Samenvatting Psychologisch Ontwerpen -...

33
Samenvatting Psychologisch Ontwerpen VAKCODE: 290115/298305/298301 Mail: [email protected] 27-3-2010

Transcript of Samenvatting Psychologisch Ontwerpen -...

Samenvatting Psychologisch Ontwerpen VAKCODE: 290115/298305/298301

Mail: [email protected] 27-3-2010

2

Inhoud H1 – Hoe werkt de Psychologie? ............................................................................................................. 4

1.1 Gezichtspunten, benaderingen, disciplines............................................................................. 4

1.1 Hoe komt de psycholoog aan zijn kennis: onderzoek in de psychologie ................................ 5

H2 - Psychologische problemen en oplossingen ..................................................................................... 8

2.1 Psychologische problemen ............................................................................................................ 9

2.1.1 gedragsdeterminanten ......................................................................................................... 10

2.2 Psychologisch oplossen ............................................................................................................... 10

2.3 Ontwerpen en probleemoplossen .............................................................................................. 11

2.3.1 Onderwijskundig ontwerpen ................................................................................................ 11

2.3.2 Technische ontwerpen en het begrip functie ...................................................................... 12

2.3.3 Ontwerpen creativiteit ......................................................................................................... 12

2.4 Psychologisch ontwerpen als het ontwerp met kennis van toegepaste psychologie ................. 12

H3 - Analyse ........................................................................................................................................... 13

3.2 Interventie gericht op gedragsverandering ................................................................................. 13

Samenwerking: linkage groep ........................................................................................................... 13

3.4 ASCE model.................................................................................................................................. 13

3.4.1 Analyse in het ASCE model ................................................................................................... 13

3.5 probleemanalyse ......................................................................................................................... 14

3.5.1 Probleemstelling ................................................................................................................... 14

3.5.2 Defintie van het probleem ................................................................................................... 14

3.5.3 Analyse van statistische gegevens........................................................................................ 14

3.6 Gedrag ......................................................................................................................................... 15

3.6.1 Literatuur .............................................................................................................................. 15

3.6.2 Risicogroep: Persoonlijke factoren ....................................................................................... 15

3.6.3 Omgevingsfactoren / ecologische niveaus ........................................................................... 15

3.7 Gedragsverandering .................................................................................................................... 15

3.7.1 Doegroep .............................................................................................................................. 15

3.7.2 Modellen voor gedragsverklaring ........................................................................................ 16

3.7.3 Gedragsdeterminanten ........................................................................................................ 16

3.7.4 Theorie van gepland gedrag ................................................................................................. 16

3.7.5 Determinanten volgens TGG ................................................................................................ 17

3.8 gedragsdoelen ............................................................................................................................. 17

3.8.1 SMART .................................................................................................................................. 18

3

3.9 Verantwoording........................................................................................................................... 18

3.10 betrokkenheid ........................................................................................................................... 18

H4 - Synhtese ......................................................................................................................................... 19

4.1 Matrix met veranderdoelen ........................................................................................................ 19

4.2 Methoden en strategieën ............................................................................................................ 20

H5 - Constructie ..................................................................................................................................... 24

5.1 Ontwerp....................................................................................................................................... 24

5.2 Adoptie, implementatie en continuering .................................................................................... 25

H6 – Evaluatie ........................................................................................................................................ 28

College aantekeningen .......................................................................................................................... 31

4

H1 – Hoe werkt de Psychologie? Er is geen absolute definitie over wat psychologie precies inhoud, toch is er wel enige overeenstemming tussen verschillende ´autoriteiten´. In de wetenschappelijke zin gaat het bij psychologie vooral om het gedrag en de geest, gedrag is observeerbaar en bij geest gaat het voornamelijk om de subjectieve ervaring van het subject (persoon). Andere definities

Gedrag. Niet alleen wat mensen doen maar ook, ook waarneming en denken, herinneren en waar men op let (VU, 2009)

Gedrag individu zoals geheugen, waarneming, informatie verwerking, waarin verschillen mensen, welk gedrag is specifiek voor bepaalde leeftijdsfase, interactie tussen individu en groep (KU Leuven, 2009)

Psyche is ziel, logos is woord. Psychologie is de wetenschap van het innerlijke leven (kennen, voelen en streven) en het gedrag van de mens (Wikipedia).

De eerste poging om van psychologie een serieuze wetenschap te maken ontstond zon 100 jaar geleden in de verenigde staten met het behaviorisme. Het behaviorisme wilde enkel kijken naar observeerbaar gedrag, uitspraken over de geest en brein was volgens het behaviorisme enkel giswerk. Hoogte punt van het behaviorisme lag rond de 2e wereld oorlog, dit ivm met trainingsprogramma´s. Behaviorisme word ook wel S-R psychologie genoemd (stimulus-response). Door te weten welke stimulus een bepaalde respons uitlokte konden bepaalde programma´s worden ontwikkelt, er werd dus iets geleerd. Na de tweede oorlog werd het behaviorisme te beperkt, hieruit kwam de cognitieve psychologie. Hoewel strik wetenschappelijk het behaviorisme te verkiezen valt, is het te beperkt om de vele fenomenen in de psychologie te verklaren. De Cognitieve psychologie houd zich o.a. bezig met wat motieven emoties en gedachten zijn die mensen bepaalde handelingen laten doen. Cognitieve psychologie heeft theorieën over hoe b.v. het geheugen werkt. Zowel het behaviorisme als ook de cognitieve psychologie wil gedrag van mensen beschrijven, begrijpen en voorspellen. De neurowetenschappen hebben bijgedragen aan de inzichten in mentale processen en functioneren van onze hersenen.

1.1 Gezichtspunten, benaderingen, disciplines Gedrag kan voortkomen uit zowel interne als externe prikkels, gedrag kan ook worden gezien als gevolg van denken en gebruik van cognitie. De individuele verschillen in personen noemen we persoonlijkheid. Er zijn 3 benaderingen De procesbenadering is geïnteresseerd in het verloop van handelingen en cognities, de invloed van gedragsdeterminanten Hoe ontstaan handelingen en wat ging er aan de getoonde handeling vooraf. De sociale benadering wil weten welke invloed de sociale omgeving heeft op het individu. Hoe determineert de sociale omgeving het gedrag. De persoonsbenadering is geïnteresseerd hoe een individu zich ontwikkelt of gedraagt. Wat voor karakter heeft iemand, en is dat invloed op het gedrag.

Benadering Basisdisciplines Gezichtspunt

Procesbenadering Functieleer Handelen Cognitie

Sociale benadering Gedragsleer Sociaal gedrag Persoonbenadering Ontwikkelingsleer

Persoonlijkheidsleer Ontwikkeling Individuele verschillen

Overkoepelend Methodenleer

5

De functieleer richt zich op functies zoals waarnemen, bewegen, denken en taalgebruik. De werking van deze functies wordt onderzocht met behulp van systematische experimenten. Om de reden wordt deze stroming, functieleer, ook wel experimentele psychologie genoemd. De gedragsleer of sociale psychologie gaat in op de invloed van anderen op het gedrag van de individu. Er wordt gezocht naar gedragsdeterminanten die het sociale gedrag beïnvloeden. De ontwikkelingsleer bestuurt het individu van af de geboorte (en zelfs daarvoor) tot aan het graf. En is bezig met de determinanten van de cognitieve, sociale, taal, persoonlijkheid en motorische ontwikkeling van het individu. De methodenleer omdat elke benadering gericht is op verklaren of optimaliseren van gedrag.

1.1 Hoe komt de psycholoog aan zijn kennis: onderzoek in de psychologie Er zijn verschillende manieren waarop kennis vergaard word,

Onderzoek Methode

1 Verkennen Observatie 2 Beschrijven Interpretatie 3 Verklaren Experimentatie 4 Voorspellen Inferentie, gevolgtrekking 5 Beïnvloeden Interventie Bij observeren is er altijd sprake vaan een subjectief aspect, het is tevens de eerste stap in het opdoen van kennis. Het behaviorisme beperkt zich enkel tot dat geen dat observeerbaar is, de cognitieve psychologie heeft ook operationele definities´s, maar deze zijn niet beperkt tot het observeerbare gedrag. Tweede methode is het beschrijven van gedrag, situatie of een probleem. Interpretatie speelt een nog grotere rol in deze stap. Een voorbeeld van beschrijven is de probleem analyse (hoe vaak, wanneer, etc). De volgende stap is verklaren, het gaat er nu om dat je begrijpt waarom iets zich heeft voorgedaan. Dit verklaren gebeurt door middel van het experiment. De vierde stap is voorspellen omdat je hebt verklaard hoe een bepaalt fenomeen tot stand heeft kunnen komen, weet je welke factoren van invloed zijn op de onderzochte situatie. De laatste is beïnvloeden, hiervoor heb je goede verklaringen en voorspellingen nodig. Binnen de toegepaste psychologie wordt de gedragsbeïnvloeding met name gebruikt voor het oplossen van problemen, dit kunnen zowel psychische als ook problemen met apparatuur zijn. De methodenleer heeft instrumenten ontwikkelt zodat ons onderzoek aan de volgende 4 eisen voldoet.

1. Onderzoek is repliceerbaar 2. Uitkomsten zijn generaliseerbaar 3. Onderzoek moet worden gepubliceerd (aan collega´s voorleggen) 4. Beweringen moeten consistent zijn, niet de ene stellen dat x y beïnvloed en later stellen

dat x z beïnvloed. De methodeleer bevat de wetenschappelijke spelregels waar wij ons aan moeten houden.

