VMT Over Piaget 09 Int 01

96
JAARGANG 43 NUMMER 1 I LENTE 2009 1 I STANDPUNT Na de crisis de nieuwe zakelijkheid? André Mommen © GUY QUINTELIER Het politieke landschap is als gevolg van de financiële crisis grondig van aard veran- derd sinds Yves Leterme over het Fortis- dossier struikelde. Hoewel de campagne voor de regionale en Europese verkiezin- gen zich op gang heeft getrokken, lijkt niemand nog boodschap te hebben aan het “onverwijld” splitsen van het kiesarrondis- sement Brussel-Halle-Vilvoorde of aan de zo noodzakelijke staatshervorming. Zeker niet bij CD&V waar de verwarring groot is. Verdampt zijn immers de 800.000 stemmen van Leterme. Aan diggelen ligt het electoraal zo succesvolle kartel met NV-A. Het wegjagen van Yves Leterme kwam tenslotte velen goed uit. En niet alleen Jo- elle Milquet zoals de kwatongen graag be- weren. De federale regering kan zich onder Herman Van Rompuy nu concentreren op ernstigere zaken als de economische crisis. Maar hoe deze crisis concreet moet worden aangepakt is nog niet helemaal duidelijk. En wie zal de factuur betalen? Daarover wordt alsnog geen klare wijn geschonken. De financiële crisis heeft ten minste als voordeel gehad dat de Vlaamse commer- çanten een toontje lager zingen. Hun be- leggingen in Fortis en KBC zijn door de beurscrash fors gedevalueerd. Kommer en kwel dus bij de speculanten van het type Piet Van Waeyenberge die zo nodig met de – o zo verfoeide – Belgicist Maurice Lippens in het Fortis-avontuur moesten stappen. In de Brusselse Warande, waar de flaminganten beschaamd hun wonden likken, klauwt de leeuw niet meer. En dan is er nog de saga van de KBC die ineens in hetzelfde financiële bedje als dat van Fortis en Dexia ziek is. Kris Peeters (CD&V en Unizo) deed daarom wat van hem werd verwacht: hij pompte zonder dralen vers geld in de bank van hier. Nie- mand van de coalitiepartijen durfde dwars te liggen. Ook niet Caroline Gennez, want die liet op de nieuwjaarsreceptie van haar partij ineens weten dat ze wel de nationali- sering van Fortis Bank wilde, maat niet die van KBC. Gennez zei in het KBC-dossier vierkant achter haar ministers te staan die de kapitaalinjectie hadden goedgekeurd. “Niet om ze te verpatsen aan het buiten- land, maar om ze een moeilijke periode te laten overbruggen. Dat is het verschil tussen akkoorden met SP.A en akkoorden zonder SP.A” (De Standaard, 26 janu- ari 2009). Van een socialistisch alternatief is met het oog op de verkiezingen geen sprake: Gennez vindt socialisme immers een vies woord. De Vlaamse “volkskracht” was groten- deels op de windhandel van speculatief papier gebaseerd. De respectabele “fami- lies” die vandaag nog altijd in KBC de plak zwaaien, zijn na het uit elkaar spatten van de zeepbel blut. Te ver uitgestoken voelhorens in het katholieke Polen heb- ben samen met de “toxische producten” de KBC uiteindelijk de das omgedaan. Waarna ook de kredieten aan de bedrijven en middenstand opdroogden. Niemand durft daarom vandaag nog te voorspellen of KBC op termijn zal overleven. Niet voor niets circuleerden al eerder geruchten over een mogelijke fusie met de Neder- landse Rabobank. Het verdwijnen van KBC zou echter het einde van de financiële autonomie van de Vlaamse bourgeoisie en de nu nog op- permachtige Boerenbond betekenen. De Vlaamse onderaannemers mogen daarom Klokke Roeland luiden. En niet alleen de toeleveranciers in de auto-industrie die nu zwarte sneeuw zien omdat de vier alhier gevestigde fabrikanten Volkswagen, General Motors, Ford en Volvo (Ford) met een structurele overcapaciteit én met dalende verkopen kampen. Zowel de Vlaamse als de federale regering is nu in paniek. De autofabrikanten willen hen immers voor hun financieringsproblemen laten opdraaien. Met de – allicht loze – belofte om de productie dan hier te willen houden. Maar wie gelooft dat? Het “Texas van Vlaanderen” is in crisis nu de weefgetouwen van Picanol geen kopers meer vinden, Barco wanhopig naar adem hapt, de tapijtboeren van Balta, Domo, Beaulieu en Associated Weavers de machi- nes stilleggen, Bekaert koers zet naar Chi- na, Roularta en Vandemoortele niet meer weten hoe ze onder hun schuldenlasten uit kunnen, en zelfs PVC-trots Deceunick het licht dimt. De banken eisen immers de te- rugbetaling van de oude leningen op. Een door de Vlaamse regering gefinancierd herstelplan met kredietgaranties is altijd welkom, zeker nu de Vlaamse marchands de tapis niet langer hun gehavend familie- kapitaal kunnen of willen aanspreken om hun bedrijven van zuurstof te voorzien.

description

A pdf of the Flemish Marxist quarterly (Vlaams marxistisch tijdschrift), spring 2009

Transcript of VMT Over Piaget 09 Int 01

Page 1: VMT Over Piaget 09 Int 01

j a a r g a n g 4 3 n u m m e r 1 ı l e n t e 2 0 0 9 1 ı

S ta n d p u n t

Na de crisis de nieuwe zakelijkheid?

André Mommen

© Guy Quintelier

Het politieke landschap is als gevolg van de financiële crisis grondig van aard veran-derd sinds Yves Leterme over het Fortis-dossier struikelde. Hoewel de campagne voor de regionale en Europese verkiezin-gen zich op gang heeft getrokken, lijkt niemand nog boodschap te hebben aan het “onverwijld” splitsen van het kiesarrondis-sement Brussel-Halle-Vilvoorde of aan de zo noodzakelijke staatshervorming. Zeker niet bij CD&V waar de verwarring groot is. Verdampt zijn immers de 800.000 stemmen van Leterme. Aan diggelen ligt het electoraal zo succesvolle kartel met NV-A.

Het wegjagen van Yves Leterme kwam tenslotte velen goed uit. En niet alleen Jo-elle Milquet zoals de kwatongen graag be-weren. De federale regering kan zich onder Herman Van Rompuy nu concentreren op ernstigere zaken als de economische crisis. Maar hoe deze crisis concreet moet worden aangepakt is nog niet helemaal duidelijk. En wie zal de factuur betalen? Daarover wordt alsnog geen klare wijn geschonken. De financiële crisis heeft ten minste als voordeel gehad dat de Vlaamse commer-çanten een toontje lager zingen. Hun be-leggingen in Fortis en KBC zijn door de beurscrash fors gedevalueerd. Kommer en kwel dus bij de speculanten van het type Piet Van Waeyenberge die zo nodig met de – o zo verfoeide – Belgicist Maurice Lippens in het Fortis-avontuur moesten stappen. In de Brusselse Warande, waar de flaminganten beschaamd hun wonden likken, klauwt de leeuw niet meer.

En dan is er nog de saga van de KBC die ineens in hetzelfde financiële bedje als dat van Fortis en Dexia ziek is. Kris Peeters (CD&V en Unizo) deed daarom wat van hem werd verwacht: hij pompte zonder dralen vers geld in de bank van hier. Nie-

mand van de coalitiepartijen durfde dwars te liggen. Ook niet Caroline Gennez, want die liet op de nieuwjaarsreceptie van haar partij ineens weten dat ze wel de nationali-sering van Fortis Bank wilde, maat niet die van KBC. Gennez zei in het KBC-dossier vierkant achter haar ministers te staan die de kapitaalinjectie hadden goedgekeurd. “Niet om ze te verpatsen aan het buiten-land, maar om ze een moeilijke periode te laten overbruggen. Dat is het verschil tussen akkoorden met SP.A en akkoorden zonder SP.A” (De Standaard, 26 janu-ari 2009). Van een socialistisch alternatief is met het oog op de verkiezingen geen sprake: Gennez vindt socialisme immers een vies woord.

De Vlaamse “volkskracht” was groten-deels op de windhandel van speculatief papier gebaseerd. De respectabele “fami-lies” die vandaag nog altijd in KBC de plak zwaaien, zijn na het uit elkaar spatten van de zeepbel blut. Te ver uitgestoken voelhorens in het katholieke Polen heb-ben samen met de “toxische producten”

de KBC uiteindelijk de das omgedaan. Waarna ook de kredieten aan de bedrijven en middenstand opdroogden. Niemand durft daarom vandaag nog te voorspellen of KBC op termijn zal overleven. Niet voor niets circuleerden al eerder geruchten over een mogelijke fusie met de Neder-landse Rabobank.

Het verdwijnen van KBC zou echter het einde van de financiële autonomie van de Vlaamse bourgeoisie en de nu nog op-permachtige Boerenbond betekenen. De Vlaamse onderaannemers mogen daarom Klokke Roeland luiden. En niet alleen de toeleveranciers in de auto-industrie die nu zwarte sneeuw zien omdat de vier alhier gevestigde fabrikanten Volkswagen, General Motors, Ford en Volvo (Ford) met een structurele overcapaciteit én met dalende verkopen kampen. Zowel de Vlaamse als de federale regering is nu in paniek. De autofabrikanten willen hen immers voor hun financieringsproblemen laten opdraaien. Met de – allicht loze – belofte om de productie dan hier te willen houden. Maar wie gelooft dat?

Het “Texas van Vlaanderen” is in crisis nu de weefgetouwen van Picanol geen kopers meer vinden, Barco wanhopig naar adem hapt, de tapijtboeren van Balta, Domo, Beaulieu en Associated Weavers de machi-nes stilleggen, Bekaert koers zet naar Chi-na, Roularta en Vandemoortele niet meer weten hoe ze onder hun schuldenlasten uit kunnen, en zelfs PVC-trots Deceunick het licht dimt. De banken eisen immers de te-rugbetaling van de oude leningen op. Een door de Vlaamse regering gefinancierd herstelplan met kredietgaranties is altijd welkom, zeker nu de Vlaamse marchands de tapis niet langer hun gehavend familie-kapitaal kunnen of willen aanspreken om hun bedrijven van zuurstof te voorzien.

Page 2: VMT Over Piaget 09 Int 01

v l a a m s m a r x ı s t ı s c h t ı j d s c h r ı f tı 2

In de crisis weten deze ondernemers wel de weg naar de staatsruif te vinden. Als het niet kan met subsidies, dan willen ze graag belastingvoordelen opstrijken. Ook nu weer. De ingezakte markt voor nieuw-bouwwoningen komt daarom ineens in aanmerking voor het lage BTW-tarief van 6 procent. In de hoop allicht dat de order-boekjes van de bouwfirma’s weer vollopen en de vraag naar Vlaamse bakstenen, ka-merbreed tapijt en snelparket op peil blijft. En dan maar hopen dat de klant er uitein-delijk ook nog beter van wordt.

Herman Van Rompuy weet beter dan wie ook hoe het familiekapitaal te redden. Na de communautaire soap willen som-migen daarom graag dat hij ook nog de volledige legislatuur uitzit. Om knopen door te hakken. En Leterme dan? Die kan van hen beter in de Senaat beschimme-len. Bij Van Rompuy liggen de belangen van de gezamenlijke Vlaamse bourgeoisie immers in serenere handen. Iemand als André Leysen vond het daarom raadzaam om in een opiniestuk in – niet toevallig – De Standaard (27 januari 2009) de lezers daarop te wijzen: “Vlamingen en Walen zijn verschillend, maar we moeten wel samenleven. Wij moeten in beide lands-delen naar een nieuwe zakelijkheid stre-ven. Wij hebben een federale premier die onpartijdig genoeg is om tussen de regio’s te arbitreren en een Vlaamse minister-president die toekomstgericht denkt en handelt”. Echter, onpartijdige premiers bestaan niet. Ze moeten immers in con-flicten altijd kleur bekennen. Zeker als ze in aanvaring komen met een vakbeweging op volle mobilisatiesterkte.

Maar zal die vakbeweging de komende maanden wel een vuist (kunnen) maken bij het debat over het economisch her-stelbeleid? De indruk bestaat dat men in vakbondskringen hoopt het meubilair te redden door de regeringen niet te veel voor de voeten te lopen.

Men weet in vakbondskringen dat deze crisis veel banen kan kosten en dat door de verslechterende economische toestand de positie van de vakbeweging gevoelig zou kunnen worden verzwakt. En dat de crisis eventueel de vakbondskassen kan leegzuigen en de spaarcenten van de leden oppeuzelen, is ook bekend. Is de crisis daardoor vandaag niet van iedereen nu de spaarcenten nergens meer veilig zijn? Trouwens, de socialistische arbeidersbe-

weging heeft sinds 2001geen eigen bank-activiteiten meer.1 Over verkeerde beleg-gingen weten we dus niets. Wél dat de christelijke arbeidersbeweging door de fi-nanciële crisis zwaar aangeslagen is. Want Arco is via Arcofin met een participatie van 13,9 procent in het kapitaal van Dexia aanwezig.2 Dat vermogen is grotendeels in rook opgegaan en wat ervan overblijft brengt geen cent meer op.

Het spreekt vanzelf dat het miljardenver-lies van de financiële crisis niet in een vloek en een zucht zal worden weggepoetst en dat de betalingbetalers eventueel het gelag zullen betalen. Deze overweging kan de opmaat zijn voor een grondige politieke bezinning over een terugkeer naar een striktere regulering van het kredietwezen en de beurshandel. Banken moeten im-mers weer dienstverleners worden, geen graaimachines in handen van managers en speculanten. Hefboomfondsen moe-ten, evenals uiteraard de private-equity-fondsen, worden verboden. De regeringen moeten de rommel die door de neoliberale heilsprofeten is veroorzaakt, opruimen. Du passé, faisons table rase…

Overheidsingrijpen moet het thema wor-den voor de komende regionale en Euro-pese verkiezingen. Daarvoor moeten fora worden geopend om deze mobiliserende thema’s op de politieke agenda te plaatsen. Liefst zonder corporatistisch en commu-nautair opbod.

Maar welk overheidsingrijpen verlangen we nu de regeringen in het wilde weg voor brandweer spelen?

Men zal daarom in elk geval moeten pra-ten over een nieuw accumulatiemodel. En niet over het terug in de gratie brengen van een of ander opgelapt Fordistisch compro-mis overgoten met een nationalistische saus. Want in die richting zetten zowel Obama in de Verenigde Staten, als Sar-kozy in Frankrijk en Merkel in Duitsland koers. Zou het Europese syndicalisme samen met de sociale bewegingen een mo-biliserende factor kunnen worden in het ontwerpen van een alternatief economisch en sociaal project? Dat hangt er maar van af. Als bijvoorbeeld de vakbondsacties al-leen maar lokaal of nationaal blijven, dan zullen daar weinig duurzame effecten uit voortvloeien.3 Dan zal het gegarandeerd de “nieuwe zakelijkheid” van de onderne-mers zijn die weer de boventoon zal voe-

ren. Dat is geen prettig perspectief nu de regeringen met miljarden aan staatssteun de kassen van het bedrijfsleven spekken zonder zich al te druk te maken over de richting die we uitgaan.

noten

1 CODEP (in 1934 ontstaan uit de failliete boedel van de Belgische Bank van de Arbeid) was een coöpera-tieve spaarbank waar de toenmalige SP smeergeld afkomstig van Agusta in een kluis had opgeborgen. In 1994 ging CODEP samen met de zakenbank Banque Nagelmackers. Deze laatste was van BNP overgenomen. Ziektekostenverzekeraar P&V verkocht die bankcom-binatie in 2001 aan verzekeraar Delta Lloyd. Men mag aannemen dat het ABVV ooit bij CODEP “spaarde”.

2 Die aandelen leverden in 2007 nog ruim 225 miljoen euro aan dividenden op. Arcofin betaalde 112 miljoen euro aan dividenden uit, waarvan 68 miljoen euro aan particulieren. Een eventueel faillissement van Dexia had onvermijdelijk gevolgen gehad voor de ongeveer 800.000 coöperanten en de sociale organisaties die eigenaars van Arcofin en Arcopar zijn. Niet toevallig werd Jean-Luc Dehaene bij het ziekbed van Dexia gehaald en in plaats van premier van het koninkrijk te worden, nam hij er de voorzittershamer ter hand. Het is een dossier dat in de toekomst nog alle aandacht verdient.

3 Zie François Galichet, “La lutte des classes n’est pas morte. C’est au niveau international que les salariés doi-vent se défendre”, in Le Monde, 31 januari 2009.

Page 3: VMT Over Piaget 09 Int 01

j a a r g a n g 4 3 n u m m e r 1 ı l e n t e 2 0 0 9 3 ı

V l a a m S e pa r l e m e n t S V e r k i e z i n g e n

“Want als iemand de baas wordt van een stad die gewend is in vrijheid te leven, en hij haar niet vernietigt, moet hij erop rekenen zelf door haar vernietigd te worden. Zij kan immers, wanneer zij in opstand komt, altijd een rechtvaardiging vinden in het woord vrijheid en in haar vroegere bestuursvor-men: dingen die men noch door de tijd, noch door weldaden ooit vergeet. En wat men ook doet en welke maatregelen men ook treft, als de bewoners van een stad niet verdeeld raken of verspreid worden, vergeten ze dat woord vrijheid en die bestuursvormen nooit, en bij iedere gelegenheid die zich voordoet, beroepen ze er zich onmiddellijk op, …”? – Machiavelli

Wie zich in de hedendaagse stad begeeft, kan het niet meer ontgaan: de stad beleeft een renaissance. Die stedelijke economi-sche bloei gebeurt niet alleen bij ons. De laatste twee decennia stellen we vast dat een hele reeks van stedelijke besturen in Noord-Amerika en West-Europa getracht hebben het economische landschap van hun steden te ‘herkapitaliseren’ door eco-nomische en financiële waarde te halen uit ‘de stad’. Dit alles leidt tot een nieuw, vaak neoliberaal gekleurd, stedelijk beleid dat maximale (binnen- en buitenlandse) inves-teringen naar de stad tracht aan te trekken door deze zo succesvol mogelijk te promo-ten als een residentiële, commerciële en toeristische trekpleister in een globale eco-nomie van interstedelijke competitie. Po-tentiële investeerders en kapitaalkrachtige groepen willen echter geen kapitaalrisico’s lopen, waardoor stabiliteit en veiligheid op lokaal niveau alsmaar belangrijker worden in deze ‘ondernemende steden’. Tekenend daarvoor zijn enkele nieuwe discipline-rings- en veiligheidsinstrumenten, die tot-standkomen door de decentralisatie van het veiligheidsbeleid. Één voorbeeld daar-van is de “wet tot invoering van gemeen-

telijke administratieve sancties” (GAS), ontwikkeld om bovenvermelde stabiliteit en veiligheid te verzekeren. Deze evolutie wordt in de literatuur vaak omschreven als de opkomst van de ‘revanchistische stad’ (Smith, 2002).

We proberen in dit artikel, met de kriti-sche criminologie en politieke geografie als leidraad, na te gaan of ook in België – en vooral in Vlaanderen – de theorie van ‘de revanchistische stad’ een paradigmawissel richting stedelijke veiligheidsdoctrine kan verklaren. Aansluitend werden interviews afgenomen van onderzoekers en actoren uit het middenveld. We gaan daarbij ook dieper in op de bredere problematiek van de herschaling, de delegitimatie van de na-tionale welvaartsstaat, de opkomst van de activerende welvaartsstaat en de heroriën-tatie van sociale programma’s en midden-veldorganisaties naar de behoeften van een veiligheidsbeleid. Tegen deze achtergrond worden armen in toenemende mate zelf verantwoordelijk geacht voor hun achter-gestelde situatie en in toenemende mate verantwoordelijk geacht om zich op te werken uit hun achtergestelde situatie. Dit gaat vaak samen met een repressievere en meer disciplinerende aanpak van overhe-den ten aanzien van “overlast” en gedrag dat niet aan bovenstaande aspiraties be-antwoordt, vooral in risicobuurten met investeringspotentieel. Ter illustratie gaan we in op enkele voorbeelden van die ste-delijke veiligheidsdoctrine en dat “flinkser beleid”, met een focus op stads- en wijk-ontwikkeling in Antwerpen. We sluiten af met een pleidooi voor een her-politisering van het stedendebat.

Ondernemende steden en gentrificatie

Wie zich in de stad begeeft, ziet de sil-houetten van bouwkranen die de horizon

tekenen, open ruimtes die terug bezet worden door bankjes en groen, nieuwe trendy zaken die als paddenstoelen uit de grond springen en opgewaardeerde wonin-gen, zelfs in de armoedegordels rond de stad. Het maakt deel uit van een stedelijke renaissance die onder meer de stadsvlucht moet keren en de stedelijke belastings-kas moet spekken zodat het financieel draagvlak terug groter wordt2. ‘Stadslucht maakt vrij!’, ontdekten kapitaalkrachtige burgers, gestimuleerd door een beleid dat de weg voor de nieuwe middenklasse en projectontwikkelaars, en dus extern pri-vaat kapitaal, plaveit. Steden tellen weer mee, zoveel is zeker. Terwijl we in de jaren ’80 tot einde jaren ’90 eerder kunnen spre-ken van een sociaal stedenbeleid gericht op geïntegreerde buurtontwikkeling (her-waarderingsbesluiten), op armoedebestrij-ding en het tegengaan van sociale ongelijk-heid (Vlaamse Fonds voor de Integratie van Kansengroepen en Sociaal Impuls Fonds), transformeerde het stedenbeleid vanaf 2001 langzamerhand naar een beleid dat sterker gericht is op het verbeteren van het imago van de stad door middel van toe-ristificatie, vastgoedontwikkeling en het omkeren van de stadsvlucht (Loopmans, 2007; Loopmans 2007 b). De stadspolitiek mag dan al sinds 2001 veranderd zijn van ‘een beleid van klachten’ (VFIK/SIF) naar ‘een beleid van krachten’ (Stedenfonds & Decreet stedenbeleid), toch maken derge-lijke slogans ons niet veel wijzer. Dergelij-ke platitudes bieden immers geen inzicht in de diepere metamorfose van de stad, of in meer fundamentele vraagstukken zoals de manier waarop er andere sociale verhoudingen ontstaan zijn in de gordels rond de steden. Welke zijn bijvoorbeeld de sociaaleconomische omwentelingen die de koers van verschillende steden bepalen? Wat is de relatie tussen deze stedelijke transformaties enerzijds, en de groeiende

Stedelijk beleid in de strijd tegen ‘overlast’.De stad als een vriendelijke, maar resolute suppoost of nachtwaker

Pascal Debruyne en Maartje De Schutter1

Page 4: VMT Over Piaget 09 Int 01

v l a a m s m a r x ı s t ı s c h t ı j d s c h r ı f tı 4

sociaalruimtelijke fragmentatie en onge-lijke ruimtelijke ontwikkeling anderzijds? Hoe zijn de voorgaande trends verbonden met de groeiende aandacht voor veiligheid en overlast?

Deze stedelijke renaissance gebeurt tegen de achtergrond van economische globa-lisering. Vooral de crisis van de Fordis-tisch-Keynesiaanse welvaartsstaat in de jaren ’70 is een kantelmoment. Kenmer-kend hiervoor is de terugtrekking van de nationale staat uit haar vroegere func-tie van buffer tegen de schokken van de wereldmarkt. Het gelijk verspreiden van sociaaleconomische ontwikkeling over het nationale grondgebied behoort steeds minder tot haar opdracht (Brenner, 2004). Dit markeert meteen de geleidelijke over-gang naar een postnationaal Schumpete-riaans competitiemodel met een sterkere focus op flexibiliteit, kenniseconomie en innovatie, marktgerichte regulatie, ver-sterkte onderlinge wedijver en ruimtelijke of plaatsgerichte competitie. Net zoals het model van de Fordistisch-Keynesiaans welvaartsstaat een ruimtelijk-geografische uitdrukking had (bvb. de uitbouw van sociale wijken, van eindeloze lintbebou-wing door de suburbane levensstijl, en van pendelarbeid door goedkope trein-abonnementen, …) heeft de institutionele reorganisatie van ‘footloose’ kapitaal in het Schumpeteriaanse competitiemodel ook een ruimtelijke dimensie. Er zet zich ‘een neerwaartse herschaling’ in van terri-toriale regulatie. Neerwaartse herschaling betekent dat regulatie en beslissingsmacht vanuit hogere, vooral nationale, schaalni-

veaus naar de subregionale schaalniveaus wordt doorgeschoven, waarbij steden en regio’s zich als meer centrale beleidsscha-len gaan positioneren (Swyngedouw, 1997; Moulaert, e.a., 2002). Steden gaan zich met andere woorden zelfstandiger, los van de nationale staat, herpositioneren in de geglobaliseerde politiek-economische net-werken en de internationale ruimtelijke arbeidsverdeling.

Herschaling is vanzelfsprekend geen neu-traal proces3. Wat op welke schaal gere-guleerd wordt, maakt steeds deel uit van sociale strijd tussen verschillende groepen met specifieke belangen – of meer alge-meen door sociale processen van compe-titie en coöperatie – gericht op het verwe-zenlijken van een specifieke agenda. Een beleidsschaal is dus een sociale constructie, bepaald door organisaties en instituties die een aantal sociale processen binnen een (lokale, regionale, nationale) ruimte probeert te reguleren. Een beleidsschaal wordt met andere woorden steeds be-zet door een specifieke agenda en logica. Doordat die beleidsschaal gestructureerd wordt via een bepaalde agenda of logica, structureert die beleidsschaal ook de wer-kelijkheid zelf. De stedelijke beleidsschaal veranderde in de Vlaamse context van een historisch Vlaamse, antistedelijke beeldvorming waarbij steden werden ge-zien als een ‘verzamelplaats voor sociale problemen’ en er een verheerlijking van het suburbane wonen was, naar een meer positieve benadering van steden. De stad werd een mogelijke creatieve en innova-tieve groeipool op Schumpeteriaanse leest

(Jessop, 2002). Deze geleidelijke verschui-ving naar een Schumpeteriaans stedelijk competitiemodel brengt met zich mee dat steden zich wenden naar externe kapitaal-input voor hun regeneratie. Grootschalige stedelijke ontwikkelingsprojecten (‘flag-ship projects’) fungeren daarbij als instru-menten van lokale stedelijke politieke en economische elites die hun steden zo wil-len herpositioneren in de interstedelijke competitie en stedelijke ontwikkelings-problemen oplossen door externe midde-len (kapitaalkrachtige inwoners, toeristen, kantoren, investeringen, enzovoort) aan te trekken (Swyngedouw et al., 2002). Het etiket dat we op deze tendens kleven, die ook in Vlaanderen langzaam doorbreekt, is de ‘entrepreneurial city’, ‘de onderne-mende stad’ (Macleod & Goodwin, 1999; Harvey, 1989: 52-54; Hall & Hubbard, 1996; Macleod, 2002).

Ondanks de retoriek over algehele ont-wikkeling, verdiept deze marktgerichte exogene ontwikkelingstrategie echter sterk de sociaalruimtelijke fragmentatie en stimuleert het processen van gentrifi-catie die de sociaaleconomisch kwetsbare groepen bedreigen. Traditioneel betekent gentrificatie een proces waarbij bewoners of land-users, vervangen worden door an-deren die sociaaleconomisch hoger op de ladder staan dan de ‘oorspronkelijke’ be-woners. Dit gebeurt samen met een trans-formatie in de fysiekruimtelijke omgeving, teweeggebracht door een herinvestering van nieuw kapitaal van buitenaf (Clark, 2005: 258). Wanneer bepaalde buurten, voornamelijk in de binnenstad, maar ook steeds vaker in de armoedegordels aan de rand van de stad – die in de Fordistische, industriële periode de thuisbasis waren van de arbeidersklassen – worden ‘her-opgewaardeerd’, volgt veelal een stijging in de prijzen van onroerend goed en in de huurprijzen. Dit tast sterk de woonzeker-heid en woonkwaliteit van de lagere inko-mensklassen aan (Van Criekingen, 2006; De Maesschalck & Loopmans, 2002). In welke mate deze verdringings- of gentrifi-catieprocessen zich manifesteren en door-zetten, hangt natuurlijk ook af van de stad waarin ze zich voordoen, van de bestuurs-coalitie die aan de macht is, en van het flankerende sociaalcorrigerende beleid. Sommige Vlaamse steden zijn namelijk sterker ingebed in een sociaaldemocrati-sche traditie en zijn bijgevolg gevoeliger dan andere voor flankerende maatregelen als antwoord op verdringingsprocessen.

© G

uy Q

uint

elie

r

Page 5: VMT Over Piaget 09 Int 01

D E S TA D A L S E E N V R I E N D E L I J K E , M A A R R E S O L U T E S U P P O O S T O F N AC H T WA K E R - Pascal Debruyne en Maartje De Schutter1

j a a r g a n g 4 3 n u m m e r 1 ı l e n t e 2 0 0 9 5 ı

Duidelijk is dat gentrificatie niet altijd of overal een bewuste strategie is, maar afhangt van de institutionele context van de stad, van de betrokken actoren, het ge-voerde beleid en de specifieke stadsprojec-ten. Dat deze verdringingsprocessen zich voordoen, staat echter wel vast4 (Meys & Kesteloot, 2008; Van Criekingen, 2006). Samengevat, terwijl het discours van de ondernemende stad propageert dat de stad – als motor van economische ontwikke-ling – op basis van allerlei publiek-private partnerschappen en marktgerichte groei zal zorgen voor algemene welvaart, blijkt dat in de realiteit allesbehalve het geval te zijn.

De neerwaartse herschaling van het veiligheidsbeleid in de ondernemende stad

Er treedt echter niet alleen een herscha-ling op wat betreft sociaaleconomische ontwikkelingen en het gevoerde steden-beleid; ook het veiligheidsbeleid kent een tendens van decentralisatie en downscaling naar het lokale schaalniveau. De roep van-uit de bevolking om meer blauw op straat en de harde aanpak – ook het “lik-op-stuk-beleid” of “pak-ze-bij-hun-kloten” in de parler vraie van het alomtegenwoordige populisme – klinkt het luidste waar burger en politiek dicht bij elkaar staan. Tegen de achtergrond van de crisis begin jaren ’70 en gedurende de introductie van het neo-liberalisme begin jaren ’805 tot op heden, zien we het gezamenlijk verschijnen van enerzijds de marktgerichte (neoliberale) ontwikkeling, de geleidelijke delegitime-ring van de nationale welvaartsstaat, de aantasting van herverdelingsmechanismen en sociale vangnetten, en anderzijds de opkomst van een veiligheidsdoctrine en sterkere controlemechanismen op lokaal niveau om de fricties die voortkomen uit de verder schrijdende sociale ongelijkheid te beheren en de armen te disciplineren (Hebberecht, 1990; Hebberecht, 2008; Wacquant, 2004).

Dit betekent ook het begin van de trans-formatie naar een nieuwe politionele pre-ventievisie op neoliberale leest, gericht op het bestrijden van vermogensdelinquentie en vandalisme, die ontstaat als antwoord op de crisis van de preventie van soci-ale criminaliteit uit de jaren ’706 (Hebbe-recht, 2008: 2). De welzijnssector en de welzijnsgerichte programma’s zijn daar-

bij geenszins van de kaart geveegd, maar worden – het adagium van de ‘integrale’ veiligheidsaanpak volgend – sterker geher-oriënteerd naar de behoeften en eisen van de nieuwe veiligheidsdoctrine. Omdat de sociale diensten en de welzijnssector geen ‘afdoend’ antwoord bieden op de vraag van onderuit naar ‘een flinkser beleid’, verschuift de aandacht naar een veilig-heidsbeleid en de belendende diensten die sterker de regierol opnemen. In de feiten brengt dit ook een verschuiving van mid-

delen met zich mee van sociale zaken en de welzijnssector naar ‘de markt van onveilig-heid en angst’7 waarin diezelfde welzijns-sector en sociale organisaties naadloos schijnen mee te stappen. We komen hier straks op terug.

Een kantelmoment in deze neerwaartse herschaling van het veiligheidsbeleid en de roep om een lik-op-stuk-beleid, was de verkiezingsoverwinning van extreemrechts (Zwarte Zondag – 24 november 1991). De politiek moest inderhaast zijn legitimiteit terugwinnen op het lokaal-stedelijk ni-veau; vooral in de risicobuurten waar het Vlaams Blok de traditionele kiezers van de sociaaldemocraten had weggekaapt. De gestage decentralisatie van het veiligheids-beleid – van het federale naar het lokale niveau – moe(s)t in die context de nacht-wakersstaat op lokaal niveau versterken als signaal naar de (welgestelde) burgers. De overlastwetgeving (Gemeentelijke Ad-ministratieve Sancties – GAS) van 1999 (nieuwe gemeentedecreet, artikel 119 bis) met aanpassingen in 2005 en 2007, die we hierna uitgebreider bespreken, kan in deze context van herschaling en de toenemende vraag om een harde aanpak op lokaal ni-veau worden geplaatst. Criminoloog Paul De Hert wijst op de strategische dimensie van deze neerwaartse herschaling van het veiligheidsbeleid. Het zorgt ervoor dat

gemeenten gemandateerd worden om be-paalde fenomenen te bestraffen, in de we-tenschap dat er op federaal schaalniveau te weinig consensus bestaat om tot een eensgezinde uitkomst te komen – vooral door het verzet van de Waalse PS – en de kennis dat er minder controle en mogelijk georganiseerd verzet mogelijk is tegen de introductie van een repressiever beleid op deze “lagere” schaal (De Hert, 2005: 81). Ook Boutmans verwijst naar de tendens van neerwaartse herschaling of ‘downsca-ling’ waarbij er een verschuiving is van de wetgevende macht naar de uitvoerende macht waarbij de lokale besturen deels beleidsverantwoordelijkheid overnemen van hogere overheden. Hij voegt er echter aan toe dat er tegelijk een verschuiving is van de rechterlijke macht (de rechtbank) naar de uitvoerende/wetgevende macht (de burgemeester en de gemeenteraad). Beide tendensen werken ten voordele van het gemeentelijke bestuur: “de politiek die dicht bij de burger staat” (Boutmans, 2007).

De hypothese van dit artikel is dat deze twee herschalingsprocessen, zijnde de op-komst van de ‘ondernemende stad’ en de neerwaartse herschaling van het vei-ligheidsbeleid, bijdragen aan de koppe-ling van marktgerichte stadsontwikke-ling, gentrificatie en de versterking van het veiligheids- en disciplineringsbeleid op lokaal niveau. Met andere woorden: het zijn die twee verschuivingen die het mogelijk maken dat het veiligheidsbeleid, waarvan overlastbestrijding het belang-rijkste product is, de weg effent voor het hedendaagse opwaarderingsbeleid van ‘de ondernemende stad’. Wanneer zo’n be-leid van stadsvernieuwing via vastgoed-ontwikkeling zich integraal vermengt met het veiligheidsbeleid, en de strijd tegen overlast een bijproduct van het gentrifi-catiebeleid wordt, spreken we over een ‘revanchistisch stadsontwikkelingsbeleid’ (Van Criekingen & Dessouroux, 2005; Smith, 2002). Dit beleid is erop gericht stabiliteit en controle te garanderen in ‘ri-sicovolle wijken’ met investeringspotentie, door ‘restgroepen’ ofwel te weren ofwel te onderwerpen aan een beschavingsof-fensief. Dit revanchistisch stadsontwik-kelingsbeleid – waar we straks dieper op ingaan met enkele voorbeelden – lijkt daardoor een update van de zogenaamde ‘broken windows-theorie’ uit de jaren ’80.

Samengevat, terwijl het discours van de ondernemende stad propageert dat

de stad – als motor van economische ontwikkeling – op basis van allerlei publiek-private partnerschappen en marktgerichte groei zal zorgen voor algemene welvaart, blijkt dat in de

realiteit allesbehalve het geval te zijn.

Page 6: VMT Over Piaget 09 Int 01

v l a a m s m a r x ı s t ı s c h t ı j d s c h r ı f tı 6

Hier werden de pleidooien van complete nultolerantie en de harde aanpak geba-seerd, vertrekkende van de relatie tussen het gebrek aan stadsontwikkeling en de neerwaartse criminaliteitsspiraal8.

Veiligheidsinstrumenten, ongewenste individuen en de ‘overlastmythe’

Om een maximum aan investeringen aan te trekken, moeten ‘ondernemende’ stads-besturen dus aantonen dat de gedane en toekomstige investeringen veilig zullen zijn en zullen renderen. Hiervoor stimu-leert het stadsbeleid enerzijds de ‘verant-woordelijke’ individuen – lees: individuen die het dominante economische waardesy-steem delen – om hun consumptiepatroon te onderhouden en uit te breiden. Omge-keerd stimuleren die ‘verantwoordelijke individuen’ ook het stadsbestuur (Loop-mans, 2006). Anderzijds moet de stad de ‘onverantwoordelijke’ individuen – lees: zij die het dominante waardesysteem niet kunnen of willen delen – tot de orde roe-pen of disciplineren, wat de facto vaak leidt tot een criminalisering van deze gemargi-naliseerde groepen. De vraag stelt zich dus meteen om wiens orde en overlast het gaat? (Vander Beken & Ponsaers, 2008: 21). We gaan even dieper in op enkele van die nieuwe veiligheidsinstrumenten en het overlastdiscours.

Om zich tegen mogelijke verzetsacties van deze laatste groep (de zogenaamde ‘onver-antwoordelijken’) te beveiligen en nefaste publiciteit voor de stad te neutraliseren, kunnen stadsbesturen zich beroepen op allerlei (verregaande) veiligheids- en dis-ciplineringsinstrumenten om deze onge-wenste groepen ofwel uit het stadsbeeld te weren, ofwel subject te maken van een gepast beschavingsoffensief. Dit wordt, zoals hierboven beschreven, vaak mogelijk gemaakt door een specifieke vorm van gestuurde decentralisatie vanuit hogere schaalniveaus, zoals de Belgische federale overheid. Dit kan gaan van het ontwik-kelen en verhoogd toepassen van ‘zero tolerance policing’, allerlei armoewerende infrastructuur, de vermenging van publie-ke en private ordehandhavingsdiensten en -opdrachten, het instellen van een straat- en samenscholingsverbod en een verhoogd toepassen van (langdurige) gevangenis-straffen waarbij de gevangenis fungeert als een loutere opslagplaats in plaats van het vroegere discours (en beperkte praktijk) van ‘resocialisering’ (Wacquant, 2004: 359).

Vooral de Gemeentelijke Administratieve Sancties of ‘de GAS-wet’ springen in het oog, die werd geïntroduceerd door de wet van 13 mei 1999 (aangepast op 25 maart 2004 en via een reparatiewet in 2005 en 2007). Sindsdien hebben de plaatselijke overheden voor bepaalde inbreuken9 alle dimensies van het lokale veiligheidsbe-leid in handen: van het opstellen van het politiereglement, over het vaststellen van overtredingen, tot het sanctioneren ervan. Het gerechtelijke apparaat kan op deze manier dus omzeild worden om “openbare overlast” aan te pakken. Voor de admini-stratieve sancties zijn namelijk specifieke gemeentelijke ambtenaren bevoegd, ter-wijl het college van burgemeester en sche-penen voor andere sancties bevoegd is. Dit bracht een groot aantal veranderingen met zich mee zoals het decriminaliseren van een stuk strafrecht, het versoepelen van het verbod op samenloop, het toepasselijk maken van de gemeentelijk administra-tieve sancties op minderjarigen (Veny & De Vos, 2005: 28).

Traditioneel worden deze verregaande bevoegdheidsverschuiving en -uitbreiding van de lokale bestuurlijke overheden ge-legitimeerd door ‘het stijgende onveilig-heidsgevoel’ bij de burger en het fenomeen of discours van ‘overlast’. De conventionele gerechtelijke weg geeft immers geen re-sultaten, zo klinkt het. De definitie van ‘overlast’ baadt daarbij in vaagheid (De-vroe, 2003). Het Nationaal Veiligheidplan stelt bijvoorbeeld: “openbare overlast doet zich voor wanneer individuele, materi-ele gedragingen het harmonieuze verloop van de menselijke activiteiten verstoren en de levenskwaliteit van de inwoners van een gemeente, wijk of een straat, verlagen op een manier die de normale druk van het sociale leven overschrijdt”. De bestrij-ding van overlast richt zich op een grijze zone van toegelaten gedrag dat anderen op subjectieve manier als storend ervaren. “Overlast verschijnt in de meest diverse vormen en in de meest diverse situaties en beïnvloedt sterk het onveiligheidsgevoel van de burger”, heet het in het Nationaal Veiligheidsplan van 2008-2011 (Nationaal Veiligheidsplan, 2008: 26). En: “Het is een probleem dat een gepaste prioritaire aanpak vraagt op maat van de lokale situ-atie. De kans dat mensen er slachtoffer van worden of mee geconfronteerd worden, moet sterk verminderen. Hierdoor zal ook het onveiligheidsgevoel dalen” (id.).

Het brengt ons niettemin bij de vraag wat ‘overlast’ nu eigenlijk is?

Verfaillie et al. vertrekken vanuit de stel-ling dat het overlastdiscours – zoals het in beleidsdocumenten wordt gehanteerd – eigenlijk ‘een mythe’ is. Daarmee bedoe-len ze dat het begrip ‘overlast’ zoals het gewoonlijk gebruikt wordt, een bepaalde kijk vertegenwoordigt op maatschappe-lijke praktijken en problemen en voorrang geeft aan specifieke oplossingen. Begrepen als een specifieke “gepercipieerde werke-lijkheid” is overlast, met de terminologie van Roland Barthes, eigenlijk een ‘mythe’, bepaald door de manier waarop we over bepaalde zaken spreken. Overlast is dus steeds een specifiek sociaal construct dat het resultaat is van historisch gegroeide machtsverhoudingen. ‘Overlast’ verschijnt in de huidige sociaalhistorische context van de economisch-liberale (en laatmo-derne) samenleving vooral als een lens die beleidsmakers toelaat samenlevingspro-blemen te herleiden tot individualiseer-bare problemen, individuele of zelfs karak-teriële eigenschappen van mensen, en die toelaat het individu aan te spreken op zijn individuele verantwoordelijkheid.

Problematisch echter is dat er een sterke grijze zone ontstaat en een informalisering van het sanctioneringbeleid (Verfaillie e.a., 2007). “Door de oorzaken van overlast toe te schrijven aan individuen en groepen en die gedragingen voor te stellen als een veiligheidsrisico wordt identiteit van erg groot belang bij het bepalen van wat voor gedrag (of individu) in een welbepaalde context aanleiding kan geven tot onveilig-heidsgevoelens en aldus moet worden af-geleid of uitgeschakeld. Overlast kan vol-gens beleidsmakers onmogelijk duidelijk omschreven worden. Door die informali-sering ontstaan in het kader van een lokaal veiligheidsbeleid nieuwe discriminaties of krijgen oude vormen van selectiviteit een nieuw kleedje” (Verfaillie, e.a., 2007: 6-7). In tegenstelling tot het ‘storende en onaan-gepaste gedrag’ van individuen en groepen, gaat het volgens Verfaillie et al. in de feiten om een “geïnstitutionaliseerd onvermogen om constructief om te gaan met samen-levingsproblemen” (Verfaillie, e.a., 2007: 8-10). Hiermee komen we terug bij de kern van ons betoog over de structurele oorza-ken van die samenlevingsproblemen. De crisis van de jaren ’70 en de gestage over-gang naar een Schumpeteriaans competi-tiemodel die vooral de steden treft, brengt

Page 7: VMT Over Piaget 09 Int 01

D E S TA D A L S E E N V R I E N D E L I J K E , M A A R R E S O L U T E S U P P O O S T O F N AC H T WA K E R - Pascal Debruyne en Maartje De Schutter1

j a a r g a n g 4 3 n u m m e r 1 ı l e n t e 2 0 0 9 7 ı

via nieuwe kapitalistische accumulatie-strategieën die de stadskas moeten spek-ken, klaarblijkelijk een versterkte tendens van lokale penalisering en disciplinering van bepaalde risicopopulaties met zich mee. ‘Overlast’ kan in die context worden beschouwd als een bewust vaag gehouden begrip dat als pasmunt moet dienen om ongeregeldheden uit de weg te ruimen in het streven van ondernemende steden naar de status van een commerciële, residenti-ele en toeristische trekpleister.10

De revanchistische stad?

Neil Smith refereert naar de opkomst van ‘de revanchistische stad’ die herrijst als een feniks uit de assen van de soci-ale dualisering en sociaalruimtelijke frag-mentatie, voortgebracht en versterkt door de neoliberale politiek van marktgerichte (stads-)ontwikkeling11 (Smith, 2002). Hij haalt zijn inspiratie voor dit begrip bij de gelijknamige negentiende-eeuwse Franse burgerlijk-politieke beweging die weerwraak (revanche) wilde nemen op het gewone volk voor zowel de overname van Parijs door de Commune in 1871 als voor de nederlaag tegen het Duitsland van Bismarck (tijdens de Frans-Duitse oorlog 1870-1871) waarvoor Napoleon III en zijn gevolg verantwoordelijk gesteld werden (Smith, 1996; Uitermark, e.a, 2005; Meert, Stuyck, e.a., 2005). Waar zijn analyse over de revanchistische fase van gentrificatie zich oorspronkelijk toespitste op New York en het beleid van de burgemeesters David Dinkins (1990 tot 1993) en Ru-dolph W. Giuliani (1994 tot 2001), stelt Smith dat deze trend zich wereldwijd doorzet. “Van São Paulo tot Singapore, van Rotterdam tot Johannesburg, overal wordt het aantrekken van midden- en hogere-inkomensgroepen als dé oplossing gezien voor stadsvernieuwing en worden gemarginaliseerde groepen tot een deel van het probleem verklaard.” (Uitermark, e.a., 2005). De revanchistische tussenkom-sten bestaan er tegen die achtergrond in, zoals Macleod stelt, “de publieke ruimten opnieuw op te eisen voor die groepen die economische waarde hebben als produ-centen of consumenten, ten nadele van de minderbedeelden die hierdoor omzeg-gens worden uitgesloten.” (Macleod, 2002: 606).

Meer algemeen zijn er twee uiterste gevol-gen van dit ‘revanchistisch gentrificatie-beleid’: (1) De extreme sociaalruimtelijke uitdrukking hiervan is een verregaande enclavisering; een beleid dat zogenaamde ‘hekwerkwijken’ of ‘gated communities’ – die gelukkig eerder schaars zijn in Vlaan-deren – de vrije loop geeft. Er zijn wel en-kele stedelijke hekwerkwijken in Antwer-pen (de Rivierstraat aan het Antwerpse Zuid) en Brussel (aan het einde van de Louizalaan naast het Terkamerenbos in Brussel scheidt een hek de ‘square des mil-lionnaires’ van de openbare weg), alsook perifeer-stedelijke hekwerkwijken in Ka-pellen, Sint-Martens-Latem en Genk (het prestigieuze condominium Bokrijkpark nabij Genk). (2) Het revanchistisch gentri-ficatiebeleid voert een ‘koude oorlog’ op straat tegen de armen die de nieuwe kapi-taalkrachtige klasse bedreigen. De centra-le doelstelling is deze onderklasse en ‘sto-rende elementen’ expliciet uit het zicht te verwijderen. Hiervoor wordt een defensief architecturaal en infrastructureel beleid gevoerd dat rondlummelen ontmoedigt en het “lompenproletariaat” verjaagt door middel van bewakingscamera’s, sprinklers, de verwijdering van bankjes, private be-waking, hekken, antislaapbanken, de on-dertussen beroemde Mosquito die een ultrasoon geluid uitzendt dat jongeren wegjaagt, de verregaande ASBO’s/Anti Social Behaviour Orders in het Verenigd Koninkrijk en natuurlijk de gemeentelijke administratieve sancties (de GAS-wet) en andere ruimtelijk-repressieve maatregelen zoals een samenscholings- en straatver-bod bij ons in Vlaanderen (zie ook Lip-pens, 2006: 68-74; Hansen, 2006: 15-17). Samengevat: Smith lijkt met de term ‘re-vanche’ een soort ‘intentionele wraak’ van hogere klassen uit te drukken die de stad willen terugclaimen en herscheppen naar hun moraal en beeldvorming – actieve en agressieve verdringing dus met de wind in de rug door de steun van de politieke klasse. Het is echter de vraag of dit mo-del van “revanchistische gentrificatie” met zijn duidelijk vijandbeeld de toets met de werkelijkheid kan doorstaan? We geven hierbij een drietal kanttekeningen:

Onderzoek in de Marollen duidt op de verschillende soorten gentrifiers en op hun verschillende houdingen tegenover de oorspronkelijke wijkbewoners12. Deze gentrifiers hebben uiteenlopende houdin-

gen wat betreft de mate van solidariteit en/of disciplineringwensen ten aanzien van sociaaleconomisch kwetsbaren en armen in de buurt. Aan de ene kant zijn er de op-portunisten, trendy winkeliers met duur-dere faciliteiten, die zich in de traditionele winkelassen vestigden omdat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest het commercieel ondernemerschap wilde subsidiëren met zogenaamde ‘handelscontracten’. Deze groep van gentrifiers bekommert zich niet om de buurt en haar armen en zien dak-lozen liefst uit het straatbeeld verdwijnen. Naast deze commerciële gentrifiers zijn er ook jonge, residentiële gentrifiers en pioniers. Zij nemen een tolerante houding aan tegenover anders-zijn en roepen niet om repressie, maar anderzijds vinden ze niet dat ze zelf solidair hoeven te zijn met de armen en de daklozen in de buurt (Meert, Stuyck, e.a., 2005). Voor deze laatste groepen van gentrifiers (met name de pioniers uit de lagere middenklasse) geldt dat samenleven met ‘marginalere’ groepen juist sociale waardering of ‘sym-bolisch kapitaal’ oplevert bij soortgelijken, waardoor dit statusverhogend werkt (Bo-terman, 2005: 16-19). Deze laatste groep functioneert niettemin veelal als wegbe-reider. Nadat zij de buurt meer acceptabel hebben gemaakt, trekken de agressievere groepen binnen (o.a. projectontwikkelaars en commerciële gentrifiers).

Naast eerder agressieve vormen van ‘re-vanchistische’ gentrificatie zien we ook zachtere technieken en strategieën die we onder de noemer van het ‘discipli-nerende’ gentrificatiemodel plaatsen. Dit disciplinerend gentrificatiemodel is geba-seerd op controle en disciplinering, en geconcentreerd op het gedrag en de le-venswijze van de onderklasse. Het doel is dus geenszins de expliciete verwijdering van die onderklasse, zoals het hardere ‘revanchisme’ proclameert. Beleidsmatig klinkt het veeleer dat gemarginaliseerde groepen en achtergestelde buurten erop zullen vooruitgaan via “sociale mix” – een zachtere populatietechniek waarbij men verdunning van armoede in probleem-buurten realiseert door kapitaalkrachtige groepen binnen te brengen die voor meer orde, rust en ordentelijk gedrag zullen zorgen (Storme, 2008). Deze ‘zachtere’ sociaalruimtelijke klassenstrategie vraagt evenwel een veiligheidsbeleid.

Page 8: VMT Over Piaget 09 Int 01

v l a a m s m a r x ı s t ı s c h t ı j d s c h r ı f tı 8

Naar deze tweede variant van klassen-strategische stadsontwikkeling wordt vaak verwezen met de uitdrukking ‘een veiligheidsbeleid met een menselijk ge-laat’ of met het depolitiserende begrip ‘de sociale herovering van de (risico-)wijken’. De definitie luidt: “Sociale herovering staat voor sociale en fysieke interventies gericht op het vergroten van de leefbaar-heid en veiligheid in de publieke ruimte, het realiseren van een meer evenwichtige samenlevingsopbouw en het formuleren van gemeenschappelijke competenties en gedragsregels om het dagelijkse verkeer tussen bewoners te bevorderen.” (Stad Antwerpen, 2005). Cruciaal hierbij is het vormen door een amalgaam van actoren van een breed gedragen consensus over hoe de veiligheidsproblematiek moet wor-den opgevat en aangepakt.

Deze veiligheidscoalitie betreft een ter-reinverbreding naar de sociale diensten en buurtorganisaties, maar ook naar politie-diensten en zelfs private projectontwikke-laars die bijvoorbeeld nieuwe huisvesting in achtergestelde buurten kunnen realise-ren; een monsterverbond als het ware om tot een meer homogeen ‘integraal veilig-heidsbeleid’ te komen (Goris, 2000). Ook de zachte sociale krachten van de welzijns-sector en sociale programma’s kijken dus in deze ‘sociale herovering’ mee door de lens van het veiligheidsbeleid (Engsbersen e.a., 2005; Meeuws, 2007; Boutelier, 2005). De directeur van de dienst ‘Integrale Vei-ligheid’ in Antwerpen, Tom Meeuws, stelt dat “de stad hierbij een vriendelijke maar resolute suppoost of nachtwaker is, gericht op het vergroten van leefbaarheid en vei-ligheid in de publieke ruimte en een even-wichtige samenlevingsopbouw” (Meeuws, 2007). Die tweede variant, de zachtere disciplinerende gentrificatie, is volgens Ui-termark en Duyvendak veeleer de Euro-pese variant van het stedelijk revanchisme (Uitermark & Duyvendak, 2005).

Dat disciplinerend stadsontwikkelings-model komt niettemin tot stand door het gestage verlies aan legitimiteit van de (Fordistisch-Keynesiaanse) verzorgings-staat en een op collectieve voorzieningen gebaseerd model waarin de staat de voor-naamste actor was (cfr. het herverdelende stedenbeleid). Deze afbrokkeling van de verzorgingsstaat zorgt voor een gestage verschuiving van armoedebestrijding naar een activerings- en disciplineringsbeleid waarbij armen zelf verantwoordelijk ge-

acht worden voor hun achtergestelde situ-atie (Macleod, 2002: 603). De beteuge-lende overheid treedt op ten voordele van een meer kapitaalkrachtige klasse die nu het centrale beleidssubject wordt in het stadsontwikkelingsbeleid, daar waar de kloof tussen arm en rijk, en dus de sociaal-ruimtelijke fragmentatie, verdiept. Om dit toch even te expliciteren, nogmaals Tom Meeuws aan het woord: “De spanning tussen arm en rijk, nooddruft en welstand, zal alleen maar toenemen en daarmee de vraag naar ordehandhaving en overlast-beteugeling. Het is onze overtuiging dat die spagaat alsmaar meer zal vragen van een lenige overheid die bereid is om over-last zonder veel poespas aan te pakken” (Meeuws, 2008).

