Samenvatting Bestuursrecht

download Samenvatting Bestuursrecht

of 12

Transcript of Samenvatting Bestuursrecht

  • 8/13/2019 Samenvatting Bestuursrecht

    1/12

    Samenvatting BestuursrechtBestuursrecht deel 1

    Inleidende opmerkingen (veelvoorkomende meerkeuze vragen)

    Bestuur is de uitvoerende macht, niet de vertegenwoordigende organen. Het strafrechtvalt erbuiten.

    Bestuursrecht is het recht van, voor en tegen het overheidsbestuur. De rechtsnormendienen als instrument om te besturen/reguleren en als rechtsbescherming voor de

    burger. Het bestuursrecht beheerst de relatie tussen bestuur en burger.

    Uitgangspunt: de overheid heeft geen eigen belang, maar handelt in het algemeenbelang. De plaats van de rechter is minder groot, vanwege de politieke aard van het

    rechtsgebied.

    Het bestuur is gebonden aan de beginselen van behoorlijk bestuur. Deels geschreven,deels ongeschreven.

    Legaliteitsbeginsel: elk bestuurlijk handelen van de overheid moet berusten op eengrondslag in de wet.

    Specialiteitsbeginsel: de bevoegdheden worden specifiek omschreven en voorbepaalde doeleinden, en aan specifieke rechtssubjecten toegekend.

    Materile normen zijn vooral in het bijzondere bestuursrecht te vinden (Bouwrecht,Milieurecht, etc.)

    Formele normen van abstracte aard zijn in het Awb, de Abbb en de jurisprudentie tevinden.

    De Awb bevat de algemene regels die in principe op alle terreinen van hetbestuursrecht gelden.

    Lagere wetten mogen niet van de begripsbepalingen van de Awb afwijken,kwalificatie van de kernbegrippen hebben belangrijke consequenties.

    Omdat de partijen ongelijk zijn (burger tegen overheid) en er rechterlijketerughoudendheid bestaat in het bestuursrecht, gaat de noodzakelijke

    rechtsbescherming van de burger via formele normen.

    De kernbegrippen van het bestuursrecht zijn: besluit (1:3 Awb), beschikking (1:3 lid 2Awb), beleidsregel (1:3 lid 4), bestuursorgaan (1:1 Awb) en belanghebbende (1:2

    Awb).

    Themas in het bestuursrecht (deel1):

    1. rechtssubjecten2. soorten besluiten3. verkrijging van bevoegdheden4. regels voor het nemen van besluiten5. privaatrechtelijk overheidsoptreden6. nadeelcompensatie7. handhaving

    Tip: kijk goed hoe de titels van de hoofdstukken en titels luiden, het komt vaak voor dat

    studenten de juiste wet te pakken hebben, maar die dan betrekking heeft op een ander

    leerstuk.

  • 8/13/2019 Samenvatting Bestuursrecht

    2/12

    Rechtssubjecten

    Het bestuursorgaan

    In art. 1:1 lid 1 van de Awb is de definitie van het begrip bestuursorgaan te vinden. Er zijn

    twee soorten bestuursorganen: de a- en de b-organen (zie sub a en b). Het cruciale verschiltussen de a- en b-organen is dat bij a-organen bepalend is of de instantie onderdeel is van een

    overheidsorganisatie. Bij een b-orgaan moet er op gelet worden wat de instantie doet en welke

    bevoegdheden deze heeft. Een a-orgaan kan per definitie niet ook een b-orgaan zijn.

    A-organen

    - een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld.

    Een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld wil zeggen dat de wetgever de

    rechtspersoonlijkheid heeft toegekend en niet dat het door een privaatrechtelijke

    rechtshandeling in het leven is geroepen. Deze rechtspersonen zijn te vinden in art. 2.1 BW,waarvan in lid 1 de belangrijkste staan. Ook andere lichamen die krachtens publiekrecht zijn

    in gesteld kunnen rechtspersoonlijkheid bezitten; als zij verordenende bevoegdheid bezitten,

    krachtens art. 134 van de Grondwet.

    Van de andere rechtspersonen in BW 2.1 lid 2 moet nog onderzocht worden of het lichaam

    rechtspersoonlijkheid bezit. Ook hier moet gekeken worden naar de wet waarbij het lichaam

    is ingesteld. Uit deze wet moet volgen of het lichaam rechtspersoonlijkheid bezit.

