Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun...

47
Academiejaar 2013 2014 Tweedekansexamenperiode Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun tussen broers en zussen? Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de Psychologie, afstudeerrichting Klinische Psychologie door Lyn Coene (00901826) Promotor: Prof. Dr. Ann Buysse Begeleiding: Dr. Kim De Corte

Transcript of Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun...

Page 1: Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/091/RUG01... · Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen

Academiejaar 2013 – 2014

Tweedekansexamenperiode

Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun

tussen broers en zussen?

Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van

Master of Science in de Psychologie, afstudeerrichting Klinische Psychologie

door Lyn Coene (00901826)

Promotor: Prof. Dr. Ann Buysse

Begeleiding: Dr. Kim De Corte

Page 2: Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/091/RUG01... · Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen

VOORWOORD

Ik wil allereerst mijn promotor Prof. Dr. Ann Buysse en mijn begeleidster Dr. Kim De Corte

bedanken voor de mogelijkheid om een masterproef te schrijven over een onderwerp dat mij sterk

boeit. In het bijzonder wil ik Dr. Kim De Corte bedanken voor de goede begeleiding en nuttige

feedback bij het uitwerken van mijn masterproef.

Ik wil ook alle gezinnen bedanken die hebben deelgenomen aan het onderzoek.

Ten slotte wil ik mijn familie en vrienden bedanken voor hun onvoorwaardelijke steun en de

nodige ontspanning deze afgelopen twee jaar. Hierbij wil ik in het bijzonder mijn zus bedanken,

die het onderwerp van deze thesis in de praktijk uitvoerde. Ze stond altijd klaar om mij moed in

te spreken op de moeilijkere momenten.

Page 3: Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/091/RUG01... · Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen

ABSTRACT

In deze masterproef werd onderzocht hoe de steunuitwisseling tussen siblings in de

adolescentie verloopt. Hierbij gingen we na of leeftijd, geslacht en bepaalde kenmerken van de

siblingrelatie (i.c. warmte en conflict) een invloed uitoefenen op de steunuitwisseling. Daarnaast

wilden we nagaan of de individuele copingstijl een rol speelt bij het al dan niet steun zoeken bij

de sibling. Uiteindelijk werd er nog een vergelijking gemaakt tussen vrienden, romantische

partner en siblings op gebied van steun. Deze aspecten werden onderzocht aan de hand van de

vragenlijsten: Quality of Relationships Inventory (QRI), Utrechtse Coping Lijst, versie voor

adolescenten (UCL-A) en Inventory of Parent and Peer Attachment (IPPA). Er hebben 78

adolescenten deelgenomen, die samen 39 siblingdyades vormden. De hypotheses werden

onderzocht aan de hand van t-toetsen, lineaire-regressieanalyses, ANOVA’s en

correlatieanalyses. De resultaten tonen aan dat er in het huidig onderzoek eerder sprake is van

wederzijdse steun tussen siblings. Als we naar de samenstelling van de siblingdyades kijken, dan

zien we in de subgroep van de oudere siblings dat er meer steun ervaren wordt in de zus-zusdyade

dan in de broer-zusdyade. Er wordt ook evidentie gevonden voor een significant positief verband

tussen diepgang in de relatie zoals ervaren door de jongere sibling en het ervaren van steun door

de oudere sibling. Er worden ook enkele verschillen teruggevonden op gebied van de

copingstrategie sociale steun. Ten slotte wordt er in de subgroep van de oudere siblings een

positief verband teruggevonden tussen steun bij vrienden en romantische partner en steun bij

siblings.

Page 4: Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/091/RUG01... · Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen

INHOUDSTAFEL

INLEIDING .................................................................................................................................. 1

Individuele Coping en Sociale Steun in de Adolescentie .......................................................... 1

Individuele Coping van de Adolescent. ................................................................................ 1

Sociale Steun. ........................................................................................................................ 3

Sociale Steun in de Adolescentie. ......................................................................................... 3

Steunbronnen in de Adolescentie .............................................................................................. 4

Siblingrelatie. ........................................................................................................................ 4

Steun in Siblingrelatie. .......................................................................................................... 7

Vriendschapsrelatie. .............................................................................................................. 9

Steun in Vriendschapsrelatie. ................................................................................................ 9

Romantische Relaties. ......................................................................................................... 10

Huidig onderzoek .................................................................................................................... 10

Hypothese 1: Leeftijd speelt een rol bij de steunuitwisseling tussen siblings. .................... 11

Hypothese 2: Geslacht speelt een rol bij de steunuitwisseling tussen siblings. .................. 11

Hypothese 3: Warmte en conflict spelen een rol bij het al dan niet steun zoeken bij een

sibling. ................................................................................................................................. 11

Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen bij de

steunuitwisseling tussen siblings. ........................................................................................ 12

Hypothese 5: Adolescenten zullen meer steun zoeken bij hun vrienden en romantische

partner dan bij hun sibling. .................................................................................................. 12

METHODE ................................................................................................................................. 13

Deelnemers .............................................................................................................................. 13

Vragenlijsten ........................................................................................................................... 13

Quality of Relationships Inventory. .................................................................................... 14

Utrechtse Coping Lijst, versie voor adolescenten. .............................................................. 15

Inventory of Parent and Peer Attachment. .......................................................................... 15

Procedure................................................................................................................................. 16

RESULTATEN ........................................................................................................................... 17

Beschrijvende statistiek: Vragenlijsten ................................................................................... 17

Siblingrelatie. ...................................................................................................................... 17

Individuele Copingstijl van de Adolescent. ........................................................................ 17

Vriendschapsrelatie en Romantische Relatie. ..................................................................... 18

Toetsing van de hypotheses..................................................................................................... 18

Hypothese 1: Leeftijd speelt een rol bij de steunuitwisseling tussen siblings. .................... 19

Page 5: Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/091/RUG01... · Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen

Hypothese 2: Geslacht speelt een rol bij de steunuitwisseling tussen siblings. .................. 19

Hypothese 3: Warmte en conflict spelen een rol bij het al dan niet steun zoeken bij een

sibling. ................................................................................................................................. 20

Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen bij de

steunuitwisseling tussen siblings. ........................................................................................ 21

Hypothese 5: Adolescenten zullen meer steun zoeken bij hun vrienden en romantische

partner dan bij hun siblings. ................................................................................................ 22

DISCUSSIE................................................................................................................................. 23

Bespreking van de onderzoeksresultaten ................................................................................ 23

Rol van leeftijd bij de steunuitwisseling tussen siblings. .................................................... 23

Geslachtsverschillen bij de steunuitwisseling tussen siblings. ............................................ 24

Rol van warmte en conflict bij de steunuitwisseling tussen siblings. ................................. 26

Rol van de individuele copingstijl bij de steunuitwisseling tussen siblings. ....................... 28

Steun bij vrienden en romantische partner versus steun bij siblings. .................................. 29

Beperkingen van huidig onderzoek ......................................................................................... 30

Suggesties voor toekomstig onderzoek ................................................................................... 31

Conclusie ................................................................................................................................. 32

LITERATUURLIJST .................................................................................................................. 33

Page 6: Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/091/RUG01... · Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen

1

INLEIDING

De adolescentie is een periode van grote veranderingen. De meerderheid van de adolescenten

slaagt erin om te gaan met de stressoren die gepaard gaan met de adolescentie en zich aan te

passen aan de vele veranderingen in deze periode (Cicognani, 2011). Deze veranderingen spelen

zich af op zowel fysiek, cognitief als psychosociaal vlak. De adolescenten gaan meer autonomie

verkrijgen, ze gaan romantische relaties aan en er vinden ook veranderingen plaats op schools

vlak. Al deze veranderingen kunnen een bron van stress zijn voor de adolescent (Coleman &

Hendry, 1999; Jackson & Goossens, 2006). Om met deze stressoren om te gaan zullen

adolescenten gebruik maken van verschillende copingstrategieën (Seiffge-Krenke, 1995). Hierbij

zien we dat sociale steun zoeken een belangrijke manier van coping is voor de adolescent (Cobb,

1976). Het steunnetwerk van adolescenten bestaat hoofdzakelijk uit familie en vrienden

(Cicognani, 2011). Deze masterproef focust zich op de siblingrelatie. We willen namelijk nagaan

hoe de steunuitwisseling tussen siblings verloopt. Omdat het huidig onderzoek gericht is op

adolescenten, willen we ook rekening houden met vriendschapsrelaties en romantische relaties op

gebied van steunuitwisseling. We zien namelijk dat vrienden en romantische partners een

belangrijke rol beginnen te spelen in de adolescentie. Een bijkomend doel van deze masterproef

is ook om na te gaan of de individuele copingstrategie van de adolescent een invloed uitoefent op

steun zoeken bij siblings.

Individuele Coping en Sociale Steun in de Adolescentie

Individuele Coping van de Adolescent. In de literatuur worden bij adolescenten

verschillende copingstrategieën teruggevonden, namelijk: steun zoeken (Seiffge-Krenke, 1995),

informatie zoeken (Skinner & Zimmer-Gembeck, 2007), onderhandelen (Seiffge-Krenke, Bosma,

Chau, Cok, Gillespie, Loncaric et al., 2010; Skinner, Edge, Altman, & Sherwood, 2003), emotie-

regulatie, vermijding (Skinner & Zimmer-Gembeck, 2007) en zich terugtrekken (Compas,

Connor-Smith, Saltzman, Thomsen, & Wadsworth, 2001; Seiffge-Krenke & Klessinger, 2000).

Sommige studies tonen aan dat de keuze van de copingstrategie afhankelijk is van de soort stressor

waarmee men geconfronteerd wordt (Seiffge-Krenke, Aunola, & Nurmi, 2009). Adolescenten

zullen meer actieve copingstrategieën (i.e. problemen niet uit de weg gaan maar actief aanpakken)

toepassen bij stressoren gerelateerd aan vrienden en meer dysfunctionele strategieën (i.e.

copingstrategieën die niet onmiddellijk leiden tot de oplossing) bij problemen die te maken

hebben met hun ouders of school (Seiffge-Krenke, 1995). In het onderzoek van Cicognani (2011)

werd aangetoond dat adolescenten vaak gebruik gaan maken van de actieve copingstrategie:

Page 7: Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/091/RUG01... · Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen

2

sociale steun zoeken. Ze gaan steun zoeken bij hun ouders voor problemen met betrekking tot

school en de toekomst. Voor problemen met betrekking tot school, vrienden en romantische

relaties zoeken adolescenten steun bij hun vrienden. Naast het zoeken van sociale steun zullen

adolescenten ook nog andere copingstrategieën toepassen voor relatie- en schoolproblemen. Zo

gaan adolescenten zich ook vaak terugtrekken wanneer ze problemen hebben met hun ouders,

school of met zichzelf. Hierbij zien we wel dat oudere adolescenten zich minder snel zullen

terugtrekken en meer gebruik zullen maken van actieve copingstrategieën (Cicognani, 2011). De

verschillen in strategie kunnen ook toegeschreven worden aan de manier waarop ze de stressoren

gaan beoordelen en de verschillende hulpmiddelen die beschikbaar zijn in de specifieke situatie

(Lazarus & Folkman, 1984).

Copingstrategieën zullen bepaalde veranderingen ondergaan in het verloop van de

adolescentie als gevolg van de cognitieve, sociale en gedragsmatige veranderingen die men

doormaakt naarmate men ouder wordt en ook omdat de aard van de stressoren verandert

(Frydenberg, 1997; Skinner & Zimmer-Gembeck, 2007; Williams & McGillicuddy-De Lisi,

2000). Bepaalde onderzoekstudies vinden een toename van maladaptieve copingstrategieën

(bijvoorbeeld: piekeren, zelfkritiek, agressie) bij de overgang van kindertijd naar de midden-

adolescentie (Hampel, 2007; Hampel & Petermann, 2005). Andere studies hebben aangetoond

dat de frequentie van actieve copingstrategieën in de loop van de adolescentie eerst toeneemt,

daarna afneemt en op het einde van de adolescentie uiteindelijk terug toeneemt (Donaldson,

Prinstein, Danovsky, & Spirito, 2000). Er wordt ook een toename in het aantal copingstrategieën

vastgesteld. Naarmate adolescenten ouder worden, zullen ze stressoren op een meer complexe en

gedifferentieerde manier aanpakken (Seiffge-Krenke, 1995).

Er bestaan belangrijke genderverschillen in de copingstrategieën die adolescenten

toepassen (Frydenberg, 1997). Meisjes zullen vooral steun zoeken bij anderen, terwijl jongens

eerder fysieke activiteiten uitvoeren en relaxatie gaan opzoeken (Williams & McGillicuddy-De

Lisi, 2000). Meisjes gaan makkelijker steun en sympathie aanvaarden. Ze zullen meer tonen hoe

ze zich voelen en gaan ook sneller openlijk over hun gevoelens praten (Frydenberg & Lewis,

1991). Jongens daarentegen zijn minder open dan meisjes (Plancherel, Bolognini, & Halfon,

1998). Zij zullen eerder gebruik maken van vermijdende copingstrategieën (Phelps & Jarvis,

1993). Het onderzoek van Nolen-Hoeksema (1994) geeft aan dat meisjes vaker een passieve,

ruminatieve copingstijl (i.e. langdurig nadenken over gevoelens en problemen) gaan toepassen.

Dit kan mogelijk leiden tot een grotere kans op depressieve reacties bij meisjes (Plancherel et al.,

1998). Daarnaast vinden we in andere studies terug dat meisjes meer gebruik zullen maken van

‘wishful thinking’ en zich meer gaan terugtrekken, terwijl jongens hun problemen eerder gaan

ontkennen (Frydenberg & Lewis, 1993; Hampel & Petermann, 2005; Seiffge-Krenke, 1995).

Page 8: Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/091/RUG01... · Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen

3

Dit onderscheid kan verklaard worden door het verschil in de stressvolle gebeurtenissen

die jongens en meisjes meemaken. Zo gaan meisjes meer aangegrepen worden door relationele

stressoren (Compas et al., 2001). Een andere verklaring is te vinden bij de manier waarop

adolescenten stress gaan ervaren. Meisjes zullen in werkelijkheid niet meer stressvolle

gebeurtenissen meemaken dan jongens, maar meisjes gaan dezelfde gebeurtenissen als

stressvoller ervaren (Seiffge-Krenke, 1995).

We zien dat copingstrategieën elkaar kunnen beïnvloeden. Iemand die vaak sociale steun

zoekt, zal ook vaker gebruik maken van andere actieve copingstrategieën (Snow, Swan,

Raghavan, Connell, & Klein, 2003). Daarnaast verlaagt het de kans dat men gebruik gaat maken

van de volgende copingstrategieën: vermijding of ontkenning (Cutrona, 2000; Cutrona & Russell,

1990; Weiss, 1976).

Sociale Steun. We zien dat het zoeken van sociale steun een heel belangrijke manier van

coping is. Sociale steun verwijst naar sociale netwerken of hulpbronnen die mensen kunnen

inschakelen als ze nood hebben aan hulp, advies, bevestiging of bescherming. Hierdoor krijgt

men het gevoel dat men graag gezien en gewaardeerd wordt (Cobb, 1976). Gepercipieerde sociale

steun is een betere voorspeller van welzijn dan het werkelijk ontvangen ervan (Wethington &

Kessler, 1986). Sociale steun wordt beschreven als een multidimensioneel concept waarin men

vijf componenten terugvindt: netwerken van steun, ondersteunende omgeving, reële steun,

gepercipieerde steun en de context waarin men de steun krijgt (Laireiter & Baumann, 1992). Ook

Tardy (1985) vindt vijf dimensies terug: richting (ontvangen of geven), aanleg, assessment,

inhoud (emotioneel, informationeel, instrumenteel) en netwerk (familie, vrienden,…). In de

meeste studies die handelen over steun gaat men geen rekening houden met de verschillende

dimensies. De meeste studies zullen focussen op emotionele steun en daarnaast gaan ze vooral de

steun onderzoeken die men krijgt van ouders en vrienden (Tardy, 1985). Emotionele steun omvat

de beschikbaarheid van liefde, vertrouwen, respect en empathie van familieleden en vrienden

(Yeung & Leadbeater, 2009). De andere persoon biedt een luisterend oor waardoor men de kans

krijgt om zijn gevoelens te uiten (Hombrados-Mendiata, Gomez-Jacinto, Dominguez-Fuentes,

Garcia-Leiva, & Castro-Trave, 2012). Ook in het huidig onderzoek wordt er voornamelijk

gekeken naar emotionele steun. Wij zullen ons hierbij specifiek focussen op de siblingrelatie.