Er rijzen niet alleen vragen rond de term ‘revanchisme’ met zijn te sterke klemtoon op wraak van de nieuwe aan te trekken middenklassengroepen, maar ook rond de globaliteit van deze revanchistische hypothese. Europese steden zijn in verge-lijking met Amerikaanse steden namelijk nog steeds sterk geworteld in de traditie van sociale democratie (en kennen dus een herverdelend en flankerend beleid). Door wat men doorgaans ‘padafhankelijkheid’ noemt, de hardnekkigheid van reeds ge-maakte keuzes ten aanzien van innovatie-ve ideeën en praktijken, is het moeilijk om te spreken over een radicale overgang van de herverdelende stad naar een revanchis-tische straffende stad (De Baets, 2000: 54-55 , Boas, 2007, Pierson, 2000). Europese steden kennen veel meer sociale praktijken die de civiele maatschappij en de overheid zelf opzet om nog een zorgaanbod en col-lectieve voorzieningen uit te bouwen voor gemarginaliseerde groepen en de minder gegoede middenklasse (Calliauw, 2005). Er zijn, met andere woorden, ook bestaan-de krachten vanuit de civiele samenleving en vanuit de overheid zelf die zich ver-zetten tegen de opgelegde marktgerichte stadsontwikkeling en de hardere aanpak ten aanzien van kwetsbare groepen. Des-ondanks zien we, zoals voorheen aange-geven, ook een verschuiving van sociale programma’s en de welzijnssector richting veiligheidsdoctrine. Bovendien zien we niet alleen dat contextuele factoren zoals de specifieke vormen van sociaal beleid – afhankelijk van stad tot stad – een rol spelen, ook economische (regeneratie via vastgoedontwikkeling en de afhankelijk-heid van extern kapitaal) en politieke fac-toren (bijvoorbeeld de aanwezigheid van

het extreemrechtse VB als zweeppartij, …) zijn van belang.

Sommige auteurs oordelen vanuit die rela-tivering dat waakzaamheid geboden is, al-leen al omdat er repressieve en uitsluitende beleidsmaatregelen uit andere landen zijn geadopteerd. “Soms worden beleidsmaat-regelen uit andere landen geadopteerd of overgenomen om opportuniteitsredenen, of gewoonweg omdat ze elders bestaan.” (Lippens, 2007: 74). Volgens Lippens is de neoliberale politiek in België altijd be-perkt geweest, waardoor veel van de wel-vaartsvoorzieningen – hoewel bedreigd – voorlopig nog intact zijn. Deze worden volgens hem nog steeds ondersteund door grote groepen kiezers die tot op zekere hoogte nog steeds wensen te investeren in sociale politiek, welvaartsherverdelende maatregelen incluis (Lippens, 2006: 74). Niettegenstaande deze kritische marge die we moeten bewaren tegenover de ex-pliciete these van ‘revanchistische gentrifi-catie’ zoals geformuleerd door Neil Smith, zijn er ‘revanchistische tendensen’ aanwe-zig in steden zoals Rotterdam, Mechelen, Brussel en Antwerpen, waarbij het stads-ontwikkelingsbeleid zich steeds sterker verstrengelt met hardere repressieve en disciplinerende maatregelen.

naar een gewapend bestuur met een menselijk gelaat in Antwerpen. Volle GAS vooruit!

De opkomst van het Ondernemende Antwerpen. De focus op veiligheid en overlastbestrij-ding kreeg voet aan wal in verschillende steden. In Tessenderlo nam de burge-meester bijvoorbeeld het initiatief voor een samenscholingsverbod voor jongeren op een zogenaamde lummelhoek, of in Me-chelen waar de burgemeester zijn versterkt veiligheidsplan ontvouwde (het ‘V+plan’ of Stadsplan Veilig). Zo bepaalt dit plan dat ouders een boete tot 250 euro kan worden opgelegd voor overlast die hun kinderen veroorzaken en zijn er huis-aan-huisbezoeken. Hiermee wil men de ouders ‘responsabiliseren’. Ook de andere Mechelse innovatie, het bemannen van bewakingscamera’s door privéfirma’s, be-vindt zich in een juridische schemerzone (perstekst Liga van de Mensenrechten, 2005). Ook in Brussel zien we de agres-sieve gentrificatie op zijn De Donnea’s, waarbij buurten ontruimd werden, met de focus op de sociale herconfiguratie van

Page 9: VMT Over Piaget 09 Int 01

D E S TA D A L S E E N V R I E N D E L I J K E , M A A R R E S O L U T E S U P P O O S T O F N AC H T WA K E R - Pascal Debruyne en Maartje De Schutter1

j a a r g a n g 4 3 n u m m e r 1 ı l e n t e 2 0 0 9 9 ı

woonwijken (Kesteloot in: Van Garsse & Vileyn, 2006:3; Storme, 2008). Er is dui-delijk een trend richting ‘nieuwe stedelijke mores’ op conservatieve leest. Om echter bij het specifieke thema van stedelijk revan-chisme te blijven, gaan we afsluitend even in op de Antwerpse case, en meer bepaald op het stads en- buurtontwikkelingsbe-leid. We zien tegen de achtergrond van de ondernemendestadsontwikkeling, zo-wel zachtere disciplineringstechnieken als hardere vormen van revanchisme ontstaan in het stads- en buurtontwikkelingsbe-leid. De centrale boodschap daarbij is de volgende: “Met bestuurlijke maatregelen en gemeentelijke administratieve sancties zal de stad haar rol als nachtwaker, sup-poost en scheidsrechter in het openbare domein blijven spelen.” (Bestuursakkoord Antwerpen, 2007-2013: 42).

Gentrificatie van buurten begon in Ant-werpen al midden de jaren ’80 rond het Antwerpse Zuid, het laat 19de-eeuwse bur-gerlijke stadsdeel, en wat later rond het Antwerpse ‘waterfront’ langs de Schelde. Bohemiens, intellectuelen en kunstenaars waren er op zoek naar kwalitatief wonen. Terwijl er tussen midden de jaren ’80 en de jaren ’90 eerder een sociaal-innovatieve ge-integreerde buurtontwikkeling was (via de herwaarderingsaanpak en de poging tot re-gulatie van private projectontwikkeling via ‘Stad aan de Stroom’ (SAS), het Europese URBAN 1 & 2 programma’s, het VFIK en het Vlaamse Sociaal Impulsfonds (SIF), ging de stad naar het einde van de jaren ’90 toe veel actiever zelf de regie voeren in ver-schillende buurten met marktpotentie. De focus veranderde van armoedebestrijding via geïntegreerde buurtontwikkeling naar een gentrificatiebeleid door het ontwik-kelen van buurten als Antwerpen Noord, Borgerhout, Het Zuid met het nieuwe justitiepaleis, het Eilandje, het Schip-perskwartier en de Atheneumbuurt, … (Moulaert, 2002; Christiaens, e.a. 2007; Debruyne, Oosterlynck & Block, 2008; Loopmans, 2008 b). Dit actieve gentrifica-tiebeleid wordt echter pas ‘hegemonisch’ vanaf 2000 met de komst van ‘de bestuurs-coalitie van de laatste kans’ (Loopmans, 2008 b). Stadsontwikkeling verschuift van het departement ‘Sociale Zaken’ naar de Schepen van stadsontwikkeling en ruim-telijke planning. Ook de vroegere Buurt-ontwikkelingsmaatschappij (BOM) wordt opgedoekt en vzw SOMA wordt later

omgevormd tot het stadsontwikkelings-bedrijf VESPA. Verschillende ruimtelijk-fysieke regeneratieprojecten vormden de grondslag van dit ondernemende stads-ontwikkelingsbeleid. PPS-constructies (bvb. de uitbating van gerechtsgebouw en Permeke Grand Café) werden opgezet zodat ‘return on investment’ zou worden verzekerd. Er wordt daarnaast een actief

vastgoedbeleid gevoerd, via het opgerichte stadsontwikkelingsbedrijf VESPA, ook in zogenaamde ‘risicobuurten’ met investe-ringspotentieel zoals Antwerpen Noord en Borgerhout. Om die risico’s in ‘hotspot-buurten’ te flankeren wordt vanaf 2000-2003 een actief veiligheidsbeleid opgezet en geïnstitutionaliseerd in Antwerpen via de nieuwe cel ‘integrale veiligheid’ onder Schepen Grootjans van Integrale Veilig-heid. Dit actieve gentrificatiebeleid krijgt bovendien versterking door de machtspo-sitie van ex-Dimarso-boy “de Patrick” of “the brick mayor” die, geflankeerd door een amalgaam van bekende popsterauteurs en -acteurs, een klinkende verkiezingsover-winning haalde in 2006.

De oorspronkelijke betekenis van ‘gewa-pend bestuur’ wordt hierdoor sterk onder druk gezet. Terwijl de aanvankelijke in-vulling van gewapend bestuur samenviel met systematische, soms erg forse, con-troles op bepaalde handelszaken rond het Falconplein (het “Rode Plein”, veelal in handen van “Russische maffia”), belwin-kels enz., vervaagt deze term onder toen-

malig Schepen van Integrale Veiligheid Grootjans en Tom Meeuws (nu directeur IV) steeds sterker tot ‘integrale veiligheid’ (Boutmans, 2007). Deze integrale veilig-heidsaanpak krijgt zijn volledige armslag op 29 november 2004 wanneer de Ant-werpse meerderheid het ‘Stadsplan Vei-lig’ goedkeurt. Het hoofddoel bleek toen vooral te bestaan in een grondige gecen-

traliseerde informatievergaring over wie er woont in de zogenaamde ‘hotspotbuurten’. Die informatie wordt verkregen door sy-stematische huis-aan-huisbezoeken in de betrokken wijken, waarbij de bewoners en hun omgeving worden bevraagd over en gecontroleerd op hun werksituatie, wel-zijn, taal, inkomen en fysieke toestand van het pand. De deur-aan-deurcontroles, beter bekend als de X-stra!-controles, wa-ren volgens de eerste aanbeveling van de privacycommissie niet verenigbaar met de principes inzake bescherming van de per-soonlijke levenssfeer. Het schepencollege keurde daarom een aangepaste operati-onalisering van het X-stra!-project goed. Wanneer in 2005 deze X-tra!-controles in voege treden, is er een merkbare verschui-ving van de hardere repressieve versie ten aanzien van overlast, die impliciet mikte op de actieve opsporing en verwijdering van vluchtelingen, naar een ‘zachtere’ meer disciplinerende vorm van controle in risi-covolle ‘hotspotbuurten’.

Vanaf 2007 werd dit disciplinerende be-leid in de nieuwe bestuurscoalitie verder

© G

uy Q

uint

elie

r

Page 10: VMT Over Piaget 09 Int 01

v l a a m s m a r x ı s t ı s c h t ı j d s c h r ı f tı 1 0

geïnstitutionaliseerd in de bedrijfseenheid ‘Integrale veiligheid’ onder leiding van Tom Meeuws. Integrale veiligheid komt er vanaf dan op neer dat allerlei dien-sten worden ingeschakeld in een operatie met als formeel doel het opsporen van ongezonde woontoestanden waarbij men gebruikmaakt van de bevoegdheden van de Vlaamse Wooncode. “Om in sommige straten de achterstand aan te pakken, de bevolkingsgegevens te controleren en tege-lijkertijd op de meest laagdrempelige ma-nier ‘sociaal’ te investeren, wil Antwerpen de huisbezoeken voortzetten. De X-stra teams, met telkens een vertegenwoordiger van de woondienst, het OCMW en van Integrale Veiligheid, worden daarom in de toekomst nog in aantal uitgebreid” (Bestuursakkoord van de stad Antwer-pen, 2007-2012: 41). Volgens sommigen is dit X-tra!-project misbegrepen, en is dit slechts een doorgedreven vorm van gebiedsgericht werken.

Met gebiedsgericht veiligheidsbeleid wordt verwezen naar buurtregie die wordt ingezet op de 10 ‘hotspotbuurten’ en 5 ‘hotspotstraten’. De buurtregisseurs zijn hierbij de ogen en oren van de stad op de straat. De Stad ziet buurtregie als een veiligheidsbeleid met een menselijk gelaat “in buurten waarin de leefbaarheid en sociale samenhang een kritische grens hebben overschreden en het gangbare beleid te weinig successen boekt.” (Stad Antwerpen, 2005). Door de uitbouw van een breed netwerk met alle diensten en ac-toren uit het middenveld, de welzijnssec-tor en buurtbewoners, betrekken zij alle relevante partners in de buurt; dit expliciet kijkend door de lens van het veiligheids-beleid om problemen in de buurt – onder de noemer van ‘overlast’ – aan te pakken (Bestuursakkoord van de stad Antwerpen 2007-2012: 41). In deze buurtactieteams of ‘buurtoverlegplatforms’ en toezichts-netwerken werken betrokken diensten zoals Buurtregie (Dienst Integrale Veilig-heid), stedelijk wijkoverleg, ‘Samenleven in diversiteit’ (Dienst Sociale Zaken) en organisaties zoals Samenlevingsopbouw Antwerpen Stad en buurtcomités, onder leiding van de buurtregisseurs van de be-drijfseenheid ‘Integrale Veiligheid’, samen aan een draaiboek met acties en maatrege-len voor minder overlast en ‘een leefbare hotspotbuurt’. Via deze gebiedsgerichte aanpak in moeilijke buurten van de stad wordt de controle over en de aanpak van overlast geïntensifieerd en gesystemati-

seerd. Op die manier wordt er via deze proactieve “vindplaatsgerichte hulpverle-ning” een sociale herovering van risicowij-ken ingezet.

De aanpak wordt per buurt gediversifieerd op basis van het criminografisch profiel van kwetsbare groepen (zijnde jonge veel-plegers, jonge meelopers, Balkankinderen, verslaafde veel- en vaakplegers, risicoge-zinnen, vuilhufters) en het overlastprofiel van de buurt. In de ene buurt wordt er meer aandacht besteed aan het wegwer-ken van commerciële verloedering. In een

andere buurt kunnen de problemen zich concentreren rond storend rondhangge-drag van jongeren. In sommige buurten zullen specifieke acties (sluiten van een vzw, het aanpakken van parkeeroverlast, camerabewaking op een sluikstortspot) soelaas moeten brengen. Om de zicht-baarheid van buurtregie voor de burgers te vergroten zet de stad bovendien geregeld ‘buurt-aan-de-beurt-acties’ op waar acti-viteiten rond gezelligheid, veiligheid en leefbaarheid met de buurt georganiseerd worden (Stadsplan Veilig, Blz. 22). Op dit punt ziet men ook duidelijk de discursieve consensus doorwerken van de integra-le veiligheidsaanpak. De veiligheidslens waardoor gekeken wordt, zowel bij de dienst Integrale Veiligheid als de dienst Samenleven (Sociale Zaken), is die van de leefbaarheidsproblematiek. Respectie-velijk klinkt het ofwel “kuis de steden op en de armoede problematiek is weg” ofwel “leer mensen samenleven, werk aan soci-ale cohesie, en leer de armen samenleven

met de middenklasse en de armoede zal verdwijnen”. Door deze keuze van symp-toombestrijding is er met andere woorden weinig sprake van een structureel armoe-debestrijdingsbeleid of van ‘andere’ visies die doorsijpelen inzake sociaal-ruimtelijke ontwikkeling. De armen zelf in plaats van de armoede wordt aangepakt (Inslegers & De Decker, 2004). De toekomst brengt hierbij weinig optimisme. Er hangen na-melijk scenario’s in de lucht om de dienst Samenleven en de dienst Integrale Veilig-heid te integreren, waarvan Tom Meeuws diensthoofd wordt.

Dit integraal stads- en wijkontwikke-lingsbeleid bevat naast deze ‘zachtere’ disciplinerende aanpak, ook een hardere ‘revanchistische poot’. We zien dit revan-chistische stadsontwikkelingsbeleid, wat de burgemeester Janssens categoriseert onder ‘de totaalaanpak ’, vooral bij de rege-neratie van het Schipperskwartier en het De Coninckplein in de Atheneumbuurt; twee buurten met investeringspotentieel voor projectontwikkelaars die tot op van-daag een grondige gedaanteverandering ondergaan. Het Schipperskwartier is een oude Antwerpse buurt en ligt ten noorden van de Grote Markt. De kaaien met de peperdure lofts zijn vlakbij en het centrum van de stad ligt op loopafstand ... Ten noorden van het Schipperskwartier ligt het Eilandje, sinds enkele jaren het Mekka van de projectontwikkelaars. Nochtans is het Schipperskwartier ook een woonbuurt met hoofdzakelijk sociale woningen en staat het bekend voor zijn rosse buurt.

© G

uy Q

uint

elie

r

Page 11: VMT Over Piaget 09 Int 01

D E S TA D A L S E E N V R I E N D E L I J K E , M A A R R E S O L U T E S U P P O O S T O F N AC H T WA K E R - Pascal Debruyne en Maartje De Schutter1

j a a r g a n g 4 3 n u m m e r 1 ı l e n t e 2 0 0 9 1 1 ı

Niettegenstaande de inperking van de rosse buurt al tussen 1994 en 1997 op gang kwam, doken in maart 2000 alarmerende berichten over een mogelijke grote inper-king van de Antwerpse rosse buurt tot een gedoogzone van drie straten (Vanden-broeck, 2007). Ook de Oudemansstraat, de hartslagader van de Antwerpse rosse buurt, ging dicht. Terwijl dit regeneratie-proces van het Schipperskwartier in het begin een eerder sociale aanpak kende – door de sociale woonfunctie af te stem-men op het economisch potentieel van de buurt en het bestaande ‘red light district’, het Exit-project op te starten dat prostitu-ees wil helpen om uit het vak te stappen, de begeleiding van het gezondheidscen-trum Ghapro dat prostituees coacht en begeleidt (Vandenbroeck, 2007) – werd de opwaardering van de buurt hoe langer hoe meer gekenmerkt door revanchistische stadsontwikkeling.

De rosse buurt werd sterk ingeperkt van zestien à zeventien straten tot een ‘con-centratiegebied’ van drie straatjes vlak bij het Falconplein (de Schippersstraat, de Verversrui en de Vingerlingstraat) en een hip “Villa Tinto”-project, het strak ge-designde megabordeel midden in de wijk dat 51 kamers telt. Villa Tinto rekent voor een vitrine vijftig euro voor een periode van twaalf uur, biedt betere hygiënische omstandigheden en voorziet meer con-trole- en veiligheidsmaatregelen dan de vroegere prostitutiehuizen. Toch werden vooral prostituees met geldige papieren begeleid naar deze nieuwe voorzieningen. De vooral Afrikaanse en Oost-Europese prostituees zonder papieren ‘verhuisden’ naar “de tafelrand van de maatschappij” zoals Marion van San stelde (Van San, 2007), waardoor ze in de bestaansonzeker-heid werden geduwd en niemand nog zicht had op hun welbevinden. Zoals Chris De-stoop al aangaf in zijn boek Ze zijn zo lief, meneer: “Prostitutie is een internationale handel en de Albanese maffia die groten-deels verdwenen is uit het Schipperskwar-tier, trok naar andere steden zoals Brussel, Charleroi en Parijs”. De toenmalige Ant-werpse hoofdcommissaris Serge Muyters bevestigde dit op een cynische manier in De Standaard: “Het is inderdaad zo dat we het probleem verschuiven. Mijn collega’s in Charleroi zijn helemaal niet zo blij met de Antwerpse aanpak. Maar ik ben verantwoordelijk voor mijn stad.

Als ze dit beleid overal zouden toepas-sen, geraakt het probleem uiteindelijk ook overal opgelost.” (De Standaard, maandag 10 november, 2003).Ook de ruimtelijk-fysieke transformaties in het Schipperskwartier zijn gemaakt op leest van de marktgerichte vastgoed-ontwikkeling met de uitbouw van enkele typische luxeappartemenen en zakenkan-toren. Danny Bonte van het buurtcomité SOS Schipperskwartier verwijst naar deze klassenconflicten tussen oude en nieuwe

bewoners: “Dit Schipperskwartier is een van de oudste volkswijken van de stad. Iedereen kende iedereen. Dat is veranderd doordat aan de rand luxueuze apparte-mentsblokken en kantoorgebouwen opdo-ken (zoals dat van het Vlaams Economisch Verbond). Van die zijde is er grote druk uitgeoefend op het stadsbestuur om deze

wijk te saneren.” Ook het Internationaal Zeemanshuis Antwerpen (IZA) dreigt te worden gesloopt. Het gebouw heeft niet alleen een enorme architecturale en his-torische waarde enerzijds, maar heeft ook een belangrijke sociale functie doordat het ruimte voor ontmoeting en goedkope en degelijke slaapgelegenheid aanbiedt aan zeelieden. Vier van de vijf ontwerpen voor het stadsontwerp Zeemanshuis-Falcon-plein binnen het stadsvernieuwingsproject aan het Schipperskwartier integreerden

het huidige IZA-gebouw. Toch koos Ant-werpen het enige ontwerp waarin het ge-bouw van het IZA wordt afgebroken. Het gekozen ontwerp bevat een totale her-opbouw en renovatie van het blok tussen het Falconplein, de Oude Leeuwenrui, de Generaal Belliardstraat en de Falconrui, waar het IZA deel van uitmaakt; dat al-

© G

uy Q

uint

elie

r

Page 12: VMT Over Piaget 09 Int 01

v l a a m s m a r x ı s t ı s c h t ı j d s c h r ı f tı 1 2

les in een privaat-publieke samenwerking (PPS) met SD Worx. Het is duidelijk dat ook hier sociale verdringing deel uitmaakt van dit stadsproject.

Eenzelfde revanchistische tendens zien we op het De Coninckplein en de omlig-gende buurt, die moeten ‘gezuiverd’ wor-den van ongewenste individuen (namelijk ‘niet-consumerende’ en ‘de consumptie van anderen hinderende individuen’ zo-als bedelaars, ‘hangjongeren’, daklozen en andere marginale groepen) die in de weg staan voor een goede rangorde van de stad in de interstedelijke globale competitie (Loopmans, 2007; Loopmans, 2008). Niet alleen wordt het Bijzonder Plan van Aan-leg gewijzigd om de Afrikaanse nachtho-reca via bestemmingswijzigingen wettelijk uit te bannen – “het uitdoofscenario” –, met snelheid en efficiëntie geïmplemen-teerd door het stadsontwikkelingsbedrijf VESPA (Loopmans, 2007). Een reeks andere maatregelen passeren ook de revue, zoals het straatverbod voor tippelende prostituees13 in 2005 en de verbanning van de prostitutie naar één gedoogzone in het Schipperskwartier, en het in grote getale plaatsen van camera’s.

Daarnaast moet ook de drughulpverlening ‘Free Clinic’ weg, voorstellen van buurtbe-woners om er kleinschalige socialewoning-projecten op te zetten worden niet eens in overweging genomen. “Erger, alle gemar-ginaliseerde mensen die op en rond het plein wonen en leven moeten er weg. De aankopen van VESPA, het straatverbod, het terrasverbod zijn allemaal elemen-ten in dit flankeringsbeleid.” (Calliauw, 2005). Reacties van onderuit door het DAK (Daklozen Actie Comité – onder-deel van Basta!) tegen deze gentrificerende stadsontwikkeling en de groeiende veilig-heidsobsessie van ‘het Stadsplan Veilig’, ontmoeten de strenge hand der wet met gepaste GAS-boetes, die ze later juridisch konden counteren. De toepassing van de gemeentelijke administratieve sancties treft bovendien vooral de daklozen vol-gens de Antwerpse straathoekwerkers van CAW Metropool waardoor ze nog meer in de schulden worden geduwd (GVA, Metropool, 7/05/2008: 16)14. De bedoeling van deze revanchistische herwaarderings-aanpak lijkt duidelijk een strenger veilig-heidsbeleid op maat van de projectontwik-kelaars. Het woonproject Arboretum is al-vast een eerste vastgoedproject dat ruimte biedt voor nieuwe middenklassengezin-

nen ( prijs tussen de 198.000 en 281.000 euro) tussen de Van Schoonhovenstraat, Schaafstraat en Lange Winkelhaakstraat. Toenmalig schepen van integrale veilig-heid Grootjans plaatste deze hardere aan-pak centraal in het stadsontwikkelings-beleid: “Als mensen uit de vastgoedsector extra veiligheidsinspanningen eisen van de stad voor ze willen investeren in onder meer Antwerpen-Noord, dan is de stad bereid om daar op in te gaan.” (Grootjans, Gazet Van Antwerpen, 10 november 2005).

Besluit: behoefte aan een politiserend rechtendiscours voor de stad

In dit artikel schetsten we de opmars van de ‘veiligheidsdoctrine’ in de stads- en wijkontwikkeling van de “Ondernemende Stad”. We probeerden daarbij de twee kanten van deze veiligheidsdoctrine te behandelen: enerzijds de ‘zachtere’ tech-nieken van disciplinering ten aanzien van kwetsbare ‘risicogroepen’ en anderzijds een harder revanchisme gericht op het verwijderen van ‘storende groepen’ (lees: de onderklasse). Niettegenstaande deze veiligheidsdoctrine in meerdere steden de kop opsteekt, spelen de stedelijke context en het aan de grond gevoerde beleid – zelfs in verschillende wijken – nog steeds de hoofdrol wanneer het aankomt op de strategische elleboogruimte om alterna-tieve praktijken en discours op te bouwen (Goris, 2000). Afhankelijk van de buurt wordt een disciplinerend beschavingsof-fensief ingezet, wordt er weerstand gebo-den aan de veiligheidsconsensus, of wordt er al dan niet een repressievere aanpak ge-volgd. Ondanks het feit dat verschillende contextuele factoren op meso-niveau een niet te onderschatten rol spelen, zien we niettemin in toenemende mate een model van stadsontwikkeling dat steunt op een mix van marktgerichte stadsontwikkeling en een versterkt veiligheidsbeleid. Veront-rustend hierbij is de consensuele organisa-tie en implementatie van dit veiligheidsof-fensief via het monsterverbond tussen de overheidsdiensten (sociale zaken en inte-grale veiligheid), de welzijnssector en het middenveld en private actoren die sociale problemen en achterstelling toenemend doorheen een veiligheidslens gaan “fra-men”. Via verschillende kanttekeningen gaven we aan dat deze trend niet eenzijdig past in het “revanchistische plaatje”. We zien namelijk, naast de opkomst van meer agressieve revanchistische recepten in de context van stadsontwikkeling gericht op

het expliciete verwijderen van ‘storende’ groepen, tegelijkertijd ook een ‘zachter’ beschavingsoffensief ten aanzien van de onderklasse ontstaan. Echter, beiden de-len ze hun afzijdigheid ten aanzien van de bestaande asymmetrische sociale (klassen)verhoudingen, structurele armoedebestrij-ding en sociaalruimtelijke fragmentatie.

Tegen deze toenemende hegemonisering van het overlastdiscours en de veiligheids-doctrine in, benadrukken auteurs als Henri Lefebvre het belang van “verschil in de stad”. Lefebvre schoof dit idee naar

voor in zijn bekende boek uit 1968 over het recht op de stad, Le Droit à la Ville. Hij sprak vooral over het ‘recht op de stad’ te-gen een homogeniserende rationalistische logica van het kapitalistisch model dat de arbeiders uitsloot. Kijkend door die lens van het conflictmodel, houden we ook hier een pleidooi voor de stad als arena van diversiteit en contestatie. Contesterende visies en antagonisme zijn de kern van een echt “politiek” stedenbeleid. In deze con-flictueuze dynamiek en diversiteit ligt het gezamenlijke ‘oeuvre’ van de stad dat kan worden opgebouwd vanuit het alledaagse leven van alle inwoners en de reële ge-bruikswaarde van de stad (Lefebvre, 1996: 172-173). De publieke ruimte en de stad worden nu gekoloniseerd door eenzelfde homogeniserende tendens van marktge-richte stadsontwikkeling en een versterkte veiligheidsdoctrine. Vanuit de vaststel-ling dat elke inwoner van de stad ‘recht op de stad’ heeft, stellen we dan ook dat de huidige veiligheidsdoctrine – in zijn zachte en harde uitwerking – weinig be-vorderlijk is voor het recht op de stad.

Deze politiserende rechtenbenadering van Lefebvre, die uitgaat van het differentiële “recht op de stad”, kan dit disciplinerende stadsontwikkelingsdiscours misschien een andere wending geven. Vanzelfspre-kend heeft elkeen recht op veiligheid en is straffend optreden bij criminaliteit een noodzaak. Echter, het meest nefaste om

Vanuit de vaststelling dat elke inwoner van de stad ‘recht op de stad’ heeft, stellen we dan ook dat de huidige

veiligheidsdoctrine – in zijn zachte en harde uitwerking – weinig bevorderlijk

is voor het recht op de stad.

Page 13: VMT Over Piaget 09 Int 01

D E S TA D A L S E E N V R I E N D E L I J K E , M A A R R E S O L U T E S U P P O O S T O F N AC H T WA K E R - Pascal Debruyne en Maartje De Schutter1

j a a r g a n g 4 3 n u m m e r 1 ı l e n t e 2 0 0 9 1 3 ı

dit recht te verwezenlijken is veiligheid te herleiden tot symptoombestrijding bij de ‘gevaarlijke’ onderklasse. Meer dan ooit is er een gedeelde sociale strijd nodig om de structurele oorzaken van onveiligheid terug in het licht te zetten en de structu-rele achterstelling bij specifieke groepen te bestrijden. Deze gedeelde sociale strijd kan worden opgebouwd wanneer de civiele en de zogenaamde inciviele samenleving van groepen die uit de boot vallen of gesto-ten worden, maatschappelijke druk zetten van onderuit op deze vanzelfsprekende sociale en ruimtelijke rechten van zijn me-deburgers. Het is vanuit deze coalities van beleidsactoren, kritische actoren uit de civiele samenleving, samen met diegenen aan de onderkant die getroffen worden, dat er zich “een coalitie voor het recht op de stad” kan vormen tegen die consensuele veiligheidscoalitie in.

Bibliografie

Boas, T., C. (2007), “Conceptualizing Continuity and Change: The Composite-Standard Model of Path Dependence”, Journal of Theoretical Politics 19, nr. 1, pp. 33-54.

Boterman, (2005), “De stad is anders; Gentrification in Kopenhagen als distinctiestrategie”, Agora. Tijdschrift Voor Sociaal Ruimtelijke Vraagstukken (21)2005, nr. 4, pp. 12-15.

Boutellier, J.C.J. (2005). Meer dan veilig: over bestuur, be-scherming en burgerschap (2005, april 07). Den Haag: Boom Juridische uitgevers.

Boutmans, E., (2007), “De stad als nieuwe nachtwaker? Antwerpen staat niet alleen”, Oikos, nr. 35, pp. 36-47.

Brenner, N., (2004), New State Spaces. Urban Governance and the Rescaling of Statehood, Oxford: Oxford University Press.

Calliauw, K., (2005) “Revanchisme op Antwerpse wijze”, Http://Infobasta.Wordpress.Com/2005/12/01/20051201-Revanchisme-Op-Antwerpse-Wijze/

Christiaens, E., Moulaert F. & Bosmans B., (2007), “The End of Social Innovation in Urban Development Strategies? The Case of Antwerp and the Neighbourhood Development Association Bom”, European Urban And Regional Studies, 14, nr. 3, pp. 238-251.

Clark, E., (2005), The order and simplicity of gentrification – a political challenge. In: Atkinson, R., & Bridge, G.., Gentrification in a Global Context: the new urban coloni-alism. London, Routledge: 256-264, pp. 258.

De Baets, P., (2000), “Veiligheidsstaat of verzorgingsstaat. De retoriek voorbij?”, Panopticon, nr. 1, pp. 41-62.

Debruyne, P, Oosterlynck, S. & Block, T. (2008), “Sociale in-novatie als basis voor stadsontwikkeling? Grootschalige stadsprojecten versus sociale stadsvernieuwing in Gent”, Ruimte en Planning, nr. 3.

De Corte, S., (1996), “Wijkontwikkeling met wijkcontracten? Stadsvernieuwing in Brussel’ in: Decker, P., Hubeau, B. En Nieuwinckel, S. (Red.), In de ban van stad en wijk, Berchem, Epo, 1996, pp. 209-218.

De Hert, P., (2005), “Privatisering, decodificatie, instrumen-talisering en wurging van de strafrechtelijke ‘void for vagueness’-doctrine door de wet gemeentelijke admi-nistratieve sancties”, in Santens, M. (ed.): Gewapend be-

stuur? Gemeentelijk bestuur(srecht) en gemeentelijke admi-nistratieve sancties ter bestrijding van overlastfenomenen en kleine criminaliteit, pp. 67-88, Die Keure, Brugge.

De Maesschalck, F. & Loopmans, M., (2002), “Herverdeling van middelen en mensen”, Rooilijn, jaargang 35, nr. 3, pp. 120-125.

De Rynck, F., Boudry, L., Cabus, P., Corijn, E., e.a. (Ed.), (2003), De eeuw van de Stad: Over stadsrepublieken en rastersteden. Brussel: Witboek Stedenbeleid, Project Stedenbeleid, Administratie Binnenlandse Aangelegenheden. Ministerie Van De Vlaamse Gemeenschap.

Devroe, E., (2003), Last van overlast. Volle gas vooruit. Orde van de dag, Kluwer, nr. 24.

Duyvendak, J.W., (2004), “Neighbourhoods, Cohesion and Social Safety” in: Vijver, K. Van Der & J. Terpstra (Eds.): Urban Safety: Problems, Governance and Strategies, Enschede: University Of Twente, pp. 27-35.

Duyvendak, J.W. & J. Uitermark (2005), “De bestuurbare buurt. Uitdagingen voor onderzoek en beleid op het gebied van sociale menging”, Migrantenstudies 21, pp. 87-101.

Engsbergen, G., Snel, E. & Welterede, A., (2005), “Sociale herovering in Amsterdam en Rotterdam. Één verhaal over twee wijken”. Den Haag. Wrr.

Gazet Van Antwerpen, (2005), “Grootjans gaat in op vraag projectontwikkelaars”, Antwerpen, Gazet Van Antwerpen, 10/11/2005, Http://Antwerpen.Gva.Be/Nieuws-Antwerpen/2005/11/10/Grootjans-Gaat-In-Op-Vraag-Projectontwikkelaars-Antwerpen.Html

Goris, P., (2000), Op zoek naar de krijtlijnen van een sociaal rechtvaardige veiligheidszorg. Analyse van de relaties tussen professionele actoren in het kader van een geïn-tegreerde preventieve aanpak van veiligheidsproblemen in achtergestelde woonbuurten. Leuven, KU Leuven, Doctoraatsthesis.

Hall, T. & Hubbard, P. (eds) (1996), The Entrepreneurial City. Geographies of Politics, Regimes and Representation. West Sussex: John Wiley & Sons.

Hansen, A. L., (2006), Space Wars and the New Urban Imperialism, (Diss. Doct. Geografie). Lund University, 2006, 187 pp.

Harvey, D., (1989), “From Managerialism to Entrepreneurialism: The Transformation in Urban Governance in Late Capitalism” Geografiska Annaler Series: B Human Geography, 71, nr. 1, pp. 3-17.

Hebberecht, P., (1990) “Het Belgisch politioneel preventiebe-leid” in: Eliaerts, Ch., Enhus, E. en R. Senden (eds.), Politie in beweging. Bijdrage tot de discussie over de politie van morgen, Antwerpen/Arnhem, Kluwer/Gouda Quint, 1990, pp. 81-88.

Hebberecht, P., (2005) “De lokale gemeentelijke bestrijding van openbare overlast in het kader van het federale preventie- en veiligheidsbeleid”, in: Santens, M. (ed.), Gewapend bestuur? Gemeentelijk bestuur(srecht) en gemeentelijke administratieve sancties ter bestrijding van overlastfenomenen en kleine criminaliteit, Brugge, Die Keure, 2005, pp. 161-172.

Hebberecht, P., (2008), Reflectie; De bestrijding van overlast; een moreel conservatieve en autoritaire aanpak van sociale problemen. 4de Postuniversitaire Vormingscyclus Criminologie., Permanente Vorming, Gandaius, Ugent.

Holm Nielsen, E. & Simonsen, K., “Scaling from ‘Below’: Practices, Strategies and Urban Spaces”, European Planning Studies, vol. 11, nr. 8, dec. 2003

Inslegers, G. & De Decker, P., e.a., (2004) “Pak de armoede aan in plaats van de armen”, 14/05/2004, www.standaard.be

Jessop, B., (2002), The Future of the Capitalist State, Cambridge: Polity.

Jonas, A., (1994), “The Scale Politics of Spatiality, Environment and Planning D”, Society and Space, vol. 12, nr. 3, pp. 257–64.

Kelling, G. (2001) “ ‘Broken Windows’ and the Culture Wars: A response to selected critiques”. In: Matthews, R. & Pitts, J., (eds) Crime, Disorder and Community Safety, London: Routledge.

Kabinet Minister, Eric Tomas (red.), (2003), Leven in het hart van de wijken. 1993-2003 Tien jaar Wijkherwaardering in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Lefebvre, H., (1996), “The Right to the City”, in Lefebvre, H., Writings on Cities, Cambridge: Blackwell.

Liga van de Mensenrechten, (2005), “Aanpak overlast. Liga voor Mensenrechten waarschuwt voor buitensporige repressie”, Perstekst, woensdag 28 september 2005.

Lippens, R. (2006), ‘Aan de Grens van het Sociale: ASBO’s in het Verenigd Koninkrijk’, Panopticon.Nr. 2

Loopmans, M., (2006), “Ondernemende burgers in onderne-mende steden”, Agora 22, pp. 19-22.

Loopmans, M., (2007), “Het einde van de stad: Stadsontwikkeling en concurrentiedenken, Oikos, 38. pp. 12-21.

Loopmans, M., (2007 b), “From Sif to City Fund: A New Direction for Urban Policy in Flanders, Belgium”, Journal of Housing and the Built Environment, 22, nr. 2, pp. 215-225.

Loopmans, M. (2008), “Buurtbeleid en sociale cohesie: Een Antwerpse sage”, In: Opbouwwerk Brussel : driemaande-lijks informatieblad, 24, 93Blz.; p. 22-30

Loopmans, M., (2008 b), “Gentrification and the Policy Relevance Debate”, Urban Studies. Vol. 45, No. 12, 2499-2519

Loopmans, M., (2008 c), Gesprek via e-mailuitwisseling. Macleod, G., (2002) “From Urban Entrepreneurialism to a

“Revanchist City”? On the Spatial Injustices of Glasgow’s Renaissance”, Antipode, pp. 602-620.

MacLeod, G. & Goodwin, M., (1999) Reconstructing an Urban and Regional Political Economy: On State, Politics, Scale, and Explanation., Political Geography, vol. 18, nr. 6, pp. 697–730.

Meerschaut, K., “De Belgische discussie over overlast en Gas vanuit grondrechtelijk perspectief” in: Progress Lawyers Network (Red.), Veiligheidsbeleid: Meer strafstaat, minder sociale staat?, Syllabus Infodag te Brussel op 16-03-2007, pp. 71-102.

Meert, H. & Stuyk, K., (2005), “Daklozen, post-Fordistische solidariteit en disciplinerende stedelijkheid” (Paper n.a.v. het colloquium ‘Armoede in de kou gelaten’, georgani-seerd door het OCMW van Brussel).

Meert, H., Stuyck, K., Blommaert, J., Beyens, K. & Verfaillie, K. (2005), “Daklozen, post-Fordistische solidariteit en disci-plinerende stedelijkheid” in Agora 21, nr. 4, pp. 44-47.

Meeuws, T. (2007), “’t Stad heeft één gezicht. Special veilig-heidsbeleid” in: Lokaal 16 april 2007, pp. 11-13.

Meeuws, T., (2008), “Toegegeven, er is overlast in Antwerpen” in: Update in de criminologie. Overlast en maatschappelijke aanpak ervan. Wolters Kluwers, Belgium.

Meys, S. & Kesteloot, C., (2008), Atlas van achtergestelde buur-ten in Vlaanderen en Brussel.

Moulaert, F., (2002), Globalization and integrated area develop-ment in European cities. Oxford: Oxford University Press.

Moulaert, F., Swyngedouw, E., Rodriguez, A., (2002), “Neoliberal Urbanization in Europe: Large-Scale Urban Development Projects and the New Urban Policy”, Antipode, 34, pp. 542-577.

Musterd, S., Ostendorf, W., De Vos, S., (2003), “Neighbourhood Effects and Social Mobility: A Longitudinal Analysis”, Housing Studies, 18, 6, pp. 877-892.

Page 14: VMT Over Piaget 09 Int 01

v l a a m s m a r x ı s t ı s c h t ı j d s c h r ı f tı 1 4

Peck, J.A., (1998), “Geographies of Governance: Tecs and the Neoliberalisation of ‘Local Interests’”, Space and Polity, nr. 2, pp. 5-31.

Peck, J., (2001), “Neoliberalizing states: Thin Policies/Hard Outcomes”, Progress in Human Geography.25 (3), 445-455

Pierson, P., (2000), “Increasing Returns, Path Dependence, and the Study of Politics”, The American Political Science Review, vol. 94, nr. 2 (Jun., 2000), pp. 251-267.

Ponsaers, P. & Vander Beken, T., (2008), Onderzoek naar de implementatie van de GAS-Wet in België. Cijfers en Discussies. 4de Postuniversitaire Vormingscyclus Criminologie., Permanente Vorming, Gandaius, Ugent.

Smith, N., (1996), The New Urban Frontier: Gentrification and the Revanchist City. New York: Routledge.

Smith, N., (2002), “New Globalism, New Urbanism”, Antipode, 2002, pp. 427-450.

Stad Antwerpen (2005), Stadsplan Veilig, Antwerpen: Stad Antwerpen.

Stad Antwerpen, (2007), Bestuursakkoord van de stad Antwerpen 2007-2012. Blz. 41

Storme, A., (2008), “Stedelijk revanchisme of de valkuilen van het (te) duidelijk vijandsbeeld”, Ruimte en Planning, nr. 1, pp. 54-59.

Swyngedouw, E. (1997) Neither global nor local: “glocaliza-tion” and the politics of scale. In: K.R. Cox (ed.) Spaces of Globalisation. New York: The Guilford Press.

Swyngedouw, E., Moulaert , F., Rodr iguez, A., (2002), Neoliberal Urbanization in Europe: Large-Scale Urban Development Projects and the New Urban Policy. In: Antipode, 34, 3, pp.542-577

Uitermark, J., (2003), “Niet verspreiden maar vooruit. Over het beperkte nut van sociale menging bij het oplossen van stedelijke problemen”, Lezing op 3 oktober 2005 uitgesproken als osmosecollege in het Nijmegense Lux. (Www.Justusuitermark.Nl)

Uitermark, J. & Duyvendak, J., W., (2005) “Civilizing the City: Revanchist Urbanism in Rotterdam (The Netherlands)”, Amsterdam School for Social Science Research, 32 pp. (Assr Working Papers Series, 05/05)

Van Criekingen, M., (2006), “Welke toekomst voor de Brusselse centrumwijken? Selectieve migratie vanuit Brusselse wijken gekenmerkt door gentrificatie”, Brussels Studies, nr. 1, 12 december 2006.

Van Criekingen, M & Dessouroux, C., (2005), “Revanchisme in Brussel”, Agora. Tijdschrift voor Sociaal Ruimtelijke Vraagstukken, (21), 2005, nr. 4, pp. 12-15.

Vandenbroeck, P., (2007), Towards socially and spatially in-novative planning tools? The case of the red light district in the city of Antwerp, IIe colloque international du CRISES 2007

Van Garsse, S. & Vileyn, D., (2006), “De vloek van de kantoren. Chris Kesteloot over zachte en agressieve gentrificatie”, Deze week in Brussel, 7 december.

Van Der Herrewegen, (2008), Overlast en de maatschappelijke aanpak ervan. De Stad als een belevenis! Bedenkingen bij onderzoek naar overlast en stedelijkheid. 4de Postuniversitaire vormingscyclus in de criminologie. Update in de criminologie. Documentatiebundel.

Van Heddegem, K., (2006); “De bestuurlijke aanpak van overlast; de gemeentelijke administratieve sancties”, Panopticon 2006, nr. 2, pp. 30-40.

Veny, L., & De Vos, N., (2005), “Een inleidend overzicht inzake gewapend bestuur” in: Veny, L. & De Vos, N. (Eds.), Gemeentelijke Administratieve Sancties, Van Den Broele.

Verfaillie, K., Beyens, K., Blommaert, J., Meert, H. en Stuyck, K., (2007), “De ‘overlastmythe’. Het geïnstitutionaliseerd onvermogen om constructief om te gaan met samenle-vingsproblemen?”, Panopticon, Tijdschrift voor strafrecht, criminologie en forensisch welzijnswerk, Nr.28, Pp. 6-20

Wacquant, L. (2004) Punir les pauvres, le nouveau gouverne-ment de l’insécurité sociale, Marseille: Agone.

San, M. van (2007) Schone schijn bedriegt. Over opbloeiende prostitutie in de rafelrand, Rotterdam: RISBO/EUR.

noten

1 We willen alle mensen bedanken die dit hebben nage-lezen (Pascal Tuteleers, Koen Destoop, Brecht De Smet, Filip Coussee, Paul Blondeel, Maarten Loopmans, PLN, Cis Dewaele, Paul De Hert/VUB, Tineke De Grauwe/UGent, Denoit Kerger), hebben bijgedragen aan dit stuk, en de geïnterviewden – ook diegene die hun naam liever niet vermeld zien – om tijd te maken voor verdere reflectie op dit artikel.

2 Deze transformatie van het stedelijk beleid en stedelijke beeldvorming komt in Vlaanderen tot stand binnen een historische context van antistedelijkheid en dystopische beeldvorming van steden als centra van moreel verval, ontmenselijking en criminaliteit. Hierin speelt het overwicht van de katholieke zuil met haar politieke basis buiten de steden een centrale rol. Die zorgde voor een politiek gestuurde suburbanisering en dus massale stadsvlucht via het uitbouwen van een uitgebreid spoor-netwerk en financiële stimulansen tot eigendomsverwer-ving. Om de stad terug financieel en fiscaal leefbaar te maken, staat het keren van de stadsvlucht centraal in het huidige stedenbeleid. (De Rynck, F., Boudry, L., Cabus, P., Corijn, E., e.a. (ed.), 2003: 38)

3 Herschaling als sociaalruimtelijk machtsmechanisme valt buiten morele categorieën van “goed” of “slecht”. Als sociaalruimtelijk machtsmechanisme kan het schaal-mechanisme zowel ingezet worden van bovenaf als van onderuit. Er is sinds de jaren zestig bijvoorbeeld een grote grassroots-mobilisatie pro downscaling van beleid omwille van sociale en democratische motieven (gesprek met Maarten Loopmans, juli 2008). Enkele auteurs gaan uitgebreider in op de discussie over ‘scaling from below’ vanop grassroots-niveau via concepten als ‘politics of sca-le’ en ‘jumping of scales’. ‘Jumping of scales’ verwijst naar een proces van schaaltransformatie dat van bovenaf, en van onderuit kan worden ingezet. De actoren veranderen de schaal waarop problemen zich stellen door verticaal te ‘springen’ naar andere contingente schalen naar onder en naar boven toe alsook door horizontale netwerken uit te bouwen. (Jonas, 1994: 258; Holm Nielsen & Simonsen, 2003)

4 De vernieuwde atlas van achtergestelde buurten van Meys en Kesteloot (2008) lijkt helaas de stijgende armoe-detrend en dualisering in grootsteden en de daarmee gepaard gaande sociale verdringing in de 19de eeuwse stadsgordel te bevestigen. (Meys & Kesteloot, 2008)

5 Tussen de jaren ’81 en ’88 herstructureerde een coalitie van christendemocratische en liberale partijen (Martens V en VI) de Belgische Keynesiaanse welvaartsstaat vol-gens neoliberale voorschriften.

6 Voor een bredere uiteenzetting van de neolibera-lisering van het veiligheidsbeleid, zie Hebberecht 2008; Hebberecht, 2005. Hierin schetst de auteur zeer nauwkeurig van de jaren ’80 tot op heden de politieke verschuiving van een sociaalcorrigerend beleid naar een sterker neoliberaal penaliserend en repressiever beleid.

7 Cis Dewaele, de Coördinator Straathoekwerk Vlaanderen gebruikt deze term als verwijzing naar Hans Achterhuis’ “markt van welzijn en geluk”. Dewaele, C., (2008), Overlast bestaat niet. 4de Postuniversitaire Vormingscyclus Criminologie: Update in de Criminologie“Overlast en de maatschappelijke aanpak ervan”

Zie ook: Achterhuis, H., (1980). De Markt van Welzijn en Geluk. Een kritiek van de andragogie. Baarn: Ambo.

8 Die theorie stelde dat het niet aanpakken van herhaalde-lijk ongewenste gedragingen of visuele vervuiling andere storende (f)actoren aantrekt en de buurt terechtkomt in een neerwaartse spiraal van verval, die uiteindelijk leidt tot ernstige criminele gedragingen en tot gevoelens van

onveiligheid. De oplossingen die werden aangereikt, waren kleinschalige stadsvernieuwing en herstel van het gemeenschapsweefsel of sociale cohesie (Kelling, 2001; Van Der Herrewegen, 2008: 2-3).

9 De GAS-wet maakt 4 types administratieve sancties mogelijk die zowel kleine ergernissen (hondenpoep, rondhangende jongeren, vuil op straat, wildplakken en -plassen, …) als grensoverschrijdend gedrag (groepjes kwajongens die in een zwembad andere gebruikers lastig vallen, fietsdiefstallen, heroïneprostitutie, drugsnaalden op straat, nachtlawaai, kots op je dorpel, …). kunnen bestraffen: (1) de administratieve geldboete (maximum 250 euro), (2) de administratieve schorsing van een door de gemeente afgeleverde toelating of vergunning, (3) de administratieve intrekking van een door de gemeente afgeleverde toelating of vergunning, (4) tijdelijke of definitieve administratieve sluiting van een inrichting (Van Heddegem, 2006; Veny & De Vos, 2005; Ponsaers & Vander Beken, 2008:3). Niettegenstaande verschillende kritieken en bedenkingen op de GAS-wetgeving focust het Nationaal Veiligheidsplan voor 2008-2011 van de interimregering Verhofstadt III op “een maximale inzet van en coördinatie met het systeem van gemeentelijke administratieve sancties” (p. 26) en niet voor een fun-damentele herziening van de GAS-wetgeving. Er wordt integendeel een uitbreiding vooropgesteld binnen de geactualiseerde ‘Kadernota integrale en geïntegreerde veiligheid’ (2008-2013). Zo zullen de bestuurlijke overhe-den verdere initiatieven kunnen nemen voor de ontwik-keling van een beleid van gewapend bestuursrecht dat wordt ingepast in het globalere veiligheidsbeleid.

10 Gordon Macleod stelt in deze context dat de stedelijke renaissance van deze urbane plaatsen wel kan zorgen voor de introductie van een economische winstlogica en ruimtelijke ruilwaarde, maar dat dit geen garantie biedt voor de reële gebruikswaarde van de stad door verschil-lende groepen (Macleod, 2002: 605).

11 Andere auteurs verwijzen naar hetzelfde fenomeen on-der de noemer ‘the postmoden city’, ‘the postjustice city’, ‘the fortress city’, etc. (Macleod, 2002: 602-603).

12 In feite doet dit verschil in motivatie er wel slechts in tweede plaats toe (tenzij dan via een effect op stemge-drag), omdat de verdringing in de eerste plaats plaats-vindt via de huisvestingsmarkt; daar vallen de ergste slachtoffers. Het revanchisme van sommige gentrifiers is slechts een extraatje. Het is dus eigenlijk niet “echt” juist om ‘niet-revanchistische’ gentrifiers als onschadelijk of goed voor te stellen; al doet het er natuurlijk wel wat toe voor illegalen om actief te worden opgespoord en teruggestuurd, of dat ze gewoon steeds minder woon-kwaliteit kunnen krijgen voor een steeds hogere prijs. Vooral het flankerend beleid van de stad (in termen van bijvoorbeeld sociale huisvesting) is dus van groot belang (Gesprek met Maarten Loopmans, 2008).

13 Opmerkelijk: een straatverbod, zoals Antwerpen dat in juli 2005 invoerde, oorspronkelijk om de tippelprostitutie en heroïnehoertjes in de Atheneumbuurt tegen te gaan, staat niet bij de wettelijk mogelijke sancties. Aangezien er geen vergunning nodig is om een straat te betreden, kan die ook niet worden ingetrokken (Boutmans, 2007).

14 Ook De Morgen 7 juli 2006 vermeldt dat “het innen van een boete iets anders is als het uitschrijven” en dat “in Antwerpen twee derde van de sancties niet betaald worden, voornamelijk omdat de beboete personen on-vermogend zijn” (De Morgen, 07/06/2006: 5).

Page 15: VMT Over Piaget 09 Int 01

j a a r g a n g 4 3 n u m m e r 1 ı l e n t e 2 0 0 9 1 5 ı

V l a a m S e pa r l e m e n t S V e r k i e z i n g e n

Hoe zag het beleid inzake hoger onder-wijs van Frank Vandenbroucke er uit? In vergelijking met zijn eigen uitgangs-punten, mag de minister rustig positief worden beoordeeld. Niettemin liet hij het onderwijsbestel zelf ongemoeid: de twee-ling Ex Cathedra & Intra Muros bepaalt nog altijd de pedagogische en didactische agenda, ja, zelfs ons concept van leren. Als minister van Werk, klikte hij het ho-ger onderwijs ondubbelzinnig vast aan de arbeidsmarkt en dus aan het wel en wee van de vrije markt.