    Bij een a-orgaan moet het gaan om een orgaan van n van deze rechtspersonen. Dit betekent

    dat het onderdeel juridisch als een zelfstandig orgaan gezien zou kunnen worden. Hier kunnen

    we achter komen door te kijken of er een bijzondere wet is waar het orgaan apart genoemd

    wordt en een aparte functiebeschrijving heeft.

    Ook bestaan er organen van de staat. Alle organen die in een bijzondere wet genoemd worden

    en een aparte functie bedeeld hebben gekregen, zijn bestuursorgaan van de staat als ze geen

    deel uitmaken van de provincie, gemeente, waterschap, of ander bij de wet ingestelde

    rechtspersoon.

    In art. 1:1 lid 2 Awb zien we een aantal bestuursorganen die gn bestuursorgaan zijn. Dit

    zijn de wetgevende macht, de kamers der Staten-Generaal, gerechtelijke instanties, de

    nationale ombudsman en de algemene rekenkamer. Deze uitsluiting van het begripbestuursorgaan telt echter niet tussen de relatie uitgesloten bestuursorgaan ambtenaar

    (art. 1:1 lid 3 Awb).

    B-organen

    Bij b-organen gaat het om een lichaam dat met enig openbaar gezag is bekleed. Openbaar

    gezag houdt in: een publiekrechtelijke bevoegdheid om publiekrechtelijke rechtshandelingen

    te verrichten. Dit wil zeggen dat ze rechtsposities van burgers kunnen veranderen/vaststellen,

    of dat ze voor burgers bindende beslissingen kunnen nemen (let op: advies valt hier niet

    onder!). Een lichaam dat gezag heeft is in staat de rechtspositie van de burger te veranderen.

    Het lichaam moet besluitbevoegdheid hebben en hoeft dus geen orgaan van een krachtenspubliekrecht ingestelde rechtspersoon te zijn, maar is toch een bestuursorgaan als, en in

  • 8/13/2019 Samenvatting Bestuursrecht

    3/12

    zoverre hij enig openbaar gezag uitvoert. Voorbeelden zijn: een garage die een APK-keuring

    verstrekt, een notaris, CBR.

    Stappenplan bestuursorgaan:

    1. Is het lichaam uitgezonderd in art. 1:1 lid 2 Awb?Zo ja; dan kan het alleen een bestuursorgaan zijn als het orgaan een besluit of handeling

    verricht tegenover een niet voor het leven benoemde ambtenaar (1:1 lid 3 Awb).

    1. Functioneert de instantie binnen een rechtspersoon al bedoeld in art. 2:1 eerste oftweede lid BW?

    Zo nee; dan kan het alleen een bestuursorgaan zijn als aan de instantie een zelfstandige

    bevoegdheid toegekend is tot het verrichten van een publiekrechtelijke rechtshandeling (b-

    orgaan).

    1. Wordt in de wettelijke regeling waarin de organisatie van de rechtspersoon aan deorde komt, de instantie als een apart orgaan van de rechtspersoon aangemerkt?

    Zo ja; dan is er sprake van een bestuursorgaan in de zin van art. 1:1 Awb.

    1. Is aan de instantie een zelfstandige bevoegdheid toegekend tot het verrichten van eenpubliekrechtelijke rechtshandeling?

    Zo ja; er is sprake van een b-orgaan.

    Zo nee; de instantie is geen bestuursorgaan.

    1. Bestuursorgaan van de staat?Dit kan allee als er een zelfstandige bevoegdheid toegekend is tot het verrichten van een

    publiekrechtelijke rechtshandeling.

    De belanghebbende

    De kwalificatie als belanghebbende (art. 1:2 Awb) is van groot belang voor de burger, zo kan

    alleen een belanghebbende bezwaar maken tegen besluiten (8:1 lid 1 Awb). In de definitie vanbelanghebbende komt het begrip besluit voor (zie Besluiten)

    Personen (natuurlijke- en rechtspersonen) (1:2 lid 1 Awb)

    1. Persoonlijk: de persoon differentieert zich van een willekeurige derde en van anderenin het algemeen met enig belang. Natuurlijk persoon: geen algemeen belang of

    belangen van anderen.