Sociale Steun in de Adolescentie. Eén van de belangrijkste copingsmechanismen die

adolescenten toepassen is steun zoeken bij hun sociaal netwerk. Het steunnetwerk van een

adolescent kan uit verschillende personen bestaan: ouders, siblings, vrienden, klasgenoten,

Page 9: Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/091/RUG01... · Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen

4

leerkrachten, … (Cheng & Chan, 2004). De meeste studies hieromtrent gaan focussen op ouders

en vrienden (Woolley, Kol, & Bowen, 2009).

In de adolescentie zullen er veranderingen optreden in het sociaal netwerk van de

adolescent. Over ouderlijke steun bestaat nog geen consensus op onderzoeksgebied. Sommige

studies geven aan dat de steun van ouders stabiel blijft, terwijl in andere studies een afname wordt

waargenomen (Helsen, Vollebergh, & Meeus, 2000; Nickerson & Nagle, 2005). In het onderzoek

van Colarossi en Eccles (2003) wordt voornamelijk een afname vastgesteld bij de steun van de

vader. Daarnaast zien we dat de steun van leerkrachten afneemt naarmate adolescenten ouder

worden (Malecki & Demaray, 2002). Op gebied van leeftijdsgenoten zien we dat steun van

klasgenoten stabiel blijft terwijl steun van vrienden toeneemt (Cheng & Chan, 2004). Globaal

gezien wordt het algemeen patroon teruggevonden dat de steun van de familie afneemt, terwijl de

steun van vrienden gaat toenemen (Cheng & Chan, 2004; Collins & Laursen, 2004; Furman &

Buhrmester, 1992; Garnefski & Diekstra, 1996). Daarnaast werd er aangetoond dat kinderen uit

de lagere school meer gaan delen met hun ouders, terwijl adolescenten hun vrienden en siblings

meer in vertrouwen gaan nemen (Buhrmester & Furman, 1987; Buhrmester, 1992). We zien dus

dat siblings en vrienden belangrijke steunfiguren vormen in de adolescentie. Dit onderwerp wordt

nu verder behandeld.

Steunbronnen in de Adolescentie

Siblingrelatie. Een siblingrelatie wordt door Cicirelli (1995) beschreven als een ‘‘cradle

to grave’’ relatie. Een broer of zus speelt normaal gezien een belangrijke rol in je leven. Zij zijn

vaak degene die jou het best zullen kennen. Een broer of zus weet als de beste wat jou het meest

plezier kan doen, maar ook wat jou het meest kan irriteren (Kramer & Bank, 2005). Interacties

tussen siblings worden daarom vaak gekenmerkt door veel warmte, maar ook door veel conflict

(Dunn, Creps, & Brown, 1996). We zien dat er bij siblings twee interactiepatronen bestaan. Ten

eerste wordt de siblingrelatie gekenmerkt door wederzijdse interacties, wat je terugvindt in

vriendschappen, waarbij de interactie egalitair (i.e. interactie waarbij men gelijkwaardige posities

inneemt) is. Daarnaast wordt de siblingrelatie gekenmerkt door complementaire interacties,

waarbij de ene een grotere autoriteit of kennis heeft dan de andere. Dat is dan weer kenmerkend

voor de ouder-kindrelatie (Hinde, 1979, 1987). Het is de combinatie van deze twee soorten

interacties die de structuur van een siblingrelatie zo uniek maakt (Dunn, 1983, 1985).

Naarmate adolescenten zelf meer controle krijgen over hun eigen omgeving en er zelf

voor kunnen kiezen om tijd door te brengen met hun siblings, zal de siblingrelatie geleidelijk aan

een overgang maken van een onvrijwillige naar een vrijwillige relatie (Dunn, 1983; Raffaelli &

Larson, 1987; Sroufe, 1996; Tronick, 1989). Het kan dus gebeuren dat siblings minder tijd met

Page 10: Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/091/RUG01... · Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen

5

elkaar gaan doorbrengen naarmate ze ouder worden (Buhrmester, 1992). Een mogelijke

verklaring voor de afname in interactie is dat adolescenten meer tijd gaan doorbrengen met hun

vrienden (Buhrmester, 1992; Dunn, Slomkowski, Beardsall, & Rende, 1994). Ze gaan meer tijd

investeren in vriendschappen en romantische relaties, waardoor ze bijgevolg minder tijd zullen

hebben en misschien ook minder de nood zullen voelen om te investeren in siblingrelaties

(Buhrmester & Furman, 1990). Desondanks blijft de siblingrelatie een belangrijke rol spelen

(Buhrmester, 1992; Rittenour, Myers, & Braun, 2007). Het onderzoek van Weiss (1974) toont

aan dat een afname in interactie niet noodzakelijk leidt tot een afname in emotionele gehechtheid.

In het onderzoek van Cole en Kerns (2001) wordt ook aangetoond dat ondanks de afname in

intensiteit, de emotionele hechting tussen siblings tijdens de adolescentie relatief sterk blijft. In

de studie van Updegraff, McHale en Crouter (2002) rapporteerden adolescenten in de late

adolescentie zelfs een toename in intimiteit. Maar het is belangrijk om hierbij rekening te houden

met de grote variabiliteit in siblingrelaties (Boer & Dunn, 1992; Brody, 1996). We zien dat

sommige siblingrelaties meer egalitaire vriendschappen worden, terwijl andere siblingrelaties

meer afstandelijk worden (Buhrmester & Furman, 1990).

Er bestaat dus variabiliteit in de kenmerken van een siblingrelatie. Bepaalde

siblingrelaties kunnen heel vijandig zijn, terwijl andere siblingrelaties heel aangenaam en

ondersteunend zijn (Dunn, 2000; Kaplan, Ade-Ridder, & Hennon, 1991). Op onderzoeksgebied

treft men voornamelijk siblingrelaties aan waar deze twee eigenschappen samen voorkomen

(McGuire, McHale, & Updegraff, 1996). De variabiliteit kan ook teruggevonden worden in het

multidimensionele aspect van de siblingrelatie. De twee hoofddimensies hierbij zijn positiviteit

(warmte, affectie) en negativiteit (conflict, rivaliteit, agressie) van siblinginteracties (McHale,

Whiteman, Kim, & Crouter, 2007). Ook Furman en Buhrmester (1985a) vinden twee dimensies

terug, namelijk warmte en vijandigheid.

Bij siblings met een klein leeftijdsverschil wordt meer warmte, meer conflict en een

hechtere relatie gerapporteerd. Hun sociale levens zullen meer overlappen doordat ze

waarschijnlijk naar dezelfde school gaan, elkaars vrienden kennen en de kans is ook groter dat ze

deelnemen aan gelijkaardige activiteiten (Buhrmester & Furman, 1990; Furman & Buhrmester,

1985b). De warmte varieert ook volgens de samenstelling van de siblingdyade. Same-sex siblings

rapporteren meer warmte in hun relatie dan opposite-sex siblings (Bowerman & Dobash, 1974;

Dunn & Kendrick, 1982; Furman & Buhrmester, 1985a). Hierbij worden ook genderverschillen

teruggevonden: de warmste, meest affectieve en ondersteunende siblingrelaties worden meestal

bij zussen teruggevonden (Buhrmester & Furman, 1990; Furman & Buhrmester, 1992).

De kwaliteit van de siblingrelatie kan veranderen over de jaren heen. Onderzoek toont

aan dat de kwaliteit van de relatie hoog is in de kindertijd tot de leeftijd van tien jaar, gevolgd

Page 11: Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/091/RUG01... · Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen

6

door een afname in de vroege adolescentie (tien tot vijftien jaar). Dit wordt gevolgd door een

stijging in de late adolescentie, vanaf de leeftijd van vijftien jaar en ouder (Cicirelli, 1995;

McHale, Kim, & Whiteman, 2006). Het is voornamelijk in de vroege adolescentie dat siblings

minder warmte en meer conflict ervaren (Brody, Stoneman, & McCoy, 1994; Buhrmester &

Furman, 1990; Cole & Kerns, 2001). Warmte neemt terug toe naarmate siblings ouder worden

(Cicirelli, 1995; Scharf, Shulman, & Avigad-Spitz, 2005). We zien wel dat de samenstelling van

de siblingdyade hierin een rol speelt. In het onderzoek van Kim en collega’s (2006) wordt

aangetoond dat er geen verandering optreedt in warmte bij same-sex siblingdyades. Bij opposite-

sex dyades daarentegen wordt er een daling gevonden in warmte bij de overgang van midden

kindertijd naar vroege adolescentie, gevolgd door een toename in de midden adolescentie (Kim,

McHale, Osgood, & Crouter., 2006).

In de adolescentie ontstaan er vaak conflicten tussen siblings. In vergelijking met andere

belangrijke relaties in hun leven (bijvoorbeeld: ouders, vrienden, leerkrachten) geven

adolescenten aan dat ze het vaakst in conflict raken met hun sibling. Omdat een siblingrelatie

gebaseerd is op verwantschap en een lange geschiedenis van interacties, kan een siblingrelatie

een hoge frequentie van conflicten overleven zonder dat dit de relatie in gevaar zal brengen. Net

zoals andere relaties met familieleden, zal de siblingrelatie blijven bestaan, ook al zijn er

regelmatig conflicten (Campione-Barr & Smetana, 2010; Furman & Buhrmester, 1985b). Maar

we zien wel dat dit een invloed kan uitoefenen op de kwaliteit van de relatie (Campione-Barr &

Smetana, 2010). In het onderzoek van Campione-Barr en Smetana (2010) werd een negatief

verband gevonden tussen conflict en kwaliteit van de siblingrelatie. Frequente en intense

conflicten over de invasie van persoonlijke zaken zijn geassocieerd met een minder goede

siblingrelatie. Er is nog geen duidelijkheid over de richting van het verband. Ofwel komt het

doordat een hoge frequentie van conflicten over persoonlijke zaken het moeilijk maakt om een

hechte en vertrouwelijke siblingrelatie te vormen. Ofwel zorgt een minder goede siblingrelatie er

juist voor dat siblings minder respect hebben voor elkaars privacy, wat leidt tot meer conflict

(Campione-Barr & Smetana, 2010).

Naast een mogelijke verandering in warmte, zullen er ook veranderingen optreden op het

gebied van conflicten tussen siblings (Buhrmester & Furman, 1990; Scharf et al., 2005). We zien

dat de mate waarin conflicten voorkomen de neiging heeft om af te nemen in de midden en late

adolescentie. Deze daling doet zich zowel voor bij same-sex als bij opposite-sex dyades. Een

mogelijke verklaring hiervoor is dat de kans op conflict kleiner wordt omdat adolescenten minder

tijd zullen doorbrengen met hun sibling (Kim et al., 2006).

In het algemeen zullen siblingrelaties minder intens, meer egalitair en minder

asymmetrisch worden tijdens de adolescentie (Buhrmester & Furman, 1990; Furman &

Page 12: Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/091/RUG01... · Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen

7

Buhrmester, 1992; Updegraff et al., 2002). Daardoor wordt de kans groter dat adolescenten zich

meer begrepen en gerespecteerd gaan voelen door hun sibling en dat ze een meer gelijkaardige

visie gaan delen (Moser, Paternite, & Dixon, 1996).

Siblingrelaties bieden vriendschap, entertainment en steun. Ze gaan de ontwikkeling van

positieve kwaliteiten aanmoedigen zoals: behulpzaam zijn, delen met anderen en empathie tonen

(Abramovitch, Corter, Pepler, & Lando, 1979; Brody, Stoneman, MacKinnon, C. E., &

MacKinnon, R., 1985; Buhrmester & Furman, 1987). De siblingrelatie geeft adolescenten de

mogelijkheid om emoties van anderen beter te begrijpen. Ze leren om hun kwaadheid te

controleren en conflicten op te lossen (Hetherington, 1988).

Steun in Siblingrelatie. Siblings zijn belangrijke en stabiele vertrouwenspersonen in de

kindertijd en de adolescentie. Ze kunnen elkaar troost en emotionele steun bieden (Buhrmester,

1992; Buhrmester & Furman, 1987; Segrin & Flora, 2005). Siblings kunnen bijvoorbeeld een

alliantie vormen tijdens conflicten met hun ouders (Vuchinich, Emery, & Cassidy, 1988).

De aard van de siblingrelatie speelt een belangrijke rol bij de beslissing om een sibling al

dan niet in vertrouwen te nemen (Hinde, 1979). Onderzoek toont aan dat warmte in een

siblingrelatie de beste voorspeller is om elkaar in vertrouwen te nemen (Howe, Aquan-Assee,

Bukowski, Lehoux, & Rinaldi, 2001). Adolescenten die rapporteren dat ze een warme en hechte

siblingrelatie hebben, gaan hun sibling ook meer in vertrouwen nemen en zullen vaker steun bij

hen zoeken (Howe, Aquan-Assee, Bukowski, Rinaldi, & Lehoux, 2000). Ze gaan zich meer met

elkaar identificeren en zijn een betrouwbare bron voor steun, hulp en advies (Cicirelli, 1995;

Goetting, 1986; Rowe & Gulley, 1992). Ze gaan ook vaker met elkaar in interactie treden

waardoor ze meer van elkaar kunnen leren (Brody, 1998; Stocker, 1994). Een gebrek aan warmte

in de relatie kan de kans verlagen dat men elkaar in vertrouwen gaat nemen. Hierdoor wordt de

kans groter dat men steun gaat zoeken bij iemand die niet tot de familie behoort (Howe et al.,

2001). Als men elkaar niet in vertrouwen neemt, kan dat de intimiteit tussen siblings beperken.

Dit kan leiden tot een emotioneel afstandelijke relatie (Buhrmester & Prager, 1995).

Als steun in de siblingrelatie nader onderzocht wordt, dan kan men tot het besluit komen

dat steun bij siblings als domeinspecifiek kan beschreven worden. In het onderzoek van Tucker

en collega’s (2001) wordt aangegeven dat siblings op sommige domeinen een complementaire

rol innemen, terwijl op andere domeinen een wederzijdse rol wordt ingenomen (Tucker, McHale,

& Crouter, 2001). Wederzijdse steun zal voorkomen bij familiale problemen omdat siblings op

dit domein nu eenmaal gelijkaardige ervaringen hebben en ze hebben ook evenveel kennis over

de relaties in hun familie (Bank, 1992; Furman & Buhrmester, 1985b; Vandereycken & Van

Vreckem, 1992). De complementaire rol wordt vooral ingenomen als het over non-familiale zaken

Page 13: Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/091/RUG01... · Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen

8

gaat, zoals: school, sociaal leven en risicogedrag. Hier kan een onderscheid gemaakt worden

tussen oudere en jongere siblings. Er werd aangetoond dat oudere siblings meer steun bieden bij

non-familiale zaken. Oudere siblings kunnen advies geven over relaties, risicogedrag en

seksualiteit (Bank, 1999; Rodgers & Rowe, 1988; Widmer, 1997). In het onderzoek van Tucker

en collega’s (2001) rapporteerden dertien- en zestien-jarigen dat zij hun oudere sibling als een

belangrijke steunbron zien op het gebied van familiale, schoolse en sociale zaken (Tucker et al.,

2001). De oudere sibling kan dus gezien worden als een soort van mentor voor de jongere sibling

(Dunn, 1983; Hinde, 1987). Informatie over vriendschappen, schoolactiviteiten of sociale

activiteiten wordt meestal verschaft door de oudere sibling in plaats van de ouders, omdat zij

hierin waarschijnlijk meer ervaring hebben (Bryant, 1994; Lamb, 1982). Oudere siblings gaan

ook meer steun bieden bij schoolwerk als ze zelf succesvol zijn in hun studies (Tucker et al.,

2001).

Naast leeftijd kan er ook een onderscheid gemaakt worden volgens geslacht. Oudere en

jongere zussen gaan meer steun verlenen met betrekking tot het sociale leven in vergelijking met

oudere en jongere broers. Daarnaast gaan oudere zussen meer steun verlenen aan jongere zussen

dan aan jongere broers (Tucker et al., 2001). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat meisjes

meer relatiegericht zijn. Oudere zussen zijn vaak belangrijke vertrouwenspersonen (Buhrmester

& Prager, 1995; Maccoby, 1990). De zus-zus relatie wordt beschreven als de meest intensieve

band onder de siblingdyades. Zij scoren het hoogst op intimiteit en warmte (Dunn, Slomkowski,

Beardsall, & Rende, 1994). In een broer-broer dyade daarentegen wordt minder intimiteit en

minder bezorgdheid gerapporteerd (Cole & Kerns, 2001). Maar er zijn ook onderzoeken die deze

genderverschillen niet terugvinden. In het onderzoek van Howe en collega’s (2001) wordt geen

verschil teruggevonden tussen broers en zussen op gebied van self-disclosure (i.e. iemand in

vertrouwen nemen en persoonlijke informatie over zichzelf delen) (Howe et al., 2001).