Het is niet zo moeilijk om na te gaan of Frank Vandenbroucke zijn doelstellingen heeft waargemaakt. Hij vatte ze namelijk netjes samen in de “Beleidsnota 2004-2009. Onderwijs en vorming”, met als sprekende ondertitel “Vandaag kampioen in wiskunde, morgen ook in gelijke kan-sen”1. Voor de minder moedigen, biedt ’s ministers website een samenvatting die wordt opgehangen aan het begrip “tien-kamp”. De tienkamp bestaat uit tien proe-ven met als trofee de prijs van de gelijke kansen. Tijdens een toespraak noemde de minister dat overkoepelende doel zijn “mantra”2. Die gelijke kansen zijn er voor iedereen. Daarom gebruikt de minister ook een tweede beeld, dat van de ladder. Hij wil dat iedereen zo hoog mogelijk klimt, elk op zijn manier en volgens zijn mogelijkheden, maar ondersteund door stevige sporten3. Evalueren is eveneens eenvoudig, omdat de minister uitvoerig communiceerde en al zijn interventies (toespraken, communi-qués, nota’s) op de site te vinden zijn. Overigens, de minister bekende zich over-duidelijk tot de sociaaldemocratie.

Primaat van de politiekGelijke kansen wordt voor het hoger on-derwijs ook wel “de tweede democratise-

ringsgolf ” genoemd: zoals in de jaren ’60, moeten dus meer mensen naar het hoger en moet hierbij elk talent worden aange-boord. Op dat moment gooit hij alle ge-kende scheidingslijnen overboord en kiest voor een ogenschijnlijk neutraal criterium: om elk talent te ontwikkelen, beschouwen we een kind als een kind, een student als een student4. Zo stemt hij de financiering van lagere en middelbare scholen af op de kenmerken van de leerling. Een school die meer kansarme leerlingen telt, krijgt meer geld. Het scholennet en de achterliggende ideologie (bijv. katholiek) neemt hij niet in aanmerking. Dat paradigma, want dat is het, bepaalt elke stap die de minister zet, van de kleuterklas tot het wetenschappe-lijk onderzoek. De sociaaldemocraat stelt zich daarbij ook zeer pragmatisch op, daardoor, paradoxaal genoeg, de gekende ideologische twistpunten vermijdend. Zo roept hij universiteiten op om meer samen te werken, welke ideologische inhoud ze ook mogen hebben. De excellentie, de prestatie, het resultaat tellen, niet de aan-horigheid. En hierin toont de minister ook zijn technocratische kant. Ander voorbeeld: ons onderzoek moet internationaal aan de maat zijn, punt. Over aard, richting en structuur van het onderzoek spreekt Van-denbroucke zich niet uit – en heus niet omdat een confrater hierover bevoegd is.

Kop en muntGedurende heel de legislatuur, blijft Van-denbroucke kop én munt op tafel gooien: het individu emancipeert, de arbeidsmarkt vaart er wel bij; de universiteiten krijgen meer geld, maar ze moeten hun verant-woordelijkheid opnemen; de student krijgt steun, maar moet zich ook inspannen. Om te parafraseren: no result, no pay5&6. Of beter: als gouwe ouwe linkse rakker, herstelt hij het primaat van de politiek: de universiteiten kunnen onderzoeken wat ze

willen, maar Vlaanderen moet een sterke kenniseconomie worden en de instellingen worden op internationaal niveau afgere-kend7. De hogescholen bieden aan wat ze willen, maar de minister eist kwalitatief hoogstaande opleidingen én bijzondere zorg voor de slaagkansen van de studen-ten. Talent laten liggen is voor deze man zowel “onrechtvaardig” (tegenover het in-dividu) als “noodlottig” (voor de toekomst van de gemeenschap Vlaanderen). Hij wil gelijke kansen op hoogstaand onderwijs.

Maatregelen Welke maatregelen heeft Vandenbroucke zoal genomen? Even de belangrijkste op een rijtje plaatsen:

Hervorming van het volwassenen-•onderwijs;Hervorming van de lerarenopleiding •(alle types); Oprichting van het Hoger Beroepson-•derwijs, een nieuwe laag hoger onder-wijs tussen het secundair en de profes-sionele bachelors van de hogescholen;Instelling van een Kwaliteitsdecreet •(alle niveaus) met de oprichting van een Agentschap en de uitwerking van een kwalificatiestructuur;Nieuwe financieringswijze van universi-•teiten en hogescholen.

Dat ziet er op het eerste gezicht niet echt indrukwekkend uit, maar there’s more be-hind the door. Om effectief te zijn, is het vaak verstandiger één hendel te vervangen dan een dozijn schroefjes te verplaatsen.

Strategie 1: kettingreactieZo neemt Vandenbroucke beslissingen die een kettingreactie veroorzaken en aldus op veelvuldige wijze de doelstelling “gelijke kansen” dichterbij brengen.De financiering van het hoger onderwijs is zo’n voorbeeld. Wat doet hij? In plaats

Vijf jaar Vandenbroucke: Gelijke kansen voor iedereen, maar binnen het establishment.

Eddy Bonte

Page 16: VMT Over Piaget 09 Int 01

v l a a m s m a r x ı s t ı s c h t ı j d s c h r ı f tı 1 6

van elke student te betoelagen omdat hij ingeschreven is, subsidieert Vandenbrouc-ke een beetje bij de start (input) en veel meer op het einde, lees: als de student is geslaagd (output). En daar schiet de ket-tingreactie “gelijke kansen” in gang: beurs-studenten wegen zwaarder door, voor elk afgeleverd diploma ontvangt de instelling een bonus, extra begeleiding voor betere resultaten bij kansarmen (allochtonen, gehandicapten) kan op extra’s rekenen. En de student krijgt een pakket punten toegewezen (leerkrediet) waarmee eeuwig studeren wordt uitgesloten en de effec-tiviteit dient te stijgen, terwijl de sociale voorzieningen van de hogescholen gevoelig toenemen.

Strategie 2: een propere omgevingDaarmee raken we een tweede typisch punt van Vandenbrouckes strategie: de omgeving zo inrichten en bewaken om de overlevingskansen en de continuïteit van

zijn maatregelen te garanderen. De ouwe linkse in de minister zorgt ervoor dat de overheid nog altijd het gros van de finan-ciering voor zijn rekening neemt. Daarom ook hamert hij zo sterk op Bologna: dat is namelijk een instrument van nationale mi-nisters, dus van de politiek en de overheid pur sang. Publieke middelen horen thuis in een publieke onderwijsruimte. Onder-wijs als “public good”8 en een sterke over-heid met dominerende publieke middelen: dat is in het supergeliberaliseerde Europa absoluut niet evident en op wereldschaal, waar de Angelsaksers al helemaal de toon zetten, roeit Vandenbroucke tegen de stroom in. Overigens, past de promotie van Bologna ook bij strategie één: Bologna is een superketting op zich! Uit de eenvou-dige BAMA-structuur van tien jaar terug, is ondertussen een compleet systeem van transparantie, mobiliteit, uitwisseling en kwaliteitsbewaking gegroeid!

Samenleving of economie?Al die gelijke kansen passen dan weer in een groter geheel: een diploma is een sleutel tot maatschappelijk succes. Erst das Fressen? Daar lijkt het toch wel sterk op, hoewel het met een volle maag natuurlijk mak-kelijk kritiek leveren is. Vandenbroucke kiest er resoluut voor om onderwijs aan de arbeidsmarkt te koppelen. In zijn “Be-leidsnota” is er sprake van een geïntegreerd beleid van zijn bevoegdheden onderwijs, vorming en werk. Van de school naar de werkvloer of het kantoor: het is een idee fixe en nog geen kleintje. De discussie is oud, maar toch: van Bildung is in deze geen sprake. Ja, de kritische burger komt veel voor in de Beleidsnota en het spreekt vanzelf dat meer onderwijs nooit kwaad kan, maar … Pim Breebaart, voorzitter van het College van Bestuur van de Haagse Hogeschool, waar het aantal allochtonen en buitenlanders naar de 50% evolueert, verklaarde onlangs dat hij ook aan opvoe-ding doet omdat zijn gelijkekansenplan-nen en emancipatorische doelstellingen anders niet lukken9. Vandenbroucke ge-looft echter in de klassieke linkse volgorde der dingen: eerst structuren wijzigen, de mensen volgen wel. Bovendien is hij een voluntarist die meent dat mensen ratio-neel handelen als ze de rationaliteit van een situatie hebben onderkend. Zodoende houdt hij zich met een aantal zaken niet bezig, tot groot profijt van de vakbonden en het personeel uiteraard. Vandenbrouc-ke gelooft, bijvoorbeeld, wél dat allochtone jongeren vaker zullen studeren en beter zullen slagen wanneer zij daartoe worden aangemoedigd en begeleid en een diploma hen daarna naar de arbeidsmarkt leidt. De minister kan zich minder goed inbeelden dat sommige milieus dit allemaal wel we-ten, maar er daarom niet minder lak aan hebben. Maar de minister spreekt niet enkel van individueel succes, dat doet hij nooit. Het decor bij uitstek is de mondiale economie of toch minstens de Europese versie, dus de “Lissabon Agenda” waarmee Europa tegen … 2010 moet uitgroeien tot de sterk-ste kenniseconomie ter wereld. Letterlijk klinkt het dat Vlaanderen goed op weg is om een stevige basis te leveren voor de ver-dere ontwikkeling van de kenniseconomie. Los van de voorspelbare en nu al zichtbare mislukking van Lissabon haspelt de mi-nister kenniseconomie en kennissamenle-ving dooreen. Op dat punt speelt hij in het defensief: ik denk dat veel aspecten van de liberale wereldeconomie hem storen, ook

© G

uy Q

uint

elie

r

Page 17: VMT Over Piaget 09 Int 01

V I J F J A A R VA N D E N B R O U C K E : G E L I J K E K A N S E N V O O R I E D E R E E N , M A A R B I N N E N H E T E S TA B L I S H M E N T. - Eddy Bonte

j a a r g a n g 4 3 n u m m e r 1 ı l e n t e 2 0 0 9 1 7 ı

al is ze op kennis gebaseerd. Toch stelt hij zich tevreden met conservatie: de overheid is bij hem continu aan zet en de consolide-ring moet ons voor erger behoeden. Of de Bolkensteins daar ook maar enige achting voor hebben, valt sterk te betwijfelen. De bovenlaag van deze samenleving reageert zoals de onderlaag: tegen beter weten in, wordt de kaart van het directe profijt getrokken, daarbij alle rationalisten van goede wil hoofdschuddend aan de kant van de weg latend.

Kwaliteit drijft bovenDe minister laat zich natuurlijk niet zo-maar vangen. Als het onderwijs een kans maakt in dit liberale scenario, dan zal het bovenal van kwaliteit moeten zijn. En ook dat verhaal wil hij door de overheid laten vertellen: inzake externe kwaliteitscontro-le, denken we aan de visitatiecommissies (geregeld door de koepels van universi-teiten en hogescholen), de accreditatie (de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Orga-nisatie is een binationaal, officieel orgaan). Insgelijks, wordt een Agentschap Kwali-teitszorg door de Vlaamse overheid opge-richt10. Vandenbroucke heeft het voordeel van de duidelijkheid: de kenniseconomie vraagt om een kwalificatieverhoging van de bevolking. In die zin moeten we ook zijn pleidooi voor meer doelmatigheid ver-staan: we zijn niet uitgerust om alle stu-dies drie, vier keer op topniveau te garan-deren, dus doen we het één of twee keer. De zogenaamde Commissie-Soete wordt geacht een werkzaam model af te leveren om het hoger onderwijs zo te rationalise-ren dat de slagkracht verhoogt11! Ook de “inkanteling”, d.w.z. de overheveling van de geacademiseerde hogeschoolopleidin-gen naar de universiteiten, kunnen we in dat licht zien.

Micro, macroNogal wat kritiek op Vandenbroucke be-vindt zich eerder op het microniveau en is voor ons niet bijster interessant. Op macroniveau, daarentegen, is wel relevante commentaar mogelijk en dat hebben we hiervoor al een paar keer gedaan. Nog een voorbeeld om het af te leren. Zo rijst de vraag of het wel verstandig is bij de finan-ciering zo hard in te zetten op onderzoek, lees R&D en innovatie, ten gunste van die fameuze kenniseconomie. Dat is namelijk vooral inzetten op een liberale economie in crisis, waarbij modetheorietjes à la “flat

earth” in duigen vallen. Hoogtechnologi-sche (automobiel) en zelfs puur R&D-ge-baseerde industrieën (farmaceutica) zitten op een remloze tram richting down-town en het duurt wellicht niet te lang meer vooraleer de pioniersindustrieën (de ruim-tevaart en het leger, in zoverre hier een onderscheid is!) hun budgetten moeten terugschroeven. Wat letten de minister en zijn partij om opnieuw het thema “techno-logy assessment” boven te halen, d.w.z. dat elke technologische vinding eerst op zijn maatschappelijke gevolgen wordt getoetst en derhalve maatschappelijk wordt inge-past. Of verworpen. Dit zou grote delen van onderzoek en technologie terug in de kringloop van de overheid brengen. Wanneer we Vandenbroucke plaatsen naast de Angelsaksische en op wereldvlak toch dominante visie op rankings, privé-onderwijs, financiering, toegang tot het onderwijs en de kost ervan, dan mogen we de minister gerust als een tegengewicht beschouwen. Er is enige moed voor nodig, omdat “liberale” verhalen veel modieuzer staan en meer applaus opleveren.

intra muros en ex cathedraAan één fundament gaat Vandenbroucke wel voorbij: hij raakt niet aan het concept “school”, wat helaas bijzonder compromit-terend werkt. We zeiden al dat het beste onderwijs aanbieden aan kansengroepen niet veel oplevert als daar geen Bildung of opvoeding bij te pas komt. Blijkbaar be-schouwen wij ons concept van “de school” als het enige mogelijke. Zo viel het me enorm op dat tijdens het Dwarliggers-debat over de school van de ongelijkheid (tijdens de Gentse Feesten op 26 juli 2008 georganiseerd door Eric Goeman), zo-wat alles in vraag werd gesteld om die ongelijkheid te verklaren en te veroorde-len, uitgezonderd ons onderwijssysteem an sich. Geen woord over de locatie en de inrichting van het gebouw genaamd ‘school’. Termen zoals curriculumopbouw, resultaatsverbintenis of professionalise-ring, werden niet uitgesproken. Kritiek op de cynische tweeling intra muros & ex cathedra bleef uit. Bad luck, een sociale handicap en het naoorlogse discours van de reproductie van de sociale ongelijkheid, konden volstaan. Dat voor heel wat kinderen en pubers – en met name bij de kansarmen – de kenmerken van het schoolse gebeuren zelf compleet haaks staan op wat zij onder

leren en leven verstaan, ongeacht hun so-ciale komaf en hun intelligentieniveau, dat begrip wil maar niet doordringen. Dat het systeem zelf tot falen aanzet, is nochtans niet nieuw. In 1967 spreekt de Franse inspecteur-generaal André Le Gall van �schizoïdie scolaire� en �distorsion� wanneer hij vaststelt dat op duizend geval-len van insuccès scolaire er hooguit 79 te verklaren vallen door een te laag intelli-gentieniveau. Hooguit, omdat zijn kritiek op de maatstaf IQ nog niet in rekening is gebracht. Zowat evenveel falers (namelijk 80) lieten overigens een IQ van minimum 130 optekenen12. Dat het systeem en de Gestalt van de leraar de emanatie zijn van de gemiddelde Vlaamse kleinburger, is evenmin groot nieuws. Vroeger heette dat “l’école capitaliste”13, maar ook met een aangepaste woordenschat blijven de feiten overeind.

Het concept “leren”Even ernstig is wel dat wij ook ons concept van leren (inclusief het “nut” ervan) als universeel beschouwen. Tijdens dezelfde causerie merkte Pim Breebaart op dat Aziaten het aan de Haagse Hogeschool zeer goed doen, vaak beter dan autochto-nen, maar dat studenten uit islamitische landen en latino’s achteraan bengelen. Welke zou de oorzaak kunnen zijn? Ik durf te opperen dat sommige culturen dichter bij elkaar aanleunen dan andere. Om redenen die nader moeten worden on-derzocht, blijkt dat Aziaten uit het Verre Oosten (bijvoorbeeld Japan, China, Viet-nam) geen enkele moeite hebben met ons concept van leren, dat in hoge mate rust op discipline, hiërarchie, status en maat-schappelijk succes. Blijkbaar verkoop je dat concept minder goed aan Marokkanen; vooral mannen hebben heel wat anders op het oog dan formeel leren en diploma’s om hun gezag, hiërarchische positie, succes en status te verzekeren. Breebaart sprak niet over Afrikanen, maar alle kolonisering ten spijt, krijgen we de zwarten niet massaal in onze aircokantoren en ontsmette fabrie-ken. Hoe zij leren en vooral met welk doel ze leren, zit verankerd in een totaal andere cultuur. Dat soort diversiteit hebben we op onze scholen nog niet voorzien. Als dat al zou kunnen, want de objecten van ons leren en de wijze van leren hangen uiter-aard samen14. Zolang we leren beschouwen als aanwezig zijn en zittend luisteren naar een gediplo-

Page 18: VMT Over Piaget 09 Int 01

v l a a m s m a r x ı s t ı s c h t ı j d s c h r ı f tı 1 8

meerde die doorgaat voor wijze in een offi-ciële leeromgeving genaamd school (de rest is “alternatief ”), zullen drommen jongeren nooit de weg naar het schoolse (en daarna sociale) succes vinden. De komende paar decennia zullen niet alleen transparan-ter en flexibel onderwijs aanbieden, maar evenzeer geformaliseerder onderwijs: alle competenties zullen meetellen op voor-waarde dat er een kwalificatie aan verbon-den is en die haal je niet op straat. Iemand irgendwo moet er een etiket op kunnen plakken en zich conformeren naar etiket-ten is niet de sterkste kant van kansarmen. Levenslang leren, ook een dada van de minister, veronderstelt bij ons meer en frequenter formeel onderwijs of in elk geval meer en frequentere evaluatiemomenten. Nieuwe ordeEr is in de wereld heel wat meer aan de hand. De moderniteit, gebouwd op pilaren zoals het autonome individu en de maakbaarheid van de mens en zijn samenleving, heeft plaatsgemaakt voor een nieuwe orde en een nieuwe moraal. Twee groepen, een financieel-economische en een intellectueel-artistieke, zijn er op korte tijd in geslaagd de voorwaarden voor hun persoonlijke succes om te zet-ten in normatief gedrag. Snelheid, chaos, onzekerheid, beweging, originaliteit, di-recte bevrediging, sequentieel handelen, ontmantelen: dat zijn de spelregels van deze elites. Het onderwijs lijkt dit niet te beseffen, wellicht omdat het onderwijs en zijn personeel zelf niet tot de nieuwe orde behoort, maar tot de oude. In die zin heeft ons schoolsysteem opgehouden de samenleving (inclusief eventuele ongelijk-heden) te reproduceren. Het onderwijssy-steem loopt gewoon naast de samenleving van de nieuwe orde. Enige uitzondering: een academische minderheid, met name de wereldtop inzake economisch relevant onderzoek, die zich overigens heel snel het discours van wereldwijde concurrentie, ranking, topprestaties en flexibiliteit heeft eigen gemaakt. Goedmenende leraren en beleidsmakers blijven echter inzetten op kenmerken en remedies van de oude orde, en menen dat gediscrimineerde individuen er met een extra duwtje best wel komen. Dat werkt frustrerend voor beleidsmakers en uitvoerders. Het werkt even frustrerend voor de leerling. De nieuwe elites produ-ceren steeds meer menselijk afval. Hun normen en spelregels refereren enkel naar hun eigen – uitsluitend materieel – succes en draaien de doorsnee burger aldus een

rad voor de ogen. Een simpel voorbeeld: mobiliteit heet een must te zijn; Turkse Vlamingen die regelmatig hun land van oorsprong bezoeken, vertonen culturele onaangepastheid. Het duurt niet lang meer vooraleer deze elites in hun eigen eli-tair lager en secundair onderwijs voorzien. Dan zal een compassieus ondersteuninkje links of rechts niet volstaan. Dat uitgere-kend de VSA wel eens worden opgevoerd als toonbeeld van positieve discriminatie, zou ons tot nadenken moeten stemmen15.

ConclusieWe gaan voorbij aan de kritiek op mi-croniveau, aangezien elk besluit of elke ministeriële beslissing per definitie wordt gecontesteerd, gewoon omdat er veel en tegenstrijdige belangen en stakeholders mee gemoeid zijn. Op macrovlak is wel relevante commentaar mogelijk, in hoofd-zaak (a) de ogenschijnlijke omzeiling van ideologische breuklijnen en uitgangspun-ten onder het motto “een kind is een kind” (b) de strakke band tussen onderwijs en een arbeidsmarkt die is onderworpen aan de – kwakkelende – vrijemarkteconomie (c) de sterke inzet op onderzoek, dat licht wordt verward met R&D en innovatie ten behoeve van een weinig stabiele en hyperkinetische, wereldwijde concurren-tie. Toch moet worden gezegd, dat de minister zijn eigen doelstellingen in hoge mate heeft waargemaakt. Zijn klemtoon op gelijke kansen geeft blijk van een pro-gressieve democratische ingesteldheid en een ethische reflex die te veel ontbreekt in een politiek van ‘goed bestuur’ – waarbij gauw wordt vergeten te zeggen waartoe men eigenlijk bestuurt. Op metaniveau is de minister te veel een voluntarist die ge-looft in wat ik ooit de jukeboxmentaliteit heb genoemd16. De linkse structuralist, de marxist van bovenbouw en onderbouw, heeft – paradoxaal genoeg mede ingegeven door die premissen – het onderwijsbestel an sich niet aangeraakt. Daardoor mist hij de ware diversiteit in leerconcepten. Dat hij ons niet heeft uitgeleverd aan de misantropie, de commercie en het cultu-rele imperialisme (excusez du peu!) van Britten, Australiërs, Nieuw-Zeelanders, Amerikanen en andere Angelsaksers, is wellicht zijn grootste verdienste en een democratische overwinning op zich.

noten

1 De “Beleidsnota 2004-2009. Onderwijs en vorming”. Vandaag kampioen in wiskunde, morgen ook in gelijke kansen”, het document over de Tienkamp en alle toe-spraken, interventies en communiqués zijn te vinden op www.vandenbroucke.com

2 Vandenbroucke, Frank: “Samen naar een tweede demo-cratiseringsgolf in het hoger onderwijs”, toespraak op het VVS-congres, 12 april 2008, www.vandenbroucdke.com

3 Vandenbroucke, Frank: “Een tienkamp voor gelijke kan-sen in het onderwijs”, www.vandenbroucke.com

4 Zie commentaar van Eddy Bonte in opiniestuk in De Standaard van 3 oktober 2007 over die tweede democra-tiseringsgolf: zolang de toegang vrij is, zullen universitei-ten en hogescholen (met of zonder resultaatsverbintenis, bijv. outputfinanciering), in eerste instantie zoveel mo-gelijk studenten inschrijven, daarna extra ondersteuning bekijken en uiteindelijk een grote uitval noteren omdat velen van bij de keuzefase niet op hun plaats zaten.

5 Vandenbroucke, Frank: “Financiering hoger onderwijs: zonder doelmatigheid geen kwaliteit”, toespraak ope-ning academiejaar aan de KUB, 23 september 2005, www.vandenbroucke.com

6 Vandenbroucke, Frank : “Financiering hoger onderwijs: Nieuwe talenten kansen geven”, toespraak opening academiejaar Associatie Antwerpen, 29 september 2005, www.vandenbroucke.com

7 Vandenbroucke, Frank: “Uitdagingen en ambities voor ons hoger onderwijs”, toespraak opening academiejaar Universiteit Gent, 1 oktober 2008, www.vandenbroucke.com

8 Zie noot 7. Voor een beschouwing over onderwijs als “public good”, zie Zgaga, Pavel: Higher Education in Transition, Umeå Universitet, 2007, specifiek hoofdstuk 6 “Higher Education is a Public Responsibility”.

9 Breebaert Pim, voorzitter van het College van Bestuur van de Haagse Hogeschool, in een lezing voor de NVAO, www.nvao.net, Den Haag, op 4 februari 2009.

10 Het Agentschap is bedoeld voor alle niveaus buiten het hoger onderwijs. Op 30 januari 2009 keurde de Vlaamse regering het “kwaliteitsdecreet” goed. Bij de redactie van dit artikel half februari, moest het nog worden goed-gekeurd door het Vlaamse Parlement.

11 Het tweede rapport-Soete was door de auteur nog niet doorgenomen bij de redactie van dit artikel.

12 Le Gall, André: Insuccès scolaires, Presses Universitaires de France, Paris, 1967.

13 Baudelot, C. & Establet, R.: L’école capitaliste en France, Paris, François Maspéro, 1976.

14 Hier past een summiere verwijzing naar de bevindingen van prof. dr. Rik Pinxten (Universiteit Gent) over taal, wis-kunde en perceptie bij de Navajo’s. Bij ons zijn de objec-ten van leren sterk technologisch-utilitair van aard. Over de interactie cultuur-technologie in de Westerse wereld, lees bijvoorbeeld Thomas P. Hughes: Human-Built World. How to Think about Technology and Culture, University of Chicago Press, 2004. Over technologie als “insepa-rable from being human”, zie David S. Nye: Technology Matters. Questions to Live With, MIT PRess, 2006.

15 Bonte, Eddy: “De oude en de nieuwe orde”, in: Delta, 19 september 2008.

16 Bonte, Eddy: Tien jaar VOS, Kritak, 1981, Hoofdstuk 10 “De juke-boxfilosofie”.

Page 19: VMT Over Piaget 09 Int 01

j a a r g a n g 4 3 n u m m e r 1 ı l e n t e 2 0 0 9 1 9 ı

V l a a m S e pa r l e m e n t S V e r k i e z i n g e n

Voor Steve Stevaert staat de S in SP.a voor saai. “Socialisten zijn heel serieuze mensen”, zei Steve op 18 februari 2009 in Gent tijdens de boekvoorstelling van Rood zonder Roest. “Maar ze zijn o zo saai, saai, saai …”. Voor een partij die al jaren kosten noch moeite spaart om hip en trendy te zijn kan die kritiek na-tuurlijk tellen. “Een warme partij heeft geen airco’s nodig als mandatarissen”, en “Socialistische mandatarissen krimpen in elkaar als Katleen Cools hen vraagt waar het hedendaagse socialisme voor staat”, wist Stevaert ook nog te vertellen.

Die inhoud, daar wou Steve Stevaert in de nadagen van zijn voorzitterschap aan laten spijkeren door tientallen werkgroe-pen die samen een PRO-congres zouden voorbereiden. Helaas leverde die oefening niet het door hem gewenste resultaat op. Stevaert leerde eruit dat democratie niet programmeerbaar is. Was het resultaat hem te saai? De partijmilitanten schreven daar in elk geval een behoorlijk links pro-gramma bij elkaar dat een stuk verderging dan zijn eigen ‘gratis’ verhaal. Steve had inderdaad geen airco’s nodig. Papierver-snipperaars kwamen hem in die dagen beter van pas. Uiteindelijk kwam van het hele PRO-congres niets in huis. In mijn boek Rooddruk voor een nieuw socialisme schrijf ik het volgende over die bescha-mende episode in de geschiedenis van de SP.a: “De houding van de partijleiding tegenover de leden is een indicator van haar houding tegenover de kiezer. Wie de partijleden niet ernstig neemt, zal ook de kiezer niet ernstig nemen. In De Zestien is voor U las ik: ‘De werkgroepen die het Pro-congres voorbereiden, hebben al sta-pels teksten gebaard. “Zorg dat je van dat congres afgeraakt, want je gaat er miserie mee hebben”, vertrouwt Stevaert zijn op-volger toe. De nieuwe voorzitter laat alles

in de vuilnisbak kieperen. Het congres wordt voor onbepaalde tijd uitgesteld.’ Ik weet heel goed waarover dat gaat. Dat ‘in de vuilnisbak kieperen’ passeert hier als een fait divers, maar voor een gewoon partijlid is het een pijnlijke ervaring. In 2005 maakte ik deel uit van de werkgroep economie. Voor de werkende mens was dat geen eenvoudige zaak: om 17 uur ’s avonds werd je op het kabinet van Peter Van Velthoven in Brussel verwacht (Peter had gelukkig broodjes laten aanrukken). Dat betekende: verlofuren opnemen om vroeger te stoppen met werken en ’s avonds naar Brussel te sporen. Maar het loonde de moeite. De werkgroep bestond uit de knapste koppen die de partij op het gebied van economie en financiën kon samen-brengen – aangevuld met mezelf. Er ont-stond een verhit maar diepgravend debat in die werkgroep, en geleidelijk aan raakte de meerderheid in de groep overtuigd van een visie die dicht aanleunt bij wat van-daag de ideologische ruggengraat is van SP.a Rood: economische democratie als basisconcept in de socialistische ideologie. Een zeer sterke openbare sector, sterke en onvervreemdbare werknemersrechten en internationale solidariteit versus eeuwige competitie. Eigenlijk kan je stellen dat het latere gedachtegoed van SP.a Rood gebo-ren is uit een debat met het kruim van de SP.a-economisten. Inderdaad, hier gingen ze dus ‘miserie’ mee hebben op het congres. De werkgroep stierf daarom een stille dood. De sporen

van het debat werden uitgewist zoals in de films van James Bond. De laptop van Koen Lebegge, de secretaris van de werkgroep, werd ‘gestolen op de trein’. En op de con-gressen van maart 2006 en januari 2007 werden de cruciale thema’s economie en financiën helemaal onaangeroerd gelaten, kwestie van geen ‘miserie’ te hebben. Van-daag is de miserie daardoor natuurlijk nog groter. De partij staat ideologisch naakt te midden van de grootste economische storm sinds 1929.Gelukkig hebben we het werk van de werkgroep economie toch kunnen red-den. Want de teksten en notulen stonden gelukkig niet alleen op de laptop van Koen Lebegge. Ze stonden ook op mijn pc. Met de voorbereidingen voor het Pro-congres van Stevaert zou later op het jaar SP.a Rood aan de slag gaan.Het lot dat de werkgroepen te beurt viel was natuurlijk niet van aard om het ver-trouwen van de leden in de leiding te ver-sterken. Die betreurenswaardige manier van werken, het zich voortdurend laten omringen door mensen die het eigen gelijk herbevestigden en het zich afsluiten van de sociale realiteit leidde tot het debacle van 10 juni 2007.”

Jammer genoeg was mijn wedervaren geen accident de parcours maar symptomatisch voor de wijze waarop er in mijn partij wordt omgesprongen met interne demo-cratie. En dat is op termijn fataal voor de SP.a. In een uitstekend opiniestuk in De Standaard van 19 januari 2009 schreef de Gentse politieke wetenschapper Steven Lannoo namelijk het volgende: “Groeps-denken ontstaat wanneer kleine groepen mensen een belangrijke beslissing moeten nemen in een stressvolle omgeving, dik-wijls veroorzaakt door een externe drei-ging. In zo’n situatie heeft men vaak de neiging om zich te gaan isoleren van de

Over airco’s, papierversnipperaars en de ontreddering bij de SP.a

Erik De Bruyn

Page 20: VMT Over Piaget 09 Int 01

v l a a m s m a r x ı s t ı s c h t ı j d s c h r ı f tı 2 0

buitenwereld en alleen nog met elkaar rekening te houden om beslissingen te ne-men. Het gevolg is dat men onvoldoende de verschillende alternatieven tegen elkaar afweegt en de tekortkomingen van de oplossingen die worden voorgesteld niet meer ziet.”

Lannoo komt tot de vaststelling dat ook de erbarmelijke beslissing in verband met de intrede van Bert Anciaux en zijn prae-toriaande garde in de SP.a en de daaraan verbonden naamsverandering van de partij een voorbeeld is van groepsdenken dat tot falende besluitvorming leidt. Een manier om zich te wapenen tegen dit soort dom-me beslissingen omschrijft Steven Lannoo als volgt: “Eén manier om binnen een organisatie als een partij meer openheid in de besluitvorming te realiseren, is de in-terne democratie versterken. Als besluit-vormers weten dat ze beslissingen die ze nemen, een tijdje later bij een grote groep van mensen moeten verdedigen, zullen ze meer geneigd zijn vooraf die mensen te raadplegen. Zo wordt het risico dat men zich gaat isoleren voor een stuk vermin-derd. Bij de Vlaamse socialisten is de tra-ditie misschien te sterk gericht op het be-slissen in kleine clubjes en staat de top van oudsher weigerachtig tegenover inspraak van de basis. Dat is jammer, te meer daar het de socialisten geweest zijn die in Bel-gië, net als in de rest van West-Europa, de democratie hebben gerealiseerd. Het zou wellicht geen slecht idee zijn om dat democratisch ideaal sterker op de interne partijwerking toe te passen. Dat lijkt me niet enkel een rechtvaardiger manier van werken, het zal de kwaliteit van de beslis-singen ook ten goede komen.”

Zo eenvoudig is het dus eigenlijk. Het was ook het recept dat ik voorstelde om de partij te redden tijdens de campagne voor het voorzitterschap van de SP.a in 2007. Als een variatie op het gezellige socialisme van Steve Stevaert schreef ik toen: ‘het socialisme zal collectief zijn of het zal niet zijn’.

ABVV en SP.a-militant Joppe Van Meer-velde schreef mij in een mail na een activi-teit van SP.a Rood het volgende: “Ik vond gisteren een bijzondere avond. Een avond waar nog eens echt gedebatteerd kan wor-den en waar ieders mening gerespecteerd wordt, is redelijk zeldzaam geworden. En-kel op de (ABVV)vorming kom ik nog zo’n avonden tegen en ik denk dat deze van

zeer groot belang zijn, vooral ook voor het behoud van inhoud en ideologie. Daarom wilde ik zonder iets te willen op-dringen of dergelijke toch iets meegeven. Het mag niet stoppen bij gisterenavond, het mag niet stoppen bij een enkel in-houdelijk debat, het mag niet stoppen bij enkel gevoelens op te roepen, het mag niet stoppen bij mensen strijdbaar maken naar verkiezingen toe!”

Zover is het gekomen dat SP.a-militanten onze bescheiden SP.a Rood-bijeenkomsten nog als het enige partijforum beschouwen waarin ieders mening gerespecteerd wordt. Wat een contrast met de mening van een Kathleen Van Brempt bijvoorbeeld die aan iedereen die het horen wil verkondigt dat ik ‘haar’ SP.a-afdeling Deurne kapot-maak. Hoe ik dat doe? Door regelmatig op de vergadering stellingen en standpunten van de SP.a in vraag te stellen. Dat mag volgens haar niet want het ‘verdeelt’. Met hetzelfde gemak verwijt men mij met dis-sidente standpunten in de media te komen want die moet ik ‘intern ventileren’.

De SP.a bevindt zich in een staat van verwarring en verbrokkeling. Dat ligt niet aan het optreden van SP.a Rood. SP.a Rood is daarvan eerder een gevolg dan een oorzaak. De echte oorzaak is de ide-ologische verwatering en de organisatori-sche afbouw van de partij als ledenpartij. Patrick Janssens maakte van de SP.a een van bovenaf bestuurd politiek bedrijf dat vooral gehyped moest worden via de media. Inhoudelijk werd er op de afgelopen drie ideologische congressen met geen letter gerept over economie of financiën. Die teksten waren immers verdwenen in de pa-pierversnipperaar van Steve Stevaert. Het resultaat is dat de SP.a niet begeestert en niet kan mobiliseren op een ogenblik dat de neoliberale wereldorde met donderend geraas in elkaar stort. De SP.a is historisch én geografisch de kleinste sociaaldemocra-tie van Europa geworden. Het falen kan nauwelijks nog flagranter zijn. Maar goed, niets is menselijker dan fouten maken. Alleen moet je in staat blijken om te leren uit fouten. En dus ga je niet met hetzelfde centrumprogramma en dezelfde ploeg waarmee je de verkiezingen van 2007 verloor naar de verkiezingen van 2009. Toch is het dat wat de partij van plan is te doen.

In die context eist SP.a Rood natuurlijk het recht op om met eigen kandidaten

en een eigen profiel op de SP.a-lijsten te staan. Het valt nog af te wachten hoe die kleine groep mensen aan het hoofd van de partij daar onder stressvolle omstandighe-den op zal reageren.

Page 21: VMT Over Piaget 09 Int 01

j a a r g a n g 4 3 n u m m e r 1 ı l e n t e 2 0 0 9 2 1 ı

e co n o m i S c h e co n fl i c t e n

De oorzaken van de financiële crisis

Zoals de meeste financiële crisissen vindt de huidige haar oorzaak in een combinatie van een beurscrisis en foutieve beleggin-gen door de banken in de immobiliën- en bedrijfssectoren. Beurscrisissen komen periodiek voor om-dat als de meeste koersen van de aan-delen wegens bijvoorbeeld een gunstige conjunctuur stijgen, speculanten aandelen aankopen met de bedoeling ze naderhand met winst te verkopen. Dit verwekt een overmatige haussebeweging, die pas tot stilstand komt als de koersen van de aan-delen te hoog zijn in verhouding tot de uitgekeerde dividenden en lagere winst-uitkeringen worden verwacht. Dan volgen in de regel massale verkopen en kunnen de bedrijven geen kapitaal meer verkrijgen door de uitgifte van nieuwe aandelen, m.a.w. de economische expansie wordt brutaal afgeremd.De foutieve beleggingen van de banken worden in de hand gewerkt doordat de banken de mogelijkheid hebben om beta-lingsmiddelen te scheppen door het ope-nen van kredieten aan hun klanten. In tegenstelling met wat velen menen, kun-nen de banken meer kredieten verlenen dan ze kasmiddelen verwerven door het aanvaarden van deposito’s en het uitgeven van kasbons.Indien bijvoorbeeld een ondernemer aan zijn bank vraagt om € 100.000 te ontle-nen, openen ze op zijn naam een zicht-rekening voor dit bedrag. Hij kan dan met overschrijvingen van zijn rekening op de rekening van zijn leveranciers zijn schulden betalen. Hebben sommige van deze leveranciers een rekening bij dezelfde bank, dan is er geen weerslag op het be-drag aan liquide middelen waarover de bank beschikt. Hebben ze een rekening bij een andere bank, dan ontstaat een schuld

van de bank van de debiteur aan de bank van de crediteur. Gezien evenwel klanten van de bank van de crediteur betalingen uitvoeren aan klanten van de bank van de debiteur, is de kans groot dat er voor het geheel of een deel van die schuld compensatie zal plaatsgrijpen. Deze com-pensaties worden elke dag uitgevoerd op de interbankenmarkt. De banken die per saldo debiteur zijn van andere banken, ontlenen op die markt het nodige geld van de banken die een crediteurpositie hebben bereikt. Indien ze chartaal geld (bank-biljetten en muntstukken) nodig hebben om aan de verlangens van hun cliënteel te voldoen, dan verkrijgen ze dat van de Centrale Bank. De banken ontvangen re-gelmatig chartaal geld van hun cliënten die een winkel houden en biljetten en munt-stukken deponeren.

Een financiële crisis ontstaat als één of meerdere belangrijke banken zo’n verliezen op hun beleggingen geleden hebben dat de andere banken niet langer bereid zijn aan hen leningen op de interbankenmarkt te verstrekken. De betrokken banken zijn

dan verplicht de kredieten die ze kunnen recupereren, niet te verlengen en zo weinig mogelijk nieuwe kredieten te verlenen. Zo verzamelen ze liquide middelen en kunnen ze aan beperkte opvragingen op de deposi-to’s het hoofd bieden. Zo’n beleid verwekt echter een sterke daling van inkomsten van de betrokken bank, die hierdoor geen of minder dividend zal kunnen uitkeren. Zodra dit bekend geworden is, dalen de koersen van de aandelen van de betrokken bank. Vele klanten worden wantrouwig. Ze vrezen dat de betrokken bank vroeg of laat haar terugbetalingen op deposito’s en kasbons zal moeten stopzetten, en spoe-den zich om hun tegoed bij de bank op te vragen. Dit verwekt een uitputting van de reserves aan biljetten en munten van de betrokken bank en verplicht ze haar terugbetalingen te staken. Er ontstaat dan een gevaar voor een algemene bankcrisis want de klanten van andere banken vrezen dat ook hun bank moeilijkheden zal ken-nen en trekken hun geld terug.

Tijdens de grote crisis van de jaren dertig moesten in meerdere landen de overheden een moratorium toestaan aan de banken. Dit hield in dat ze tijdens een korte pe-riode hun deuren moesten sluiten. De overheden onderzochten dan welke instel-lingen solvabel waren en lieten die toe hun activiteiten te hernemen.Vele bedrijven die hun gelden hadden be-legd bij andere bankinstellingen, konden geen kredieten meer verkrijgen om hun leveranciers en werknemers te betalen. Ze moesten hun activiteit tijdelijk stopzetten, wat leidde tot een stijging van de werk-loosheid en een daling van de vraag naar goederen en diensten. De financiële crisis gaf dan aanleiding tot een algemene diepe depressie.

De financiële crisis, oorzaken en politieke gevolgen

Gaston Vandewalle

Page 22: VMT Over Piaget 09 Int 01

v l a a m s m a r x ı s t ı s c h t ı j d s c h r ı f tı 2 2

Dergelijke situatie deed zich voor in de Verenigde Staten bij het begin van de jaren dertig. In februari 1933 waren de gouverneurs van verschillende deelstaten verplicht zo’n moratorium af te kondigen om te belet-ten dat vele banken hun monetaire reser-ves moesten uitputten. (O.T. Barck jr en N.M.Blake, 1947, p. 445)De financiële crisis had zich ondertussen reeds uitgebreid naar Centraal Europa. In 1929 behoorde 38 % van het kapitaal van de private Duitse banken aan vreemdelin-gen (vooral Amerikanen). Wanneer in de Verenigde Staten de crisis aanving, werd het grootste deel van deze beleggingen teruggevorderd. De meeste Duitse banken hadden hierdoor geen voldoende kapitaal meer om aan de aanvragen tot terugbeta-ling van hun deposito door hun klanten te voldoen (K.E. Born, 1967, p.20).

De grote crisis van de jaren dertig heeft de regering van de verschillende industrieel ontwikkelde landen ertoe aangezet maat-regelen te bedenken om de mogelijkheden tot geldschepping en het aangaan van speculatieve operaties door de banken te beperken.De gemengde banken werden verplicht zich te splitsen in een depositobank en een holding. Depositobanken mochten geen gelden meer beleggen in aandelen, om te voorkomen dat ze in geval van een beurs-crisis grote verliezen zouden lijden. Om het geldscheppend vermogen van de banken binnen redelijke grenzen te houden, wer-den ze verplicht bepaalde verhoudingen te eerbiedigen tussen hun eigen middelen en de som van hun activa, gewaardeerd naar het risico dat ze inhouden. Banken die dus veel kredieten verstrekten waaraan grote risico’s waren verbonden (bijvoorbeeld gel-den uitgeleend op lange termijn), moesten meer eigen kapitaal bezitten dan banken, die alleen kleine bedragen uitleenden op korte termijn. Deze zogenaamde solvabi-liteitscoëfficiënten werden voor alle indu-strieel ontwikkelde landen die lid van de OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling) waren, voorzien door een comité dat zetelt te Bazel en werden “Cooke ratio’s” genoemd. Deze ratio’s werden herhaaldelijk her-zien. In diverse landen, waaronder België, werden nog andere structuurcoëfficiënten aan de banken opgelegd om overmatige geldschepping door de banken tegen te

gaan (A. Heertje, J. van den Broeck en G. Vandewalle,1993, pp. 268-269).

In periodes van hoogconjunctuur zijn de regeringen evenwel geneigd afwijkingen op deze reglementeringen toe te staan om de expansie van de nijverheid en de handel niet af te remmen en de werkgelegenheid uit te breiden. Volgens de Amerikaanse economist Hyman P. Minsky (1919-1996) evolueren in goede tijden de financiële structuren van dynamische kapitalistische maatschappijen van stevig naar kwetsbaar, omdat te veel wordt gestreefd naar grotere

winstmogelijkheden. (H.P. Minsky in A Biographical Dictionary of Dissenting Eco-nomists, 2000, p. 414)Minsky verwijst hierbij naar John Maynard Keynes, die aantoonde dat bedrijfsleiders niet in staat zijn de toekomstige evoluties te voorzien. In de mate dat ze vertrouwen hebben in de toekomstige rentabiliteit van hun investeringen (de zogenaamde “state of confidence”), beslissen ze erover of ze bereid zijn bepaalde investeringen te on-dernemen. In periodes van hoogconjunc-tuur is dit vertrouwen meestal groot en worden dus veel beslissingen genomen waardoor de kwetsbaarheid van de econo-mie toeneemt (J.M. Keynes, 1936, pp. 148-149 en H.P. Minsky, 1977, p. 307).

De overheid voert na een financiële crisis een voorzichtig beleid en onderwerpt de banken aan strengere voorwaarden. Er worden minder leningen voor riskante projecten verstrekt. Het aantal falingen daalt en het vertrouwen neemt toe. Er grijpt dan een stijging plaats van de in-vesteringen en de overheid bevordert deze door een versoepeling van de regulering. Er ontstaat een “euphoric economy”, met een overmatige expansie van de produc-tie, stijgende prijzen en intrestvoeten. Als dan een crisis volgt, moet “The Big State” opnieuw optreden om het vertrouwen te herstellen (S. Keen, 1993, pp. 7-8).We bevinden ons nu in een financiële crisis, wat de overheden beweegt om de

controle van de overheid op de vrije markt te versterken en in bepaalde sectoren pri-vébedrijven te collectiviseren.

Het nieuwe politieke beleid tot bestrijding van de naderende depressieIn de lente van 2008 was het duidelijk dat de sociaaldemocratische partijen in de meeste landen van Europa in een crisis wa-ren terechtgekomen. In Duitsland, Zwe-den, België en Nederland hadden ze de laatste parlementsverkiezingen verloren. In Frankrijk had de rechtse politicus Ni-colas Sarkozy de presidentsverkiezingen tegen de socialistische kandidate Ségolène Royal gewonnen. In Italië was de rechtse Silvio Berlusconi erin geslaagd een coalitie van linkse partijen in de oppositie terug te dringen. Alleen in Spanje en Portugal hadden de socialistische partijen de ver-kiezingen gewonnen. In Groot-Brittannië regeerde de Labour Party, maar uit opi-niepeilingen bleek dat de conservatieve partij waarschijnlijk de parlementsverkie-zingen in 2010 zou winnen (NW, 22 april 2008, pp. 18-21). Twee factoren bleken verantwoordelijk voor die achteruitgang, enerzijds het verzet van een groot deel der arbeiders tegen de immigratie en ander-zijds het onvermogen van vele sociaalde-mocratische partijen om de evolutie naar een meer ongelijke inkomensverdeling te-gen te gaan.1 Vele werknemers verkozen te stemmen voor een rechtse partij die beloofde de immigratie drastisch te beper-ken en de armoede te bestrijden door een combinatie van overheidssubsidiëring en private liefdadigheid2. De financiële crisis wijst evenwel op een falen van de neoliberale ideologie. De be-wering dat de bevoegdheden van de staat zoveel mogelijk moeten beperkt worden, is in tegenstrijd met de noodzaak voor de regeringen banken, bedreigd door een fail-lissement, ter hulp te komen. Het zou dus normaal zijn dat vele gewone mensen die vrezen hun spaarcenten te verliezen en/of werkloos te worden, zich tot een sociaaldemocratische partij wen-den om de macht van de grote financiers te beperken.

In Groot-Brittannië heeft de Labour eer-ste minister, Gordon Brown, samen met zijn minister van financiën, Alistair Dar-ling, een sanering van de banken gereali-seerd die de rechten van de deponenten moet vrijwaren. Banken met een eigen kapitaal van minder dan 9% van hun ba-lanstotaal moeten hun kapitaal verhogen,

Vele werknemers verkozen te stemmen voor een rechtse partij die beloofde de immigratie drastisch te beperken

en de armoede te bestrijden door een combinatie van overheidssubsidiëring

en private liefdadigheid

Page 23: VMT Over Piaget 09 Int 01

D E F I N A N C I Ë L E C R I S I S , O O R Z A K E N E N P O L I T I E K E G E V O L G E N - Gaston Vandewalle

j a a r g a n g 4 3 n u m m e r 1 ı l e n t e 2 0 0 9 2 3 ı

zodat ze beter in staat zijn de verliezen verwekt door nadelige beleggingen (o.a. in Amerikaanse dubieuze hypotheken) op te vangen. Indien ze de nodige fondsen niet op de markt kunnen verkrijgen, moeten ze beroep doen op de overheid (DS, 20 okt. 2008, p. 25). Deze onderschrijft de noodzakelijke kapitaalsverhoging. Voor de helft verwerft de staat hiervoor prefe-rente aandelen, waarop 12 procent interest dient betaald, en voor de andere helft verkrijgt de staat gewone aandelen, die later een normaal dividend zullen opbren-gen. De banken die op het aanbod van de staat ingaan, zullen gedurende meerdere jaren geen dividend mogen uitkeren noch aan de beheerders speciale vergoedingen toekennen.Van de acht banken met onvoldoende ka-pitaal hebben er slechts drie deze strenge voorwaarden aanvaard. De staat wordt eigenaar van 63% van het kapitaal van de “Royal Bank of Scotland” (RBS) en van 44 % van de financiële instelling die zal ontstaan door de fusie van Lloyds TSB en Halifax Bank of Scotland (HBOS).Barclays, de grootste Britse bank, hoopt door £ 7 miljard nieuw kapitaal op te ne-men van petro-kapitalisten aan de natio-nalisering te ontsnappen. De Quatar Hol-ding en de Sheikh Mansour Ben Zayed Al Nechyan, een lid van van Abu Dhabi’s koninklijke familie, waren bereid de £ 7 miljard te leveren mits hun een rendement werd verzekerd van 14 procent.3De deal moet evenwel goedgekeurd worden door een vergadering van de aandeelhouders.De “Association of British Insurers”, die meer dan één vijfde van de Britse aandeel-houders van Barclays vertegenwoordigt, zond een “red top”-bericht aan haar leden, waarin ze klaagt over “bad governance” door de beheerders van Barclays. Ook andere aandeelhouders zullen zich verzet-ten tegen een kapitaalsverhoging waarbij aan de oude aandeelhouders geen “claim” wordt toegekend. Indien ze zelf niet op die kapitaalsverhoging wensen in te schrijven, kunnen ze hun claim verkopen aan lief-hebbers van de nieuwe aandelen.Sommige aandeelhouders hebben mede-gedeeld dat ze verkiezen dat de beheerraad ingaat op het voorstel van de regering. De kanselier van de schatkist, Alistair Dar-ling, liet horen dat Barclays niet moet rekenen op een gunstregime. De staat zal

slechts kapitaal leveren tegen de geldende marktvoorwaarden (FT, 19 nov. 2008, p.1).Dat socialistische ministers de financiers dwingen de gevolgen van hun wanbeleid te dragen, verhoogt de populariteit van de regering. Volgens een enquête, gehou-den in oktober 2008, is 42 procent van de ondervraagden overtuigd dat Gordon Brown een betere eerste minister is dan zijn conservatieve tegenkandidaat David Cameron (TT, 18 okt. 2008, p. 26). Het is evenwel niet zeker dat in 2010 Labour de

parlementsverkiezingen zal winnen, want door de weerslag van de financiële crisis op het bedrijfsleven is een sterke stijging van de werkloosheid waarschijnlijk. Het dag-blad The Times voorspelt dat in december 2008 te Londen 37.000 personen hun job zullen verliezen. In Zuid-Oost-Engeland zou de werkloosheid stijgen met 280.000 eenheden, in Noord-West-Engeland met 230.000 eenheden en in de Oost Midlands en het Zuidwesten met telkens 130.000 eenheden (TT, 17 nov. 2008, p.14).Gelukkig hebben de departementen van de Britse staat tijdens de hoogconjunctuur van de jaren 2002-2007 minder uitgegeven dan wat in de budgetten was voorzien. Nu kunnen ze ertoe worden aangespoord hun uitgaven fors te verhogen en zo de werk-verschaffing te bevorderen. Daarenboven heeft de regering beslist de belasting op de toegevoegde waarde te verlagen van 17,5 tot 15 procent, teneinde de bevolking ertoe aan te zetten de aankopen te verhogen (FAZ, 24 nov. 2008, p. 1). Er zullen ook grote overheidsinvesteringen plaatsgrijpen o.m. in verband met de bouw van twee nieuwe

vliegdekschepen en de voorbereiding van de Olympische Spelen te Londen. Dit zou 25.000 nieuwe werkplaatsen scheppen.De conservatieven verwerpen dit beleid omdat het zal leiden tot een groot budget-tair deficit. Alistair Darling houdt voor dat hij het deficit kan beperken tot 8 procent van het BBP (FT, 24 nov. 2008, p. 1). Hij wijst erop dat door het voorzichtig beleid tijdens de voorafgaande jaren de overheidsschuld slechts 37,9% bedraagt van het BBP tegen een gemiddelde van 56,5 % in de eurolan-den (TT, 20 nov., 2008, int.)