    2. Actueel en objectief bepaalbaar: het belang moet al daadwerkelijk bestaan, het magniet toekomstig zijn of onzeker.

    3. Direct geraakt: Er moet sprake zijn van een causaal verband tussen de directegevolgen van het besluit en het belang. Het mag geen afgeleid belang zijn.

  • 8/13/2019 Samenvatting Bestuursrecht

    4/12

    O.P.E.R.A.: Objectief bepaalbaar, Persoonlijk, Eigen, Rechtstreeks geraakt, Actueel.

    Rechtspersonen

    Rechtspersonen kunnen opkomen voor algemene of collectieve belangen, waarvoor ze zijn

    opgericht. In de statuten moet dit belang beschreven staan en de rechtspersoon moet dezebelangen ook daadwerkelijk behartigen. Deze vernauwing brengt mee dat het belang niet te

    ruim omschreven mag zijn en het besluit moet deze belangen direct raken.

    Er kan ook sprake zijn van een informele vereniging, de rechter wil dit nog wel eens

    aannemen als een rechtspersoon als er naast de algemene omschrijving ook ledenadmistratie

    is van betalende leden en er een bestuur is dat vergaderingen inlast.

    Bestuursorgaan

    Ook het bestuursorgaan kan als belanghebbende optreden, zie hiervoor art. 1:2 lid 2 Awb.

    Aan een bestuursorgaan zijn bepaalde taken toebedeeld. Als het in de uitoefening hiervanbelemmert wordt door een besluit, kan het een belanghebbende zijn. Deze toevertrouwde

    belangen worden als eigen belangen beschouwd voor de wet. De belangen die in het gedrang

    komen, moeten bij het bestuursorgaan uit de wet voortvloeien.

    Besluiten

    Het hele stelsel van rechtsbescherming is afhankelijk van het begrip besluit. Soorten

    besluiten:

    1. Beschikkingen: hier valt een onderscheid te maken tussen persoons- en zaaksgerichtebeschikkingen.

    2. Besluiten van Algemene Strekking (BAS). Dit zijn AVVs, Beleidsregels, Plannen enConcretiserende Besluiten van Algemene Strekking (CBAS). Een BAS is niet gericht

    op een individu of een concreet geval, maar heeft gevolgen voor een groep gevallen.

    Algemene definitie besluit.

    Het moet gaan om een schriftelijke (verder vormvrije) beschikking, van een bestuursorgaan

    (1:1 Awb), inhoudende een handeling die gericht is op een rechtsgevolg (rechtshandeling die

    rechten, plichten of bevoegdheden voor een individu of object veranderd) die

    publiekrechtelijk van aard is. Dit wil zeggen dat de rechtshandeling gegrond is op publiekebevoegdheid, welke exclusief aan het bestuursorgaan is toegekend. Een uitzondering hierop is

    het zelfstandige schadebesluit, verdere uitzonderingen (veelal in de strafrechtelijke sfeer zijn

    te vinden in art. 1:6 Awb).

    Beschikking

    De eerste specifieke vorm van een besluit is de beschikking, genoemd in art. 1:3 lid 2 Awb.

    De kenmerken:

    1. De beschikking heeft geen algemene rechtsgevolgen en is niet van algemene strekkingmaar gericht op het individu (dus niet een open groep personen) of een concreet geval.

  • 8/13/2019 Samenvatting Bestuursrecht

    5/12

    Het rechtsgevolg geldt alleen voor de geadresseerde persoon(sbeschikking) of

    zaak(sbeschikking).

    1. Ook de afwijzing van de aanvraag van een beschikking valt onder een beschikking enis dus een besluit. Dit is eigenlijk fictief, omdat de afwijzing van een beschikking geen

    besluit is omdat het geen rechtshandeling is (er verandert niets bij de burger).

    1. Het besluit moet op zichzelf staan en het moet niet om een plan (dat wil zeggen dathet een bundel van zaak- of persoonsgerichte beschikkingen betreft) gaan.

    Soorten beschikkingen:

    - Persoonsgerichte beschikking: beoogt een rechtsgevolg (veranderen, creren,

    tenietdoen van rechten of plichten) t.a.v. een bepaald persoon. Voorbeelden: verlening van

    een vergunning, uitkering of subsidie.