6

1.2 Wat doet de psycholoog met zijn kennis:toegepast psychologie Bij het de toegepaste psychologie speelt de vraag hoe we een bepaalt probleem kunnen oplossen. Er kan worden afgevraagd waarom een overredende boodschap wordt verwerkt, omdat we met die kennis mensen kunnen overhalen om bepaalt gedrag te vertonen, of we willen weten hope stereotypen werken zodat we discriminerend gedrag kunnen voorkomen. Primair is het doel om met de verkregen kennis mensen te beïnvloeden. Daarnaast is er het fundamentele onderzoek, waarom doen mensen wat ze doen en wat bepaalt wat zij doen. Toegepast is dus probleem oplossend, fundamenteel staat het vergaren van kennis centraal. De toegepaste methoden zijn gerichte op beïnvloeden, de fundamentele manier is gericht op verklaren.

1.3 Geschiedenis van de toegepaste psychologie Psychologie is lange tijd het domein van de filosofen geweest, en de kennis bestond voornamelijk uit zelfkennis. De Duitse filosoof Kant stelde dat de studie van de menselijke geest geen wetenschap kon zijn, het was niet objectief. Herbart volgde Kant op aan de UK en was er wel van overtuigd dat wiskunde kon worden toegepast in de psychologie. Hij wordt daarom gezien als eerste mathematisch psycholoog. John Dewey constateerde dat de enorme hoeveelheid aan psychologisch onderzoek nog niet had geleid tot toepassing daarvan. Hij stelde daarom een soort van linking sceince voor zodat fundamenteel onderzoek toegepast kon worden. Toepaste psychologen hoefde volgens hem geen professionals te zijn. De psychologie is sterk beïnvloed door o.a. biologie, geneeskunde eb fysiologie. De psychologie ging instrumenten gebruiken die men in de natuurwetenschappen al lange tijd gebruikten. Aan het eind van de 18e eeuw kreeg men de behoefte om de problemen te lijf te gaan met de kennis van de psychologie. Rond de eeuwwisseling waren Wiliam Stern en Hugo Munsterberg actief als angewandte psychologen . In 1913 publiceerde Hugo Munsterberg zijn boek over psychology and Industrial Efficiency. Hierin bescrhijft Hugo Munsterberg de noodzaak van de methodologie die ons voorschrijft wat te doen om bepaalde doelen of oplossingen te bereiken. Hij bescrhijft twee benadering waarvan de tweede de eigenschappen heeft van de verbindingswetenschap.

1. Op welke manier kunnen resultaten uit fundamentele psychologie een probleem oplossen uit de toegepast psychologie. Als blijkt dat geheugen een beperkte capaciteit heeft, kun je leertaken maken die gebruik maken van deze kennis en geheugen niet te veel aanspreken.

2. De verbindingswetenschap, eerst moet het doel worden vastgesteld (wat is het probleem), voordat we weten wat de beste oplossing is. Men constateert dan dat er zich problemen voordoen bij een bepaalde leertaak, door middel van een probleem analyse kan worden vastgesteld dat men niet goed kan omgaan met de hoeveelheid aangeboden informatie.

Er is gepleit voor een ingenieurs aanpak, daarbij staat de analyse centraal, om vervolgens te zoeken naar een mogelijke oplossing. Bin de toegepaste psychologie staat het toepassen centraal, binnen de ingenieurs benadering staat de bruikbaarheid centraal.

7

1.4 Psychologische onderzoek Er wordt onderscheid gemaakt tussen:

1. Fundamenteel onderzoek 2. Toegepast onderzoek 3. Toepassingsgericht onderzoek 4. Ontwerpgericht onderzoek

Bij fundamenteel onderzoek speelt de situatie zich af in het laboratorium, en si gericht op het verklaren of voorspellen en het toetsen van hypothesen. Bij toegepast onderzoek doet het te verklaren verschijnsel zicht niet voor in het laboratorium maar in een praktische situatie. De ambitie bestaat niet om het verschijnsel ook voor andere situatie´s te verklaren. Bij toepassingsgericht onderzoek wil men het verschijnsel wel kunnen veralgemeniseren. Als we ook de situatie willen veranderen (oplossen), en niet alleen verklaren, is er sprake van ontwerpgericht onderzoek. De empirische cycles wordt gebruikt om een probeem te exploreren, te beschrijven, verklaren of te toetsen. De regulatieve cycles wordt gebruikt om het verschijnsel niet meer te laten optreden en een wenselijke situatie te laten ontstaan. Empirische cycles

1. Observatie (Verwondering, en vermoeden over ontstaan verschijnsel) 2. Inductie (formuleren hypothese ) 3. Deductie (voorspellen) 4. Toetsing (gegevens verzamelen) 5. Evaluatie (uitspraak doen over hypothese)

De regulatieve cyclus is een veel voorkomende, praktijkgerichte, door Van Strien[1] ontwikkelde onderzoeksmethode. Het woord "regulatief" houdt in dat de cyclus gericht is op beslissingen. Dit in tegenstelling tot de empirische cyclus, die erop gericht is wetenschappelijke kennis te produceren. De regulatieve cyclus is toepasbaar bij bedrijfskundige en sociaal-wetenschappelijke problemen.

8

Fasen van de regulatieve cyclus

Vanuit een ‘probleem’, gaat de regulatieve cyclus door verschillende fasen: 1. Probleemstelling 2. Diagnose 3. Plan (ontwerp) 4. Ingreep (implementatie) 5. Evaluatie

Probleemstelling

Eén of meerdere problemen van personen of organisaties vormen de basis van het onderzoek. Vanuit deze situatie moet toegewerkt worden naar een probleemstelling waar alle belanghebbenden achter staan. Dit kan een langdurig proces zijn, met de nodige meningsverschillen en onderhandeling. Blijft er een conflict onder de belanghebbenden bestaan over de probleemstelling, dan is de regulatieve cyclus niet geschikt. Er zal een andere methode gebruikt moeten worden om het probleem op te lossen. Is er wel een geschikte probleemstelling tot stand gekomen, dan de volgende fase ingegaan worden.

Diagnose

Dit is de fase waar de probleemsituatie volledig wordt onderzocht en geprobeerd wordt de oorzaken boven water te krijgen. Kenmerkend voor de diagnose, is dat er een analyse van de van de uitgangssituatie wordt gemaakt. Dit is dus de bestaande toestand, zonder de toekomstige ingreep. Na de diagnose zouden alle oorzaken van het probleem duidelijk moeten zijn. Er kan dan een geschikt ontwerp gemaakt worden om dit probleem op te lossen.

Plan (of ontwerp)

In deze fase wordt een plan gevormd waarin het doel en de middelen staan, om zo tot een verbeterde situatie te komen. In veel gevallen zal dit plan een (her)ontwerp zijn. Op basis van dit plan zal besloten worden of het daadwerkelijk ten uitvoer gebracht zal worden.

Interventie (of implementatie)

Mocht het plan daadwerkelijk tot uitvoer gebracht worden, dan is er sprake van interventie. Kenmerkend voor deze fase is, dat er verschillende metingen zijn, waarmee de gang van zaken in de gaten wordt gehouden. Vaak wordt er gebruik gemaakt van een specifiek voor het daadwerkelijk uitvoeren van het ontwerp.

Evaluatie

Tot slot is er de evaluatie fase, waar gekeken wordt of het initiële probleem is opgelost door de interventie. Daarbij wordt gekeken of het probleem effectief is aangepakt, ofwel of er voor en juiste oplossing is gekozen. Daarnaast wordt ook gekeken naar de efficiëntie van de oplossing: of deze niet te veel geld heeft gekost.

9

H2 - Psychologische problemen en oplossingen

2.1 Psychologische problemen Psychologisch ontwerpen is gericht op het oplossen van problemen. De reader hanteert de volgende defintie van Psychologische probleem Een psychologisch probleem volgt uit de constatering dat er een verschil is tussen een feitelijke situatie en een gewenste situatie dat door middel van een interventie gericht op gedragsverandering kan worden opgeven Duijker heeft een indeling gemaakt van verschillende psychologische problemen die we in dit kader goed kunnen gebruiken. Afwijkende gedrag in de loop van de tijd zijn we verschillende gedragsnormen als normaal gaan beschouwen. Maar als een verder normaal functionerend persoon ons meedeelt dat hij niet met college durft te praten omdat die hem zou willen vergiftigen vragen wij af wat er aan de hand is. Onze mensen kennis laat ons in de steek en we ontdekken een psychologisch probleem. Storend gedrag afwijkende gedrag kan storend zijn maar dat hoeft niet. Geluidshinder van buren kan storend genoeg zijn om er een rechter bij te halen. Storing word dus vaak veroorzaakt door uitwendige processen, maar kunnen ook innerlijke processen zijn. Verhouding tussen deze twee processen leidt tot het psychologische probleem van het storende gedrag. Nodige gedrag Iedere maatschappij stelt eisen om binnen de maatschappij te kunnen leven. Zo wordt er verwacht dat men kan rekenen lezen en schrijven. Niet iedereen kan deze vaardigheden makkelijk verwerven. Psychologische problemen bij dit gedrag zijn het psychodiagnostisch probleem (capaciteiten van een persoon), selectieproblemen (wie is geschikt voor een taak) en instructieproblemen (hoe word een bepaald persoon geschikt voor de uitvoering van een bepaalde taak). Wenselijk gedrag gaat verder dan het het nodige gedrag welke de basis eisen vertegenwoordigen. Gedrag, zoals niet roken, veilig met vuurwerk kan in een gewenste richting worden gestuurd SIRE stelt wenselijk gedrag als een psychologisch probleem. Gewoon gedrag normale functie als spraak, geheugen worden onderzocht. Psycholgen beschouwen die gewone als een bijzonder raadselachtig probleem. Als we gedrag willen beïnvloeden zullen we op zoek moeten gaan naar de oorzaak van het gedrag, gedragsdeterminanten. Interventies zijn er op gericht om bepaalde gedragsdeterminanten bewust te initiëren, politie die bepaalde gedrag determinanten van vandalen probeert te initiëren zodat er geen rellen ontstaan. Een gedragsdeterminanten wordt dus geactiveerd waardoor er bepaalde gedrag wordt geïnitieerd.

