzame uitbouw van de regierol van lokale diensten te faciliteren en te ondersteunen. Wellicht zullen in de loop van het project zaken worden bijgestuurd, in samenspraak met de betrokken actoren.

4.4.1 Samenwerking integreren

4.4.1.1 Efficiënte inzet financiën

1. Klaverbladfinanciering:• Gedeelde verantwoordelijkheid

Naar een verdere optimalisering van de beschikbare budgetten en een verfijning van de klaverbladfinanciering. In overleg met de VVSG, de Koepel Lokale Diensteneconomie en de Vlaamse Stuurgroep dient een duurzaam financieringsmodel uitgewerkt te worden dat uit-gaat van de gedeelde verantwoordelijkheid van het Federale, Vlaamse en lokale niveau, met de betrokkenheid van alle beleidsdomeinen en - waar mogelijk - met inbreng van het werkveld en de eindgebruiker. De verdere uitbouw van de lokale diensteneconomie vergt echter verdere optimalisering van de beschikbare budgetten en een verfijning van de kla-verbladfinanciering.

• WerkmapOm een duurzaam beleid vanuit de lokale besturen te realiseren wil het Streekoverleg een werkmap ontwikkelen bestemd voor de financieel verantwoordelijken. Concreet moet dit verdere uitleg inhouden over ondermeer het opzetten en beheren van een klaverbladfinan-ciering. Ook de voordelen en de al dan niet mogelijke combinaties van tewerkstellingsmaat-regelen zullen worden belicht (bvb. omzetting van activa-jobs naar SINE-jobs in de lokale diensteneconomie).

• Nieuwe subsidiëringsmogelijkhedenAndere mogelijke subsidiekanalen blijven opvolgen en opportuniteiten die zich bij pro-jectoproepen aanbieden doorgeven aan de betrokken lokale actor. Verder verkennen van mogelijke subsidiëringsmogelijkheden (Programma voor Plattelandsontwikkeling, Koning Boudewijnstichting, Programmatorische Overheidsdienst Maatschappelijke Integratie, Cera-foundation, Nationale loterij…) en mogelijkheden van initiatieven zoals Trividend en Hef-boom vzw nagaan.

40 Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen 41

4.4.2.7 Lokaal beleid

1. Onderzoek inzetten naar de financiële vertaling van de maatschappelijke meerwaarde van sociale economie en lokale diensteneconomie in het bijzonder. Een eerste piste hierbij is het onderzoek dat recent door het VOSEC13 werd opgestart.

2. Op verschillende overlegmedia (RESOC-vergaderingen, Burgemeesteroverleg, Parlementair overleg, overleg met OCMW-voorzitters, regiotafels…) de discussie op gang brengen over de rol, de perceptie en de positie van de sociale economie ten opzichte van het beleid. Daarbij gerichte informatie geven over de sector in de praktijk.

3. Uitwisselingsmoment organiseren tussen de sociale-economieorganisaties en de lokale beleids-makers.

4. De beleidsdoelstellingen van verschillende verwante domeinen op elkaar afstemmen: hierbij de verschillende schepenen en diensthoofden samenbrengen om de wijze waarop elk zijn beleids-doelstellingen wil realiseren te stroomlijnen.

4.4.2.8 Streekoverleg ZOV

1. Regelgevend kader• Het Streekoverleg wil een signaalfunctie opnemen en een spreekbuis zijn voor zowel de

lokale besturen als de sociale-economie-initiatieven in de regio. Dit, ondermeer door de noden, vragen, knelpunten… die er leven bundelen en aankaarten bij de hogere bevoegde beleidsinstanties.

• Omgekeerd wil het Streekoverleg wijzigingen in het beleid of opportuniteiten die zich aan-bieden (bvb. projectoproepen) opvolgen en waken dat dit de lokale actoren bereikt.

• Het Streekoverleg zal permanente ondersteuning blijven bieden bij de verklaring en toepas-sing van (nieuwe) regelgeving en beleidsmaatregelen.

2. Netwerk en overleg• In eerste instantie dient de aangenomen strategie te worden gedragen door de RESOC/

SERR-leden. Daarom zal steeds een terugkoppeling worden gemaakt naar het verloop van het project, de stand van zaken en zal steeds de mogelijkheid bestaan tot het geven van opmerkingen, waarbij de aanpak indien nodig zal worden aangestuurd. Daarnaast zullen de lokale besturen en sociale-economieorganisaties op regelmatige tijdstip uitgenodigd worden op de regiotafels.

• Om effectief te zijn, zal de ondersteuningsopdracht vanuit de RESOC-werking verder op maat ingevuld worden van en in overleg en wisselwerking met de betrokken steden en gemeen-ten. Diverse communicatiekanalen en overlegmomenten zullen daartoe blijven worden in-gezet: SERR/RESOC –vergaderingen, Burgemeestersoverleg, OCMW-voorzittersoverleg, Parle-mentair overleg, Forum lokale werkgelegenheid Zuid-Oost-Vlaanderen, Lokale Werkwinkels, PWA-overleg, Regiotafels Sociale economie met de lokale besturen, Regiotafels Sociale eco-nomie met de sociale-economieorganisaties. Uiteraard zal er ook een regelmatige terugkop-peling tussen de verschillende stuurgroepen worden georganiseerd.

• Vanuit het Streekoverleg en als vertegenwoordiger van de regio Zuid-Oost-Vlaanderen, deel-nemen aan verschillende netwerken zoals VVSG en hun Lerend Netwerk, de Vlaamse Stuur-groep en zelf een actieve inbreng .

4.4.2.9 Sociale partners (via RESOC/SERR)

• Betrekken en raadplegen van de sociale partners bij het uitstippelen van de strategie en bij de uitvoering van de geplande acties. Er zal regelmatig worden teruggekoppeld. Zo kan het Streek-overleg terugvallen op een breed draagvlak.

4.4.2.10 PWA

• Zoeken naar mogelijkheden van samenwerking met lokale-diensteneconomie-initiatieven. Hier-voor zal overleg met de betrokken actoren plaatsvinden en zal gezocht worden naar voorbeel-den uit de praktijk.

13 Vlaams Overleg Sociale Economie

2. Interactieve contactmomenten, vb. speeddating• Speedating: de bedoeling is dat ieder, aan de hand van een inbreng vanuit zijn eigenheid

en knowhow, diverse competenties samen legt om zo tot de meest voordelige aanpak te komen voor alle spelers.

• Een beurs waar vraag en aanbod van lokale besturen en sociale-economieorganisaties aan bod komen.

3. Communicatie met de sociale-economieorganisaties versterken: • Er vinden reeds op regelmatige tijdstippen uitwisselingsmomenten plaats tussen het RESOC

en deze actoren. Nu willen we ook interactiemomenten organiseren tussen deze organisaties en lokale besturen. Deze actoren beschikken immers over ruime expertise waar zowel het RESOC als lokale besturen zich op kunnen beroepen. Ook de voordelen van de uitbesteding van bepaalde LDE-initiatieven kunnen hier aangekaart worden (o.a. naar omkadering en middelen).

4.4.2.2 Bevolking

1. In kaart brengen van noden, de wijze om dit te doen zal besproken worden met de betrokken lokale actoren. Er wordt gedacht aan een enquête, eventueel bij het personeel van de lokale besturen, bij OCMW-cliënteel, tweeverdieners, ouderen…

2. Stimuleren van de invoering van het dienstaanbod op de website www.dienstenwijzer.be en dit per zorggebied Lokale Werkwinkel.

3. Als lokaal bestuur een meer gerichte communicatie voeren over het aanbod, daarbij eventueel beroep doen op adviesorganen.

4.4.2.3 Normaal Economisch Circuit (NEC)

1. Via samenwerking en overleg met de werkgeversorganisaties zoeken naar een geschikte manier voor een betere bekendheid van de sociale economie en de verschillende voordelen die het biedt aan ondernemingen in de privé-sector.

2. Goede voorbeelden bundelen die het imago van sociale economie tot zijn recht brengen en het aanvullend karakter van deze dienstverlening benadrukken. Daarbij kijken we niet enkel naar ‘good practices’ binnen de openbare sector, maar willen we ook buiten onze regio zoeken naar dergelijke voorbeelden binnen de privé-sector.

3. Een idee die kan worden uitgewerkt is het organiseren van een ‘beurs’, voorafgegaan door een debat waar het nut en de rol van deze aanvullende dienstverlening in de privé uitgebreid wordt bediscussieerd.

4.4.2.4 Andere gemeentediensten

• In overleg met de lokale besturen, een bevraging voeren bij de andere diensten binnen een lokaal bestuur, zoeken naar opportuniteiten, inefficiëntheden en de mogelijkheden die het soci-ale-economieaanbod biedt onder de aandacht brengen.

4.4.2.5 OCMW - gemeentebestuur

• Naar een concreet afsprakenkader gaan en afstemmen van de doelen en strategiën.

4.4.2.6 Centralisatie bevoegdheden

• Ondanks de aanstelling van een verbindingsambtenaar binnen ieder lokaal bestuur, blijft er nood aan een gestuurde communicatie tussen de (vaak) verschillende bevoegde beleidsvoerders en personeelsleden. Ook één duidelijk aanspreekpunt naar buiten toe zou communicatie van en naar de bevolking, sociale-economieorganisaties, het Streekoverleg, enz. beter sturen en de juiste vraag bij de juiste persoon/instantie loodsen.

42 Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen 43

7. Taalproblematiek: Een rondetafel met de betrokken steden/gemeenten zal hieromtrent worden georganiseerd. Het Streekoverleg zal eveneens een overleg met VDAB, Huis van het Nederlands en andere relevante actoren organiseren om de problematiek beter in kaart te brengen en daarbij sug-gesties en voorstellen te doen voor oplossingen. Het Streekoverleg heeft tot doel de komende maanden, in overleg met de lokale besturen en andere betrokken actoren, een globaal actie-plan uit te werken. De eerste verkennende gesprekken vonden reeds plaats.

4.4.3 Projectontwikkeling stimuleren

4.4.3.1 Maximaal benutten van tewerkstellingsmaatregelen

• Zoeken waar te weinig of geen gebruik wordt gemaakt van tewerkstellingsmaatregelen en meer voordelige opportuniteiten opsporen (bijvoorbeeld Sine i.p.v. activa).

4.4.3.2 Arbeidszorginitiatieven

• In overleg met het RWO de mogelijkheden nagaan voor het creëren van bijkomende arbeidszor-ginitiatieven in de regio.

4.4.3.3 Benutten projectoproepen

• Als er oproepen zijn: daarop voorbereid zijn. Het Streekoverleg is bereid om samen met lokale besturen en sociale-economieorganisaties op voorhand een subsidiedossier op te maken, onge-acht of men dit, eenmaal een oproep is gelanceerd, men daarop indient.

4.4.3.4 Database good practices

• Duidelijk beeld van het diverse bestaande aanbod met bijzonder aandacht voor de verschillende mogelijke combinaties.

4.4.3.5 Focus bij innovatieve projecten verbreden/verleggen

1. Een database ter beschikking stellen waar lokale besturen zich op kunnen beroepen bij de ont-wikkeling en uitbouw van diensten i.k.v. lokale diensteneconomie. Concreet moet dit een bunde-ling aan goede praktijkvoorbeelden inhouden, zowel van binnen als buiten de regio Zuid-Oost-Vlaanderen.

2. Toepassen van de meest geschikte tewerkstellingsmaatregel of regelgeving.

4.4.3.6 Inspelen op nieuwe niches

1. Brainstormsessies met lokale actoren.2. Verkennen van vernieuwende activiteiten in andere regio’s.3. Project Zorg

Doel is om op basis van een aantal overlegmomenten concrete projectideeën uit te werken in samenwerking met de lokale actoren door af te toetsen hoe ondermeer lokale dienstenecono-mie een aanvulling kan zijn op de reeds bestaande zorgvoorzieningen. Op basis van de resultaten uit een eerste globale literatuurstudie en een eerste overleg tussen Stad en OCMW Aalst, Kaho Sint-Lieven en het Streekoverleg is het initiatief genomen meerdere brainstormmomenten te organiseren omtrent mogelijke nieuwe niches voor sociale tewerkstel-ling in de zorgsector. Nieuwe niches binnen de zorgsector houden ook voor dit domein kansen in naar bijkomende tewerkstelling en aanvullende dienstverlening. De (onverwacht) grote respons hierop over gans Vlaanderen, kan enkel wijzen op het belang en vooral het potentieel van deze piste. Ondermeer OCMW’s zien hier diverse opportuniteiten in het kader van aanvul-lende dienstverlening vanuit lokale diensteneconomie, daarbij bestaat een grote vraag naar diepgaand onderzoek. Het Streekoverleg zal zich hierop toespitsen.

4.4.2.11 Interactie met de centrumstad Aalst voortzetten.

• Er zal immers overleg blijven worden voorzien omtrent het project met de regieconsulent. Van-uit het Streekoverleg zullen we blijven participeren aan twee ad-hocwerkgroepen van Aalst: ‘Duurzame tewerkstelling voor kansengroepen’ en ‘Problematiek infrastructuur en gebouwen/ sociale-economieorganisaties’.

4.4.2.12 Bevorderen instroom en doorstroom

1. Een eerste stap is de instroom naar de sociale economie en de doorstroom naar het reguliere circuit in kaart te brengen, door ondermeer een balans op te maken van de doorstroom van kansengroepen uit de sociale economie naar de reguliere arbeidsmarkt. Tot nog toe is er geen duidelijk zicht op het aantal succesvolle doorstromingen van doelgroepwerknemers, noch van het duurzaam karakter ervan. Er zal hierbij gepolst worden naar een mogelijke samenwerking met de Arteveldehogeschool die hier onderzoek naar voert. Ook andere regio’s zullen bevraagd worden.