    - Zaaksgerichte beschikking: beoogt een rechtsgevolg (veranderen, creren, tenietdoenvan rechten of plichten) t.a.v. een bepaald object of zaak, ook al hebben ze rechtsgevolgen

    voor personen in het algemeen, het blijft een zaaksgerichte beschikking. Het besluit moet

    gericht zijn op de vaststelling van de juridische status van het object. Voorbeeld: het plaatsen

    van een huis op de monumentenlijst.

    N.B.: Relevantie voor dit onderscheid is de bekendmaking van de besluiten in art. 3:41 of

    3:42 Awb.

    Besluiten van Algemene Strekking

    Het Algemeen Verbindend Voorschrift (AVV)

    De invulling van de definitie van een AVV is niet nader uitgewerkt in de Awb en is aan de

    wetgever overgelaten. Wel bekend is dat AVVs afkomstig zijn van bestuursorganen

    (bestuurswetgeving) en dat het de volgende kenmerken heeft.

    1. Algemeen: algemeenheid naar tijd (het moet niet ingetrokken zijn), persoon enrechtsfeit. De norm is dus gericht op een open groep mensen en is voor herhaling

    vatbaar.

    2. Verbindend: er mag niet van worden afgeweken, dit in tegenstelling tot beleidsregels.3.

    Voorschrift: de norm is naar buiten werkend en kan dus geen interne norm zijn. Erwordt een zelfstandige norm in gesteld (het is verboden om). En het moet om een

    nieuwe norm gaan!

    De AVV is vastgesteld door een bestuursorgaan met wetgevende bevoegdheid dat afgeleid is

    uit de wet in formele zin of de Grondwet. Als het niet om een nieuwe norm gaat en er dus

    geen sprake is van een zelfstandige normstelling, spreken we over een Concretiserend Besluit

    van Algemene Strekking (CBAS). Zij werken normen verder uit en maken hem toepasselijk.

    Kortom; een CBAS bevat slechts voor de werking van een wettelijk voorschrift de

    noodzakelijke bepalingen.

    Als in de formele wet bij of krachtens staat (dus in de GW, Gem. Wet, etc. en dus net ineenAPV) is er de bevoegdheid tot het stellen van een AVV. Als er enkel bij staat, is er geen

  • 8/13/2019 Samenvatting Bestuursrecht

    6/12

    bevoegdheid tot het stellen van een AVV, maar slechts tot het stellen van bestuurlijke

    maatregelen. Je herkent een AVV tenslotte ook vaak aan het woord regelen in de bepaling.

    Tot slot: een APV is altijd een AVV.

    Als de norm wordt aangemerkt als een AVV dan zijn beroep en bezwaar uitgesloten (art. 8:2

    lid a Awb)

    Beleidsregel

    De definitie van een beleidsregel is te vinden in art. 1:3 lid 4 Awb. De beleidsregel is een van

    de BAS. Beleidsregels normeren de bevoegdheden van het bestuursorgaan en zijn ook door

    het bestuursorgaan zelf vastgesteld, waarin ze aangeven op welke wijze een bepaalde

    bestuursbevoegdheid zal worden uitgeoefend. Zo is het bestuursorgaan aan de beleidsregel

    gebonden (zie ook art. 4:81 Awb).

    De kenmerken van een beleidsregel zijn:

    1. Het is een bij besluit vastgestelde regel die gericht is tot een onbepaalde open groep.Bij besluit vastgesteld impliceert dus dat het gaat om een geschreven regel, niet een

    vaste gedragslijn.

    2. Het mag geen AVV zijn, dit omdat het betrekking heeft op de uitoefening/ normeringvan een reeds bestaande bevoegdheid. De beleidsregel heeft betrekking op de reeds

    bestaande bestuursbevoegdheid en kan dus niet meer regelen dan op die basis van

    bevoegdheid mogelijk is. In beginsel is de beleidsregel bindend, maar in sommige

    situaties mag er van worden afgestapt.

    3. Het moet gaan om een regel die betrekking heeft op een belangenafweging, defeitenvaststelling of een wetsuitleg. In het algemeen bevatten ze regels waarbij het

    bestuursorgaan een zekere beleids- of beoordelingsvrijheid is gelaten.