In Nederland heeft de overheid het Ne-derlandse bedrijfsgedeelte van Fortis voor € 16,8 miljard aangekocht. In dit pakket zijn begrepen de aandelen van de ABN-AMRO-bank en van de Nederlandse ver-zekeringstak van Fortis. De minister van financiën van Nederland, Wouter Bos, heeft verklaard dat het zijn bedoeling is de Fortis Bank Nederland te fusioneren met de ABN-AMRO-bank. Het beheer over de nieuwe onderneming zal de over-heid behouden tot 2011. Door de fusie zouden een 6.000 werknemers overbodig worden. De ondernemingsraad van Fortis Nederland heeft op zijn vergadering van 19 november 2008 besloten te protesteren tegen de voorgestelde fusie. Wouter Bos moet nu beslissen of hij niettemin de fusie wil realiseren (Uitspraak Ondernemings-kamer 24 november 2008 over Fortis Ne-derland, int. en Fortis Bank Nederland wil niet samenwerken met ABN-AMRO, ondernemingsraad 19 nov. 2008, int.)

In België heeft de overheid 51 procent, dus het Belgische gedeelte, overgenomen van de Fortis Bank en Verzekeringsmaat-schappij. Daarna verkocht de Belgische staat 75 procent van de Fortis Bank België aan de Banque Nationale de Paris (BNP) en behield de overige 25 procent. Ook de Belgische verzekeringstak van Fortis wordt aan de BNP overgedragen. In ruil voor de overdracht van de 75 procent van de bank verkrijgt de Belgische staat aan-delen van de BNP en wordt hierdoor de voornaamste aandeelhouder van die bank. Voor de verzekeringstak betaalt de BNP in contanten. De probleemkredieten van Fortis worden ingebracht in een afzonder-lijk fonds, waarvan de Fortis Holding 66 procent behoudt en de rest wordt verdeeld

Page 24: VMT Over Piaget 09 Int 01

v l a a m s m a r x ı s t ı s c h t ı j d s c h r ı f tı 2 4

onder de Belgische staat en de BNP (DT, 28 nov. 2008, int.).4Voor de sanering van Dexia werd een ka-pitaalsverhoging van € 6 miljard voorzien, waarvoor de Gemeentelijk Holding, de Belgische, Franse en Luxemburgse staat moesten instaan.Het Amerikaanse filiaal van Dexia, Fi-nancial Security Assurances (FSA), die leningen van Amerikaanse publieke auto-riteiten herverzekert, leed evenwel in 2008 zo’n verlies dat moest uitgezien worden naar een overnemer van dit bedrijf om de financiën van Dexia te saneren. De verzekeringsactiviteiten van FSA werden aan de Amerikaanse obligatiehouder As-sured Guaranty (AG) verkocht tegen $ 361 miljoen in contanten en 44,6 miljoen aandelen van de overnemer. Dexia wordt hierdoor eigenaar van 24,7 procent van die Amerikaanse maatschappij. De risicoproducten van FSA met een no-minale waarde van $16,5 miljard worden niet doorAG overgenomen, maar de verliezen op deze beleggingen zullen voor $ 4,5 miljard gedekt worden door Dexia. De Belgische staat zal instaan voor 62% van het saldo van het verlies, en Frankrijk voor 38%.Om aan Dexia de mogelijkheid te geven geld op te nemen in de interbankenmarkt wordt een staatswaarborg van € 150 mil-jard voorzien voor haar ontleningen. De Belgische staat neemt hiervan € 90 miljard voor zijn rekening. (HLN.be, 28 nov. 2008, int.)Uit dit overzicht blijkt dat de Belgische staat grote financiële verbintenissen moet aangaan om de twee grootste Belgische banken te redden. In ruil hiervoor ver-werft hij weinig zeggingsschap over deze instellingen, m.a.w. van een nationalise-ring is er geen sprake. In Denemarken kenden reeds in juli 2008 enkele banken financiële moeilijkheden omdat ze te veel hadden geïnvesteerd in de immobiliaire sector. De Trelleborg-bank moest overgenomen worden door de Sydbank. De Roskildebank kreeg van de Deense Centrale Bank € 100 miljoen om te kunnen voldoen aan opvragingen van deposito’s. Dit bleek evenwel onvoldoende, en toen geen overnemers konden gevonden worden, moest de centrale bank nogmaals € 600 miljoen in de Roskildebank inves-teren. De rechtse Deense regering voelde er evenwel niets voor om een privébank te nationaliseren. In november 2008 werden drie overnemers gevonden. De Noorse

groep Nordea verwierf 9 filialen van de Roskildebank, de Spare Nord Bank ver-kreeg 7 filialen en de Arbeidernes Lands-bank vijf. (DT, 27 nov. 2008, int.)

In Duitsland startte in oktober 2008 de financiële crisis met het dreigend faillis-sement van de Beierse hypotheekbank Hypo Real Estate. Ze kreeg een lening van de Beierse deelstaat van € 35 mil-jard, maar naderhand bleek dat ongeveer honderd miljard euro zou nodig zijn om een kredietcrisis in Beieren te voorkomen (FAZ, 4 okt. 2006, p.1). Meerdere Duit-se Landesbanken kampten ook met een tekort aan kasmiddelen.5 De Saksische Landesbank dreigde reeds in de zomer van 2007 te failleren. Ze werd overge-nomen door de Landesbank van Baden-Württenberg (FAZ, 27 aug. 2007, p. 1). De Bayerse Landesbank, de Landesbank van Schleswig-Holstein, deze van Noord-West-Duitsland (HSH Nordbank) en van Rijnland-Westfalen (West Landesbank) hadden ook behoefte aan steun vanwege de federale staat of de deelstaten (NRCH, 29 nov. 2008, int.). Mevrouw Merkel deed door het parlement een hulpfonds voor de banken van € 500 miljard goedkeuren (TT, 13 okt. 2008,int.). Ze hoopt door kre-dieten, verstrekt door de banken, te waar-borgen, ze ertoe te bewegen verder aan de Duitse bedrijven geld te verstrekken voor de betaling van hun leveranciers en werk-nemers. Ze klaagt dat de banken zich nu als “Kaltblüter” (koudbloedige dieren) in de winter gedragen. Ze komen niet over de brug met voldoende kredieten voor het bedrijfsleven (FAZ, 26 nov. 2008, p. 1).De problemen van de Landesbanken zul-len grotendeels worden opgelost door fu-sies, zodat de deelstaten geen grote schul-den moeten aangaan om hun Landesban-ken te redden. De globalisering van de wereldeconomie heeft tot gevolg dat de Duitse industrie in sterke mate afhankelijk is geworden van buitenlandse bestellingen. Deze zijn door de recessie in sterke mate afgenomen. De Duitse producenten van grote dure wagens, als Opel, Daimler-Benz en Ford, zijn verplicht hun productie te beperken, wat aanleiding geeft tot grote verliezen. Ze vragen aan de federale regering € 40 miljard subsidies (EP 19 nov. 2008, p. 24). Mevrouw Merkel is evenwel gekant tegen subsidiëring van privébedrijven. Ze weet dat die ondernemingen geneigd zijn de no-dige saneringen uit te stellen en doorgaan subsidies bij de overheid aan te vragen. Ze

wordt hierin gesteund door de minister van financiën Peer Steinbrück (SPD), die er vorig jaar in slaagde het jaar af te sluiten zonder deficit en die wil vermijden dat in 2008 dit evenwicht verloren gaat. Me-vrouw Merkel stelt voor om de belasting bij aankoop van een wagen voor het jaar 2008 af te schaffen om de Duitse burgers ertoe aan te zetten nu een nieuwe wagen te kopen. Dit botst op verzet vanwege de linkervleu-gel der SPD. Die stelt dat zo’n maatregel vooral ten goede komt aan de rijke lui. Die kun-nen een dure Duitse wagen kopen. De linkervleugel van de SPD wil dat er € 25 miljard wordt voorbehouden voor sociale maatregelen en investeringen die van aard zijn om een recessie te voorkomen (DS, 17 nov. 2008, p. 24). De minister van buiten-landse zaken en toekomstige kandidaat tegen mevrouw Merkel voor het kanselier-schap, Frank Walter Steinmeier, zal met afgevaardigden van de ondernemingsra-den uit de autonijverheid overleggen of een meer efficiënte maatregel kan gevonden worden (DS, 17 nov. 2008, p. 26). Ook de CDU-voorzitters van de parlementen van de deelstaten waar grote autofabrieken van Opel en(of) Ford gevestigd zijn, drin-gen aan op meer hulp voor de autonijver-heid (DS, 26 nov. 2008, p. 30).

De voorzitter van de EU-commissie, José Manuel Barroso, heeft voorgesteld dat alle lidstaten 1,2 % van hun BBP zouden reserveren voor extra uitgaven en(of) be-lastingsverminderingen om de vraag naar goederen en diensten te verhogen. Dit zou leiden tot een bijdrage van € 170 miljard. De Europese commissie zou € 14,4 miljard extra besteden voor infrastructuurwerken. De Europese investeringsbank zou aan de lidstaten tot € 15,6 miljard lenen om de auto-industrie milieuvriendelijker te maken (Fd.nl, 30 nov. 2008, int. en FT, 27 nov. 2008, p. 4). Mevrouw Merkel is niet ingenomen met dit plan. Het zou de Bondsrepubliek dwin-gen tot grote uitgaven. Ze wijst erop dat ze € 25 miljard heeft voorzien om het kinder-geld aan de gezinnen te verhogen, wat de armen zal helpen om hun verbruik op te voeren. Een belastingsverlaging voor de personen met een laag inkomen heeft geen zin, want die betalen nu reeds geen belas-tingen meer. Die vrijstelling uitbreiden tot de lagere klassen van de middenstand zou te veel geld kosten, want die groep, waartoe de meerderheid van de Duitse ge-

Page 25: VMT Over Piaget 09 Int 01

D E F I N A N C I Ë L E C R I S I S , O O R Z A K E N E N P O L I T I E K E G E V O L G E N - Gaston Vandewalle

j a a r g a n g 4 3 n u m m e r 1 ı l e n t e 2 0 0 9 2 5 ı

schoolde arbeiders behoort, is zeer talrijk. Mevrouw Merkel wil geen groot deficit aanvaarden. Volgens de berekening van Peer Steinbrück, de minister van finan-ciën, zal er met de huidige regelingen in 2009 reeds een deficit optreden van € 18,5 miljard of 0,5 procent van het BBP (FAZ, 22 nov. 2008, p. 1).

De banken van de Europese staten aan de Middellandse Zee hebben minder dan deze van Noord-Europa belegd in Ameri-kaanse dubieuze hypotheken. In Spanje heeft eerste minister Zapatero erop ge-wezen dat de solvabiliteit en liquïditeit van de Spaanse banken voldoende is om faillissementen te vermijden. Ze verlenen evenwel aan elkaar en aan de bedrijven on-voldoende kredieten om de economische activiteit op peil te houden. De regering heeft € 50 miljard voorzien voor het toe-staan van leningen aan de banken en € 100 miljard voor het waarborgen van lenin-gen op de interbankenmarkt (EP,19 okt. 2008, p. 1). De Spaanse banken hebben blijkbaar weinig behoefte aan een lening van de overheid. Bij een eerste aanbod van € 5 miljard werd slechts € 2.115 miljoen opgenomen. De grote banken (Santander, BBVA en Caixa) wensen niet dat de staat in hun beleid kan tussenkomen (EP. 21 nov. 2008, p. 1).Het land wordt geconfronteerd met een sterke terugval van de investeringen in wo-ningen en appartementen, bestemd voor verkoop aan vreemdelingen. Het BBP is vanaf de tweede trimester van 2008 ge-daald met 0,1 à 0,2 % per trimester en de werkloosheid is erg toegenomen (EP, 16 nov. 2008, p. 28). Voor 2009 voorziet men een werkloosheidsgraad van 14,9 % van de Spaanse actieve bevolking, wat het hoog-ste cijfer in de EU is (EP. 26 nov. 2008, p. 2). De socialistische regering heeft om hieraan te verhelpen de belastingsdruk op de laagste inkomens verlaagd en € 400 miljard voorzien voor de financiering van grote infrastructuurwerken, de rehabili-tatie van oude woningen en de verbetering van de urbanisatie van de grote steden (EP, 23 nov. 2008, p. 1). Ter conclusie: Brengt de financiële crisis een wijziging in de structuur van de kapi-talistische economieën?

De financiële crisis heeft de bevolking wakker geschud voor het gevaar van on-

stabiliteit in een kapitalistische economie. De rechtse regeringen, die in de meeste Europese landen het bewind in handen hebben, trachten het vertrouwen te her-stellen met de belofte de banken strenger te controleren. Het verst in die richting gaan de voorstellen van Nicolas Sarkozy, de president van Frankrijk. Hij slaagde erin de ministers van de lidstaten van de EU ervan te overtuigen op het congres te Washington aan te dringen op een in-ternationale organisatie ter controle van

de banken. Het Internationaal Monetair Fonds zou er nauw moeten bij betrokken worden, want het is op de hoogte van de financiële positie der lidstaten. Op deze wijze zou kunnen vermeden worden dat bepaalde landen, zoals nu IJsland, aan één van hun banken toelaat veel kapitaal in het buitenland met behulp van een hoge rentevoet op te nemen. Naderhand kan die bank die aangegane schuld nooit terug-betalen en moet het IMF tussenkomen. Sarkozy was van oordeel dat zijn plan ook kon toelaten strenger op te treden tegen de fiscale paradijzen, die het aan de rijke lui mogelijk maken een groot deel van de belastingen te ontwijken (LM, 23-24 nov. 2008, p.1-2).De nieuw verkozen Amerikaanse presi-dent, Barack Obama, nam evenwel niet deel aan dit congres, en hierdoor kon-den de Verenigde Staten geen verbintenis aangaan om het voorstel van de EU te ondersteunen.Het is trouwens erg twijfelachtig of zo uit-eenlopende grote landen als de Verenigde Staten, China, India, Brazilië en Argenti-nië, het ooit eens zullen worden over een gemeenschappelijk controlesysteem op hun banken. Zo’n systeem bestaat reeds in de meeste industrieel ontwikkelde landen, maar het werkt slecht omdat de bankrevisoren in periodes van hoogconjunctuur te toegeef-lijk zijn en kredieten goedkeuren die de financiële mogelijkheden van de betrok-ken banken overstijgen. Als dan een finan-ciële crisis uitbreekt, worden ze overmatig

wantrouwig en remmen hierdoor de kre-dietverstrekkingen van de banken aan de bedrijven af. Zo verergeren ze de crisis, gezien de bedrijven onvoldoende kansen krijgen om nieuwe producties te starten.

Zoals hiervoor werd aangegeven, heeft H.P. Minsky waarschijnlijk gelijk als hij voorhoudt dat periodes van strenge con-trole zullen afwisselen met periodes van verregaande laksheid.Nationalisering van grote banken, zoals die in Groot-Brittannië en Nederland plaatshad, vermindert het gevaar voor een te expansief beleid. Het maakt het moge-lijk de uitkering van te hoge dividenden en van overmatige vergoedingen aan de managers te beletten.De managers van zo’n overheidsonder-nemingen zijn evenwel dikwijls geneigd risicovolle verrichtingen aan te gaan om de rentabiliteit van het bij hen belegde kapitaal te verhogen. Dat meerdere Duitse Landesbanken insolvabel dreigen te wor-den, is aan zo’n evolutie toe te schrijven. De betrokken banken verwierven meer spaargelden dan ze konden beleggen in veilige titels van deelstaten, gemeenten en parastatale instellingen. Ze waren ge-neigd om, met hun ruime deposito’s als waarborg, geld te scheppen voor belegging in meer risicovolle maar meer rendabele titels. Een gelijkaardige evolutie heeft zich voorgedaan bij het Gemeentekrediet van België, dat zich aan een scherp toezicht vanwege de Belgische staat door fusies met buitenlandse instellingen onttrokken heeft. Zo kon het uitgroeien tot de grote bank Dexia.Of de Britse en Nederlandse regeringen de eigendom van de genationaliseerde ban-ken gedurende een lange periode zullen behouden, is weinig waarschijnlijk. Om zo’n nationalisering door te voeren moet een groot kapitaal door de uitgifte van schuldbrieven worden verzameld. Deze kosten elk jaar aan de staat heel wat geld. Dit moet verworven worden door bespa-ringen op de uitgaven of verhoging van de belastingsdruk, m.a.w. door onpopulaire maatregelen. Bovendien bestaat het gevaar voor een linkse regering dat als ze naderhand de verkiezingen verliest, de rechtse partij de betrokken bank privatiseert zodat ze de betrokken leningen kan aflossen en de belastingsdruk verlagen.

De financiële crisis heeft de bevolking wakker geschud voor het gevaar van

onstabiliteit in een kapitalistische economie.

Page 26: VMT Over Piaget 09 Int 01

v l a a m s m a r x ı s t ı s c h t ı j d s c h r ı f tı 2 6

Men kan natuurlijk opwerpen dat de gena-tionaliseerde bank aan een linkse regering een groot deel van haar winsten zal over-dragen en zo de last van de supplemen-taire overheidsleningen verminderen. De ervaring leert evenwel dat zo’n instelling in de regel een gul beleid voert ten opzichte van haar personeel en ook aan de klanten voordeliger voorwaarden aanbiedt dan een privébank. Dit draagt bij tot de welstand van de gemeenschap maar brengt aan de overheid weinig gewin. Uit dit alles blijkt dat waarschijnlijk het kapitalistische systeem van de eenentwin-tigste eeuw niet zoveel zal afwijken van dit van de twintigste. De wet van de traagheid geldt niet alleen in de natuurkunde, ze komt ook voor in de politieke evoluties.

Bibliografie

A.B. Atkinson: The Changing Distribution of Earnings in OECD countries, Oxford University Press, Oxford 2008.

P. Arestis en M. Sawyer: A Biographical Dictionary of Dissenting Economists, Edward Elgar, Cheltenham U.K. Northampton, Ma US, 2000.

O.T. Bark jr en N.M. Blake: Since 1900, A History of the United States in our Times, The Macmillan Comp., N Y, 1947.

K.E. Born: Die Deutsche Bankenkrise 1931, Piper & Co,Verlag, München, 1967.

Ondernemingsraad: Fortis wil niet samenwerken met ABN-AMRO, 19 nov. 2008 int.

A. Heertje, J. van den Broeck en G. Vandewalle: Algemene Economie, Kluwer Editorial, Antwerpen, 1993.

S. Keen: Goodwin and Minsky, School of Economics, University of New South Wales, maart 1993.

J.M. Keynes: The General Theory of Employment, Interest and Money (1936), 9de druk, Macmillan &Co, Londen, 1954.

H.P. Minsky , On Economics of Keynes ,in Modern Economic Thought, University of Pennsylvania Press ,1977.

Uitspraak Ondernemingskamer 24 nov. 2008 over Fortis Nederland, int.

Afkortingen

DS: Der Spiegel DT: De Tijd EP: El Pais FAZ: Frankfurter Allgemeine Zeitung Fd nl: Financieel dagblad Nederland FT: Financial Times LM: Le Monde NW: Newsweek NRCH: Nieuwe Rotterdamse Courant Handelsblad TT: The Times

noten

1 De toename van de hoeveelheid kapitaal in de meeste industriële bedrijven heeft tot gevolg dat de inkomens-verdeling evolueert ten gunste van de bezitters van het kapitaal, terwijl de lonen slechts in beperkte mate stijgen. De loonsverhoging is evenwel groter voor de hoge lonen dan voor de lage, waardoor de ongelijke inkomensverdeling wordt versterkt. In Groot-Brittannië bedroeg in 1997, het aanvangsjaar van de regering-Blair, het gemiddeld reëel wekelijks inkomen van de 10 procent minst betaalde arbeiders £ 55.1. In 2003 was het slechts gestegen tot £ 56.1, dus met slechts 1,8 %. Van de 10 procent best betaalde arbeiders was het wekelijks reëel inkomen van £ 187.9 tot £ 196.1, dus met 4,4 %, toegeno-men ( A B. Atkinson, 2008, Tabel S4).

2 Zie hierover: R.C. Meier-Walser: “Compassionate Conservatism, ein Modell für Europa”, Politische Studien, maart-april 2001.

3 Twee Britse dames hebben bemiddeld bij de rijke sjeiks om geld voor Baring te verkrijgen. Amanda Stavely krijgt £ 40miljoen voor haar rol bij het overtuigen van Mansour Ben Zayed. Mevrouw Jenkens krijgt £10 miljoen voor haar bemiddeling bij sjeik Hamid van Qatar. Ze kende de sjeik omdat ze voor hem was tussengekomen toen hij de voetbalploeg Manchester City wou aankopen ( LM, 23-24 nov. 2008, p. 12).

4 Het Brussels parket onderzoekt of de ex-toplui van Fortis zich hebben schuldig gemaakt aan manipulatie van de beurskoersen door middel van valse verklaringen. De Russische miljonair Suleiman Kerimov bereidt een straf-klacht voor tegen Maurice Lippens omdat hij door diens schuld € 700 miljoen heeft verloren (WASA Live, Fortis België, 30 oktober en 10 november 2008, int.).

5 De Duitse Landesbanken werden na de Tweede Wereldoorlog opgericht om in elke Duitse deelstaat de financiële verrichtingen van de diverse overheidsinstel-lingen te behartigen. De meeste waagden zich aan internationale financiële beleggingen en beursspecu-laties en leden zware verliezen (De Bosrand: Intensieve Menshouding : Duitse Regiobanken raakten verblind door het grote geld, int.).

Page 27: VMT Over Piaget 09 Int 01

j a a r g a n g 4 3 n u m m e r 1 ı l e n t e 2 0 0 9 2 7 ı

e co n o m i S c h e co n fl i c t e n

Met de dag lijkt de omvang van de rom-melpapieren op de bankbalansen groter te worden alsook de omvang van de astrono-mische bedragen die regeringen bereid zijn in de financiële sector te stoppen. Verba-zend is het gemak waarmee regeringen de banken ‘die te groot om te falen’, hun geld toestoppen, zonder daar veel voor terug te vragen. Ondertussen duwt de financi-ele sector de rest van de economie over de afgrond.Hier worden de oorzaken van de kre-dietcrisis gezocht in de opkomst van het casinokapitalisme waarin banken trans-formeerden in goksyndicaten en waarin speculatief kapitaal steeds meer de eco-nomische ontwikkeling ging bepalen. Dit wilde en ongereguleerde kapitalisme is verbonden met de ideologie van het marktfundamentalisme.

De wereldwijde dominantie van financieel kapitaal en de rol van speculatief kapitaal

De ideologie van het marktfundamentalis-me is zo oud als het kapitalisme zelf. Ook tijdens de hoogtijdagen van de geregu-leerde markteconomie, na de Tweede We-reldoorlog, waren marktfundamentalisten actief en planden een tegenoffensief. Zij waren onder andere georganiseerd in de Mont Pelerin Society, gesticht in 1947, die Friedrich von Hayek en Milton Friedman tot haar leden telde.1 Met lede ogen zagen zij tot midden jaren zeventig overal de rol van staatsgeleide ontwikkeling en socialis-me toenemen. Toen was er zelfs een brede beweging voor een Nieuwe Internationale Economische Orde, onder andere gedra-gen door West-Europese sociaaldemocra-tische partijen, die de marktkrachten ver-der terug wilde dringen, bijvoorbeeld door het invoeren van buffervoorraden voor grondstoffen om zodoende de fluctuaties in de wereldmarktprijzen te stabiliseren.

Marktfundamentalisten vonden vanaf 1973 hun eerste proeftuin in het Chili van Pinochet, waar economen die opgeleid waren in Chicago door Milton Friedman, de vrije hand kregen. De economie werd opengelegd, buitenlands kapitaal kon vrij binnenstromen (en uitstromen), staats-ondernemingen werden geprivatiseerd, de economie gedereguleerd en zelfs staats-pensioenen werden massaal geprivatiseerd. Dit betekende een enorme breuk met het model van staatsgeleide ontwikkeling on-der president Allende. Werkloosheid en armoede namen sterk toe.Ook in andere Latijns Amerikaanse lan-den werd het marktfundamentalistische model toegepast, eerst in Argentinië onder president Videla. Waren het aanvankelijk autoritaire regimes die het model opleg-den, later waren het ook democratisch

gekozen regeringen. Maar bijna altijd speelde het IMF een belangrijke rol. Dit ging als volgt: vele landen staken zich ge-durende de jaren zeventig in de schulden toen leningen uiterst goedkoop waren. Immers, vanaf 1973, toen de OPEC de olieprijzen deed stijgen, overspoelden olie-dollars de internationale markten. Ook de pensioenfondsen zochten met hun enorme liquide middelen investeringsmogelijkhe-den. Vaak gingen Westerse banken met geldkoffertjes derdewereldlanden af om regeringen en bedrijven leningen aan te praten. Kredietwaardigheid speelde geen rol en ook niet de wijze waarop deze le-ningen gebruikt werden. Het gevolg was dat veel van deze leningen niet voor pro-ductieve doeleinden gebruikt werden en vaak zelfs weer bij Westerse banken terug kwamen, als privédeposito’s.

Toen Paul Volcker, nu adviseur van Oba-ma, in 1981 plotseling, als voorzitter van de Federal Reserve, de rentestand in de VS enorm verhoogde, had dit een recessie tot gevolg in de VS maar een ramp in veel derdewereldlanden. Zij konden niet meer aan hun schuldverplichtingen, in dollars gedenomineerd, voldoen. Nu sprong het IMF in en bood goedkope leningen aan, maar wel met de eis dat aan de schuldver-plichtingen voldaan zou worden en dat een economisch programma uitgevoerd moest worden dat later bekend zou worden als de Washington Consensus: het betekende privatiseren, dereguleren, afschaffen van vele overheidssubsidies en bezuinigen op sociale uitgaven alsook het liberaliseren van internationale economische betrek-kingen. Ook toen al werden wereldwijd de banken door het IMF beschermd, ook waar het ging om roekeloze leningen. Dus, de schuldenval werd gebruikt door het IMF om een marktfundamentalistisch programma aan derdewereldlanden op te

De grootste zwendel aller tijden. De oorzaken van de kredietcrisis

Hans van Zon

De ideologie van het marktfundamentalisme is zo oud als

het kapitalisme zelf.

Page 28: VMT Over Piaget 09 Int 01

v l a a m s m a r x ı s t ı s c h t ı j d s c h r ı f tı 2 8

leggen en staatsgeleide ontwikkeling terug te dringen. In tegenstelling tot wat vaak wordt beweerd, hebben structurele aan-passingsprogramma’s die aan vele ontwik-kelingslanden werden opgelegd, niet geleid tot welvaartsvergroting voor de meerder-heid van de bevolking maar wel geleid tot toenemende corruptie in de financiële sector.2Als een golf zou het marktfundamenta-lisme over de Derde Wereld komen en nationale markten overal openbreken. Het was een essentiële voorwaarde voor econo-mische globalisering, naast de revolutie in transport en de revolutie in informatie- en communicatietechnologie. Met president Ronald Reagan en eerste minister Mar-garet Thatcher zouden ook in het Westen de eerste stappen naar een neoliberale (dat wil zeggen martkfundamentalistische) orde gezet worden.Het liberaliseren en dereguleren van inter-nationale kapitaalmarkten zou de sluizen voor wereldwijde kapitaalstromen open-zetten. We moeten bedenken dat voor het neoliberale tijdperk dat midden jaren zeventig voorzichtig een aanvang nam, in-ternationale kapitaaltransacties uiterst ge-compliceerd waren, ook in de ontwikkelde landen. Maar de liberalisatie maakte ook speculatieve kapitaalsstromen eenvoudi-ger. Met speculatie wordt hier bedoeld het handelen in financiële instrumenten, zoals buitenlandse valuta, aandelen en andere waardepapieren met het oogmerk winst te maken.Enkele voorbeelden:Waren in 1970 buitenlandsevalutatrans-acties 18 miljard dollar per dag, in 2000 waren die 1000 miljard dollar, en in april 2007 3,2 biljoen dollar per dag (Bank of International Settlements, www.bis.org). Was in 1975 slechts 20 procent van die transacties speculatief van aard, nu is dat 98 procent. De waarde van de valuta-handel is nu 100-maal de waarde van de goederenhandel.In september 1992 liet één speculant, Ge-orge Soros, het Engelse pond devalueren. Het kostte de Engelse belastingbetaler toen netto 3,3 miljard pond (The Guardian, 19 februari 2005). Diezelfde tijd kwamen ook sommige Scandinavische munten on-der speculatieve aanvallen.3Gedurende de jaren negentig had het IMF ook veel invloed in Azië en bracht vele landen ertoe hun kapitaalmarkten te li-beraliseren en hun wisselkoersen vast te koppelen aan de dollar waarbij de Centrale Bank die vastgelegde koers zou moeten

ondersteunen. Voor die muntondersteu-ning gaf het IMF 95 miljard dollar aan leningen.4 Oost-Aziatische munten raak-ten overgewaardeerd en vele miljarden werden door Centrale Banken over de balk gegooid om die overgewaardeerde munten te redden. Maar zij waren niet opgewassen tegen speculatieve aanvallen op die munten en de uitstroom van ka-pitaal. De financiële crisis was het gevolg van te ver gaande liberalisering en minder, zoals in de Westerse pers gesuggereerd werd, door corrupte en niet transparante regimes. Maleisië, dat de IMF-raad niet

opvolgde was, net als China, gevrijwaard voor de crisis. Maar 24 miljoen mensen verloren hun baan in Oost-Azië. Aan de andere kant konden Westerse bedrijven heel goedkoop Aziatische bedrijven opko-pen. Hoewel het Koreaanse Daewoo voor de crisis geschat werd op 16 miljard dollar, kon General Motors dit bedrijf kopen voor 400 miljoen dollar. Het IMF kwam weer over de brug met leningen onder voorwaarde van verdere liberaliseringen. Onder andere zette Zuid-Korea de deuren wagenwijd open voor Westerse banken. Sommige banken gingen failliet. Hier gold niet het dogma ‘te groot om te falen’.De crisis breidde zich ook uit tot, onder andere, Rusland en Brazilië. Aan Rusland gaf het IMF in 1998 20 miljard dollar om de roebel te ondersteunen. Tachtig procent daarvan werd onmiddellijk terug-gesluisd naar private bankrekeningen in New York.5 De neoliberale economische globalisering maakte het in het algemeen gemakkelijker illegaal geld naar het bui-tenland over te maken. Global Financial In-tegrity schatte in een recent rapport dat in de periode 2002-2006 de illegale kapitaal-transfers vanuit de ontwikkelingslanden met 18,2 procent jaarlijks toenamen om in 2006 een bedrag te bereiken van tussen 859 en 1060 miljard dollar. Het IMF deed hieraan niets.6 In 1998 verloor het IMF voorgoed haar reputatie in de Derde Wereld, hoewel we hiervan in de Westerse pers weinig merk-ten. In plaats van de financiële situatie te stabiliseren, destabiliseerde het IMF een hele regio.

Later pleegde het IMF enige schuldbeken-tenis maar per saldo werd het marktfun-damentalistische beleid voortgezet. Ook nu nog herhalen een groot aantal landen, met steun van het IMF, dezelfde fouten als de Aziatische landen in 1997/8. Oekraïne is een duidelijk voorbeeld.7Dus, het IMF, maar ook de Wereld Bank en later de Wereldhandelsorganisatie, functi-oneerde als een breekijzer voor het ver-spreiden van het marktfundamentalisme.Het IMF deed ook niets aan de versprei-ding van offshore financiële centra. Off-shore kapitaal nam toe van 7 miljard dollar in 1963 tot 50 miljard dollar in 1973, 475 miljard dollar in 1979 tot 6 biljoen dollar in 1990. In 2008 is volgens het Tax Justice Network, een onafhankelijke organisatie in Londen, ongeveer 11 biljoen dollar in offshore financiële centra (IPS, 19 januari 2009). Als we uitgaan van 2,3 procent ka-pitaalsbelasting zou dit 255 miljard dollar aan potentiële belasting genereren, dat is meer dan drie maal het totale bedrag aan ontwikkelingshulp. Overigens is offshore kapitaal maar de top van de ijsberg van speculatief kapitaal die over de wereld hangt.Het moge duidelijk zijn dat speculatief kapitaal, en het vermogen van kapitaal om vrij van reguleringen zich over grenzen te bewegen, ernstige beperkingen stelt aan regeringen om economisch beleid te ma-ken. Onder andere president Mitterrand merkte dit toen hij begin jaren tachtig zijn socialistisch experiment moest staken om-dat het kapitaal de grens overtrok.

Er zijn vele gezichtspunten op moderne economische globalisering. Sommige zeg-gen dat er niets nieuws onder de zon is. Maar alles wijst erop dat de wereldecono-mie een kwalitatief nieuwe fase is ingesla-gen sinds eind jaren zeventig. We kunnen een financialisering van de wereldecono-mie waarnemen, een globalisering van geld en een parallelle denationalisering van het geld. Ook raakte de financiële sfeer in de meeste landen ontkoppeld van de sfeer van productie. In plaats van zich vooral bezig te houden met lenen aan bedrijven, zijn banken zich toe gaan leggen op de valuta-handel en de handel in financiële produc-ten. In dit proces werden corrumperende beloningsmechanismen ingevoerd die het kortetermijnbelang van de financiële in-stelling en haar managers centraal plaatste en het publieke belang op de achtergrond.

Overigens is offshore kapitaal maar de top van de ijsberg van speculatief

kapitaal die over de wereld hangt.

Page 29: VMT Over Piaget 09 Int 01

D E G R O O T S T E Z W E N D E L A L L E R T I J D E N . D E O O R Z A K E N VA N D E K R E D I E T C R I S I S - Hans van Zon

j a a r g a n g 4 3 n u m m e r 1 ı l e n t e 2 0 0 9 2 9 ı

Schuldgedreven groei

De nieuwe rol van de financiële sector in de wereldeconomie werd geïnitieerd door de Verenigde Staten.Zoals figuur 1 laat zien namen in de Ver-enigde Staten de schulden van vooral de financiële sector explosief toe sinds begin van de jaren tachtig.

Figuur 1. Verenigde Staten: private schuld als aandeel van het BNP

Bron: Foster, J.B., Magdoff, F. (2008) Flow of Funds Accounts of the United States, Table L.1 Credit Market Debt Outstanding, Fede-ral Reserve and Table B-1, Gross domestic product, 1959-2007, Economic Report of the President, 2008.Deze toenemende schulden van het be-drijfsleven werden meer dan gecompen-seerd door de explosieve stijging van de winsten, met name in de financiële sector (figuur 2). De enige dienst die de finan-ciële sector aan de niet-financiële sector verleent, is het vergemakkelijken van eco-nomische transacties. Voor deze dienst eigende de financiële sector zich een steeds groter deel van het BNP toe. In de periode 2005-2007 kwam bijna 60 procent van de winsten in de banksector van de VS uit de handel in leningen die doorgegeven wer-den aan investeringsbanken die deze weer

doorverkochten aan hefboomfondsen en buitenlandse investeerders (Information Clearing House, 18 december 2008).

Alhoewel de winsten in de reële economie sinds 2002 ook snel toenemen, weerspie-gelt dit niet in de investeringen (figuur 3). Opmerkelijk is ook dat de toegevoegde waarde van de financiële sector in 2007 groter was dan die van de industrie (12,2 procent tegen 11,7 procent, Economic Re-port of the President, p. 299). Winsten en investeringen raken ontkoppeld. Dit duidt op een accumulatiecrisis.

Geld is een handelswaar geworden zo-als elke andere handelswaar. Hier kan veel geld mee verdiend worden. Dit idee van geld is overigens gesanctioneerd door de moderne neoklassieke economie die dominant is geworden in de Westerse universiteiten. Was vroeger geldcreatie een zaak van de centrale bank, de facto is de geldcreatie steeds meer verschoven naar gewone ban-ken, beleggingsfondsen en hefboomfond-sen. De overgang naar elektronische beta-ling en deregulering heeft de verhouding tussen deposito’s en uitstaande leningen grondig verschoven. Was vroeger de ver-houding van uitstaande leningen tot de-positobasis 2 of 3, nu zijn er vele banken die deze ratio lieten exploderen tot zelfs 12-maal de depositobasis.8 Dit had tot gevolg dat bijvoorbeeld in Nederland het balanstotaal van de banken nu ongeveer viermaal het nationaal inkomen bedraagt (De Volkskrant, 10 december 2008). Deze verschuiving was mede mogelijk gemaakt door creatief boekhouden die posten die vroeger op de passivabalans kwamen, nu op de activabalans verschenen of helemaal niet op de balans verschenen. Door de fic-tie van wat in feite een lening is, iets anders

te noemen, konden banken bankregels negeren en minder kasgeld en reserves tegenover dit soort activiteiten stellen.Beleggingsfondsen konden met hulp van geleend geld bedrijven opkopen, vervol-gens deze bedrijven opzadelen met grote schulden, deze saneren, opdelen en vervol-gens doorverkopen met enorme winsten. Een recente steekproef onder 14 bedrijven die in Groot-Brittannië op deze manier zijn gekocht en doorverkocht, liet zien dat de gemiddelde winstmarge 330 procent (op het geïnvesteerde kapitaal) was. Van die 330 procent was 100 procent gerelateerd aan de groei in de waarde van de aandelen van het bedrijf, 167 procent gerelateerd aan de additionele schulden die door deze bedrijven gemaakt werden en slechts 62 procent gerelateerd aan een beter preste-ren van de onderneming (The Guardian, 14 januari 2009). Bedacht moet worden dat als een beleggingsfonds een bedrijf koopt met eigen geld voor 50 miljoen euro en dat weer doorverkoopt voor 100 miljoen euro, er een winstmarge van 100 procent is. Maar als er maar met 10 miljoen eigen geld geïnvesteerd wordt en 40 miljoen geleend kapitaal zijn de winstmarges natuurlijk veel hoger. Hefboomfondsen, die niet hoeven te rap-porteren en opereren in een juridisch va-cuüm, zijn veelal niet belastingplichtig. Het is een bijzondere vorm van een beleg-gingsfonds dat recentelijk erg populair werd onder investeerders. De waarde van hun beleggingen steeg van ongeveer 375 miljard dollar in 1998 naar 1,93 biljoen dol-lar medio 2008, terwijl hun aantal steeg van enkele honderden begin jaren negentig tot ongeveer 10 000 nu. Sindsdien daalde de totale waarde van hefboomfondsen tot 1,4 biljoen dollar eind december 2008 (International Herald Tribune, 18 januari 2009; The Guardian, 22 januari 2009). Nu

Bron

: Eco

nom

ic R

epor

t of t

he P

resi

dent

, 200

9

Page 30: VMT Over Piaget 09 Int 01

v l a a m s m a r x ı s t ı s c h t ı j d s c h r ı f tı 3 0

is 25 procent van het belegde vermogen in de VS in hefboomfondsen (Volkskrant, 4 december 2009). Zij investeren in de meest verschillende sectoren: van aandelen tot leningen aan kleine bedrijven. En zij gokken zelfs op de weersvoorspelling. Zij kunnen ook schulden van een bedrijf met een grote korting opkopen, bijvoorbeeld 20 cent voor elke euro schuld, vervolgens het bedrijf in het nauw drijven en uitper-sen en zodoende een aanzienlijk deel van de oorspronkelijke schuld terugkrijgen. Managers van hefboomfondsen vragen veelal 20 procent van de winst naast 2 pro-cent van de fondsen onder beheer.9Hefboomfondsen en beleggingsfondsen werken in een juridisch vacuüm en funge-ren als een verlengstuk van de banken. Zij functioneren als het ware als een schaduw banksysteem in symbiose met de officiële gereguleerde banken. De hefboom- en be-leggingsfondsen lenen van de banken en met geleend geld maakten zij veelal hun superwinsten.

Ook binnen banken werd er druk gegokt. Lager geplaatst personeel was vaak in staat miljoenen en zelfs miljarden te vergokken. Dit is niet nieuw. Dit zagen we al met de ondergang van de gerenommeerde Britse zakenbank Barings. In 2008 bracht de 32 jarige employee Kerviel het Franse Societé Generale in opspraak door 4,9 miljard euro verliezen te veroorzaken. Hij zei onder meer “Ik verloor de realiteitszin. Ik verlegde mijn grenzen elke dag. Ik nam te gekke risico’s. En ik maakte ook astrono-mische winsten die me soms groot plezier verschaften. Wat we in het algemeen doen is virtueel. Het is een beetje als een video-spel. Miljoenen verliezen of winnen, het gebeurt in enkele seconden”. Kerviel won 500.000 euro in enkele ogenblikken toen hij gokte op de positie van verzekerings-maatschappijen kort na de terroristische aanslag in Londen, juli 2005. “Plotseling realiseerde ik me dat ik lol had op een moment dat mensen net getroffen waren door bommen. Ik rende naar het toilet en kotste” (The Guardian, 22 januari 2009).

Het opkomende casinokapitalisme bracht ook een nieuwe economische filosofie. Be-grotingstekorten en schulden waren geen taboe meer voor privépersonen en bedrij-ven. Zo kon er vooral in de Angelsaksische landen een schuldgedreven economische groei ontstaan

Zowel de VS als Groot-Brittannië profi-teerden erg van de geglobaliseerde wereld-economie. Daar waren de grootste banken, terwijl New York en Londen ’s werelds belangrijkste financiële centra zijn. Het leeuwendeel van de handel in financiële derivaten is in het VK en de USA geloka-liseerd.10 Zes grote Amerikaanse banken hebben het merendeel van die derivaten in hun portfolio en het failliet van één van deze instituties kan leiden tot verliezen in de derivatenmarkt van 300 tot 400 miljard dollar. In zekere zin kan de eco-nomische globalisering als Angelsaksische globalisering gekenschetst worden omdat deze door de VS en andere Angelsaksi-sche landen gedreven en geïnitieerd is, en waarbij Angelsaksische landen het meest geprofiteerd hebben.11 Dit kwam onder andere tot uitdrukking in de opmars van Angelsaksische bedrijven en banken vanaf het begin van de jaren negentig. Overigens moet opgemerkt worden dat sinds enkele jaren en in het bijzonder sinds de start van de kredietcrisis, een terugval te merken is.De totale waarde van de financiëlederi-vatenhandel eind juni 2007 beliep op 516 biljoen dollar terwijl het globale BNP 55 biljoen dollar bedroeg (juni 2008 is de waarde van de financiëlederivatenhandel volgens de Bank voor Internationale Beta-lingen al opgelopen tot 684 biljoen dollar). Een belangrijk deel van deze handel is spe-culatief van karakter onder de dekmantel van zogenaamd ‘structured finance’.

Figuur 4: De omgekeerde piramide van de globale liquiditeit (2006)

Voor veel van deze financiële derivaten is in dollars betaald en het duidt op een enorme potentiële overhang aan liquide middelen (zie figuur 4). Power Money (munten en bankbiljetten) en broad money (kredietkaarten, elektronisch geld) omvat-te 40 jaar geleden zowat de hele geldvoor-ziening, nu slechts 12 procent. Securitized producten zijn bijvoorbeeld herverpakte

hypotheken die doorverkocht worden zo-dat ze als een activa op de balans komen en er voor zorgen dat de bank veel meer kan gaan uitlenen. De categorie van derivaten omvat een ander investeringsproduct ( fu-tures, options, swaps) dat de investeerder een aandeel in een activa geeft voor een fractie van de oorspronkelijke prijs. Securitized schulden en financiële derivaten maken het voor banken mogelijk om meer te gaan uitlenen zonder de activabasis te versterken. Deze zijn vooral verkocht door de grootste Amerikaanse investeringsban-ken. Deze gingen zich steeds minder be-zighouden met investeringen in bedrijven. Bijvoorbeeld, gedurende 1996-1998 maakte investeringsbankieren ongeveer 40 procent uit van de omzet, maar in 2007 slechts 16 procent, terwijl inkomsten uit handel (in derivaten) 68 procent uitmaakte (Christian Science Monitor, 8 september 2008). Ban-ken opereerden steeds meer in een virtuele economie met geen enkele referentie naar de reële economie.

Bij de huidige kredietcrisis is het grote pro-bleem dat van vertrouwen, het vermoeden dat potentiële schuldenaars (bedrijven, in-dividuen) hun schulden niet terug kunnen betalen. De kredietkanalen zijn verstopt maar dit heeft weinig te maken met gebrek aan liquide middelen. In de derivaten-handel transformeerden slechte financiële producten, zoals subprime hypotheken, in steeds waardevollere activa. Dat gebeurde bijvoorbeeld ook met de investeringen in het bedrijf van de financier Madoff die een piramidespel opzette en voor 50 miljard dollar fraudeerde.12 Deze investeringen prijkten als goed renderende activa op de balansen van gerenommeerde banken, zoals ABNAmro, Santander, Fortis, en vele hefboomfondsen (De Volkskrant, 18 december 2008 en 21 januari 2009). Col-laterised Debt Obligations gaven banken de mogelijkheid schulden af te schrijven en de activabasis te versterken. Het merk-waardige is dat deze voortdurend her-pakte slechte schulden door Amerikaanse banken vooral aan de rest van de wereld verkocht werden.13 Volgens een Spiegel-onderzoek (18 januari 2009) blijkt dat Duitse banken voor ongeveer 300 miljard euro aan besmette Amerikaanse beleggin-gen op hun balans hebben staan, waarvan slechts een kwart nog maar is afgeschreven (De Volkskrant, 17 januari 2009).

Een miljard aan gefaalde hypotheken kan tot vijf miljard verliezen aan het eind van

Page 31: VMT Over Piaget 09 Int 01

D E G R O O T S T E Z W E N D E L A L L E R T I J D E N . D E O O R Z A K E N VA N D E K R E D I E T C R I S I S - Hans van Zon

j a a r g a n g 4 3 n u m m e r 1 ı l e n t e 2 0 0 9 3 1 ı

de derivatenketen leiden. Daarom noemde al in 2003 de Amerikaanse speculant War-ren Buffet financiële derivaten financiële massavernietigingswapens (BBC News, 4 maart 2003). Dat bleek met het failliet van Lehman waar de waarde van derivaten-contracten 736 miljard dollar bedroeg.Er waren eerder waarschuwingen. In 1998 raakte door fraude het hefboomfonds Long Term Capital Management bank-roet. In 2005 ging het hefboomfonds Ref-co door fraude ten onder, met meer dan 240 000 klanten in 14 landen. In 2001 ging het frauduleuze ENRON bankroet. De accountingfirma Andersen volgde in haar voetspoor. Deze schandalen lieten het ge-vaar van gebrek aan regelgeving zien.De enorme financiële zeepbel die recente-lijk is ontstaan, is mede mogelijk gemaakt door een revolutie in de kunst van het boekhouden. De International Accoun-tants Standards Board, een private organi-satie die door de zakenelites gefinancierd wordt, maakte het mogelijk dat geldelijke verplichtingen niet in de boeken versche-nen, waardoor een volstrekt vertekende winst-en-verliesrekening ontstond die de managers, wiens bonussen op winstmar-ges gebaseerd waren, erg goed uitkwam. Dit alles maakte het mogelijk dat onge-veer 5 biljoen dollars aan vergiftigde activa buiten de boeken bleef (The Guardian, 22 december 2008).Een andere voorwaarde voor het ontstaan van de financiële zeepbel was de mede-plichtigheid van de financiële regulatoren die hun taak verzuimden. In de VS letten zij alleen op de kleine vissen. Bijvoorbeeld, de Securities and Exchange Commission, die al in 1999 gewaarschuwd was, zag de

fraude van Madoff bewust door de vingers (Inteldaily, 26 december 2008). Werkne-mers die hun werk goed deden, werden ontslagen. In wezen controleerden de eli-tes van Wall Street zichzelf, Wall Street leverde de inspecteurs en de ministers van financiën.Ook de praktijken van de rating agent-schappen moeten opnieuw bezien worden nadat zij zovele instituties en producten volstrekt verkeerd gewaardeerd hebben. Rating agentschappen waren medeverant-

woordelijk voor de goede ratings van vele rommelobligaties.

Derivaten zijn eigenlijk financiële pro-ducten die dienen voor speculatie. Deze derivatenhandel was nauwelijks geregu-leerd, vanwege ideologische redenen maar ook omdat bijna niemand deze handel begreep. Degenen die deze handel be-grepen en ervoor waarschuwden, werden soms op grove wijze de mond gesnoerd.14 Het geloof in de vrije markt ging zover dat Alan Greenspan, de voormalige voorzit-ter van de Federal Reserve (USA), schreef dat “markten een uitdrukking zijn van de diepste waarheid van de menselijke natuur en, als gevolg, moeten zij in laatste instan-tie correct zijn” .15

Het einde van de Amerikaanse hegemonie

De globale rol van de dollar was vooral gebaseerd op het vertrouwen dat de rest van de wereld in de VS hadden, in het bij-zonder na het loslaten van de band met het goud (1973). De VS konden schatkistpa-pieren aan de rest van de wereld verkopen en zo geld bijdrukken zonder dat dit tot inflatie leidde. De rest van de wereld fi-nancierde permanente Amerikaanse han-delsbalanstekorten. De rol als ’s werelds bankier legde de VS geen windeieren. De laatste jaren konden de VS 6 procent meer uitgeven dan er in de VS geproduceerd werd (figuur 5). De Amerikanen raakten verslaafd aan schuld, en schulden wer-den draaglijker gemaakt door goedkoop geld en speculatieve zeepbellen zoals de huisprijsexplosie.Zoals een Amerikaanse politicus eens zei: ‘de dollar is ons geld maar jullie probleem’ (John Conally, 1971, Le Monde Diploma-tique, november 2008, p. 18).

In de huidige kredietcrisis, die overigens beter een schuldencrisis genoemd kan worden en die getransformeerd is in een economische depressie, komen verschil-lende problemen bij elkaar:

de Amerikaanse gewoonte om op schul-•den te leven op kosten van de rest van de wereld, met name Oost-Aziatische landen; een financiële sector die losgekoppeld •is geraakt van de productieve sector die een enorme hoeveelheid speculatief kapitaal heeft gecreëerd die nu ten dele

De enorme financiële zeepbel die recentelijk is ontstaan, is mede

mogelijk gemaakt door een revolutie in de kunst van het boekhouden.

Bron

: Eco

nom

ic R

epor

t of t

he P

resi

dent

, 200

9

Page 32: VMT Over Piaget 09 Int 01

v l a a m s m a r x ı s t ı s c h t ı j d s c h r ı f tı 3 2

verdampt maar ook de reële sector over de afgrond duwt.

Gedurende decennia hebben bedrijven en banken uit de hele wereld vooral in de VS geïnvesteerd. Rijken overal ter wereld gaven er de voorkeur aan hun geld in New York of Londen te parkeren, naast de financiële paradijzen die vaak ook direct met Londen en New York verbonden zijn. Nu zijn er ook de Soevereine Weeldefond-sen bijgekomen, vaak gecontroleerd door autoritaire regimes die nu hun geld op een gecontroleerde manier in de VS willen beleggen. Deze fondsen beheren ongeveer 1,3 biljoen dollar (Economic Report of the President, 2009, p. 139).Terwijl in de VS de geldkranen zijn dicht-gedraaid, zijn deze fondsen een van de weinige bronnen van liquide middelen. Vele grote Amerikaanse banken en grote ondernemingen zijn gered door Soeve-reine Weeldefondsen. Het lijkt erop dat de speculatieve financi-ele zeepbel die in de VS is ontstaan en ont-plofd met vooral vele slachtoffers buiten de VS, als een boemerang werkt. De rest van de wereld dreigt de VS nu op te kopen.

Uit vaak onverwachte hoek zijn fenome-nale bedragen gestoken in Amerikaanse instellingen en ondernemingen. Het gaat hier niet op de eerste plaats om de Ameri-kaanse Treasury bills die overal ter wereld gekocht zijn (zie figuur 6). We hebben het hier over directe investeringen. Bij-voorbeeld, de Russische Centrale Bank investeerde begin 2008 100 miljard dollar in de hypotheekbank Mac and Mae, op een moment dat iedereen wist dat huizen-prijzen in de VS veel te hoog waren en het schandaal over de subprime-hypotheken al bekend was. November 2008 was die in-vestering slechts 20.8 miljard dollar waard (Eurasia Net 20 november 2008). Ook de Chinezen hadden enorme bedragen in Freddy Mac en Fanny Mae gestopt (438 miljard dollar volgens de Volkskrant van 23 januari 2009). Vlak voordat de Amerikaanse regering de hypotheekreus overnam belde de Chinese president Hu president Bush op met het dringende ver-zoek Mac en Mae te redden (Le Monde Diplomatique, november 2008). Het zijn ook de Chinezen, in de Nationale Defen-sie Strategie als de belangrijkste potentiële vijand genoemd, die met bijna 20 procent een aanzienlijk deel van de Amerikaanse buitenlandse schuld financieren (figuur 6)

Figuur 6: Wie betaalt de Amerikaanse schulden (juli 2007)?

Wer ist Eigentümer der US-Schulden ? – Quelle: Fincher

De wijze waarop de meeste regeringen in de Westerse wereld op de kredietcrisis gereageerd hebben, weerspiegelde een ge-loof in de aanbodeconomie en een geloof in de effectiviteit van monetaire politiek. Maar ondanks de herhaalde verlagingen

van de basisrente heeft dit nergens geleid tot meer en goedkopere leningen.16 De veronderstelling was dat er een gebrek aan liquiditeit was, maar het grote probleem was een gebrek aan vertrouwen en later de vrees dat door de recessie schuldenaars niet in staat zouden zijn hun verplichtin-gen na te komen.Verbazend is ook de manier waarop enor-me bedragen in banken zijn gestoken on-der het motto ‘te groot om te falen’, zonder veel tastbare resultaten anders dan het voortbestaan van banken die zichzelf gi-gantisch in de schulden hadden gestoken.Alhoewel de schuldgedreven groei in de VS het hoofdprobleem lijkt, is de oplos-sing die de Amerikaanse regering aan-draagt, nog veel meer schulden aan te gaan en in een zwart gat te gooien. Zo krijgen Amerikaanse banken geld toegestopt zon-der dat hen gevraagd wordt waaraan dit geld besteed gaat worden. Zelfs volksver-tegenwoordigers krijgen geen inzage in het gebruik van deze gelden. De meeste ban-ken zagen het toegestopte overheidsgeld als een middel om schulden af te lossen en andere bedrijven op te kopen (Internatio-nal Herald Tribune, 18 januari 2009). Een bankdirecteur zei dat de leningen die nu aangegaan worden, ook zonder de over-heidssteun gedaan zouden zijn. Weinig Amerikaanse bankiers zien lenen nu als een prioriteit. President Obama stelt nu een ‘slechte bank’ voor die alle slechte ac-tiva van banken op kan kopen. Maar vol-

gens een recente schatting van Goldman Sachs zijn de geaccumuleerde verliezen van Amerikaanse banken ongeveer 2 bil-joen dollar terwijl het eigen bankkapitaal 1,4 biljoen dollar bedraagt.17 Een ‘slechte bank’ zou aandeelhouders en bankmana-gers belonen zonder zeker te zijn dat het gedrag van banken substantieel verbetert.