2. Vervolgens worden de knelpunten die hier een rol spelen in kaart gebracht, in combinatie met de voorwaarden die vervuld moeten zijn voor duurzame doorstroming. In overleg met organi-saties actief in toeleiding naar werk, met de bedrijfswereld en met werkgeversverenigingen onderzoeken hoe de werknemers die klaar zijn om door te stromen, beter kunnen toegeleid worden. Zo kan een toeleidingsplan worden ontwikkeld waarbij, om doeltreffend te zijn, beroep wordt gedaan op alle betrokken organisaties, zoals VDAB, OCMW, opleidings- en begeleidings-organisaties.

3. Bedrijfsbezoeken organiseren die de bekendheid van de jobs in de sociale-economiesector en de specifieke kenmerken hiervan verhogen bij potentiële toeleiders.

4. Zowel in kader van toeleiding naar sociale economie als toeleiding van sociale economie naar de reguliere sector zullen uitwisselingsmomenten worden georganiseerd. Dit kan ondermeer door bedrijfsbezoeken te organiseren naar sociale-economie-initiatieven voor toeleiders en re-guliere bedrijven of het organiseren van een jobbeurs waar werkgevers uit één of meerdere werkvormen van de sociale economie hun vacatures bundelen en informatie verstrekken over de verschillende tewerkstellingsmogelijkheden. Kennisuitwisseling tussen reguliere en sociale economie inzake HR-instrumenten voor begeleiding van kansengroepen. Vaste kanalen uitwer-ken voor de uitwisseling van vraag en aanbod van geschikt personeel. Bovendien kan gebruik worden gemaakt van de methodiek van Supported Employment. Die voorziet in doorstroom naar reguliere tewerkstelling met extra begeleiding door de vroegere werkgever uit de sociale economie, zowel in een voorbereidende fase als tijdens de eerste maanden van nieuwe tewerk-stelling. Zo is de invoegmaatregel een belangrijk instrument voor rechtstreekse inschakeling van doelgroepwerknemers in de reguliere arbeidsmarkt. De loonsubsidie is immers beperkt in de tijd zodat de werknemer automatisch doorstroomt.

5. Op overlegmedia kunnen kwantitatieve streefdoelen worden gelinkt aan de creatie van meer nieuwe jobs in de sociale economie in Zuid-Oost-Vlaanderen. Deze hoeven echter niet bindend te zijn (o.a. rol van de economische conjunctuur en andere externe factoren) maar eerder sti-mulerend.

6. Optimaal benutten opleidingsaanbod:• Het opleidingsaanbod van ondermeer de sectoren bouw, social-profit en vervoer kennen

het hoogst aantal vragen van en de langste wachttijden voor werkzoekenden. Een betere afstemming is hierbij noodzakelijk.

• De inzetbaarheid van deze werkzoekenden verhogen vraagt extra inspanningen, die moeilijk enkel door de bedrijven kunnen gedragen worden. Bepalende factoren zijn immers niet zozeer technische vakkennis, maar vooral arbeidsattitude, kennis van het Nederlands, mobi-liteit, psychosociale aspecten enz. Alle actoren omtrent opleiding samenbrengen.

• Aanbieden van extra, maatgerichte opleidingen en coachings tijdens de eerste cruciale maanden van tewerkstelling kunnen voor deze werkzoekenden uit de kansengroepen bijko-mende jobs worden gecreëerd.

44 Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen 45

voor 15%. Voor poetshulp wordt meer dan de helft ervan in het arrondissement Aalst (55%) geleverd door de openbare sector. In het arrondissement Oudenaarde gaat het om een kleiner aandeel hoewel het nog steeds om 32% gaat.

4.5.2 Zorg en sociale economie: focus op WZCAls we de beschreven tendensen doortrekken naar de zorgsector, waar het aantal zorgbehoevenden samen met de werkdruk sterk zal stijgen terwijl het aanbod personeel schaarser zal worden, kunnen we het volgende stellen: indien bijvoorbeeld een rusthuis het groeidend aantal noden en behoeften van zijn bewoners zal laten opvangen door regulier betaald personeel, zal ofwel de dagprijs voor de senior aanzienlijk moeten stijgen ofwel zal er voorzien moeten worden in een grotere subsidiëring. Deze sector kent vandaag al een tekort aan werkkrachten en zorgkundigen moeten steeds vaker niet-gespecialiseerde taken erbij nemen. Er is echter nog een derde optie, deze van de sociale economie. Door een aantal taken op te splitsen en waar mogelijk een externe organisatie of doelgroepwerkne-mers in te schakelen. Dit kan kostenefficiënt werken. Zorgkundigen worden ontlast van bijkomend werk waardoor hun werkkwaliteit kan stijgen en doelgroepwerknemers kunnen in aanmerking komen voor tewerkstellingsmaatregelen. De ‘derde sector’ leent er zich dus perfect toe om maximaal derge-lijke diensten op zich te nemen.

Taken zoals groenwerk, catering en onderhoud – waarvoor lokale besturen al beroep doen op die organisaties – kunnen ook uitbesteed worden aan externe bedrijven, waarbij die externe organisatie optreedt als werkgever en taken uitvoert in opdracht van het WZC. Uit een onderzoek gevoerd door Hefboom vzw, in opdracht van de Provincie Limburg, werden nog een aantal noden in kaart gevraagd, op basis van een bevraging bij bewoners en personeelsleden van WZC’s. Er was vooral vraag naar ondersteuning bij volgende taken: wandelen met de bewoners, herstelwerk in wasserij, verdelen van linnen, bewoners helpen bij toilet, met bewoners naar de winkel gaan.

Uit het onderzoek van Hefboom vzw kunnen ook drie opties naar voren worden geschoven, met vooral een focus op (residentiële) seniorenzorg:

• Individuele tewerkstellingEr bestaan reeds pilootprojecten die werkzoekenden uit de kansengroepen (langdurig werklozen, arbeidsgehandicapten, enz.) opleiden en bemiddelen naar een tewerkstelling in een rusthuis of in de thuiszorg. Deze mensen worden vooral ingezet als logistieke hulp, onderhoudsmedewerker of keukenpersoneel. Na een inwerkstage worden zij vaak opgenomen tot het reguliere personeel. De verschillende tewerkstellingsprogramma’s en contractvormen waar beroep op kan worden gedaan zijn: via OCMW artikel 60, Vlaamse ondersteuningspremie (VOP), Gesubsidieerde contractuele, Gesco Wep+.Daarnaast is er ook een mogelijkheid om mensen in residentiële zorginstellingen te laten mee-helpen vanuit de arbeidszorgmethodiek ‘begeleid werken’. Uiteraard is daar de nodige omkadering voor nodig.

• EnclavewerkingZoals in bedrijven reeds voorbeelden bestaan van enclavewerking door beschutte werkplaatsen, kan dit ook perfect in een rusthuis worden toegepast. Kleine groepen medewerkers (vaak een vijftal doel-groepwerknemers) kunnen er onder leiding van een deskundige begeleider heel wat arbeidsinten-sieve taken voor hun rekening nemen. Door taaksplitsing van de eenvoudige en routinematige taken, kan het zorgkundig personeel zich meer concentreren op de sterk toenemende verzorgende taken.

• Lokale diensteneconomieOok lokale diensteneconomie kan worden uitgebouwd in de zorgsector waarbij doelgroepwerkne-mers ondersteunende taken opnemen zoals bewoners helpen bij eten, koffie brengen, bewoners naar kinesitherapeut of kapper brengen. Zowel leidinggevenden als directie gaven aan dat deze taken op de afdelingen, samen met de technische dienst, prioritair zijn. Daarbij moet erover gewaakt worden dat deze diensten aanvullend zij, aangezien dit een van de vereiste criteria is van het decreet lokale diensteneconomie.

4.5 CONCRETE TOEPASSING: SOCIALE TEWERKSTELLING IN DE ZORG In verschillende hoofdstukken werd erop gewezen dat de perspectieven van een sterk verouderende bevolking, in combinatie met een vertraging in de groei van het aantal jongeren, en de daaruit vloei-ende krapte op de arbeidsmarkt, een onmiskenbare impact zullen hebben op het maatschappelijk leven en de socio-economische situatie van ons land. Op verschillende domeinen bereidt men zich hierop voor en zoekt men naar manieren om dit op te vangen.

Zo besloot WZC Sint-Vincentius uit Erpe-Mere een pioniersrol op te nemen en opende dit voorjaar (2010) een dagopvanginitiatief voor beginnende dementerenden zodat ook zij langer thuis kunnen blijven terwijl partners en/of mantelzorgers ontlast worden.

Ook het Streekoverleg wil een antwoord bieden op deze nieuwe tendensen. Vanuit het luik ‘Zorg’ wordt momenteel een Zorginnovatiecluster uitgebouwd, waarbij ook wordt gezocht naar niches bin-nen de zorgsector waar sociale tewerkstelling kan ingezet worden.

4.5.1 Prognose werkgelegenheid in de zorgsectorAls gekeken wordt naar de werkgelegenheid in de sectoren gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening is vast te stellen dat beide sectoren in Zuid-Oost-Vlaanderen steeds meer jobs kunnen aanbieden. Vanuit regionaal perspectief bekeken is de zorgsector één van de belangrijkste sectoren. Op basis van gegevens van VDAB (Arvastat) wordt in onderstaande tabellen weergegeven hoeveel vacatures er voor de sectoren bijkwamen. Noteer echter wel dat VDAB niet alle openstaande vacatures ontvangt.

Openstaande vacatures in Zuid-Oost-Vlaanderen, sector gezondheidszorg 2000-2009Scholingsgraad 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009Laag of geen vereiste 65 63 53 65 77 102 43 93 93 125Middengeschoold 68 58 48 60 42 76 49 72 95 76Hooggeschoold 86 101 125 170 158 147 170 170 167 170TOTAAL 219 222 226 295 277 325 262 335 355 371

Openstaande vacatures in Zuid-Oost-Vlaanderen, sector maatschappelijke dienstverlening 2000-2009Scholingsgraad 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009Laag of geen vereiste 24 19 20 23 23 23 30 67 106 128Middengeschoold 27 21 9 21 15 15 11 15 31 21Hooggeschoold 18 20 33 21 19 21 17 37 36 51TOTAAL 69 60 62 65 57 59 58 119 173 200

Bron: Zorgeconomie in Zuid-Oost-Vlaanderen. Analyse en toekomstvisie | Streekoverleg Zuid-Oost-Vlaanderen

Vast te stellen is dat zowel ziekenhuizen, woon- en zorgcentra (WZC’s) als thuisverplegingsdiensten meer verplegend personeel zullen nodig hebben. Waar de stijging bij ziekenhuizen tussen 1999 en 2019 ‘beperkt’ blijft tot ongeveer 20% zien we dat de nood in de thuisverpleging stijgt met meer dan 40% en die voor WZC’s met bijna 60%. Gezien het feit dat WZC’s vandaag reeds grote moeilijkheden ondervinden om verplegend personeel aan te trekken, ziet de toekomst er niet rooskleurig uit indien er geen veranderingen gebeuren.

(Oudere) zorgbehoevenden die thuis verblijven, kunnen terugvallen op gezinszorg en aanvullende thuiszorg. Gezinszorg is hulp- en dienstverlening die bestaat uit persoonsverzorging, huishoudelijke hulp en schoonmaakhulp. Aanvullende thuiszorg (en logistieke hulp) is het hulp- en dienstverlenings-aanbod aan huis dat bestaat uit schoonmaakhulp, klusjeshulp en/of oppashulp.