    N.B.: Let op de afwijkingsmogelijkheid in 4:84 Awb!

    Art. 4:81 van de Awb regelt de bevoegdheid tot het vaststellen van beleidsregels in drie

    gevallen:

    1. Voor eigen bevoegdheden2. Voor onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende bevoegdheden (denk aan de

    belastinginspecteur die zelf een bevoegdheid heeft, maar toch werkzaam is onder de

    verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan). Denk aan mandaat.3. Voor het door het bestuursorgaan gedelegeerde bevoegdheden. Zij mag dus geenaanwijzingen geven die een gedelegeerde moet opvolgen, maar ze kan wel haar wil

    kenbaar maken in een beleidsregel.

    4. In andere gevallen, wanneer dit bij een wettelijk voorschrift bepaald is (lid 2).N.B.: Je herkent een beleidsregel aan de bevoegdheid, waardoor het gemakkelijk te

    onderscheiden is van een AVV.

    Plan

    Een plan is een bestuursrechtelijk Besluit van Algemene Strekking, die een bundelbeslissingen inhoud, gericht op een samenhangend geheel van concrete rechtsgevolgen. Het

  • 8/13/2019 Samenvatting Bestuursrecht

    7/12

  • 8/13/2019 Samenvatting Bestuursrecht

    8/12

    verantwoordelijkheid, maar er is wel een wettelijke grondslag voor nodig, zie artikel 10:15

    Awb (bijv. art. 156 Gem.Wet).

    In tegenstelling tot attributie (en mandaat), is delegatie aan ondergeschikten niet toegestaan

    (zie art. 10:14 Awb). Er is sprake van ondergeschiktheid indien er een hirarchische relatie

    bestaat tussen de delegans en de delegataris (ambtenaren zijn per definitie ondergeschikt). Deconsequentie van delegatie is dat de delegans de bevoegdheid overgedragen heeft aan en

    ander en deze dus zelf niet meer kan uitoefenen, net zoals hij geen instructies mag geven aan

    de delegataris over hoe te beslissen in een concreet geval. Het enige wat de delegans mag

    doen is beleidsregels stellen over de uitvoering van de gedelegeerde bevoegdheid. De

    delegatie kan ook worden ingetrokken, zie art. 10:18 Awb. In dit artikel en artikel 19 is tevens

    het delegatiebesluit te vinden, iets waar de delegatie op rust. Onderdelegatie is ook mogelijk,

    in zoverre daar dus een wettelijke en dus bevoegde grondslag voor is. Alle voorgaande

    toepassingen zijn in dat geval eveneens van toepassing.

    1. MandaatMandaat (de bevoegdheid om in naam van een bestuursorgaan besluiten te nemen) is de derde

    vorm van bevoegdheidsverlening en is geregeld in art. 10:1 t/m 10:12 Awb. Het houdt dus in

    dat een bestuursorgaan een ander machtigt om onder zijn verantwoordelijkheid en onder zijn

    naam zijn bevoegdheden uit te oefenen. Het cruciale verschil met delegatie is dat het besluit

    niet aan de mandataris wordt toegerekend, omdat de verantwoordelijkheid nogsteeds bij de

    mandaatgever ligt. Er zijn drie vormen van mandaat:

    1. Beslissingsmandaat: de beslissing wordt geheel overgelaten aan de gemandateerde.Dit besluit blijft gelden als besluit van de mandaatgever (10:2 Awb).

    2. Uitvoeringsmandaat: de mandaatgever neemt het besluit, maar de formulering en demotieven hiervan worden aan de gemandateerde overgelaten. De mandaatgever heeft

    wel het recht om de bevoegdheden ook zelf uit te oefenen.

    3. Ondertekeningsmandaat: de gemandateerde mag alleen in naam van de mandaatgeverondertekenen.

    De mandaatgever heeft, in tegenstelling tot bij delegatie, het recht om algemene en bijzondere

    aanwijzingen te geven, omdat hij simpelweg zelf verantwoordelijk is.