10

2.1.1 gedragsdeterminanten

Fundamenteel onderzoek moet uitwijzen welke gedragsdeterminanten actief zijn tijdens bepaalde

omstandigheden. Een psychologisch ontwerper kan met deze kennis een interventie ontwikkelen.

Psychologen gaan er van uit dat gedrag bepaald word door kennis en opvattingen, cognitieve

gedragsdeterminanten, gevoelens en emoties, affectieve gedragsdeterminanten, en intenties of

neigingen intentionele gedragsdterminanten.

Cognietieve determinant gaat over de kennis en opvattingen. Door mensen te informeren kan er ander gedrag getoond worden. Niet altijd, we weten vaak wel dat iets verkeerd is, maar toch doen we het. Affectieve determinant het gevoel dat een gebeurtenis oproept of het gevoel dat ons bepaalde besluit laat nemen zijn affectieve determinanten. Nadat we in een film zien hoe iemand aan de tragische dood van kanker overlijd, geven we sneller aan het kankerfonds. Intentionele determinant de neiging om bepaald gedrag te vertonen. Vaak automatisch en moeilijk te onderdrukken. De drie determinanten kom terug in het begrip attitude. Attitude verklaart vernader en voorspelt gedrag. Determinanten kunnen achterhaald worden door vragen

- Ik vind Marokkanen vriendelijke aardig en humoristisch, cognitief - Ik voel me ongemakkelijk in de nabijheid van Marokkanen, affectief - Ik heb de neiging uit de buurt te blijven van Marokane, intentioneel

Een interventie over snelheid spreekt ook de drie determinanten aan - Informatie over aantal verkeerslachtoffers, cognitief - Bloederige beelden van ongelukken, affectief - Controles uitvoeren, intentioneel

Het enkel aanspreken op cognitief vlak, roken is dodelijk, werkt niet. Alle drie de componenten zijn belangrijk bij het vertonen van gewenst gedrag. Er is dan ook een lage correlatie (0.30) tussen cognitie en gedrag. We willen wel milieuvriendelijk leven, maar de auto even pakken is wel heel makkelijk. Om deze reden is er gezocht naar andere gedrags veranderen determinanten, welke nu terug komen in het ASE model, waargenomen sociale norm en waargenomen controle.

2.2 Psychologisch oplossen De psychologie kent een lang geschiedenis wat betregy opnderzoek hoe problemenw orden opgelost. Tot in de jaren zeventig ging men uit van de generiek manier, er zou een manier izjn om problemen op te lossen over vakinhoud en vakgebied heen. Polya (1945) kwam met zijn boek ´how to solve it´. Hier stonden 4 stappen om een probleem op te lossen.

1. Understanding the problem 2. Devise a plan 3. Carry out the plan 4. Look back

11

Newel en Simon publiceer het boek Human Problem Solving waarin de het algemen schema hanteerder

1) Probleemanalyse (understandig the problem) 2) Synthese (Devise a plan, cary out the plan) 3) Evaluatie (looking back)

De methode van Newell en Simon worden gezien als een deductieve aanpak. Bij de deductieve aanpak is er sprake van logische wijze van denken, waarbij vanuit geldende opvattingen, regels of theorieën een bepaalde uitspraak kan worden gedaan. Een syllogisme is een bekand voorbeeld van een probleem die doormiddel van deductie kan worden opgelost.

Mensen zijn sterfelijk Socrates is mens Socrates is sterfelijk

Deductief problemen oplossen is vooral mogelijk bij goed definieerbare problemen. Bij de inductieve manier word er geprobeerd een regel af te leiden die geld voor alle gevallen die worden voorgelegd of waarmee iemand wordt geconfronteerd. Veel sommen maken zodat leerling stelregel die onder de wiskunde licht doorkrijgt is een vorm van inductie. Het vier stappen plan van Polya kan als voorbeeld dienen van een deductieve werkzijze, maar kan ook worden gebruikt bij inductie. Probleem kan ook worden opgelost door middel van een zogenaamde heuristiek, stregiene hierbij kunnen zijn.

Relateer probleem aan een bekend probleem

Formuleer probleem in eigen woorden

Maak een tekening of schema Voor het oplossen van psychologische problemen wordt er vaak inductie gebruikt. Tot slot is er de creatieve wijze van probleemoplossen. Hierbij zijn er geen voorgeschreven regels, en spelen vak en voorkennis een belangrijke rol. Er is een groot verschil tussen hoe deskundigen een bepaald probleem oplossen. Een ´ware´ deskundige beschikt over een ruim arsenaal aan probleemoplossingsaanpakken. Deskundigen probleemoplossers waren met name deskundig om dat zij veel informatie bezaten over het betreffende vak gebied. Kennis speelt een belangrijke rol een ervaren psycholoog ziet sneller en oplossing, en zal niet altijd alle stappen doorlopen. Een beginnend psycholoog zou zich eerder aan het voorgeschreven tappenplan houden. Ervaren psychologen hebben het niet altijd correct, zij kunnen door te snelle snapten het probleem onvoldoende analyseren (understanding the problem).

2.3 Ontwerpen en probleemoplossen

2.3.1 Onderwijskundig ontwerpen

1979 kwamen andrews een godson tot volgende stappen bij het omntwerpen voor onderwijskundige problemen.

1) Vaststellen van doelen 2) Ontwikkelen van toetsen 3) Analyseren van kennis en vaardigheden 4) Op volgorde zetten van doelen 5) Kenmerken van doelgroep bepalen 6) Formuleren van instructiestrategie 7) Selecteren van media 8) Ontwikkelen cursusmateriaal 9) Uitvoeren try-out 10) Implementeren

Figuur 2.2 blz 49 ideaal onderwijskundig model

12

2.3.2 Technische ontwerpen en het begrip functie

Functie geeft het doel van een apparaat, interventie etc weer. Het bescrhijven van de functies van

een product leidt tot het programma van eisen. Dit programma geeft aan aan welke eisen het

apparaat moet voldoen om de functie te kunnen vervullen. Gedragsdeterminanten kunnen worden

gezien als een functie. He realiseren van een functie is gebonden aan randvoorwaarden (doelgroep,

kenmerken van doelgroep) en beperkingen (zoals tijd en geld).

2.3.3 Ontwerpen creativiteit

Experts vertonen vaak zogenaamd rapid prototyping, verschillende ontwerpfasen worden parallel uitgevoerd. En het ontwerpen van een prototype een essentiele activiteit is die in een vroegtijdig stadium wordt uitgevoerd. Een belangrijke overeenkomst bij experts is dat ze veel kennis hebben. Ze verschillende vaak in de concrete aanpak van een ontwerp proleem. Zo hebben experts hebben vaak de oplossing al in hun hoofd nog voordat de analyse fase is afgerond.

2.4 Psychologisch ontwerpen als het ontwerp met kennis van toegepaste

psychologie Psychologische ontwerpen kan worden beschouwd als de kennis en kunde om op systematische wijze psychologische interventies te ontwikkelen of te maken en deze te gebruiken of toe te passen. Volgende elementen zijn van belang. 1. De gedragsdeterminanten vormen de kern van het ontwerp van de interventie. Het doel van de

interventie, het veranderen van gedrag, kan met de functie worden vergeleken binnen het technisch ontwerpen.

2. De vierkernactiviteiten zin analyse, analyse en definiëren van het probleem. Synthese gedragsdeterminanten worden bepaald en bijpassen methoden en strategieën worden geselecteerd. Constructie houd de de concretisering en implementatie van oplossing. Evaluatie is het gelukt om het gewenste gedrag te realiseren, en blijft het gewenste gedrag bestaan.

3. De 4 kernactiviteiten kunnen deductief, inductief en creatief worden gebruikt. Deductie analyse en synthese spelen een belangrijke rol. Inductie implementatie en evaluatie zijn van belang, het programma blijkt bijvoorbeeld niet te voldoen, er is geen gewenste gedragsverandering. Evaluatie moet achterhalen wat er mis is.

4. Verantwoording is belangrijk, zijn de resultaten toevallig. Of is er een wetenschappelijk controleerbaar pad gevolgd.

5. Betrokkenheid is belangrijk, goed luisteren en voldoende informeren. Onderstaande schema kan worden gebruikt voor schematische weergave.