Zowel voor gezinszorg als voor aanvullende thuiszorg bestaan private en openbare aanbieders. Aalst, Erpe-Mere, Geraardsbergen, Haaltert, Ronse en Zwalm bieden vanuit het OCMW gezinszorg aan. In Zuid-Oost-Vlaanderen is de private sector goed voor ongeveer 85% van de gezinszorg en de publieke

46 Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen

Bijlagen en Colofon

48 Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen 49

BijlagenoverzichtBijlage 1 Werkloosheids-, activiteits-, werkgelegenheids- en werkzaamheidsgraad

per lokaal bestuur in Zuid-Oost-Vlaanderen

Bijlage 2 Regionale in- en uitgaande pendel - 2007

Bijlage 3 Arbeidsmarktanalyse Zuid-Oost-Vlaanderen

Bijlage 4 Korte arbeidsmarktanalyse lokale besturen Zuid-Oost-Vlaanderen

Bijlage 5 Kennis Nederlands anderstalige NWWZ

Bijlage 6 OCMW-cliënteel in Zuid-Oost-Vlaanderen

Bijlage 7 Vragenlijst wisselwerking sociale economie en lokale besturen

Bijlage 8 Monitor Sociale Economie, Departement WSE: verklarende woordenlijst

50 Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen 51

Bijlage 1 Werkloosheids-, activiteits-, werkgelegenheids- en werkzaamheidsgraad per lokaal bestuur in Zuid-Oost-Vlaanderen

Lokaal bestuur Werkloosheids° gem. 2009Vlaanderen 7,06Oost-Vlaanderen 7,00RESOC Dender-Waas 6,29RESOC Gent 9,31RESOC Meetjesland 4,96RESOC ZOV 6,66Arr. Aalst 6,71Arr. Oudenaarde 6,521 Horebeke 3,292 Kruishoutem 3,493 Wortegem-Petegem 3,614 Maarkedal 4,365 Zingem 4,476 Zwalm 4,567 Zottegem 4,918 Kluisbergen 5,129 Sint-Lievens-Houtem 5,1510 Brakel 5,2011 Lierde 5,3212 Haaltert 5,3613 Erpe-Mere 5,4314 Herzele 5,4815 Oudenaarde 5,7216 Lede 5,8617 Ninove 6,4518 Denderleeuw 7,0319 Geraardsbergen 7,0420 Aalst 8,4921 Ronse 13,35

Lokaal bestuur Werkloosheids° gem. 2009Vlaanderen 69,7Oost-Vlaanderen 65,4RESOC Dender-Waas 57,9RESOC Gent 55,1RESOC Meetjesland 54,6RESOC ZOV 56,0Arr. Aalst 50,1Arr. Oudenaarde 61,91 Oudenaarde 98,52 Aalst 74,93 Kruishoutem 74,04 Ronse 62,55 Kluisbergen 61,76 Wortegem-Petegem 59,77 Ninove 51,48 Zottegem 51,29 Zingem 44,510 Sint-Lievens-Houtem 41,911 Erpe-Mere 41,712 Geraardsbergen 41,613 Maarkedal 39,014 Brakel 34,815 Horebeke 34,816 Zwalm 31,517 Lede 30,918 Herzele 29,819 Denderleeuw 28,920 Lierde 26,221 Haaltert 25,6

Lokaal bestuur Werkloosheids° gem. 2008Vlaanderen 70,8Oost-Vlaanderen 72,3RESOC Dender-Waas 71,3RESOC Gent 72,0RESOC Meetjesland 73,0RESOC ZOV 73,3Arr. Aalst 73,7Arr. Oudenaarde 72,91 Ronse 68,22 Geraardsbergen 72,43 Maarkedal 72,64 Lede 72,75 Ninove 72,96 Aalst 73,27 Lierde 73,38 Horebeke 73,79 Zottegem 73,910 Erpe-Mere 73,911 Kruishoutem 74,012 Herzele 74,213 Oudenaarde 74,314 Denderleeuw 74,315 Wortegem-Petegem 74,416 Kluisbergen 74,417 Brakel 74,518 Sint-Lievens-Houtem 74,619 Haaltert 74,820 Zwalm 74,921 Zingem 75,4

Lokaal bestuur Werkloosheids° gem. 2008Vlaanderen 66,7Oost-Vlaanderen 68,0RESOC Dender-Waas 67,5RESOC Gent 66,4RESOC Meetjesland 70,0RESOC ZOV 69,0Arr. Aalst 69,7Arr. Oudenaarde 68,31 Ronse 60,32 Geraardsbergen 67,83 Aalst 67,94 Ninove 68,55 Lede 68,96 Maarkedal 69,77 Lierde 69,98 Denderleeuw 70,09 Erpe-Mere 70,410 Herzele 70,611 Zottegem 70,612 Oudenaarde 70,813 Brakel 71,014 Sint-Lievens-Houtem 71,015 Haaltert 71,116 Kluisbergen 71,217 Horebeke 71,818 Zwalm 71,919 Kruishoutem 71,920 Wortegem-Petegem 71,921 Zingem 73,0

Bron: Sociaal-economische situatieschets van Oost-Vlaanderen(2010)•Studiedienstvanhet Huis van de Economie Provincie Oost-Vlaanderen

Bron: www.vdab.be (Arvastat) Bron: www.steunpuntwse.be (Cijfers)

Bijlage 2 Regionale in- en uitgaande pendel - 2007Uitgaande pendel

RESOC ZOV Aantalwerkenden %

Wonend in RESOC ZOV 148.185en werkend buiten RESOC ZOV 82.621 56%Top-5 pendelregio’s

Brussels H. Gewest 29.511 36%RESOC Gent 13.731 17%RESOC Halle-Vilvoorde 13.515 16%RESOC Dender-Waas 5.173 6%RESOC Meetjesland 3.396 4%

Inkomende pendelRESOC ZOV Aantalwerkenden %

Werkend in RESOC ZOV 95.219en wonend buiten RESOC ZOV 29.441 31%Top-5 pendelregio’s

RESOC Halle-Vilvoorde 4.964 17%RESOC Dender-Waas 4.714 16%RESOC Gent 4.014 14%RESOC Zuid-West-Vlaanderen 2.732 9%RESOC Meetjesland 2.730 9%

Pendelsaldo -53.180Bron: Vlaamse Arbeidsrekening

52 Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen 53

Bijlage 3 Arbeidsmarktanalyse Zuid-Oost-VlaanderenDeze globale arbeidsmarktanalyse is een overzicht van het gemiddelde aantal werklozen in Zuid-Oost-Vlaanderenin 2009. Naast een aantal algemene cijfers wordt het aantal werklozen volgens een aantal indelingen weergegeven. De cijfers van deze analyse zijn afkomstig van Arvastat (VDAB - http://arva-stat.vdab.be) en uit de ‘Sociaal-economische situatieschets van Oost-Vlaanderen (2009)’.

1 Algemene cijfersOnderstaand kan u een tabel terugvinden waarin per (Resoc)gemeente wordt weergegeven hoeveel werklozen er gemiddeld in 2009 en 2008 waren, hoeveel de werkloosheidsgraad gemiddeld in 2009 bedroeg, hoeveel beroepsactieven er in 2007 (berekeningsbasis werkloosheidsgraad 2009 voor VDAB) waren en hoeveel inwoners de desbetreffende gemeenten telden op 1 januari 2008.

NWWZ gem. 2009 NWWZ gem. 2008 WLH-gr. gem. 2009 Actieve bevolking 2007 (18-65j.)

bevolkingsaantal 2008

Aalst 3.216 2.722 8,49 37.198 78.271Brakel 341 309 5,20 6.494 13.881Denderleeuw 613 523 7,03 8.628 17.937Erpe-Mere 507 453 5,43 9.266 19.201Geraardsbergen 1.057 957 7,04 14.880 31.667Haaltert 471 435 5,36 8.681 17.528Herzele 455 406 5,48 8.252 16.999Horebeke 30 24 3,29 914 2.073Kluisbergen 155 129 5,12 2.964 6.382Kruishoutem 139 110 3,49 3.916 8.148Lede 493 449 5,86 8.283 17.473Lierde 165 144 5,32 3.082 6.475Maarkedal 130 117 4,36 2.938 6.446Ninove 1.130 1.064 6,45 17.357 36.219Oudenaarde 805 670 5,72 13.780 29.050Ronse 1.411 1.225 13,35 10.445 24.639Sint-Lievens-Houtem 237 221 5,15 4.550 9.534Wortegem-Petegem 109 100 3,61 2.940 6.135Zingem 148 110 4,47 3.254 6.953Zottegem 578 526 4,91 11.685 24.660Zwalm 179 160 4,56 3.785 7.919Arr. Aalst 8.757 7.755 6,71 128.780 269.489Arr. Oudenaarde 3.612 3.098 6,52 54.512 118.101Prov. Oost-Vlaanderen 46.975 40.071 7,00 660.016 1.408.484Vlaanderen 202.808 168.890 7,06 2.827.967 6.161.600

Globaal gezien kan gesteld worden dat vooral de steden uit de regio Zuid-Oost-Vlaanderen een relatief hoge werkloosheidsgraad hebben in vgl. met de (kleinere) gemeenten. Dit kan verklaard worden door het feit dat steden om diverse redenen vaker bewoners huisvesten of aantrekken die een grotere afstand tot de reguliere arbeidsmarkt hebben. Wanneer gekeken wordt op arrondissementeel niveau valt op dat zowel het arrondissement Aalst (6,71) als Oudenaarde (6,52) verhoudingsgewijs minder werklozen hebben dat Oost-Vlaanderen (7,00) en Vlaanderen (7,06).

Uit de tabel op pagina 1 is af te leiden dat de kleinere gemeenten vaak lage werkloosheidsgraden hebben. In 2009 had Ronse (13,35) immers gemiddeld de hoogste werkloosheidsgraad, terwijl die in Horebeke (3,29) het laagst was.

2 NWWZ volgens verschillende indelingenOnderstaand wordt dieper ingegaan op de groep van 12.369 werklozen. Achtereenvolgens wordt een indeling volgens geslacht, leeftijd, scholingsgraad, werkloosheidsduur én nationaliteit en origine ge-geven. De laatste grafiek is een weergave van het aantal arbeidsgehandicapten. Daarnaast wordt de procentuele verdeling telkens weergegeven.

Indeling volgens geslacht Procentuele verdelingIndeling volgens geslacht

12369

6369 6000

0

2000

4000

6000

8000

10000

12000

14000

NWWZ gem. 2009

Aantal mannen Aantal vrouwen

Mannen 51,50%

Vrouwen 48,50%

NWWZ gemiddelde 2009 100,00%

Vlaams gemiddelde: mannen: 52,0%, vrouwen: 48,0%

Indeling volgens leeftijd Procentuele verdeling

Indeling volgens leeftijd

12369

2576

6412

3381

0

2000

4000

6000

8000

10000

12000

14000

NWWZ gem. 2009

<25j 25-50j 50+

< 25 jaar 20,80%

25-50 jaar 51,80%

> 50 jaar 27,30%

NWWZ gemiddelde 2009 100,00%

Vlaams gemiddelde: +50=24,3%, 25-50=53,3%, -25=22,4%

Indeling volgens scholingsgraad Procentuele verdeling

Indeling volgens scholingsgraad

12369

6736

4008

1625

0

2000

4000

6000

8000

10000

12000

14000

NWWZ gem. 2009

laaggeschoold middengeschoold hooggeschoold

laaggeschools 54,40%

middengeschoold 32,40%

hooggeschoold 13,10%

NWWZ gemiddelde 2009 100,00%

Vlaams gemiddelde: lg=51,1%, mg=33,4%%, hg=15,5%

Indeling volgens werkloosheidsduur Procentuele verdeling

Indeling volgens werkloosheidsduur

12369

7066

19943309

0

2000

4000

6000

8000

10000

12000

14000

NWWZ gem. 2009

<1 jaar werkz. 1-2jaar werkz. >=2 jaar werkz.

< 1 jaar werkz 57,10%

1-2 jaar werkz. 16,10%

> 2 jaar werkz. 13,10%

NWWZ gemiddelde 2009 100,00%

Vlaams gemiddelde: < 1j.=61%, 1-2j.=15,5%, > 2j.=26,8%

54 Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen 55

Indeling volgens origine en nationaliteit Procentuele verdeling

Indeling volgens origine en nationaliteit

12369

7131875

0

2000

4000

6000

8000

10000

12000

14000

NWWZ gem. 2009

niet-eu allochtonen

niet-EU 5,80%

allochtonen 15,20%

NWWZ gemiddelde 2009 100,00%

Vlaams gemiddelde: niet-EU=8,4%, allochtonen=21,6%

Aandeel arbeidsgehandicapten in de groep NWWZ Procentuele verdelingAandeel arbeidsgehandicapten in de groep van NWWZ

12369

2231

0

2000

4000

6000

8000

10000

12000

14000

NWWZ gem. 2009

arbeidsgehandicapten

arbeidsgehandicapten 18,0%

NWWZ gemiddelde 2009 100,00%

Vlaams gemiddelde: 15,2%

werklozen in opleiding: 948 (5,6% Vlaanderen: 16.820)

3 Focus op kansengroepen Op de volgende pagina worden een aantal kansengroepen en groepen die doorgaans meer moei-lijkheden hebben om toe te treden tot de reguliere arbeidsmarkt onder de loep genomen door een combinatie van verschillende ‘kansenfactoren’ te maken. Vaak is het een combinatie van factoren die er voor zorgt dat iemand moeilijk aan een baan geraakt.Wanneer gefocust wordt op jongeren valt op dat 1.282 (10,4%) van de 12.369 werklozen in 2009 jonger dan 25 en laaggeschoold waren. De groep van jonge laaggeschoolden bestond uit 853 jongens en 429 meisjes. Zowel binnen de groep laaggeschoolde -25-jarigen als bij deze die langer dan 1 jaar werkloos waren, valt op dat het aantal mannen groter is, met respectievelijk 66,5% en 65,1%. Er kan dus gesteld worden dat 6,9% van de werklozen uit Zuid-Oost-Vlaanderen mannelijk was, jonger dan 25 en laaggeschoold. Voor de groep ouderen is vast te stellen dat 2.252 (66,7%) van hen langer dan een jaar werkloos waren en 20,2% zowel ouder dan 50 als laaggeschoold was. Zowel binnen de groep laaggeschoolde 50-plussers als bij deze die langer dan 1 jaar werkloos waren, valt op dat het aantal vrouwen groter is, met respectievelijk 55,7% en 56,6%. In het kader van de Vlaamse en Europese doelstellingen om meer ouderen aan het werk te helpen, kan dit dus een belangrijk aandachtspunt worden.De belangrijkste vaststellingen voor de groep arbeidsgehandicapten zijn dat 1.774 (79,5%) van de 2.231 arbeidsgehandicapten laaggeschoold waren en dat 1.555 personen (69,7%) uit die groep langer dan 1 jaar werkloos waren. Ook hier waren binnen de groep laaggeschoolde arbeidsgehandicapten als bij deze die langer dan 1 jaar werkloos waren, meer vrouwen werkloos. Namelijk respectievelijk 53,6% en 55,8%. Daarnaast hadden meer +50-jarige vrouwen (64,8%) een arbeidshandicap.De groep werkloze allochtonen was in Zuid-Oost-Vlaanderen vrij beperkt in verhouding tot het Vlaams gemiddelde. Wanneer gekeken wordt naar de combinatie met andere factoren die het toetreden tot de arbeidsmarkt kunnen bemoeilijken, wordt de groep verder gereduceerd. Zo was 7,6% van de werk-lozen van allochtone afkomst en laaggeschoold. Dit is echter 50,0% van het totaal aantal werklozen allochtonen. Zoals in punt twee aangetoond, vormt een lage scholingsgraad een grote risicofactor om werkloos te worden en dat voor een lange periode te blijven. De combinatie van laaggeschoold zijn, ouder dan 50 jaar en/of meer dan 1 jaar werkloos zijn, maakte het risico dan ook nog groter. Zo waren er in 2009 gemiddeld 3.471 laaggeschoolden langer dan 1 jaar werkloos (51,5% of 28,1% van het totaal aantal werklozen).