In de loop van de adolescentie zal de steunuitwisseling tussen siblings bepaalde

veranderingen ondergaan. In de literatuur worden hieromtrent nog geen consistente bevindingen

teruggevonden. We zien in het onderzoek van Branje en collega’s (2004) dat adolescenten

aangeven dat de steun van oudere siblings gaat toenemen tussen de leeftijd elf jaar en dertien jaar.

Vanaf dertien jaar blijft die steun stabiel. Ook oudere siblings rapporteren dat de steun van hun

jongere siblings stabiel blijft tussen de leeftijd dertien jaar en zeventien jaar (Branje, Van

Lieshout, Van Aken, & Haselager, 2004). Maar in de studie van Scholte, Van Lieshout en Van

Aken (2001) daarentegen, vindt men dat de steun in de siblingrelatie al stabiel blijft vanaf de

leeftijd van twaalf jaar.

Page 14: Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/091/RUG01... · Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen

9

Vriendschapsrelatie. Een belangrijke verandering in de adolescentie is dat vrienden een

grotere rol zullen spelen. Dit zal ook een invloed uitoefenen op de siblingrelatie (Buhrmester &

Furman, 1990). Omdat de focus van dit onderzoek op siblings ligt, zal de vriendschapsrelatie

voornamelijk bekeken worden in vergelijking met de siblingrelatie.

In de literatuur vinden we echter weinig studies terug die deze twee relaties met elkaar

vergelijken. In de beperkte literatuur en voorhanden onderzoeken die te vinden zijn, zien we wel

dat er bepaalde gelijkenissen bestaan tussen deze relaties. In beide relaties zijn de adolescenten

van dezelfde generatie. Het zijn egalitaire en horizontale relaties. Sociaal zijn is in beide relaties

van belang (Connidis, 2001; Walker, Allen, & Connidis, 2005). Er bestaat ook grote variëteit in

beide relaties (Hartup & Stevens, 1997; Stewart, Kozak, Tingley, Goddard, Blake, & Cassel,

2001). Siblingrelaties kunnen ofwel heel hecht zijn, of het kan dat men juist helemaal geen hechte

band heeft. Het kan er ook tussenin liggen. Vriendschappen kunnen eerder oppervlakkig zijn of

men kan een heel hechte relatie hebben waarbij men elkaar volledig vertrouwt (Allan, 1989).

Same-sex siblings met een klein leeftijdsverschil kunnen vaak vergeleken worden met een

vriendschap. Maar de mate waarin conflict voorkomt maakt wel het onderscheid tussen de

siblingrelatie en een vriendschap (Furman & Buhrmester, 1985b).

Daarnaast bestaan er ook duidelijke verschillen tussen siblingrelaties en vriendschappen.

Zo ligt het voor de hand dat siblings familie zijn en vrienden niet (Allan, 1989). Een adolescent

zal zijn vrienden zelf kiezen. Maar het is natuurlijk niet mogelijk om je siblings te kiezen (Dunn,

1993; Dunn, Slomkowski, & Beardsall, 1994; Raffaelli, 1997; Stocker & Dunn, 1990). Verder

zien we ook dat een adolescent tijdens een conflict met een vriend meer rekening zal houden met

het standpunt van die vriend dan wanneer ze in conflict zijn met hun sibling (Slomkowski &

Dunn, 1992). Een ander belangrijk verschil dat hierbij aansluit is dat adolescenten in de

siblingrelatie de kans krijgen om hun gevoelens te uiten zonder inhibitie. Dit creëert dus de

mogelijkheid om ook hun negatieve gevoelens vrijuit te uiten. Ze weten namelijk dat dit de relatie

niet in gevaar zal brengen en dat de siblingrelatie zal blijven bestaan. Een vriendschapsrelatie zal

eerder controle en inhibitie van negatieve gevoelens vragen (Dunn, 1993). Een vriendschap is nu

eenmaal een vrijwillige relatie die aantrekkelijk moet blijven voor beide partijen (Pike & Atzaba-

Poria, 2003).

Steun in Vriendschapsrelatie. Vrienden vormen een belangrijke steunbron voor

adolescenten (Sabatelli & Mazor, 1985). In onderzoek wordt aangetoond dat steun van vrienden

toeneemt bij de overgang van midden kindertijd naar de adolescentie (Helsen et al., 2000). Er zijn

hierbij bepaalde genderverschillen terug te vinden. Zo gaan meisjes vaker steun zoeken bij hun

beste vriendin dan jongens bij hun beste vriend (Lever, 1976; Tietgen, 1982). In onderzoek wordt

Page 15: Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/091/RUG01... · Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen

10

ook vaak gevonden dat meisjes meer sociale steun krijgen dan jongens (Armsden & Greenberg,

1987; Furman & Buhrmester, 1992). Meisjes hebben vaak een beperktere vriendenkring maar

deze bestaat wel uit meer intensieve en intieme vriendschappen. Jongens hebben een uitgebreider

sociaal netwerk, maar dit bestaat dan eerder uit meer oppervlakkige relaties (Bryant, 1994;

Vondra & Garbarino, 1988). Bij meisjes wordt er meer intimiteit gerapporteerd dan bij jongens

(Hunter & Youniss, 1982; Sharabany, Gershoni, & Hoffman, 1981). Een mogelijke verklaring

hiervoor is dat meisjes meer belang hechten aan de mate van intimiteit met hun vrienden. Ze

verwachten meer en zijn ook sterker gehecht aan elkaar. In onderzoek wordt aangetoond dat

meisjes hoger scoren op communicatie, vertrouwen, empathie en delen met elkaar (Claes, 1992).

Loyaliteit, openheid en vertrouwen zijn voor adolescenten de belangrijkste aspecten van

een vriendschap. Vooral vertrouwen is erg belangrijk. Het is belangrijk voor een adolescent dat

ze iemand van hun eigen leeftijd hebben waarmee ze kunnen praten over hun zorgen en

problemen. De adolescent heeft nood aan een persoon die naar hen luistert en met hen meeleeft.

Hierdoor voelt de adolescent zich veilig en ondersteund. Negatieve gevoelens en conflict verlagen

de kans dat de adolescent zijn hart kan luchten (Claes, 1992).

Romantische Relaties. Tijdens de adolescentie zullen romantische relaties ook een

belangrijke rol spelen (Bouchey & Furman, 2003; Erikson, 1968). Op jonge leeftijd zijn deze

relaties vaak tijdelijk en eerder gericht op plezier. Naarmate men ouder wordt, wordt de relatie

vaak intenser en meer gericht op de toekomst (Bouchey & Furman, 2003). Een romantische relatie

vormt een belangrijke bron van steun en positieve emoties voor de adolescent (Bouchey &

Furman, 2003; Furman, 2002; Meeus, Branje, Van der Valk, & de Wied, 2007). Voornamelijk in

de late adolescentie zullen romantische partners een belangrijke bron van emotionele steun

vormen. We zien dat naarmate adolescenten ouder worden, ze steeds meer steun zullen zoeken

bij hun partner (Seiffge-Krenke, 2003).

Een romantische relatie vertoont ook enkele gemeenschappelijke kenmerken met een

vriendschap. Beide relaties zijn vrijwillig en egalitair. Gevoelens van intimiteit en kameraadschap

spelen bij beide relaties een belangrijke rol (Furman, 1999; Furman, Simon, Schaffer, & Bouchey,

2002; Furman & Wehner, 1994; Scharf & Mayseless, 2001).

Huidig onderzoek

Het hoofddoel van dit onderzoek is om na te gaan hoe de steunuitwisseling tussen siblings

verloopt in de adolescentie. Er wordt ook rekening gehouden met de individuele copingstijl van

Page 16: Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/091/RUG01... · Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen

11

de adolescent en met de vriendengroep en romantische partner van de adolescent. Om dit nader

te onderzoeken, hebben we vijf hypotheses geformuleerd.

Hypothese 1: Leeftijd speelt een rol bij de steunuitwisseling tussen siblings.

1a. Jongere siblings ervaren meer steun dan oudere siblings.

1b. Er is sprake van wederzijdse steun tussen siblings.

In de literatuur wordt vaak aangetoond dat jongere siblings meer steun ervaren van hun

sibling dan oudere siblings. Oudere siblings worden vaak als een belangrijke steunbron en mentor

gezien (Dunn, 1983; Hinde, 1987; Tucker et al., 2001). Daarnaast wordt ook gesteld dat siblings

op sommige domeinen een wederzijdse rol innemen (Tucker et al., 2001). We zien dat

wederzijdse steun vooral zal voorkomen bij familiale problemen (Bank, 1992; Furman &

Buhrmester, 1985a; Vandereycken & Van Vreckem, 1992). In het huidig onderzoek willen we

nagaan of jongere siblings meer steun ervaren dan oudere siblings of als er toch eerder sprake is

van wederzijdse steun tussen de siblings.

Hypothese 2: Geslacht speelt een rol bij de steunuitwisseling tussen siblings.

2a. Zussen ervaren meer steun van hun sibling dan broers.

2b. Er wordt meer steun ervaren in de zus-zusdyade dan in de broer-broerdyade

en zus- broerdyade.

In de literatuur zien we dat oudere zussen meer steun zullen verlenen aan jongere zussen

dan aan jongere broers (Tucker et al., 2001). Daarnaast wordt aangetoond dat zussen in het

algemeen meer relatiegericht zijn (Buhrmester & Prager, 1995; Maccoby, 1990). Op basis hiervan

kunnen we de hypothese stellen dat zussen meer steun zullen zoeken en dus ook meer steun zullen

ervaren van hun sibling dan broers. Verder kan er ook een onderscheid gemaakt worden

naargelang de samenstelling van de siblingdyade. Op onderzoeksgebied wordt aangetoond dat er

meer steun ervaren wordt in de zus-zusdyade dan in de andere siblingdyades (Cole & Kerns,

2001; Dunn, Slomkowski, Beardsall, & Rende, 1994). We verwachten dus in het huidig

onderzoek dat siblings meer steun ervaren in een zus-zusdyade dan in een broer-broerdyade en

een zus-broerdyade.

Hypothese 3: Warmte en conflict spelen een rol bij het al dan niet steun zoeken bij

een sibling.

3a. Er bestaat een positief verband tussen steun en warmte in de siblingrelatie.

3b. Er bestaat een negatief verband tussen conflict en steun in de siblingrelatie.

In het onderzoek van Howe en collega’s (2001) wordt aangetoond dat warmte in een

siblingrelatie de beste voorspeller is om elkaar in vertrouwen te nemen. Een gebrek aan warmte

zal de kans verlagen dat men elkaar in vertrouwen gaat nemen (Howe et al., 2001). Daarnaast

Page 17: Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/091/RUG01... · Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen

12

zien we dat frequente conflicten tussen siblings geassocieerd zijn met een minder goede

siblingrelatie (Campione-Barr & Smetana, 2010). Op basis hiervan verwachten we een positief

verband tussen steun en warmte in de siblingrelatie. Daarnaast verwachten we een negatief

verband tussen conflict en warmte, met als gevolg een negatief verband tussen conflict en steun

in de siblingrelatie.

Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen bij de

steunuitwisseling tussen siblings.

4a. Adolescenten die in het algemeen de copingstrategie sociale steun vaak

toepassen, zullen ook vaker steun zoeken bij hun sibling.

4b. Zussen zullen meer sociale steun zoeken.

In het huidig onderzoek willen we nagaan of er een verband bestaat tussen de individuele

copingstijl van de adolescent en de steunuitwisseling tussen siblings. We veronderstellen dat een

adolescent die vaak sociale steun zoekt, ook vaker steun zal zoeken bij zijn of haar sibling. Een

adolescent die eerder voor andere copingstrategieën kiest, zal misschien minder geneigd zijn om

steun bij zijn of haar sibling te zoeken. Daarnaast kunnen we ook een onderscheid maken tussen

zussen en broers. Onderzoek toont aan dat zussen vooral steun gaan zoeken bij andere mensen,

terwijl broers eerder gebruik zullen maken van vermijdende copingstrategieën of relaxatie zullen

opzoeken (Phelps & Jarvis, 1993; Williams & McGillicuddy-De Lisi, 2000). In het huidig

onderzoek verwachten we dus dat zussen sneller sociale steun zullen zoeken.

Hypothese 5: Adolescenten zullen meer steun zoeken bij hun vrienden en

romantische partner dan bij hun sibling.

5a: Adolescenten zullen meer steun zoeken bij hun vrienden en romantische

partner dan bij hun sibling.

5b. Zussen zullen meer steun zoeken bij hun vrienden en romantische partner

dan broers.

In het algemeen wordt in de literatuur teruggevonden dat de steun van familie afneemt,

terwijl de steun van vrienden toeneemt (Cheng & Chan, 2004; Collins & Laursen, 2004; Furman

& Buhrmester, 1992; Garnefski & Diekstra, 1996). Op basis hiervan kunnen we verwachten dat

adolescenten meer steun zullen zoeken bij hun vrienden en romantische partner dan bij hun

sibling. Een bijkomende hypothese die we hierbij kunnen formuleren is dat zussen meer steun

zullen zoeken bij hun vrienden en romantische partner dan broers. In onderzoek wordt namelijk

aangetoond dat zussen vaker steun zullen zoeken bij hun beste vriendin dan broers bij hun beste

vriend (Lever, 1976; Tietgen, 1982).

Page 18: Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/091/RUG01... · Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen

13

METHODE

Deelnemers

De deelnemers van dit onderzoek waren adolescenten tussen 12 en 19 jaar. In alle

gezinnen die hebben deelgenomen waren er minstens twee adolescenten tussen 12 en 19 jaar

aanwezig. Zowel jongens als meisjes konden deelnemen. Er werd geen onderscheid gemaakt op

basis van socio-economische status, onderwijs, ras of geloof. De deelnemende adolescenten en

één van de ouders hebben een informed consent ondertekend waarin ze hun toestemming gaven

voor hun deelname aan het onderzoek en voor het gebruik van hun gegevens. Er werd vrijwillig

deelgenomen aan het onderzoek. De adolescenten werden gezocht in de onmiddellijke omgeving

van de onderzoekers via mondelinge bevraging, sociale netwerken en via het uitdelen van flyers

in scholen.

De uiteindelijke steekproef bestaat uit 78 adolescenten, afkomstig uit 39 gezinnen. Op

basis hiervan werden 39 siblingdyades gevormd. Namelijk: 7 broer-broerdyades, 16 broer-

zusdyades en 16 zus-zusdyades. Er hebben 30 jongens en 48 meisjes deelgenomen met een

gemiddelde leeftijd van 15 jaar ( M = 15.09, SD = 1.77). Alle adolescenten hebben de Belgische

nationaliteit. Op vlak van onderwijs kan er onderscheid gemaakt worden tussen beroepssecundair

onderwijs (10.4%), technisch secundair onderwijs (15.6%), kunst secundair onderwijs (2.6%),

algemeen secundair onderwijs (50.6%) en hoger onderwijs (1.3%). 19.5% bevindt zich

momenteel in de eerste graad van het middelbaar onderwijs. Daarnaast werd hun

geloofsovertuiging ook bevraagd. Binnen de steekproef komen de katholieke (82.1%) en

islamitische (2.6%) geloofsovertuigingen aan bod. 15.4% geeft aan dat ze niet gelovig zijn.

In functie van ons onderzoek werd de steekproef onderverdeeld in de subgroepen: jongere

siblings en oudere siblings. Van iedere siblingdyade werd de jongere sibling in de subgroep van

de jongere siblings geplaatst en de oudere sibling van de dyade in de subgroep van de oudere

siblings. Beide groepen bestaan elk uit 15 jongens en 24 meisjes (N = 39). Bij de jongere siblings

is de gemiddelde leeftijd 14 jaar (M = 13.79, SD = 1.26). Bij de subgroep van de oudere siblings

is de gemiddelde leeftijd 16 jaar (M = 16.38, SD = 1.14).

Vragenlijsten

Dit onderzoek maakt deel uit van een groter onderzoek. In het algemeen onderzoek werd

gebruik gemaakt van vragenlijsten en interviews om de relatie tussen siblings te onderzoeken. Dit

huidig onderzoek zal enkel handelen over de vragenlijsten. De vragenlijstbundel bestond uit

verschillende vragenlijsten. Er werd algemene informatie bevraagd zoals leeftijd, geslacht,

nationaliteit, opleiding, geloof en gezinssamenstelling van de adolescent. Ook de mate waarin de

Page 19: Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/091/RUG01... · Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen

14

adolescent tevreden is met zijn of haar huidige materiële omstandigheden werd bevraagd.