13

H3 - Analyse

3.2 Interventie gericht op gedragsverandering Een interventie is er opgericht gedrags verandering teweeg te brengen bij mensen. Als een probleem zich voordoet omdat mensen handelen vanuit financieel motief of op basis van een bepaalde persoonlijkheidkenmerk lijkt een psychologische interventie weinig zinvol, omdat deze factoren weinig beïnvloedbaar zijn.

Samenwerking: linkage groep Een linkage groep bestaat uit mensen die betrokken zijn bij het probleem, het ontwerp. De uitvoering en/of de uitkomst. De mensen die het probleemgedrag vertonen noemen we risico-groep deze kan verschillen

van de doelgroep van de interventie. Betrokkenheid is belangrijk, een leraar zal eerder een

interventie toepassen waaraan hij zelf heeft meegewerkt.

3.4 ASCE model Het acroniem ASCE staat voor Analyse, Synthese, Constructie en Evaluatie. De eerste fase, Analyse kan door middel van verschillende theoretische modellen worden ingevuld. Een veelgebruikt model in de gezondheidspsychologie is het PRECEDE model, wat staat voor Predisposing, Reinforcing, and Enabeling Constructs in Educational Diagnosis. Het model geeft aan welke factoren aan de probleem voorafgaan

Predisposing factors gaan aan het probleem vooraf;

Reinforcing factors die het gedrag versterken o Interne factoren, probleem licht bij persoon o Externe factoren, probleem licht bij de omgeving

Enabeling factors maken het gedrag mogelijk Roken is oorzaak van interne persoonlijk factoren zoals persoonlijkheid en genetische aanleg als ook externe factoren zoals sociale en fysieke omgeving. Het PRECEDE model stelt dat het probleem gedrag een effect heeft op de gezondheid en daarom op de kwaliteit van het leven. Het doel van het PRECEDE model is het verbeteren van de kwaliteit van het leven. PRECEDE licht aan de basis van veel latere modellen zoals het Logic Model, hierin worde gekeken naar de oorzaak (determinanten) van probleem gedrag. Een interventie moet gericht zijn op deze oorzaken. Ook bij Intervention Mapping wordt het PRECEDE model gebruikt verder uitgewerkt met Needs Assessment (vaststellen van behoefte) hierin wordt onderzocht hoe het gedrag er uitziet en hoe het er uit zou moeten zien. Bij psychologisch ontwerpen beperkt zicht niet tot gezondheidsproblemen, maar neemt net als het PRECEDE model de kwaliteit van het leven als uitgangspunt voor het ontwikkelen van een interventie.

3.4.1 Analyse in het ASCE model

In deze fase wordt onderzocht welke oorzaken een probleem veroorzaken of in stand doen houden.

Er wordt begonnen met een probleemstelling. De mogelijk oorzaken van problemen noemen we

determinanten en kunnen gehaald worden uit e.g. theorie van gepland gedrag. Als het probleem

duidelijk in kaart is gebracht kan er vanuit het huidige probleemgedrag worden gekken wat er

veranderd moet worden, gedragsdoelen.

14

3.5 probleemanalyse De eerste stap van het ASCE model is de probleemanalyse. Omdat duidelijk moet zijn wat er onderzocht moet worden, is het belangrijk om met een duidelijke probleemstelling te beginnen.

3.5.1 Probleemstelling

Literatuur kan gebruikt worden bij formuleren van probleemstelling. Als file´s het probleem is, kan er uit literatuur blijken dat het vooral de forensen zijn die file´s veroorzaken en niet het vracht verkeer. De probleemstelling kan dan zijn ´Hoe kunnen we bereiken dat niet alle forensen tegelijkertijd onderweg zijn.

3.5.2 Defintie van het probleem

Het is belangrijk dat begrippen duidelijk worden gedefinieerd. Enerzijds is er de mogelijkheid dat het probleem wordt onderschat, toename in gewicht is niet alleen een oppervlakkig probleem, maar ook een dieper probleem met meer kans op bepaalde ziekten. Daarnaast kunnen bepaalde termen zoals stress op meerdere manieren gedefinieerd worden.

3.5.3 Analyse van statistische gegevens

Naardat men weet wat het probleem is, moet duidelijk worden hoe groot het probleem is zoals:

Hoe vaak komt het voor?

Wat zijn de gevolgen?

Onder welke bevolkingsgroepen komt het voor, om hoeveel mensen gaat het? Hoe vaak komt het voor Prevalentie cijfers, het aantal problemen op een bepaald moment (2003 16400 personen met HIV) Incidentie cijfer, het aantal nieuwe gevallen, vaak per 1000 per jaar, (846 nieuwe HIV besmettingen 2003) Wat zijn de gevolgen Om ernst te onderzoeken kan er gekeken worden naar de morbiditeit (hoeveel mensen zijn er ziek in de hele populatie) of mortaliteit (Hoeveel mensen overlijden er als gevolg van de ziekte), of mate van invaliditeit naar doorstaan van ziekte. Ook kan er in termen als verminderde levenskwaliteit, slechtere prestaties op school het probleem worden geformuleerd. Ook kunnen bepaald eproblemen niet direct een gevolg hebben voor de gezondheid, maar wel het aantal uren dat gewerkt kan worden. Onder welke bevolkingsgroep komt het probleem voor_ Wat is hun achtergrond_ Om hoeveel mensen gaat het hier? Het probleem kan zich voor doen onder de gehele bevolking, maar ook een bepaalde groep. De risicogroep. Het type risicogroep is belangrijk bij de keuze voor een bepaalde methode. Onderscheid kan gemaakt worden op basis van:

Cultuur (etniciteit)

Demografische gegevens: man/vrouw, SES, leeftijd

Geografische gegevens: Woongebied (stad, platteland)

Persoonlijkheidskenmerken: Seksuelevoorkeur (HIV|Homo), ervaring

Genetische factoren: Aanleg voor bepaalde aandoening Hoe onderscheidt het gedrag van de probleemgroep zich van ´normaal´ gedrag? Bepaalt gedrag hoeft per definitie oorzaak van probleem zijn. Zo zijn er veel mensen die op gezonde manier met alcohol om kunnen gaan. Er kan dan gekeken worden vanaf hoeveel glazen alcohol het gedrag een probleem is.

15

3.6 Gedrag Nadat probleem duidelijk is kan er gekeken worden hoe het probleemgedrag er precies uitziet, en hoe het voorkomen kan worden.

3.6.1 Literatuur

Over sommige onderwerpen is al heel veel bekend. Zo kan er blijken dat roker´s zich niet bewust zijn van de gevolgen van het roken. Of het kan blijken dat afschrikwekkende plaatjes niet werken omdat je, je daarvoor persoonlijke aangesproken moet voelen, en het idee moet hebben dat je het gedrag kunt veranderen.

3.6.2 Risicogroep: Persoonlijke factoren

Het is belangrijk de interventie af te stemmen op de cultuur en mogelijkheden van de doelgroep. Bij een turkse doelgroep is het belangrijk dat de interventie ook in het Turks beschikbaar is.

3.6.3 Omgevingsfactoren / ecologische niveaus

Omgeving is relevant omdat deze probleemgedrag kan versterken of demotiveren. Er kunnen verschillende ecologische niveaus onderscheiden worden:

Individual

Interpersonal

Organization

Community

Society Sociale omgeving Ouders, artsen, partners, kinderen. Bij overgewicht onder kinderen moeten ouders ook worden aangepakt, omdat zijn moeten voorkomen dat kind thuis onbeperkt toegang heeft tot snoep. Fysieke omgeving Asbak in café verhoogd drang om te roken. Ex-drugsverslaafde vallen vaak weer terug in oude patronen als ze uit de verslaving´s kliniek weer terecht komen in oude omgeving. Economische omgeving Zowel inkomen als beschikbaarheid van product spelen een rol. Niet altijd, sigaretten duurder maken zorgt niet voor minder aanschaf sigaretten. Politieke omgeving Bijvoorbeeld het besluit om coffeeshops te openen of niet.

3.7 Gedragsverandering Op basis van probleemgedrag en omgevingsfactoren van de risicogroep wordt de doelgroep voor de interventie bepaald. Bij het bepalen van de determinanten, die de doelgroep moet beïnvloeden, is het belangrijk dat er wordt gekeken naar de veranderbaarheid en het effect ervan.

3.7.1 Doegroep

Soms is het lastig om risicogroep te bereiken, in dat geval kan de doelgroep van de interventie

afwijken van de risicogroep.

16

3.7.2 Modellen voor gedragsverklaring

Gedrag kan soms onbewust aangestuurd worden, bijvoorbeeld door middel van subliminale priming. Een van de oudste gedragverklarende modellen is het ABC model van Ellis. A staat voor affect (emotie), B behavior (Autmatismen, neigingen, bewust/onbewust) en C voor Cognitie (kennis en opvattingen). Zo kan stoppen met roken lastig zijn omdat het met een automatisme te maken kan hebben (berhavior) of met emotie (stress, affect). De op het ABC gebaseerde RET richt zich voornamelijk op cognitie en bewust gedrag, irrationele ideeën moet plaats maken voor rationele overtuigingen. Er zijn verschillende alternatieve theorieën. Health Belief Model Mensen veranderen als ze merken dat het probleem ernstig is en van persoonlijk op hun van toepassing is. Verder is er een bewust afweging tussen voor en nadelen van probleem en gewenst gedrag. Pas als gewenst gedrag meer voordeel heeft zal er voor dit gedrag gekozen worden. Protectie Motivatie Theorie er wordt een inschatting gemaakt van de dreiging, en in hoeverre men iets aan deze dreiging kan doen. Als dreiging groot is, maar men niet het idee heeft er iets aan te kunnen doen zal men zicht afsluiten. Sociaal-Cognitieve Theorie Gedrag is gebaseerd op de verwachte consequentie´s, zoals sociale omgeving. Mensen kunnen ook leren door te imiteren, gedrag is dan ook het gevolg van continue interactie tussen individu en omgeving. Theorie van gepland gedrag Gaan we bij PO meest van uit

3.7.3 Gedragsdeterminanten

In de probleemanalyse is er gezocht naar de determinanten van bepaald gedrag. Deze zijn vaak specifiek en moeten worden omgezet naar een determinant van een model. Zo kan te weinig weten, ondergebracht worden onder de determinant kennis. Soms kan een bepaalde dterminant invloed hebben op andere determinanten, kennis over een bepaalde onderwerp kan iemands attitude of waargenome gedragscontrole beïnvloeden. In dit laatste geval is kennis een achtergrond variabele. Verschillende modellen gebruiken verschillende termen voor gelijkende determinanten.