Bijlage 4 Korte arbeidsmarktanalyse lokale besturen Zuid-Oost-Vlaanderen

Jongeren (< 25 jaar)M V Tot.

laaggeschoolden 241 121 362> 1 jaar werkloos 94 50 144arbeidsgehandicapten 34 19 53allochtonen 56 44 100•NWWZgem.2009:3216•NWWZ<25j.gem.2009:634

ouderen (> 50 jaar)M V Tot.

laaggeschoolden 258 269 527> 1 jaar werkloos 257 302 559arbeidsgehandicapten 70 117 187allochtonen 35 25 60•NWWZgem.2009:3216•NWWZ>50j.gem.2009:801

Jongeren (< 25 jaar)M V Tot.

laaggeschoolden 15 9 24> 1 jaar werkloos 8 5 13arbeidsgehandicapten 2 4 6allochtonen 0 1 1•NWWZgem.2009:341•NWWZ<25j.gem.2009:75

ouderen (> 50 jaar)M V Tot.

laaggeschoolden 33 51 84> 1 jaar werkloos 35 55 90arbeidsgehandicapten 17 28 45allochtonen 1 1 2•NWWZgem.2009:341•NWWZ>50j.gem.2009:115

> 1 jaar werkloosM V Tot.

laaggeschoolden 468 397 865< 25 jaar 94 50 144> 50 jaar 257 302 559allochtonen 114 120 234arbeidsgehandicapten 171 192 363•NWWZgem.2009:3216•NWWZ>1j.werkloosgem.2009:1298

ArbeidsgehandicaptenM V Tot.

laaggeschoolden 217 209 426< 25 jaar 34 19 53> 50 jaar 70 117 187> 1 jaar werkloos 171 192 363allochtonen 14 19 33•NWWZgem.2009:3216•NWWZarbeidsgeh.gem.2009:516

> 1 jaar werkloosM V Tot.

laaggeschoolden 46 58 104< 25 jaar 8 5 13> 50 jaar 35 55 90allochtonen 2 2 4arbeidsgehandicapten 28 41 69•NWWZgem.2009:341•NWWZ>1j.werkloosgem.2009:158

ArbeidsgehandicaptenM V Tot.

laaggeschoolden 31 39 70< 25 jaar 2 4 6> 50 jaar 17 28 45> 1 jaar werkloos 28 41 69allochtonen 0 0 0•NWWZgem.2009:341•NWWZarbeidsgeh.gem.2009:87

AllochtonenM V Tot.

laaggeschoolden 177 167 344< 25 jaar 56 44 100> 50 jaar 35 25 60arbeidsgehandicapten 14 19 33> 1 jaar werkloos 114 120 234•NWWZgem.2009:3216•NWWZallochtonengem.2009:678

LaaggeschooldenM V Tot.

< 25 jaar 241 121 362> 50 jaar 258 269 527> 1 jaar werkloos 468 397 865arbeidsgehandicapten 217 209 426allochtonen 177 167 344•NWWZgem.2009:3216•NWWZlaaggeschooldengem.2009:1836

AllochtonenM V Tot.

laaggeschoolden 3 3 6< 25 jaar 0 1 1> 50 jaar 1 1 2arbeidsgehandicapten 0 0 0> 1 jaar werkloos 2 2 4•NWWZgem.2009:341•NWWZallochtonengem.2009:17

LaaggeschooldenM V Tot.

< 25 jaar 15 9 24> 50 jaar 33 51 84> 1 jaar werkloos 46 58 104arbeidsgehandicapten 31 39 70allochtonen 3 3 6•NWWZgem.2009:341•NWWZlaaggeschooldengem.2009:171

Arbeidsmarktanalyse Aalst

Arbeidsmarktanalyse Brakel

NWWZ gem. 2009 3216

Mannen 53,2 %

Vrouwen 46,8 %

<25 j. 19,7 %

25-50 j. 55,4 %

> 50 j. 24,9 %

Laaggeschoold 57,1 %

Middengeschoold 30,1 %

Hooggeschoold 12,8 %

< 1 jaar werkz. 59,7 %

1-2 jaar werkz. 16,6 %

>= 2 jaar werkz. 23,7 %

Niet-EU 8,6 %

Allochtonen 21,1 %

Arbeidsgehandicapten 16,0 %

NWWZ gem. 2009 341

Mannen 47,5%

Vrouwen 52,5%

<25 j. 22,0%

25-50 j. 44,3%

> 50 j. 33,7%

Laaggeschoold 50,1%

Middengeschoold 37,0%

Hooggeschoold 12,9%

< 1 jaar werkz. 53,7%

1-2 jaar werkz. 15,0%

>= 2 jaar werkz. 31,4%

Niet-EU 2,6%

Allochtonen 5,0%

Arbeidsgehandicapten 25,5%

56 Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen 57

Jongeren (< 25 jaar)M V Tot.

laaggeschoolden 37 20 57> 1 jaar werkloos 12 7 19arbeidsgehandicapten 3 3 6allochtonen 9 4 13•NWWZgem.2009:613•NWWZ<25j.gem.2009:119

ouderen (> 50 jaar)M V Tot.

laaggeschoolden 48 52 100> 1 jaar werkloos 46 63 109arbeidsgehandicapten 15 19 34allochtonen 8 6 14•NWWZgem.2009:613•NWWZ>50j.gem.2009:148

Jongeren (< 25 jaar)M V Tot.

laaggeschoolden 30 11 41> 1 jaar werkloos 14 6 20arbeidsgehandicapten 4 3 7allochtonen 3 2 5•NWWZgem.2009:507•NWWZ<25j.gem.2009:99

ouderen (> 50 jaar)M V Tot.

laaggeschoolden 52 62 114> 1 jaar werkloos 63 72 135arbeidsgehandicapten 18 23 41allochtonen 4 2 6•NWWZgem.2009:507•NWWZ>50j.gem.2009:179

> 1 jaar werkloosM V Tot.

laaggeschoolden 75 81 156< 25 jaar 12 7 19> 50 jaar 46 63 109allochtonen 18 21 39arbeidsgehandicapten 30 32 62•NWWZgem.2009:613•NWWZ>1j.werkloosgem.2009:240

ArbeidsgehandicaptenM V Tot.

laaggeschoolden 33 37 70< 25 jaar 3 3 6> 50 jaar 15 19 34> 1 jaar werkloos 30 32 62allochtonen 0 0 0•NWWZgem.2009:613•NWWZarbeidsgeh.gem.2009:81

> 1 jaar werkloosM V Tot.

laaggeschoolden 70 74 144< 25 jaar 14 6 20> 50 jaar 63 72 135allochtonen 8 6 14arbeidsgehandicapten 23 31 54•NWWZgem.2009:507•NWWZ>1j.werkloosgem.2009:222

ArbeidsgehandicaptenM V Tot.

laaggeschoolden 24 32 56< 25 jaar 4 3 7> 50 jaar 18 23 41> 1 jaar werkloos 23 31 54allochtonen 0 2 2•NWWZgem.2009:507•NWWZarbeidsgeh.gem.2009:75

AllochtonenM V Tot.

laaggeschoolden 24 20 44< 25 jaar 9 4 13> 50 jaar 8 6 14arbeidsgehandicapten 0 0 0> 1 jaar werkloos 18 21 39•NWWZgem.2009:613•NWWZallochtonengem.2009:122

LaaggeschooldenM V Tot.

< 25 jaar 37 20 57> 50 jaar 48 52 100> 1 jaar werkloos 75 81 156arbeidsgehandicapten 33 37 70allochtonen 24 20 44•NWWZgem.2009:613•NWWZlaaggeschooldengem.2009:329

AllochtonenM V Tot.

laaggeschoolden 10 6 16< 25 jaar 3 2 5> 50 jaar 4 2 6arbeidsgehandicapten 0 2 2> 1 jaar werkloos 8 6 14•NWWZgem.2009:507•NWWZallochtonengem.2009:37

LaaggeschooldenM V Tot.

< 25 jaar 30 11 41> 50 jaar 52 62 114> 1 jaar werkloos 70 74 144arbeidsgehandicapten 24 32 56allochtonen 10 6 16•NWWZgem.2009:507•NWWZlaaggeschooldengem.2009:270

Arbeidsmarktanalyse Denderleeuw

Arbeidsmarktanalyse Erpe-Mere

NWWZ gem. 2009 613

Mannen 51,5%

Vrouwen 48,5%

<25 j. 19,4%

25-50 j. 56,4%

> 50 j. 24,4%

Laaggeschoold 53,7%

Middengeschoold 34,1%

Hooggeschoold 12,2%

< 1 jaar werkz. 60,7%

1-2 jaar werkz. 17,7%

>= 2 jaar werkz. 21,4%

Niet-EU 7,2%

Allochtonen 19,3%

Arbeidsgehandicapten 13,2%

NWWZ gem. 2009 507

Mannen 50,9%

Vrouwen 49,1%

<25 j. 19,5%

25-50 j. 45,2%

> 50 j. 35,3%

Laaggeschoold 53,3%

Middengeschoold 33,1%

Hooggeschoold 13,6%

< 1 jaar werkz. 56,2%

1-2 jaar werkz. 17,2%

>= 2 jaar werkz. 26,6%

Niet-EU 3,0%

Allochtonen 7,3%

Arbeidsgehandicapten 14,8%

Jongeren (< 25 jaar)M V Tot.

laaggeschoolden 68 38 106> 1 jaar werkloos 29 18 47arbeidsgehandicapten 9 6 15allochtonen 11 6 17•NWWZgem.2009:1057•NWWZ<25j.gem.2009:211

ouderen (> 50 jaar)M V Tot.

laaggeschoolden 84 95 179> 1 jaar werkloos 97 117 214arbeidsgehandicapten 19 48 67allochtonen 8 6 14•NWWZgem.2009:1057•NWWZ>50j.gem.2009:276

Jongeren (< 25 jaar)M V Tot.

laaggeschoolden 32 15 47> 1 jaar werkloos 15 6 21arbeidsgehandicapten 4 3 7allochtonen 2 1 3•NWWZgem.2009:471•NWWZ<25j.gem.2009:97

ouderen (> 50 jaar)M V Tot.

laaggeschoolden 42 79 121> 1 jaar werkloos 46 77 123arbeidsgehandicapten 10 31 41allochtonen 0 2 2•NWWZgem.2009:471•NWWZ>50j.gem.2009:162

> 1 jaar werkloosM V Tot.

laaggeschoolden 165 148 313< 25 jaar 29 18 47> 50 jaar 97 117 214allochtonen 25 29 54arbeidsgehandicapten 54 89 143•NWWZgem.2009:1057•NWWZ>1j.werkloosgem.2009:485

ArbeidsgehandicaptenM V Tot.

laaggeschoolden 64 74 138< 25 jaar 9 6 15> 50 jaar 19 48 67> 1 jaar werkloos 54 89 143allochtonen 4 2 6•NWWZgem.2009:1057•NWWZarbeidsgeh.gem.2009:186

> 1 jaar werkloosM V Tot.

laaggeschoolden 68 81 149< 25 jaar 15 6 21> 50 jaar 46 77 123allochtonen 2 5 7arbeidsgehandicapten 23 43 66•NWWZgem.2009:471•NWWZ>1j.werkloosgem.2009:213

ArbeidsgehandicaptenM V Tot.

laaggeschoolden 27 37 64< 25 jaar 4 3 7> 50 jaar 10 31 41> 1 jaar werkloos 23 43 66allochtonen 0 0 0•NWWZgem.2009:471•NWWZarbeidsgeh.gem.2009:82

AllochtonenM V Tot.

laaggeschoolden 36 37 73< 25 jaar 11 6 17> 50 jaar 8 6 14arbeidsgehandicapten 4 2 6> 1 jaar werkloos 25 29 54•NWWZgem.2009:1057•NWWZallochtonengem.2009:134

LaaggeschooldenM V Tot.

< 25 jaar 68 38 106> 50 jaar 84 95 179> 1 jaar werkloos 165 148 313arbeidsgehandicapten 64 74 138allochtonen 36 37 73•NWWZgem.2009:1057•NWWZlaaggeschooldengem.2009:593

AllochtonenM V Tot.

laaggeschoolden 3 7 10< 25 jaar 2 1 3> 50 jaar 0 2 2arbeidsgehandicapten 0 0 0> 1 jaar werkloos 2 5 7•NWWZgem.2009:471•NWWZallochtonengem.2009:23

LaaggeschooldenM V Tot.