Daarnaast werd er gevraagd om verschillende vragenlijsten in te vullen omtrent belangrijke

gebeurtenissen in hun leven, hun gezin, hun ouders, hun siblings en hun vrienden of romantische

partner. In de huidige studie worden enkel de vragenlijsten Quality of Relationships Inventory

(QRI; Pierce, Sarason, I. G., & Sarason, B. R., 1991), Utrechtse Coping Lijst voor adolescenten

(UCL-A; Bijstra, Jackson, & Bosma, 1994) en Inventory of Parent and Peer Attachment (IPPA;

Armsden & Greenberg, 1987) besproken omdat deze vragenlijsten relevant zijn voor dit specifiek

onderzoek. Dit onderzoek focust zich namelijk op de siblingrelatie, relatie met vrienden en

romantische partner en individuele coping bij adolescenten.

Quality of Relationships Inventory. (QRI; Pierce et al., 1991). Deze vragenlijst werd in

het Nederlands vertaald door Verhofstadt, Buysse, Rosseel en Peene (2006). Het is een

zelfrapportering van relatiespecifieke percepties van steun, interpersoonlijk conflict en diepgang

in de relatie. Er wordt aan de deelnemer gevraagd om te reflecteren over een relatie met een

belangrijke persoon in hun leven (Verhofstadt et al., 2006). In dit onderzoek werd aan de

adolescent gevraagd om te reflecteren over hun siblingrelatie.

De QRI bestaat uit 25 items en bevat drie subschalen. De eerste subschaal steun handelt

over de specifieke verwachtingen die men heeft over de beschikbaarheid van steun van een

belangrijke persoon en hun perceptie van de steun die ze ontvangen. De subschaal wordt bevraagd

met items zoals: ‘In welke mate zou u zich tot deze broer/zus kunnen wenden voor advies over

problemen?’. De tweede subschaal, interpersoonlijk conflict, gaat over de mate waarin de relatie

een bron van conflict en ambivalentie vormt en dit wordt bevraagd aan de hand van items zoals

bijvoorbeeld: ‘Hoe vaak moet u uw best doen om conflict met deze broer/zus te vermijden?’. De

laatste subschaal, diepgang in de relatie, handelt over de mate waarin men de relatie als positief,

veilig en belangrijk ervaart. Een item die de diepgang in de relatie meet is bijvoorbeeld: ‘Hoe

belangrijk is deze relatie in uw leven?’. De items worden beoordeeld op een vierpuntenschaal (1

= helemaal niet, 2 = een beetje, 3 = tamelijk veel, 4 = heel veel) (Pierce, 1994; Pierce et al., 1991;

Verhofstadt et al., 2006). Het is aangetoond dat de perceptie van steun, conflict en diepgang in

een relatie drie verschillende latente constructen zijn, die elk unieke informatie aanbieden. Maar

deze drie constructen zijn ook significant gecorreleerd met elkaar (Pierce et al.,1991; Verhofstadt

et al., 2006). Ook in het huidig onderzoek zijn de subschalen significant gecorreleerd met elkaar.

Het psychometrisch onderzoek heeft aangetoond dat de QRI een goede betrouwbaarheid,

validiteit en test-hertestbetrouwbaarheid heeft (Nakano, Sugiura, Aoki, Hori, Oshima, Kitamura,

Furukawa, 2002 ; Pierce, 1994; Pierce et al., 1991). De drie subschalen hebben ook een goede

betrouwbaarheid, bij zowel mannen als vrouwen (Verhofstadt et al., 2006). Binnen het huidig

Page 20: Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/091/RUG01... · Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen

15

onderzoek behaalt de QRI een alpha-coëfficiënt van .73. Daarnaast behalen alle subschalen een

alpha-coëfficiënt van rond de .80 (steun: α = .82, conflict: α = .83, diepgang: α = .80). Deze

alpha-coëfficiënten wijzen op een goede interne consistentie. Als we kijken naar het onderzoek

van Verhofstadt en collega’s (2006) dan vinden we gelijkaardige alpha-coëfficiënten terug

waarbij de coëfficiënten variëren tussen .79 en .88.

Utrechtse Coping Lijst, versie voor adolescenten. (UCL-A; Bijstra et al., 1994). De

UCL-A is gebaseerd op de Utrechtse Coping Lijst (UCL), een vragenlijst die de verschillende

copingstrategieën bij volwassenen meet (Schreurs, Willige, Van de Tellegen, & Brosschot, 1988).

Vanwege een te volwassen taalgebruik in de UCL werd door Bijstra en collega’s (1994) een

aangepaste versie ontwikkeld voor adolescenten, namelijk de UCL-A. Met betrekking tot de

inhoud of structuur zal de UCL-A niet afwijken van de UCL, maar een groot deel van de items

werd wel geherformuleerd. 17 items werden ingrijpend veranderd. Bij de overige items werden

nog enkele kleine aanpassingen gedaan (Bijstra et al., 1994).

De UCL-A bestaat uit 47 items en hiervan zijn 44 items onderverdeeld in zeven schalen:

confrontatie (alles op een rijtje zetten en doelgericht werken om het probleem op te lossen,

gemeten aan de hand van 7 items), palliatief reactiepatroon (afleiding zoeken om niet aan het

probleem te hoeven denken, gemeten adhv. 8 items), vermijding (de zaak op zijn beloop laten of

het probleem uit de weg gaan, gemeten adhv. 8 items), sociale steun zoeken (het zoeken van troost

en begrip bij anderen, gemeten adhv. 6 items), depressief reactiepatroon (zich volledig door het

probleem in beslag laten nemen, gemeten adhv. 7 items), emoties uiten (het laten blijken van

ergernis en kwaadheid, gemeten adhv. 3 items), optimisme (geruststellende en troostende

gedachten, gemeten adhv. 5 items). De scoring gebeurt aan de hand van een vierpuntenschaal,

gaande van zelden of nooit, soms, vaak tot erg vaak (Bijstra et al., 1994; Nederlands

Jeugdinstituut, 2013). Uit het onderzoek van Bijstra en collega’s (1994) blijkt dat de UCL-A

dezelfde psychometrische eigenschappen heeft als de UCL. Zowel voor de adolescentenversie als

voor de versie van de volwassenen variëren de alpha-coëfficiënten tussen .61 en .85 (Bijstra et

al., 1994). Ook binnen dit onderzoek zien we dat niet alle subschalen een alpha-coëfficiënt van

.70 behalen. We bekomen volgende alpha-coëfficiënten: confrontatie: α = .69, palliatief: α = .74,

vermijding: α = .76, sociale steun: α = .81, depressief: α = .55, emoties uiten: α = .68, optimisme:

α = .73, totaal: α = .80. De meerderheid van de coëfficiënten wijst wel op een goede interne

consistentie.

Inventory of Parent and Peer Attachment. (IPPA; Armsden & Greenberg, 1987). De

IPPA is een vragenlijst die ontwikkeld werd om de hechting bij adolescenten tussen 12 jaar en 19

jaar na te gaan met ouders en vrienden. Het is een zelfrapportering die zal nagaan hoe

Page 21: Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/091/RUG01... · Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen

16

adolescenten de positieve en negatieve affectieve en cognitieve kanten van hun relatie met hun

ouders en vrienden beleven (Greenberg & Armsden, 2009). Het theoretisch kader van de IPPA is

de hechtingstheorie van Bowlby (1982). De items worden beoordeeld met een vijfpuntenschaal

(1= bijna nooit of nooit waar, 2= niet vaak waar, 3= soms waar, 4= vaak waar, 5= bijna altijd of

altijd waar). De originele versie bestaat uit 28 items over de ouders en 25 items over vrienden. De

vragenlijst werd later aangepast zodat er telkens 25 items waren om de relatie met moeder, vader

en vrienden apart te bevragen (Greenberg & Armsden, 2009). In het onderzoek van Buist en

collega’s (2004) werd een verkorte versie van de IPPA ontwikkeld, bestaande uit 10 items (Buist,

Dekovic, Meeus, & Van Aken, 2004). In het huidig onderzoek werd deze verkorte versie ook

afgenomen. Daarnaast werd ook de puntenschaal aangepast. Er werd namelijk gewerkt met een

vierpuntenschaal (1= bijna nooit, 2 = soms, 3 = vaak, 4 = bijna altijd). Er werd aan de adolescenten

gevraagd om de vragenlijst in te vullen omtrent een vriend of romantische partner.

De IPPA bestaat uit drie subschalen. De subschaal communicatie zal de kwaliteit van de

communicatie met de ander bevragen. Dit wordt gemeten aan de hand van drie items

(bijvoorbeeld ‘Als mijn vriend(in) weet dat ik met iets zit, dan vraagt hij/zij dat aan mij’). De

tweede subschaal vertrouwen meet de mate waarin men vertrouwen heeft dat de ander hun

gevoelens en wensen zal accepteren en respecteren. Dit wordt gemeten aan de hand van drie items

(bijvoorbeeld ‘Mijn vriend(in) respecteert mijn gevoelens’). De laatste subschaal is aliënatie en

meet de mate waarin men negatieve gevoelens heeft voor de andere persoon. Deze subschaal

bestaat uit vier items (bijvoorbeeld ‘Ik krijg te weinig aandacht van mijn vriend(in)’) (Buist et al.,

2004).

De validiteit en betrouwbaarheid van de IPPA wordt bewezen in verschillende studies

(Armsden & Greenberg, 1987; Raja, McGee, & Stanton, 1992; Dekovic & Meeus, 1997). In het

onderzoek van Buist en collega’s (2004), waar de aangepaste versie van IPPA werd gehanteerd,

werden alpa-coëfficiënten teruggevonden gaande van .69 tot .83. De gemiddelde betrouwbaarheid

bedroeg .78. In het huidig onderzoek bekomen we volgende alpha-coëfficiënten: Communicatie:

α = .71, vertrouwen: α = .52, aliënatie: α = .39, totaal: α = .68. Enkel de subschaal communicatie

wijst op een goede interne consistentie.

Procedure

De adolescenten die instemden om deel te nemen aan het onderzoek werden

gecontacteerd om een afspraak te maken voor de afname van de vragenlijsten. Daarna is men bij

alle gezinnen thuis langsgegaan. De adolescenten en de ouders ondertekenden een informed

consent waarin ze hun toestemming gaven voor hun deelname en voor de verwerking van hun

gegevens. De adolescenten kregen elk een vragenlijstbundel die de verschillende vragenlijsten

Page 22: Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/091/RUG01... · Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen

17

bevatte. Er was telkens iemand van het onderzoek aanwezig zodat de adolescenten de kans hadden

om vragen te stellen tijdens het invullen van de bundel. Het invullen van de vragenlijsten nam

gemiddeld 60 minuten in beslag.

RESULTATEN

Beschrijvende statistiek: Vragenlijsten

Siblingrelatie. De vragenlijst QRI bestaat uit drie subschalen (Pierce et al., 1991). Op de

subschaal steun behaalt de jongere sibling een gemiddelde van 2.78 (SD = 0.60) en de oudere

sibling behaalt een gemiddelde van 2.78 (SD = 0.53). Op de tweede subschaal conflict behaalt de

subgroep van de jongere siblings een gemiddelde van 2.05 (SD = 0.42). De subgroep van de

oudere siblings behaalt een gemiddelde van 2.07 (SD = 0.49). Op de derde subschaal diepgang in

de relatie behaalt de subgroep van de jongere siblings een gemiddelde van 2.96 (SD = 0.57) en

de subgroep van de oudere siblings behaalt een gemiddelde van 2.98 (SD = 0.45). Deze resultaten

worden weergegeven in Tabel 1. De resultaten liggen in de lijn met voorgaand onderzoek

(Verhofstadt et al., 2006).

Tabel 1

Gemiddelden (M), Standaarddeviaties (SD), Range: Quality of Relationships Inventory (QRI;

Pierce et al., 1991).

Jongere siblings Oudere siblings

QRI M SD Range M SD Range

Steun 2.78 0.60 1.57–3.57 2.78 0.53 1.71–3.86

Conflict 2.05 0.42 1.33–3.17 2.07 0.49 1.17–3.25

Diepgang 2.96 0.57 1.00–3.83 2.98 0.45 1.83–3.83

Individuele Copingstijl van de Adolescent. De vragenlijst UCL-A bestaat uit zeven

subschalen (confrontatie, palliatief, vermijding, sociale steun, depressief, emoties uiten,

optimisme) (Bijstra et al., 1994). In het huidig onderzoek wordt enkel gebruik gemaakt van de

subschaal sociale steun. In de subgroep van de jongere siblings bedraagt het gemiddelde 13.15

(SD = 3.46). In de subgroep van de oudere siblings bedraagt het gemiddelde 13.34 (SD = 3.47).

Page 23: Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/091/RUG01... · Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen

18

Deze gegevens worden weergegeven in Tabel 2. De resultaten liggen in de lijn met voorgaand

onderzoek (Bijstra et al., 1994).

Tabel 2

Gemiddelden (M), Standaarddeviaties (SD), Range: Utrechtse Copinglijst voor Adolescenten:

subschaal sociale steun (UCL-A; Bijstra et al., 1994)

Jongere siblings Oudere siblings

UCL-A M SD Range M SD Range

Sociale steun 13.15 3.46 6–21 13.34 3.47 7–22

Vriendschapsrelatie en Romantische Relatie. De deelnemende siblings konden

aangeven of ze de vragenlijst (IPPA) invulden omtrent een vriend of hun romantische partner. In

85.7% van de gevallen werd er over een vriend gerapporteerd en in de overige 14.3% over hun

romantische partner.

De vragenlijst IPPA bestaat uit drie subschalen (communicatie, vertrouwen, aliënatie)

(Armsden & Greenberg, 1987). In het huidig onderzoek wordt enkel gebruik gemaakt van de

subschaal communicatie. In de subgroep van de jongere siblings bedraagt het gemiddelde op deze

subschaal 2.87 (SD = 0.67). In de subgroep van de oudere siblings bedraagt het gemiddelde 3.11

(SD = 0.67). Deze resultaten worden weergegeven in Tabel 3. De resultaten liggen in de lijn met

voorgaand onderzoek (San Martini & Zavattini, 2011).

Tabel 3

Gemiddelden (M), Standaarddeviaties (SD), Range: Inventory of Parent and Peer Attachment:

subschaal communicatie (IPPA; Armsden & Greenberg, 1987)

Jongere siblings Oudere siblings

IPPA M SD Range M SD Range

Communicatie 2.87 0.67 1.33–4.00

3.11 0.67 1.67–4.00

Toetsing van de hypotheses

Omdat we de subgroepen van de jongere siblings (N = 39) en van de oudere siblings (N = 39) met

elkaar willen vergelijken, is het belangrijk om na te gaan of er een significant verschil bestaat in

Page 24: Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/091/RUG01... · Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen

19

leeftijd tussen de twee gevormde subgroepen. Hiervoor werd een t-toets voor afhankelijke

steekproeven uitgevoerd. De variabelen hiervoor waren de leeftijd van de jongere siblings en de

leeftijd van de oudere siblings. We vinden een significant verschil terug in leeftijd tussen de

subgroep van de jongere siblings (M = 13.79, SD = 1.26) en de subgroep van de oudere siblings

(M = 16.38, SD = 1.14), t(38) = -14.18, p < .001. Dit impliceert dat we de subgroepen met elkaar

kunnen vergelijken.

Hypothese 1: Leeftijd speelt een rol bij de steunuitwisseling tussen siblings.

1a. Jongere siblings ervaren meer steun dan oudere siblings. Om deze hypothese te

toetsen werd een Pearson correlatiecoëfficiënt berekend tussen de variabele leeftijd en de

subschaal steun van de QRI. Voor de jongere siblings bedroeg de correlatie .14 en voor de oudere

siblings bedroeg dit -.06. Er bestaat geen significant lineair verband tussen leeftijd en het ervaren

van steun bij de jongere siblings (p = n.s.). Ook bij de oudere siblings wordt geen significant

lineair verband teruggevonden (p = n.s.).

1b. Er is sprake van wederzijdse steun tussen siblings. Hiervoor werd een Pearson

correlatiecoëfficiënt berekend tussen de variabele steun bij de subgroep van de jongere siblings

(subschaal steun van de QRI) en de variabele steun bij de subgroep van de oudere siblings

(subschaal steun van de QRI). Er bestaat een significant positief lineair verband tussen steun bij

jongere siblings en steun bij oudere siblings (r = .67, p < .01). Hoe meer steun de jongere sibling

ervaart, hoe meer steun de oudere sibling ervaart, en omgekeerd.

Hypothese 2: Geslacht speelt een rol bij de steunuitwisseling tussen siblings.