    Er is voor mandatering geen wettelijke grondslag vereist, zie art. 10:3 Awb: is mandaat niet

    bij wettelijk voorschrift uitgesloten, dan is het toegestaan, mits de aard van de bevoegdheid

    zich hier niet tegen verzet. In elk concreet geval van mandatering moet erop gelet worden datde bevoegdheid zich er niet tegen verzet. Dit wordt bepaald door te kijken naar de

    bevoegdheid zelf (het gewicht ervan, het mag niet te ingrijpend zijn) en de persoon aan wie er

    gemandateerd wordt; de gemandateerde bevoegdheid moet liggen in de sfeer van de normale

    bevoegdheidsuitoefening door de gemandateerde. Dit alles moet schriftelijk gebeuren, een

    mandaat voor n bepaald geval hoeft niet schriftelijk te worden gesteld.

    Een mandaat aan ondergeschikten is de meest voorkomende figuur, maar het kan ook aan

    niet-ondergeschikten, mits zij hun instemming hebben gegeven.

    Vergelijking delegatie en mandaat:

    Vraag: Delegatie Mandaat

  • 8/13/2019 Samenvatting Bestuursrecht

    9/12

    Wettelijke grondslag nodig? Ja (10:15) Nee (10:3)

    Kan het bestuur zelf nog handelen? Nee (10:17) Ja (10:7)

    Mag het aan ondergeschikten? Nee (10:14) Ja (10:4)

    Zijn bindende instructies mogelijk? Alleen door beleidsregels (10:16) Ja (10:16)

    Is intrekking altijd mogelijk? Ja (10:18) Ja (10:8)

    Vermelden bij bekendmaking? Ja (10:10) Ja (10:19)

    Normering van bestuurlijk handelen

    De overheid heeft een actieve zorgplicht voor de burgers. Hieruit komt bijvoorbeeld de

    informatieplicht voort. De overheid moet zoveel mogelijk bevorderen dat de burger de hem

    toekomende rechten zal kunnen realiseren. Een bestuursorgaan moet door objectieve

    beoordelingen te maken onpartijdig zijn en hiernaast moet het bestuur zich aan de geldende

    termijnen houden.

    Al het handelen van de overheid is genormeerd, dus ook het feitelijk en het privaatrechtelijkehandelen, met uitzonderingen van enkele strafrechtelijke bepalingen in de Awb. Ook de

    ongeschreven en geschreven beginselen van behoorlijk bestuur zijn van toepassing op de

    relatie tussen de bestuurder en burger. Deze zijn geschreven in hoofdstuk 3 en 4 van de Awb.

    Er zijn zowel beginselen van procedurele aard (die zien op de besluitvorming, voorbereiding,

    motivering e.d.) en van materile die zien op het resultaat van de belangenafwegingen.

    Formele regels

    Fase 1: de aanvraag.

    De aanvraag voor een besluit is alleen mogelijk voor beschikkingen (4.1-4.6 Awb), waarvoldaan moet zijn aan de vereisten voor de aanvraag en kan volgens de regels van 4:5 buiten

    behandeling worden gesteld.

    Fase 2: de voorbereiding.

    De onderzoeksplicht van art. 3:2 Awb kan verplichtingen tot horen met zich meebrengen, net

    zoals het vragen van advies aan deskundigen. Dit onafhankelijke advies moet het

    bestuursorgaan waarborgen door de adviseur een redelijk termijn te gunnen en het

    bestuursorgaan mag niet blind op dit advies afgaan en moet controleren of de adviseur

    zorgvuldig heeft gewerkt.

    De hoorplicht van aanvragers bestaat indien de afwijzing van de aanvraag steunt op gegevens

    die de aanvrager betreffen. Ook bestaat de hoorplicht bij belanghebbenden (4:8) bij te

    verwachten bedenkingen. Uitzonderingen zijn te vinden in 4:11 en 4:12 Awb.

    Het beslissingstermijn voor beschikkingen is in de hoofdregel 8 weken na aanvraag, maar art.

    4:14 maakt uitstel mogelijk.