< 25 jaar 32 15 47> 50 jaar 42 79 121> 1 jaar werkloos 68 81 149arbeidsgehandicapten 27 37 64allochtonen 3 7 10•NWWZgem.2009:471•NWWZlaaggeschooldengem.2009:271

Arbeidsmarktanalyse Geraardsbergen

Arbeidsmarktanalyse Haaltert

NWWZ gem. 2009 1057

Mannen 52,3%

Vrouwen 47,7%

<25 j. 20,0%

25-50 j. 53,8%

> 50 j. 26,1%

Laaggeschoold 56,2%

Middengeschoold 33,7%

Hooggeschoold 10,1%

< 1 jaar werkz. 54,1%

1-2 jaar werkz. 15,6%

>= 2 jaar werkz. 30,3%

Niet-EU 5,9%

Allochtonen 12,7%

Arbeidsgehandicapten 17,6%

NWWZ gem. 2009 471

Mannen 51,4%

Vrouwen 48,8%

<25 j. 20,6%

25-50 j. 45,0%

> 50 j. 34,4%

Laaggeschoold 57,5%

Middengeschoold 30,6%

Hooggeschoold 11,9%

< 1 jaar werkz. 54,7%

1-2 jaar werkz. 15,9%

>= 2 jaar werkz. 29,3%

Niet-EU 2,1%

Allochtonen 4,7%

Arbeidsgehandicapten 18,0%

58 Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen 59

Jongeren (< 25 jaar)M V Tot.

laaggeschoolden 18 11 29> 1 jaar werkloos 8 5 13arbeidsgehandicapten 3 4 7allochtonen 0 1 1•NWWZgem.2009:455•NWWZ<25j.gem.2009:83

ouderen (> 50 jaar)M V Tot.

laaggeschoolden 42 64 106> 1 jaar werkloos 37 67 104arbeidsgehandicapten 13 25 38allochtonen 1 1 2•NWWZgem.2009:455•NWWZ>50j.gem.2009:138

Jongeren (< 25 jaar)M V Tot.

laaggeschoolden 1 0 1> 1 jaar werkloos 0 0 0arbeidsgehandicapten 0 0 0allochtonen 0 0 0•NWWZgem.2009:30•NWWZ<25j.gem.2009:5

ouderen (> 50 jaar)M V Tot.

laaggeschoolden 2 2 4> 1 jaar werkloos 4 3 7arbeidsgehandicapten 1 1 2allochtonen 0 0 0•NWWZgem.2009:30•NWWZ>50j.gem.2009:10

> 1 jaar werkloosM V Tot.

laaggeschoolden 59 77 136< 25 jaar 8 5 13> 50 jaar 37 67 104allochtonen 3 4 7arbeidsgehandicapten 29 44 73•NWWZgem.2009:455•NWWZ>1j.werkloosgem.2009:199

ArbeidsgehandicaptenM V Tot.

laaggeschoolden 33 46 79< 25 jaar 3 4 7> 50 jaar 1 1 2> 1 jaar werkloos 29 44 73allochtonen 2 2 4•NWWZgem.2009:455•NWWZarbeidsgeh.gem.2009:94

> 1 jaar werkloosM V Tot.

laaggeschoolden 3 4 7< 25 jaar 0 0 0> 50 jaar 4 3 7allochtonen 0 0 0arbeidsgehandicapten 1 2 3•NWWZgem.2009:30•NWWZ>1j.werkloosgem.2009:12

ArbeidsgehandicaptenM V Tot.

laaggeschoolden 1 2 3< 25 jaar 0 0 0> 50 jaar 1 1 2> 1 jaar werkloos 1 2 3allochtonen 0 0 0•NWWZgem.2009:30•NWWZarbeidsgeh.gem.2009:3

AllochtonenM V Tot.

laaggeschoolden 5 5 10< 25 jaar 0 1 1> 50 jaar 1 1 2arbeidsgehandicapten 2 2 4> 1 jaar werkloos 3 4 7•NWWZgem.2009:455•NWWZallochtonengem.2009:18

LaaggeschooldenM V Tot.

< 25 jaar 18 11 29> 50 jaar 42 64 106> 1 jaar werkloos 59 77 136arbeidsgehandicapten 33 46 79allochtonen 5 5 10•NWWZgem.2009:455•NWWZlaaggeschooldengem.2009:238

AllochtonenM V Tot.

laaggeschoolden 0 0 0< 25 jaar 0 0 0> 50 jaar 0 0 0arbeidsgehandicapten 0 0 0> 1 jaar werkloos 0 0 0•NWWZgem.2009:30•NWWZallochtonengem.2009:0

LaaggeschooldenM V Tot.

< 25 jaar 1 0 1> 50 jaar 2 2 4> 1 jaar werkloos 3 4 7arbeidsgehandicapten 1 2 3allochtonen 0 0 0•NWWZgem.2009:30•NWWZlaaggeschooldengem.2009:9

Arbeidsmarktanalyse Herzele

Arbeidsmarktanalyse Horebeke

NWWZ gem. 2009 455

Mannen 48,4%

Vrouwen 51,6%

<25 j. 18,2%

25-50 j. 51,4%

> 50 j. 30,3%

Laaggeschoold 52,3%

Middengeschoold 33,8%

Hooggeschoold 13,8%

< 1 jaar werkz. 56,3%

1-2 jaar werkz. 14,7%

>= 2 jaar werkz. 29,0%

Niet-EU 2,0%

Allochtonen 4,0%

Arbeidsgehandicapten 20,7%

NWWZ gem. 2009 30

Mannen 43,3%

Vrouwen 56,7%

<25 j. 16,7%

25-50 j. 50,0%

> 50 j. 33,3%

Laaggeschoold 30,0%

Middengeschoold 33,3%

Hooggeschoold 36,7%

< 1 jaar werkz. 60,0%

1-2 jaar werkz. 10,0%

>= 2 jaar werkz. 30,0%

Niet-EU 0%

Allochtonen 0%

Arbeidsgehandicapten 10,0%

Jongeren (< 25 jaar)M V Tot.

laaggeschoolden 14 7 21> 1 jaar werkloos 3 4 7arbeidsgehandicapten 3 1 4allochtonen 1 1 2•NWWZgem.2009:155•NWWZ<25j.gem.2009:37

ouderen (> 50 jaar)M V Tot.

laaggeschoolden 7 15 22> 1 jaar werkloos 5 18 23arbeidsgehandicapten 3 7 10allochtonen 0 0 0•NWWZgem.2009:155•NWWZ>50j.gem.2009:35

Jongeren (< 25 jaar)M V Tot.

laaggeschoolden 7 4 11> 1 jaar werkloos 2 3 4arbeidsgehandicapten 2 1 3allochtonen 0 1 1•NWWZgem.2009:139•NWWZ<25j.gem.2009:36

ouderen (> 50 jaar)M V Tot.

laaggeschoolden 7 16 23> 1 jaar werkloos 11 18 29arbeidsgehandicapten 2 4 6allochtonen 0 1 1•NWWZgem.2009:139•NWWZ>50j.gem.2009:40

> 1 jaar werkloosM V Tot.

laaggeschoolden 17 23 40< 25 jaar 3 4 7> 50 jaar 5 18 23allochtonen 1 1 2arbeidsgehandicapten 11 15 26•NWWZgem.2009:155•NWWZ>1j.werkloosgem.2009:68

ArbeidsgehandicaptenM V Tot.

laaggeschoolden 14 13 27< 25 jaar 3 1 4> 50 jaar 3 7 10> 1 jaar werkloos 11 15 26allochtonen 0 0 0•NWWZgem.2009:155•NWWZarbeidsgeh.gem.2009:35

> 1 jaar werkloosM V Tot.

laaggeschoolden 13 19 32< 25 jaar 2 3 4> 50 jaar 11 18 29allochtonen 0 2 2arbeidsgehandicapten 6 11 17•NWWZgem.2009:139•NWWZ>1j.werkloosgem.2009:53

ArbeidsgehandicaptenM V Tot.

laaggeschoolden 8 8 16< 25 jaar 2 1 3> 50 jaar 2 4 6> 1 jaar werkloos 6 11 17allochtonen 0 1 1•NWWZgem.2009:139•NWWZarbeidsgeh.gem.2009:22

AllochtonenM V Tot.

laaggeschoolden 2 1 3< 25 jaar 1 1 2> 50 jaar 0 0 0arbeidsgehandicapten 0 0 0> 1 jaar werkloos 1 1 2•NWWZgem.2009:155•NWWZallochtonengem.2009:9

LaaggeschooldenM V Tot.

< 25 jaar 14 7 21> 50 jaar 7 15 22> 1 jaar werkloos 17 23 40arbeidsgehandicapten 14 13 27allochtonen 2 1 3•NWWZgem.2009:155•NWWZlaaggeschooldengem.2009:83

AllochtonenM V Tot.

laaggeschoolden 0 1 1< 25 jaar 0 1 1> 50 jaar 0 1 1arbeidsgehandicapten 0 1 1> 1 jaar werkloos 0 2 2•NWWZgem.2009:139•NWWZallochtonengem.2009:5

LaaggeschooldenM V Tot.

< 25 jaar 7 4 11> 50 jaar 7 16 23> 1 jaar werkloos 13 19 32arbeidsgehandicapten 8 8 16allochtonen 0 1 1•NWWZgem.2009:139•NWWZlaaggeschooldengem.2009:51

Arbeidsmarktanalyse Kluisbergen

Arbeidsmarktanalyse Kruishoutem

NWWZ gem. 2009 155

Mannen 48,4%

Vrouwen 51,6%

<25 j. 23,9%

25-50 j. 53,5%

> 50 j. 22,6%

Laaggeschoold 53,5%

Middengeschoold 29,7%

Hooggeschoold 16,8%

< 1 jaar werkz. 57,4%

1-2 jaar werkz. 11,6%

>= 2 jaar werkz. 31,0%

Niet-EU 3,9%

Allochtonen 5,8%

Arbeidsgehandicapten 22,6%

NWWZ gem. 2009 139

Mannen 41,7 %

Vrouwen 58,3 %

<25 j. 25,2 %

25-50 j. 46,0 %

> 50 j. 28,8 %

Laaggeschoold 36,6 %

Middengeschoold 34,4 %

Hooggeschoold 29,0 %

< 1 jaar werkz. 61,9 %

1-2 jaar werkz. 13,7 %

>= 2 jaar werkz. 24,4 %

Niet-EU 1,4 %

Allochtonen 3,6 %

Arbeidsgehandicapten 15,8 %

60 Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen 61

Jongeren (< 25 jaar)M V Tot.

laaggeschoolden 37 23 60> 1 jaar werkloos 19 8 27arbeidsgehandicapten 7 6 13allochtonen 0 1 1•NWWZgem.2009:493•NWWZ<25j.gem.2009:107

ouderen (> 50 jaar)M V Tot.

laaggeschoolden 39 70 109> 1 jaar werkloos 37 76 113arbeidsgehandicapten 10 36 46allochtonen 3 2 5•NWWZgem.2009:493•NWWZ>50j.gem.2009:153

Jongeren (< 25 jaar)M V Tot.

laaggeschoolden 3 5 8> 1 jaar werkloos 2 2 4arbeidsgehandicapten 1 1 2allochtonen 1 0 1•NWWZgem.2009:165•NWWZ<25j.gem.2009:34

ouderen (> 50 jaar)M V Tot.

laaggeschoolden 8 24 32> 1 jaar werkloos 11 26 37arbeidsgehandicapten 5 12 17allochtonen 1 0 1•NWWZgem.2009:165•NWWZ>50j.gem.2009:50

> 1 jaar werkloosM V Tot.

laaggeschoolden 65 91 156< 25 jaar 19 8 27> 50 jaar 37 76 113allochtonen 4 1 5arbeidsgehandicapten 24 57 81•NWWZgem.2009:493•NWWZ>1j.werkloosgem.2009:222

ArbeidsgehandicaptenM V Tot.

laaggeschoolden 30 51 81< 25 jaar 7 6 13> 50 jaar 10 36 46> 1 jaar werkloos 24 57 81allochtonen 2 1 3•NWWZgem.2009:493•NWWZarbeidsgeh.gem.2009:106

> 1 jaar werkloosM V Tot.

laaggeschoolden 14 29 43< 25 jaar 2 2 4> 50 jaar 11 26 37allochtonen 1 3 4arbeidsgehandicapten 12 19 31•NWWZgem.2009:165•NWWZ>1j.werkloosgem.2009:76

ArbeidsgehandicaptenM V Tot.

laaggeschoolden 11 16 27< 25 jaar 1 1 2> 50 jaar 5 12 17> 1 jaar werkloos 12 19 31allochtonen 0 0 0•NWWZgem.2009:165•NWWZarbeidsgeh.gem.2009:39

AllochtonenM V Tot.

laaggeschoolden 7 5 12< 25 jaar 0 1 1> 50 jaar 3 2 5arbeidsgehandicapten 2 1 3> 1 jaar werkloos 4 1 5•NWWZgem.2009:493•NWWZallochtonengem.2009:24

LaaggeschooldenM V Tot.

< 25 jaar 37 23 60> 50 jaar 39 70 109> 1 jaar werkloos 65 91 156arbeidsgehandicapten 30 51 81allochtonen 7 5 12•NWWZgem.2009:493•NWWZlaaggeschooldengem.2009:284

AllochtonenM V Tot.

laaggeschoolden 1 2 3< 25 jaar 1 0 1> 50 jaar 1 0 1arbeidsgehandicapten 0 0 0> 1 jaar werkloos 1 3 4•NWWZgem.2009:165•NWWZallochtonengem.2009:8

LaaggeschooldenM V Tot.