2a. Zussen ervaren meer steun van hun sibling dan broers. Hiervoor werd een t-toets

voor onafhankelijke steekproeven uitgevoerd met als onafhankelijke variabele geslacht en als

afhankelijke variabele de subschaal steun van de QRI. Levene’s Test toont aan dat de varianties

gelijk zijn tussen de groepen in de subgroep van de jongere siblings, F = 0.01, n.s.. Ook in de

subgroep van de oudere siblings zijn de varianties gelijk tussen de groepen, F = 1.13, n.s.. Bij de

jongere siblings vinden we geen significant verschil tussen broers (M = 2.65, SD = 0.61) en zussen

(M = 2.87, SD = 0.59) op gebied van steunuitwisseling, t(36) = -1.12, n.s.. Ook in de subgroep

van de oudere siblings vinden we geen significant verschil terug tussen broers (M = 2.62, SD =

0.42) en zussen (M = 2.88, SD = 0.57), t(35) = -1.47, n.s..

2b. Er wordt meer steun ervaren in de zus-zusdyade dan in de broer-broerdyade en zus-

broerdyade. Om deze hypothese te toetsen werd een ANOVA uitgevoerd. De onafhankelijke

variabele is de samenstelling van de siblingdyade (broer-broer, zus-zus, zus-broer). De

afhankelijke variabele is de subschaal steun van de QRI. In de subgroep van de jongere siblings

wordt geen significant verschil in steun teruggevonden naargelang de samenstelling van de

Page 25: Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/091/RUG01... · Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen

20

siblingdyade, F(2, 35) = 0.54, n.s.. Bij de oudere siblings zien we wel een significant effect, F(2,

34) = 3.91, p < .05.

Om na te gaan tussen welke siblingdyades een significant verschil bestaat bij de oudere

siblings, werd een post-hoc test uitgevoerd. We maakten hierbij gebruik van de Bonferroni post-

hoc test. Er wordt namelijk voldaan aan de assumptie van gelijke varianties (Levene’s Test: F(2,

34) = 0.56, n.s.). Er bestaat een significant verschil tussen de zus-zusdyade en de broer-zusdyade

(p < .05) waarbij de zus-zusdyade (M = 3.03, SD = 0.54) een significant hoger gemiddelde behaalt

dan de broer-zusdyade (M = 2.53, SD = 0.41). Er wordt dus meer steun ervaren in de zus-zusdyade

dan in de broer-zusdyade. Tussen de broer-broerdyade (M = 2.76, SD = 0.55) en broer-zusdyade

wordt geen significant verschil teruggevonden (p = n.s.). Ook tussen de broer-broerdyade en zus-

zusdyade vinden we geen significant verschil terug op gebied van steunuitwisseling (p = n.s.) (zie

Tabel 4).

Tabel 4

Gemiddelden (M), Standaarddeviaties (SD) van de Siblingdyades en de bijhorende p-waarden

van de Post-hoc test van de Subgroep van de Oudere Siblings.

Oudere siblings

M SD p-waarde

Zus-zusdyade 3.03 0.54 vs. Broer-zus: .03

Broer-zusdyade 2.53 0.41 vs. Broer-broer: 1.00

Broer-broerdyade 2.76 0.55 vs. Zus-Zus: .81

Hypothese 3: Warmte en conflict spelen een rol bij het al dan niet steun zoeken bij

een sibling.

3a. Er bestaat een positief verband tussen steun en warmte in de siblingrelatie.

3b. Er bestaat een negatief verband tussen conflict en steun in de siblingrelatie.

Om deze hypotheses te toetsen, werd er nagegaan of de subschalen van de QRI onderling

correleren tussen de twee subgroepen. Hiervoor werden Pearson correlatiecoëfficiënten berekend.

Zoals eerder aangegeven vinden we een significant positief lineair verband terug tussen steun bij

jongere siblings en steun bij oudere siblings, r = .67, p < .01. Daarnaast zien we dat conflict bij

jongere siblings significant positief gecorreleerd is met conflict bij de subgroep van de oudere

siblings, r = .66, p < .01. Naarmate jongere siblings meer conflict ervaren, zullen oudere siblings

ook meer conflict ervaren. Er wordt ook een significant positief lineair verband teruggevonden

tussen diepgang in de relatie bij subgroep van de jongere siblings en diepgang in de relatie bij de

oudere siblings, r = .34, p < .05. Als jongere siblings meer diepgang ervaren in de siblingrelatie,

Page 26: Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/091/RUG01... · Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen

21

zullen oudere siblings ook meer diepgang ervaren. Als we de overige verbanden bekijken, dan

vinden we voornamelijk niet significante lineaire verbanden terug (zie Tabel 5). We zien wel dat

diepgang in de relatie zoals ervaren door de jongere sibling significant positief gecorreleerd is

met het ervaren van steun door de oudere sibling, r = .58, p < .01.

Tabel 5

Correlatiecoëfficiënten van de Subschalen van de QRI tussen de twee subgroepen.

Oudere siblings

Jongere siblings 1 2 3

1.Steun .67** -.24 .26

2.Conflict .03 .66** -.05

3.Diepgang .58** -.24 .34*

Noot: ** p < .01, * p < . 05

Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen bij de

steunuitwisseling tussen siblings.

4a. Adolescenten die in het algemeen de copingstrategie sociale steun vaak toepassen,

zullen ook vaker steun zoeken bij hun sibling. Deze hypothese werd getoetst aan de hand van

een lineaire regressie met als onafhankelijke variabele de subschaal sociale steun van de UCL-A

en als afhankelijke variabele de subschaal steun van de QRI. In de subgroep van de jongere

siblings vinden we geen significant effect terug, F(1, 36) = 2.02, n.s.. Maar in de subgroep van de

oudere siblings vinden we wel een significant effect terug van de copingstrategie sociale steun op

steun ervaren van siblings, F(1, 34) = 5.84, p < .05. Adolescenten die in het algemeen de

copingstrategie sociale steun vaak toepassen, zullen vaker steun zoeken bij hun sibling, waardoor

ze meer steun ervaren van hun sibling (β = .06). Er wordt 14.7 % van de variatie in de afhankelijke

variabele steun bij oudere siblings verklaard door de onafhankelijke variabele sociale steun.

4b. Zussen zullen meer sociale steun zoeken. Hiervoor werd een t-toets voor

onafhankelijke steekproeven uitgevoerd met als onafhankelijke variabele geslacht en als

afhankelijke variabele de subschaal sociale steun van de UCL-A. Levene’s Test toont aan dat de

varianties tussen de groepen gelijk zijn in de subgroep van de jongere siblings, F = 0.21, n.s.. In

de subgroep van de oudere siblings geeft de Levene’s Test aan dat de varianties tussen de groepen

niet gelijk zijn, : F = 6.19, p < .05. In de subgroep van de jongere siblings wordt geen significant

verschil tussen broers (M = 12.27, SD = 3.26) en zussen (M = 13.71, SD = 3.53) teruggevonden

op gebied van sociale steun zoeken, t(37) = -1.28, n.s.. In de subgroep van de oudere siblings

vinden we wel een significant verschil terug, t(34.70) = -2.93, p < .01. Zussen (M = 14.33, SD =

Page 27: Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/091/RUG01... · Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen

22

3.85) behalen een hoger gemiddelde dan broers (M = 11.64, SD = 1.78). We zien dus dat zussen

vaker sociale steun zullen zoeken dan broers.

Hypothese 5: Adolescenten zullen meer steun zoeken bij hun vrienden en

romantische partner dan bij hun siblings. Vanwege een te lage rapportering omtrent de

romantische partner bij zowel de jongere siblings (romantische partner: n1 = 2; vriend: n2 = 36)

als bij de oudere siblings (romantische partner: n3 = 9; vriend: n4 = 30) zullen we bij de analyse

hierin geen onderscheid maken.

5a: Adolescenten zullen meer steun zoeken bij hun vrienden en romantische partner

dan bij hun sibling. Om het verband na te gaan tussen steun bij siblings en steun bij vrienden en

romantische partners werd een Pearson correlatiecoëfficiënt berekend tussen de subschaal steun

van de QRI (siblings) en de subschaal communicatie van de IPPA (vrienden en romantische

partner). Bij de groep van de jongere siblings vinden we geen significante correlatie tussen de

twee subschalen (r = -.09, n.s.). Tegen de verwachtingen in wordt bij de subgroep van de oudere

siblings een significant positief lineair verband teruggevonden tussen de subschaal communicatie

(IPPA) en de subschaal steun (QRI), r = .37, p < .05. Dit betekent dat naarmate oudere siblings

meer steun ervaren van hun vrienden en romantische partners, ze ook meer steun zullen ervaren

van hun siblings.

5b. Zussen zullen meer steun zoeken bij hun vrienden en romantische partner dan

broers. Om deze hypothese te toetsen werd een t-toets voor onafhankelijke steekproeven

uitgevoerd met als onafhankelijke variabele geslacht en als afhankelijke variabele de subschaal

communicatie van de IPPA. Levene’s Test toont aan dat de varianties tussen de groepen gelijk

zijn bij de subgroep van de jongere siblings, F = 0.20, n.s.. Bij de subgroep van de oudere siblings

geeft Levene’s test aan dat de varianties tussen de groepen niet gelijk zijn, F = 4.53, p < .05. Bij

de jongere siblings is er een significant verschil tussen broers en zussen op gebied van steun bij

vrienden en romantische partner, t(37) = -2.29, p < .05. Zussen (M = 3.06, SD = 0.61) zullen vaker

steun zoeken bij hun vrienden en romantische partner dan broers (M = 2.58, SD = 0.67). Bij de

subgroep van de oudere siblings vinden we ook een significant verschil terug, t(22.28) = -2.06, p

≤ .05. Ook bij de oudere siblings zullen zussen (M = 3.29, SD = 0.53) meer steun zoeken bij hun

vrienden en romantische partner dan broers (M = 2.82, SD = 0.78) (zie Tabel 6).

Page 28: Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/091/RUG01... · Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen

23

Tabel 6

Gemiddelden (M) en Standaarddeviaties (SD) bij de subschaal communicatie van de Inventory

of Parent and Peer Attachment (IPPA: Armsden & Greenberg, 1987).

Jongere siblings Oudere siblings

M SD M SD

Zussen 3.06 0.61

3.29 0.53

Broers 2.58 0.67

2.82 0.78

DISCUSSIE

Het doel van deze masterproef was om na te gaan hoe de steunuitwisseling tussen

adolescente siblings verloopt. Bijkomend werd er nagegaan of de individuele copingstijl van de

adolescent een invloed heeft op het al dan niet steun zoeken bij de sibling. Omdat het onderzoek

zich richt op adolescente siblings, leek het ons interessant om een vergelijking te maken tussen

vrienden, romantische partners en siblings op gebied van steun. Vrienden en romantische partners

spelen nu eenmaal een belangrijke rol in de adolescentie. Deze aspecten werden onderzocht aan

de hand van drie vragenlijsten, namelijk: Quality of Relationships Inventory (QRI; Pierce et al.,

1991), Utrechtse Coping Lijst, versie voor adolescenten (UCL-A; Bijstra et al., 1994) en

Inventory of Parent and Peer Attachment (IPPA; Armsden & Greenberg, 1987).

Bespreking van de onderzoeksresultaten

Rol van leeftijd bij de steunuitwisseling tussen siblings. Als eerste hypothese stelden

we dat jongere siblings meer steun ervaren dan oudere siblings. Tegen de verwachtingen in

vonden we bij beide subgroepen geen significant verband terug tussen leeftijd en steun. Dit is

opmerkelijk want in de literatuur wordt namelijk aangetoond dat oudere siblings vaak meer steun

zullen verlenen, voornamelijk als het over non-familiale zaken gaat. Ze worden beschouwd als

een soort van mentor en kunnen advies geven over relaties, risicogedrag en seksualiteit (Bank,

1999; Dunn, 1983; Hinde, 1987; Rodgers & Rowe, 1988; Widmer, 1997). In het onderzoek van

Tucker en collega’s (2001) geven dertien- en zestienjarigen aan dat zij hun oudere sibling als een

belangrijke steunbron zien. Dit onderscheid wordt in het huidig onderzoek niet teruggevonden.

Vervolgens werd er nagegaan of we dan eerder kunnen spreken van wederzijdse steun

tussen siblings. Hiervoor wordt wel evidentie teruggevonden. Er wordt namelijk een significant

Page 29: Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/091/RUG01... · Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen

24

positief verband teruggevonden tussen steun bij jongere siblings en steun bij oudere siblings. We

kunnen hieruit afleiden dat hoe meer steun de jongere siblings ervaren, hoe meer steun de oudere

siblings ervaren. Als adolescenten meer steun ervaren van hun sibling, dan zullen ze zelf ook

meer steun bieden aan hun sibling. In het huidig onderzoek is er dus eerder sprake van wederzijdse

steun. In de literatuur treffen we voornamelijk wederzijdse steun aan als het over familiale zaken

gaat. Siblings beschikken namelijk over evenveel kennis omtrent de familiale relaties en hebben

gelijkaardige ervaringen op dit gebied waardoor ze in staat zijn om elkaar te steunen (Bank, 1992;

Furman & Buhrmester, 1985b; Tucker et al., 2001; Vandereycken & Van Vreckem, 1992). Een

belangrijke opmerking hierbij is dat er in het huidig onderzoek sprake is van interafhankelijke

subgroepen. Dit kan een invloed uitoefenen op de correlatie waardoor de mogelijkheid bestaat dat

we een sterker verband terugvinden dan in werkelijkheid het geval is. Het is belangrijk om

hiermee rekening te houden bij het interpreteren van de resultaten.

Een mogelijke verklaring voor de gevonden resultaten bij deze hypotheses is dat er in de

huidige studie geen onderscheid wordt gemaakt tussen steun zoeken omtrent familiale zaken en

omtrent non-familiale zaken. Hierdoor konden we dus niet controleren waarmee de siblings

rekening hielden bij het invullen van de vragenlijsten. Een andere mogelijke verklaring kunnen

we terugvinden in de evolutie die een siblingrelatie doormaakt. Zo zal een siblingrelatie algemeen

gezien meer egalitair en minder asymmetrisch worden tijdens de adolescentie (Buhrmester &

Furman, 1990; Furman & Buhrmester, 1992; Updegraff et al., 2002). Deze verandering kan ertoe

bijdragen dat er voornamelijk wederzijdse steun wordt ervaren in de siblingrelatie. Een derde

mogelijke verklaring kunnen we toeschrijven aan het leeftijdsverschil tussen de siblings. In het

huidig onderzoek is er gemiddeld gezien een klein leeftijdsverschil van twee jaar tussen de oudere

siblings en de jongere siblings. Siblings met een klein leeftijdsverschil kunnen vaak vergeleken

worden met een vriendschap (Furman & Buhrmester, 1985b). In een vriendschap verloopt de

interactie egalitair en nemen vrienden gelijkwaardige posities in (Hinde, 1979, 1987). Op basis

hiervan kunnen we veronderstellen dat er voornamelijk wederzijdse steun aanwezig is tussen

vrienden. Het is dus mogelijk dat er tussen siblings met een klein leeftijdsverschil voornamelijk

wederzijdse steun wordt ervaren.

Geslachtsverschillen bij de steunuitwisseling tussen siblings. Vervolgens gingen we

na of zussen meer steun ervaren van hun sibling dan broers. Dit kon echter niet bevestigd worden.

In het huidig onderzoek was er namelijk in beide subgroepen geen significant verschil tussen

broers en zussen op gebied van steun ervaren van siblings. Dit stemt niet overeen met het

onderzoek van Tucker en collega’s (2001) waarin men aantoont dat oudere zussen meer steun

zullen verlenen aan jongere zussen dan aan jongere broers. De gevonden resultaten in de huidige

Page 30: Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/091/RUG01... · Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen

25

studie sluiten wel aan bij het onderzoek van Howe en collega’s (2001) waarbij geen

geslachtsverschillen worden teruggevonden op gebied van self-disclosure. Volgens Howe en

collega’s (2001) zullen broers en zussen niet verschillen in de mate waarin ze iemand in

vertrouwen nemen en dus steun zoeken bij iemand. Als er geen significant verschil bestaat tussen

broers en zussen in de mate waarin ze steun zoeken, zouden we kunnen veronderstellen dat er ook

geen significant verschil bestaat in de mate waarin ze steun ervaren.

Daarnaast gingen we na of de samenstelling van de siblingdyade een invloed uitoefent op

de steunuitwisseling tussen siblings. Bij de subgroep van de jongere siblings wordt geen

significant verschil tussen de siblingdyades teruggevonden. Bij de subgroep van de oudere

siblings vinden we wel een significant verschil terug. We zien namelijk een significant verschil

tussen de zus-zusdyade en de broer-zusdyade op gebied van steunuitwisseling. Er wordt meer

steun ervaren in een zus-zus relatie dan in een siblingrelatie bestaande uit een broer en een zus.