Leek de explosie in financiële derivaten op voodookapitalisme, de bail outs van de banken lijken dit in nog grotere mate te zijn. Blijkbaar heeft men niets van de recente ervaringen van Japan en Scan-dinavië geleerd. Men veronderstelt ten onrechte dat monetaire politiek in de hui-dige omstandigheden effectief is. Men ver-onderstelt ook dat goedkoop krediet het probleem is, terwijl het kernprobleem de beschikbaarheid van krediet is.

De acrobaten en hogepriesters van Wall Street hebben een financieel systeem ge-schapen dat zijzelf niet meer begrijpen. Het is een monster dat een eigen leven is gaan leiden. Een gouden kalf dat aanbeden wordt in quasi-religieuze termen (volgens CNN denken en voelen de markten). De Wall Street-bankiers zijn als de gemiddel-de autobestuurder: in rustige omstandig-heden zijn zij het voertuig de baas. Maar bij motorpech zijn zij volstrekt hulpeloos. Zij gaan zelf aan de motor sleutelen en maken het alleen maar erger.Terwijl de fabrieken een voor een tot stil-stand komen, lijken beleidsmakers in de wereld, maar ook de massamedia, meer oog te hebben voor het wel en wee van de grote banken.

Winnaars en verliezers

Er zijn vele vragen betreffende de kre-dietcrisis. Waarom hebben zoveel gere-nommeerde West-Europese bedrijven en banken zich om de tuin laten leiden en vergiftigde financiële producten uit de VS gekocht hoewel er vele waarschuwingen waren.Beleidsmakers in de VS slikten alles wat Greenspan, Volcker, Summers, Rubin en consorten hen voorspiegelden. Zowel Democraten als Republikeinen stapten gewillig in de val. Was het omdat beide partijen vooral gefinancierd werden door Wall Street?Wall Street financierde ook een leger eco-nomen, inclusief hun publicaties, die de marktfundamentalistische boodschap uit-droegen. De neoklassieke economie werd

Alhoewel de schuldgedreven groei in de VS het hoofdprobleem lijkt, is de

oplossing die de Amerikaanse regering aandraagt, nog veel meer schulden aan te gaan en in een zwart gat te gooien.

Page 33: VMT Over Piaget 09 Int 01

D E G R O O T S T E Z W E N D E L A L L E R T I J D E N . D E O O R Z A K E N VA N D E K R E D I E T C R I S I S - Hans van Zon

j a a r g a n g 4 3 n u m m e r 1 ı l e n t e 2 0 0 9 3 3 ı

de dominante stroming binnen de econo-mische faculteiten en andere richtingen werden gemarginaliseerd. Zoals de Oostenrijkse eerste minister Gu-senbauer het uitdrukte “bankiers leken op trapezeartiesten die geleend geld jongleer-den zonder veiligheidsnet” (The Guardian, 18 oktober 2009). Zij werden toegejuicht door de meerderheid in de economische professie. In het surrealistische circus van Wall Street speelde vertegenwoordigers van de economische wetenschap, dat wil zeggen de hogepriesters van het casinoka-pitalisme, gretig hun legitimerende rol.Het IMF, de Wereldbank en de Wereld-handelsorganisatie deden dit op globaal niveau.Opnieuw, de IMF wilde niet alleen de kredietcrisis niet voorkomen, ze droeg er zelfs toe bij.

Als we het over de logica achter het ont-staan van de kredietcrisis en het neolibera-le project hebben, moeten we ons afvragen wie erbij gewonnen heeft.

Geprofiteerd hebben de financiële in-•stituties en de financiële oligarchie hoewel de toegenomen financiële win-sten niet vertaald zijn naar productieve investeringen.Geprofiteerd hebben de economische •elites over de gehele wereld. Overal is de inkomensongelijkheid sterk toegeno-men. In de VS zijn de afgelopen drie de-cennia de uurlonen nauwelijks gestegen en is het gemiddelde huishoudinkomen gestegen vooral omdat er meer uren ge-maakt zijn en vrouwen ook meer in het arbeidsproces betrokken zijn.18Geprofiteerd hebben de landen die het •eerst de financiële markten gederegu-leerd hebben en zo enorme hoeveel-heden kapitaal hebben aangetrokken: eerst de VS en de VK maar ook landen als IJsland. Maar IJsland laat ook zien waar dit toe kan leiden. Sommigen noe-men Groot-Brittannië al, net als IJsland een drijvend hefboomfonds.

De explosief gegroeide kapitaalkracht van met name Amerikaanse en Britse financi-ele instituties hielp hen bij het ondersteu-nen van een golf van fusies en aankopen die vanaf de jaren negentig over de kapi-talistische wereld kwam. In 2000 bereikte deze golf een hoogtepunt met een waarde van 4 biljoen euro (Thompson Financial Services Data).

Beleggingsfondsen en hefboomfondsen waren de meest uitgesproken middelen om fusies en aanwervingen te bewerkstel-ligen. In Duitsland zijn hefboomfond-sen sprinkhanen genoemd omdat ze geen waarde creëren maar vernietigen.

Het waren de landen met de meest gede-reguleerde financiële markten die voorop liepen met de fusies en aanwervingen. Gedurende de eerste helft van 2002 nam de VS 186 miljard $, het VK 80 miljard, Duitsland 43 miljard, Frankrijk 29 mil-jard, Italië 23 miljard, en Japan en Canada beide 22 miljard voor hun rekening (The Economist, 6 juli 2002).19

Verliezers bij de kredietcrisis zijn:pensioenfondsen• 20;aandeelhouders;•belastingbetalers;•bedrijven die afhankelijk zijn van bank-•kredieten en de kern van de economie vormen.

Werknemers zijn dubbel gepakt. Ten eer-ste zijn de afgelopen decennia de lonen minder sterk gestegen dan de arbeidspro-ductiviteit, ten gunste van de winsten. Ten tweede is het deel van het loon dat gesto-ken is in pensioenen of waardepapieren gedevalueerd als gevolg van wanbeheer in de financiële sector.

Een van de grote problemen in de hui-dige kredietcrisis is dat marktfundamen-talisten in de meeste gevallen een crisis moeten oplossen die zij zelf veroorzaakt

hebben. Toen president Obama Rubin en Summers voor zijn economisch team uitnodigde, beide verantwoordelijk voor het dereguleren van financiële markten onder president Clinton, vergeleek Noam Chomsky dit met het vragen van Osama bin Laden om de oorlog tegen terreur te leiden.

Velen zullen zeggen dat deze marktfunda-mentalisten nu van hun geloof zijn geval-len en dat zij nu erkennen dat de staat een essentiële regulerende rol moet spelen in het oplossen van de crisis. Echter, in de VS hebben we gezien dat Paulson, de Ameri-kaanse minister van financiën die eerder voorzitter van de raad van bestuur van Goldman Sachs was, 700 miljard dollar gewoon heeft weggegeven aan Wall Street zonder daar iets voor terug te vragen. Een groot mysterie is dat Senaat en Congres aan Paulson de discretie gaven naar eigen goeddunken over dit geld te beschikken. Giftige activa zijn door de Amerikaanse regering opgekocht ver boven de markt-waarde. Het waren geschenken aan Wall Street dat doorging haar kader exorbi-tante bonussen te geven. Eind 2008 werd bekend dat de grote banken in Wall Street een bedrag van 70 miljard dollar aan bo-nussen hadden uitgekeerd (The Guardian, 18 oktober 2009).

In Europa is anders gereageerd. In Groot-Brittannië kreeg de regering nog tenmin-ste een zetel in de raad van bestuur van ge-steunde banken. Maar die zetel betekende

Figuur 8: Wereldwijde fusies en aanwervingenBron: berekeningen van de Europese Commissie op basis van gegevens van Thompson Financial Services

Page 34: VMT Over Piaget 09 Int 01

v l a a m s m a r x ı s t ı s c h t ı j d s c h r ı f tı 3 4

niet dat banken geld begonnen te lenen. Ook herhaalde renteverlagingen van de Centrale Bank werden niet doorgegeven aan ondernemingen, alhoewel de regering dit verwachtte. Dit duidt op een diep onbegrip voor het werken van het financi-ele systeem. Alhoewel Gordon Brown (en Bos in Nederland) door de internationale pers eensgezind toegejuicht werd voor zijn doortastende optreden in de kredietcrisis, kan ook Brown weinig aan concrete resul-taten laten zien.21 Een tweede ronde van injecties, te starten in januari 2009, kan het Britse begrotingstekort doen stijgen naar 9 procent van het BNP zonder de geringste aanwijzing van een verandering in het gedrag van banken.

Duitsland is zwaar bekritiseerd door de internationale pers voor haar terughou-dendheid om grote bedragen in het fi-nanciële systeem te stoppen. De Duitsers zeiden dat ze geen geld over de balk wilden gooien. Het lijkt alsof zij langzamerhand gelijk krijgen.De Chinezen reageerden op de krediet-crisis die vooral de exporten trof, met een enorm investeringsprogramma in de infrastructuur om zo de binnenlandse ef-fectieve vraag te stimuleren.

De enorme bedragen die in het financiële systeem zijn gestoken, zonder veel resul-taat, vormen op zichzelf een potentiële tijdbom onder het financiële systeem.De 7,4 biljoen dollars die de Amerikaanse regering zover in het financiële systeem heeft gestoken, worden gefinancierd met het drukken van dollars en het uitgeven van schatkistpapieren. Het zal lijden tot hoge inflatie maar het lijdt ook tot hogere staatsschulden. Iedereen overal ter wereld ging er altijd van uit dat de VS altijd haar verplichtingen na zou komen. Maar vanwaar die zekerheid? Sommige economen gaan er nu vanuit dat al in de zomer van 2009 de Amerikaanse regering niet meer aan haar verplichtingen kan voldoen. De Amerikaanse regering moet in 2009 meer dan 500 miljard dollar aan rentebetalingen over de internationale schuld voldoen, dat is meer dan 3500 dol-lar voor elke Amerikaanse belastingbeta-ler. De gemiddelde Amerikaanse burger heeft de gemiddelde waarde van zijn huis gedurende de kredietcrisis ook al met zo’n 50.000 dollar zien verminderen.Overigens zien we dat vele Amerikaanse staten al niet meer aan hun verplichtingen kunnen voldoen en ambtenaren moeten ontslaan.

Voor wat de beurscrash betreft, moeten we enkele feiten in het oog houden. Op de eerste plaats is er het wisselend belang van beurzen. Terwijl de dagelijks omzet op de New Yorkse beurzen in 2005 96 miljard dollar was, was dit in Londen 22,5, in Tokyo 18,3, in Euronext 11,3, Duitsland 7,4 en Spanje 6,1 miljard dollar (Daniels, 2008 p. 368)22.Ook is er de mythe dat de beurzen on-dernemingen helpen hun investeringen te financieren. Kelly berekende dat aan-delen uiteindelijk een negatieve financie-ringsbron zijn voor ondernemingen en dat de beurs gebruikt wordt om geld uit ondernemingen te halen (Kelly, M., 2001,

p. 32). Volgens Kelly waren aandelen-uitgiften een negatieve financieringsbron in 15 jaar gedurende de twintig jaar van 1981 tot 2000. De netto uitstroom sinds 1981 voor nieuwe aandelenuitgiften was minus 540 miljard dollar (idem, p. 34). Gedurende 2004-2008 was de waarde van aandelenuitgiften in elk kwartaal negatief en bereikte gedurende het derde kwartaal van 2007 zelfs het astronomische bedrag van ongeveer 1 biljoen dollar, vanwege het massale terugkopen van aandelen om de aandeelkoersen op te krikken (Econo-mic Report of the President, 2009, p. 42). Terugkoop van aandelen kostte onderne-mingen zoveel geld dat zij vaak schulden moesten aangaan om investeringen in hun onderneming te financieren. Kelly con-cludeerde dat de beurzen ondernemingen niet kapitaliseren maar de-kapitaliseren. Als we aandelen kopen, dragen we niet bij aan kapitaalsformatie maar kopen we het recht om waarde te onttrekken (Kelly, 2001, p. 35).

Wat te verwachten?

Na een korte periode van defla-•tie kunnen we een hoge inflatie ver-wachten omdat speculatief kapitaal zich op de reële economie zal stor-ten. Eerder is dit gedurende de eerste helft van 2008 gebeurd met de we-reldmarktprijzen voor olie en voedsel. Dit zal vervolgens gebeuren met vele grondstoffen. Veel geld zal gestoken worden in het verwerven van heel goed-koop geworden bedrijven. Grondprijzen zullen sterk omhooggaan. Er zal een crisis rond de dollar komen. •Binnen een jaar zullen we voor 1 euro 2 dollars krijgen. Er was recentelijk een opwaartse druk op de dollar mede om-dat in vele arme landen velen de lokale munt inwisselden voor de dollar. De euro zal versneld opkomen als interna-tionaal betaalmiddel.23De crisis zal in de Angelsaksische we-•reld zwaarder uitvallen dan in het eu-rogebied alhoewel ook Ierland, Spanje, Portugal, Italië en Griekenland zwaar zullen lijden.Het zal geen rozengeur en maneschijn •zijn voor de euro omdat de euro intern ondermijnd wordt doordat de Euros-taten een steeds meer divergerend eco-nomisch beleid gaan voeren. Landen als Italië prijzen zich uit de markt (vroeger corrigeerden zij dit met devaluaties) ter-

enkele bedragen

516 biljoen $ Waarde van de globale financiëlederivaten-markt (BIS, juni 2007)

55 biljoen $ BNP van de wereld (2007)30 biljoen $ In 2008 verdampt door kredietcrisis13 biljoen $ Omvang consumentenkrediet in de VS7,4 biljoen $ Het bedrag dat de Amerikaanse regering

besteed heeft tussen augustus 2007 en november 2008 om het financiële systeem te redden

8 biljoen $ De waardevermindering van het Amerikaanse huizenbestand sinds het begin van de kredietcrisis (Dean Baker in The Guardian, 1 februari 2009)

5 biljoen $ Waarde vermindering van ’s werelds pensi-oenfondsen

4 biljoen $ Waarde van buitenlandse exposures bij Duitse banken (eind 2007, BIS)

3,2 biljoen $ 2004 de dagelijkse valutatransacties, slechts 2 procent hiervan wordt gebruikt om handel-stransacties te financieren

2,5 biljoen $ Vermogen van soevereine fondsen (eind 2008)

738 miljard $ De waarde van Lehman’s Bank financiële-derivatencontracten

700 miljard $ De waarde van het Amerikaanse betalings-balanstekort (2007)

700 miljard $ Waarde van Paulsons bail out plan voor Amerikaanse banken

578 miljard $ De kosten van de oorlog in Irak voor de VS, tot december 2008

306 miljard $ De staatsgarantie voor de activa van City group

500 miljard $ Interestbetalingen in 2009 voor de Amerikaanse nationale schuld

263 miljard $ Gecombineerde inkomsten van de 400 rijkste Amerikanen (2006)

260 miljard $ Investeringen in US commodity markets gedurende eerste helft van 2008, was 13 miljard $ in 2003 (The Guardian, 3 juni 2008)

70 miljard $ Bonussen voor staf (ongeveer 10.000) van Wall Street firma’s (januari-oktober 2008) (The Guardian, 18 oktober 2008)

50 miljard $ De waarde van de fraude van Wall Street-financier Madoff

3.7 miljard $ Verdiensten van hefboomfondseigenaar Paulson in 2007 (George Soros, 2,9 miljard $)

Page 35: VMT Over Piaget 09 Int 01

D E G R O O T S T E Z W E N D E L A L L E R T I J D E N . D E O O R Z A K E N VA N D E K R E D I E T C R I S I S - Hans van Zon

j a a r g a n g 4 3 n u m m e r 1 ı l e n t e 2 0 0 9 3 5 ı

wijl de noordelijke eurozonelanden een competitief voordeel krijgen.Speculatieve aanvallen op een aantal •landen, zoals Oekraïne, Turkije en Pa-kistan, zullen bijdragen tot een serie ernstige economische crises in de Derde Wereld, vergelijkbaar met de Aziatische financiële crisis van 1997/8. Een golf van protectionisme zal over •de wereld komen. Het begint in de VS maar Europa kan niet achterblijven. Het eurogebied is relatief goed afgeschermd. Vooral Oost-Aziatische landen zullen lijden.Het IMF, de Wereldbank en de We-•reldhandelsorganisatie worden steeds minder relevant. Belangentegenstellin-gen vermijden het ontstaan van een nieuwe internationale financiële orde die ook de nieuw opgekomen staten uit de Derde Wereld en Oost-Azië een stem geeft. Uiteindelijk zal die nieuwe orde er komen met waarschijnlijk als substituut voor de dollar als internatio-naal betaalmiddel een mand van wereld-munteenheden. De regulerende rol van het IMF zal in eerste instantie overge-nomen worden door regionale financiële instellingen, bijvoorbeeld voor Latijns Amerika en Oost-Azië.

Wat te doen?

Een belasting op internationale kapi-•taalstransacties die vooral speculatieve transacties moet treffen (het is de be-kende Tobintaks).In het bijzonder in die landen waar de •rijken verhoudingsgewijs veel minder belasting betalen dan de gemiddelde burger, zoals in de VS en het VK, zal een progressieve inkomensbelasting in-gevoerd moeten worden (in het VK zijn hiertoe de eerste stappen gezet).24Het sluiten van een reeks belasting-•paradijzen (OECD-landen hebben de mogelijkheden om dit te bewerkstelli-gen). Ondernemingen moeten weer ge-woon belasting gaan betalen.25 Hiermee wordt ook een slag toegebracht aan het witwassen van geld door internationale misdaadsyndicaten.Invoering van een nieuwe internatio-•nale organisatie, binnen het VN-kader, dat een nieuwe globale financiële infra-structuur moet ontwerpen waarin alle vormen van kapitaalstransacties gere-guleerd moeten worden. Ook moeten

de activiteiten van hefboomfondsen, beleggingsfondsen, rating agencies en in-ternationale verzekeraars gereguleerd worden. Deze organisatie moet, zoals de Wereldhandelsorganisatie, een supra-nationaal karakter krijgen. Geen enkel land zal hier een vetorecht krijgen ter-wijl de belangen van derdewereldlanden adequaat zijn vertegenwoordigd.Onder andere, de wisselkoersen tus-•sen de belangrijkste munten moeten gestabiliseerd worden. Het lenen van een goedkope buitenlandse munt en dan vervolgens in termen van die munt binnenlandse leningen uitgeven moet aan banden gelegd worden (in veel lan-den zijn hypotheken in dollars of in yen uitgegeven. Dit heeft bijvoorbeeld in IJsland, na de devaluatie, tot enorme problemen geleid).Short selling• 26 en the handel in futures en Credit Default Swaps moeten aan ban-den worden gelegd of verboden. Bedrij-ven moeten ook tegen overname door beleggingsfondsen en hefboomfondsen beschermd worden.Versnelde overgang naar alternatieve •energiebronnen die afhankelijkheid van energie-importen doet verminderenPensioenvoorziening moet weer ster-•ker door de staat gereguleerd worden. Staatspensioenen zullen in veel landen verhoogd moeten worden.Een van de grote problemen zal het sti-•muleren van de effectieve vraag worden. Dit kan gebeuren door grote infrastruc-turele investeringen zoals de Europese Commissie voorstelt. Ook zal de koop-kracht van de bevolking op zijn minst gehandhaafd moeten worden. Met da-lende koopkracht raken we in een neer-waartse vicieuze cirkel terecht.De staat zal, als de banken de krediet-•kranen niet openen, zelf moeten gaan bankieren.27

Links heeft met de ‘kredietcrisis’ een uit-gelezen mogelijkheid een breed front tegen het casinokapitalisme te mobiliseren en een socialistisch alternatief te presenteren.

Geraadpleegde literatuur

Daniels,P., Bradshaw,M., Shaw, D., Sidaway,J. (2008) An Introduction to Human Geography – Issues for the 21st Century, London/New York: Pearson/Prentice Hall. Foster, J.B., Magdoff, F. (2008) “Financial Implosion and Stagnation. Back to the Real Economy” Monthly Review, vol. 60, december 2008.

Goldman, M. (2003) The piratization of Russia (Londen, Routledge)

Gowan, P. (2009), “Crisis in the Heartland. Consequences of the New Wall Street System”, New Left Review, Vol 55, January-February 2009.

Hutton, W. (2002) The World We’re In (Londen: Little, Brown)Jonung, L., “Lessons from Financial Liberalisation in

Scandinavia”, in Comparative Economic Studies, Vol. 50, nr 4, December 2008, pp 564-599.

Kar, D., Cartwright-Smith, D. (2008) “Illicit Flows from Developing Countries: 2002-2006”, Global Financial Integrety, December.

Kelly, M. (2001) The Divine Right of Capital (New York: Berrett Koehler Publishers).

Klein, N. (2007) The Shock Doctrine (Londen, Allen Lane).Pettifor, A. (2006) The Coming First World Debt Crisis (Londen,

Palgrave MacMillan).Petras, J. en Veltmeyer, H. (2001) Globalization Unmasked.

Imperialism in the 21st Century, 2001, Zed Books.Zon, H. van (2008) Russia’s Development Problem (Londen,

Palgrave MacMillan).Stiglitz, J. (2002) Globalization and its discontents (Londen,

Penguin Books).Wade, H.R., 2002, “US Hegemony and the World Bank: the

fight over people and ideas”, Review of International Political Economy, 9:2, p. 201.

noten

1 Zie Naomi Klein, pp 18, 54. Zie ook www.montpelerin.org2 Gedurende 1960-1980, de periode waarin staatsgeleide

ontwikkeling populair was, groeide het per capita inko-men in Latijns Amerika met 73 procent en met 34 procent in Afrika. Ter vergelijking, gedurende 1980-1999 was de groei in per capita inkomen in Latijns Amerika minder dan 6 procent en daalde in Afrika met 23 procent.( Petras, J. en Veltmeyer, 2001, p. 76). Gedurende 1960-80 waren er in de Latijns-Amerikaanse landen gemiddeld 3,8 jaren met negatieve groei, gedurende 1981-2003 gemiddeld 8,5 jaar. Hierbij laten we nog buiten beschouwing de toe-nemende inkomensongelijkheid die het neoliberalisme bracht.

3 Zie Jonung, 2008.4 Zie Stiglitz, J., 2002, p. 93.5 Zie Stiglitz, 2002, p. 150 en van Zon, 2008, p. 163.6 Zie Kar, D., Cartwright-Smith, D. (2008).7 In het dagblad de West Australian (28 januari 2009)

klaagde Nobelprijs winnaar Stiglitz het IMF aan voor de te hoge rente voor bijstandsleningen en het opleggen van een monetaire politiek die in scherp contrast staat tot de expansionaire politiek van bijvoorbeeld Frankrijk en Groot-Brittannië. Het ondermijnt de economieën in betalingsbalansproblemen op dezelfde manier als dat tijdens de Aziatische financiële crisis gebeurde, aldus Stiglitz.

8 De Basel II-richtlijnen, uitgegeven door het Bazelcomité voor banksupervisie en gepubliceerd in 2004 en bedoeld om een internationale standaard te creëren die regerin-gen en banken kunnen gebruiken om te bezien hoeveel kapitaal banken opzij moeten zetten om risico’s te dek-ken, zijn blijkbaar weinig effectief geweest.

9 In 2007 was het gemiddelde inkomen van de top 10 hef-boomfondsen in de VS 1,6 miljard dollar (Christian Science Monitor, 8 september 2008).

10 In 2007 was 42.5 procent van de financiëlederivatenhan-del gelokaliseerd in Groot-Brittannië, 24 procent in de VS. De krediet gerelateerde derivatenhandel was voor 40 procent in de VS gelokaliseerd en 37 procent in Londen (Gowan, P., 2009, p. 16).

Page 36: VMT Over Piaget 09 Int 01

v l a a m s m a r x ı s t ı s c h t ı j d s c h r ı f tı 3 6

11 In 2001 namen het VK en de VS tesamen 39 procent van de internationale bankleningen voor hun rekening (20 en 19 procent respectievelijk), 73 procent van de omzet van beleggingen (44 en 29 procent respectievelijk), 47 procent van de handel in buitenlandse valuta (31 en 16 procent respectievelijk), 63 procent van beleggingsma-nagement (respectievelijk 13 en 50 procent) en 71 procent van ondernemingsfinanciën (respectievelijk 11 en 60 pro-cent). Londen en New York zijn ’s werelds echte globale financiële centra.

12 Voor meer dan twee decennia heeft hij aan zijn piramide-schema gewerkt en niets van het in zijn ondernemingen gestoken geld belegd. Madoff genoot vertrouwen onder meer vanwege het feit dat hij een van de medeoprichters van Nasdaq was en zelfs voorzitter is geweest van deze beurs.

13 Zelfs de ‘conservatieve’ bank KBC, die verhoudingsgewijs minder risico’s heeft genomen, heeft voor het jaar 2008 voor zo’n 4 miljard euro moeten afschrijven vanwege de waardevermindering van zogenaamde rommelobligaties, vooral in de VS gekocht (De Tijd, 30 december 2008).

14 Zo was er mevrouw Brooksley Born, die de Commodities Futures Trading Commission leidde, en die al in 1997 voor het gevaar van niet-gereguleerde markten in financiële derivaten waarschuwde. Deze konden ‘gedereguleerde markten bedreigen en zelfs onze economie zonder dat federale instanties daar weet van zouden hebben’. Larry Summers, toen vice-minister van financiën (onder presi-dent Clinton), telefoneerde Born en sprak haar bestraf-fend toe omdat zij stappen nam die de derivatenhandel zou kunnen bedreigen. Alan Greenspan zei toen dat alleen al de discussie over nieuwe regels de derivaten-markt zou kunnen bedreigen. Later zou het Congres de regulerende bevoegdheid van Borns commissie bevriezen (Katherine van den Heuvel, The Nation, 10 september 2008)

15 Geciteerd in Wade, H.R., 2002, p. 201.16 Alhoewel in de VS de rentestand van de Federal Reserve

enorm verlaagd is werd de rente voor ondernemingen verhoogd. In Groot-Brittannië was in 2008 tot begin oktober de rentestand van de Centrale Bank met 1,25 procent gedaald, maar de gemiddelde hypotheekrente is slechts met 0,07 procent gedaald. Leningen aan de bedrijven waren in die periode schaarser en duurder geworden.

Een heel bijzondere situatie ontstond in Rusland en Oekraïne waar de Centrale Banken vele miljarden dol-lars gebruikten om de nationale munt te ondersteunen. Tegelijkertijd kregen vele banken grote sommen geld van de regering teneinde kredietgeving aan bedrijven te vergemakkelijken. Echter, een groot deel van het geld, in nationale munt, werd benut om dollars op te kopen met het doel deze later voor veel meer lokale munten in te wisselen, in de verwachting van devaluatie.

Banken gingen veelal door met het uitkeren van riante bonussen nadat zij staatssteun kregen. Vier Londense banken keerden eind 2008 voor meer dan 6,4 miljard dol-lar aan bonussen uit (The Observer, 21 december 2008).

17 Dean Baker schat dat huisprijsinflatie in de VS een waar-devermindering zal veroorzaken van 8 triljoen dollar, waarvan 800 miljard dollar als verliezen bij de banken zal verschijnen. Een andere 500 dollar aan verliezen houdt verband met verliezen op commerciële gebouwen. Voorts zullen er zo’n 200 miljard verliezen zijn op leningen aangegaan op kredietkaarten, auto’s en kleine bedrijven (totaal 600 miljard dollar) (The Guardian, 2 februari 2009).

18 Het Amerikaanse Economic Policy Institute heeft bere-kend dat sinds 2001 de factor arbeid slechts een kwart van de toename van het bedrijfsinkomen kreeg, terwijl de groei van de reële lonen achterbleef bij de produc-tiviteitsgroei. OESO-onderzoek wijst uit dat dit een alge-mene trend is in de OESO-landen.

19 Fusies en overnames hebben geleid tot waardevernieti-ging in plaats van waardecreatie. McKinsey bekeek 160 fusies tussen 1992 en 1999. Het bleek dat slechts 12 pro-cent van de gefuseerde ondernemingen er in slaagden een hogere groei te bewerkstelligen dan voor de over-name, terwijl de 148 anderen hierin faalden (McKinsey Quarterly, 2001, no 4). KPGM vond in een onderzoek dat 63 procent transnationale fusies tussen 1996 en 1998 waarde vernietigden terwijl slechts 17 procent waarde toevoegden (Hutton, W., 2002, p. 135).

20 De dekkingsgraad van Nederlandse pensioenfondsen is gedurende het laatste kwartaal van 2008 enorm gedaald. Van september tot december 2008 voor het ABP (ambtenaren en onderwijs) van 118 naar 90 procent, het pensioenfonds Zorg en Welzijn van 126 naar 92 procent, ver onder de vereiste minimum 125 procent dekkings-graad. De vraag dringt zich natuurlijk op hoe veilig de beleggingen van die fondsen waren en wie er toezicht hield. (De Volkskrant, 29 januari 2009). De Nederlandse pensioenfondsen blijken het, in internationaal perspec-tief, erg slecht te doen. Volgens De Standaard, 4 februari 2009) daalde het vermogen van alle pensioenfondsen in de wereld met 18 procent tot 19.500 miljard euro. In België verloren de bedrijfspensioenen in 2008 20 procent. Internationaal scoren de Belgische pensioenfondsen vrij goed omdat ze minder dan 10 procent in aandelen heb-ben. Waarom is in Nederland geen debat ontstaan over het beleid van pensioenfondsen?

21 Het is merkwaardig dat zovele geredde banken doorgingen met het betalen van hoge bonussen en vertrekpremies en zelfs met risicovol gedrag. Zo verloor het Belgische Fortis op 12 december 2008, dat is na de reddingsoperatie, bijna 300 miljoen euro op verkeerd in-geschatte valutaspeculaties (The Guardian, 24 december 2008). Het verminderde de netto liquide reserves van 2,1 naar 1,8 miljard euro.

22 Eind 2007 was de marktkapitalisatie van de grootste beurzen als volgt: New York Stock Exchange en Nasdaq 19,66 biljoen dollar, Tokio 4,33 biljoen dollar, Euronext 4,22 biljoen dollar, Londen 3,85 biljoen dollar, Hong Kong 2,65 biljoen dollar, Spanje 1,79 biljoen dollar (World Federation of Exchanges database).

23 Terwijl in 2000 71,2 procent van de wereldreserves in dol-lars waren was dit in 2008 gedaald tot 62,4 procent. Het aandeel van de euro nam toe van 18,3 tot 27 procent (Le Monde Diplomatique, november 2008).

24 Gedurende 2006 was het gecombineerde inkomen van de 400 rijkste Amerikanen 105 miljard dollar, dat betekent een gemiddelde van 263 miljoen dollar. Gemiddeld betaalden deze 400 rijksten 45 miljoen dollar belasting, dat is minder dan 20 procent (wsws;org, 2 februari 2009). Volgens Wade (2002) bezitten 358 dollarmiljardairs even-veel als de armste 49 procent van de wereldbevolking.

25 De Engelse vakbond TUC deed recentelijk een steekproef onder de 700 grootste bedrijven van het Verenigd Koninkrijk. Op basis hiervan concludeerde de TUC dat jaarlijks ongeveer 12 miljard pond aan belasting ont-doken wordt door ondernemingen, voornamelijk via buitenlandse dochterondernemingen. Ter vergelijking: het budget voor het Britse ministerie van transport is £ 10 miljard (The Guardian, 2 februari 2009).

26 Dit is het ‘lenen’ van aandelen voor een kleine vergoe-ding, in de verwachting dat de aandelenkoers sterk zal dalen. Aandelen worden verkocht en enkele dagen later weer aangekocht voor veel minder geld en vervolgens weer teruggegeven aan de eigenaar. Zo verdiende de Amerikaan John Paulson, miljardair eigenaar van een hefboomfonds, in enkele dagen 100 miljoen pond middels short selling van aandelen van de Royal Bank of Scotland (The Guardian, 27 januari 2009). Het hef-boomfonds .Lansdowne Partners maakte op dezelfde manier 12 miljoen pond winst op Barclays aandelen (The Guardian, 23 januari 2009).

27 De Financial Times gaf op 5 december 2008 toe dat de re-ele kosten van lenen hoog blijven in Groot-Brittannië. De rentestand van de Central Bank was toen 2 procent. De Londen Inter Bank Offer-rentestand, vastgesteld door een commissie van de British Banker Association, was gedaald van 6 naar 4 procent. De rentestand voor hypotheken is nu net onder 6 procent. De kosten van lenen voor on-dernemingen is 7 procent (Ann Pettifor, in haar website “debtonation”, 7 december 2008).

Page 37: VMT Over Piaget 09 Int 01

j a a r g a n g 4 3 n u m m e r 1 ı l e n t e 2 0 0 9 3 7 ı

a a n ko n d i g i n g

Epikouros (Samos 341 – Athene 270)

Epikouros’ moreel devies, ‘leef in het ver-borgene’, is spreekwoordelijk geworden: geestelijke rust (ataraxia) en persoonlijk geluk is het hoogste in het leven. Geluk is volgens Epikouros gebaseerd op lust-gevoelens (hèdonè) die als afwezigheid van pijn worden gedefinieerd. Hoewel de lustgevoelns van het lichaam de sterkste zijn, zijn die van de geest waardevoller; het gaat niet om kortstondig genot met mogelijk kwade gevolgen, maar om een blijvend gevoel van welbehagen. Dit geluk bereikt men het beste binnen een kring van vertrouwde vrienden.Naast een levensfilosofie beschrijft Epi-kouros ook een kennistheorie die vertrekt van de zintuiglijke waarnemingen. Over het niet zintuiglijk waarneembare moet een filosoof zich een theorie vormen die met het waarneembare niet in strijd zal blijken. Dat is bij Epikouros de atoom-theorie. Epikouros nam het atomisme van Demokritos als grondslag van zijn filosofie.

Inleider: Luc ThielensDatum: woensdag 29 april 2009 vanaf 19u30

Seneca (Córdoba ca. 5 v.C. – Rome 65 n.C.)

Lucius Annaeus Seneca was een aan-hanger van de stoïsche filosofie. Hij was leidsman van kiezer Nero, die hem verplichtte om zelfmoord te plegen. Zijn twaalf dialogen zijn moraliserende essays waarin hij propageert dat afzien van emo-ties en leven, in overeenstemming met de goddelijke wil die het universum bestiert, de vrijheid van de individuele persoonlijk-heid garandeert. De thema’s hebben be-trekking op het zielenleven van de mens, de rol van de goddelijke voorzienigheid, de standvastigheid van de wijze, de toorn, de gemoedsrust, … Zijn beste werk is zijn Brieven aan Lucilius (65) waarin hij het belang van een sobere leefwijze, het oefenen voor armoede, leed en dood be-pleit, en de macht van de rede tegenover de fortuin of de autonomie van het goede verkondigt.

Inleider: Luc ThielensDatum: woensdag 27 mei 2009 vanaf 19u30

Plotinus

(Lykopolis, Egypte, 204 ? – Campanië, Italië, 270)

Plotinus is de grondlegger van het neo-platoonse systeem. Uit Plato’s dialogen neemt hij een aantal grondmotieven over: het verschil tussen het zichtbare en het alleen met het denken toegankelijke, de onstoffelijkheid en onsterfelijkheid van de ziel, de transcendentie van het hoogste beginsel. Evenals Plato in zijn Timaeus neemt Plotinus aan dat de zichtbare wereld niet slecht is, maar de best mogelijke van alle. Wat er niet goed is, heeft zijn plaats binnen het geheel en kan bovendien de innerlijke mens nooit raken. Toch heeft de mens de taak zich van de wereld af te keren en te trachten terug te keren naar de oorsprong. Plotinus’ levenswijze was geheel in overeenstemming met zijn leer: geconcentreerd op de innerlijke mens, d.i. het goddelijke in hem zelf, met als doel dit terug te voeren tot het goddelijke in het Al.

Inleider: Karel BoullartDatum: woensdag 24 juni 2009 vanaf 19u30.

imavo, Masereelfondsafdeling Antwerpen en Vormingplus Antwerpen organiseren ook in Antwerpen in de reeks:

Kopstukken filosofie

VOlGenDe lezinGen:

Plaats: Vormingplus Antwerpen, Frederik de Merodestraat 36 te 2600 BerchemInschrijvingen: Dit kan telefonisch gebeuren op nr 03/230.03.33 (Vormingplus) of via e-mail: [email protected]

Page 38: VMT Over Piaget 09 Int 01

v l a a m s m a r x ı s t ı s c h t ı j d s c h r ı f tı 3 8

e co n o m i S c h e co n fl i c t e n

Vanaf september 2008 begon men in te zien welke de gevolgen van de drievoudige crisis (eerst de inflatie en dan de financiële crisis en de recessie) zouden zijn die onze economie langdurig heeft getroffen en nog treft. Alvorens de effecten van deze crisis op de automobielindustrie en haar toe-leveranciers en daarna op de metaal- en staalsector in Vlaanderen en Wallonië meer in detail te bestuderen, is het nodig om een klein overzicht te geven van de an-dere sectoren, industrieën en diensten die slachtoffer van de sterk verslechterde con-junctuur zijn. “Ze stierven niet allemaal, maar ze werden wel allemaal getroffen”, zei La Fontaine, en dat in diverse gradaties en min of meer even snel.

De schade voor de “reële” economie

Ondanks een scherpe prijsdaling van de olieproducten en een uitgesproken ver-mindering van de inflatie, treffen de gecu-muleerde effecten van de financiële crisis1 en van de recessie2 al enkele maanden de economische activiteiten van het land. Ze zullen tijdens het hele jaar 2009 vast wel meer uitlopers krijgen. De weerslag op de tewerkstelling3 en op de werkloosheids-cijfers4 zou op termijn belangrijk kunnen worden. Daar moet men nog een stijgend tekort op de federale begroting5 bijvoe-gen. De gecumuleerde effecten van de financiële crisis en de recessie worden wel degelijk zichtbaar. Een eerste aanwijzing: in 2008 telde men 8.512 faillissementen (ofwel 10,2 procent meer dan in 2007). Deze faillissementen leidden tot het ver-lies van 22.183 arbeidsplaatsen en troffen in het bijzonder de horeca, de bouw en de detailhandel. Men constateert een sterke stijging van de faillissementen onder de jonge KMO’s. De belangrijkste oorzaak van de faillissementen: liquiditeitsproble-men verbonden met betalingsproblemen

bij de klanten. Een andere indicator: ver-minderende activiteiten in de sector van de uitzendbureaus: de federatie Federgon constateert aldus een daling met 15,9 pro-cent (22,9 procent bij de arbeiders en 5,1 procent bij de bedienden) in december 2008 in vergelijking met december 2007. De autosector in Vlaanderen en de staal-industrie in Wallonië zijn het zwaarste getroffen. De tijdelijke werkloosheid, waar de technische werkloosheid (in geval van machinebreuk), de werkloosheid wegens overmacht (brand, overstroming) en de economische werkloosheid (gebrek aan bestellingen) onder vallen, trof ten slotte 118.318 personen in oktober 2008 en 176.223 personen in november 2008, wat essentieel te wijten is aan de explosieve groei van de economische werkloosheid. Dit aantal kan de komende maanden nog stijgen.

Tussen september 2008 en januari 2009 werden de textielsector (Picanol, Beaulieu, UCO, General Carpet), de farmaceutische industrie (UCB, Janssen Pharmaceutica), de chemie (Agfa Gevaert)6, de technologi-sche sector (Philips, Barco), de non-ferro (Nyrstar, Cumerio), de metaal (Caterpil-lar7, Bekaert, Hayes-Lemmerz, Aleris), evenals de bouw8, zonder de automobiel-industrie en de staalindustrie te vergeten, getroffen. Medio januari 2009 voorzag de federatie Agoria voor de technologische sector een verlies van ongeveer 10.000 ar-beidsplaatsen voor 2009, dit hoofdzakelijk als gevolg van een teruglopende conjunc-tuur, de restrictieve voorwaarden voor het financieren van de ondernemingen en de investeringen en de stijgende financiële en loonkosten. Sinds begin januari 2009 ziet men een toename van de herstructu-reringen en van verloren arbeidsplaatsen in een groeiend aantal in vele industriële sectoren actief zijnde grote multinationale ondernemingen, inclusief de elektronica

en de informatica. De gevolgen ervan voor België (in het geval van Philips, Caterpil-lar, Pfizer Pharma, HP, Sony, EDS, enz.) zijn nog niet allemaal bekend. Hetzelfde geldt voor de banksector, of het nu ING, Fortis, KBC, Dexia of BKCP betreft, waar de onzekerheid ten aanzien van de ef-fecten op de werkgelegenheid groot blijft. De sector van het luchtvervoer is even-eens getroffen: vandaar aangekondigde herstructureringen bij Sabena Technics9, maar ook gedeeltelijke economische werk-loosheid bij Aviapartner, Flightcare en DHL. Om hieraan het hoofd te bieden gaan de ondernemingen ofwel over tot het niet hernieuwen van de tijdelijke arbeids-contracten, ofwel tot herstructureringen en zelfs tot ontslagen (vooral van uitzend-krachten) en economische werkloosheid. Ze bevriezen of stellen de investeringen en aanwervingen uit en ze verminderen op diverse manieren de loonkosten van de ac-tieve arbeidskrachten, of dat nu arbeiders, bedienden of kaderleden zijn.

Vlaanderen werd aanvankelijk sterker door een verlies aan arbeidsplaatsen (on-geveer 5.000 in 2008)10 getroffen, terwijl Wallonië relatief meer door economische werkloosheid werd geraakt. De arbeiders, die i.t.t. de bedienden door de econo-mische werkloosheid worden getroffen11, beschikten in 2008 over een werkloos-heidsvergoeding van de RVA variërend van 60 tot 65 procent van het begrensd maandloon van 1.900 euro. Als gevolg van het afsluiten van een interprofessioneel akkoord (IPA) werden deze bedragen ver-hoogd en uitgebreid.12

De daling van de koopkracht heeft ten andere ook zijn weerslag op de consump-tie. De omzet van het grootwinkelbedrijf (behalve dan Colruyt en de prijsvechters), de elektrische huishoudelijke apparaten

De financiële crisis en de recessie: een schadelijke cocktail voor de “reële economie”

Michel Capron

Page 39: VMT Over Piaget 09 Int 01

D E F I N A N C I Ë L E C R I S I S E N D E R E C E S S I E : E E N S C H A D E L I J K E C O C K TA I L V O O R D E “ R E Ë L E E C O N O M I E ” - Michel Capron

j a a r g a n g 4 3 n u m m e r 1 ı l e n t e 2 0 0 9 3 9 ı

en de elektronica lijdt eronder. De media ontslaan preventief om aan de daling van de advertentie-inkomsten en de stijging van de drukkosten, de energierekening en de lonen tegemoet te komen. In Vlaande-ren is dat het geval bij de VRT, VTM, bij de dagbladen De Standaard, Het Nieuws-blad, De Morgen, maar ook bij Le Soir en Sabam. Als men ervan uitgaat dat de crisis zich veralgemeent, dan blijkt dat het opvallendste in de automobielsector. Niet alleen de fabrikanten worden er getrof-fen, maar ook de onderaannemers en de toeleveranciers.

De automobielindustrie en de metaalsector komen er in Vlaanderen bekaaid vanaf

De hele automobielsector wordt getrof-fen: in de Verenigde Staten (Chrysler, GM en Ford bevinden zich in een pre-caire situatie), in Japan (Toyota, Honda), Zuid-Korea (Hyundai, Daewoo) én in Europa13, waar de belangrijkste construc-teurs (vooral VW, Renault, Fiat, PSA) in belangrijke mate in hun activiteiten en hun tewerkstelling hebben gesneden. Als de constructeurs vandaag al met moei-lijkheden worstelen, dan is het vooral op de korte termijn: wie zal welke nieuwe modellen met welk commercieel succes produceren?

Op dit ogenblik wordt de verslechtering van de automarkt vooral sterk in Vlaan-deren gevoeld. Ford Genk besliste om 921 (van de 1.113) tijdelijke contracten niet te verlengen en 4.830 arbeiders met vast contract kenden tussen 11 december 2008 en 11 januari 2009 economische werkloos-heid. De directie van Ford Genk besloot na het afschaffen van de nacht- en week-endploegen tot de invoering in februari 2009 van de vierdaagse week met 80 pro-cent van het loon en één dag economische werkloosheid. Ford Genk verminderde de dagproductie tot 800 voertuigen. De problemen van de Ford-vestiging zijn, behalve de algemene daling van de pro-ductie in de sector, verbonden met het nabije einde van de productiecyclus van de huidige S-Max en Galaxy-modellen en met de concurrentie tussen de andere Europese vestigingen van Ford voor de toekenning van de nieuwe generaties mo-dellen ter vervanging van deze twee mo-dellen.14 Hoewel de wankele toestand van het moederbedrijf in de Verenigde Staten

een bron van zorg is, blijft de hoop van de directie gevestigd op de mogelijke toeken-ning van het hybride Mondeo-model in 2012.15 Na de herstructurering in 2007 heeft Opel Antwerpen (3.000 arbeiders) 350 tijdelijke arbeiders ontslagen en kende men 34 dagen economische werkloosheid en werd de nachtploeg er afgeschaft. Bin-nen het kader van een raamakkoord op Europees niveau werd overeengekomen om de productie op de korte termijn door een vermindering van de arbeidstijd en

door economische werkloosheid (met een financiële tegemoetkoming) aan de evolu-tie van de markt aan te passen in ruil voor werkzekerheid voor de arbeiders met een vast contract. Opel Antwerpen is noch-tans op de relatief korte termijn niet van problemen gevrijwaard. De toestand bij het moederbedrijf General Motors is meer dan kritiek en de algemene overcapaciteit, waaronder de filialen gebukt gaan, zou wel eens voor de vestiging in Antwerpen gevolgen kunnen hebben. Inderdaad, niet alleen de Duitse regering, maar ook de regering van B. Obama in de Verenigde Staten is bereid om de nationale fabrieken

ten koste, als het moet, van de vestigingen elders te ondersteunen. Van de andere kant blijft de toekomst van de productie die aan Opel Antwerpen is toegekend, erg ongewis: de productie van het huidige Astra-model loopt in 2010 ten einde en Antwerpen is niet verkozen voor de pro-ductie van de nieuwe Astra. Een element dat meespeelde, waren de hoge loonkosten in de vestiging van Antwerpen. Ter com-pensatie heeft de directie van Opel Eu-rope vanaf 2010 de assemblage van de twee

SUV-modellen van Chevrolet en Opel be-loofd. Maar het lijkt erop alsof de toeken-ning ervan tot 2012 zal worden verdaagd en slechts zal gelden indien de Vlaamse overheid bereid zou zijn om een krediet-garantie van 200 à 300 miljoen euro af te geven. Vandaar een door H. Van Rompuy meeondertekende brief van K. Peeters aan CEO C.-P. Forster van Opel Europe waarin herinnerd wordt aan de geleverde inspanningen om de kosten te vermin-deren (i.v.m. de overuren en de ploegen-arbeid) en het systeem van economische werkloosheid en waarin men bereid was discussies te openen over een eventueel ingrijpen van de Vlaamse regionale en de federale regeringen om zo de toekomst van Opel Antwerpen veilig te stellen.

Bij Volvo Car Gent (3.790 arbeiders) gin-gen 250 arbeidsplaatsen verloren en kende men in 2008 30 dagen economische werk-loosheid, waar in 2009 nog tenminste 22 dagen bijkomen. De toekomst van deze vestiging is in belangrijke mate afhankelijk van het wel of niet verkopen van Volvo door Ford, waarvan men de precaire toe-

© G

uy Q

uint

elie

r

Sinds begin januari 2009 ziet men een toename van de herstructureringen

en van verloren arbeidsplaatsen in een groeiend aantal in vele

industriële sectoren actief zijnde grote multinationale ondernemingen,

inclusief de elektronica en de informatica.

Page 40: VMT Over Piaget 09 Int 01

v l a a m s m a r x ı s t ı s c h t ı j d s c h r ı f tı 4 0

stand in de Verenigde Staten kent. Het is niet onmogelijk dat de Zweedse overheid zich genoodzaakt zal zien om Volvo te redden en aan de fabriek in Göteborg (het meest getroffen door de slechte verkoop van de grote modellen) de voorkeur zal geven ten koste van die in Gent (wegens de kleine compacte modellen echter minder getroffen). De twee vestigingen zullen ten andere met elkaar in concurrentie treden voor de toekenning van het nieuwe model S60. Bij Volvo Europa Trucks te Oos-takker (3.000 arbeiders) heeft men 400 arbeidsplaatsen – vooral tijdelijke contrac-ten of uitzendkrachten – opgeheven, heeft men over de laatste maanden twee dagen economische werkloosheid per week in-gelast en voorziet men er ten minste nog 35 voor 2009. De vestiging van de vracht-wagenconstructeur voelt de weerslag van de huidige recessie: een sterke daling van de productie door de kredietrestricties, waardoor de potentiële klanten geneigd zijn hun bestellingen uit te stellen of te an-nuleren. DAF Trucks Westerlo heeft van zijn kant 600 personen – vooral tijdelijke contracten door het niet hernieuwen van hun contracten – ontslagen. De buscon-structeur Van Hool ten slotte stuurde medio januari 2009 600 arbeiders met economische werkloosheid en LAG Bree (aanhangwagens) ontsloeg eind decem-ber 2008 100 uitzendkrachten. In enkele maanden tijd gingen aldus 2.720 arbeids-plaatsen verloren in die ene sector van de automobielassemblage in Vlaanderen, zonder daarbij de economische werkloos-heid mee te tellen.

Bij Audi Brussel is de tewerkstelling niet meer bedreigd, maar de fabriek werd in december en januari zes weken stilgelegd om ze voor de productie van het nieuwe Audi-model A1 klaar te maken. De tech-nisch werkloze arbeiders zouden, aldus de directie, geen loonverlies hebben geleden. De vierdaagse werkweek werd voor de eer-ste drie weken van februari 2009 voorzien en zes dagen productieonderbreking zijn voor het einde van februari voorzien. De productie van het nieuwe Audi-model A1 moet tegen september 2009 beginnen en de toekomst van de fabriek hangt volledig af van het succes van dit kleine model dat nochtans wordt geconfronteerd met de concurrentie van de Fiat 500 en de Mini van BMW. Wat een probleem kan ople-veren is dat de directie van Audi Brussels het systeem van “plus minus conto” wil invoeren, wat een maximale flexibiliteit

veronderstelt. Inderdaad, tijdens produc-tiepieken worden de arbeiders geacht over-uren te presteren in ruil voor onbetaald verlof tijdens de stille periodes. Dat is een systeem dat kan leiden tot conflicten met de vakbondsorganisaties.

De daling van de productie in de au-tosector heeft direct gevolgen voor de onderdelenproducenten en de onderaan-nemers. Daardoor hebben de drie belang-rijkste onderaannemers van Ford Genk (Lear Automotive, Syncreon, SML) 200 uitzendkrachten weggestuurd en beroep gedaan op economische werkloosheid. Bij WCA Alro in Genk wordt het collectief ontslag van 180 arbeiders verwacht. Het transportbedrijf Essers te Genk ontdoet zich van 22 bedienden en van alle uitzend-krachten. Bosch in Tienen (ruitenwissers) gaat over tot vijf dagen technische werk-loosheid per maand tijdens het eerste tri-mester van 2009. Producent van chips voor auto’s Melexis (Ieper en Tessenderlo) heft 80 arbeidsplaatsen op, Punch Powertrain (Sint-Truiden) voert in januari en februari 2009 economische werkloosheid in, Recti-cel (Wetteren) dat schuim voor autozetels maakt, gaat medio december 2008 over tot economische werkloosheid voor 160 ar-beiders. Tenslotte – maar de lijst is zeker niet exhaustief – kondigt Continental, een producent van remsystemen, het ontslag van 50 arbeiders aan en hoopt Cytec (auto-lakken) te Drogenbos 165 arbeidsplaatsen op te heffen.16 Deze maatregelen strekken zich eveneens uit tot de autodealers en de garages in het hele land.

Behalve de automobielsector, die zeker het meeste wordt getroffen, en de staalindu-strie zal hierna nog sprake zijn van andere ondernemingen van de eveneens getrof-fen sectoren van de metaalconstructie, de mechanische industrie en de elektronica. Het verlies van arbeidsplaatsen is niet gering: 450 tijdelijke contracten en 264 arbeiders zijn het slachtoffer van collec-tief ontslag bij Philips (Turnhout), 205 arbeidsplaatsen gaan verloren bij Nyrstar (Balen-Overpelt), 75 bij Aleris (Duffel), 50 bij Barco (Brugge) en 25 bij Alcatel Bell (Geel). Daar komen nog twee bedrijfs-sluitingen bij: Hayes-Lemmerz (Antwer-pen) met 315 verloren arbeidsplaatsen en twee divisies bij Bekaert (Hemiksem en Waregem) met 400 verloren banen. In totaal gingen tussen juli en eind december 2008 zo een 6.000 arbeidsplaatsen in de metaal in Vlaanderen verloren en, volgens

de schattingen van ACV-Metaal, kan dat cijfer oplopen tot 10 procent van de hele metaalsector die in België 234.000 perso-nen tewerkstelt.