< 25 jaar 3 5 8> 50 jaar 8 24 32> 1 jaar werkloos 14 29 43arbeidsgehandicapten 11 16 27allochtonen 1 2 3•NWWZgem.2009:165•NWWZlaaggeschooldengem.2009:74

Arbeidsmarktanalyse Lede

Arbeidsmarktanalyse Lierde

NWWZ gem. 2009 493

Mannen 48,3%

Vrouwen 51,7%

<25 j. 21,7%

25-50 j. 47,3%

> 50 j. 31,0%

Laaggeschoold 57,6%

Middengeschoold 29,2%

Hooggeschoold 13,2%

< 1 jaar werkz. 55,0%

1-2 jaar werkz. 15,2%

>= 2 jaar werkz. 29,8%

Niet-EU 2,4%

Allochtonen 4,9%

Arbeidsgehandicapten 21,5%

NWWZ gem. 2009 165

Mannen 46,7%

Vrouwen 53,3%

<25 j. 20,6%

25-50 j. 49,1%

> 50 j. 30,3%

Laaggeschoold 44,8%

Middengeschoold 42,4%

Hooggeschoold 12,7%

< 1 jaar werkz. 53,9%

1-2 jaar werkz. 17,6%

>= 2 jaar werkz. 28,5%

Niet-EU 3,0%

Allochtonen 4,8%

Arbeidsgehandicapten 23,6%

Jongeren (< 25 jaar)M V Tot.

laaggeschoolden 5 1 6> 1 jaar werkloos 2 1 3arbeidsgehandicapten 2 0 2allochtonen 0 1 1•NWWZgem.2009:130•NWWZ<25j.gem.2009:23

ouderen (> 50 jaar)M V Tot.

laaggeschoolden 5 17 22> 1 jaar werkloos 11 23 34arbeidsgehandicapten 2 7 9allochtonen 0 0 0•NWWZgem.2009:130•NWWZ>50j.gem.2009:42

Jongeren (< 25 jaar)M V Tot.

laaggeschoolden 75 32 107> 1 jaar werkloos 28 10 38arbeidsgehandicapten 12 11 23allochtonen 10 11 21•NWWZgem.2009:1130•NWWZ<25j.gem.2009:206

ouderen (> 50 jaar)M V Tot.

laaggeschoolden 110 107 217> 1 jaar werkloos 120 124 244arbeidsgehandicapten 37 73 110allochtonen 10 7 17•NWWZgem.2009:1130•NWWZ>50j.gem.2009:326

> 1 jaar werkloosM V Tot.

laaggeschoolden 8 22 30< 25 jaar 2 1 3> 50 jaar 11 23 34allochtonen 1 0 1arbeidsgehandicapten 6 13 19•NWWZgem.2009:130•NWWZ>1j.werkloosgem.2009:59

ArbeidsgehandicaptenM V Tot.

laaggeschoolden 5 14 19< 25 jaar 2 0 2> 50 jaar 2 7 9> 1 jaar werkloos 6 13 19allochtonen 0 0 0•NWWZgem.2009:130•NWWZarbeidsgeh.gem.2009:23

> 1 jaar werkloosM V Tot.

laaggeschoolden 163 157 320< 25 jaar 28 10 38> 50 jaar 120 124 244allochtonen 28 30 58arbeidsgehandicapten 74 110 184•NWWZgem.2009:1130•NWWZ>1j.werkloosgem.2009:486

ArbeidsgehandicaptenM V Tot.

laaggeschoolden 83 106 189< 25 jaar 12 11 23> 50 jaar 37 73 110> 1 jaar werkloos 74 110 184allochtonen 4 6 10•NWWZgem.2009:1130•NWWZarbeidsgeh.gem.2009:246

AllochtonenM V Tot.

laaggeschoolden 0 0 0< 25 jaar 0 1 1> 50 jaar 0 0 0arbeidsgehandicapten 0 0 0> 1 jaar werkloos 1 0 1•NWWZgem.2009:130•NWWZallochtonengem.2009:5

LaaggeschooldenM V Tot.

< 25 jaar 5 1 6> 50 jaar 5 17 22> 1 jaar werkloos 8 22 30arbeidsgehandicapten 5 14 19allochtonen 0 0 0•NWWZgem.2009:130•NWWZlaaggeschooldengem.2009:51

AllochtonenM V Tot.

laaggeschoolden 34 43 77< 25 jaar 10 11 21> 50 jaar 10 7 17arbeidsgehandicapten 4 6 10> 1 jaar werkloos 28 30 58•NWWZgem.2009:1130•NWWZallochtonengem.2009:167

LaaggeschooldenM V Tot.

< 25 jaar 75 32 107> 50 jaar 110 107 217> 1 jaar werkloos 163 157 320arbeidsgehandicapten 83 106 189allochtonen 34 43 77•NWWZgem.2009:1130•NWWZlaaggeschooldengem.2009:624

Arbeidsmarktanalyse Maarkedal

Arbeidsmarktanalyse Ninove

NWWZ gem. 2009 130

Mannen 46,2%

Vrouwen 53,8%

<25 j. 17,7%

25-50 j. 49,2%

> 50 j. 33,1%

Laaggeschoold 39,2%

Middengeschoold 40,8%

Hooggeschoold 20,0%

< 1 jaar werkz. 53,8%

1-2 jaar werkz. 10,0%

>= 2 jaar werkz. 36,2%

Niet-EU 0,8%

Allochtonen 3,1%

Arbeidsgehandicapten 17,7%

NWWZ gem. 2009 1130

Mannen 52,4%

Vrouwen 47,6%

<25 j. 18,2%

25-50 j. 53,0%

> 50 j. 28,8%

Laaggeschoold 55,2%

Middengeschoold 32,8%

Hooggeschoold 11,9%

< 1 jaar werkz. 57,0%

1-2 jaar werkz. 16,5%

>= 2 jaar werkz. 26,5%

Niet-EU 5,2%

Allochtonen 14,8%

Arbeidsgehandicapten 21,8%

62 Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen 63

Jongeren (< 25 jaar)M V Tot.

laaggeschoolden 64 29 93> 1 jaar werkloos 29 17 46arbeidsgehandicapten 10 7 17allochtonen 7 9 16•NWWZgem.2009:805•NWWZ<25j.gem.2009:201

ouderen (> 50 jaar)M V Tot.

laaggeschoolden 52 66 118> 1 jaar werkloos 64 79 143arbeidsgehandicapten 21 41 62allochtonen 7 0 7•NWWZgem.2009:805•NWWZ>50j.gem.2009:197

Jongeren (< 25 jaar)M V Tot.

laaggeschoolden 125 71 196> 1 jaar werkloos 53 34 87arbeidsgehandicapten 24 10 34allochtonen 48 43 91•NWWZgem.2009:1411•NWWZ<25j.gem.2009:319

ouderen (> 50 jaar)M V Tot.

laaggeschoolden 101 108 209> 1 jaar werkloos 110 116 226arbeidsgehandicapten 49 43 92allochtonen 50 16 66•NWWZgem.2009:1411•NWWZ>50j.gem.2009:302

> 1 jaar werkloosM V Tot.

laaggeschoolden 98 105 203< 25 jaar 29 17 46> 50 jaar 64 79 143allochtonen 17 17 34arbeidsgehandicapten 37 77 114•NWWZgem.2009:805•NWWZ>1j.werkloosgem.2009:323

ArbeidsgehandicaptenM V Tot.

laaggeschoolden 48 80 128< 25 jaar 10 7 17> 50 jaar 21 41 62> 1 jaar werkloos 37 77 114allochtonen 6 1 7•NWWZgem.2009:805•NWWZarbeidsgeh.gem.2009:158

> 1 jaar werkloosM V Tot.

laaggeschoolden 240 198 438< 25 jaar 53 34 87> 50 jaar 110 116 226allochtonen 151 78 229arbeidsgehandicapten 93 88 181•NWWZgem.2009:1411•NWWZ>1j.werkloosgem.2009:638

ArbeidsgehandicaptenM V Tot.

laaggeschoolden 177 99 216< 25 jaar 24 10 34> 50 jaar 49 43 92> 1 jaar werkloos 93 88 181allochtonen 28 17 45•NWWZgem.2009:1411•NWWZarbeidsgeh.gem.2009:252

AllochtonenM V Tot.

laaggeschoolden 25 16 41< 25 jaar 7 9 16> 50 jaar 7 0 7arbeidsgehandicapten 6 1 7> 1 jaar werkloos 17 17 34•NWWZgem.2009:805•NWWZallochtonengem.2009:89

LaaggeschooldenM V Tot.

< 25 jaar 64 29 93> 50 jaar 52 66 118> 1 jaar werkloos 98 105 203arbeidsgehandicapten 48 80 128allochtonen 25 16 41•NWWZgem.2009:805•NWWZlaaggeschooldengem.2009:395

AllochtonenM V Tot.

laaggeschoolden 181 92 273< 25 jaar 48 43 91> 50 jaar 110 116 226arbeidsgehandicapten 28 17 45> 1 jaar werkloos 151 78 229•NWWZgem.2009:1411•NWWZallochtonengem.2009:497

LaaggeschooldenM V Tot.

< 25 jaar 125 71 196> 50 jaar 101 108 209> 1 jaar werkloos 240 198 438arbeidsgehandicapten 177 99 276allochtonen 181 92 273•NWWZgem.2009:1411•NWWZlaaggeschooldengem.2009:865

Arbeidsmarktanalyse Oudenaarde

Arbeidsmarktanalyse Ronse

NWWZ gem. 2009 805

Mannen 51,9%

Vrouwen 48,1%

<25 j. 25,0%

25-50 j. 50,6%

> 50 j. 24,5%

Laaggeschoold 49,1%

Middengeschoold 34,3%

Hooggeschoold 16,6%

< 1 jaar werkz. 60,0%

1-2 jaar werkz. 14,3%

>= 2 jaar werkz. 25,8%

Niet-EU 5,7%

Allochtonen 11,1%

Arbeidsgehandicapten 19,6%

NWWZ gem. 2009 1411

Mannen 53,6 %

Vrouwen 46,4 %

<25 j. 22,6 %

25-50 j. 56,0 %

> 50 j. 21,4 %

Laaggeschoold 61,3 %

Middengeschoold 29,3 %

Hooggeschoold 9,4 %

< 1 jaar werkz. 54,8 %

1-2 jaar werkz. 18,4 %

>= 2 jaar werkz. 26,9 %

Niet-EU 9,3 %

Allochtonen 35,3 %

Arbeidsgehandicapten 17,9 %

Jongeren (< 25 jaar)M V Tot.

laaggeschoolden 13 6 19> 1 jaar werkloos 4 2 6arbeidsgehandicapten 4 1 5allochtonen 1 0 1•NWWZgem.2009:237•NWWZ<25j.gem.2009:47

ouderen (> 50 jaar)M V Tot.

laaggeschoolden 24 40 64> 1 jaar werkloos 30 40 70arbeidsgehandicapten 2 11 13allochtonen 0 0 0•NWWZgem.2009:237•NWWZ>50j.gem.2009:89

Jongeren (< 25 jaar)M V Tot.

laaggeschoolden 8 3 11> 1 jaar werkloos 5 1 6arbeidsgehandicapten 2 0 2allochtonen 0 0 0•NWWZgem.2009:109•NWWZ<25j.gem.2009:30

ouderen (> 50 jaar)M V Tot.

laaggeschoolden 3 17 20> 1 jaar werkloos 4 23 27arbeidsgehandicapten 1 11 12allochtonen 0 0 0•NWWZgem.2009:109•NWWZ>50j.gem.2009:32

> 1 jaar werkloosM V Tot.

laaggeschoolden 32 41 73< 25 jaar 4 2 6> 50 jaar 30 40 70allochtonen 0 2 2arbeidsgehandicapten 6 16 22•NWWZgem.2009:237•NWWZ>1j.werkloosgem.2009:116

ArbeidsgehandicaptenM V Tot.

laaggeschoolden 10 15 25< 25 jaar 4 1 5> 50 jaar 2 11 13> 1 jaar werkloos 6 16 22allochtonen 0 0 0•NWWZgem.2009:237•NWWZarbeidsgeh.gem.2009:32

> 1 jaar werkloosM V Tot.

laaggeschoolden 9 18 27< 25 jaar 5 1 6> 50 jaar 4 23 27allochtonen 0 0 0arbeidsgehandicapten 6 14 20•NWWZgem.2009:109•NWWZ>1j.werkloosgem.2009:48

ArbeidsgehandicaptenM V Tot.

laaggeschoolden 4 11 15< 25 jaar 2 0 2> 50 jaar 1 11 12> 1 jaar werkloos 6 14 20allochtonen 0 0 0•NWWZgem.2009:109•NWWZarbeidsgeh.gem.2009:23

AllochtonenM V Tot.

laaggeschoolden 0 3 3< 25 jaar 1 0 1> 50 jaar 0 0 0arbeidsgehandicapten 0 0 0> 1 jaar werkloos 0 2 2•NWWZgem.2009:237•NWWZallochtonengem.2009:7

LaaggeschooldenM V Tot.

< 25 jaar 13 6 19> 50 jaar 24 40 64> 1 jaar werkloos 32 41 73arbeidsgehandicapten 10 15 25allochtonen 0 3 3•NWWZgem.2009:237•NWWZlaaggeschooldengem.2009:128

AllochtonenM V Tot.

laaggeschoolden 0 0 0< 25 jaar 0 0 0> 50 jaar 0 0 0arbeidsgehandicapten 0 0 0> 1 jaar werkloos 0 0 0•NWWZgem.2009:109•NWWZallochtonengem.2009:2

LaaggeschooldenM V Tot.