Dit wordt ook teruggevonden in de literatuur. De zus-zus relatie wordt immers beschreven als de

meest intensieve band onder de siblingdyades. Zij scoren ook het hoogst op intimiteit en warmte

(Dunn, Slomkowski, Beardsall, & Rende, 1994). Dit kan mogelijk verklaard worden door het feit

dat zussen meer relatiegericht zijn (Buhrmester & Prager, 1995; Maccoby, 1990). Tussen de zus-

zusdyade en broer-broerdyade wordt geen significant verschil teruggevonden. Dit spreekt de

bevinding van Dunn en collega’s (1994) dan weer tegen. Ook tussen de broer-broerdyade en

broer-zusdyade kan geen significant onderscheid gemaakt worden op gebied van

steunuitwisseling. We vinden dus een significant verschil tussen de zus-zusdyade en de broer-

zusdyade maar niet tussen de zus-zusdyade en de broer-broerdyade. Dit zijn tegenstrijdige

bevindingen. Enerzijds vinden we evidentie voor het onderzoek van Dunn en collega’s (1994)

waarbij er voornamelijk in de zus-zusdyade steun wordt ondervonden. Anderzijds vinden we

opnieuw evidentie voor het onderzoek van Howe en collega’s (2001) waarbij geen

geslachtsverschillen worden teruggevonden.

De gevonden resultaten kunnen mogelijk verklaard worden door de kleine steekproef en

de ongelijke verdeling in de steekproef. Er hebben namelijk meer zussen deelgenomen dan broers.

Daarnaast is de broer-broerdyade veel minder vertegenwoordigd in de steekproef dan de broer-

zusdyade en de zus-zusdyade. Dit kan ervoor zorgen dat we geen significant verschil terugvinden

tussen de broer-broerdyade en de zus-zusdyade. Een andere mogelijke verklaring voor dit

gevonden resultaat heeft betrekking op de samenstelling van de siblingdyade. Same-sex siblings

rapporteren meer warmte dan opposite-sex siblings en hebben vaak een hechtere siblingrelatie

(Bowerman & Dobash, 1974; Dunn & Kendrick, 1982; Furman & Buhrmester, 1985a, 1985b).

Hierbij weten we dat het ervaren van warmte in de siblingrelatie een belangrijke rol speelt bij de

steunuitwisseling tussen siblings (Howe et al., 2001). We kunnen stellen dat er meer steun ervaren

Page 31: Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/091/RUG01... · Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen

26

wordt in een same-sex siblingdyade dan in een opposite-sex dyade (Buhrmester, 1992; Tucker,

Barber, & Eccles, 1997). Dit biedt een mogelijke verklaring voor het niet significant verschil

tussen de zus-zusdyade en broer-broerdyade dat in het huidig onderzoek naar voren komt. Dit

vormt ook nog een mogelijke verklaring voor het significant verschil dat we terugvinden tussen

de zus-zusdyade en de broer-zusdyade.

Verder werd er ook geen significant verschil gevonden tussen de broer-broerdyade en de

broer-zusdyade. Dit stemt dan weer niet overeen met de bevinding van Buhrmester (1992) en

Tucker en collega’s (1997). Een gemeenschappelijke factor tussen deze dyades is de

aanwezigheid van een broer in de siblingrelatie. Jongens zijn minder open over hun gevoelens en

zullen niet zo snel sociale steun zoeken in vergelijking met meisjes (Plancherel et al., 1998;

Williams & McGillicuddy-De Lisi, 2000). Dit kan ervoor zorgen dat broers minder snel geneigd

zullen zijn om steun te zoeken bij hun broer of zus.

Algemeen gezien lijkt het ons moeilijk om in het huidig onderzoek concrete conclusies

te trekken omtrent mogelijke geslachtsverschillen op gebied van steunuitwisseling tussen

siblings.

Rol van warmte en conflict bij de steunuitwisseling tussen siblings. Bij de derde

hypothese werd nagegaan of de mate van warmte en conflict in de siblingrelatie een invloed

uitoefent op het al dan niet steun zoeken bij de sibling. Zoals we bij de eerste hypothese al hebben

aangegeven, bestaat er een significant positief verband tussen steun bij jongere siblings en steun

bij oudere siblings. Dit verband wijst dus in de richting van wederzijdse steun tussen de siblings.

Uit de resultaten komt er ook een significant positief verband naar voor tussen het ervaren van

conflict door de jongere siblings en het ervaren van conflict door de oudere siblings. Daarnaast

vinden we ook een significant positief verband tussen het ervaren van diepgang in de relatie door

de jongere siblings en het ervaren van diepgang door de oudere siblings. Op basis hiervan kunnen

we stellen dat naarmate een jongere sibling meer conflict ervaart, de oudere sibling ook meer

conflict ervaart. Dit geldt ook voor ervaren van diepgang in de siblingrelatie. Als de jongere

sibling meer diepgang ervaart, dan zal de oudere sibling ook meer diepgang ervaren.

Een opvallend resultaat hierbij is het verband tussen het ervaren van diepgang in de relatie

en het ervaren van steun. Er wordt een significant positief verband gevonden tussen het ervaren

van diepgang in de siblingrelatie door de jongere sibling en het ervaren van steun door de oudere

sibling. Naarmate de jongere sibling de siblingrelatie als belangrijk en positief ervaart, zal de

jongere sibling ook meer steun bieden aan de oudere sibling, waardoor de oudere sibling dus meer

steun ervaart. Ook in de literatuur wordt er een verband gevonden tussen diepgang in de

siblingrelatie en de steunuitwisseling tussen siblings. In het onderzoek van Howe en collega’s

Page 32: Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/091/RUG01... · Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen

27

(2000) wordt aangegeven dat de kwaliteit van de siblingrelatie een belangrijke rol speelt bij de

beslissing om een sibling al dan niet in vertrouwen te nemen. Voornamelijk adolescenten die

rapporteren dat ze een warme en hechte siblingrelatie hebben, zullen hun sibling meer in

vertrouwen nemen en ook vaker steun bij hen zoeken (Howe et al., 2000). Als we de rollen

omkeren dan vinden we geen significant verband terug. De mate waarin de oudere sibling de

siblingrelatie als positief en belangrijk ervaart, blijkt niet significant gecorreleerd te zijn met de

mate waarin zij steun bieden aan de jongere sibling. In het onderzoek van Dunn (1983) en Hinde

(1987) wordt aangetoond dat oudere siblings vaak als een soort van mentor worden gezien. Het

is mogelijk dat er van de oudere siblings verwacht wordt dat ze hun jongere sibling steunen,

onafhankelijk van de kwaliteit van de siblingrelatie, omdat ze ouder zijn en omdat zij meer

ervaring hebben op schools en sociaal vlak (Bryant, 1994; Lamb, 1982). Een andere mogelijke

verklaring kunnen we terugvinden in het onderzoek van Buhrmester en Furman (1990) waarin

werd aangetoond dat jongere siblings vaak het gevoel hebben dat ze gedomineerd en verzorgd

worden door hun oudere sibling. Steun verlenen aan een jongere sibling kan deel uitmaken van

de verzorgingsreactie van de oudere sibling.

Vanuit de literatuur zouden we kunnen verwachten dat er een negatief verband bestaat

tussen het ervaren van conflict en het ervaren van steun. In het onderzoek van Howe en collega’s

(2000) wordt namelijk aangetoond dat de kwaliteit van de siblingrelatie een belangrijke rol speelt

bij de steunuitwisseling tussen siblings. In het onderzoek van Campione-Barr en Smetana (2010)

wordt een negatief verband gevonden tussen het ervaren van conflict en kwaliteit van de

siblingrelatie. Op basis hiervan kunnen we veronderstellen dat het ervaren van conflict ervoor

zorgt dat de warmte in de siblingrelatie afneemt, wat op zijn beurt een negatieve invloed zou

kunnen uitoefenen op de steunuitwisseling. Dit wordt in het huidig onderzoek echter niet

bevestigd. We vinden namelijk geen significant verband terug tussen het ervaren van conflict door

de jongere sibling en het ervaren van steun door de oudere sibling. Er blijkt ook geen significant

verband te zijn tussen het ervaren van conflict door de oudere sibling en het ervaren van steun

door de jongere sibling. Een mogelijke verklaring hiervoor kunnen we terugvinden in de

literatuur. We weten dat een siblingrelatie een hoge frequentie van conflicten kan overleven

zonder dat dit de relatie in gevaar zal brengen (Campione-Barr & Smetana, 2010; Furman &

Buhrmester, 1985b). We zouden hieruit kunnen afleiden dat het ervaren van conflicten met een

sibling niet noodzakelijk een significante invloed zal uitoefenen op de steunuitwisseling tussen

siblings. Dit kan eventueel toegeschreven worden aan de uniekheid van de siblingrelatie. In een

siblingrelatie kunnen adolescenten vrijuit hun negatieve emoties uiten omdat ze weten dat deze

relatie zal blijven bestaan (Dunn, 1993). Een siblingrelatie is namelijk gebaseerd op verwantschap

en een lange geschiedenis van interacties (Campione-Barr & Smetana, 2010; Furman &

Page 33: Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/091/RUG01... · Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen

28

Buhrmester, 1985b). Op basis hiervan zouden we kunnen veronderstellen dat siblings, ondanks

het ervaren van conflict, voor elkaar klaarstaan en elkaar zullen steunen als ze problemen ervaren.

In de literatuur wordt dus aangegeven dat de mate waarin conflicten voorkomen een

invloed zal uitoefenen op de kwaliteit van de siblingrelatie (Campione-Barr & Smetana, 2010).

Campione-Barr en Smetana (2010) geven aan dat frequente en intense conflicten geassocieerd

worden met een minder goede siblingrelatie. In het huidig onderzoek wordt ook een negatief

verband waargenomen tussen het ervaren van conflict en het ervaren van diepgang in de relatie.

Deze verbanden zijn echter niet significant.

Ook hier is het van belang om bij het interpreteren van de resultaten rekening te houden

met de interafhankelijkheid van de subgroepen. Dit kan mogelijk een invloed uitoefenen op de

resultaten.

Rol van de individuele copingstijl bij de steunuitwisseling tussen siblings. In de

subgroep van de oudere siblings zien we dat adolescenten die in het algemeen meer gebruik

maken van de copingstrategie sociale steun, ook meer steun zullen zoeken bij hun sibling. In de

subgroep van de jongere siblings vinden we geen significant verband terug. Hypothese 4a, die

stelt dat adolescenten die in het algemeen de copingstrategie sociale steun vaak toepassen, ook

vaker steun zullen zoeken bij hun sibling, wordt dus enkel bevestigd in de subgroep van de oudere

siblings. Uit de literatuur blijkt dat één van de belangrijkste copingstrategieën waarvan

adolescenten gebruik maken sociale steun is. Hun sociaal netwerk bestaat uit verschillende

personen, waaronder ook siblings (Cheng & Chan, 2004). Adolescenten die vaak de

copingstrategie sociale steun toepassen, zullen uiteraard snel de neiging hebben om steun te

zoeken bij een andere persoon wanneer ze problemen ervaren, waardoor de kans ook groter wordt

dat ze steun zullen zoeken bij hun sibling. Op basis hiervan kunnen we de veronderstelling maken

dat adolescenten die de voorkeur geven aan andere copingstrategieën misschien minder snel de

neiging zullen hebben om steun te zoeken bij hun sibling. We vinden hier ook evidentie voor

terug in de literatuur. Adolescenten die meer gebruik maken van de copingstrategieën vermijding

of ontkenning, zullen minder vaak sociale steun zoeken (Cutrona, 2000; Cutrona & Russell, 1990;

Weiss, 1976), waardoor ze ook minder snel steun zullen zoeken bij hun sibling.

Bepaalde studies hebben aangetoond dat de frequentie van actieve copingstrategieën

(bijvoorbeeld: sociale steun zoeken) in de loop van de adolescentie eerst toeneemt, daarna

afneemt en op het einde van de adolescentie terug toeneemt (Donaldson et al., 2000). Ook in het

onderzoek van Cicognani (2011) wordt aangetoond dat oudere adolescenten meer gebruik zullen

maken van actieve copingstrategieën. Deze bevindingen kunnen een mogelijke verklaring vormen

voor het feit dat er enkel bij de subgroep van de oudere siblings een significant effect wordt

Page 34: Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/091/RUG01... · Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen

29

teruggevonden. Jongere siblings lijken actieve copingstrategieën minder vaak toe te passen.

Naarmate adolescenten ouder worden, zullen ze meer gebruik maken van deze

copingsstrategieën, waaronder ook het zoeken van sociale steun (Cicognani, 2011; Donaldson et

al., 2000).

Daarnaast wordt er ook een geslachtsverschil teruggevonden op gebied van coping. We

zien in de subgroep van de oudere siblings dat zussen vaker sociale steun als copingstrategie

zullen toepassen. Dit is in overeenkomst met wat in de literatuur wordt waargenomen. Meisjes

zullen vaker steun zoeken bij anderen terwijl jongens eerder de neiging hebben om fysieke

activiteiten uit te voeren en relaxatie op te zoeken. Meisjes zijn ook meer open dan jongens en

gaan sneller sympathie en steun aanvaarden (Frydenberg & Lewis, 1991; Plancherel et al., 1998;

Williams & McGillicuddy-De Lisi, 2000). Bij de subgroep van de jongere siblings vinden we

geen significant verschil terug. Een mogelijke verklaring hiervoor kan opnieuw gevonden worden

bij het onderzoek van Donaldson en collega’s (2000). Ook hypothese 4b, die stelt dat zussen vaker

sociale steun zullen zoeken dan broers, wordt dus enkel bevestigd bij de subgroep van de oudere

siblings.

Steun bij vrienden en romantische partner versus steun bij siblings. Aan de hand van

de laatste hypothese wilden we nagaan of adolescenten meer steun zullen zoeken bij hun vrienden

en romantische partner dan bij hun sibling. In de literatuur wordt voornamelijk waargenomen dat

de steun van familie afneemt, terwijl de steun van vrienden toeneemt (Cheng & Chan, 2004;

Collins & Laursen, 2004; Furman & Buhrmester, 1992; Garnefski & Diekstra, 1996). In het

huidig onderzoek wordt geen onderscheid gemaakt tussen vrienden en romantische partners

wegens een te lage rapportering omtrent de romantische partner. We zien dat deze relaties ook

enkele gemeenschappelijke kenmerken vertonen. Zo zijn beide relaties vrijwillig, egalitair en

vormen ze een belangrijke steunbron voor de adolescent. Daarnaast spelen gevoelens van

intimiteit en kameraadschap bij beide relaties een belangrijke rol (Furman, 1999; Furman &

Wehner, 1994; Furman et al., 2002; Scharf & Mayseless, 2001).

Bij de subgroep van de jongere siblings vinden we geen significant verband terug tussen

steun van vrienden en romantische partner en steun van siblings. In de subgroep van de oudere

siblings vinden we, in tegenstelling tot wat werd verwacht, een significant positief verband terug

tussen steun van vrienden en romantische partner en steun van siblings. Dit betekent dat naarmate

oudere siblings meer steun ervaren van hun vrienden en romantische partner, ze ook meer steun

zullen ervaren van hun siblings. Dit kan eventueel verklaard worden door de copingstijl van de

sibling. Eén van de belangrijkste copingstrategieën die adolescenten toepassen is steun zoeken bij

hun sociaal netwerk (Cheng & Chan, 2004). Adolescenten die de voorkeur geven aan deze

Page 35: Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/091/RUG01... · Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen

30

copingstrategie zullen bij het ervaren van problemen of stress, dus vaak steun zoeken bij andere

personen. Aangezien adolescenten vaak een uitgebreid sociaal netwerk hebben (Cheng & Chan,

2004), is het mogelijk dat ze bij verschillende personen ten rade zullen gaan. Dus zowel bij

siblings als bij vrienden en hun romantische partner.

Zoals eerder aangegeven zullen oudere adolescenten meer gebruik maken van actieve

copingstrategieën, zoals sociale steun zoeken (Cicognani, 2011; Donaldson et al., 2000). Dit kan

een verklaring bieden voor het feit dat er enkel bij de subgroep van de oudere siblings een

significant verband wordt teruggevonden. Er wordt dus geen evidentie gevonden voor hypothese

5a, die stelt dat adolescenten meer steun zullen zoeken bij hun vrienden en romantische partner

dan bij hun sibling.