3.7.4 Theorie van gepland gedrag

17

He TGG model gaat er van uit dat dat gedrag kan worden voorspeld op basis van intentie, en dat intentie bepaalde wordt door de 3 determinanten atitude, subjectieve norm, en waargenome gedragscontrole. Achtergrond variabeken zijn bijvoorbeeld kennis, leeftijd, sekse en cultuur. Zowel probleem, normaal als gewenst gedrag kan verklaard worden met TGG

3.7.5 Determinanten volgens TGG

Attitude houding of evaluatie van een persoon over een bepaald object, persoon, kwestie. Attitude heeft een continuüm van negatief tot positief. Subjectieve norm gaat over de waargenomen sociale norm, dus niet perse over de werkelijk sociale norm. Waargenomen gedragscontrole Inschatting van het individu of hij over bepaalde eigenschappen beschikt.

3.8 gedragsdoelen Als de determinanten bekend zijn kan gekeken worden op welke manier het probleem gedrag opgelost kan worden, dit wordt gedaan door middel van gedragsdoelen. Een gedragsdoel is geformuleerd als een stelling, over het ideale gedrag.

18

3.8.1 SMART

Gedragsdoelen zijn idealiter SMART, zodat achteraf ook gekeken kan worden of interventie heeft

gewerkt. Soms laten bepaalde gevolgen pas naar lange tijd effect zien, daarom is het belangrijk om te

melden in welke tijdspanne verwacht wordt dat het nieuwe gedrag zichtbaar wordt. Meetbaarheid

kan zich uiten als b.v. blijkt dat 20% van de populatie op de hoogte is over een probleem, dat naar de

intervantie 40% op de hoogte is van het probleem.

3.9 Verantwoording Tijdens de probleemanalyse houd verantwoording voornamelijk in dat je contact houd mert de linkage groep. De risico/doelgroep moet zich herkennen in de aan hen toegeschreven gedragingen, statistische gegevens moeten uit betrouwbare bronnen komen. Als er geen betrouwbare informatie is gebruikt kan enkele een correlatie kunnen worden aan getoond tussen interventie en gedrag.

3.10 betrokkenheid Zie boek.

19

H4 - Synhtese Tijdens de Synthese worden gedragsdeterminanten bepaald en bijpassende methoden en strategieën worden geselecteerd. De determinanten uit TGG zijn voorbeelden van interne determinanten. We kunnen spreken van een determinant van gedrag wanneer het een interne, psychologische factor betreft die beïnvloedbaar is. Persoonlijkheid en intelligente zijn ook interne determinanten maar zijn moeilijker beïnvloedbaar, en spelen om die reden een mindere rol. Als de determinanten zijn bepaald aan de hand van de probleemanalyse, en ook de gedragsdoelen zijn bepaald (dus wat willen we bereiken met deze interventie), kan er een zogenaamde matrix gemaakt worden. Hierin komen ook de veranderdoelen te staan, de geven aan op welke manier de determinanten moeten veranderen om tot de gewenste gedragsdoelen te komen.

4.1 Matrix met veranderdoelen In deze reader behandelen we Intervention Mapping model van Bartholomew. Het idee is dat een gedragsdoel altijd inhoudt dat iemand iets moet leren, en het veranderdoel geeft aan wat er geleerd moet worden. Bij kinderen is het bekrachtigen van gedrag (positieve reinforcement) belangrijk voor een stabiele en permanente gedragsverandering. Ouders en leeraren kunnen hierbij een rol spelen, in dit geval kan het nodig zijn om voor elke doelgroep een aparte interventieplan te ontwikkelen. En handig hulpmiddel is een zogenaamde matrices of proximal program objectives, dit wil zeggen, de meest concrete doelen die bereikt moeten worden om tot de gedragsdoelen te komen. In de matrix zijn veranderdoelen actief geformuleerd dus “vind dat” en “kan beschrijven hoe”. Niet alle velden hoeven gevuld worden, het beste kunnen veranderdoelen worden geformuleerd voor determinanten waarvan het meeste effect wordt verwacht. Een korte en krachtige boodschap hebben meestal het grootste effect. Bij grotere interventies zijn ook externe factoren (of omgeving) belangrijk, als je wil bereiken dat jongeren condooms kopen moet je niet alleen het gedrag veranderen, ook moeten de condooms beschikbaar.

Bartholomew. Preparing matrices of change objectives Voor elk niveau van de gemaakte gedragsdoelen (individu, omgeving, inter-persoonlijk) worden verschillende matrices gemaakt. Ook kunnen er op elke niveau onderscheid gemaakt worden tussen subgroepen, waar vervolgens ook weer verschillende matrices voor ontwikkeld moeten worden. Als de verschillen tussen de subgroepen beperkt zijn kan er ook voor worden gekozen om een enkele matrices (interventie) te maken die op enkele gebieden wordt uitgebreid zodat de interventie zinvol en effectief is voor beide subgroepen. Factoren belangrijk bij het kiezen voor het opdelen in subgroepen zijn leeftijd, geslacht, SES, educatie en culturele groepen. Ook kan er voor diferentiatie worden gekozen op basis stage theories zoals ontwikkeling van kind, adult ontwikkeling. Een andere reden voor differentiatie binnen een populatie kan zijn omdat verschillende determinanten aangesproken moeten worden, terwijl de gedragsdoelen het zelfde zijn. Zo is zijn bij jongeren peer´s belangrijk bij het al dan niet beginnen met roken, terwijl dit bij jouderen te maken heeft met de kennis over de gevolgen voor hun gezondheid.

20

Constructing Matrices and Change Objectives Omdat niet alle velden van de veranderdoelen relevant zijn voor het berijken van eeen verandering is het handig om bij elke gedragsdoel te kijken of het bijhorende determinant relevant is voor het gedragdoel. Als deze niet belangrijk is kan er een X worden gezet in de betreffende box. Bij het opstellen van de veranderdoelen speelt de vraag,

“Wat moet er veranderen in determinanten van participant om tot de gedragsdoelen te komen“

Als het gedragsdoel “ Koopt condooms” en determinanten is “kennis” zijn mogelijke veranderdoelen.

Legt uit hoe hij aan een condoom kan komen.

Weet waar condooms aangeschaft kunnen worden, of vrij verkrijgbaar zijn. Als we het zelfde gedragsdoel “koopt condooms” verbinden met de determinant “self-efficacy” komen we tot de vraag “Wat moet er veranderen met betrekking tot waargenomen gedragscontrole zodat de participant condooms aanschaft”. Mogelijke veranderdoelen zijn dan.

Heeft voldoende zelfvertrouwen om in winkel condooms te kopen.

Kan omgaan met de schaamte die gepaard gaat met het kopen van condooms. Hoe te komen tot veranderdoelen.

De voorbeelden laten zien dat een veranderdoel begint met een werkwoord die bepaalde actie

definieert. Vervolgens is er een actie of context waarin het gebeurd, en er wordt afgesloten met een

actie.

Calrifying External Determinants and Environmental Conditions In sommige gevallen kan het individu zelf ook iets doen met de externe determinanten. Als de sociale norm negatief is, kan het individu ook leren weerstand te bieden tegen de sociale norm.

4.2 Methoden en strategieën Een methode is een aan de theorie ontleende techniek, een proces voor het beïnvloeden van de determinanten, abstract. Een strategie is de praktisch uitvoering van een methode. In een videoboodschap kan een strategie zijn, waarbij de methode rolmodelling is. De interventie matrix kan worden gezien als een blauwdruk, een bouwtekening van een huis. Het geeft niet weer hoe een huis er precies gaat uitzien, maar laat wel zien wat het uiteindelijk doel is, wat fundamenten zijn, en hoe verschillend aspecten met elkaar verbonden zijn.

21

Bartholomew. Selecting Methods and Strategies Veranderdoel verhogen eigen gedragscontrole in weerstand tegen drugs. Theoretisch methode modelling, skill training, guided practice with feedback, reinforcement. Strategie video met stap voor stap demonstratie over hoe weerstand kan worden geboden tegen peer pressure drugs gebruik. Methoden en strategieën vormen een continuüm, en heeft veel grijze gebieden. Methoden worden vaak vergeten omdat gezondheid voorlichters vaak denken in termen van concrete aspecten zoals video, of brochure. Indetifying Theoretical Methods Een veranderdoel kan zijn

Adolesent (populatie) heeft de vaardigheden (de determinant) om met partner te spreken over gebruik condooms (het gedragsdoel).