< 25 jaar 8 3 11> 50 jaar 3 17 20> 1 jaar werkloos 9 18 27arbeidsgehandicapten 4 11 15allochtonen 0 0 0•NWWZgem.2009:109•NWWZlaaggeschooldengem.2009:46

Arbeidsmarktanalyse Sint-Lievens-Houtem

Arbeidsmarktanalyse Wortegem-Petegem

NWWZ gem. 2009 237

Mannen 49,8%

Vrouwen 50,2%

<25 j. 19,8%

25-50 j. 42,6%

> 50 j. 37,6%

Laaggeschoold 54,0%

Middengeschoold 34,2%

Hooggeschoold 12,2%

< 1 jaar werkz. 51,1%

1-2 jaar werkz. 16,9%

>= 2 jaar werkz. 32,1%

Niet-EU 0,8%

Allochtonen 3,0%

Arbeidsgehandicapten 13,5%

NWWZ gem. 2009 109

Mannen 40,4%

Vrouwen 59,6%

<25 j. 27,5%

25-50 j. 43,1%

> 50 j. 29,4%

Laaggeschoold 42,2%

Middengeschoold 38,5%

Hooggeschoold 20,2%

< 1 jaar werkz. 56,0%

1-2 jaar werkz. 14,7%

>= 2 jaar werkz. 29,3%

Niet-EU 0,9%

Allochtonen 1,8%

Arbeidsgehandicapten 21,1%

64 Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen 65

Jongeren (< 25 jaar)M V Tot.

laaggeschoolden 12 4 16> 1 jaar werkloos 6 3 9arbeidsgehandicapten 2 0 2allochtonen 3 0 3•NWWZgem.2009:148•NWWZ<25j.gem.2009:38

ouderen (> 50 jaar)M V Tot.

laaggeschoolden 10 19 29> 1 jaar werkloos 11 23 34arbeidsgehandicapten 1 12 13allochtonen 0 0 0•NWWZgem.2009:148•NWWZ>50j.gem.2009:46

Jongeren (< 25 jaar)M V Tot.

laaggeschoolden 35 12 47> 1 jaar werkloos 17 6 23arbeidsgehandicapten 8 3 11allochtonen 2 3 5•NWWZgem.2009:578•NWWZ<25j.gem.2009:136

ouderen (> 50 jaar)M V Tot.

laaggeschoolden 55 63 118> 1 jaar werkloos 67 78 145arbeidsgehandicapten 19 27 46allochtonen 0 1 1•NWWZgem.2009:578•NWWZ>50j.gem.2009:184

> 1 jaar werkloosM V Tot.

laaggeschoolden 19 19 38< 25 jaar 6 3 9> 50 jaar 11 23 34allochtonen 2 0 2arbeidsgehandicapten 7 15 22•NWWZgem.2009:148•NWWZ>1j.werkloosgem.2009:64

ArbeidsgehandicaptenM V Tot.

laaggeschoolden 8 10 18< 25 jaar 2 0 2> 50 jaar 1 12 13> 1 jaar werkloos 7 15 22allochtonen 1 0 1•NWWZgem.2009:148•NWWZarbeidsgeh.gem.2009:29

> 1 jaar werkloosM V Tot.

laaggeschoolden 79 67 146< 25 jaar 17 6 23> 50 jaar 67 78 145allochtonen 3 5 8arbeidsgehandicapten 37 42 79•NWWZgem.2009:578•NWWZ>1j.werkloosgem.2009:148

ArbeidsgehandicaptenM V Tot.

laaggeschoolden 43 36 79< 25 jaar 8 3 11> 50 jaar 19 27 46> 1 jaar werkloos 37 42 79allochtonen 0 0 0•NWWZgem.2009:578•NWWZarbeidsgeh.gem.2009:92

AllochtonenM V Tot.

laaggeschoolden 3 0 3< 25 jaar 3 0 3> 50 jaar 0 0 0arbeidsgehandicapten 1 0 1> 1 jaar werkloos 2 0 2•NWWZgem.2009:148•NWWZallochtonengem.2009:4

LaaggeschooldenM V Tot.

< 25 jaar 12 4 16> 50 jaar 10 19 29> 1 jaar werkloos 19 19 38arbeidsgehandicapten 8 10 18allochtonen 3 0 3•NWWZgem.2009:148•NWWZlaaggeschooldengem.2009:66

AllochtonenM V Tot.

laaggeschoolden 4 3 7< 25 jaar 2 3 5> 50 jaar 0 1 1arbeidsgehandicapten 0 0 0> 1 jaar werkloos 3 5 8•NWWZgem.2009:578•NWWZallochtonengem.2009:27

LaaggeschooldenM V Tot.

< 25 jaar 35 12 47> 50 jaar 55 63 118> 1 jaar werkloos 79 67 146arbeidsgehandicapten 43 36 79allochtonen 4 3 7•NWWZgem.2009:578•NWWZlaaggeschooldengem.2009:260

Arbeidsmarktanalyse Zingem

Arbeidsmarktanalyse Zottegem

NWWZ gem. 2009 148

Mannen 48,6%

Vrouwen 51,4%

<25 j. 25,7%

25-50 j. 43,2%

> 50 j. 31,1%

Laaggeschoold 44,6%

Middengeschoold 37,8%

Hooggeschoold 17,6%

< 1 jaar werkz. 56,8%

1-2 jaar werkz. 15,5%

>= 2 jaar werkz. 27,7%

Niet-EU 1,4%

Allochtonen 2,7%

Arbeidsgehandicapten 19,6%

NWWZ gem. 2009 578

Mannen 51,7 %

Vrouwen 48,3 %

<25 j. 23,5 %

25-50 j. 44,6 %

> 50 j. 31,9 %

Laaggeschoold 45,0 %

Middengeschoold 37,0 %

Hooggeschoold 18,0 %

< 1 jaar werkz. 57,1 %

1-2 jaar werkz. 13,8 %

>= 2 jaar werkz. 29,1 %

Niet-EU 2,8 %

Allochtonen 4,7 %

Arbeidsgehandicapten 17,6 %

Jongeren (< 25 jaar)M V Tot.

laaggeschoolden 13 7 20> 1 jaar werkloos 6 2 8arbeidsgehandicapten 2 2 4allochtonen 0 0 0•NWWZgem.2009:179•NWWZ<25j.gem.2009:39

ouderen (> 50 jaar)M V Tot.

laaggeschoolden 13 21 34> 1 jaar werkloos 20 20 40arbeidsgehandicapten 5 13 18allochtonen 0 0 0•NWWZgem.2009:179•NWWZ>50j.gem.2009:55

> 1 jaar werkloosM V Tot.

laaggeschoolden 25 25 50< 25 jaar 6 2 8> 50 jaar 20 20 40allochtonen 1 0 1arbeidsgehandicapten 13 18 31•NWWZgem.2009:179•NWWZ>1j.werkloosgem.2009:78

ArbeidsgehandicaptenM V Tot.

laaggeschoolden 15 17 32< 25 jaar 2 2 4> 50 jaar 5 13 18> 1 jaar werkloos 13 18 31allochtonen 0 0 0•NWWZgem.2009:179•NWWZarbeidsgeh.gem.2009:39

AllochtonenM V Tot.

laaggeschoolden 2 1 3< 25 jaar 0 0 0> 50 jaar 0 0 0arbeidsgehandicapten 0 0 0> 1 jaar werkloos 1 0 1•NWWZgem.2009:179•NWWZallochtonengem.2009:7

LaaggeschooldenM V Tot.

< 25 jaar 13 7 20> 50 jaar 13 21 34> 1 jaar werkloos 25 25 50arbeidsgehandicapten 15 17 32allochtonen 2 1 3•NWWZgem.2009:179•NWWZlaaggeschooldengem.2009:91

Arbeidsmarktanalyse Zwalm

NWWZ gem. 2009 179

Mannen 48,0%

Vrouwen 52,0%

<25 j. 21,8%

25-50 j. 47,5%

> 50 j. 30,7%

Laaggeschoold 50,8%

Middengeschoold 33,0%

Hooggeschoold 15,6%

< 1 jaar werkz. 56,4%

1-2 jaar werkz. 16,2%

>= 2 jaar werkz. 27,4%

Niet-EU 2,8%

Allochtonen 3,4%

Arbeidsgehandicapten 21,8%

66 Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen 67

Kennis van het Nederlands Niet Beperkt Goed Zeer Goed Totaal

Lokaal Bestuur AalstFrans 68 110 53 25 256

% 26,6% 43,0% 20,7% 9,8% 100,0%% NWWZ 2,2% 3,6% 1,7% 0,8% 8,3%

Andere 113 200 156 38 507% 22,3% 39,4% 30,8% 7,5% 100,0%

% NWWZ 3,7% 6,5% 5,0% 1,2% 16,4%Totaal anderstalig 181 310 209 63 763

% 23,7% 40,6% 27,4% 8,3% 100,0%% NWWZ 5,8% 10,0% 6,8% 2,0% 24,7%

Totaal NWWZ 181 311 1210 1393 3095% NWWZ 5,8% 10,0% 39,1% 45,0% 100,0%

Lokaal Bestuur DenderleeuwFrans 26 42 13 7 88

% 29,5% 47,7% 14,8% 8,0% 100,0%% NWWZ 4,5% 7,2% 2,2% 1,2% 15,1%

Andere 27 26 11 4 68% 39,7% 38,2% 16,2% 5,6% 100,0%

% NWWZ 4,6% 4,5% 1,9% 0,7% 11,6%Totaal anderstalig 53 68 24 11 156

% 34,0% 43,6% 15,4% 7,1% 100,0%% NWWZ 9,1% 11,6% 4,1% 1,9% 26,7%

Totaal NWWZ 53 70 196 265 584% NWWZ 9,1% 12,0% 33,6% 45,4% 100,0%

Lokaal Bestuur GeraardsbergenFrans 51 52 27 9 139

% 36,7% 37,4% 19,4% 6,5% 100,0%% NWWZ 5,0% 5,1% 2,6% 0,9% 13,6%

Andere 28 38 14 2 82% 34,1% 46,3% 17,1% 2,4% 100,0%

% NWWZ 2,7% 3,7% 1,4% 0,2% 8,0%Totaal anderstalig 79 90 41 11 221

% 35,7% 40,7% 18,6% 5,0% 100,0%% NWWZ 7,7% 8,8% 4,0% 1,1% 21,6%

Totaal NWWZ 79 93 427 422 1021% NWWZ 7,7% 9,1% 41,8% 41,4% 100,0%

Lokaal Bestuur NinoveFrans 29 44 34 13 120

% 24,2% 36,7% 28,3% 10,8% 100,0%% NWWZ 2,7% 4,1% 3,2% 1,2% 11,1%

Andere 45 33 30 5 113% 39,8% 29,2% 26,5% 4,4% 100,0%

% NWWZ 4,2% 3,1% 2,8% 0,5% 10,5%Totaal anderstalig 74 77 64 18 233

% 31,7% 33,0% 27,5% 7,7% 100,0%% NWWZ 6,7% 7,1% 5,9% 1,7% 21,6%

Totaal NWWZ 74 79 455 471 1079% NWWZ 6,9% 7,3% 42,2% 43,7% 100,0%

Lokaal Bestuur RonseFrans 227 279 123 34 663

% 34,2% 42,1% 18,6% 5,1% 100,0%% NWWZ 16,1% 19,8% 8,7% 2,4% 47,1%

Andere 81 85 33 11 210% 38,6% 40,5% 15,7% 5,2% 100,0%

% NWWZ 5,8% 6,0% 1,1% 0,8% 14,9%Totaal anderstalig 308 364 156 45 873

% 35,3% 41,7% 17,9% 5,2% 100,0%% NWWZ 21,9% 25,9% 11,1% 3,2% 62,0%

Totaal NWWZ 308 367 306 427 1408% NWWZ 21,9% 26,1% 21,7% 30,3% 100,0%

Bijlage 5 Kennis Nederlands anderstalige NWWZ

Indelingscriteria o.b.v. intake VDAB-consulent + na taalopleiding Nederlands o.b.v. Europese taalcodering.

Bron: VDAB-onderzoek talenkennis NWWZ, gegevens juni 2009

Bijlage 6 OCMW-cliënteel in Zuid-Oost-Vlaanderen

Procentuele evolutie niet-werkende werkzoekenden naar RESOC (2008-2009)

OCMW-cliënteel in Zuid-Oost-Vlaanderen

Artikel 60

Leefloon

Financiële steuntrekkers

Schaal Totale bevolking Lokaal bestuur Artikel 60 Leefloon Financiële steuntrekkers

Situatie december 2009

> 50.000 78271 Aalst 91 467 815

< 50.000

36219 Ninove 19 122 /

31667 Geraardsbergen 26 162 68

29050 Oudenaarde 16 106 34

24660 Zottegem 5 26 13

24639 Ronse 46 209 46*

< 20.000

19201 Erpe-Mere 2 22 43

17937 Denderleeuw 2 78 Niet bekend

17528 Haaltert / 39 0

17473 Lede 7 55 15

16999 Herzele 4 38 80

13881 Brakel 5 12 3

< 10.000

9534 Sint-Lievens-Houtem 0 10 10

8148 Kruishoutem Niet bekend Niet bekend Niet bekend

7919 Zwalm 1 14 3

< 7.000

6953 Zingem 1 11 4

6475 Lierde 2 4 2

6446 Maarkedal Niet bekend Niet bekend Niet bekend

6382 Kluisbergen 3 16 3

6135 Wortegem-Petegem 2 4 21**

< 5000 2073 Horebeke 0 0 0

Totaal 232 1395 1093

68 Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen 69

Bijlage 7 Vragenlijst wisselwerking sociale economie en lokale besturen

1

Vragenlijst wisselwerking sociale economie en lokale besturen

Via deze vragenlijst willen we een eerste beeld krijgen op de wisselwerking van sociale economieprojecten en lokale besturen in Zuid-Oost-Vlaanderen. We willen vragen om de volgende vragen in te vullen. U kan ons deze vragenlijst op volgende manieren bezorgen: - Post: Keizersplein 42, 9300 Aalst (t.a.v. Tilde Metzger) - Fax: 053 60 77 01 (t.a.v. Tilde Metzger) - e-mail: [email protected] Voornaam: ............................................................................................................

Naam: ..................................................................................................................

Gemeente: ............................................................................................................