Bij beide subgroepen wordt er een geslachtsverschil teruggevonden. Zussen zullen meer

steun zoeken bij hun vrienden en romantische partner dan broers. Dit stemt ook overeen met wat

in de literatuur wordt teruggevonden. In de literatuur wordt aangetoond dat meisjes vaker steun

zullen zoeken bij hun beste vriendin dan jongens (Lever, 1976; Tietgen, 1982). In het onderzoek

van Claes (1992) zullen meisjes hoger scoren op communicatie. Daarnaast scoren ze ook hoger

op vertrouwen, empathie en delen met elkaar. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat meisjes

meer belang hechten aan intimiteit. Meisjes zijn sterker gehecht aan elkaar (Claes, 1992). Dit leidt

ertoe dat meisjes vaak een beperktere vriendenkring hebben die voornamelijk bestaat uit meer

intensieve en intieme vriendschappen. Jongens zullen eerder een uitgebreid sociaal netwerk

hebben, bestaande uit meer oppervlakkige relaties (Bryant, 1994; Vondra & Garbarino, 1988).

Dit kan mogelijk de kans op intimiteit en sociale steun bij jongens verkleinen. Een andere

mogelijke verklaring is dat meisjes uit zichzelf meer relatiegericht zijn en dus sneller een

vertrouwenspersoon zullen vormen voor elkaar (Maccoby, 1990).

Beperkingen van huidig onderzoek

De huidige studie bevat ook enkele beperkingen. Zo wordt er geen rekening gehouden

met de domeinverschillen die in de literatuur worden teruggevonden bij de steunuitwisseling

tussen siblings. Op onderzoeksgebied wordt aangegeven dat siblings op sommige domeinen een

complementaire rol innemen en op andere domeinen een wederzijdse rol innemen. Dit wordt

gelinkt aan het onderscheid dat gemaakt wordt tussen familiale en non-familiale zaken

(bijvoorbeeld: sociale en schoolse zaken) (Tucker et al., 2001). In het huidig onderzoek wordt dit

onderscheid niet gemaakt. Dit heeft mogelijk een invloed uitgeoefend op de resultaten.

Een tweede beperking is onze kleine steekproef. Hierdoor is het belangrijk om

voorzichtig om te springen met de interpretatie van de statistische resultaten. We hebben ook een

Page 36: Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/091/RUG01... · Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen

31

ongelijke verdeling in geslacht. Er hebben namelijk meer zussen deelgenomen dan broers. Ook

in de samenstelling van de siblingdyades is er een ongelijke verdeling. Voornamelijk de broer-

broerdyade is minder vertegenwoordigd in de steekproef. Onze steekproef was ook te klein om

leeftijdsverschillen te onderzoeken. In het onderzoek van Branje en collega’s (2004) wordt

bijvoorbeeld gerapporteerd dat de steun van siblings toeneemt tussen de leeftijd elf jaar en dertien

jaar. Vanaf dertien jaar blijft die steun stabiel (Branje et al., 2004). In een ander onderzoek wordt

aangetoond dat de steun in een siblingrelatie al stabiel blijft vanaf de leeftijd van twaalf jaar

(Scholte et al., 2001). We hadden in de huidige studie niet voldoende middelen om dit nader te

onderzoeken.

Een andere beperking van het huidig onderzoek is de lage respons van de adolescenten.

Het was vaak moeilijk om adolescenten te motiveren om deel te nemen. We moeten hierbij

rekening houden met de mogelijkheid dat adolescenten met een goede siblingrelatie misschien

meer gemotiveerd zullen zijn om deel te nemen dan adolescenten die een minder positieve

siblingrelatie hebben. Bij een vragenlijstonderzoek is het ook altijd van belang om rekening te

houden met de kans dat er sociaal wenselijk werd geantwoord.

Suggesties voor toekomstig onderzoek

Voor toekomstig onderzoek naar steunuitwisseling tussen siblings kan het interessant zijn

om de domeinverschillen als een variabele op te nemen. Dit zodat men specifiek kan nagaan bij

wie de adolescent het meest steun zoekt op gebied van sociale, schoolse en familiale zaken. Op

deze manier kan men onderzoeken of hierin een duidelijk onderscheid bestaat. Door rekening te

houden met de domeinverschillen kan men ook op een representatieve manier onderzoek voeren

naar de complementaire en wederzijdse rol van steun.

Daarnaast zou het ook interessant kunnen zijn om een grotere steekproef te verzamelen

waarbij men rekening houdt met de leeftijdscategorieën. Op deze manier kan men op een

representatieve manier de leeftijdsverschillen nagaan die in de literatuur worden teruggevonden.

In het huidig onderzoek konden we geen algemene conclusie trekken omtrent de

geslachtsverschillen in de steunuitwisseling tussen siblings. Ook in de literatuur vinden we

hieromtrent geen consistente bevindingen terug. Voor toekomstig onderzoek zouden we aanraden

om dit onderwerp verder te bestuderen.

Dit onderwerp creëert de mogelijkheid tot een longitudinaal onderzoek waarbij men een

steekproef van adolescente siblings op meerdere tijdstippen tijdens de adolescentie kan bevragen.

Hierdoor kan men zich een duidelijker beeld vormen van de evolutie in steunuitwisseling tussen

siblings in de adolescentie.

Page 37: Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/091/RUG01... · Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen

32

In het huidig onderzoek wordt enkel gekeken naar de siblingrelatie in de adolescentie.

Voor toekomstig onderzoek zou het boeiend kunnen zijn om aan de hand van een longitudinaal

onderzoek de siblingrelatie doorheen verschillende levensfases te volgen (bijvoorbeeld:

kindertijd, adolescentie, volwassenheid). Hierdoor zou men zich een volledig beeld kunnen

vormen van hoe een siblingrelatie evolueert doorheen iemands leven.

Conclusie

De huidige studie onderzocht hoe de steunuitwisseling tussen siblings in de adolescentie verloopt.

De resultaten tonen aan dat er in het huidig onderzoek eerder sprake is van wederzijdse steun

tussen siblings. Als we naar mogelijke geslachtsverschillen kijken op gebied van steun, dan

vinden we geen verschil terug tussen broers en zussen in het ervaren van steun van hun sibling.

Daarentegen zien we in de subgroep van de oudere siblings wel dat er meer steun ervaren wordt

in de zus-zusdyade dan in de broer-zusdyade. Er kunnen dus geen algemene conclusies getrokken

worden omtrent mogelijke geslachtsverschillen op gebied van steun tussen siblings. Dit aspect

verdient verder onderzoek. Daarnaast werd er ook gekeken naar de invloed van warmte en conflict

op de steunuitwisseling tussen siblings. Hierbij vinden we enkel een significant positief verband

terug tussen diepgang in de relatie zoals ervaren door de jongere sibling en het ervaren van steun

door de oudere sibling. We vinden geen significant verband terug tussen steun en conflict.

Vervolgens keken we naar de invloed van de copingstijl van de sibling. We zien in de subgroep

van de oudere siblings dat adolescenten die in het algemeen de copingstrategie sociale steun vaak

toepassen, vaker steun zullen zoeken bij hun sibling, waardoor ze meer steun ervaren van hun

sibling. Daarnaast zien we in de subgroep van de oudere siblings dat zussen vaker sociale steun

zullen zoeken dan broers. Zussen zullen ook vaker steun zoeken bij hun vrienden en romantische

partner dan broers. Ten slotte vinden we een positief verband tussen steun bij vrienden en

romantische partner en steun bij siblings in de subgroep van de oudere siblings. In het huidig

onderzoek komen er dus interessante bevindingen naar voor. De siblingrelatie is zeker en vast een

boeiende relatie die om nader onderzoek vraagt.

Page 38: Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/091/RUG01... · Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen

33

LITERATUURLIJST

Abramovitch, R., Corter, C., Pepler, D. J., & Lando, B. (1979). Sibling interaction in the home.

Child Development, 50, 997–1003.

Allan, G. (1989). Friendship: Developing a sociological perspective. New York: Harvester

Wheatsheaf.

Armsden, G. C., & Greenberg, M. T. (1987). The Inventory of Parent and Peer Attachment:

Individual differences and their relationship to psychological well-being in adolescence.

Journal of Youth and Adolescence, 16, 427-453.

Bank, L. (1999). Adolescent adjustment as a function of sibling relationships in at-risk families.

Paper presented at the biennial meeting of the Society for Research on Child

Development, Albuquerque, NM.

Bank, S. (1992). Remembering and reinterpreting sibling bonds. In F. Boer & J. Dunn (Eds.),

Children’s sibling relationships: Developmental and clinical issues (pp.139-152).

Hillsdale, NJ: Erlbaum.

Bijstra, J. O., Jackson, S., & Bosma, H. A. (1994). De Utrechtse Coping Lijst voor Adolescenten.

Kind en adolescent, 15, 67-68.

Boer, F., & Dunn, J. (1992). Children’s sibling relationships: Developmental and clinical issues.

Hillsdale, NJ: Erlbaum.

Bouchey, H. A., & Furman, W. (2003). Dating and romantic experiences in adolescence. In G. R.

Adams & M. D. Berzonsky (Eds.), Blackwell handbook of adolescence (pp. 313–329).

Oxford: Blackwell Publishing.

Bowlby, J. (1982). Attachment and loss: Attachment. New York: Basic Books.

Bowerman, C. E., & Dobash, R. M. (1974). Structural variations in intersibling affect. Journal of

Marriage and the Family, 36, 48-54.

Branje, S. J. T., Van Lieshout, C. F. M., Van Aken, M. A. G., & Haselager, G. J. T. (2004).

Perceived support in sibling relationships and adolescent adjustment. Journal of Child

Psychology and Psychiatry, 45, 1385-1396.

Brody, G. H. (1996). Sibling relationships: Their causes and consequences. Norwood, NJ: Ablex.

Brody, G. H. (1998). Sibling relationship quality: It’s causes and consequences. Annual Review

of Psychology, 49, 1–24.

Brody, G. H., Stoneman, Z., MacKinnon, C. E., & MacKinnon, R. (1985). Role relationships and

behavior among preschool-aged and school-aged sibling pairs. Developmental

Psychology, 21, 124–129.

Page 39: Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/091/RUG01... · Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen

34

Brody, G. H., Stoneman, Z., & McCoy, J. K. (1994). Forecasting sibling relationships in early

adolescence from child temperaments and family processes in middle childhood. Child

Development, 65, 771–784.

Bryant, B. K. (1994). Sibling caretaking: Providing emotional support during middle childhood.

In F. Boer & J. Dunn (Eds.), Children’s sibling relationships: Developmental and clinical

issues (pp. 55-70). Hillsdale, NJ: Erlbaum.

Buhrmester, D. (1992). The developmental course of sibling and peer relationships. In F. Boer &

J. Dunn (Eds.), Children’s sibling relationships: Developmental and clinical issues (pp.

19-40). Hillsdale, NJ: Erlbaum.

Buhrmester, D., & Furman, W. (1987). The development of companionship and intimacy. Child

Development, 88, 1101–1113.

Buhrmester, D., & Furman, W. (1990). Perceptions of sibling relationships during middle

childhood and adolescence. Child Development, 61, 1387–1398.

Buhrmester, D., & Prager, K. (1995). Patterns and functions of self-disclosure during childhood

and adolescence. In K. J. Rotenberg (Ed.), Disclosure processes in children and

adolescents (pp. 10–56). New York, NY: Cambridge University Press.

Buist, K. L., Dekovic, M., Meeus, W. H., & Van Aken, M. A. G. (2004). Attachment in

Adolescence: A Social Relations Model Analysis. Journal of Adolescent Research, 19,

826-850.

Campione-Barr, N., & Smetana, J. G. (2010). “Who Said You Could Wear My Sweater?’’

Adolescent Siblings’ Conflicts and Associations With Relationship Quality. Child

Development, 81, 464-471.

Cheng, S., & Chan, A. (2004). The multidimensional scale of perceived social support:

Dimensionality and age and gender differences in adolescents. Personality and Individual

Differences, 37, 1359–1369.

Cicirelli, V. G. (1995). Sibling relationships across the life span. New York: Plenum Press.

Cicognani, E. (2011). Coping Strategies With Minor Stressors in Adolescence: Relationships

With Social Support, Self-Efficacy, and Psychological Well-Being, Journal of Applied

Social Psychology, 41, 559–578.

Claes, M. E. (1992). Friendship and personal adjustment during adolescence. Journal of

Adolescence, 15, 39-55.

Cobb, S. (1976). Social support as a moderator of life stress. Psychosomatic Medicine, 38, 300–

314.

Colarossi, L. G., & Eccles, J. S. (2003). Differential effects of support providers on adolescents’

mental health. Social Work Research, 27, 19–30.

Page 40: Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/091/RUG01... · Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen

35

Cole, A., & Kerns, K. A. (2001). Perceptions of sibling qualities and activities of early

adolescents. Journal of Early Adolescence, 21, 204–227.

Coleman, J., & Hendry, L. B. (1999). The nature of adolescence. New York, NY: Routledge.

Collins, W. A., & Laursen, B. (2004). Parent-adolescent relationships and influences. In R. M.

Lerner & L. Steinberg (Eds.), Handbook of adolescent psychology (pp. 331–361).

Hoboken, NJ: Wiley.

Compas, B. E., Connor-Smith, J. K., Saltzman, H., Thomsen, A. H., & Wadsworth, M. E. (2001).

Coping with stress during childhood and adolescence: Problems, progress, and potential

in theory and research. Psychological Bulletin, 127, 87–127.

Connidis, I. A. (2001). Family ties & aging. London: Sage.

Cutrona, C. E. (2000). Social support principles for strengthening families. Messages from the

USA. In J. Canavan, P. L. Dolan, & J. Pinkerton (Eds.), Family support. Direction from

diversity (pp. 103–117). London: Jessica Kingsley Publishers.

Cutrona, C. E., & Russell, D. W. (1990). Type of social support and specific stress. Toward a

theory of optimal matching. In B. R. Sarason, I. G. Sarason, & G. R. Pierce (Eds.), Social

support. An interactional view (pp. 319–366). New York: Wiley.

Dekovic, M., & Meeus, W. (1997). Peer relations in adolescence: Effects of parenting and

adolescent’s self-concept. Journal of Adolescence, 20, 163-176.

Donaldson, D., Prinstein, M. J., Danovsky, M., & Spirito, A. (2000). Patterns of children’s coping

with life stress: Implications for clinicians. American Journal of Orthopsychology, 70,

351–359.

Dunn, J. (1983). Sibling relationships in early childhood. Child Development, 54, 787-811.

Dunn, J. (1985). Sisters and brothers. Cambridge: Harvard University Press.

Dunn, J. (1993). Young children’s close relationships. London: Sage Publications.

Dunn, J. (2000). State of the art: Siblings. The Psychologist, 13, 244–248.

Dunn, J., Creps, C., & Brown, J. (1996). Children’s family relationships between two and five:

Developmental changes and individual differences. Social Development, 5, 230–250.

Dunn, J., & Kendrick, C. (1982). Siblings: Love, envy, and understanding. Cambridge,

Massachusetts: Harvard University Press.

Dunn, J., Slomkowski, C., & Beardsall, L. (1994). Sibling relationships from the preschool period

through middle childhood and early adolescence. Developmental Psychology, 30, 315-

324.

Dunn, J., Slomkowski, C., Beardsall, L., & Rende, R. (1994). Adjustment in middle childhood

and early adolescence: Links with earlier and contemporary sibling relationships. Journal

of Child Psychology and Psychiatry, 35, 491–504.

Page 41: Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/091/RUG01... · Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen

36

Erikson, E. (1968). Identity, youth, and crisis. New York: Norton.

Frydenberg, E. (1997). Adolescent coping: Theoretical and research perspectives. London:

Routledge.

Frydenberg, E., & Lewis, R. (1991). Adolescent coping: The different ways in which boys and

girls cope. Journal of Adolescence, 14, 119-133.

Frydenberg, E., & Lewis, R. (1993). Boys play sport and girls turn to others: Age, gender, and

ethnicity as determinants of coping. Journal of Adolescence, 16, 253–266.

Furman, W. (1999). The role of peer relationships in adolescent romantic relationships. In W. A.

Collins & B. Laursen (Eds.), Minnesota symposium on child development: Vol. 29.

Relationships as developmental contexts (pp. 172–202). Hillsdale, NJ: Erlbaum.

Furman, W. (2002). The emerging field of adolescent romantic relationships. Current Directions

in Psychological Science, 11, 177–180.

Furman, W., & Buhrmester, D. (1985a). Children’s perceptions of the qualities of sibling

relationships. Child Development, 56, 448-461.

Furman, W., & Buhrmester, D. (1985b). Children's Perceptions of the Personal Relationships in

Their Social Networks. Developmental Psychology, 21, 1016-1024.

Furman, W., & Buhrmester, D. (1992). Age and sex differences in perceptions of networks of

personal relationship. Child Development, 63, 103–115.