De juiste methode kan worden afgeleid van de determinant vaardigheden. Er zijn verschillende typen vaardigheidstraining, voor de keuze welke vaardigheidstraining wordt gekozen spelen de populatie en het gedragsdoel een rol. Methoden kunnen op elke ecologische level gebruikt worden. Methoden op een hoger niveau nemen wel een andere vorm aan. Zo is persuasive communicatie op een individu (counseling) anders dan op het niveau van bedrijven (loby). Methods Selection Er zijn verschillende manier om tot strategien en methode te komen. Belangrijk is dat uiteindelijk duidelijk wordt wat de methode achter een strategie is, en welke parameters belangrijk zijn om deze methode effectief te gebruiken. Een strategie kan een niet-rook contract zijn, vervolgens blijkt dat de methode commitment is. Vervolgens kan blijken (uit literatuur) dat commitment alleen effectief is als dit publiekelijk gebeurd. Deze parameter is belangrijk, omdat men nu weet dat hoe het niet-rook contract praktisch vormgegeven kan worden. Als uiteindelijk de methode zijn geselecteerd moet ze kritisch worden bekeken op basis van relevantie en veranderbaarheid. Relevantie is de link tussen de methode en de verandering die je wil bereiken. Veranderbaarhied gaat over de vraag in hoeverre deze methode de verandering teweeg kan brengen in deze specifieke setting. De methode die gebruikt gaat worden moet op beide punten goed scoren. Methods for changing behavior Attitude verandering kan bereikt worden voor persuasive communication. Deze methode kan zowel vorr een individu als een politicus worden toegepast. De inhoud en vehicle zullen wel in beide gevallen verschillen. Basic Methods for behavior change Deze methode moeten altijd in overweging worden genomen. Active learning, tailoring, individualization feedback, reinforcement, facilitation. Methods to influence Knowledge Kennis leid vaak niet direct tot verandering, maar is vaak wel een voorwaarde voor determinanten zoals risk perception, behavioral beliefs, perceived norms en skills. Methods to change risk perception, awareness, and health beliefs Vaak is het nodig mensen te overtuigen van de gevaren, voordat gedrags verandering met betrekking tot gezondheid teweeg gebracht kunnen worden (roken).

22

Methods to Change Habits, Automatic behavior, and action control Veel gedrag is niet doordacht, en logisch. Verschillende methode zijn aanwezig om dit geautomatiseerde gedrag te veranderen.

23

Methods to Change Attitudes, Beliefs, and Outcome Expectations Attitude is een positieve of negavtieve reactie op iets. Maar ze bevatten vaak meer specifieke constructen zoals beliefs, outcome expectation, assessment of advantages and diasadvantages, perceived benefits and barriers, self-evaluation, en motivation to act. Methods fpr changing social influences Is een belangrijk onderdeel van SCT

Social cognitive theory is a learning theory based on the ideas that people learn by watching what others do and that human thought processes are central to understanding personality. While social cognitists agree that there is a fair amount of influence on development generated by learned behavior displayed in the environment in which one grows up, they believe that the individual person (and therefore cognition) is just as important in determining moral development [2]. People learn by observing others, with the environment, behavior, and cognition all as the chief factors in influencing development. These three factors are not static or independent; rather, they are all reciprocal. For example, each behavior witnessed can change a person's way of thinking (cognition). Similarly, the environment one is raised in may influence later behaviors, just as a father's mindset (also cognition) will determine the environment in which his children are raised [2].

Figuur 1 Schema SCT

Methods to Influence Skills, Capability, and Self-Efficacy Constructen zijn self-efficacy, percieved behavioral control, perceived barriers, skills and perceived skills, collective self-efficacy, behavioral capability en community capability. Self-efficacy is een belangrijke determinant in het veranderen van gezonheids gedrag. Als mensen bepäalt gedrag willen vertonen, moeten ze er ook van overtuigd zijn dat ze het kunne. Er kan ook een gat zitten tussen perceptie en realiteit. Methods for changing Environmental Conditions

24

H5 - Constructie In de fase van constructie worden de methoden en strategieën die in de synthese zijn bepaald omgezet in een concreet programma of product. In deze fase moet ook worden gekeken of de linkage-groep moet worden uitgebreid (betrokkenheid in ASCE model). Een leraar is eerder zal eerder een nieuwe methode gebruiken als hij actief heeft deelgenomen aan het ontwikkel proces.

5.1 Ontwerp Op basis van methoden en strategieën kan de interventies ontworpen worden. Daarbij is er een onderscheid tussen

Materialen: posters, stickers, T-shirts, folders, websites, filmpjes.

Procedures: presentaties, lessen, groepsdiscussies, training, rollenspelen Bartholemew maakt onderscheid tussen channels en vehicles. Televisie is een voorbeeld van een channel, vehicles kunnen nieuwsberichten, real-life soaps of praatprogramma´s zijn. Soms is het ene kanaal meer geschikt dan het andere. Ook kosten kunnen een factor zijn, televisie is een duur medium als kanaal. Er moet een evenwicht zijn tussen herkenning en vernieuwing van de boodschap die je wil overbrengen. Herhaling is krachtig, maar er kan ook gewenning ontstaan (saai). Om in te schatten of een poster, website, presentatie etc de aandacht zal trekken is het goed om van te voren onderzoek te doen. Dit kan door het lezen van literatuur of een pilot-onderzoek onder je doelgroep. Dit kan door mensen van de straat te plukken en te vragen of het materiaal hun aandacht vraag, beter is een meer systematische methode. Voor het maken van een slogan is er geen eenduidige methode. Er kan een extern bureau voor worden ingeschakeld. Er kan ook op basis van intuïtie worden gewerkt, om vervolgens bi doelgroep en collega´s na te gaan wat zij er van vinden. Omdat er sprake is van concurrentie is het belangrijk dat je boodschap opvalt.

Bartholomew. Producing program components and materials Creating the initial Program and Structure He programma plan moet minstens de volgende drie onderdelen bevatten.

1. Programma omvang en de volgorde (scope and sequence) 2. Omschrijving van elke populatie 3. Progamma budget productie materiaal

Program Ideas Er zijn verschillende manieren om tot een goed plan te komen. Het is goed om bij het opstellen van een plan alle beperkingen die er zijn los te laten, en vooral veel ideeën te generen. Wat zouden we doen als alles mogelijk was, wat is het meest krachtige dat we kunnen doen. Een ander mogelijk vraag is, als we het tegengestelde willen bereiken, wat moeten we dan doen? Scope and Sequence Scope is de breedte, ruimte, hoeveelheid van het programma. Sequence gaat over hoe het programma gegeven wordt door de tijd heen. Het safer choices 2 program had een kort duur, omdat het verloop in de school hoog was, en omdat de planners zoveel mogelijk studenten in korte tijd wilden bereiken. c Themes Een thema is een organiserend construct voor de interventie. Een thema heeft vaak visuele en linguïstische elementen. Een hoeft niet een direct verband met de interventie te hebben. De belangrijkste vraag is of het thema de aandacht van de doelgroep zal trekken.

25

Channels and Vehivles for Program Methods, Stratefies, and Messages Een kanaal kan inerpersonal en mediated zijn. Het voertuig is de meer specifieke manier waarop de boodschap wordt overgebracht. Op blz 140 van de reader staat een tabel net channels en verhicles. Massa media is niet altijd de meest wenselijke methode. Het kan zijn dat een bepaalde doelgroep weing tv kijkt, of krant leest. Zo zijn er meerdere afwegingen om wel of niet voor een bepaalde methode te kiezen. Interpersonal channels bestaan o.a. uit leraren en gezondheidszorg medewerkers. Computer programma´s zijn ook erg effectief. Een belangrijke factor daarbij is responsiveness, in hoeverre het programma eerder geleerde kennis mee gebruitk voor het op maat afstellen van het programma. Een hoog responsive program geeft op basis van eerder gemaakt gezondheids keuzes in het programma feedback en mogelijkheden om nieuwe vaardigheden te leren. Interactiviteit stimuleerd active informatie verwerking en tevredenheid en draagt mogelijk bij aan de centrale verwerking van informatie. Een andere mogelijkheid zijn (geautomatiseerde) telefonische hulp.

5.2 Adoptie, implementatie en continuering In deze fase wordt o.a. gekeken of de interventie wel juist en volledig wordt uitgevoerd, dit valt onder de verantwooding van het ASCE model. Implementatie gaat over alle processen die betrekking hebben op de kwaliteit waarmee de interventie aan de doelgroep geleverd wordt. Als een docent een interventie moet uitvoeren met groepsdiscussie, is het de vraag of de leraar hier wel competent voor is. Als de leraar geen groepsgesprekken kan leiden, is de implementatie van de interventie in gevaar. Andere problemen, wordt de poster wel op de juiste plek opgehangen, personen kunnen op verschillende manier interventie uitvoeren. Je kunt ook de docenten een training geven, je bent dan weer bezig met het beïnvloeden van gedrag, een interventie. Je kunt deze training dan ook op de zelfde manier ontwikkelen als de interventie, met determinanten, gedragdoelen en veranderdoelen. Diffusion of Innovations Theory (DIT) Roger noemt 3 stadia waarin een nieuw product of innovatie wordt geadopteerd.