De arbeiders in de automobielindustrie, in de satellietbedrijven en in de metaalsector zijn niet alleen blootgesteld aan verlies van arbeidsplaatsen, maar eveneens aan inko-mensverlies. Voor heel wat huishoudens heeft de periode van de eindejaarsfees-ten een bittere smaak nagelaten … Maar het is waarschijnlijk stroomopwaarts, en vooral dan op het niveau van de staalin-dustrie, dat de effecten van de crisis in de automobielsector zich vooral in Wallonië, maar ook in Vlaanderen, het sterkste doen voelen.

De weerslag van de recessie op de staalindustrie

De effecten van de recessie die de au-tomobielsector, de bouw, de elektrische huishoudelijke apparaten en andere ver-bruikers van staal treffen, voelde men in de staalindustrie in zowel Vlaanderen als Wallonië onmiddellijk. Deze industrie, die in 2002 in Wallonië nog ongeveer 13.300 arbeiders17 direct tewerkstelde, telde er in 2008 nog slechts 10.33018 als gevolg van intussen doorgevoerde herstructureringen en vervroegde pensioneringen. In Vlaan-deren geeft ArcelorMittal Gent werk aan 5.200 en ArcelorMittal Genk aan 1.300 staalarbeiders. Bij deze aantallen moet men nog enkele duizenden arbeidsplaat-sen in de dienstencentra, de draadtrek-kerijen, de toeleveranciers en de onder-aannemers voegen. De staalindustrie is in Wallonië nog een belangrijke industrie, maar ze heeft, net zoals in Vlaanderen, niet meer haar lot in eigen handen, omdat ze niet alleen afhankelijk van beslissingen van buitenlandse groepen is, maar ook van de evolutie in de industrieën die ze bevoor-raadt. Het is dus niet te verwonderen dat de door ArcelorMittal genomen opties om de recessie te bestrijden voor haar fabrie-ken in Vlaanderen en nog meer voor die in Wallonië een niet onaanzienlijk effect zullen hebben. Maar het is van belang om eerst de strategische opties van Ar-celorMittal te bekijken in de context van een mondiaal zich sterk verslechterende toestand van de staalindustrie.19

De groep ArcelorMittal ontwierp al een eerste besparingsplan van 4 miljard euro voor haar productie-eenheden. Daarbij

Page 41: VMT Over Piaget 09 Int 01

D E F I N A N C I Ë L E C R I S I S E N D E R E C E S S I E : E E N S C H A D E L I J K E C O C K TA I L V O O R D E “ R E Ë L E E C O N O M I E ” - Michel Capron

j a a r g a n g 4 3 n u m m e r 1 ı l e n t e 2 0 0 9 4 1 ı

kwam eind november 2008 nog eens een supplementaire 1 miljard euro, voor het merendeel bestemd voor de zogenaamde “ondersteunende” functies (administratie-ve diensten en de verkoop). Waarvoor zijn in eerste instantie deze besparingsplannen bedoeld? Ze beantwoorden eerst en vooral aan het plan om de schulden van de staal-groep op de lange termijn af te bouwen. Gezien de instorting van de vraag (die 35 procent voor het platte carbonstaal en 50 procent voor het roestvrij staal bedraagt) wegens het opruimen van de voorraden bij de klanten die hun bestellingen zien dalen, vermindert ArcelorMittal op kor-tere termijn drastisch de productie om een brutale daling van de verkoopprijzen te voorkomen.20 De groep heeft daarbij te maken met een scherpe val van de beurs-noteringen van haar aandelenkoersen: de koersen daalden op de beurs van Parijs van 52,62 euro eind augustus 2008 tot 18,12 euro tijdens de eerste helft van januari 2009. Echter, ArcelorMittal verplichtte zich om zijn aandeelhouders correct te belonen. Want het verbond zich om tot in 2009 een onveranderd dividend van 1,5 US$ per aandeel uit te keren, dit na voor het derde trimester alleen al 2,3 miljard US$ te hebben uitbetaald. Tenslotte liet de groep tijdens de eerste negen maanden van 2008 een nettoresultaat van 12,031 miljard US$ noteren.21 Het betreft hier dus geen groep op de rand van het faillissement … maar wel eentje die zowel in Europa als in de Verenigde Staten tot belangrijke productiebeperkingen overgaat. Hetgeen de tijdelijke sluiting van hoogovens en het snijden in de werkgelegenheid (een verlies van 9.000 arbeidsplaatsen, waarvan 6.000 in Europa) impliceert, zonder dan nog te moeten gewagen van het massaal beroep doen op nog meer economische werkloos-heid in januari 2009. De economische plannen van de groep waren te verwach-ten. De crisis verschaft ongetwijfeld de gelegenheid om de plannen tijdens de huidige ongunstige conjunctuur sneller en zonder ernstige sociale incidenten te realiseren.

Voor de staalindustrie in Wallonië hebben de beslissingen van ArcelorMittal belang-rijke gevolgen. In het bekken van Luik zal de hoogoven 6 van Seraing, die eind februari 200822 in bedrijf werd genomen, maar daarna tussen 14 november en eind februari 2009 was gedoofd, voor nog ten

minste langer dan zes maanden worden stilgelegd. De hoogoven van Ougrée werd van medio december 2008 tot begin ja-nuari 2009 stilgelegd, waardoor het ge-heel van de warme fase stilviel. Omdat hij trager zal werken, zijn maatregelen voor economische werkloosheid voorzien. In het koudstaal worden nu, behalve de twee tot vijf weken dat men in november-december 2008 stillag, nog drie lijnen voor elektrische verzinking en precoating na november 2008 voor de volgende zes maanden stilgelegd. Echter, de Luikse staalindustrie heeft al 300 arbeidsplaatsen in de blikwalserij verloren zien gaan en ze was daarbij aan een plan voor de ver-vroegde pensionering van 1.200 arbeiders onderworpen. Daarbij is het waarschijn-lijk dat 300 tijdelijke arbeidskrachten hun contracten niet verlengd zullen zien en dat de uitzendkrachten zullen worden ontsla-gen. Tenslotte zullen vanaf eind januari 2009 350 administratieve banen volgens de weinig aantrekkelijke regeling van vrij-willig vertrek (zonder recht op een werk-loosheiduitkering) verdwijnen (ook al zal een deel ervan onder de regeling van pre-pensionering vallen). Bij de grootschalige economische werkloosheid moet men nog de effecten van de talrijke onderaannemers in de Luikse staalindustrie voegen. Paral-lel daarmee schermt de Luikse directie van de groep met het plan “Speed Up” om zo besparingen te realiseren en de producti-viteit te verhogen waarmee in de toekomst de kosten met 100 euro per ton zouden dalen en Luik op het kostenpeil van de andere Europese vestigingen terecht zou komen. De filialen van ArcelorMittal in Charleroi zijn er niet beter aan toe. Bij Carinox kende men in november 2008 twee weken economische werkloosheid en drie weken in december 2008. Met slechts één hoogoven op drie in werking, besloot de directie op 21 januari 2009 om de kosten te verlagen om tevens het weekendwerk af te schaffen, hetgeen 600 arbeiders en bedienden treft. Voor hen varieert het loonverlies van 15 tot 20 pro-cent. De brutaliteit waarmee de maatregel werd getroffen, leidde tot een 24-urensta-king, waarna de directie verplicht was om op zoek te gaan naar een oplossing voor het probleem van kostenvermindering én voor het beperken van het loonverlies. De onderhandelingen hierover worden voort-gezet. Bij Industeel werd de productie na een week onderbreking op het einde van

december 2008 weer voor 70 procent van de capaciteit hervat en dat voor het eerste trimester van 2009. Dat betekent het af-vloeien van 200 uitzendkrachten en tijde-lijke personeelsleden, het aangekondigde vertrek van 64 bedienden en kaderleden in de “ondersteunende” functies en econo-mische werkloosheid van 29 januari tot 4 februari 2009. Daarbij wordt de Décaperie de la Praye vanaf eind januari tot medio augustus 2009 stilgelegd. Omdat Acelor-Mittal slechts drie administratieve centra in Europa (Londen, Luxemburg en Parijs) wil behouden, zullen ten andere fors de activiteiten in de zetel te Brussel worden ingekrompen, hetgeen het verlies van 120 arbeidsplaatsen kan betekenen.

ArcelorMittal Gent is één van de best presterende fabrieken van de groep, maar wordt niet gespaard: op het kantoor ver-trekken 216 bedienden vrijwillig, een van de twee hoogovens wordt stilgelegd, over een tijdsduur van drie jaren zullen er 121 tijdelijke contracten en 650 reguliere arbeidsplaatsen in de productie verloren gaan. Tijdens het laatste trimester van 2008 en het eerste trimester van 2009 zal de onderneming maar op 55 procent van de capaciteit draaien, wat een verhoging van de economische werkloosheid zal beteke-nen. Bij ArcelorMittal Genk waar men, zoals bij Carinox, te maken heeft met een vermindering van de vraag naar roestvrij staal, werden 60 tijdelijke contractarbei-ders weggestuurd, moedigt men vrijwillig vertrek en vervroegde pensionering aan, is het weekendwerk afgeschaft en wordt er een collectief verlof van drie weken voor de komende zomer en winter voorzien, dit alles om naakte ontslagen te voor-komen. Twee productielijnen, evenals de koudwalserij, worden voor een onbepaalde termijn stilgelegd. Voor de beide Vlaamse vestigingen van de groep zijn de gevolgen in termen van economische werkloosheid, en dus van inkomensverlies, aanzienlijk, hetgeen eveneens voor de ermee verbon-den onderaannemers het geval is.

Men had in september 2008 gedacht dat de vestigingen van Duferco Belgium, de andere staalfirma in Wallonië, minder zouden worden getroffen wegens hun partnerschap met Novolipetsk Steel en hun goed presterend commercieel appa-raat, maar ook hier moest men een toontje lager zingen. De hoogoven van Carsid te

Page 42: VMT Over Piaget 09 Int 01

v l a a m s m a r x ı s t ı s c h t ı j d s c h r ı f tı 4 2

Marcinelle werd vanaf 11 november 2008 tot einde maart 2009 stilgelegd; Duferco Clabecq lag in november 2008 twee weken stil, in december 2008 één week en drie weken tussen medio januari en medio februari 2009; bij Duferco La Louvière lag men tussen 8 december 2008 en 5 januari 2009 stil en daarna werd de meerderheid van de installaties opnieuw tussen 19 ja-nuari 2009 en 8 februari 2009 stilgelegd. Thy-Marcinelle van haar kant ging over tot een economische werkloosheid van twee dagen per week. Daarbij komt uiter-aard nog de economische werkloosheid bij de onderaannemers bij.

Hieruit blijkt dat het geheel van de sector aan een zware beproeving werd onderwor-pen. Economische werkloosheid en ver-lies van arbeidsplaatsen treffen duizenden staalarbeiders en de toekomst ziet er verre van rooskleurig uit. Vandaar de vragen betreffende de overlevingskansen van de installaties (vooral die van Luik)23 en de beloofde investeringen, zonder te verge-ten wat er zou kunnen gebeuren in geval van onvoldoende vrijwillige vertrekkers. Gezien deze situatie die in verschillende mate de staalarbeiders van de filialen van ArcelorMittal in de Europese Unie treft, hebben de vakbonden goed protesteren: ze bevinden zich wel in een moeilijke si-tuatie. Door beroep te doen op vrijwillig vertrek wil men een snel resultaat ver-krijgen. Bij ons omzeilt ArcelorMittal de procedures vastgelegd in de Wet Renault, elders wordt ontslagen. Staken gezien de huidige conjunctuur heeft nauwelijks zin.

De EMF (Europese Federatie van Metaal-bewerkers) organiseerde een vergadering met de vakbonden van de staalgroep op 17 december 2008. Deze laatsten klaagden de gevolgen van de maatregelen bij Ar-celorMittal voor de werkgelegenheid aan, ze pleitten voor onderhandelde oplossin-gen en ze weigerden naakte ontslagen, ze eisten compensaties voor het loonverlies, ze vroegen dat de periodes met verlaagde productie zouden worden aangewend om in scholing en vorming voor de arbeiders en in de modernisering van het productie-apparaat te investeren om zo beter voor-

bereid te zijn op de volgende conjunctu-rele hervatting. De EMF werd tenslotte gemandateerd om een dialoog met de directie van ArcelorMittal te starten.24 Er is ten andere op dit moment geen kwestie van om acties te beginnen. Men hoeft zich in Europa niet eerder dan ten hoogste voor het tweede semester van 2009 aan enige betekenisvolle herneming van de staalcon-junctuur te verwachten. De syndicalisten pogen daarom eerst de sociale gevolgen van de beslissingen van ArcelorMittal te beperken.

De recessie ondergaan?

Vonden in de loop van 2008 manifesta-ties en werkonderbrekingen – al of niet spontane of met stakingsaanzeg – plaats om de koopkracht te verbeteren, dan heeft men nu, bij het begin van 2009, eerder de indruk dat de wereld van de arbeid de recessie met haar economische werkloos-heid, herstructureringen, faillissementen en haar groot verlies aan arbeidsplaatsen ondergaat. De recessie is zeker bij lange na nog niet uitgewoed en ze zal voortgaan met de industriële sectoren en de diensten zwaar te treffen. De overheid tracht in deze troebele sociaaleconomische en po-litieke conjunctuur zo goed en zo kwaad als het kan door het voorstellen van her-stelplannen sussend op te treden. Zo is het herstelplan van de Waalse regio allicht beter dan dat van de federale regering afgestemd, maar dan zullen weer de fi-nanciële middelen voor de realisatie ervan allicht onvoldoende zijn. Dit wegens de eerder precaire toestand van de openbare financiën en wegens de mogelijke risico’s die men federaal loopt om andermaal een haperende banksector ter hulp te moeten snellen. Deze beide plannen hebben van herstel enkel de naam, want ze bestaan vooral uit het versnellen van reeds voor-ziene investeringen, zonder dat die op korte termijn enig merkbaar effect op de werkgelegenheid zullen hebben.

Van haar kant lijkt het toekomstpact van de Vlaamse regering dat door werkgroepen werd voorbereid en samen met de sociale gesprekspartners en het verenigingswe-zen werd ondertekend, zeker ambitieuzer, daar het vóór 2020 Vlaanderen in de top-vijf van de regio’s van Europa wil loodsen. Het is hier niet de plaats om dit pact te analyseren, maar wel om zich af te vragen waarin het concreet aan de behoeften van de mensen kan beantwoorden, of dat nu arbeiders, werklozen, uitzendkrachten of tijdelijke contractarbeiders zijn waarvan het aantal alsmaar blijft stijgen.

Meer in het algemeen stelt zich de vraag of de vakbonden er zullen in slagen om de arbeiders – met of zonder werk – te motiveren hun stem te laten horen en deze recessie niet zonder te reageren zul-len ondergaan, zonder eerst en vooral op nationaal niveau van de overheid – en ook van de EU – concrete maatregelen te ei-sen die op korte termijn, indien mogelijk,

Het geeft geen pas dat de overheid miljarden in het banksysteem pompt

zonder – toegegeven, want dat is nu in een moeilijke conjunctuur – zich verder te bekommeren om het garanderen van een fatsoenlijk levensniveau aan allen.

Page 43: VMT Over Piaget 09 Int 01

D E F I N A N C I Ë L E C R I S I S E N D E R E C E S S I E : E E N S C H A D E L I J K E C O C K TA I L V O O R D E “ R E Ë L E E C O N O M I E ” - Michel Capron

j a a r g a n g 4 3 n u m m e r 1 ı l e n t e 2 0 0 9 4 3 ı

werkgelegenheid in groeisectoren (denk hier dan vooral aan de mogelijkheden die de groene economie biedt, bijvoorbeeld in de woningrenovatie en in de recyclage, of aan sectoren als in de gezondheidszorg en de opleiding, enz.) kunnen scheppen. Het geeft geen pas dat de overheid miljarden in het banksysteem pompt zonder – toege-geven, want dat is nu in een moeilijke con-junctuur – zich verder te bekommeren om het garanderen van een fatsoenlijk levens-niveau aan allen. Het is daarom zaak dat men de ondernemersorganisaties dwingt om zich niet tevreden te stellen met het verkrijgen van financiële steunmaatregelen van de overheid zonder arbeidsplaatsen te moeten scheppen.

We zullen de komende maanden wel zien in welke mate de vakbondsorganisaties in staat zullen zijn om deze objectieven te bereiken en om strategieën uit te werken waarmee ze de arbeiders kunnen motive-ren het overwaaien van de sociaal-econo-mische storm niet af te wachten.

(Vertaling: André Mommen)

noten

1 Deze financiële crisis kent niets anders dan rampzalige berichten. Van de ene kant maakt Fortis voor 2008 een verlies van 19 miljard euro bekend en zijn portefeuille be-vat nog voor 34,4 miljard euro aan dubieuze vorderingen (waarvan 10,4 miljard euro aan besmette vorderingen). Van de andere kant bevond KBC zich na een spectaculaire koersval (een depreciatie van bijna 60 procent in januari 2009) in meer dan een gevaarlijke situatie. De Vlaamse regering injecteerde op 22 januari 2009 2 miljard euro in KBC en ze opende voor de toekomst een kredietlijn van 1,5 miljard euro, waarna een sterke koersstijging van het aandeel volgde. Deze steun gebeurde niet zonder voor-waarden: een jaarlijkse interest van minstens 8,5 procent, twee door de Vlaamse Regio aangeduide bestuurders, de liquidatie van een deel van de portefeuille met besmette producten, de verplichting om een grotere kredietlijn voor de Vlaamse bedrijven te openen. Daardoor ver-sterkte de Vlaamse regering de Vlaamse verankering van KBC, waarvan men de doorslaggevende betekenis voor de financiering van de Vlaamse economie kent, en liet ze zien dat ze, indien nodig, efficiënter dan de federale overheid kon ingrijpen. De KBC zit niettemin opgezadeld met een portefeuille van 15,7 miljard euro aan dubieuze kredieten. Idem voor Dexia dat er tot 11,8 miljard euro van bezit.

2 Volgens de laatste schattingen van de Europese Commissie zou de negatieve groei in 2009 bij ons 1,9 procent van het BBP bedragen. Het Planbureau schat de negatieve groei op 1,7 procent. Het schat de daling van de buitenlandse handel op 4,6 procent en van de bedrijfsin-vesteringen op 3,9 procent.

3 De economen van ING voorzien voor 2009 een verlies van 30.000 à 40.000 arbeidsplaatsen.

4 Volgens de RVA daalde in 2008 het aantal volledig werk-lozen (386.253 personen) met 5,2 procent in vergelijking met 2007, ofwel een daling met 5,4 procent in Vlaanderen en Wallonië en met 4,1 procent in Brussel. De regionale diensten (VDAB, Forem, Actiris) tellen daarbij nog de geregistreerde maar nog niet vergoede werkzoekenden en de jongeren die een wachttijd opgelegd kregen. Volgens deze diensten bedroeg in 2008 het totaal aantal werklozen 516.141 personen. Het verloop in 2008 mag ons niet op een dwaalspoor brengen. In december 2008 steeg het aantal werkzoekenden met 3,9 procent (9,7 procent voor de mannen en een daling met 1,3 procent bij de vrouwen wegens het succes van de dienstencheques) in vergelijking met december 2007. Dit verschijnsel raakt het geheel van de Vlaamse provincies. De werkloosheids-graad bedraagt er 6,2 procent. De vooruitzichten van de Europese Commissie voorzien voor 2009 een werkloos-heidspercentage van 8 procent voor het hele land.

5 Het begrotingstekort wordt vandaag op ongeveer 3 pro-cent van het BBP geschat, ofwel op ongeveer 10 miljard euro. Bij het herstelplan komen nog de kosten van de recessie (en de verminderde fiscale inkomsten), de onze-kerheden (die duur zouden kunnen zijn) ten aanzien van de eventuele herfinanciering van de banken, het duurder worden van de leningen op de internationale markten, zonder het probleem van de financiering van de kosten van de vergrijzing na 2015 erbij te betrekken. Er is geen sprake meer van om de begroting vóór 2011 in evenwicht te brengen zonder het doorvoeren van een bezuinigings-operatie die, gezien de huidige conjunctuur, mogelijks de onontbeerlijke sociale maatregelen in gevaar zal brengen.

6 Bij Agfa Gevaert moesten, na het opheffen van 300 arbeidsplaatsen, de bedienden en het kaderpersoneel 3 procent van hun loonsom inleveren en een verhoging van de arbeidstijd met 3 procent aanvaarden.

7 Bij Caterpillar in Gosselies werd de productie in het eerste trimester van 2009 tot 50 procent beperkt, vandaar economische werkloosheid voor de 3.500 arbeiders. Voor de bedienden en het kaderpersoneel voorziet de directie in een vermindering met 10 procent van de loonlasten, in het bijzonder door een vermindering van het variabele deel van het loon, door kredieturen en door vijf vakan-tiedagen zonder loon. Ten slotte zullen 100 van de 800 tijdelijke arbeidscontracten niet worden hernieuwd.

8 De sector lijdt onder een vraaguitval die vooral te wijten is aan kredietbeperkingen, terwijl de renovatiebouw en de openbare werken de vraag zouden kunnen overne-men. De werkloosheid in de sector steeg in Vlaanderen nochtans in 2008 met 15 procent en trof 12.463 arbeiders. De vermindering tot 6 procent van de BTW in 2009 op een deel van de factuur (maximaal 50.000 euro) voor de nieuwbouw zou de effecten van de crisis enigszins moe-ten verzachten.

9 371 op de 1.100 arbeidsplaatsen worden bedreigd wegens de verhoogde concurrentie die op de prijs drukt en wegens de daling met 15 procent van de luchtvaartactivi-teiten en de vervoersactiviteiten van Cargo.

10 De Morgen (13 december 2008) berekende dat tussen 8 en 12 december 2008 een verlies van 2.615 arbeidsplaat-sen onder de een of andere vorm werd aangekondigd, waarvan 1.900 in Vlaanderen en 614 in Wallonië. Volgens L’Écho (13-15 december 2008) werden sinds begin septem-ber een dertigtal sociale plannen aangenomen waarbij het verlies van 7.400 arbeidsplaatsen, waarvan de meer-derheid in Vlaanderen werd voorzien.

11 Tegelijk werden de bedienden en het kaderpersoneel met gedwongen verlof gestuurd of zagen ze een variabel deel van hun beloning verloren gaan. Medio januari stelde het VBO bij monde van P. Timmermans (De Morgen, 16 januari 2009) voor om de economische werkloosheid ook tot de bedienden uit te breiden. Onnodig te zeggen

dat dit voorstel door de bediendenvakbonden als totaal onaanvaardbaar werd beschouwd.

12 Het herstelplan van de federale regering (dat het IPA omvat) voorziet in een stijging van deze bedragen tot 70 à 75 procent van het tot 2.200 euro begrensde loon, een maatregel die eveneens op de uitzendkrachten van toepassing is.

13 De Europese markt vertoonde een gemiddelde daling van de verkopen van nieuwe wagens met 25,8 procent in no-vember 2008. Deze daling bedroeg in België 16,4 procent. De verkopen van de belangrijkste autoconstructeurs in de EU kenden in de eerste elf maanden van 2008 een gemid-delde daling met 7,6 procent.

14 Men mag niet vergeten dat de directie van Ford Europa de spontane stakingen van begin 2008 bij Ford Genk en de onderaannemers heeft verwerkt. M. Capron, “Een spontane stakingsgolf in Limburg”, in Vlaams Marxistisch Tijdschrift, jg. 42, nr. 2, zomer 2008, blz. 26-29.

15 Zie het interview van directeur-generaal G. Martens van Ford Genk in De Morgen, 17 januari 2009.

16 Wallonië werd eveneens getroffen, o.a. Valeo (18 weken economische werkloosheid over 18 maanden en het niet hernieuwen van 140 tijdelijke arbeidscontracten), Federal Mogul (acht dagen economische werkloosheid in decem-ber 2008) en AGC (de divisie autoruiten).

17 Dat waren er 9.500 in de vestigingen van Arcelor (Luik en Charleroi), 3.350 bij de groep Duferco (Carsid, La Louvière, Clabecq), 300 bij Thy-Marcinelle en 160 bij de Laminoirs du Ruau.

18 Dat waren er 6.500 bij Arcelor Mittal (4.400 te Luik en 2.100 in Charleroi), 3.400 bij Duferco, 290 bij Thy-Marcinelle en 140 bij de Laminoirs du Ruau.

19 De mondiale staalproductie daalde in november 2008 met 19 procent en met 24,3 procent in december 2008 in vergelijking met de overeenkomstige maanden van 2007.

20 Tussen begin juli 2008 en medio januari 2009 daalde de gemiddelde uitvoer van warmgewalst breedbandstaal van 1.200 US$ tot 530 US$ per ton, die van koudgewalst dunne plaat van 1.250 US$ tot 625 US$ en die van gegal-vaniseerde plaat van 1.300 US$ tot 675 US$.

21 ArcelorMittal, persbericht van 5 november 2008.22 Zie B. Denis, “La relance de la phase à chaud de la sidé-

rurgie liégeoise”, in La Revue nouvelle, mei-juni 2008, blz. 11-14.

23 Op 15 december 2008 bevestigde L. Mittal op de Europese ondernemingsraad dat hij de geïntegreerde staalfabriek (warm en koud) te Luik vanaf het hernemen van de con-junctuur weer wilde opstarten. Deze belofte laat op dit moment vooral twijfels over de geloofwaardigheid ervan opwellen.

24 EFM, persmededeling van 18 december 2008.

Page 44: VMT Over Piaget 09 Int 01

v l a a m s m a r x ı s t ı s c h t ı j d s c h r ı f tı 4 4

B u i t e n l a n d S e co n fl i c t e n

Toen Nicolas Sarkozy op 6 mei 2007 tot president van Frankrijk werd geko-zen, sloot er een tijdperk af in de Franse politiek. Sinds 1988 hadden we een wis-selende opeenvolging gehad van regerin-gen en presidenten, nu eens links, de PS met haar bondgenoten en dan weer het rechtse gaullisme – Rassemblement pour la République (MPR) dat de Majorité pré-sidentielle en daarna Union pour un Mou-vement Populaire (UMP) is geworden.

In die context ware het dus normaal ge-weest dat de weegschaal naar links was doorgeslagen, vooral daar de PS zich ge-plaatst zag tegenover een UMP die door haar eigen tegenstellingen versplinterd en verzwakt was. Had de PS bij de laatste Eu-ropese en regionale verkiezingen de lijsten van rechts dan geen klinkende nederlaag toegediend?

Heel die tijd had de rechterzijde te maken gehad met een bijkomende handicap: het Front National van Jean Marie Le Pen ging telkens met 10 tot 15% van de stem-men lopen, stemmen die eigenlijk behoor-den tot het potentiële rechtse electoraat.

En sinds het begin van de jaren 1960 werd de president van de Republiek verkozen in twee beurten en bij algemeen stemrecht, voor 7 jaar. In de geest van het gaullisme ging het erom van de President een man (geen vrouw uiteraard!) te maken die ver-heven stond boven de partijen, een beetje door de Voorzienigheid aangeduid, die een directe band had met het volk en los-stond van de Assemblée die was verkozen voor 5 jaar. De Vde Republiek1 kon aldus gedurende 20 jaar standhouden – van 1960 tot 1980 – toen rechts het overwicht behield, zowel in het Elysée als in de Assemblée. Doch sinds 1981 ontbond de president, eenmaal verkozen, de Assem-

blée wanneer die niet naar zijn politieke kleur was samengesteld. Zo kon hij in het zog van de presidentsverkiezingen aan zijn partij een comfortabele meerderheid verschaffen.

In plaats van dit wat kromme systeem, bestaande uit ‘cohabitation’ en parlemen-taire instabiliteit, besloot eerste minister Jospin (PS) een meer formeel presidentieel systeem te scheppen, waarbij de president het feitelijke hoofd werd van de regering. Het mandaat werd in 2002 teruggebracht van 7 naar 5 jaar. Na de presidentsverkie-zingen volgden nu bijna onmiddellijk ver-kiezingen voor de Assemblée waardoor de Franse politiek nog meer werd gepersona-liseerd. Het verkiezen van Chirac in 2002 maskeerde deze institutionele wijziging enigszins, daar Chirac verkozen werd met de hulp van de PS, die optrad als redder van de democratie en van de republiek tegenover Le Pen2. De verkiezingen van 2007 zouden aan dit nieuwe systeem de volle betekenis geven.

Op rechts liet de slijtage van Jacques Chi-rac een zware nederlaag voorspellen die in de Assemblée de afgevaardigden van de UMP verontrustte. Nicolas Sarkozy had dit goed begrepen. Hoewel minister van binnenlandse zaken stelde hij duidelijk zijn eigen politiek project voorop. Hij her-nam de favoriete thema’s van de Medef3, hield eraan over te komen als een liberaal zonder complexen, brak met het gaul-lisme, was de Amerikaanse buitenlandse politiek vijandig gezind en in staat om de republikeinse constanten overboord te gooien. Sarkozy speelde in op de paradox: hij vereenzelvigde zich niet met het beleid van de regering, en toch steunde hij op de politiek gevoerd als minister van bin-nenlandse zaken, hij lanceerde in wat de ruggengraat van zijn project zou worden:

het aanzuigen van de stemmen van het Front National, waarzonder zijn overwin-ning onmogelijk was geweest. Doelbewust nam hij een woordgebruik aan dat dicht stond bij Le Pen, uitspraken met racisti-sche dufheid – ‘men houdt van Frankrijk of trapt het af ’ –, het naar voor schuiven van de nationale voorkeur en de cultuur van de securitaire maatregelen. In de ogen van het apparaat van de UMP werd hij de enige kandidaat die leek te kunnen win-nen en vooral de afgevaardigden kon laten winnen.

De linkerzijde leek tot vlak voor de presi-dentsverkiezingen over een groot kapitaal te beschikken, doch had met gelijkwaar-dige handicaps af te rekenen. Er was de balans geweest van de regering-Jospin die tussen 1997 en 2002 tweemaal zoveel had geprivatiseerd als de vorige regeringen van rechts samen. Tijdens de stakingen tegen de hervorming van de pensioenen in 2002 had de PS zich weinig aangetrokken van de bekommernissen van het volk. Bij de opstand in de voorsteden had ze zich ex-pliciet aan de kant gesteld van de ‘partijen van de orde’. Hetzelfde tijdens de bewe-gingen rond de CPE4 waar ze niets anders in de plaats had te stellen dan specifieke arbeidscontacten die gelijkstonden aan precariteit en uitbuiting. Doch het ver-werpen van de Europese Grondwet heeft haar in het volle gezicht getroffen.

Ségolène Royal deed ongeveer hetzelfde als Sarkozy, ze plaatste zich buiten en bo-ven haar partij, de PS. Ze speelde de kaart uit van de ‘voorzienigheid’ en treiterde haar directe concurrenten, Dominique Strauss-Kahn en Laurent Fabius, ze stelde hen voor als de vertegenwoordigers van het verleden … Terwijl Sarkozy jacht maakte op het terrein van het Front National koos Royal in één ruk voor een jacht op de

De Franse paradoxale politieke situatie

Valeer Vantyghem

Page 45: VMT Over Piaget 09 Int 01

D E F R A N S E PA R A D O X A L E P O L I T I E K E S I T UAT I E - Valeer Vantyghem

j a a r g a n g 4 3 n u m m e r 1 ı l e n t e 2 0 0 9 4 5 ı

kiezers van Sarkozy en de rechterzijde. Ze richtte stormenderhand haar campagne op thema’s als orde – de ‘ juiste orde’, zo-als haar belangrijkste slogan luidde –, de vlag – iedere familie moet de Franse vlag in huis hebben- , de autoritaire opvoeding – de jonge delinquenten dienen in een ka-zerne te worden ondergebracht.

En zo lukte het Royal om de kloof bin-nen de PS weg te gommen, tussen de voorstanders van de ‘non’ en zij die voor de Europese Grondwet hadden gestemd, hoewel de ‘non’ onder de kiezers van de PS de meerderheid had gehaald. Iedereen aanvaardde deze synthese, waarbij ze hun engagement opborgen en kozen voor een vlucht vooruit, naar een hypothetische overwinning van de verenigde PS.

Een dergelijk politiek panorama dat een afglijden naar rechts weerspiegelde van de voornaamste politieke formaties kon in volledige tegenspraak lijken met een anti-liberale radicaliteit die de vorige maanden en jaren aan de oppervlakte was gekomen. En daar raakt men aan de paradox van de Franse politieke situatie.

Sinds 1995 hebben sociale conflicten van eerste rang elkaar opgevolgd, met meestal hun eigen politieke oriëntatie, die een globaal antiliberaal karakter gaven aan de eisen die naar voor werden geschoven. Dit was vanzelfsprekend het geval geweest in 1995, de grootste stakingsbeweging sinds mei ’68, tegen het plan-Juppé omtrent de sociale zekerheid dat specifieke aanval-len inhield tegen de spoorarbeiders. Deze beweging liep uit op een staking die de SNCF gedurende meerdere weken lam-legde, met duizenden betogers op straat in tientallen en tientallen Franse steden.

Dit werd hernomen in de jaren die volg-den, namelijk in 2003, waarbij de beweging tegen de hervorming van de pensioenen gestructureerd werd door intersyndicale eenheidscomités die een lucide analyse maakten van de doelstellingen van de pa-tronale hervormingen en de assen uit-tekenden voor een politiek alternatief, gebaseerd op de sociale noden. Het is dit bewustzijn en het zijn deze ervaringen die zich geconcretiseerd hebben in de ‘non’ bij het referendum over de Europese Grond-wet en eveneens steunden op honderden

collectieven die systematisch het Grond-wettelijk Verdrag uitlegden.

Doch deze mobilisaties, het feit dat het brede netwerk van geharde militanten be-stond en optrad, onafhankelijk van de sociaaldemocraten, konden de negatieve elementen niet maskeren.

De laatste jaren hebben op het gebied van de essentiële sociale problemen de neder-lagen zich opgehoopt: rond tewerkstelling, openbare diensten, sociale bescherming en de democratische rechten. En in die periode hebben de mobilisaties de kracht-lijnen binnen de syndicale beweging en het linkse politieke veld geenszins blijvend aan het wankelen gebracht. Een voor-beeld hiervan is de grootste linkse Franse vakbond CGT (Confédération Générale du Travail). Hoewel Bernard Thibault, woordvoerder van deze bond, in 2005 eerst het ontwerp tot Europese Grondwet had ondersteund, werd hij door de militanten en leden teruggefloten. Vele CGT-equipes hebben gemobiliseerd voor de ‘non’, en

hoewel deze overwinning werd binnen-gehaald, werd enkele maanden later, bij het volgende confederaal congres, de uit-tredende leiding zonder al te veel omhaal herkozen. Dit wijst op een afgrond die gaapt tussen de oppositie over een vraag-stuk als het Grondwettelijk Verdrag en het zich verzamelen rond een alternatieve oriëntering.

Beide ervaringen, die van de CGT en deze rond het aanduiden van de PS-pre-sidentskandidaat, verhelderen deze pa-radox. Enerzijds bestaat er een radicale strijd tegen, en bij de gesalarieerden een klaar bewustzijn van de inbreuken van het liberalisme op de dagelijkse levensomstan-digheden. Anderzijds werden een reeks ontmantelingen van de sociale verworven-heden tot een goed einde gebracht en zijn er de moeilijkheden om aan deze sociale radicaliteit een georganiseerd syndicaal of politiek verlengstuk te breien.

De kracht van het institutioneel mecha-nisme in Frankrijk is misschien de sleutel van het antwoord op deze paradox. De so-ciale storm in Frankrijk kan een rigiditeit van het representatieve systeem maskeren op syndicaal, associatief en politiek vlak.5

Over de campagne en de resultaten van de verkiezingen van 20076 zullen we het kort houden. Nicolas Sarkozy was erin geslaagd het Front National te wurgen door haar thema’s over te nemen. De christendemocraat François Bayrou van de centristische Modem (Mouvement Dé-mocratique) kon een beperkte maar be-tekenisvolle doorbraak forceren rond zijn slogan: de kloof tussen rechts en links is voorbijgestreefd.

En de PS, na de klinkende nederlaag van 2002, waaraan de leiders nochtans struc-tureel verbonden waren met hun liberale politiek, gedroeg zich verweesd, niet van haar linkse identiteit maar van haar linkse modernisme.

Ségolène Royal had in Frankrijk haar campagne van 2007 volledig gebaseerd op het achter zich laten van de ‘historische’ socialistische traditie en het herstichten van de PS.7

Waar de PS in de jaren ’80-’90 de partij was van de hogere kaders in het staatsap-

De kracht van het institutioneel mechanisme in Frankrijk is misschien

de sleutel van het antwoord op deze paradox. De sociale storm in

Frankrijk kan een rigiditeit van het representatieve systeem maskeren op syndicaal, associatief en politiek vlak.

Page 46: VMT Over Piaget 09 Int 01

v l a a m s m a r x ı s t ı s c h t ı j d s c h r ı f tı 4 6

paraat, komt het er nu op aan de nieuwe elites te overtuigen van het meer moderne, meer liberale karakter van de socialisten, tegenover de rechterzijde. En een derge-lijke evolutie beantwoordt aan een gron-dige gedaanteverandering, de PS is een kaderpartij geworden van verkozenen en hogere beroepen.

De PS heeft de banden aangehaald met de zakenwereld en het financiële milieu. De aanwezigheid van twee van haar kopstuk-ken, Dominique Strauss-Kahn en Pascal Lamy, als trouwe beheerders aan de hoofd van twee belangrijke financiële instellin-gen (het IMF en de Wereldbank), is meer dan symbolisch voor het vertrouwen dat ze genieten in hogere kringen en betekent een verschuiving van de sociaaldemocra-tische elites. Vroeger werden die geken-merkt door hun staatszin en een sterke aanwezigheid binnen de hogere overheids-functies. Vandaag gaan ze discreet van de ministeries naar de beheerraden van de grote multinationale ondernemingen, het is eenzelfde wereld geworden met meestal dezelfde belangen.

Een hele ideologische omschakeling be-geleidt en rechtvaardigt deze koerswijzi-ging. Juni vorig jaar kwam er een nieuwe princiepverklaring, het was enkel de vijfde sinds die van Jaurès die aan de basis lag van het stichten van de SFIO. En zoals elke plechtige verklaring dient hier belang aan gehecht. De PS neemt laattijdig akte van een oude oriëntatie: ‘De socialisten zijn voorstander van een sociale en ecologi-sche markteconomie’ (artikel 6), ze willen ‘de markteconomie, de democratie en een sociale samenleving met elkaar verzoenen’ (artikel 9). Hoewel ze tussen economisch en politiek liberalisme een onderscheid maken, stel-len de PS-kopstukken dat het politiek liberalisme, ‘sinds de oorsprong onscheid-baar met het democratische socialisme verbonden is’8. Volgens Bertrand Delanoë betekent: ‘het liberalisme voor de vrijheid wat de republiek betekent voor de demo-cratie, een hogere vorm van ontwikkeling. Ik ben liberaal! Rechts is dit vandaag niet. De linkerzijde moet met fierheid zich het woord en de zaak terug toe-eigenen’. De-lanoë is niet van plan het liberalisme aan de liberalen over te laten. Hij betwist die erfenis in naam van een historisch libera-lisme dat gelijk zou staan aan burgerschap en democratische vrijheden. De arbeiders-

beweging heeft hij verbannen naar ‘het be-wustzijn van het verleden’, ‘de erfenis van de geschiedenis’9. Martine Aubry kwam te stellen dat ‘de economie en het sociale geen tegenstrijdigheden zijn doch integen-deel mekaar versterken, mekaar dynami-seren’10. Het is duidelijk een aanvaarden van de termen van het liberalisme wat een grondige heroriëntering binnen de Franse sociaaldemocratie betekent.

Maar er is meer: In naam van de moder-niteit stellen alle socialistische leiders de sociale verworvenheden in vraag, en vra-

gen om private partners voor de openbare diensten. Dit doen ze, niet eenmaal aan de macht, maar zelfs in de oppositie.

Volgens Aubry ‘begrijpt iedereen dat naarmate het uitzicht op een langer leven groeit en men later actief wordt dankzij langere studies, de financiering van onze pensioenen moeilijk wordt’. Delanoë heeft er spijt van dat de socialisten te ‘klein-moedig’ de hervorming van de pensioe-nen (VVT) niet zelf hebben doorgevoerd. Royal eist ‘het probleem te stellen van de activiteit na 60 jaar’. Dit alles stond in de moties voorgesteld voor het SP-congres van Reims van 12-14 november 2008, over hun persoonlijk geruzie heen.

En dit heeft zo zijn gevolgen die tegen-gesteld zijn op nationaal en lokaal vlak. Nationaal kan de PS bepaalde categorieën van de bevolking overtuigen doordat het gehecht is aan een kapitalisme dat wordt omkaderd, en door het verdedigen op so-ciaal en moreel vlak van meer progressieve ideeën dan de meeste partijen van rechts. Doch hiermee kan ze moeilijk de volkse lagen bereiken die zich bij verkiezingen kunnen keren naar de onthouding of het conservatief paternalisme van Sarkozy. Het is op lokaal niveau, in de grote steden, waar de meest progressieve groepen van deze hogere categorieën het sterkste verte-genwoordigd zijn dat de PS erin slaagt om haar plaats te vinden. In de steden treft de

PS de oude afgestompte rechterzijde van notabelen met een openlijk conservatief discours, tegenover wie ze het gemakkelijk kan halen. Aubry en Delanoë (als burge-meesters van Rijsel en Parijs) of Royal (als president van de regio Poitou - Charentes) steunen zich op hun lokale ervaringen om hun capaciteiten te bewijzen van goede beheerders. Hier speelt de PS de rol van het aanpassen van de metropolen aan de kapitalistische mondialisering en de libe-rale moderniteit.

De PS is aan de macht in alle grote Franse steden, en op twee na bestuurt ze alle regio’s, maar nationaal is ze niet langer is staat een vuist te maken. Ze is sterk in alle verkiezingen behalve de nationale.

Op deze tegenstelling moest het congres van Reims een antwoord vinden. Het draaide uit op een ‘oorlog van de chefs’. De impasse werd herleid tot enkele onverant-woordelijke individuele leiders, het directe gevolg van een institutionele logica die de socialisten zelf, toen ze aan de macht waren, in gang hadden gezet. Het presi-dentschap werd op vijf jaar gebracht en de electorale kalender omgekeerd, het is wel degelijk de regering-Jospin die dit had verwezenlijkt. Zo is het niet te verwon-deren dat er presidentiële hofhoudingen ontstaan.

Dit congres verliep bijzonder woelig en in de grootste verwarring, erger nog11 Le Nouvel Observateur sprak van ‘La grande tricherie’12, Le Monde had het over ‘frau-de’13. Uiteindelijk werd Aubry tot eerste secretaris verkozen, zij het met enkele stemmen verschil op Royal.

Senator JeanLuc Mélenchan trapte het af,evenals volksvertegenwoordiger Marc Delez (Nord), en ze stichtten de Parti de Gauche, samen met zo’n 2 000 leden.

Doch geen enkel politiek debat kan vol-ledig herleid worden tot een kwestie van personen. Hoewel de belangrijkste kandi-daten heel dicht stonden rond de kwestie van een alliantie met de Modem14, gin-gen de meningsverschillen vooral over de aard van de sociaaldemocratie en welke partij15.

De communistische partij (PCF) en de Groenen hebben een duidelijk probleem met hun imago, soms komen ze apart op – presidentsverkiezingen, regionale

In naam van de moderniteit stellen alle socialistische leiders de sociale

verworvenheden in vraag, en vragen om private partners voor de openbare

diensten. Dit doen ze, niet eenmaal aan de macht, maar zelfs in de oppositie.

Page 47: VMT Over Piaget 09 Int 01

D E F R A N S E PA R A D O X A L E P O L I T I E K E S I T UAT I E - Valeer Vantyghem

j a a r g a n g 4 3 n u m m e r 1 ı l e n t e 2 0 0 9 4 7 ı

verkiezingen – soms samen met de PS – gemeenteraadsverkiezingen, parlements-verkiezingen –, waardoor ze hun iden-titeit dreigen te verliezen. De Groenen zijn dan nog eens verdeeld tussen Daniel Cohn-Bendit die de campagne voor de ‘ ja’ steunde bij het referendum voor de Euro-pese Grondwet, Dominique Voynet die bij de PS aanleunt, en José Bové die tot on-langs een links-radicaal imago had. Komt daarbij dat ze bij een linkse meerderheid met diezelfde PS een regeringscoalitie vormen. De PCF lijkt in hetzelfde bedje ziek te zijn als de PS – plaatselijk sterk maar op nationaal vlak schieten ze tekort, voor-bijgestoken door radicaal links. De par-tij telt een kleine 80.000 leden waarvan voor het laatste congres de helft is komen stemmen. Haar ruggengraat zijn de 7 à 8 duizend verkozenen in gemeenteraden, lokale raden en parlement, die ze enkel kan behouden door in coalitie te treden met de PS, waarvoor een politieke prijs wordt betaald.

Halfweg vorige eeuw schommelden de communistische stemmen nog tussen de 20 en de 25%, de PCF telde honderddui-zenden leden en haar voornaamste leiders waren gekend bij heel de bevolking16.

Echter de PCF is niet langer een na-tionale kracht om te mobiliseren, noch een electorale kracht, maar behoudt een reële kracht, versplinterd, geconcentreerd in haar gemeentelijke bastions. En er blijft ook de traditie, een cultuur en veel toege-wijde militanten.

Haar arbeidersbastions zag ze verloren gaan bij de economische reconversies in de jaren ’80 (mijnen, staal, ...), haar politiek krediet had ze verloren toen ze ministers leverde in de regeringen van links.

Op haar 34ste congres van 15 december 2008 bleek goed wat de PCF geworden is. De 800 afgevaardigden bestonden voor één derde uit verkozenen, 12% was jonger dan 30 jaar, 55% meer dan 50 jaar en er was geen enkele immigrant bij.

De PCF roept op: een regering te vormen van een linkerzijde waarbij de antiliberale strekking de overhand heeft. Daartoe wil ze wegen op de PS en zoekt ze bondgeno-

ten buiten haar eigen rangen, zoals Jean Luc Mélanchon, met wie ze naar de Euro-pese verkiezingen trekt.

Op 29 mei 2005 had de ‘non’ het ge-haald bij het referendum over de Euro-pese grondwet, 55% van de Fransen had tegengestemd. Voor radicaal links was dit een historische dag geworden17. Verschil-lend van andere stembusgangen had deze strekking zich niet bij de partijen van links aangesloten om rechts van de overwinning

te houden. Ze had deelgenomen aan de leiding van een campagne die gericht was tegen de leiders van de liberale linkervleu-gel, ware het nu de PS of de Groenen.

Enkele maanden voor de consultatie was de overwinning allesbehalve vanzelfspre-kend geweest. Twee gebeurtenissen heb-ben de teerlingen geschud: het debat bin-nen de PS en een radicale ommezwaai binnen de vakbond CGT.

In principe had de PS zonder problemen een grondwet kunnen onderschrijven die het mogelijk maakte verder te bouwen aan een liberaal Europa. Die partij had sinds het Verdrag van Rome samen met rechts deze liberale politiek uitgestippeld. Doch Laurent Fabius, trouw aan wat François Mitterrand hem had geleerd, was tot in-zicht gekomen dat men zich links moet opstellen wil men kandidaat zijn voor de presidentsverkiezingen. Wat hij dan ook, na lang aarzelen, in 2004 heeft gedaan. De vroegere eerste minister heeft zijn scooter van stal gehaald en zijn das losgeknoopt, om af te dalen in de arena van de ‘non’.

Bij de CGT lagen de zaken enigszins anders. De liberale inhoud van het docu-ment en de traditie hadden de leiders in de richting van een neen moeten duwen. Zo is het helemaal niet verlopen. Tijdens het debat binnen het uitvoerend comité van de Europese confederatie van vakbonden,

dat opriep voor een ja-stem, hadden de afgevaardigden van de CGT zich onthou-den. Er kwam echter snel reactie, te meer daar de leiding, Bernard Thibaut op kop, een intern gevecht wilde aangaan opdat de CGT geen standpunt zou innemen. Officieel omdat men losstond van alle politieke richtlijnen. In feite wilde hij niet in conflict raken met het Europees Vak-verbond, waarin de CGT enkele jaren na haar toetreden een belangrijke plaats had veroverd. Er volgde een striemende afkeu-ring door de overgrote meerderheid van de basis en de leiding zag zich verplicht op te roepen voor een neen-stem. De PCF, de onderwijsvakbond FSU, de linkse syndicaten Solidaires, de altermon-dialisten van ATTAC, bijna de helft van de Groenen, de trotskisten van de LCR en Lutte Ouvrière, hebben elk op hun manier tegen de grondwet een standpunt ingeno-men, ondanks het officiële standpunt van de Groenen en de PS.

In enkele weken tijd werden er meer dan duizend comités opgericht, op het niveau van een buurt, een arrondissement, een dorp of een bedrijf. En toen de kiezers thuis de tekst van de grondwet kregen toegestuurd, meenden velen dat deze on-begrijpelijke en onleesbare turf een ware provocatie was, waarop dan nog eens ja of neen moest worden geantwoord. Ze hebben de tekst gegrepen, balpen en pa-pier in de hand, hebben geprobeerd die te ontcijferen en te begrijpen. En plots stroomde er een massa volk toe op de min-ste vergadering die door de comités werd georganiseerd. De tekst werd besproken en uitgelegd. En al snel was in de buurten, de wijken en de bedrijven de zaak beklon-ken: het was ‘non’. De grondwet werd af-gewezen, links van links had gezegevierd, Nederland en Ierland zouden volgen. Het voorstel tot Europese Grondwet was een dode letter geworden. Vooral arbeiders en jongeren hadden tegengestemd. Niet zoveel eerder, bij de Europese verkiezin-gen van 2007, was 75% van deze jongeren en 70% van de arbeiders niet eens komen opdagen.

In zulk een context had het succes van het gevecht tegen het grondwettelijk verdrag bij een groot aantal militanten de hoop gewekt dat deze overwinning kon uitlopen op een hergroepering links van de PS.

De PS is aan de macht in alle grote Franse steden, en op twee na bestuurt

ze alle regio’s, maar nationaal is ze niet langer is staat een vuist te maken. Ze

is sterk in alle verkiezingen behalve de nationale.

Page 48: VMT Over Piaget 09 Int 01

v l a a m s m a r x ı s t ı s c h t ı j d s c h r ı f tı 4 8

De strakke politiek echter die zorgde voor de verdeeldheid onder de belangrijkste krachten die hadden deelgenomen aan de campagne, was er niet minder op gewor-den. Lutte Ouvrière en het grootste deel van de PS-stromingen hadden al op voor-hand gezegd niet geïnteresseerd te zijn in de uitbouw van een nieuwe partij, voor de LCR was de politiek tegenover de soci-aaldemocratie een breekpunt. Wel werd er naar een eenheidskandidaat gezocht, de presidentsverkiezingen stonden voor de deur. Doch dit liep spaak. De PCF en de LCR gingen hun eigen weg met Marie-George Buffet en Olivier Besançenot.

En Besançenot zou een indrukwekkende campagne voeren. Hij had zich in 2002 als 27-jarige voor de eerste keer kandidaat gesteld. Onbekend voor het grote publiek had de jonge postbode uit Parijs het na zijn eerste televisieoptreden voor mekaar gebracht dat zijn populariteit die van vele politici was gaan overstijgen, hoewel deze al honderden keren op TV waren geweest. Tussen het begin en het einde van deze eerste campagne was het aantal aanwezi-gen op de meetings waar hij sprak, verdrie-voudigd, vooral jongeren. Hij haalde toen bijna 5% en meer dan een miljoen stem-men. Schitterende redenaar en goed in de debatten steeg zijn reputatie zienderogen. Hij zou dit in 2007 nog eens overdoen. Meer nog, hij werd meer en meer aanzien als een belangrijke spreekbuis van links die de kopstukken van de PS naar de kroon begon te stoten. Het ‘effect-Besançenot’ was geboren. Binnen de brede lagen van de bevolking werd en wordt hij aanzien als ‘le facteur’, die net zoals iedereen zijn loon of uitkering ontvangt, niet als een professio-nele politicus, maar als een medearbeider (‘één van ons’). Als jongere spreekt hij de taal van de jongeren, politiek blijft hij bij zijn standpunten, maar wat weinigen we-ten, op heel jonge leeftijd was hij al lid van de leiding van de LCR.

De groeiende aanhang van Besançenot deed bij de LCR vragen rijzen, haar aantal actieve leden (3.500) was niet langer in overeenstemming met de populariteit van de jonge postbode. Er werd een initiatief genomen voor een nieuwe organisatie ‘de bas en haut’, de Nouveau Parti Anticapita-liste (NPA). De LCR zou worden ontbon-den. Maar welke nieuwe organisatie? Er was immers al van alles geprobeerd.

In de jaren ’60 is er een ge-neratie geweest, ervan overtuigd dat de revolutie snel ging komen, en dat er dus heel snel een partij moest worden opge-bouwd. Helaas de revolutie bleef uit. Een oudgediende van de LCR: ‘Halfweg de jaren ’70 hebben wij moeten erkennen dat het ritme van de Geschiedenis heel wat trager verliep dan we ooit geloofd had-den. We zagen ons dus verplicht om de uitbouw van de revolutionaire partij met een massale inplanting op de lange termijn te schuiven (voor deze generatie een echte mentale revolutie)’.18 Er waren ook andere scenario’s voorzien die echter botsten op de rigide Franse situatie.19 Ook het zeer ondemocratisch kiesstelsel speelt een rol in Frankrijk: om een kans te maken een verkozene te behalen in het parlement, is de steun van de PS nodig – een steun die niet zomaar wordt gegeven. Zo zit men de facto opgesloten binnen een electoraal blok met de PS en haar liberale politiek. De NPA wil deze patstelling doorbreken steunende op Olivier Besançenot. Iedere

alliantie met de PS wordt resoluut van de hand gewezen. Immers, er heeft zich een radicaal nieuwe periode aangediend, de USSR is ten onder gegaan en het kapita-lisme is gemondialiseerd. Zelfs een naam kiezen voor de nieuwe organisatie is al een probleem, de woorden communist en socialist zijn vervuild. De NPA moet de smeltkroes worden om te proberen al deze problemen aan te pakken. Een bladzijde is omgedraaid.