Furman, W., Simon, V. A., Schaffer, L., & Bouchey, H. A. (2002). Adolescents’ working models

and styles for relationships with parents, friends, and romantic partners. Child

Development, 73, 241–255.

Furman, W., & Wehner, E. (1994). Romantic views: Toward a theory of adolescent romantic

relationships. In R. Montemayor, G. Adams, & G. Gullota (Eds.), Relationships during

adolescence (pp. 168–195). Thousand Oaks, CA: Sage.

Garnefski, N., & Diekstra, R. F. W. (1996). Perceived social support from family, school and

peers: Relationship with emotional and behavioral problems among adolescents. Journal

of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 35, 1657–1664.

Goetting, A. (1986). The developmental tasks of siblingship over the life cycle. Journal of

Marriage and Family, 48, 703-714.

Greenberg, M. T., & Armsden, G. (2009). The Inventory of Parent and Peer Attachment.

Retrieved from http://prevention.psu.edu/pubs/documents/IPPAmanual0809.pdf.

Hampel, P. (2007). Brief report: Coping among Austrian children and adolescents. Journal of

Adolescence, 30, 885–890.

Hampel, P., & Petermann, F. (2005). Age and gender effects on coping in children and

adolescents. Journal of Youth and Adolescence, 34, 73–83.

Page 42: Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/091/RUG01... · Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen

37

Hartup, W. W., & Stevens, N. (1997). Friendships and adaptation in the life course. Psychological

Bulletin, 121, 355 – 370.

Helsen, M., Vollebergh, W., & Meeus, W. (2000). Social support from parents and friends and

emotional problems in adolescence. Journal of Youth and Adolescence, 29, 319-335.

Hetherington, E. M. (1988). Parents, children, and siblings: Six years after divorce. In R. A. Hinde

& J. Stevenson-Hinde (Eds.), Relationships within families: Mutual influences (pp. 311–

331). New York, NY: Oxford University Press.

Hinde, R. A. (1979). Towards understanding relationships. New York: Academic Press.

Hinde, R. A. (1987). Individuals, relationships, and culture: Links between ethology and the

social sciences. Cambridge, England: Cambridge University Press.

Hombrados-Mendieta, M. I., Gomez-Jacinto, L., Dominguez-Fuentes, J. M., Garcia-Leiva, P.,

Castro-Trave, M. (2012). Types of social support provided by parents, teachers, and

classmates during adolescence. Journal of Community Psychology, 40, 645-664.

Howe, N., Aquan-Assee, J., Bukowski, W. M., Lehoux, P. M., & Rinaldi, C. M. (2001). Siblings

as Confidants: Emotional Understanding, Relationship Warmth and Sibling Self-

Disclosure. Social Development, 10, 439-454.

Howe, N., Aquan-Assee, J., Bukowski, W. M., Rinaldi, C., & Lehoux, P. (2000). Sibling self-

disclosure in early adolescence. Journal of Developmental Psychology, 46, 653-671.

Hunter, E. T., & Youniss, J. (1982). Changes in functions of three relations during adolescence.

Developmental Psychology, 18, 806-811.

Jackson, S., & Goossens, L. (2006). Handbook of adolescent development. Hove, UK:

Psychology Press.

Kaplan, L., Ade-Ridder, L., & Hennon, C. B. (1991). Issues of split custody: Siblings separated

by divorce. Journal of Divorce and Remarriage, 16, 253–274.

Kim, J., McHale, S. M., Osgood, D. W., & Crouter, A. C. (2006). Longitudinal course and family

correlates of sibling relationships from childhood through adolescence. Child

Development, 77, 1746–1761.

Kramer, L., & Bank, L. (2005). Sibling Relationship Contributions to Individual and Family

Well-Being: Introduction to the Special Issue. Journal of Family Psychology, 19, 483–

485.

Laireiter, A., & Baumann, U. (1992). Network structures and support functions: Theoretical and

empirical analyses. In H. O. Veiel & U. Baumann (Eds.), The meaning and measurement

of social support (pp. 33–35). New York, NY: Hemisphere.

Page 43: Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/091/RUG01... · Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen

38

Lamb, M. E. (1982). Sibling relationships across the lifespan: An overview and introduction. In

M. E. Lamb & B. Sutton-Smith (Eds.), Sibling relationships: Their nature and

significance across the lifespan (pp. 1-11). Hillsdale, NJ: Erlbaum.

Lazarus, R. S., & Folkman, S. (1984). Stress, appraisal, and coping. New York: Springer.

Lever, J. (1976). Sex differences in the games children play. Social Problems, 23, 478-487.

Maccoby, E. E. (1990). Gender and relationships: A developmental account. American

Psychologist, 45, 513-520.

Malecki, C. K., & Demaray, M. K. (2002). Measuring perceived social support: Development of

the child and adolescent social support scale (CASS). Psychology in the Schools, 39, 1–

18.

McGuire, S., McHale, S. M., & Updegraff, K. A. (1996). Children’s perceptions of the sibling

relationship in middle childhood: Connections within and between family relationships.

Personal Relationships, 3, 229–239.

McHale, S. M., Kim, J., & Whiteman, S. D. (2006). Sibling relationships in childhood and

adolescence. In P. Noller & J. A. Feeney (Eds.), Close relationships: Functions, forms

and processes (pp. 127–149). Hove, England: Psychology Press/ Taylor & Francis.

McHale, S. M., Whiteman, S. D., Kim, J. Y., & Crouter, A. C. (2007). Characteristics and

correlates of sibling relationships in two-parent African American families. Journal of

Family Psychology, 21, 227–235.

Meeus, W., Branje, S. J. T., Van der Valk, I., & de Wied, M. (2007). Relationships with intimate

partner, best friend, and parents in adolescence and early adulthood: A study of the

saliency of the intimate partnership. International Journal of Behavioral Development,

31, 449–460.

Moser, M. R., Paternite, C. E., & Dixon, W. E. Jr. (1996). Late adolescents’ feelings toward

parents and siblings. Merrill-Palmer Quarterly, 42, 537-553.

Nakano, Y., Sugiura, M., Aoki, K., Hori, S., Oshima, M., Kitamura, T., Furukawa, T. (2002).

Japanese version of the Quality of Relationships Inventory: It’s reliability and validity

among women with recurrent spontaneous abortion. Psychiatry and Clinical

Neurosciences, 56, 527–532.

Nederlands Jeugdinstituut, (2013). Utrechtse Coping Lijst, versie voor adolescenten (UCL-A).

Retrieved from http://www.nji.nl/eCache/DEF/1/23/644.dWl0Z2VicmVpZD0x.html.

Nickerson, A. B., & Nagle, R. J. (2005). Parent and peer attachment in late childhood and early

adolescence. Journal of Early Adolescence, 25, 223–249.

Nolen-Hoeksema, S. (1994). An interactive model for the emergence of gender differences in

depression in adolescence. Journal of Research on Adolescence, 4, 519-534.

Page 44: Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/091/RUG01... · Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen

39

Phelps, S. B., & Jarvis, P. A. (1993). Coping in adolescence: Empirical evidence for a

theoretically based approach to assessing coping. European Psychologist, 3, 192-201.

Pierce, G. R. (1994). The Quality of Relationships Inventory: Assessing the interpersonal context

of social support. In B. R. Burleson, T. L. Albrecht, & I. G. Sarason (Eds.),

Communication of social support: Messages, interactions, relationships, and community

(pp. 247–266). Thousand Oaks, CA: Sage.

Pierce, G. R., Sarason, I. G., & Sarason, B. R. (1991). General and relationship-based perceptions

of social support: Are two constructs better than one?. Journal of Personality and Social

Psychology, 61, 1028–1039.

Pike, A., & Atzaba-Poria, N. (2003). Do sibling and friend relationships share the same

temperamental origins? A twin study. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 44,

598–611.

Plancherel, B., Bolognini, M., & Halfon, O. (1998). Coping strategies in early and mid-

adolescence: Differences according to age and gender in a community sample. European

Psychologist, 3, 192-201.

Raffaelli, M. (1997). Young adolescents’ conflict with siblings and friends. Journal of Youth and

Adolescence, 26, 539–558.

Raffaelli, M., & Larson, R. W. (1987). Sibling interactions in late childhood and early

adolescence. Paper presented at the biennial meeting of the Society for Research in Child

Development, Baltimore.

Raja, S. N., McGee, R., & Stanton, W. R. (1992). Perceived attachment to parents and peers and

psychological well-being in adolescence. Journal of Youth and Adolescence, 21, 471-485.

Rittenour, C. E., Myers, S. A., & Braun, M. (2007). Commitment and emotional closeness in the

sibling relationship. Southern Communication Journal, 72, 169–183.

Rodgers, J. L., & Rowe, D. C. (1988). Influence of siblings on adolescent sexual behavior.

Developmental Psychology, 24, 722-728.

Rowe, D. C., & Gulley, B. I. (1992). Sibling effects on substance uses and deliquency.

Criminology, 30, 217-233.

Sabatelli, R. M., & Mazor, A. (1985). Differentiation, individuation, and identity formation: The

integration of family system and individual developmental perspectives. Adolescence, 20,

619-633.

San Martini, P., & Zavattini, G. C. (2011). The factor structure of the Inventory of Parent and

Peer Attachment (IPPA): A survey of Italian adolescents. Personality and Individual

Differences, 51, 83–88.

Page 45: Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/091/RUG01... · Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen

40

Scharf, M., & Mayseless, O. (2001). The capacity for romantic intimacy: Exploring the

contribution of best friend and marital and parental relationships. Journal of Adolescence,

24, 379–399.

Scharf, M., Shulman, S., & Avigad-Spitz, L. (2005). Sibling relationship in emerging adulthood

and in adolescence. Journal of Adolescent Research, 20, 64–90.

Scholte, R. H. J., Van Lieshout, C. F. M., & Van Aken, M. A. G. (2001). Perceived relational

support in adolescence: Dimensions, configurations, and adolescent adjustment. Journal

of Research on Adolescence, 11, 71–94.

Schreurs, P. I. G., Willige, G., Van de Tellegen, B., & Brosschot, J. F. (1988). De Utrechtse

Coping Lijst: UCL-handleiding. Lisse: Swets & Zeitlinger.

Seiffge-Krenke, I. (1995). Stress, coping, and relationships in adolescence. Mahwah, NJ:

Lawrence Erlbaum.

Seiffge-Krenke, I. (2003). Testing theories of romantic development from adolescence to young

adulthood: Evidence of a developmental sequence. International Journal of Behavioral

Development, 27, 519–531.

Seiffge-Krenke, I., Aunola, K., & Nurmi, J. E. (2009). Changes in stress perception and coping

during adolescence: The role of situational and personal factors. Child Development, 80,

259–279.

Seiffge-Krenke, I., Bosma, H., Chau, C., Cok, F., Gillespie, C., Loncaric, D. et al. (2010). All

they need is love? Placing romantic stress in the context of other stressors: a 17-nation

study. International Journal of Behavioral Development, 34, 106–112.

Seiffge-Krenke, I., & Klessinger, N. (2000). Long-term effects of avoidant coping on adolescents’

depressive symptoms. Journal of Youth and Adolescence, 29, 617–630.

Segrin, C., & Flora, J. (2005). Family communication. Mahwah, NJ: Lawrence Erlbaum.

Sharabany, R., Gershoni, R., & Hoffman, J. E. (1981). Girlfriend, boyfriend: Age and sex

differences in intimate friendship. Developmental Psychology, 17, 800-808.

Skinner, E. A., Edge, K., Altman, J., & Sherwood, H. (2003). Searching for the structure of

coping: A review and critique of category systems for classifying ways of coping.

Psychological Bulletin, 129, 216–269.

Skinner, E. A., & Zimmer-Gembeck, M. J. (2007). The development of coping. Annual Review

of Psychology, 58, 119–144.

Slomkowski, C., & Dunn, J. (1992). Arguments and relationships within the family: Differences

in children’s disputes with mother and sibling. Developmental Psychology, 28, 919–924.

Snow, D. L., Swan, S. C., Raghavan, C., Connell, C. M., & Klein, I. (2003). The relationship of

work stressors, coping and social support to psychological symptoms among female

Page 46: Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/091/RUG01... · Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen

41

secretarial employees. Work & Stress: An International Journal of Work, Health &

Organisations, 17, 241-263.

Sroufe, L. A. (1996). Emotional development: The organization of emotional life in the early

years. New York: Cambridge University Press.

Stewart, R. B., Kozak, A. L., Tingley, L. M., Goddard, J. M., Blake, E. M., & Cassel, W. A.

(2001). Adult sibling relationships: Validation of a typology. Personal Relationships, 8,

299–324.

Stocker, C. (1994). Children’s perceptions of relationships with siblings, friends, and mothers:

Compensatory processes and links with adjustment. Journal of Child Psychology and

Psychiatry, 35, 1227–1459.

Stocker, C. M., & Dunn, J. (1990). Sibling relationships in childhood: Links with friendships and

peer relationships. British Journal of Developmental Psychology, 8, 227–244.

Tardy, C. H. (1985). Social support measurement. American Journal of Community Psychology,

13, 187–202.

Tietgen, A. (1982). The social networks of preadolescent children in Sweden. International

Journal of Behavioral Development, 5, 111-130.

Tronick, E. Z. (1989). Emotions and emotional communication in infants. American Psychologist,

44, 112–119.

Tucker, C. J., Barber, B. L., & Eccles, J. S. (1997). Advice about life plans and personal problems

in late adolescent sibling relationships. Journal of Youth and Adolescence, 26, 63-76.

Tucker, C. J., McHale, S. M., & Crouter, A. C. (2001). Conditions of Sibling Support in

Adolescence. Journal of Family Psychology, 15, 254-271.

Updegraff, K. A., McHale, S. M., & Crouter, A. C. (2002). Adolescents’ sibling relationship and

friendship experiences: Developmental patterns and relationship linkages. Social

Development, 11, 182–204.

Vandereycken, W., & Van Vreckem, E. (1992). Siblings as co-patients and co-therapists in eating

disorders. In F. Boer & J. Dunn (Eds.), Children’s sibling relationships: Developmental

and clinical issues (pp. 109-124). Hillsdale, NJ: Erlbaum.

Verhofstadt, L. L., Buysse, A., Rosseel, Y., & Peene, O. J. (2006). Confirming the Three-Factor

Structure of the Quality of Relationships Inventory Within Couples. Psychological

Assessment, 18, 15-21.

Vondra, J., & Garbarino, J. (1988). Social influences on adolescent behavior problems. In S.

Salzinger, J. Antrobus, & M. Hammer (Eds.), Social Networks of Children, Adolescents,

and College Students (pp. 195-224). Hillsdale: Lawrence Erlbaum Associates.

Page 47: Siblingrelatie in de adolescentie: Hoe verloopt steun ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/166/091/RUG01... · Hypothese 4: De individuele copingstijl van de adolescent zal een rol spelen

42

Vuchinich, S., Emery, R. E., & Cassidy, J. (1988). Family members as third parties in dyadic

family conflict: Strategies, alliances and outcomes. Child Development, 59, 1293–1302.

Walker, A. J., Allen, K. R., & Connidis, I. A. (2005). Theorizing and studying sibling ties in

adulthood. In V. L. Bengtson, A. C. Acock, K. R. Allen, P. Dilworth-Anderson, & D. M.

Klein (Eds.), Sourcebook of family theory & research (pp. 167 – 190). Thousand Oaks,

CA: Sage.

Weiss, R. S. (1974). The provisions of social relationships. In Z. Rubin (Ed.), Doing unto others

(pp. 17-26). Englewood Cliffs, NJ: Prentice-Hall.

Weiss, R. S. (1976). Transition states and other stressful situations. Their nature and programs for

their management. In G. Caplan & M. Killilea (Eds.), Support systems and mutual help.

Multidisciplinary explorations. New York: Grune and Stratton.

Wethington, E., & Kessler, R. C. (1986). Perceived support, received support, and adjustment to

stressful life events. Journal of Health and Social Behavior, 27, 78–89.

Widmer, E. D. (1997). Influence of older siblings on initiation of sexual intercourse. Journal of

Marriage and the Family, 59, 928-938.

Williams, C., & McGillicuddy-De Lisi, A. (2000). Coping strategies in adolescence. Journal of

Applied Developmental Psychology, 20, 537–549.

Woolley, M. E., Kol, K., & Bowen, G. L. (2009). The social context of school success for

Latinomiddle school students: Direct and indirect influences of teachers, family, and

friends. Journal of Early Adolescence, 29, 43–70.

Yeung, R. S., & Leadbeater, B. J. (2009). Adults make a difference: The protective effects of

parent and teacher emotional support on emotional and behavioral problems among peer

victimized adolescents. Journal of Community Psychology, 38, 80–98.