1. Adoptie, kennis van nieuw product, product voorziet in behoefte, motivatie tot aanschaf. 2. Implementatie, mensen moet product een kans geven en uitproberen. 3. Continuering, mensen moet product blijven gebruiken, invoer in organisatie .

Verder onderscheid de DIT 5 type adopters

Innovators, nieuwsgierig mensen die graag iets nieuws uitproberen.

Early addopters, opinieleiders, lopen in groep voorop bij gebruik nieuwe dingen.

Early majority, mensen die er eerst goed over nadenken.

Late majority, mensen die sceptisch zijn over het gebruik van nieuwe producten.

Laggards, traditionele mensen, moeilijk over te halen nieuwe producten te gebruiken. Je kunt proberen de innovators aan te spreken, maar deze doelgroep kan ook worden gezien als nerds. Het beste kun je early addopters aanspreken, zij zijn geneigd te communiceren over de interventie, waarmee andere over de streep worden getrokken. De early adopters fungeren als rolmodel voor de early majority, die vervolgens weer rolmodel is voor de late majority. Aan laggards kan beter niet al te veel energie worden besteed. Het product kan zelf ook eigenschappen bezitten die gebruik ervan beïnvloed. IS het moeilijk/makkelijk, levert het veel voordeel op, levert het snel voordeel op, kun je er met elkaar over praten, is het tijrovend, zitten er risico´s aan het product, etc.

26

Performance objective for adoption, implementation and sustainability Adoption Een innovatie is een nieuw idee of product voor de adopter. Sporten, stoppen met roken kan nieuw zijn voor iemand. Een interventie kan deze innovatie promoten. Adoptie door een individu is minder complex dan voor een organisatie. Bij een organisatie kan een sleutel persoon geïnteresseerd raken in een interventie, waarbij het eerst door verschillende organisatie structuren goedgekeurd moet worden voordat er een beslissing over genomen wordt. Implementation Het feit dat een programma geadopteerd is betekent niet dat het programma juist geïmplementeerd wordt. Er zijn 3 zorgen in deze fase

Fidelity, in hoeverre is de interventie geïmplementeerd met de methoden en strategieën. (loyaliteit)

Completeness, Gaat over de hoe volledig het programma wordt uitgevoerd.

Dose, dosering van de interventies In een bepaald programma werd wel alle programmam modules uitgevoerd (completeness), maar maakte geen doelstellingen met de families (fidelity). Implementatie gaat vaak “fout”, zon 50% van de organisatie´s die een interventie adopteert, herontwikkeld de interventie. Het is belangrijk om hier bij het ontwikellen van de interventie al rekening te houden. Reinvention, of herontwikkeling zorgt voor ownership dit is belangrijk voor de continuering van het programma. Sustainability Gaat over het behoud en institutionalisering van de interventie of de uitkomsten daarvan. Institutionalisering is het opnemen van de interventie in organisatorische routines zodat het voort blijft bestaan nadat de oorspronkelijke besluitnemers vertrokken zijn. Er zijn 3 variatie in intensiteit van de continuering:

Passages, Aantal jaren dat een interventie draait

Routines, Operationalisatie en opnemen van interventie protocollen

Niche saturation, Complete integratie in de structuur en functie van een systeem Performance objectives Adoption objectives. De gedragsdoelen voor adoptie kunnen door middel van de volgende vraag beantwoord worden: “ Wat hebben potentiële program adopters nodig om adoptie van de interventie te realiseren”. Antwoorden op deze vraag zijn mogelijke gedragsdoelen. Implementation performance objectives. Implementatie wordt meestal uitgevoerd door een bredere groep, dan adoptie. De implementatie van een programma kan bijvoorbeeld worden uitgevoerd door docenten, sportleraren, staf snackpoint. De vraag die gesteld kan worden is: Wat hebben de mensen die het programma implementeren nodig om het programma te implementeren met acceptabele fidelity en completeness. Mogelijke antwoorden op de vraag wat een persoon nodig heeft om een interventie te implementeren zijn:

Docent participeert in training ter voorbereiding implementatie Smart Choices curriculum.

Docenten implementeren Smart Choices curriculum in alles gezondheid lessen.

Docenten geven zes lessen over het Smart Choices curriculum met behulp van lesmethodes omschreven in het les plan.

Decanen stellen een comité op die regels maakt met betrekking van gebruik van tabak.

Comité kijkt naar huidige regels omtrent gebruik tabak, en stelt nieuwe regels op voor een rook vrije school.

27

Sustainability perforamce objectives. Voordat er voor het behoud van het programma doelen opgesteld kunnen worden moet er bepaald worden of men de interventie wil:

Institutionaliseren

Gezondheids-effecten wil continueren

Capaciteiten wil opbouwen

Combinatie van bovenstaande factoren De vraag die gesteld kan worden bij institutionalisering is: Wat hebben de organisatorische keuze makers nodig om de interventies onderdeel te maken van de organisatie voor lange termijn. Mogelijke antwoorden zijn:

Het trainen van nieuwe Smart Choices opnemen in de jaarlijkse planning.

Bibliothecaris zorgt dat literatuur beschikbaar stellen en bijhouden.

Smart Choices programma wordt opgenomen in functie omschrijving van docenten.

Smart Choices prgramma is onderdeel van begroting. Determinants of Program Use Determinanten die bepalen of een programma wordt gebruikt kunnen persoonlijk en extern zijn. De zelfde methode tot het komen van de determinanten kunnen worden gebruikt als bij het ontwikkelen van de interventie zelf, brainstorm, literatuur, vergelijking met vergelijkbare interventie implementaties, focusgroepen, kwantitatieve data collectie (questionnaire) etc. Uit literatuur kan blijken dat de DIT theorie relevant is, of de SCT (Social Cognitive Theory). Roger noemt 3 factoren op die belangrijk zijn bij de vraag of een innovatie wordt geadopteerd.

1. Awarenes, weten dat de interventie bestaat 2. Procedurel Knowledge, hoe moet de interventie gebruikt worden 3. Principle Knowledge, hoe en waarom werkt de interventie

Belangrijk is dat de persoon die het programma implementeert een positieve uitkomst verwacht van de interventie. Dit kan zijn voor zijn cliënten of patiënten, maar bijvoorbeeld ook voor of zijn werk er leuker door wordt. Ook moet de persoon er van overtuigd zijn dat hij de interventie kan uitvoeren, het belang hiervan neemt toe met de maten waarin de organisatie de wil heeft het programma te implementeren. De reden om een programma te implementeren kunnen verschillend zijn, voor de ene is het een carrière mogelijkheid, voor een ander persoon een ongewenste extra last. Een uitdaging is om in te schatten of er voldoende vaardigheden zijn bij de mensen die het programma moeten implementeren. Vaak wordt dit punt ook onderschat, het is daarom belangrijk om vast te stellen of er vaardigheid training nodig is om bijvoorbeeld coachende gesprekken uit te voeren. Matrices and Plans Promoting Program Use Zie blz 165. Methods and Strategied for Dissemination Een belangrijke invloed voor het adopteren van een interventie binnen een organisatie zijn zogenaamde champions. Eigenschappen van campions zijn

Analytisch personen op een strategische plek binnen een organisatie.

Weet goed wat de adopters en users (gebruikers) willen.

Internpersoonlijke, en onderhandeling vaardigheden, dit om problemen bij adoptie en implementatie op te lossen.

Meer gevaar nemen, innovatief, meer behoefte om anderen te beïnvloeden.

Moet veel credit hebben bij collega´s

28

H6 – Evaluatie In deze fase staat met name het effect (of mogelijk effect) van de interventie centraal. Is er de voorspelde verandering opgetreden, en is deze verandering het gevolg van de interventie. Bij een interventie die het gebruik van fietsverlichting wilde promoten kan achteraf worden bekeken of er minder dodenongelukken zijn als gevolg van slecht zichtbare fietsers. Dit is echter erg lastig, daarom kan er op niveau van programmadoelen en veranderdoelen worden gekeken of de doelen behaalt zijn. De politie kan een steekproef uitvoeren of leerlingen vaker werkende verlichting hebben, en noodverlichting bij zich dragen. Op niveau van veranderdoelen is aan de hand van vragenlijsten vast te stellen of subjectieve norm, kennis, en attitude zijn veranderd. Dit betekent natuurlijk nog niet direct dat de interventie ook effect heeft gehad. Als bijvoorbeeld gedragsdoel “draagt noodverlichting bij zich” niet is gehaald, kan vervolgens worden gekeken of het eraan gekoppelde veranderdoel ook niet zijn bereikt. Evaluation Terms Outcome evaluation (of effect/impact evaluatie) beschrijft het verschil in uitkomst tussen de situatie zoals die is na de interventie, en zoals die zou zijn zonder interventie. Daarbij moet worden onderzocht of het eventuele effect het gevolg is van de interventie. Niet elk aspect wordt geëvalueerd. Wat wordt geëvalueerd hangt vaak af beschikbare resources, maar ook interesse van belanghebbende. Tijdens deze evaluatie wordt der ideale situatie onder de ideale condities vergeleken met werkelijk situatie. Kunnen de veranderingen toegeschreven worden aan de evaluatie. Bij Proces evaluation speelt de vraag is de interventie uitgevoerd zoals bedoeld. Heeft de interventie de doelgroep bereikt, is het programma uitgevoerd zoals het is ontworpen, zijn de theoretische methoden op een juiste manier geoperationaliseerd naar strategieën. Proces evaluatie richt zich met name op de groep die de interventie heeft ontvangen. Planners evaluation houd zich bezig met de vraag van kosten en effect. Een foramtive evaluatie is bedoeld om te kijken wat er wel en niet goed loopt, en hoe dit verbetert kan worden. Een summative evaluatie heeft tot doel om te oordelen of het programma zijn doelen wel behaald. Reason for evaluation Evaluatie zorgt voor wetenschappelijk kennis over effect interventie, en gebruikte methode. Dit is één van de belangrijke redenen voor evaluatie. Blz 177/178 model evaluatie tabel Soms worden er een eis gesteld dat er een effect zichtbaar is in de effect evaluatie, andere zijn tevreden met positieve uitkomst van proces evaluatie. Soms is effect moeilijk meetbaar, het promoten van condoom gebruik onder jongeren die nog niet seksueel actief zijn. Als er geen effecten gemeten kan worden moet men erg voorzichtig zijn in het rekken van causale conclusies zoals dat een veranderde attitude tot gevolg heeft dat als jongere seksueel actief wordt hij ook condooms gaat gebruiken. Argumenten kunne zijn

De relatie tussen verandering in gedrag of omgeving en verandering in gezondsgheids-probleem.