    Fase 3: het nemen van het besluit

    Hier is verbod op dtournement de pouvoir van groot belang: een bevoegdheid mag slechtsgebruikt worden voor het doel waarvoor hij is verleend. Hierdoor ontstaat er de plicht tot

  • 8/13/2019 Samenvatting Bestuursrecht

    10/12

    daadwerkelijke belangenafweging (art. 3:4 lid 1 Awb). Dit is een formeel criterium, want het

    gaat niet om het resultaat, maar het feit dat er wordt afgewogen. Dit is alleen belangrijk bij

    beleidsvrijheid, omdat er anders niets af te wegen valt. Verder gaat het om algemene en

    particuliere belangen. Het verbod op dtournement de pouvoir houdt in dat het alleen de

    algemene belangen zijn die de uit te oefenen bevoegdheid dient, en alle betrokken particuliere

    belangen zijn dus relevant.

    Verder speelt de materile kant hier een grote rol, waar hierna aandacht aan wordt besteed.

    Fase 4: motivering

    De motivering dient deugdelijk te gebeuren (3:46 Abw), dit betekend een juiste kwalificatie

    van rechtsregels en feiten en een begrijpelijke redenering.

    Voor een herhaalde aanvraag tot een beschikking (4:6) is wel mogelijk.

    De motivering is een formeel vereiste, maar het heeft wel een materile connectie. Devaststelling van een motiveringsgebrek kan namelijk lijden tot een beperking van

    mogelijkheden om tot een bepaald besluit te komen.

    Fase 5: bekendmaking

    Een definitief besluit wordt bekend gemaakt conform artikelen 3:41(bekendmaking

    persoonsgerichte beschikking waarvan de hoofdregel: toezending aan geadresseerden!) en

    3:42 (bekendmaking van een besluit van algemene strekking of zaaksgerichte beschikking

    waarvan de hoofdregel: publicatie in bijv. een huis-aan-huisblad) Awb.

    Art. 3:43 bepaalt tenslotte dat het besluit moet worden medegedeeld aan alle

    belanghebbenden die bij de voorbereiding hun zienswijze naar voren hebben gebracht (geen

    constitutief vereiste).

    Materile regels

    De materile regels bestaan uit beginselen. Deze regels zijn gericht op de uitkomst

    (rechtsgevolgen) van het besluit, zoals begint bij fase 3 van de formele regels.

    Vertrouwensbeginsel

    Het vertrouwensbeginsel als beginsel van behoorlijk bestuur eist dat gerechtvaardige

    verwachtingen zo enigszins mogelijk worden gehonoreerd. Het is geen absolute verplichting.

    Enkele belangrijke punten:

    Wie kan vertrouwen opwekken/ zijn de gewekte verwachtingen toe te rekenen aan hetbestuursorgaan dat het besluit neemt?

    a) In principe kan alleen het bevoegde orgaan zelf vertrouwen wekken.

    b) Een ambtenaar met een mandaat kan ook het vertrouwen wekken namens zijnmandaatverlener.

  • 8/13/2019 Samenvatting Bestuursrecht

    11/12

    c) Schijn van bevoegdheid; de lijn van de jurisprudentie laat blijken dat slechts in een

    uitzonderlijk geval uitlatingen van ondergeschikten (zonder mandaat) een toerekenbare schijn

    van bevoegdheid opwekken.

    Welke gedragingen kunnen vertrouwen opwekken?a) Er is een glijdende schaal van gedragingen die in zodanige mate vertrouwen opwekken

    dat het bestuursorgaan er aan gehouden kan worden.

    b) Een rechtshandeling gericht op het scheppen van rechten voor individuele burgers

    (beschikkingen), krijgt meer gewicht toegekend dan voor andere handelingen.

    c) Handelen dat gericht is op het wekken van vertrouwen (toezeggingen dat een besluit

    genomen zal worden), weegt zwaarder dan ander handelen, ook al kunnen daar ook

    verwachtingen aan worden ontleent.

    Wanneer kan men een bestuursorgaan houden aan het gerechtvaardige vertrouwen?Heeft het bestuursorgaan rechtvaardigingsgronden en wat is het gewicht daarvan?

    a) In principe moet het gerechtvaardige vertrouwen dus zo enigszins mogelijk worden

    genterpreteerd.

    b) Er is hier sprake van een afweging: het belang dat de burger heeft bij honorering van het

    vertrouwen (en het nadeel dat hij ondervindt als dit niet gebeurt), moet afgewogen worden

    tegen het algemeen belang. In de afweging moet ook worden betrokken: de mate van het

    opgewekte vertouwen, de belangen die derden hebben, de eigen schuld van de burger en of

    de burger al overeenkomstig het vertrouwen heeft gehandeld (en het nadeel dat wordt

    opgelopen als dat moet worden teruggedraaid).