De traditionele partijen zijn naar rechts opgeschoven. De rechterzijde heeft het Front National in de hoek geduwd.20 Links lijkt hopeloos verdeeld waardoor de hoop in de toekomst op een meerderheid mag worden begraven. De sociale bewegingen en de mobilisatie op straat zijn levendiger dan ooit. De Franse paradox.

noten

1 In juni 1958 kwam generaal de Gaulle na een dreigen met staatsgreep aan de macht om de crisis in Algerije te bezweren. De Parachutisten van Algiers waren een op-stand aan het voorbereiden en de regering-Pfimlin was afgetreden, hoewel ze juist in het Franse Parlement een meerderheid had bekomen. De Gaulle stelde een sterke staat in waarvan de Vde Republiek de basis vormde met instellingen die tot op heden zijn blijven bestaan.

2 Le Pen haalde de tweede ronde bij de presidentsverkie-zingen van 2002, hij had de socialist Jospin uitgeschakeld. Dit was eerder te wijten aan de verdeeldheid, niet zozeer van links, dan wel van de PS waarvan verschillende kop-stukken zich kandidaat hadden gesteld (Chevènement).

3 Medef: de Franse patroonsorganisatie. 4 CPE: Contrat Première Embauche, speciale precaire

contracten voor jongeren bij een eerste aanwerving inge-voerd door de regering-De Villepin waartegen miljoenen jongeren in 2005 hebben betoogd. Deze maatregel werd uiteindelijk ingetrokken.

5 De grote verscheidenheid aan vakbonden, in vergelijking met de andere Europese landen, verhindert geenszins dat, eenmaal op het niveau van de onderhandelingen per beroepscategorie of zelfs interprofessioneel, elk goed voornemen teniet werd gedaan. Op politiek vlak heeft het ontbreken van elke vorm van proportionele vertegenwoordiging geleid tot een verdrukking van elke politieke stroming die zich wil situeren los van de grote institutionele partijen. Dat verklaart o.a. waarom uiterst-links, ondanks haar politiek gewicht, de laatste jaren minder vertegenwoordigd was dan gelijke electorale stromingen in andere Europese landen.

6 Resultaten eerste ronde: Sarkozy (UMP) 31,18%, Royal (PS) 25, 87%; Bayrou (Modem) 18,57%; Le Pen (FN) 10,44%; Besançenot (LCR), 4,03%; De Villiers (rechts) 2,23%; Buffet (PCF) 1,93%; Voynet (Verts), 1,57%; Laguiller (LO) 1,33%, Bové 1,32%, Nihous (Chasse) 1,15%: Schivardi (PT), 0,34%.

De tweede ronde: Sarkozy 53 %; Royal 47%. 7 In Frankrijk is de PS (en vroeger de SFIO) nooit de partij

van de arbeidersklasse geweest, dit in tegenstelling tot de Duitse SPD en de Britse Labour Partij. Deze rol is in Frankrijk vervuld geweest door de communistische partij. De PS had in de jaren ’70 kunnen komen tot een volkse inplanting, doch heeft in de jaren ’70 en ’80 leden van de middenklasse georganiseerd. De kloof tussen de PS

De traditionele partijen zijn naar rechts opgeschoven. De rechterzijde heeft

het Front National in de hoek geduwd. Links lijkt hopeloos verdeeld waardoor

de hoop in de toekomst op een meerderheid mag worden begraven. De

sociale bewegingen en de mobilisatie op straat zijn levendiger dan ooit. De

Franse paradox.

Page 49: VMT Over Piaget 09 Int 01

D E F R A N S E PA R A D O X A L E P O L I T I E K E S I T UAT I E - Valeer Vantyghem

j a a r g a n g 4 3 n u m m e r 1 ı l e n t e 2 0 0 9 4 9 ı

en de volkse lagen is vandaag nog breder geworden. Het vernieuwde taalgebruik is het gevolg van een verzwakte positie van de wereld van de arbeid. De PS heeft niet de bedoeling zich tot de arbeiders te richten, zelfs al kunnen die nog altijd een stem voor de PS zien als middel om de rechterzijde af te blokken.

8 Ségolène Royal, ‘Le Point’, maart 2008. 9 Bertrand Delanoë, ‘De l’audace!’, Robert Laffont 2008.10 Martine Aubry ‘Et si on se retrouverait …’, Editions de

l’Aube, 2008. 11 In de eerste ronde op 5.11.2008 konden 168 000 leden in

orde met hun bijdragen stemmen evenals 65 000 leden die zich op dat moment in orde stelden De uitslag was: Ségolène Royal 29%; Martine Aubry 25%, Bertrand Delanoë 24% en 19% voor Benoït Hamon van de linker-vleugel. Bertrand Delanoë, gesteund door de uittredende eerste secretaris François Hollande, werd al vlug genekt door de plots opduikende financiële crisis, gezien zijn ultraliberale standpunten. In de tweede ronde op 21.11. haalde Ségolène Royal 42%, Martine Aubry 34,7%, en Benoit Hamon 22,8%.

12 Le Nouvel Observateur nr. 2299, 27.11.2008.13 Le Monde, 23.11.2008.14 Royal wil een front met de Modem, Aubry brengt het in

de praktijk in Rijsel, en enkel Delanoë houdt nog even de boot af.

15 Voor Royal is de sociaaldemocratie een idee dat verjaard is, ze wil de PS omvormen tot een partij naar het model van de Amerikaanse Democraten. Aubry spreekt zich niet uit over de sociaaldemocratie en de partijsecretaris moet een ‘patron’ zijn, iemand die niet van lijn verandert, die geloofwaardig is, die verschillende soorten mensen kan laten samenwerken. Ze wil dat de leden kunnen beslissen over deze lijn. Delanoë verdedigt de sociaaldemocratie, het socialistisch reformisme, en is voor een partij van militanten.

16 De PCF genoot niet enkel het statuut van ‘verdediger van de arbeidersklasse’, ze was ook uit de oorlog gekomen als de partij van de ‘70 000 gefusilleerden’. Toch was de PCF sterk gestaliniseerd, gebureaucratiseerd en op de Sovjet-Unie gericht. Meer dan een halve eeuw later is het moeilijk om te begrijpen waarom zoveel mensen lid geworden zijn van een PCF, op het hoogtepunt van het stalinisme. Toch heeft er niemand het communisme ver-voegd uit bewondering voor de Goulag. Daarom moeten we terugkijken op de plaats die de PCF innam binnen de linkerzijde. De socialistische SFIO was betrokken geweest in alle combines van de IVde Republiek en was gediscredi-teerd zowel door haar binnenlandse politiek als door haar steun aan de koloniale oorlogen. De PCF was een kracht die ook een werktuig vertegenwoordigde voor sociale promotie van de arbeiders, militanten in de bedrijven, waar ze werden uitgebuit en geminacht. Binnen de partij werden ze gewaardeerd, ze kregen toegang tot de cul-tuur die de maatschappij hen had geweigerd, ze konden er verantwoordelijkheden opnemen, ze waren iemand geworden. De PCF was tegenover de kapitalistische uit-buiting een middel om zich te verdedigen, om scholing en opvoeding te krijgen, en strijd te voeren.

17 Alain Krivine, ‘Ça te passera avec l’age’, Flammarion, 2006.

18 Pierre Rousset in Inprecor nr 543-544 – 11.12 2008.19 Er waren drie schema’s: 1. De radicalisering van hele

stukken van de bestaande arbeiderspartijen (PS en PCF). De sociale wortels van de PS hebben zich echter gewijzigd en haar ‘sociaalliberale’ oriëntatie bewijst hoe diep ze verankerd zit in de burgerlijke samenleving. Sinds jaren beleeft ze een crisis zonder dynamisme. De PCF heeft nooit echt afgerekend met haar stalinistische verleden, en wat meer is, blijft vandaag electoraal en institutioneel de gijzelaar van de PS. 2. De stichting van

een nieuwe radicale partij van de arbeidersklasse waar-aan de revolutionaire organisaties zouden deelnemen. De drie belangrijkste vakbonden (CGT, CFDT, FO) zijn te erg gebureaucratiseerd. 3. Twee of drie betekenisvolle organisaties van de radicale linkerzijde roepen samen op tot de uitbouw van een nieuwe partij. In Frankrijk zijn de andere organisaties niet geïnteresseerd in dit scenario.

20 ‘Opvolgingsstrijd Jean Marie Le Pen verdeelt Front National’, De Morgen, 20.11.2008.

a a n ko n d i g i n g

Vormingplus Brugge, Masereelfonds Brugge en iMAVO organiseren een leesgroep over de ‘dialoog’ van

Plato: het Symposion

In 4 bijeenkomsten gaan we dieper in op wat in Plato’s tijd over de liefde werd ge-dacht, en waarvan hij verslag doet in zijn ‘dialoog’ Symposion (“Het drinkgelag”). Is de liefde niet van alle tijden, en kunnen we daarom niet veel over de liefde leren wanneer we Plato’s dialoog kritisch en nauwgezet lezen? Volgende thema’s komen in de zeven verschillende lofredes op de liefde aan bod: Is de liefde de bron van het hoogste geluk? Is het lichamelijk aspect van de liefde noodzakelijk? Is pedofilie toelaatbaar? Is de liefde niet het belangrijkste menselijke fenomeen en is ze niet noodzakelijk voor alles wat bestaat? Verzoent de liefde alle tegenstellingen? Probeert de liefde ook niet de geslachtelijke verschillen te overwin-nen? Is de liefde de beste leidraad in het leven? Zoekt men in de liefde de onsterfe-lijkheid? Is de filosoof ( in casu Socrates) niet het meest beminnenswaardig?

Men vindt verschillende Nederlandse vertalingen van Plato’s Symposion in de boekhandel. Maar bij inschrijving ontvangt u, indien gewenst, een kopie van de tekst van Plato.

Inleidingen: Guy QuintelierData: 4 dinsdagavonden: 2, 9, 16 en 23 juni 2008 vanaf 19u30Plaats: de regionale volkshogeschool Vormingplus Brugge, Baliestraat 58 te 8000 Brugge.Inschrijvingen: Dit kan telefonisch gebeuren op het nr 050/33.01.12 of via e-mail: [email protected]

Page 50: VMT Over Piaget 09 Int 01

v l a a m s m a r x ı s t ı s c h t ı j d s c h r ı f tı 5 0

B u i t e n l a n d S e co n fl i c t e n

Met enthousiasme hebben velen ter lin-kerzijde de Oranje Revolutie (december 2004) in Oekraïne begroet. Dat was toch immers een opstand van de bevolking tegen het corrupte regime van president Koetsjma? Een opstand ook tegen verkie-zingsvervalsing en voor meer democratie? Sindsdien is dit enthousiasme weggeëbd, vooral in Oekraïne nadat Oranje politici voortdurend met elkaar in conflict waren en het land vrijwel onbestuurbaar maak-ten. Met name president Joesjenko droeg hiertoe bij. De chaotische binnenlandse si-tuatie verergerde de economische crisis die Oekraïne harder trof dan welk ander con-tinentaal Europees land ook. Daarenboven kwam nog eens de gasoorlog met Rusland. 76 procent van de Oekraïners vindt dat het land zich in een chaos bevindt (Kyiv Post, 12 november 2009), 49 procent ziet het land in een explosieve situatie (Ukrainian Journal, 12 januari 2009) en slechts 2,4 procent van de kiezers zou op de president stemmen als er nu presidentsverkiezingen zouden worden gehouden (Kyiv Post, 5 februari 2009).In deze bijdrage wordt de chaos in Oekra-ine onderzocht en wagen we ons aan enige toekomstbespiegelingen.

De betekenis van de Oranje revolutie

De Oranje Revolutie betekende het begin van een langdurige periode van chaos in de Oekraïense binnenlandse politiek die ook ernstige gevolgen zou hebben voor de economie en de internationale positie van het land.Het corrupte en autoritaire regime van president Koetsjma (1996-2004) probeerde de belangen van het landelijke en nationa-listische westelijk en geïndustrialiseerde Russisch georiënteerde oostelijk Oekraïne te verzoenen. In de buitenlandse politiek betekende het een laveren tussen Rusland

en het Westen waarbij goede verhoudin-gen met Rusland afgekocht werden met goedkoop gas.De laatste jaren van zijn regime zagen een toenemend autoritarisme maar ook een toenemende verdeeldheid onder de elite en een onvermogen deze verdeeld-heid de kop in te drukken. De Oranje Revolutie mobiliseerde eind 2004 hon-derdduizenden mensen tegen fraude in de presidentsverkiezingen die aanvanke-lijk Koetsjma’s protégé Janoekovitsj als de winnaar aanwees. De demonstranten wilden meer democratie en minder cor-ruptie. Maar de Oranje Revolutie werd ook gesteund door een deel van de bour-geoisie die onder Koetsjma geen kansen zag te ontwikkelen. Daarom is de Oranje Revolutie ook wel gekarakteriseerd als een strijd tussen de miljonairs (onder leiding van kandidaat Joesjenko) tegen de mil-jardairs (onder kandidaat Janoekovitsj). Ook speelde buitenlandse inmenging een rol. Steun vanuit het Westen, vooral de VS, was essentieel voor het slagen van de Oranje Revolutie.1 Van belang is ook dat de Oranje Revolutie vooral steun vond in west en midden Oekraïne, terwijl het geïndustrialiseerde zuiden en oosten het bastion waren van Janoekovitsj.Al snel was er ontgoocheling bij de aan-hang van de Oranje Revolutie toen bleek dat weinig aan corruptie gedaan werd en de president al snel zelf met corrupte za-ken werd geassocieerd. Bijvoorbeeld, Joes-jenko’s zoon kreeg meteen het monopolie op de verkoop van symbolen van de Oranje Revolutie. De enige, beperkte winst van de Oranje Re-volutie was een toegenomen persvrijheid. De president benoemde snel zijn compag-non in de revolutie, Julia Timosjenko, tot eerste minister. Haar economische poli-tiek was economisch-nationalistisch en populistisch terwijl Joesjenko een markt-

fundamentalistische economische politiek voorstond. Joesjenko verdedigde ook de corrupte schaduwinstituties in de gashan-del waarin vele miljarden winst werden gemaakt. Joesjenko omringde zich met corrupte zakenmensen die een soort scha-duwregering vormden. Corruptie vermin-derde niet. In een opiniepeiling, mei 2007, vonden 77 procent van de ondervraagden dat het ‘niveau van corruptie sinds 2004 hetzelfde is gebleven of gestegen’.2 Sinds de Oranje Revolutie is ‘raiding’, het toe-eigenen van ondernemingen met hulp van omgekochte rechters, toegenomen. Gedu-rende 2005-’07 zijn zo’n 2500 Oekraïense ondernemingen op die manier overgeno-men (idem, p. 13).De Oranje Revolutie had ook enkele wij-zigingen in de grondwet mogelijk gemaakt die van Oekraïne een parlementair-presi-dentiële republiek maakte waarin parle-ment en regering veel meer macht kregen dan voorheen.

(Foto’s invoegen: Oekraïne: Oekraïne 1) Bijschrift: © André Mommen

Maar in Oekraïne laten politici zich weinig gelegen liggen aan de wet. Machtshebbers zien zich boven de wet staan en de rech-terlijke macht voert gewoonlijk de orders van de president uit. Dat was aanvankelijk ook het geval gedurende de Oranje Revo-lutie maar alleen dankzij massale druk, ook vanuit het Westen, gingen rechters en kiescommissie orders van president Koetsjma negeren.Onder president Joesjenko gingen de rech-ters weer naar de president luisteren. Als ze verkeerde beslissingen maakten werden rechters ontslagen. Dit gebeurde bijvoor-beeld met drie rechters van het constituti-oneel hof, inclusief de hoofdrechter, die de president tegen de regels van de grondwet in ontsloeg (Kyiv Post, 10 april 2009). Een

Chaos en dreiging van failliet in Oekraïne. Wordt Oekraïne een gefaalde staat?

Hans van Zon

Page 51: VMT Over Piaget 09 Int 01

C H AO S E N D R E I G I N G VA N FA I L L I E T I N O E K R A Ï N E . W O R D T O E K R A Ï N E E E N G E FA A L D E S TA AT ? - Hans van Zon

j a a r g a n g 4 3 n u m m e r 1 ı l e n t e 2 0 0 9 5 1 ı

onderzoek door de Amerikaanse rech-ter Futey concludeerde dat ‘welke geloof-waardigheid de rechterlijke macht ook gewonnen mocht hebben als gevolg van de zaak Joesjenko versus Centrale Verkie-zingscommissie in 2004, dit verdwenen is en er een gestage erosie plaatsvond van de autoriteit van de rechterlijke macht’ (presentatie van B.A. Futey, Washington DC, 16-17 oktober 2007, Ronald Reagan Instituut).De president behandelde de regering en eerste minister als werknemers in de presi-dentiële administratie welke als schaduw-regering functioneerde. De presidentiële administratie nam vaak beslissingen die indruisten tegen wat de regering besloot. Op alle mogelijke manieren probeerde de president het werk van de eerste minister, voorzover dit afweek van de presidentiële lijn, onmogelijk te maken. Al snel moest eerste minister Timosjenko het veld ruimen. Na de parlementsverkie-zingen van maart 2006 kregen de Oranje partijen een minieme meerderheid maar na lange onderhandelingen kon Ons Oe-kraïne, de partij van de president, voorko-men dat opnieuw een Oranje coalitierege-ring gevormd kon worden. Ons Oekraïne vormde een coalitie met Janoekovitsj Partij van de Regio’s, met Viktor Janoekovitsj als eerste minister. Maar ook deze laatste raakte in voortdurend conflict met de president.Nadat de partij van de regio’s erin slaagde om 24 Oranje parlementsleden om te ko-pen, dreigde er een impeachment voor de president. Daarop ontbond de president het parlement en riep nieuwe verkiezin-gen uit. Dit leidde tot een conflict met parlement en regering dat bijna escaleerde tot een gewapend conflict (zomer 2006). Omdat de president de overhand had over leger en geheime dienst, slaagde hij erin toenmalig eerste minister Janoekovitsj te ontslaan en betwiste parlementaire ver-kiezingen uit te roepen waarin het Ti-mosjenko-blok won en de Oranje partijen een minieme meerderheid (van een zetel) behaalden (2007). De president probeerde tevergeefs om weer een coalitie met de partij van de re-gio’s (van Janoekovitsj) te krijgen omdat hij Timosjenko als een grotere rivaal voor de presidentsverkiezingen van januari 2010 zag.Sindsdien is er een volledige patsituatie in de Oekraïense politiek. De overgrote

meerderheid van het parlement ziet dat er met de president niet te werken valt, en er wordt veel gespeculeerd over impeachment, maar geen van Joesjenko’s tegenstanders durft een openlijk conflict aan te gaan. Maar de president heeft wel de mogelijk-heid, en gebruikt die ook, om het werk van de regering voortdurend te dwarsbomen.Het gaat vaak om kinderachtig plagen. Bijvoorbeeld, de presidentiële administra-tie verhinderde herhaaldelijk op het laat-ste moment dat de eerste minister een regeringsvliegtuig kon gebruiken zodat zij te laat voor verplichtingen arriveerde. Joesjenko verbood herhaalde malen de gouverneurs, door hem benoemd, de eer-ste minister te ontmoeten. Ook beschul-digde de presidentiële administratie Joelja Timosjenko van de meest absurde misda-den zoals hoogverraad en het werken voor de Russische geheime dienst. Augustus 2008 meldde het presidentiële secretariaat dat in Moskou een centrum was opge-zet met fondsen van 1 miljard dollar om Timosjenko bij de volgende presidentiele verkiezingen te ondersteunen (UNIAN, 18 augustus 2009). Eerst eind 2008 begon Ti-mosjenko terug te bijten en beschuldigde de president onder andere van zelfverrij-king ten koste van de natie.Dit politieke spel waarbij alles lijkt te draaien om de presidentsverkiezingen van januari 2010 en het landsbelang geen enke-le rol lijkt te spelen, legt de besluitvorming lam. Naarmate de presidentsverkiezingen dichterbij komen, durven beleidsmakers geen onpopulaire beslissingen meer te ne-men, en dit is in het licht van de dreiging van economisch failliet een gevaarlijke situatie.Ondanks het conflict met eerste minis-ter Janoekovitsj (2007) leek de president voortdurend de voorkeur te geven aan een zogenaamde brede coalitie (met Ja-noekovitsj Partij van de Regio’s) boven een coalitie met Byuti (de afkorting van Blok Yulia Timosjenko, kortom beauty). Byuti heeft zich consequent tegen een dergelijke coalitie gekeerd. Zowel een coalitie van Ons Oekraïne (Joesjenko) en Partij van de Regio’s als een van Ons Oekraïne en Byuti, kan slechts op een minieme meer-derheid in het parlement rekenen. De twee parlementaire verkiezingen sinds de Oranje Revolutie hebben hetzelfde beeld gegeven: een patstelling in het parlement en het onvermogen duurzame coalities te bewerkstelligen.

De Oranje Revolutie veranderde weinig in de politieke verhoudingen in de provincies die bestuurd werden door corrupte poli-tici. De tegenstellingen tussen Westelijk en Oostelijk Oekraïne verdiepten zich, ook omdat de president de tegenstellingen in het land aanwakkerde.De Oekraïense nationalisten vinden voor-al steun in het deel van Westelijk Oekra-ine dat na de Tweede Wereldoorlog door de Sovjet Unie geannexeerd was en enige historische ervaring heeft met pluralisti-sche politiek. De russificatie was daar ook minder diep. In toenemende mate hebben Oekraïense nationalisten zich geassoci-eerd met rechtsradicale en anti-Russische stromingen. Ons Oekraïne, de partij van de president, die in de peilingen nu slechts een miniem aandeel heeft (minder dan 2 procent), is de voornaamste kracht achter het streven Oekraïne lid te maken van de NATO, alhoewel het merendeel van de bevolking, ondanks jarenlange pro-NATO-campagnes, tegen lidmaatschap is. Een opiniepeiling wees uit dat minder dan 20 procent het Oekraïense NATO lidmaatschap ondersteunt. Daarentegen was 43 procent voor een unie met Rusland en Wit Rusland (Interfax Oekraïne, 24 juli 2007).De president en Ons Oekraïne hebben zich ook sterk gemaakt om de holomodor, dat is de Oekraïense benaming voor de hongersnood die Oekraïne en andere delen van de SU in de jaren dertig trof en tussen de 3 en 3,5 miljoen slachtoffers maakte, te laten erkennen als genocide tegen het Oe-kraïense volk. Een aantal politici noemde het aantal van 6 miljoen slachtoffers om zo de holocaust naar de kroon te steken. Pre-sident Joesjenko bewerkstelligde dat een aantal staten deze hongersnood inderdaad als genocide erkenden. Toen de Russische president Medvedev niet inging op de Oekraïense uitnodiging om deel te nemen aan de herdenking van deze ‘genocide’, noemde president Joesjenko dit een bele-diging voor het aandenken van de slacht-offers. Maar de Russen reageren door te zeggen dat de hongersnood een gevolg was van Stalins politiek maar niet bedoeld om het Oekraïense volk uit te moorden. Ook andere volken van de Sovjet Unie wa-ren disproportioneel getroffen. Joesjenko heeft ook veel ophef gecreëerd door het rehabiliteren van Oekraïense nationalis-ten (UPA), zoals Bandera, die sinds lente 1944 aan de kant van de fascisten tegen

Page 52: VMT Over Piaget 09 Int 01

v l a a m s m a r x ı s t ı s c h t ı j d s c h r ı f tı 5 2

de Sovjets streden en betrokken waren bij massamoorden.De meeste Oekraïners wensen goede be-trekkingen met Rusland en hebben vaak vrienden en familie in Rusland. Ongeveer de helft van de Oekraïners spreekt thuis Russisch. Toch wordt het gebruik van het Russisch sterk ontmoedigd. Officiële documenten zijn altijd in het Oekraïens en velen moeten vertaalkosten betalen. Russische TV-zenders zijn van de kabel gehaald en Russische films uit de biosco-pen. Onlangs verordonneerde de regering om alle Sovjetliteratuur uit de bibliothe-ken te halen. Zo werden ook Majakowski en Boelgakov (een Oekraïner) weggegooid (UPI, 28 november 2008). Kinderen die vloeiend in Russisch zijn, worden nu ge-dwongen Dostojewski en Pusjkin in het Oekraïens te lezen.

(Foto’s invoegen: Oekraïne: Oekraïne 2 & 3)Bijschrift: © André Mommen

Door de acties van vooral de presidentiële administratie maar ook de regering heb-ben vele politici zich gediscrediteerd in de ogen van de bevolking. Een opiniepei-ling wees uit dat slechts 15 procent denkt dat zij in een democratisch land wonen, 84 procent vertrouwt president Joesjenko niet, 83 procent vertrouwt het parlement niet, en 72 procent vertrouwt de regering niet. Ook de oppositie doet het niet goed: slechts 64 procent vertrouwt Viktor Ja-noekovitsj (Kyiv Post, 12 november 2009).

De economie aan de rand van failliet

Oekraïne is een Europees en geïndustri-aliseerd land en de scholingsgraad van de bevolking is naar internationale maatsta-ven vrij hoog. Toch lijkt het land in veel opzichten op een ontwikkelingsland. De levensverwachting is laag (gedaald van 71 jaar in 1989 naar 68 jaar in 2007; levens-verwachting van mannen 62, van vrouwen 73 in 2007). Het per capita inkomen (in koopkrachtequivalent) is nu op hetzelfde niveau als dat van China en een van de laagste in Europa (alleen Moldavië scoort lager). Lonen zijn zo laag (ongeveer 250 dollar per maand3) dat velen besluiten in het buitenland te gaan werken.4 Uit een recent opinieonderzoek onder 17-jarigen bleek dat slechts 45 procent van plan is alleen in Oekraïne te leven en te werken (Kyiv Post, 17 december 2009).

Oekraïne deed het veel slechter dan an-dere postsocialistische landen, ook verge-leken met staten uit de voormalige Sovjet Unie. Eerst in 2000 begon de economie weer te groeien. Van 2000-2008 waren de groeicijfers over het algemeen robuust (ge-middeld 7 procent). Maar schijn bedriegt. De groei was de eerste vier jaar vooral mogelijk gemaakt door het gebruik van onbenutte capaciteit en de laatste vier jaar door het maken van veel schulden, vooral in het buitenland.Er vond nauwelijks economische herstruc-turering plaats. Nog steeds drijft het land op de export van staal en chemische pro-ducten. Oekraïne is ’s werelds derde staal-exporteur en staal zorgt voor 42 procent van de exportinkomsten en houdt een half miljoen mensen aan het werk. Er is nauwelijks in staal en chemie geïnvesteerd en het meeste staal wordt in Martenovens geproduceerd (dat wil zeggen met 19de-eeuwse technologie). Ook is bijna niets aan de energie-intensiteit gedaan. Nog steeds hebben de meeste woningen geen warmte-regulators en zijn gedwongen ’s winters de warmte te reguleren met het openzetten van de ramen. Oekraïne is het meest ener-gie-intensieve land ter wereld en verbruikt per hoofd van de bevolking zelfs twee keer zoveel als het energie-intensieve Polen.Energie-intensief staal en chemische pro-ducten konden alleen concurreren op de wereldmarkt door de prijsexplosie van die producten op de wereldmarkt en gesubsi-dieerde energie.Maar in 2008 begonnen de prijzen van die producten snel te dalen. Aan de andere kant stegen de energieprijzen. Oekraïne begon zich steeds meer uit de markt te prijzen. De tweede helft van 2008 daalden staalexporten met 53 procent.Maar ondertussen gingen Oekraïners en Oekraïense bedrijven zich steeds meer in de schulden steken. Veel Oekraïense ban-ken, vooral vestigingen van buitenlandse banken, gaven hypotheken in dollars wij-zende op het feit dat de wisselkoers tussen hryvna en dollar meer dan 10 jaar stabiel was. Intussen zijn meer dan de helft van de in Oekraïne uitstaande leningen in dollars gedenomineerd. Ook namen veel Oekraïners een hoge hypotheek op, gezien de huisprijsexplosie die de gemiddelde huisprijs in de grote steden tot Belgisch niveau liet stijgen. De buitenlandse schuld van banken ver-drievoudigde in januari-september 2008 tot 42 miljard dollar (UNIAN, 7 decem-ber 2008). De totale buitenlandse schuld

van Oekraïne bedroeg op 1 oktober 2008 105 miljard dollar. Ondertussen was de inflatie in Oekraïne (25,5 procent in 2008) veel hoger dan in de USA en andere Westerse landen. De laatste jaren raakte de hryvna overgewaar-deerd en kwam sterk onder druk te staan, in het bijzonder na het uitbreken van de kredietcrisis. In oktober 2008 moest de Centrale Bank de hryvna voor 6,6 miljard dollar ondersteunen en in november 2008 voor 2,2 miljard dollar. Dat zijn enorme bedragen voor een land dat waarschijnlijk in 2009 niet in staat zal zijn 46 miljard dollar aan private schuld en 1,6 miljard dollar aan overheidsschuld aan het buiten-land af te betalen (sommigen schatten dat 70 procent van de schulden niet afgelost kunnen worden in 2009 als de hryvna-dollarkoers 8 op 1 is als het geval was in januari 2009). Overigens gaf de Centrale Bank alleen aan met het presidentiële se-cretariaat verbonden banken (zoals de Nadra bank), de mogelijkheid om dollars te kopen in de wetenschap dat die dollars binnen korte termijn ingewisseld zouden kunnen worden voor veel grotere bedragen in hryvna’s.Deze interventies van de centrale bank konden niet verhinderen dat de waarde van de hryvna met meer dan 60 pro-cent daalde. Naar alle waarschijnlijk zijn verdere waardeverminderingen niet te vermijden. Begin 2009 wordt de koers kunstmatig op ongeveer 8 hryvna voor een dollar gehouden, onder meer door valutatransacties aan zeer strikte regels te onderwerpen.Maar het betekent dat veel bedrijven en burgers hun in dollars genomineerde le-ningen niet kunnen terugbetalen. Tot overmaat van ramp verliezen vele men-sen hun baan. Vele bedrijven liggen stil en sommige economen voorspellen werk-loosheidspercentages van 25 procent (in 2008 was het werkloosheidspercentage 6 procent). Belastingen vallen terug en over-heidsinstellingen zijn nu al vaak niet in staat om personeel te betalen. In januari betaalden veel scholen en ziekenhuizen hun personeel slechts 60 procent van hun salaris en dat is nog maar het begin van het belastingjaar! Buitenlands kapitaal trekt zich massaal terug. De betalingsbalans verslechtert met de dag. Deze had een tekort van 3,7 procent in 2007 en 6,0 procent in 2008. Terwijl de importen snel toenamen (20 procent in volume in 2007 en 16 procent in 2008), namen de exporten, in volume, af.

Page 53: VMT Over Piaget 09 Int 01

C H AO S E N D R E I G I N G VA N FA I L L I E T I N O E K R A Ï N E . W O R D T O E K R A Ï N E E E N G E FA A L D E S TA AT ? - Hans van Zon

j a a r g a n g 4 3 n u m m e r 1 ı l e n t e 2 0 0 9 5 3 ı

Van veel spaarders zijn de tegoeden be-vroren en het financieel systeem is in chaos. 80 procent van de bouwprojecten in Kyiv ligt stil en de industriële productie in december was 26 procent lager dan in december 2007.In november moest het IMF bijspringen met een ‘hulpkrediet’ ter waarde van 16 miljard dollar. Voorwaarden waren onder meer een gebalanceerde overheidsbegro-ting, hogere binnenlandse energieprijzen en minder subsidies voor de bevolking.Tot overmaat van ramp moet Oekraïne ook meer voor gas gaan betalen. De ver-hoging van de gasprijs hangt nauw sa-men met de verslechterende relaties met Rusland.

Conflictueuze relaties met rusland

Sinds de Oekraïense onafhankelijkheid (1991) zijn er voortdurend problemen ge-weest over het illegaal aftappen van gas bestemd voor Europa en het niet betalen van de Russische gasrekening. Dit gebeur-de tot voor kort in een context van sterk gesubsidieerde gasprijzen. Gewoonlijk werden schulden vereffend met leveranties in goederen, van papier tot vliegtuigen, en aandelen, of de overname van Oekraïense bedrijven door Russische investeerders.Er werden steeds grote winsten gemaakt in de gashandel, in het bijzonder bij de doorverkoop van gesubsidieerd gas naar Europa. Dit gebeurde door met de Rus-sische en Oekraïense leiding verbonden zakenmensen die de gemaakte winsten ten dele gebruikten voor het omkopen van politici. Na de Oranje Revolutie heeft president Joesjenko niets willen doen aan het weg-werken van intermediaire structuren in de gashandel die de Oekraïense politiek corrumpeerden. Sinds 2004 was de inter-mediair Rosukrenergo, waarin Gazprom een 50 procent aandeel heeft en twee Oekraïense zakenmensen de andere 50 procent. De Oekraïense miljardair Dmitri Firtash heeft een 40 procent aandeel en heeft nauwe relaties met het presidentiële secretariaat en de Partij van de Regio’s.

(Foto invoegen: Oekraïne: Oekraïne 4)Bijschrift: © Guy Quintelier

Na de Oranje Revolutie heeft Joesjenko gepoogd controle te houden over de geld-stromen die verband houden met de gas-

handel. Timosjenko, die de gashandel erg goed kent en daarmee gedurende de jaren negentig miljoenen heeft verdiend, heeft steeds gepleit voor het wegwerken van Rosukrenergo en directe handelsbetrek-kingen tussen het Oekraïense Naftogaz en het Russische Gazprom. Van Oekraïense zijde is er in 2008 ge-tracht de onderhandelingen over een nieuw gasakkoord voor 2009 uit te stel-len. Het nieuwe arrangement volgens een in oktober bereikte overeenkomst tus-sen Timosjenko en Poetin zou zijn dat Oekraïne geleidelijk over zou gaan naar Europese prijzen voor gas die vertraagd (met 6 maanden) de ontwikkeling van de olieprijs volgen. Hoe later een akkoord, des te lager zou de gasprijs uitvallen om-dat sinds zomer 2008 de olieprijzen sterk daalden. In anticipatie van een gasconflict legde Oekraïne grote gasreserves aan. Ge-durende de laatste dagen van 2008 zond Naftogaz een brief naar Gazprom waarin gedreigd werd met het stopleggen van gasleveranties aan Europa in geval van het stoppen van leveranties aan Oekraïne. Tezelfdertijd verzekerden Oekraïense po-litici West-Europa dat dit niet zou gebeu-ren. Naftogaz verzuimde ook een schuld van 2 miljard dollar voor in 2008 geleverd gas te betalen, wetende dat Gazprom een overeenkomst voor 2009 koppelde aan betaling voor in 2008 geleverd gas (Oekra-ine had wel geld om met vele miljarden de overgewaardeerde hryvna te ondersteu-nen). De onderhandelingen werden nog eens bemoeilijkt omdat de regering en pre-sident het Oekraïense gasbedrijf Naftogaz tegenstrijdige instructies gaven. Joesjenko verhinderde dat Timosjenko 31 december naar Moskou zou vliegen om een akkoord te tekenen. 19 december zei Joesjenko dat 100 dollar per 1000 m3 een redelijke prijs zou zijn terwijl het Russische aanbod 250 dollar was en de Europese prijs tussen 450 en 500 dollar (TV kanaal 5, 19 decem-ber 2008). Volgens Timosjenko faalden de onderhandelingen tussen Gazprom en Naftogaz, waarin al overeenstemming was bereikt over een prijs van 235 dollar, om-dat ‘sommige Oekraïense politici’ Rosukr-energo als intermediair wilden handhaven (Interfax, 14 januari 2009).5Rusland was vastbesloten niet te buigen voor de Oekraïense eisen temeer omdat de anti-Russische houding niet beperkt bleef tot retoriek. Zowel regering als pre-sident waren vastbesloten Oekraïne naar

de NATO te loodsen, en Oekraïne on-dersteunde actief Georgië in de aanval op Zuid-Ossetië waar niet alleen Oekraïens militair materieel gebruikt werd maar ook Oekraïense militaire experts. Rusland be-schuldigt Oekraïne ervan dat Oekraïners een Russisch vliegtuig boven Georgië heb-ben neergehaald. In tegenstelling tot Ti-mosjenko, die neutraal bleef, betuigde de president zich onmiddellijk solidair met zijn Georgische collega Saakasvili. De pre-sident zei ook dat de Russische vloot die in het Oekraïne gelegen Sebastopol gesta-tioneerd is (de haven wordt door Rusland gehuurd) niet voor tegen Georgië gerichte acties gebruikt zou mogen worden en dat de lease in 2017 opgezegd zou worden.In de Europese media is het gasconflict vooral als een gasoorlog van Rusland te-gen Oekraïne voorgesteld. De vraag blijft waarom Rusland geen andere middelen heeft gebruikt om Oekraïne tot een rede-lijk compromis te dwingen.Op 1 januari besloot Gazprom leveranties aan Oekraïne te stoppen maar Gazprom verklaarde dat de hoeveelheden gas be-stemd voor Europa niet verminderden (80 procent van Russisch gas bestemd voor Europa gaat door Oekraïne, de rest door Wit Rusland). Onmiddellijk verminder-den gasleveranties vanuit Oekraïne naar Europa. Naftogaz verklaarde dagelijks 21 miljoen m3 gas af te tappen als technisch gas benodigd om gas naar Europa te pom-pen (Kyiv Post, 2 januari 2009). Maar het gastransitcontract met Gazprom stipu-leert dat Naftogaz zelf voor dat gas moet zorgen. Het gerechtshof in Kiev verklaarde het akkoord over de gastransit door Oekraïne van Russisch gas naar Europa (getekend in 2007 en geldig tot 31 december 2010) nietig omdat het aan Oekraïense zijde getekend zou zijn door een niet bevoegde functionaris van Naftogaz (Kyiv Post, 4 januari 2009). Dat gaf de Oekraïense dele-gatie de aanleiding om de discussie over de nieuwe gasprijs te koppelen aan de transit van gas.Op 7 januari 2009 sloot Gazprom de gaskraan volledig toe, nadat Oekraïne gas bleef aftappen maar bleef ontkennen dat het gas aftapte. Dit gebeurde nadat bleek dat niets van het door Oekraïense pijpleidingen vanuit Rusland gepompte gas aankwam bij de Westelijke grens van Oekraïne. Na een met bemiddeling van de EU getekend akkoord dat teams van in-

Page 54: VMT Over Piaget 09 Int 01

v l a a m s m a r x ı s t ı s c h t ı j d s c h r ı f tı 5 4

ternationale waarnemers mogelijk maakte die in de gasstations konden toezien hoe-veel gas gepompt werd, beweerde Oekra-ine dat het technisch gas nodig had van Rusland om benodigde hoeveelheden gas te pompen. Ook bleek het door eerste mi-nister Putin getekende akkoord getekend te zijn door Timosjenko met in de hand aangebrachte wijzigingen waarover niet overlegd was. Het akkoord moest, met vertraging, opnieuw ondertekend worden. Maar toch vloeide het gas niet, onder meer met het argument dat Gazprom gas wilde sturen door de verkeerde pijpleidingen. Dit argument begreep in het buitenland niemand maar later bleek dat gas gepompt werd van de gasreservoirs in Westelijk Oe-kraïne naar de grote industriële bedrijven in Oost Oekraïne. Eerst op 19 januari 2009 werd een ak-koord over een nieuwe gasprijs getekend door Putin en Timosjenko waarin in 2009 een korting voorzien is van 20 procent op de gasprijs, vergeleken met Europese prijzen, in ruil voor het handhaven van de transitprijs zoals vastgesteld in het 2007 ondertekende contract. Oekraïne was gedurende het conflict in het geheel niet geconfronteerd met gaste-korten in tegenstelling tot vele landen in Centraal Europa die in de vrieskou bleven zitten en die vele fabrieken moesten slui-ten vanwege gasgebrek.De opstelling van de EU was anders dan in voorgaande jaren. Voorheen werd ritu-eel Rusland verantwoordelijk gesteld voor onderbrekingen van de gastoevoer. Toen waren de onderbrekingen ook miniem. Nu werden zowel Rusland als Oekra-ine verantwoordelijk gesteld. Steeds meer West-Europese staten zien een patroon in conflicten die in Centraal Europa ont-staan. Alexander Rahr, directeur van het Rusland programma van de Duitse Raad voor Buitenlandse Betrekkingen, spreekt zelfs over ‘een stille oorlog die Oost-Eu-ropese landen nu voeren tegen Rusland’ (Kyiv Post, 27 december 2008).

Onmiddellijk na het ondertekenen van het akkoord rezen er stemmen op vanuit de presidentiële administratie om het ak-koord te herzien. Ook de Partij van de Re-gio’s uitte zich scherp tegen het akkoord. EU-commissiepresident Barroso moest president Joesjenko bellen om de verzeke-ring te krijgen dat het akkoord gerespec-teerd zou worden. Maar ook van de kant van Timosjenko kwamen er bedenkelijke geluiden. Zo confisceerde ze 11 miljard

m3 gas die toebehoren aan Rosukrenergo, bestemd voor Europese landen en opge-slagen in reservoirs in Westelijk Oekraïne (deze confiscatie was blijkbaar in overeen-stemming met Gazprom). Deze confisca-tie werd veroordeeld door het hoofd van de Oekraïense douane en de presidentiële administratie (Rosukrenergo-man Firtash heeft gemeenschappelijke zakenbelangen met Joesjenko).Timosjenko verzekerde ook dat Naftogaz aan alle Oekraïners gas zou leveren terwijl het contract met Gazprom stipuleert dat GazpromSbytUkrainy, een dochter van Gazprom, 25 procent van de markt zou krijgen (Kyiv Post, 22 januari 2009).Ook kondigde zij aan dat in het eerste kwartaal van 2009, wanneer de gasprijs nog hoog zou zijn, Oekraïne bijna geen gas zou importeren, terwijl later in het jaar, met goedkopere gasprijzen, de invoer weer zou toenemen. Maar het gasakkoord met Gazprom voorziet hier helemaal niet in. Ook verzekerde Timosjenko dat gasprij-zen voor de bevolking, die een fractie van de importprijs bedragen, in 2009 niet verhoogd zouden worden.6Dit geeft opnieuw het perspectief van on-derbreking van de gastoevoer naar Europa in de nabije toekomst. De EU heeft niets structureels willen doen aan het tran-sitprobleem. Een oplossing, door Putin voorgesteld en door de Italiaanse gasim-porteur ondersteund, is om een interna-tionaal consortium, met EU, Rusland en Oekraïne aan het roer, verantwoordelijk te maken voor de gasdoorvoer.7 De EU is hierop niet ingegaan.8 Een andere optie is Nordstream te ontwikkelen, een pijplei-ding van Petersburg onder de Baltische zee naar Duitsland, die transit door Oe-kraïne overbodig zal maken. Maar eerst in 2011 kan deze pijpleiding klaar zijn.De politieke en economische uitzichten zijn voor 2009 en 2010 uiterst somber. Ook de wereldwijde economische crisis bemoeilijkt de situatie. Oekraïne zal haar schulden vrijwel zeker niet kunnen her-structureren en de exportmogelijkheden worden alleen maar slechter. Geen enkele regering zal impopulaire maatregelen wil-len nemen met het zicht op de presidents-verkiezingen. Oekraïne lijkt een gefaalde staat te worden.En in de Europese Unie kijkt men de an-dere kant op.

noten

1 Zie hiervoor Zon, H. van (2005) ‘Why the Orange Revolution Succeeded?’, Perspectives on European Politics and Society. November. Vol. 6, nr 3, pp. 373-403.

2 Neutze,J. en Karatnycki,A. 2007, ‘Corruption, Democracy and Investment in Ukraine’, The Atlantic Counciil of the US, Policy Paper, oktober, p. 17.

3 December 2009 was het gemiddelde loon, volgens het statistisch bureau van Oekraïne, 2001 hryvna per maand, dat is met 8 hryvna voor een dollar 250 dollar per maand.

4 Schattingen variëren tussen de 3,5 en 5 miljoen Oekraïners die in het buitenland werken (The Day, 10 juni 2008).

5 Het hoofd van een Oekraïense parlementaire enquête-commissie naar het gasconflict, Inna Bogoslosvskaya, verklaarde op 5 februari 2009, dat Oekraïne opzettelijk de onderhandelingen met Moskou saboteerde. Zij ver-klaarde ook dat Oekraïne geen gas gestolen heeft. Ze zei dat ‘Oekraïne 52 miljoen m3 gas Russisch gas genomen heeft en later weer teruggegeven’ (Russia Today, 6 febru-ari 2009).

6 Volgens het IMF bedragen de gasprijzen voor consumen-ten in Oekraïne tussen 10 en 40 procent van de interna-tional gebruikelijke prijzen (Newsweek, 6 januari 2009). Gasprijzen liggen in Oekraïne zelfs op een lager niveau dan in Rusland.

7 De Oekraïners willen het pijpleidingennet graag in han-den houden omdat zij het als een strategisch object zien. Zij hebben echter nauwelijks geïnvesteerd in dit net dat sterk verouderd is.

8 Dit zou te maken kunnen hebben met het feit dat eind 2008 Oekraïne een energiesamenwerkingsovereen-komst met de VS getekend heeft waarbij onder meer de VS Oekraïne zal helpen bij het moderniseren van het gaspijpleidingsysteem dat dringend vernieuwd moet worden (RIA-Novosti, 15 januari 2009).

Page 55: VMT Over Piaget 09 Int 01

C H AO S E N D R E I G I N G VA N FA I L L I E T I N O E K R A Ï N E . W O R D T O E K R A Ï N E E E N G E FA A L D E S TA AT ? - Hans van Zon

j a a r g a n g 4 3 n u m m e r 1 ı l e n t e 2 0 0 9 5 5 ı

a a n ko n d i g i n g

Politieke ideologieën in Vlaanderen

De liberale, socialistische en christendemocratische partij in Vlaanderen horen tot de drie oudste politieke families van het land. De meeste mensen hebben wel een algemeen beeld van waar deze drie verschillende ‘kleuren’ vandaag de dag voor staan. Maar uit welke oorspronkelijke ideologieën zijn deze partijen ontstaan? En op welke politieke filosofen en andere inspiratiebronnen baseren zij zich nog? Tij-dens deze reeks onderzoeken we de ideologische basis van de drie klassieke Vlaam-se partijen. Wat heeft Verhofstadt met Popper? Leeft Marx nog bij de Vlaamse socialisten? Waar binnen de CD&V vinden we het christelijke uit haar naam nog terug? Tenslotte toetsen we deze politieke filosofieën ook aan de realiteit van poli-tiek in België anno 2009. Een leerrijke reeks aan de vooravond van de Vlaamse verkiezingen!

Inleiders: Jozef Mampuys en Guy Quintelier Data: donderdagavonden 4, 11 en 18 juni vanaf 19u30 tot 22uPlaats: CC Belgica (de Groene Zaal), Cultuurcentrum Belgica Kerkstraat 24, 9200 Dendermonde, 052.20.26.40, [email protected]

Page 56: VMT Over Piaget 09 Int 01

r u B r i e k

v l a a m s m a r x ı s t ı s c h t ı j d s c h r ı f tı 5 6

De bedoeling van dit artikel is om een samenhangende beschouwing over de re-latie tussen klasse en natie te geven. Deze belangrijke kwestie moet men in de het licht zien van de huidige politieke ver-anderingen in Latijns Amerika met de grote volksmobilisaties tegen de neoli-berale (imperialistische) politiek in het laatste decennium van de twintigste eeuw. Hierdoor is het mogelijk om de anti-im-perialistische politiek én vertogen die de “natie” als subject en identiteit hebben, in verschillende gradaties in beeld te brengen en een open debat te garanderen over de werkelijke draagwijdte en historische mo-gelijkheden. Onze overwegingen komen voort uit een inmiddels nog niet afgerond onderzoek naar de arbeidersklasse, het pe-ronisme en de strijd binnen de Argentijnse bourgeoisie.

Het probleem van de huidige conjunctuur kan men in de volgende vraagstelling sa-menvatten: welke is vandaag de plaats van de natie in de anti-imperialistische strijd? Welke kenmerken vertoont deze strijd vandaag? En welke is het sociale en poli-tieke subject dat een nationale klasse kan vormen? Deze vragen beantwoorden ver-eist het formuleren van een hypothese als uitgangspunt voor de analyse. Ten eerste is de natie een abstracte, historische entiteit. Want ze is een organisch moment in de ontwikkeling van de “volkeren en de na-ties” in het universaliseringsproces van de geschiedenis1 en van de verzoening van de nationale antagonismen die kenmerkend zijn voor de opbouw van het socialisme. In tweede instantie wordt de natie bepaald vanuit een dialectische synthese tussen onderbouw en bovenbouw. Aldus is de na-tie een hegemoniaal systeem dat rond een nationale sociale klasse is georganiseerd en dat in eigen voordeel de machtsverhou-dingen tussen de verschillende klassen

en fracties van klassen beslist. In derde instantie is als gevolg daarvan de klassen-strijd niet enkel een strijd tussen economi-sche en politieke subjecten, maar ook een tussen “een hegemoniale (of bezig het te worden) klasse op nationaal niveau en een subject dat enkel in economisch-corpo-ratistische zin is gevormd.”2 Daarom kan het vormingsproces van de natie niet enkel en alleen in relatie tot de vorming van de bourgeoisie worden begrepen, maar als een “schakel die de economie, de politiek en de ideologie articuleert.”3 Dit perspec-tief laat ons toe om de in het marxisme aanwezige dichotomie tussen de klassen (klassenstrijd) en de natie die het prole-tarisch internationalisme tegenover het negentiende-eeuwse nationalisme stelt, te overwinnen. Dat nationalisme leidde in de twintigste eeuw ooit tot oorlogen tus-sen de imperialistische grootmachten en daarna tot de dekolonisatie en de natio-nale bevrijdingsstrijd.

Vooral voor Latijns Amerika moet worden aangetoond hoe zich de hegemoniaal na-tionale systemen precies konden vormen en hoe de lokale bourgeoisie tenslotte in haar strijd met de andere sociale klassen er veelal niet in kon slagen – dit gezien de conflicten binnen de bourgeoisie – meer dan alleen maar een klassenfractie te wor-den. Omdat ze geen dominante fractie kon worden, was ze meestal door haar objec-tieve belangen (de realisatie van de winst-

voet) direct met de internationale markten verbonden. Vandaar dat de contradicties tussen het ontwikkelingsproces van het kapitalisme in zijn imperialistische fase en de nationale staten zekere kenmerken vertonen die een waaier van mogelijkhe-den bieden voor het opbouwen van een hegemoniaal systeem waarin de klassen-strijd niet noodzakelijk de overheersing door een “nationale bourgeoisie” tot resul-taat heeft. In de Gramsciaanse betekenis van het woord is dat de capaciteit om een nationale klasse te kunnen vormen. In structurele termen gesteld bestaat het objectieve belang van het universalisme erin om zo de politieke overheersing en de intellectuele en morele eenheid over de eigen klasse te transcenderen, dus niet al-leen door representatief te zijn, maar ook om door fundamentele capaciteiten aan de historische realisatie van de hele samenle-ving leiding te kunnen geven.

Vanuit dat perspectief gezien is het van belang om het denken van José Carlos Mariátegui voor Latijns Amerika te recu-pereren. Hij vertegenwoordigde de meer geavanceerde en originele analyse over deze problemen.4 In zijn studie over de Peruviaanse realiteit vat hij de sociaal-economische structuur op als een eenheid die drie vigerende productiewijzen op ba-sis van hun onderlinge articulatie binnen de hegemoniale logica van het kapitaal integreert: “Onder het regime van de fe-odale economie die door de verovering was ontstaan, overleefden nog altijd over-blijfselen van de vroegere inlandse com-munistische economie in het bergland. Aan de kust, op feodale bodem, groeide een burgerlijke economie die ten minste in haar mentale ontwikkeling de indruk van een achterlijke economie geeft.”5 De Peruviaanse sociale formatie analyserend, situeert hij de nationale kwestie duidelijk

Klasse en natie in Latijns Amerika

Viviana Civitillo en Rafael Cullen

Dit perspectief laat ons toe om de in het marxisme aanwezige dichotomie tussen

de klassen (klassenstrijd) en de natie die het proletarisch internationalisme

tegenover het negentiende-eeuwse nationalisme stelt, te overwinnen.

Page 57: VMT Over Piaget 09 Int 01

K L A S S E E N N AT I E I N L AT I J N S A M E R I K A - Viviana Civitillo en Rafael Cullen

j a a r g a n g 4 3 n u m m e r 1 ı l e n t e 2 0 0 9 5 7 ı

bij de lokale bourgeoisie. In de eerste plaats door haar relatie met het buiten-landse kapitaal tijdens de imperialistische ontwikkelingsfase van het kapitalisme, waardoor geen vrije concurrentie tussen de lokale fractie van het kapitaal en het internationale monopoliekapitaal moge-lijk was. In de tweede plaats signaleerde hij dat de kapitalistische sectoren aan de Peruviaanse kust niet aan de voorwaarden voor een autonome kapitalistische ontwik-keling voldeden: “(…) het kapitalisme, of beter de creoolse eigenaar, houdt eerder vast aan het concept van de rente dan aan dat van de productie”.6 Voor de amauta (de grote filosoof) moet men deze analyse niet tot het niveau van de bovenbouw be-perken, maar als het resultaat van concrete determinaties zien. Door zijn relatie met het buitenlands kapitaal was de creool “te-vreden met zijn rol als intermediair”.7 De strijd van de arbeidersklasse in de kustge-bieden moet men onlosmakelijk verbinden met die van de inlandse boerenbevolking tegen de feodaliteit. Beide samensmelten kan de basis leveren voor het vormen van een sociaal en politiek subject dat in een zelfde proces bij de opbouw van het sociale en van de Peruviaanse natie kan leiden tot vooruitgang.

