Resumé College 3 - ME, Ren & VMT

1
DE MIDDELEEUWEN (500-1500) o In de Middeleeuwen verdwijnt het humanistische aspect naar de achtergrond: Europa wordt een religieuze (rooms-katholieke) cultuur; God staat aan het begin en eind van alle dingen; de kerk krijgt veel wereldlijke invloed; de paus wordt de machtigste man ter wereld. o Culturele ontwikkelingen staan in de Middeleeuwen min of meer stil (in Europa – niet in Noord-Afrika, waar de islamcultuur bloeit!). o De samenlevingsordening is feodaal: koning > hertog > graaf > heer > horige. o In de loop van de Middeleeuwen bloeit de handel op en worden de steden groter en machtiger (Brugge, Genua, Venetië). o De standenmaatschappij zorgt voor differentiatie in het onderwijs: zonen van de adel gaan naar de ridderacademies (waar ze leren paardrijden, hofdansen, boogschieten etc.); toekomstige geestelijken naar de Latijnse school (waar ze de zeven vrije kunsten krijgen en vooral, tot vervelens toe, les krijgen in het Latijn). o Omdat de cultuur als het ware ‘stilstaat’ is reflectie op opvoeding en onderwijs niet nodig; deze ‘spreken voor zich’. DE RENAISSANCE (1300-1600) o Renaissance betekent ‘wedergeboorte’. Wat werd er wedergeboren? Het humanisme van de oudheid: niet alles draaide meer om God, de kerk en het geloof, maar de mens (en zijn vermogens) kwamen weer in het middelpunt te staan. o Shakespeare schrijft (net als de oude Grieken) weer over het menselijk lijden, liefhebben en leven; Michelangelo en Da Vinci schilderen en beeldhouwen weer (net als in de oudheid) mensen (met al hun passies, begeerten en eigenaardigheden) in plaats van (perfecte, semi-goddelijke) heiligen. DE VROEGMODERNE TIJD (1500/1600-1800) o De Renaissance bereidde de weg voor voor de moderne tijd (1500/1600-nu), die begint met de vroegmoderne tijd (1500/1600-1800). o De mens is de maat van alle dingen, zegt men wel. Alles draait (weer) om de mens, het individu, het subject. o Op maatschappelijk en cultureel gebied gebeurt er van alles. De tijd van de – statische – Middeleeuwen is definitief voorbij: er worden talloze ontdekkingen gedaan (van wetenschappelijke feiten, van instrumenten en machines, en van nieuwe werelddelen). o Het statische, religieuze wereldbeeld is daardoor niet langer vol te houden.

description

Shakespeare schrijft (net als de oude Grieken) weer over het menselijk lijden, liefhebben en leven; Michelangelo en Da Vinci schilderen en beeldhouwen weer (net als in de oudheid) mensen (met al hun passies, begeerten en eigenaardigheden) in plaats van (perfecte, semi-goddelijke) heiligen. D E VROEGMODERNE TIJD (1500/1600-1800) Het statische, religieuze wereldbeeld is daardoor niet langer vol te houden. D E M IDDELEEUWEN (500-1500) D E R ENAISSANCE (1300-1600) o o o o o o o o o o o o

Transcript of Resumé College 3 - ME, Ren & VMT

DE MIDDELEEUWEN (500-1500) o In de Middeleeuwen verdwijnt het humanistische aspect naar de achtergrond:

Europa wordt een religieuze (rooms-katholieke) cultuur; God staat aan het begin en eind van alle dingen; de kerk krijgt veel wereldlijke invloed; de paus wordt de machtigste man ter wereld.

o Culturele ontwikkelingen staan in de Middeleeuwen min of meer stil (in Europa – niet in Noord-Afrika, waar de islamcultuur bloeit!).

o De samenlevingsordening is feodaal: koning > hertog > graaf > heer > horige. o In de loop van de Middeleeuwen bloeit de handel op en worden de steden groter

en machtiger (Brugge, Genua, Venetië). o De standenmaatschappij zorgt voor differentiatie in het onderwijs: zonen van

de adel gaan naar de ridderacademies (waar ze leren paardrijden, hofdansen, boogschieten etc.); toekomstige geestelijken naar de Latijnse school (waar ze de zeven vrije kunsten krijgen en vooral, tot vervelens toe, les krijgen in het Latijn).

o Omdat de cultuur als het ware ‘stilstaat’ is reflectie op opvoeding en onderwijs niet nodig; deze ‘spreken voor zich’.

DE RENAISSANCE (1300-1600) o Renaissance betekent ‘wedergeboorte’. Wat werd er wedergeboren? Het

humanisme van de oudheid: niet alles draaide meer om God, de kerk en het geloof, maar de mens (en zijn vermogens) kwamen weer in het middelpunt te staan.

o Shakespeare schrijft (net als de oude Grieken) weer over het menselijk lijden, liefhebben en leven; Michelangelo en Da Vinci schilderen en beeldhouwen weer (net als in de oudheid) mensen (met al hun passies, begeerten en eigenaardigheden) in plaats van (perfecte, semi-goddelijke) heiligen.

DE VROEGMODERNE TIJD (1500/1600-1800) o De Renaissance bereidde de weg voor voor de moderne tijd (1500/1600-nu), die

begint met de vroegmoderne tijd (1500/1600-1800). o De mens is de maat van alle dingen, zegt men wel. Alles draait (weer) om de

mens, het individu, het subject. o Op maatschappelijk en cultureel gebied gebeurt er van alles. De tijd van de –

statische – Middeleeuwen is definitief voorbij: er worden talloze ontdekkingen gedaan (van wetenschappelijke feiten, van instrumenten en machines, en van nieuwe werelddelen).

o Het statische, religieuze wereldbeeld is daardoor niet langer vol te houden.