    Het bestuur kan ook rechtvaardigingsgronden hebben om het vertrouwensbeginsel te

    schenden en het kan ook zo zijn dat het bestuursorgaan via een (privaatrechtelijke)

    overeenkomst met een burger een bepaalde manier van handelen overeenkomt. Er is dan een

    zwaarwegende rechtvaardigingsgrond nodig om de bestuursrechtelijke bevoegdheid te

    gebruiken op een andere wijze dan afgesproken.

    Gelijkheidsbeginsel

    - Burgers die in vergelijkbare omstandigheden verkeren, dienen in beginsel gelijkbehandeld te worden.

    - Als een bestuursorgaan beleids- of beoordelingsvrijheid heeft, dan noodzaakt dit

    beginsel het ontwikkelen van algemene beslissingscriteria, die ook dienen te worden

    nageleefd.

    - Uit art. 4:84 Awb volgt dat als deze criteria officieel zijn vastgelegd als beleidsregels,

    dit verplicht tot naleving. N.B.: Het algemene belang kan niet ten nadele van de burger

    gebruikt worden om af te wijken van deze regels. Afwijkingen ten voordele van de burger

    kunnen gerechtvaardigd worden op grond van art. 4:84 Awb, het vertrouwensbeginsel of art.

    3:4 lid 2 Awb.

  • 8/13/2019 Samenvatting Bestuursrecht

    12/12

    - Beleidsregels maken onderscheid, niet elke ongelijkheid is uitgesloten.

    Evenredigheidsbeginsel

    Niet alleen de wijze waarop de belangen worden afgewogen moet naar behoren gebeuren,

    maar ook het uiteindelijke resultaat van deze afweging. Hier ziet het evenredigheidsbeginselop. Want, hoe zwaarder de belangen van de burger, hoe zwaarder de algemene belangen

    daartegenover moeten zijn om de burger toch in zijn belangen te raken met een

    rechtvaardiging.

    De rechter toetst terughoudend aan het evenredigheidsbeginsel. Hij mag alleen tot

    vernietiging overgaan indien het bestuursorgaan redelijkerwijs niet kon menen dat er sprake

    was van een onevenredigheid tussen het doel en de gevolgen van het onevenredig

    aangewende middel. Kortom: dat er geen evenredigheid mag bestaan, betekend niet dat er

    evenredigheid geist wordt.

    Het evenredigheidsbeginsel geldt ook in het geval er beleidsregels van toepassing zijn, hoeweliets in abstracto een evenredige afweging kan lijken, kan in het concrete geval toch een hele

    andere uitwerking hebben.

    Het beginsel impliceert ook de eis van de minimale belangenaantasting. Particuliere belangen

    mogen niet onnodig benadeeld worden als er ook een andere oplossing mogelijk is. Een

    voorbeeld hiervan: een burger verzoekt om een woning aan de woningvoorraad te onttrekken

    omdat dit de enige mogelijkheid is zijn bedrijf uit te breiden zonder economische schade. Het

    belang van de burger om op een makkelijke manier zijn woning uit te breiden, weegt niet op

    tegen het algemene belang van het bestuursorgaan om de woning in de woningvoorraad te

    houden.

    Conflicten tussen wet en beginsel

    Het ongeschreven beginsel is per definitie ondergeschikt aan de wet, maar onder

    omstandigheden meent het bestuur op grond van het ongeschreven rechtsbeginsel (abbb)

    anders te moeten beslissen dan bij wettelijk voorschrift is voorgeschreven. Maar let wel: er

    zijn ook veel geschreven beginselen! Slechts in hele uitzonderderlijke gevallen mag worden

    afgezien van een wet. In het algemeen kan slechts het vertrouwensbeginsel (in uitzonderlijke

    situaties) voor voorrang boven de wet in aanmerking komen.

    Afgewogen moet worden: de aard van de beslissing, het algemene belang, het individuelebelang van de burger en het eventuele belang van derden.