3

c) Kan je aangeven welke knelpunten je ondervindt bij het uitbouwen van je lokale diensteneconomie-initiatief of een eventuele

samenwerking met een organisatie uit de sociale economie.

0 Financiering (budget rondkrijgen)

0 Regelgeving/kennis inzake lokale diensteneconomie

0 Contacten/relatie met doelgroepwerknemers

0 Contacten/relatie met begeleider

0 Relatie doelgroepwerknemer - klanten

0 Relatie met reguliere economische sector

0 Samenwerking met organisatie uit de sociale economie 0 Andere:

............................................................. ............................................................. ............................................................. .............................................................

..........................................

..........................................

..........................................

..........................................

0 i.s.m. partner uit sociale economie

2

1 Bestaan er in je gemeente reeds initiatieven inzake lokale diensteneconomie1 of werk je al samen met bestaande sociale economie-initiatieven?

a) Ja/nee b) Welke aanvullende dienstverlening verzorgt lokale diensteneconomie/sociale economie in uw gemeente?

1 Het doel van lokale diensteneconomie is om een lokale nood/behoefte in te vullen en dit d.m.v. de lokale tewerkstelling van mensen die moeilijk toegang hebben tot de reguliere arbeidsmarkt. Een voorbeeld van lokale diensteneconmie is een (inter)gemeentelijke klusjesdienst waarbij mensen uit kansengroepen kleine klusjes (gras afrijden, kleine herstelwerken, …) bij ouderen gaan uitvoeren. Lokale diensteneconomie is een subsector van de sociale economie.

Activiteit In eigen beheer of i.s.m. een initiatief uit de sociale economie

Met welke organisatie werk je samen?

0 Kinderopvang 0 autonoom

0 i.s.m. partner uit sociale economie

0 Aanvullende thuiszorg 0 autonoom

0 i.s.m. partner uit sociale economie

0 Klusjesdienst 0 autonoom

0 i.s.m. partner uit sociale economie

0 Strijkdienst 0 autonoom

0 i.s.m. partner uit sociale economie

0 Groen- en buurtonderhoud 0 autonoom

0 i.s.m. partner uit sociale economie

0 Sociaal restaurant 0 autonoom

0 i.s.m. partner uit sociale economie

0 Fietspunt 0 autonoom

0 i.s.m. partner uit sociale economie

0 Energiesnoeier 0 autonoom

0 i.s.m. partner uit sociale economie

0 Andere: 0 autonoom

4

2 Leven er in je gemeente ideeën om een initiatief inzake lokale diensteneconomie uit te werken? Of denk je

eraan om in de toekomst samen te werken met een organisatie uit de sociale economie? a) Ja/nee

b) Over welke dienstverlening zou het gaan?

Activiteit In eigen beheer of i.s.m. een initiatief sociale economie

Met welke partner(s) uit de sociale economie wens je eventueel samen te werken

0 Bedelen van folders/brochures 0 autonoom

0 i.s.m. partner uit sociale economie

0 Bosbeheer 0 autonoom

0 i.s.m. partner uit sociale economie

0 Energiesnoeiers 0 autonoom

0 i.s.m. partner uit sociale economie

0 Groenonderhoud 0 autonoom

0 i.s.m. partner uit sociale economie

0 Isolatiewerken/particulieren 0 autonoom

0 i.s.m. partner uit sociale economie

0 Kleine klussen/renovatie 0 autonoom

0 i.s.m. partner uit sociale economie

0 Mailings verzorgen 0 autonoom

0 i.s.m. partner uit sociale economie

0 Onkruidvrij houden/alternatieve technieken

0 autonoom

0 i.s.m. partner uit sociale economie

0 Sociaal restaurant 0 autonoom

0 i.s.m. partner uit sociale economie

0 Strijkatelier 0 autonoom

5

c) Welke knelpunten zijn er op dat vlak?

0 Financiering (budget rondkrijgen)

0 Regelgeving/kennis inzake lokale diensteneconomie

0 Detecteren van behoeften

0 Het leggen van contacten met een sociale economie-organisatie

0 Geen of weinig kennis over de doelgroepwerknemers uit de gemeente

0 Schrik voor reacties van de reguliere economische sector

0 Andere:

.............................................................. .............................................................. ..............................................................

0 i.s.m. partner uit sociale economie 0 Was/strijken van werkkledij 0 autonoom

0 i.s.m. partner uit sociale economie

0 Zwerfvuil opruimen 0 autonoom

0 i.s.m. partner uit sociale economie

0 Andere: ............................................ ............................................ ............................................ ............................................

0 autonoom

0 i.s.m. partner uit sociale economie

6

3 Lokale besturen kunnen hun burgers ook informeren over de bestaande dienstverlening van lokale diensteneconomie-initiatieven of organisaties uit de sociale economie in de regio.

a) Informeert je gemeente de burgers over initiatieven lokale diensteneconomie of regionale organisaties uit de sociale economie? 0 Ja 0 Nee b) Op welke manier(en)?

0 Via het gemeentelijk infoblad 0 Via infosessies 0 Via de dienstenwijzer (www.dienstenwijzer.be) 0 Via het sociaal huis 0 Andere: .......................................................................... ..........................................................................

70 Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen 71

Bijlage 8 Monitor Sociale Economie, Departement WSE: verklarende woordenlijst

Arbeidzorg“Het programma Arbeidszorg richt zich tot personen die (nog) niet of niet meer kunnen werken in het reguliere of beschermde arbeidscircuit vanwege persoonsgebonden kenmerken zoals psychische problemen, extreem lage stressbestendigheid, een handicap, gebrek aan zelfvertrouwen, enz. In een arbeidszorgproject werken zij op een gestructureerde manier binnen een arbeidsmatige setting, maar zonder dat de druk aanwezig is die een betaalde job kenmerkt. Zij hebben geen arbeidscontract maar putten hun inkomen meestal uit een vervangingsinkomen. De begeleiders in deze projecten bieden zowel arbeidsbegeleiding als zorgbegeleiding. Arbeidszorgprojecten zijn er al meerdere jaren in di-verse domeinen zoals de geestelijke gezondheidszorg, de gehandicaptensector, het algemeen wel-zijnswerk en ook de sociale werkplaatsen. Er zijn geen subsidies van de Vlaamse overheid voor die doelgroepmedewerkers, maar wel voor het omkaderingspersoneel.”

Beschutte Werkplaatsen“Beschutte werkplaatsen (BW) zijn wellicht de oudste vorm van een sociale-economie onderneming. Ze bestonden al in de jaren vijftig, maar werden voor het eerst gereglementeerd in 1963. In 1990 werd de erkenning en de financiering overgedragen aan het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap (nu het Vlaams Agentschap) dat de BW’s erkende en betoelaagde. Sinds april 2006 worden ze gefinancierd vanuit het Vlaams Subsidieagentschap Werk en Sociale Economie, en sinds 1 oktober 2008 bepaalt de VDAB welke personen met een arbeidshandicap voor subsidies in aanmerking komen. Voorts wordt ook het kaderpersoneel gefinancierd en kan de BW nog ander per-soneel in dienst nemen (al dan niet gesubsidieerd uit andere bronnen). Er zijn 68 erkende BW’s, die werk bieden aan meer dan 14 000 doelgroepwerknemers.”

Sociale Werkplaatsen“Na een experimentele periode in de jaren negentig kwam in 1999 een decretale regeling op de Sociale Werkplaatsen (SW) tot stand. De organisaties die erkend worden als SW zijn VZW’s en hebben als maatschappelijk doel de arbeidsmarktintegratie van zeer moeilijk tot onbemiddelbare werkzoeken-den. Het programma is opgezet voor: niet-werkende-werkzoekenden die een begeleidingstraject van de VDAB of van door de VDAB erkende derden volgen, en al minstens 5 jaar inactief en kortgeschoold zijn (maximaal een diploma van lager secundair onderwijs, buitengewoon secundair onderwijs of hoger secundair beroepsonderwijs) en fysieke of psychische of sociale beperkingen en moeilijkheden hebben.”

Invoegbedrijven“Het programma invoegbedrijven beoogt de creatie van duurzame tewerkstelling voor kansengroepen binnen de reguliere economie. Aan ondernemingen die de principes van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen onderschrijven en een aantoonbare maatschappelijke en ecologische meerwaarde cre-eren worden tijdelijke en degressieve loonkostensubsidies gegeven voor de indienstneming van in-voegwerknemers. Om voor subsidiëring in aanmerking te komen mogen die werknemers hoogstens een diploma Hoger Secundair hebben en ze moeten 12 maanden inactief zijn (indien jonger dan 50 jaar) of zes maanden (ouder dan 50 jaar), of minstens zes maand leefloongerechtigd zijn of zes maand werkzoekende met een arbeidshandicap of deeltijds werkzoekende leerling zijn van het deeltijds be-roepssecundair onderwijs. Gedurende het eerste jaar bedragen de loonsubsidies 50% à 35% naarge-lang de grootte van de onderneming, in het tweede jaar zakt dit tot 30% respectievelijk 15%. Vanaf januari 2008 is een deel van het Invoegprogramma, namelijk de Collectieve Invoeg, overgebracht naar de Lokale Diensteneconomie. In 2009 kunnen Dienstenchequeondernemingen geen nieuwe invoeg-werknemers meer gesubsidieerd krijgen.”

Bron: Monitor Sociale Economie, Departement WSE

ColofonDe informatie die gebruikt werd om dit sociale-economiedossier samen te stellen, is afkomstig van verschillende bronnen en personen. We wensen onderstaande auteurs, lokale besturen en organisaties dan ook uitdrukkelijk te bedanken voor het toeleveren van informatie.

Bronnen• Als lokaal bestuur werk maken van werk | Contipelli F., Delatter C., Jughmans A. (2007)• Armoede en sociale uitsluiting in België. | Koning Boudewijnstichting• De definitie van de sociale economie in België | Steunpunt Coöperatief Ondernemen• De sociale economie wil groeien. Marktniches en groeipotentieel van de sociale economie in

Vlaanderen | Katholieke Universiteit Leuven. HIVA• Eindrapport “Enclavewerking in rusthuizen in de provincie Limburg” | Hefboom vzw• Lokale regie uit macht of onmacht? | Pröpper I., Litjens B. & Weststeijn E. (2004)• L’économie sociale dans l’union européenne’ | Comité économique et social européen (2007)• Masterplan Sociale Economie Gent 2010 | Stad Gent – Departement Werk en Economie• Mobiliteitsrapport van de Regio Zuid-Oost-Vlaanderen (stand van zaken mei 2010) | Streekoverleg

Zuid-Oost-Vlaanderen (Resoc-Serr)• Monitor Sociale Economie | Departement WSE• Naar een sociale economie in Vlaanderen en Europa | Over.Werk Tijdschrift van het Steunpunt WSE• Onderzoek naar de optimalisering van de gemeentelijke regiefunctie, Partners+Pröpper, Vught.• Organisatie en ontwikkeling van de sociale economie. Onderzoeksdeel 1: Ontstaan, geschiedenis

en dynamiek van de sociale economie | Steunpunt Werk en Sociale Economie• Ouderen in beeld. Oost-Vlaams ouderencahier (2009) | Directie Welzijn en Gezondheid Provincie

Oost-Vlaanderen• Regie van sociale economie in Zuid-West-Vlaanderen. Een analyse | RESOC Zuid-West-Vlaanderen• Sociaal-economische situatieschets van Oost-Vlaanderen (2009) | Studiedienst van het Huis van

de Economie Provincie Oost-Vlaanderen• Sociaal-economische situatieschets van Oost-Vlaanderen (2010) | Studiedienst van het Huis van

de Economie Provincie Oost-Vlaanderen• Sociale economie in Zuid-Oost-Vlaanderen | Streekoverleg Zuid-Oost-Vlaanderen (Resoc-Serr)• Sociale economie: ons antwoord op de crisis | Vlaams Overleg Sociale Economie• Streekpact 2007 – 2013 | Streekoverleg Zuid-Oost-Vlaanderen (Resoc-Serr)• Veranderende leefvormen in het Vlaamse Gewest, 1990-2007 (en 2021) | Studiedienst van de

Vlaamse Regering• Vlaamse Arbeidsrekening | Steunpunt WSE, Departement WSE• Zicht op zorg: studie van de mantelzorg in Vlaanderen in 2003 | CBGS-werkdocument• Zorgeconomie in Zuid-Oost-Vlaanderen. Analyse en toekomstvisie |

Streekoverleg Zuid-Oost-Vlaanderen (Resoc-Serr)• www.ersvlimburg.be• www.expertisepunt.be• www.pomlimburg.be• www.pomwvl.be• www.socialeconomy.be • www.socialeeconomie.be• www.steunpuntwse.be• www.vdab.be (Arvastat)• www.vlaamseprovincies.be• www.vosec.be• www.vvsg.be • www.werk.be• epp.eurostat.ec.europa.eu

Met dank aan volgende besturen en organisatiesDank aan de 21 lokale besturen van de regio Zuid-Oost-Vlaanderen, alle sociale-economieorganisaties actief binnen de regio en alle andere organisaties en personen die hier eveneens aan meewerkten.

Vragen?Tilde Metzger, Projectmedewerker Lokale DiensteneconomieT:053607710•E:[email protected]

Streekoverleg Zuid-Oost-Vlaanderen RESOC-SERR

Keizersplein 429300 Aalst

T: 053/60.77.00F: 053/60.77.01

[email protected]

Met de steun vande Vlaamse Administratie Werk en Sociale Economie,

Provincie Oost-Vlaanderen, de 21 steden en gemeenten van Zuid-Oost-Vlaanderen

en alle leden van Resoc en Serr.