De relatie tussen verandering in de determinanten en omgeving.

Relatie tussen methoden en verandering in determinanten. Zoals aangegeven moet men erg voorzichtig zijn in het trekken van dit soort causale verbanden. Impact on Change Objectives Black box evaluation is een evaluatie waarin niet duidelijk is wat er geëvalueerd wordt. Zo kan een programma gestopt worden omdat er geen effect zichtbaar is, maar in werkkelijkheid blijtk het programmam niet te zijn geïmplementeerd (proces evaluatie).

29

Linnan en Steckler hebben volgende proces evaluatie onderdelen vastegesteld

Context, aspecten van sociale omgeving die implementatie kunnen beïnvloeden.

Reach, welke gedeelte van de beoogde populatie heeft de interventie ontvangen.

Dose delivered: hoeveelheid van het programma dat is gegeven

Dose received: In hoevere participant betrokken was bij programma

Fidelity: In hoevere het programma is gegeven zoals bedoeld

Implementation:

Recruitment: op welke manier zijn partecipanten gelokt om aan interventie deel te nemen.

(blz 184) Fidelity and Reach De reden voor gebrek aan fidelity kan soms gevonden worden in het gebrek aan vaardigheden om een bepaald programma tot uitvoer te brengen. Bij de evaluatie van methoden en strategieën gaat het weer niet om het effect, daarvoor is de effect evaluatie, maar om de vraag hoe oordelen mensen over het materiaal, zijn ze positief, was het materiaal begrijpelijk. Selecting and developing measures Hoe meet je resultaten? Normaal gesproken worden programma doelen opgesteld in termen als gezondheid status, gedrag, omgeving en determinanten. Deze termen kunnen de grote van de verwachte verandering bevatten, maar bevat dat vaal niet. Een doel kan zijn om de functionele status van basisschool kinderen met astma met 25% te verhogen. Je kunt dit meetbaar maken door de stellen dat de functionele status van een astma kind positief is als het de lessen op de basisschool volgt. Nu kun je dus kijken of het aantal gevolgde lesdagen van astma kinderen met 25% omhoog is gegaan. Je kunt eigenschappen op verschillende manieren meten. Als je wil evalueren hoe bepaalde studenten het doen kun je dit doen door ze aan het eind van elk jaar een test te laten doen, gemiddelde nemen van alles cijfers, of van taal en wiskunde (belangrijkste vakken). Validiteit geeft aan of je meet wat je wil meten. Een valide meting bevat volgende eigenschappen:

Als je met een ander meet eenheid de zelfde variabele meet moeten de resulaten het zelfde zijn (Celsius vs F)

Als de meeting wordt gehouden die anders zou moeten zijn, moet het geen dat gemeten wordt ook anders zijn.

Het resultaat correleert met andere eigenschappen waarvan verwacht wordt dat ze zouden correleren.

Daarnaast is betrouwbaarheid belangrijk. Als je op twee verschillende tijden een eigenschap meet, is het resultaat dan nog wel het zelfde? Lage betrouwbaarheid kan het gevolg zijn van sources error. Als een kind op twee verschillende tijdstippen een vraag anders interpreteert is de meting onbetrouwbaar. De vraag die kan spelen, gebruiken we een bestaande maat of ontwikkelen we een nieuwe maat. Bijvoorbeeld, als een programma doel het verhogen van astma kennis is, kan er een goed aanschreven en valide meetinstrument zijn dat astma kennis meet. De vraag is alleen of dit de zelfde astma kennis is die ook beoogd was met het programma. Belangrijk is dus de fit van het geen dat je meet, en het valide meetinstrument dat je wil gebruiken. In dit geval zal kunnen blijken dat je beter een nieuw meetinstrument kunt ontwikkelen.

30

Veranderdoelen zijn het meeste geschikt als maat bij effect evaluatie. Als er de vraag is of er verandering in kennis is opgetreden, dan kunnen de veranderdoelen voor kennis uit de matrix gebruikt worden als blauwdruk om de kennis te meten. Evaluation plan Een evaluatie plan bevat onder andere

31

College aantekeningen HC3 2 manieren waarop prestaties verbetert kunnen worden: 1. Doe je best doellen, werkt vaak niet goed, je best doen is subjectief. 2. Specifieke doelen, net iets te moeilijk (uitdaging) Doelen halen (verschillende moderatoren) (goals setting theorie) * Feeback over b.v. voortgang (als doel behaald word, stellen mensen vaak hogere doelen voor zichzelf) * Betrokkenheid * Taak complexiteit, Gedragsdoelen (beste antwoord) B (nee zeggen Alcohol) B niet goed, omdat het niet over gedragsdoel maar middel gaat. A is beter, maar ook mager. - in 2012 50% meer vrouwen aan top, is interventie doel. - Jongeren kennen de gevolgen muziek mp3, is verander doel, kennen geeft cognitie - Ikea mebeulstukken, gedragsdoel - 1 stuks fruit, gedragsdoel HC4 Synthese fase - Inerventie matrix (HC3) - Welke middelen om veranderingen tot stand te brengen (HC4), Methoden & strategieen Theorie gepland gedrag, voornamelijk gedrag verklaren, niet gedrags veranderend zoals eleboration likelihood model. Transtheoretical Model - Stages of change - In welke fase zit doelgroep, heeft doelgroep al vernadring overwogen of is het nog niet bewust van - Social Cognitieve tehroei (bandura) * Determinanten * Gedrag * Cognitief * Persoonlijk factoren * Gebeurtenissen * Actief leren * Co-schappen (geneeskunde) Experience of Doing Observing * Dialgue with leren tentamen, stof uitleggen in eigen woorden * Socratisch dialoog, door stellen van vraag tot nieuwe inzichten komen * Modeling * Pop bandura, kinderen observeren hoe popw ordt mishandeld, kinderen gan gedrag kopieren * Frans bouwer kiest voor energie leverancier, dan moet ik dat ook doen. Modeling (youtube pps35uepu-4)

32

* watvoorkuddedierbenjij.nl, geen expertmodel (iemand kan iets wat jij niet kan), maar gelijk niveau in dit geval jesser. Verbondenheid, peer to peer modeling. * Voorwaarde modeling (rolmodel) * Is het rolmodel relevant voor je * Rolmodel demonstreet geloofwaardige vaardigheden * Model ontvcang waardering of beloning * Doelgroep word coping gedemonstreerd, en neit alleen eindporduct (mastery) * Bekrachteging * 4 typen manier van straffen en bekrachtegen zie sheets hc4 (wel relevant) * Uitgestelde beloning, lastig, b.v. stoppen met roken. * Positif reinforcment (youtube JA96Fba-WHK) * Guided pratice, iemand begeleidien met computeren, modeling precies voordoen wat er moet gebeuren om met programma te werken * Persuive comunication (overtuigende comunicatie9 * Propaganda (yes we can, Obama) * Overuigende comunicatie werkt * Positieve gevolgen gewenst gedrag benadrukken, negatieve gevolgebnde ongewenst gedrag benadrukken * ZIe sheets hc4 Bij atyitude verandering kan focus op gevoel of op cognitieve kan focussen * Drank is lekker (gevoiel), bevat weinig calorieen (cognitief) Een strategie is een concretisering van gebruikte methode (zoals modelling). Vaardigheids training * Simulatie * stop. think, do methode. HC5 (constructie) Technische implementatie (onderwerp dit college) - Structuur, etc Psychologisch implmenatatie - Uitvoering bruikbaarheid, berijken doelgroep Methoden missen vaak in rapport (ook in voorbeeld Noaber Koffiepot hc), strategie wordt wel vermeld. Bereik van je intervantie geografisch (b.v. heel nederland) of sociaal definieren (jongeren, bepaalde leeftijd) Noaber koffiepot bereik geografisch bepaalt (2 stadsdelen) Boodschap - Strategisch (moet passen binnen pland, doelstelling product) Pre-testing - Bepaalde onderdelen interventie testen (sheets meer info) Testen concept Leesbaarheid Uitwerking boodschap Invloed op determinanten

33

Adoptie/implementatiekenmerken Pilot-testing - Is hele interventie wel goed uitvoerbaar experienteel (ervaring) cognitieve defusie