Vanuit deze analyse kan men drie funda-mentele en originele bijdragen aan de stu-die van de Latijns-Amerikaanse realiteit leveren. Ten eerste kunnen we door het leninistische concept van het imperialisme als hoogste fase van het kapitalisme de huidige faseanalyse in het Latijns-Ame-rikaanse marxisme overwinnen. Die wil namelijk dat de ontwikkeling van de pro-ductiekrachten en de nationale burgerlijk-democratische revolutie aan de socialis-tische revolutie moeten voorafgaan. Ten tweede moet de dialectische opvatting van de verhouding tussen het nationale karakter van de structuur van politieke overheersing en het internationale karak-ter van de economische structuur van het kapitalisme verklaren waarom de lokale (“creoolse”) bourgeoisie historisch in de onmogelijkheid verkeerde om zich tot een nationale klasse om te vormen. Ten derde is er het probleem van het historisch sub-ject als resultaat van een dynamisch proces van politieke constructie.

In de eerste plaats stelt Aníbal Quijano, die de Siete ensayos van een voorwoord

voorzag en die de polemieken van Ma-riátegui analyseerde, dat het debat tussen de APRA (Alianza Popular Revolucionaria Americana) van Victor Raúl Haya de la Torre enerzijds en de leiding van de stali-nistische Derde Internationale anderzijds draaide rond het specifieke karakter van het imperialisme in Latijns Amerika. Zijn inleidend artikel geeft de tendensen van de klassenstrijd aan voor “het blootleggen van het specifieke karakter van de revolutie in deze landen en van de in deze periode te verwachten evolutie.”8 Met betrekking tot het imperialisme stelt Mariátegui “dat de klasseninhoud van grotere betekenis dan de nationale inhoud is en dat het natio-nale probleem weer een determinerende rol binnen het imperialisme speelt, en op grond hiervan kan men de natuur en de concrete historische beweging van de klas-senstrijd in Latijns Amerika begrijpen.”9

In tegenstelling tot Lenin stelde het apris-mo dat het imperialisme “(…) voor ons de eerste fase van het kapitalisme is en, onder die voorwaarde, een eerste en noodzake-lijke vooruitgang betekent tegen het feo-dalisme van koloniale oorsprong”.10 Hier-door “neemt het imperialisme een ambigu karakter aan: tegelijkertijd betekent het een ongewenste buitenlandse overheersing én de initiatie van de gewenste en noodza-kelijke vooruitgang”.11 Volgens Mariáte-gui bestaat zo een dualisme echter niet, want “(…) het imperialisme is bovenal de internationale expansie van het monopo-liekapitaal en zijn opkomst betekent de

internationalisering van de structuur van het kapitaal als maatschappelijke pro-ductieverhouding, wat het klassenkarak-ter van de imperialistische overheersing blootlegt: (…) de buitenlandse bourgeoisie tegenover de Peruviaanse of Latijns-Ame-rikaanse arbeider.”12

De opvatting van Mariátegui impliceert dus een afwijzing van de fasering van de revolutionaire strijd naar Europees model, waarbinnen men eerst antifeodaal moet zijn alvorens antikapitalistisch te worden. Zolang het imperialistisch monopolieka-pitaal in de articulatie van de structuur dominant is, “zal de aanval op het kapitaal tezelfdertijd, en niet in twee fasen, een aanval op het imperialisme en het kapita-lisme zijn”.13

In de tweede plaats beantwoordt de his-torische onmogelijkheid van de Latijns-Amerikaanse bourgeoisie om zich tot een nationale klasse te transformeren aan de behoefte van het lokale kapitalisme om onder een bourgeoisregime voor de internationale markt te produceren. En vervolgens is er het feit dat zich in de semikoloniale landen binnen de bour-geoisklasse een contradictie ontwikkelt tussen haar objectieve belangen en die van haar politieke overheersing. “In Peru heeft de feodale geest – de antithesis en de ontkenning van de geest van de burger – zich, tegen het gevoel van de republikeinse emancipatie in, bij het ontstaan van de ka-pitalistische economie ontwikkeld.”14 De kapitalistische liquidatie van de feodaliteit in Peru impliceerde de oplossing van het agrarische probleem en het probleem van de indianen door middel van het ophef-fen van het feodale grootgrondbezit, wat de individualisering van het boerenbezit, zoals dat voordien al in een groot deel van Europa was gebeurd, mogelijk maakte. “Die liquidatie had al door het democra-tische bourgeoisregime, dat door de revo-lutie bij de onafhankelijkheid formeel was ontstaan, zijn beslag moeten krijgen. Maar we hebben in geen honderd jaar van de republiek een ware burgerklasse, een ware kapitalistenklasse gehad. De antieke feo-dale klasse – gecamoufleerd of vermomd als republikeinse bourgeoisie – heeft haar posities behouden. (…) De landbezittende aristocratie (…) is in Peru de heersende klasse. De revolutie heeft niet een werke-lijk nieuwe klasse aan de macht gebracht.

Page 58: VMT Over Piaget 09 Int 01

v l a a m s m a r x ı s t ı s c h t ı j d s c h r ı f tı 5 8

De professionele en handeldrijvende bour-geoisie was te zwak om te kunnen rege-ren.”15 In het programmatische voorstel van de Partido Socialista Peruano wordt duidelijk gesteld dat het bourgeoisregime “… dat in de imperialistische belangen is geïnfeodeerd, samenspant met de feodale en klerikale kliek, met het dode gewicht en met de achterblijvers van de koloniale feodaliteit (…), en daardoor onbekwaam is om zich te ontwikkelen en om de taken van de democratisch-burgerlijke revolutie uit te voeren (…)”.16

Uiteindelijk betekent dit dat, als men het nationaal-historisch subject definieert als een politiek proces van een gelijkopgaande anti-imperialistische en antikapitalisti-sche strijd, een veel bredere sociale basis kan ontstaan door de participatie van niet alleen de stedelijke arbeidersklasse, maar ook van de inlandse boerenmassa’s. Door de inschakeling van alle uitgebuite massa’s in de sociale verhoudingen overstijgt men vanuit het perspectief van de socialistische revolutie de raciale en moraliserende de-finitie van het indianenprobleem bij het scheppen van een nationale identiteit in opbouw. “De emancipatie van de econo-mie is enkel mogelijk door de actie van de proletarische massa’s die met de mondiale anti-imperialistische strijd solidair zijn.”17 De socialistische strijd vloeit dus niet voort uit de democratische strijd: beide gebeuren gelijktijdig. “Eens de democra-tisch-burgerlijke etappe voltooid, wordt de revolutie in haar objectieven en doctrine proletarisch. De partij van het proletariaat is door de strijd in staat om de macht uit te oefenen, om zijn programma uit te voeren, om in deze fase de organisatorische taken op zich te nemen en om de socialistische orde te verdedigen.”18

Ongetwijfeld levert deze analyse van de Peruviaanse werkelijkheid geen mechani-sche uniformering van de Latijns-Ameri-kaanse realiteit op. Mariátegui erkent dat de ontwikkeling van het kapitalisme door een andere Latijns-Amerikaanse bour-geoisie, zoals bijvoorbeeld de Argentijnse, in contradictie met het imperialisme kan komen: “Enkel in landen zoals Argenti-nië, waar een talrijke en rijke bourgeoisie bestaat die trots op haar vaderlandse rijk-dom en macht is, en waar de nationale persoonlijkheid omwille van die redenen klaardere en duidelijkere contouren dan in die achterlijke landen vertoont, kan het anti-imperialisme omwille van redenen

als kapitalistische expansie en groei ge-makkelijker tot de burgerlijke elementen doordringen, en niet, zoals in ons geval, omwille van sociale gerechtigheid en soci-alistische doctrine.”19

Het Argentijnse geval met zijn twee on-derling tegengestelde nationale modellen biedt rijke mogelijkheden om de initi-ele vragen betreffende de draagwijdte en de grenzen van de Latijns-Amerikaanse bourgeoisieën bij hun vorming tot nati-onale klassen te onderzoeken. In de hele negentiende eeuw, toen de grondbezit-

tende Argentijnse bourgeoisie zich in haar tegenspraak met het Engelse kapitaal in het proces van natievorming tot een maat-schappelijk heersende klasse omvormde, gebeurde dat via een bloedig proces waarin drie genociden gebeurden. De eerste geno-cide vond plaats ten koste van de federa-listen die een ander model van nationale organisatie voorstonden. Een tweede ge-nocide werd gepleegd op de Paraguay-aanse natie en een derde gebeurde door de expansie van het fundamentele model van agrarische export die de oorspronkelijke bewoners als overtollige arbeidskrachten en bezetters van de grond vernietigde. Deze gewelddadige genociden zouden de hegemoniale capaciteiten van deze grond-bezittende klasse onthullen. Ze onder-drukte de arbeiders en de middenklassen terwijl ze tevens met hun coöpteerbare sectoren onderhandelde om ze te inte-greren. Door een handige mengeling van staatsterrorisme en integratie vormde zich een dominante nationale klasse die een duidelijke politieke controle over haar so-ciaal territorium uitoefende.

Dit nationale model dat in het latere den-ken van Mariátegui verschijnt, is machtig, maar ook afhankelijk van de bevoorrechte inschakeling van het land in de door het Britse Imperium georganiseerde interna-tionale arbeidsdeling. Het model geraakte

in verval tijdens de kapitalistische we-reldcrisis van 1930 die het einde van de Britse imperiale macht betekende. Alleen de sterkste fractie van de bourgeoisie (de winnaar van de crisis) kon zich nog uit de slag trekken. De crisis ontrukte aan de middenklassen, aan de met haar verbon-den groepen en aan de andere verliezers hun bestaansgrond en de mogelijkheid de politieke macht uit te oefenen om zich zo tot hegemoniale nationale klasse om te vormen. De Argentijnse heersende klasse was toen niet bij machte om zich aan de nieuwe situatie van het wereldkapitalisme aan te passen, omdat ze bij de vorming tot nationale klasse tegen haar structurele grenzen botste: haar winsten realiseerde ze via de sociale ruimte die ze politiek controleerde. In 1923 wees Mariátegui al op die grenzen: “In de huidige samenle-ving hebben de politiek en de economie opgehouden met elkaar samen te gaan, ze hebben opgehouden met elkaar in over-eenstemming te zijn. De politiek van de huidige samenleving is nationalistisch; haar economie is internationalistisch. De bourgeoisstaat is op een nationale ba-sis gebouwd; de bourgeoiseconomie moet noodzakelijk op een internationale basis berusten.”20

In de conjunctuur van de tweede inter-imperialistische oorlog vormde zich in Argentinië een nationaal model dat met het vroegere brak. Het was het product van de alliantie tussen de neutralistische en industriële sector en tussen een fractie van de lokale industriële bourgeoisie en de quasi-totaliteit van de arbeidersklasse en de volkse sectoren. Daaruit zou de peronistische natie voortkomen. De basis van deze alliantie was het via importsub-stitutie ontwikkelen van de binnenlandse markt van consumptiegoederen door een kapitalisme waarin ook de arbeidskracht via het productieve proces (variabele kapi-taal) werd opgenomen.

Het genereren van de noodzakelijke devie-zen voor het industrialisatieproces bleef in handen van de fractie van de grondbezit-tende bourgeoisie die uit de leiding van de staat was verdreven. Vanaf de jaren 1950 verkeerde de kapitalistische productiewij-ze in een fase waarin men de organisatie van de productie moest aanpassen. Om zich te kunnen handhaven en de economi-sche groei in stand te houden moest men de arbeidskracht door kapitaalgoederen vervangen. Deze structurele noodzaak om

Door de inschakeling van alle uitgebuite massa’s in de sociale

verhoudingen overstijgt men vanuit het perspectief van de socialistische

revolutie de raciale en moraliserende definitie van het indianenprobleem bij het scheppen van een nationale

identiteit in opbouw.

Page 59: VMT Over Piaget 09 Int 01

K L A S S E E N N AT I E I N L AT I J N S A M E R I K A - Viviana Civitillo en Rafael Cullen

j a a r g a n g 4 3 n u m m e r 1 ı l e n t e 2 0 0 9 5 9 ı

de organische samenstelling van het ka-pitaal te verhogen, bracht de lokale bour-geoisfractie in conflict met de imperialis-tische machten die een monopolistische controle over productie en verkoop van technologie uitoefenden. Zo zag de pero-nistische bourgeoisie zich geconfronteerd met de paradox dat haar reproductie als fractie van het kapitaal haar verhinderde om tot nationaal kapitaal uit te groeien.21 Haar herverdelende politiek in het bond-genootschap met de loontrekkers garan-deerde haar reproductie als fractie van het kapitaal niet meer. Daarbij kwam nog haar afhankelijkheid van de deviezenstroom afkomstig van de politieke tegenstander, namelijk de met het buitenlandse indu-striële monopoliekapitaal verbonden frac-tie van agro-exporteurs. De peronistische natie kwam dus aan haar einde toen de in-ternationale situatie een herschikking van de macht ten gunste van de invloedrijkere fracties van het kapitaal toeliet.

Beide, zowel de Argentijnse als de Peru-viaanse nationale projecten, kwamen hier in verschillende historische conjuncturen met verschillende klassen en klassenal-lianties aan de macht in een verschillende ontwikkelingsfase van de respectieve kapi-talismen. Ze legden de structurele en po-litieke grenzen van de lokale bourgeoisie bloot, toen deze laatste zich via nationale projecten organisch tot een nationale klas-se wilde omvormen om de conjuncturen te transcenderen.

De marxistische analyse en – noodzake-lijkerwijze – ook de dialectiek van de hui-dige situatie vereisen het begrijpen van de eenheid van contradictoire elementen die zich op ongelijkmatige niveau van ontwik-keling bevinden, en van de verschillende gradaties van homogeniteit, zelfbewust-zijn en politieke organisatie van de klassen en de fracties van klassen, die binnen de staat en tussen de staten onderling met elkaar in conflict zijn. Pas dan kan men de mogelijkheden en de grenzen ervan voor de vorming van een hegemoniale nationale klasse zien. Indien de lokale bourgeoisie door haar eigen structurele beperkingen hiervan wordt uitgesloten, dan is enkel de opbouw van een socialistische natie nog een mogelijke oplossing. Vanuit dat per-spectief gezien kan het historische subject van de socialistische revolutie per definitie enkel het proletariaat zijn. Dit proletariaat

tot historisch subject ontwikkelen is onze komende opdracht.

(Vertaling: André Mommen)

referenties

Cervantes Martínez, Rafael en anderen (2000) Transnacionalización y desnacionalización, Buenos Aires: Tribuna Latinoamericana.

Gramsci, Antonio (1990) La política y el estado moderno, México: Premiá (zesde druk).

Lowy, M. (1993) “El marxismo romántico de Mariátegui” in Dialéctica. Revista de Filosofía y Teoría Social, nummer 3-4. Buenos Aires.

Mariátegui, José Carlos (1979) Siete ensayos de interpretación de la realidad peruana, Caracas: Biblioteca Ayacucho.

Mariátegui, José Carlos (1988) Internacionalismo y naciona-lismo, compilatie door Dora Díaz Buenos Aires, Ediciones PECECAP.

Mármora, Leopoldo (1986) El concepto socialista de nación, Mexico: Cuadernos de Pasado y Presente, nummer 96.

Peralta Ramos, Mónica (1978) Acumulación del capital y crisis política en la Argentina, 1930-1974, Mexico: Siglo XXI.

noten

1 “(…) de geschiedenis van de mensheid wordt een uni-versele geschiedenis, ze zal zich progressief opbouwen als een universele totaliteit met betrekking tot elk van de volkeren en de naties die er organische momenten van vormen.” Rafael Cervantes Martínez en anderen, blz. 38.

2 L. Mármora, blz. 176.3 Ibidem, blz. 176; zie ook Gramsci, blz. 39-46.4 Zie hierover M. Lowy, 1993; Mármora 1986; Aníbal

Quijano “José Carlos Mariátegui: reencuentro y debate,” in Mariátegui 1979.

5 Mariátegui, 1979, blz. 15.6 Idem, blz. 29.7 Idem, blz. 26.8 Quijano in Mariátegui, 1979, blz. lix.9 Idem, blz. lix.10 Idem, blz. lxv.11 Idem.12 Idem.13 Idem, blz. lix. 14 Mariátegui, 1979, blz. 19.15 Idem, blz. 31-32 en 43-44.16 “Principios programáticos del Partido Socialista”, in

Mariátegui, 1988, blz. 13.17 Idem, blz. 13.18 Idem, blz. 13.19 “Punto de vista antiimperialista. Thesis presentada a la

Primera Conferencia Comunista Latinoamericana. Buenos Aires, junio de 1929”, in idem.

20 “Internacionalismo y nacionalismo. Conferencia pronunciada el 2 de mayo de 1923 en la Federación de Estudiantes”, in idem, p. 43.

21 Peralta Ramos, blz. 149-169.

Page 60: VMT Over Piaget 09 Int 01

v l a a m s m a r x ı s t ı s c h t ı j d s c h r ı f tı 6 0

a a n ko n d i g i n g

Parmenides van Elea

(ongeveer 500 v C)

Parmenides is een van de zeer groten on-der de Griekse filosofen. Hij publiceerde circa 500 v C een filosofisch leerdicht Peri physeōs (Over de natuur) waarvan vrij aanzienlijke brokstukken behouden ge-bleven zijn. Dit leerdicht valt in twee de-len uit elkaar: de Alètheia (‘Leer der waar-heid’) en de Doxa (‘Leer der schijn’). Met name van het eerste deel zijn aanzienlijke fragmenten bewaard gebleven. Het ware Zijnde, dat niet van deze wereld is, wordt beschreven als niet geworden, onvergan-kelijk, een eenheid, ondeelbaar, begrensd, homogeen, onbeweeglijk en heeft de ge-stalte van een volmaakte bol. In de wereld van de directe menselijke ervaring is alles ongewis. Onze zintuigen zijn onbetrouw-baar. Plato’s ideeënleer is ondenkbaar zonder Parmenides’ zijnsleer.

Inleider: Lode FrederixDatum Gent: donderdag 30 april 2009 vanaf 19u30 (In Brugge wordt deze lezing niet georganiseerd.)

Boëthius van Rome

(Rome ca. 480 – Pavia 526)

Anicius Manlius Torquatus Severinus Boëthius wordt beschouwd als de laatste vertegenwoordiger van de antieke wijs-begeerte. Hij schreef, naast invloedrijke commentaren op de logische werken van Aristoteles, theologishe traktaten, onder andere over de heilige drieëenheid. Bo-ethius was magister officiorum (eerste mi-nister) van koning Theodorik de Grote. Op een valse beschuldiging van hoogver-raad werd Boëthius in 523 gevangengezet en in 526 terechtgesteld. In gevangenschap schrijft hij zijn meest bekende boek heeft de veelzeggende titel De consolatione philosophiae (De vertroos-ting van de wijsbegeerte). Dit werk is te be-schouwen als een ‘lof van de wijsbegeerte’ die de menselijke geest tot gids is op zijn levensweg en hem troost biedt in donkere dagen.

Inleider: Peter van VeldhuijsenDatum Brugge: dinsdag 28 april 2009 vanaf 19u30Datum Gent: donderdag 28 mei 2009 vanaf 19u30

Al-Razi

(Rai bij Teheran 865 – 925)

Rhazes of eigenlijk Aboe Bakr Moham-med ibn Zakarija al-Razi is naast een Perzisch arts en alchemist, ook een ato-mistisch wijsgeer. De islamitische filosofie heeft in haar beginfase enige vrijdenkers gekend, van wie al-Razi de bekendste is. Het Westen kende hem als Rhazes. Zijn medische werk al-Hâwî of Liber Continens werd tot de zestiende eeuw gebruikt. Al-Razi propageerde het bestaan van vijf eeuwige principes: materie, ruimte, tijd, de we-reldziel en de schepper. De openbaring achtte hij overbodig, omdat religie slechts oorlog en vijandschap had gebracht. Al-leen dankzij de rede is de individuele ziel in staat zich te zuiveren en terug te keren tot haar oorsprong.

Inleider: Herman De LeyDatum Brugge: dinsdag 26 mei 2009 vanaf 19u30Datum Gent: donderdag 25 juni 2009 vanaf 19u30

te Brugge en te Gent bieden iMAVO, de plaatselijke Masereelfondsafdeling en Vormingplus volgende lezingen aan in de reeks

Kopstukken filosofie

Plaats en inschrijvingen:

A. In Brugge:Plaats: Vormingplus Volkshogeschool, Baliestraat 58 te 8000 BruggeInschrijvingen: Dit kan telefonisch gebeuren op het nr 050/33.01.12 of via e-mail: [email protected]. In Gent:Plaats: Masereelhuis Gent, Filips van Arteveldestraat 35 te 9000 GentInschrijvingen: Dit kan telefonisch gebeuren op nr 09/224.22.65 (Vormingplus Gent-Eeklo) of via e-mail: [email protected]

Page 61: VMT Over Piaget 09 Int 01

j a a r g a n g 4 3 n u m m e r 1 ı l e n t e 2 0 0 9 6 1 ı

p o l i t i e k e fi lo S o fi e

Dertig jaar geleden vatte de Britse histo-ricus Hobsbawn het plan op om voor de Italiaanse uitgever Einaudi een Geschie-denis van het marxisme te publiceren, een ambitieus plan dat snel werd opgeborgen. Dat hij dat in Italië wilde doen, is geen toeval. Door haar politieke en culturele geschiedenis heeft Italië een geprivilegi-eerde band met Marx, met revoluties en met renaissance. Misschien is daarom het project van Hobsbawn blijven smeulen en volgen de laatste jaren Italiaanse publica-ties en colloquia gewijd aan Marx elkaar op. Volgens sommigen wijzen titels als Geschiedenis van de marxismen en Van Marx naar Marx? op een renaissance1. In het laatstgenoemde werk maken een aantal auteurs een balans op van Italiaanse marxismen in de 20ste eeuw en komen ze tot het besluit dat een terugkeer naar de intellectuele stijl en methode van Marx vandaag de dag nodig is. Zij houden geen pleidooi voor een renaissance van het mar-xisme; men moet immers twijfelen aan elk dogma dus ook aan het marxisme en aan Marx zelf. Net als tijdens de Italiaanse re-naissance gaat het erom de theorie te ver-binden aan de sociale en politieke praktijk, en principes en gevolgen van praktijken aan een kritisch onderzoek te onderwer-pen om zo een nieuw begin te maken of herboren te worden2.

Zanini ziet in zijn balans van de Italiaanse marxismen het operaismo als de grote inspiratiebron voor een denken in de stijl van Marx omdat het de mogelijkheid tot een filosofie van de subjectiviteit heeft gecreëerd (Bellofiore, 2007: 83-97). Met operaismo heeft hij het over de reflectie die begon in 1966 met Operai e capitale van Tronti en leidde naar Marx oltre Marx van Negri in 1978. Andere auteurs beweren dat het onder invloed van Althusser is dat een alternatieve lectuur van Das Kapital

mogelijk is geworden en dat die lectuur in Italië een materialistische stroming heeft doen ontstaan vrij van elke teleologie3. Voor Zanini komt het perspectief van het operaismo met dat in de voetsporen van Althusser samen in het project van de Italiaanse radicale denkers. Zij vormen een subjectiviteitsfilosofie die gebaseerd is op het concept van verschil, ontdekken dat het sociale individu van Marx een vertaling is van de multitude van Spinoza of Machiavelli en vinden ondersteuning bij de Franse filosoof Simondon en diens idee van transindividualiteit. Het individu is geen begin of eindpunt maar slechts een fase in wording; het is in spanning met zichzelf, relatief want altijd in relatie met een milieu, en het is nooit één. Het italiaans laboratorium, een collectief project

De radicale denkers in Italië zien zich geplaatst voor de taak van een denkrevo-lutie die zelfs de principes van de logica omgooit. Ze noemen zichzelf graag cre-atieve marxisten die werken aan een col-lectief bouwwerk. In hun teksten duiken ongewone concepten op die zij beschou-wen als gemeengoed – die zij van elkaar overnemen zonder bronnen te vermelden – en die zij doen leven door er een eigen interpretatie aan te geven. Ze gaan een eind weegs met termen als constituerende macht, general intellect, multitude of exo-dus, in dezelfde richting doch zonder dat de wegen helemaal met elkaar samenval-len. Deze werkwijze geldt overigens voor alle mogelijke concepten. Traditionele be-grippen, beeldspraken en bijbelse teksten worden uit het verband van hun traditie gerukt, ontheiligd en voor de kar gespan-nen van het collectief project waarvoor Michael Hardt de term ‘laboratorium’ gebruikt (Hardt & Virno, 1996: 9). Het

radicale denken ontstond in de context van de Italiaanse revolutionaire beweging van ’68 tot ’77 en typisch voor die beweging was dat de praktijk zich voedde aan een vernieuwing van de theorie en omgekeerd, zoals in een laboratorium. De revolutionaire beweging had ook te maken met een crisis in de verhoudingen van intellectuelen en partij. Na de Tweede Wereldoorlog werd het intellectuele debat in Italië beheerst door de ervaring van het fascisme en de zoektocht naar een nieuw humanisme. Veel intellectuelen die een band hadden met de verzetsbeweging, zochten hun heil bij de Italiaanse com-munistische partij, de PCI. In de jaren ’60 kwam het echter tot een crisis. De PCI was een hiërarchisch gestructureerde, autoritaire partij met een cultuur in strijd met de vrijheid, ideeën van directe demo-cratie en gelijkheid van man en vrouw die zo belangrijk waren in de verzetsbeweging. De PCI voerde een politiek ondergeschikt en gedwee aan de Sovjetunie, terwijl voor de kritische intellectuelen de Sovjetunie stond voor stalinisme en een buitenlandse agressieve politiek zoals gedemonstreerd met de inval in Hongarije in ’56. Boven-dien verliet de PCI de idee van revolutie en koos voor de weg van hervormingen en deelname aan de regering; net als de burgerlijke partijen richtte ze zich geheel op verkiezingen. En ze begreep niet dat de concrete situatie van de werkende mensen en de productie totaal waren veranderd; ze analyseerde de situatie niet en had bij-gevolg geen strategie om te reageren. De crisis leidde uiteindelijk tot een breuk.

De materialistische stroming van het ope-raismo blijft daarentegen wel gericht op revolutie en kiest van meet af aan voor werkvormen en een stijl in overeenstem-ming met hetgeen waarop men is gericht.

Multitude.Een Marxrenaissance bij Italiaanse radicale denkers (Agamben, Illuminati, Morfino, Negri, Virno, Zanini)

Sonja Lavaert

Page 62: VMT Over Piaget 09 Int 01

v l a a m s m a r x ı s t ı s c h t ı j d s c h r ı f tı 6 2

Het komt er op aan dat er een wisselwer-king is tussen doel en middel, inhoud en vorm, theorie en praktijk, subject en object zodat er nooit sprake kan zijn van het een zonder het ander. De problemen die door Panzieri, Tronti en Negri in Quaderni Rossi aan de orde worden gesteld, hebben te maken met de cruciale vraag: hoe gaat het er wérkelijk aan toe in de fabriek? Men wil de effectieve realiteit van de fabriek be-grijpen en beschrijven. Dat betekent dat het perspectief van het subject ter zake, de arbeider, niet buiten beschouwing wordt gelaten, doch integendeel, juist wordt in-genomen. In Marx oltre Marx schrijft Negri een commentaar op de Grundrisse en toont aan dat dit soort kritische sub-jectiviteit precies is wat ook Marx heeft pogen te realiseren. De Grundrisse is een laboratoriumtekst gericht op de ef-fectieve realiteit die bijgevolg subjectivi-teit produceert (Negri, 1998: 7-10). In de beweging van het operaismo krijgen deze twee teksten een paradigmatische waarde en vormen aldus een bevestiging voor de stelling die Negri poneert. Belangrijke inzichten voor het verdere verloop zijn dat er een conflict heerst in de fabriek, dat de technologische en wetenschappelijke ontwikkeling hoort bij het kapitalisme, en dat in tegenstel-ling tot vroeger de massa-arbeider die het abstracte werk als een biomachine incarneert, de centrale figuur is gewor-den in de actuele productie (Balestrini & Moroni, 2005: 312). Dat wetenschap een functie is van het kapitaal, betekent dat machines niet emanciperen doch juist inhoud ontnemen aan het werk en bo-vendien: hoe meer machines geïntrodu-ceerd worden, hoe meer het werkritme wordt opgedreven. Hieruit ontstaat de idee van zelforganisatie van de arbeiders in de plaats van vertegenwoordiging in partij of vakbond en vervolgens de idee van werkweigering. De massa-arbeider zonder kwalificaties die als zuivere arbeidskracht met hoog rendement in de laagste schakels van het productieproces wordt ingezet en tegen een vernietigend ritme werkt, is uit Zuid-Italië geëmigreerd. Hij heeft bij-gevolg geen affiniteit met georganiseerde collectieve strijd en drukt zich ongewoon en onvoorspelbaar uit. Ook verplaatst hij de actie naar buiten de fabriek, naar de straten en pleinen van de stad: van massa-arbeider wordt hij sociaal arbeider (Negri, 2007: 86-87). Tussen de jaren ’60 en ’70 worden met wisselende samenstellingen

en op verschillende plaatsen de activitei-ten van Quaderni Rossi verdergezet door Classe Operaia, Rosso en Potere Operaio. Sommigen hebben ondertussen toch weer gekozen voor de autonomie van de politiek ten opzichte van de sociale kwestie, haken af van het laboratoriumidee en kiezen voor de partij (Tronti). Dit wordt gezien als het einde van de operaismobeweging maar in de praktijk wordt deze verder gezet in het project van Negri en Agamben, Illumi-nati, Morfino, Virno, Zanini4.

Constituerende macht

In de mate dat ze de enige drager van levend werk is, drukt de werkende klasse historisch een belang uit dat niet bemid-delbaar is, en dus absoluut. Daarover zijn Tronti en Negri het in aanvang eens. Ook onderlijnen ze beiden dat de arbeidskracht als waar bestaat in de mate dat ze uitdruk-king is van een levend lichaam, niet on-danks maar juist omdat ze subjectiviteit is. Levend werk valt samen met de werkende klasse en dus wordt het primaat gesteld van het waardevormingsproces en van de politieke samenstelling van de klasse. Vanaf hier lopen hun verhalen uiteen. Het breekpunt heeft te maken met Tronti’s theorie van de autonomie van de politiek die de autonomie van de arbeiders teniet-doet, en zo ook het concept van verschil. Volgens Negri is er in die theorie sprake van een overwaardering van de interven-tiecapaciteit in de economie vanwege de staat, een onderwaardering van de poli-tieke densiteit van de klassensamenstel-ling en een volkomen verkeerd vertrouwen in de PCI. Hij ziet de autonomie van de

politiek als niets anders dan een nieuwe uitgave van de technologie van de politiek (Negri 2007: 120). Daartegenover radica-liseert hij het concept van verschil. Het historische moment waarop dit breekpunt tot uitdrukking komt, is niet onbelangrijk: rond 1980 komt de kapitalistische “tegen-revolutie” op gang. Het is dan ook vanaf dat moment dat het spinoziaanse begrip van multitude zich gaat opdringen.

Negri ontdekt dat Marx in het moder-ne politieke denken voorlopers had, met name Spinoza en Machiavelli. Deze drie auteurs vormen een alternatieve, subver-sieve denkstroming die de basis vormt van echte democratie. Zij thematiseren de constituerende macht die in feite sa-menvalt met democratie en zelfs met het begrip van politiek. Constituerende macht is eigen aan een crisissituatie of revolutie en is het tegenovergestelde van soeve-reiniteit. Ze introduceert het sociale in de politiek want ze is uitdrukking van wat de menigte wil. Machiavelli en Spi-noza behandelen het politieke vraagstuk zonder vooropgestelde principes, en zien geen plan of doel van de geschiedenis. Voor hen bestaat enkel de levende mate-rie van mensen met hun noden en verder speelt het toeval. Constituerende macht die uitdrukking van het sociale is, gaat samen met een afwezigheid van vooropge-stelde principes; ze definieert zich vanuit een leegte, een nood of verlangen. Dat wil dus zeggen dat afwezigheid, leegte, verlangen en nood de motor zijn van de democratische of zelfs politieke dynamiek als dusdanig. Constituerende macht heeft niets van doen met utopie, veeleer is het een disutopie; ze is zonder illusies, en materieel. Van Machiavelli en Spinoza leert Negri dat het tegenovergestelde van constituerende macht of democratie niet het totalitarisme is doch de soevereiniteit. Democratie is geen subcategorie van het liberalisme maar is een praktijk die con-stituerende macht vrijmaakt. Bij Marx wordt het explicieter omdat hij de kritiek van de macht koppelt aan de kritiek van het werk. De basis van zijn discours is het concept van levend werk als incarnatie van constituerende macht. Sociale samenwer-king interpreteert de creativiteit van het levend werk en vormt zich aldus politiek tot constituerende macht.

Enerzijds heeft constituerende macht te maken met het revolutionaire renaissan-cebeginsel van de constitutie ex novo van

Page 63: VMT Over Piaget 09 Int 01

E E N M A R X R E N A I S S A N C E B I J I TA L I A A N S E R A D I C A L E D E N K E R S ( AG A M B E N , I L LU M I N AT I , M O R F I N O, N E G R I , V I R N O, Z A N I N I ) - Sonja Lavaert

j a a r g a n g 4 3 n u m m e r 1 ı l e n t e 2 0 0 9 6 3 ı

politieke ordeningen, de potentia of het vermogen, en anderzijds met de subjec-tieve actie van de multitudo of menigte. Haar vermogen haalt ze uit de sociale onenigheden; ze komt per definitie van de popolo minuto of de werkende klasse. Vol-gens Negri moet de constituerende macht afgelijnd worden tegen drie tradities: de joods-christelijke, het natuurrechtsdenken en het transcendentalisme. De positie van Machiavelli, Spinoza en Marx is radicaal atheïstisch. Bij Machiavelli is het atheïsme een zaak van kritisch realisme: de bevrij-ding van idealen en inbeeldingen laat zien wat zich werkelijk voordoet en geeft in-zicht in waar het effectief op aankomt. Bij Spinoza laat het toe de analyse te verplaat-sen van het transcendente domein naar de materiële wereld. Zijn ‘als-dan’-redenering veronderstelt het kritische realisme van zijn voorganger en maakt de weg vrij om zich te richten op de mogelijkheden van het bestaande. Bij Marx is het atheïsme een strijdwapen tegen de theologische ab-stracties van de economie van het kapitaal. De joods-christelijke traditie is vooral een belemmering van de multitude terwijl in het natuurrechtsdenken het vermogen van de multitude niet tot uitdrukking kan komen. In beide gevallen wordt de relatie tussen multitude en vermogen geblok-keerd. Er is dus kritiek nodig om een concept uit te werken van politiek dat zich mengt met het sociale en om een concept van sociaal uit te werken dat in de politiek zijn begripssleutel en uitdrukking vindt. In de verdere uitwerking van Negri’s kri-tiek spelen een belangrijke rol: de idee van disutopie, het machiavelliaanse paradigma van fortuna en virtù met daaraan gekop-peld zijn theorie over de beslissing en tijdsopvatting, de idee van onmaat, en een kritiek op de rede of de noodzaak verder te gaan dan het moderne project en dan Marx (Negri, 2002a: 9-10).

Profanatie en genealogie van de economie

Een kritiek op het kapitalisme vanuit de idee dat er een onderscheid te maken is tussen macht en vermogen en omgekeerd dat de traditioneel van elkaar gescheiden domeinen van zijn en actie weer samen-gevoegd moeten worden, vinden we ook terug bij Agamben. Vooral de laatste ja-ren legt hij zich toe op wat hij profanatie noemt, een werk van politiek. Wat in een heilige sfeer afgezonderd werd, moet

teruggebracht worden naar de gewone we-reld. Wat geheiligd werd, moet ontheiligd worden en aan het gemeenschappelijke gebruik van mensen teruggegeven worden. Agamben komt daarmee tegemoet aan een tegenwoordig pregnant ervaren nood. Hoe vaak hoort men niet door politici zeggen dat ze wel hervormingen willen doorvoe-ren doch dat de economische conjunc-tuur dat niet toelaat. Alsof economie een mysterieus zichzelf besturend systeem zou zijn, uitdrukking van een goddelijke wil

waartegenover men als mens geen enkele verdienste kan stellen en aan wie evenmin rekenschap te vragen is. In deze passieve aanvaarding van de almacht van de eco-nomie gaat een rechtvaardiging schuil van een welbepaald economisch systeem na-melijk het kapitalistische. Daartegenover stelt Agamben een theologische genealo-gie van de economie. Zijn inspiratie is dat de theologische doctrine van de economie aan de westerse cultuur de breuk tussen theorie en praktijk heeft opgeleverd en dat het fundamentele probleem van de theolo-gie niet zozeer de goddelijke autoriteit is doch op welke manier die autoriteit in de geschiedenis en dus in de politiek ageert. Ook zo overigens is het fundamentele probleem van de politiek niet de definitie van macht doch hoe die macht zich in actie vertaalt.

In de eerste drie eeuwen van de christe-lijke kerk werd economie (oikonomia) het dispositief waarmee het drievuldigheids-dogma en de idee van een voorzienige goddelijke regering van de wereld in het christelijk geloof werd geïntroduceerd. De theologen hadden een breuk willen ver-mijden maar zorgden er in feite voor dat deze weer tevoorschijn kwam onder de vorm van een breuk in God zelf tussen zijn en actie. Het komt er nu op aan te bevrij-den door middel van profanatie wat door de dispositieven werd afgezonderd. Het kapitalisme en de moderne machtsfiguren hebben de scheidingsprocedures die de religie definiëren, veralgemeend en tot het

uiterste doorgedreven. Overigens hebben we in het actuele kapitalisme te maken met dispositieven die een desubjectivering bewerkstelligen. Vandaar de verdwijning van politiek en de triomf van de economie oftewel een zuivere regeringsactiviteit die slechts gericht is op haar eigen repro-ductie. Negri vat de hoofdstelling van Agambens Il regno e la gloria als volgt samen: het eigenlijke probleem is niet de soevereiniteit doch de concrete regering. Niet God, koning of wet vormen het pro-bleem, wel de engel, minister en politie (Negri, 9/05/2007) want zij bepalen wat er effectief gebeurt. De burgerlijke economie hanteert een model van absolute voorzie-nigheid. Terwijl de moderniteit God uit de wereld heeft geholpen, zit ze vast aan de theologie en heeft ze het theologisch project in de voorzienigheidseconomie ge-realiseerd. Interessant is Negri’s conclu-derende vraag: wanneer zal Agamben nu eens spreken over het subject? We hebben immers een dergelijke nauwgezette, filolo-gische arbeid nodig met betrekking tot de multitude.

General intellect

Ook voor Illuminati die een genealogie van het “general intellect” of algemeen den-ken probeert te reconstrueren, vertrekt de kritiek van een uiteenzetting met de christelijke benadering waaraan het plato-nisme wordt gekoppeld (Illuminati, 2003: 51). De platonisch-christelijke benadering scheidt het lichaam van de ziel en gaat uit van een voorafgaandelijk bestaan van de ziel of scheppingstheorie. De hylemorfi-sche benadering is niet creationistisch en verklaart het mentale als voortkomend uit het niet-mentale: niet ik denk maar men denkt in mij.5 Illuminati ziet dit perspectief in de klassieke traditie vooral bij Aristoteles die tegenover de subjectieve kenmerken de objectieve kenmerken van het denkproces benadrukt maar de pu-blieke functie nog grotendeels ontkent. Bij Averroës wordt een stap vooruit gezet door het middeleeuwse concept van uniek handelend denken te interpreteren als po-tentieel intellect en zo te insisteren op het open karakter van het denken. We moeten wachten tot Spinoza vooraleer een verbin-ding totstandkomt tussen denken en poli-tiek en evenveel waarde wordt toegekend aan het lichaam als aan de geest. Maar de auteur van de Ethica besteedt uiteindelijk

In deze passieve aanvaarding van de almacht van de economie gaat

een rechtvaardiging schuil van een welbepaald economisch systeem

namelijk het kapitalistische.

Page 64: VMT Over Piaget 09 Int 01

v l a a m s m a r x ı s t ı s c h t ı j d s c h r ı f tı 6 4

weinig aandacht aan het lichaam of de uitgebreidheid. Bij Marx tenslotte ver-schuift de aandacht van politiek naar werk waarmee we eindelijk arriveren bij een niet spiritualistische benadering. We zijn er echter nog niet helemaal. Nu bestaat het risico van een economische reductie van het algemeen denken tot de productieve sfeer.

Volgens Illuminati bieden Simondon en Merleau-Ponty een oplossing voor het pro-bleem in hun pogingen om het individu te begrijpen via de individuatie en niet omge-keerd6. De relatie komt voor de termen van de relatie die pas in de relatie ontstaan. Op dezelfde manier komt het niet-individuele voor het individu en komt het anonieme voor de identiteit. De individuatie is geen ogenblikkelijk, onbeweeglijk feit dat maar één keer gebeurt doch een permanente, levende activiteit. Denken en voelen zijn effect van de ruimte tussen individuen, en subjecten worden gevormd door de relatie met andere subjecten. Relatie bete-kent taal, en ook wat taalpraktijk betreft, ageren de resultaten terug op de premis-sen waardoor de oorsprong een relatief belang krijgt. Het algemeen intellect gaat de zintuiglijke mechanismen niet vooraf maar bepaalt ze opnieuw. Daarom moet de genese ervan herbekeken worden vanuit haar maximale ontwikkeling en vanuit inhouden bepaald door wat het individu-ele overstijgt oftewel het transindividuele. De collectieve individuatie van Simondon correspondeert met het marxiaanse so-ciale individu (Illuminati, 2003: 167-168). Door de koppeling van de termen sociaal en individu veranderen de afzonderlijke termen: individu krijgt een andere be-tekenis dan de gebruikelijke juridisch-theologische betekenis, en sociaal wordt een pluraliteit die elke organische fusie tegengaat. Het algemeen denken is de basis voor zowel het vormen van identiteit als van gemeenschap maar het zoekt het gemeenschappelijke in het oneigenlijke, in het vreemde, in het verschil, of met andere woorden in wat is ingegeven door een relatie met de buitenwereld. Algemeen denken is taalpraktijk en relationaliteit.

Meervoudige tijd

Opdat contingentie en relationaliteit bui-ten de theologische modellen kunnen ge-dacht worden, moeten we volgens Morfino de vraag stellen naar meervoudige tempo-raliteit. Hij beweert dat de confrontatie

met historische gebeurtenissen en met de lectuur van Machiavelli Spinoza heeft gebracht tot een radicale breuk met de tra-ditie. Voor Machiavelli is een historische gebeurtenis het resultaat van een complex samenkomen van daadkracht en toeval dat zich toont onder de vorm van een gelegen-heid: deze kan een wereld doen ontstaan en kan een einde maken aan een wereld. Spinoza denkt dit verder in een oorzaak-begrip als complexe vervlechting van re-laties (Morfino, 2005: 29). Relaties zijn extrinsieke benoemingen. In tegenstelling tot het eigenschapconcept dat verbonden

is met de interioriteit van een essentie, is een relatie verbonden met de exterioriteit van het bestaan. Passies zijn bij Spinoza geen eigenschappen maar relaties die het individu doorkruisen en er het beeld, en dat van de wereld, van vormen. Het indi-vidu is een relatie tussen een buiten en een binnen die zich beide in die relatie vormen. Er bestaat geen absolute inwendigheid van een denken en evenmin bestaat de abso-lute uitwendigheid van een wereld. Het individu is veranderlijk en instabiel; het is zijn bestaan-vermogen. Ook in Morfino’s redenering is de bijdrage van Simondon over transindividualiteit verhelderend. Psychische en collectieve individuatie volgen elkaar niet op maar zijn synchroon en doen een binnen en een buiten plaatsvinden. Transindividueel is de naam voor een complexe verwikke-ling van relaties die zowel de psychische als collectieve individuatie vormt. Sleutel in de theorie is dat de relatie niet wordt gevormd tussen twee vooraf bestaande ter-men doch dat de termen worden gevormd in de relatie waarin ze in het spel zijn. Of de relatie is gelijktijdig aan de termen waarvan ze het bestaan garandeert. In na-volging van Balibar brengt Morfino dit in verband met Spinoza en interpreteert de causaliteit in de Ethica als transindividu-aliteit en de individualiteit als een proces van individuatie7.

Verdergaand op het concept van gelegen-heid van Machiavelli en het primaat van de relatie van Spinoza stelt Morfino dat

het specifieke object van de politieke the-orie wordt gevormd door de vervlechting van passies die de maatschappij vormen en doorkruisen. De naam voor die ver-vlechting is multitude. Het doel van de politieke theorie en van politiek is effec-ten van vrijheid voort te brengen vanuit een bepaalde kennis van vervlechting en dus vanuit een bepaalde configuratie van de multitude. Elke politieke interventie moet gezien worden in de vervlechting van temporaliteiten. De meervoudige tempo-raliteit is de voorwaarde om het concept van gelegenheid te denken op ontologisch niveau; op politiek niveau wordt ze uitge-drukt door de multitude.

Wanneer het woord vlees wordt

Virno gaat op zoek naar de materialiteit van taal om op die manier het vermogen van de multitude uit te klaren en hij meent dat het concept van “natuurlijke geschie-denis” hierbij van nut kan zijn. Onder “ge-schiedenis” moeten we de contingentie van sociale systemen en het zich afwisselen van productiewijzen verstaan. Met “na-tuurlijk” is de fysiologische en biologische constitutie van onze mensensoort bedoeld, of datgene wat gelijk blijft in de tijd. “Na-tuurlijke geschiedenis” heeft maar beteke-nis indien haar bestanddelen in spanning zijn met elkaar. Het biologische “reeds al-tijd” of het aangeboren taalvermogen moet in spanning zijn met het sociale “ juist nu” of de politieke beslissing gedicteerd door uitzonderlijke omstandigheden. De “natuurlijke historicus” is gericht op de plaats waar de pijl van het “ juist nu” de cirkel van het “reeds altijd” doorboort. Hij houdt zich bezig met gebeurtenissen die in verband staan tot talige uitdrukkingen, werk en politieke praktijk. Via verschillende insteken beschrijft Virno de menselijke taalpraktijk en altijd komt hij uit op de genoemde spanningsverhou-ding tussen de cirkel en pijlbeweging en op het feit dat taalpraktijk het model is van een handeling zonder resulterend au-tonoom product. Een taalhandeling is een overgangsfenomeen dat zich situeert hal-verwege de meanders van de psyche en het intersubjectieve domein van vaststelbare feiten. De afwezigheid van een product toont zich aan het eind van de taalhande-ling maar ook aan het begin: zoals er geen sporen achterblijven, is er evenmin een script vooraf. Het enige dat voorafgaat aan praktijk van taal, is het taalvermogen

“Natuurlijke geschiedenis” heeft maar betekenis indien haar bestanddelen in

spanning zijn met elkaar.

Page 65: VMT Over Piaget 09 Int 01

E E N M A R X R E N A I S S A N C E B I J I TA L I A A N S E R A D I C A L E D E N K E R S ( AG A M B E N , I L LU M I N AT I , M O R F I N O, N E G R I , V I R N O, Z A N I N I ) - Sonja Lavaert

j a a r g a n g 4 3 n u m m e r 1 ı l e n t e 2 0 0 9 6 5 ı

want dat is er altijd. De verhouding van act en vermogen is antropogenetisch van aard. Haar circulariteit getuigt van het feit dat elk deel van onze onomkeerbare ervaring die gevangen zit in de beweging van de tijdspijl in miniatuur de oorsprong van onze soort reproduceert. Deze cycli-sche terugkeer van de antropogenese stopt het verloop van de geschiedenis niet maar garandeert juist haar veranderlijkheid en contingentie. Indien het taalvermogen niet een biologische, ongearticuleerde poten-tialiteit was, zou de oorsprong geen per-manente voorwaarde zijn en in dat geval zou er geen geschiedenis bestaan met on-verwachtsheden, variaties en afleidingen. Daarbij komt nog dat de verhouding act/vermogen zelf potentieel is en bijgevolg problematisch. Het vermogen kan zich opsluiten in zichzelf en verstommen, of de handeling kan haar vermogen verliezen en pure tic worden. Wanneer de cyclus ver-broken wordt, loopt het mis met de pijl en verzinken mensen in een eeuwig heden.

De menselijke natuur is onbepaald en potentieel en dat kun je afleiden uit de drie basisstructuren van taal, namelijk de negatie, de modaliteit van het mogelijke en het oneindig teruggaan. Maar dat zijn tevens de drie aspecten van contingentie. De onbepaalde potentialiteit komt samen met contingentie en heeft als gevolg dat elke historisch bepaalde regel moet uit-gaan van de voorafgaande regulariteit. Of nog: elke rechtsregel is contingent, en elk feit dat zich voordoet, heeft een regelende draagwijdte. Deze stelling betekent een radicale kritiek van het soevereiniteitscon-cept dat juist wel uitgaat van een zuivere scheidingslijn tussen natuurlijke toestand en politieke ordening en dat overigens in het leven is geroepen om de onbepaalde potentialiteit en de onbeheersbare ambi-guïteit die daarvan een gevolg is, te bezwe-ren, desnoods met geweld8.

Over de verhouding van menselijke natuur en politieke ordening gaat ook de discus-sie in de 17de eeuw die werd beheerst door de begrippen volk en multitude. Volk was de term waar Hobbes voor koos en wel om de menigte die een gevaar voor staat en soevereiniteit vormt, te controleren en neutraliseren. Volk is een middelpuntzoe-kend begrip dat samengaat met de idee van staatssoevereiniteit, dat streeft naar ondubbelzinnige eenheid, gehoorzaam-

heid veronderstelt, zijn spreken afstaat, vertegenwoordigd wordt en voor wie al-gemeenheid en universaliteit uiteindelijk een belofte blijft. Multitude daarentegen is een meervoudig begrip, is niet gehoor-zaam, spreekt voor zichzelf en kan niet vertegenwoordigd worden. De eenheid of biologische invariant van het vermogen tot denken en taal wordt verondersteld en is dus voorafgaandelijk. De multitude mate-rialiseert de ambiguïteit van cirkel en pijl of vermogen en act. Ze is een blijk van het

feit dat er verschillende mensen zijn die verschillende dingen willen. Voor Spinoza die de term bij Machiavelli haalt, betekent de veelkoppige multitude vrijheid, en ze is voor hem doel van een politieke ordening. Niet de multitude heeft evenwel ons poli-tiek lexicon sinds de 17de eeuw bepaald, wel het volk: de multitude is teruggedrongen naar het private en individuele terrein. Nu echter, aan het begin van de nieuwe eeuw, is het terug het meervoudige begrip dat het postfordistische werk kenmerkt. De actuele arbeidersklasse heeft helemaal niet de fysionomie van het volk, wel die van de multitude.

exodus van de multitude

Vroeger kon een onderscheid worden ge-maakt tussen drie sferen van het menselijk handelen: werk, politieke actie en denken. Werk was onderscheiden van politieke actie omdat het tussenbeide kwam in de natuurlijke materialen en de ruimte vulde met objecten terwijl de politieke actie tus-senbeide kwam in de sociale relaties. Poli-tieke actie onderscheidde zich van zuiver denken in de mate dat ze publiek was en overgeleverd aan de uitwendigheid, de te-genwerpingen en het commentaar van de menigte9. In het actuele postfordistische tijdperk heeft het werk kenmerken aange-nomen van de politieke actie en wel in de mate dat de productie is gaan samenvallen met denken via de talige uitdrukking die

doorgebroken is in de verschijningswereld, of algemeen en publiek is geworden. Dit is wat Marx onder “general intellect” begreep (Virno, 1994: 74; Marx, 1983: 602). Evenwel is de actuele symbiose van werk en general intellect geen goed nieuws want ze heeft de politieke actie uiteindelijk doen verdwij-nen. In het postfordistisch kapitalisme is de activiteit die geen autonoom product oplevert, wat Marx virtuoze intellectuele arbeid noemde, het prototype van loonar-beid. Het denken wordt publiek door de verbinding met de productie maar in die relatie verwordt de openbaarheid. Immers, in het productieproces baseren verhoudin-gen zich op een technische en hiërarchisch gestructureerde verdeling van de taken. In de politieke actie of het ageren-in-overleg baseren verhoudingen zich op denken, spreken en deelnemen. Als het publieke verschijnen van het intellect de technische vereiste wordt van het werk, wordt het zo veroorzaakte politieke handelen onder-worpen aan de criteria en de hiërarchische structuur van het fabrieksregime, en dus verdwijnt het overleg.

De vraag is of we daar wat kunnen aan doen. Volgens Virno vormt het publieke karakter en het materiële vermogen van het general intellect het vertrekpunt om een nieuwe politieke praxis te definiëren. Te-genover de symbiose van werk en denken moeten we de coalitie van politieke actie en denken stellen. De symbiose van werk en denken leidt tot een legitimatie van en gehoorzaamheid aan de staat terwijl de verbinding van denken en politieke actie de mogelijkheid laat zien van een niet staatssoevereine publieke sfeer. Virno noemt deze verbinding de exodus van de multitude. Exodus is een zich onderne-mend onttrekken, zoals de Israëlieten die zich niet langer onderwierpen aan de farao of tegen hem in opstand kwamen en het land van de slavernij verlieten en er zich zo van bevrijdden. Exodus is ongehoorzaam-heid en verzet doch niet binnen de voor-waarden en grenzen gesteld door de farao. Hedendaagse voorbeelden van exodus zijn werkweigering, jongeren die kiezen voor een niet vaste job, emigratie. De verstom-ming van de politieke actie doet velen denken dat er geen vijanden meer zijn doch enkel nog gesprekspartners. Exodus is echter van doen in een conflictsituatie en sluit geweld niet uit. Evenwel is exodus-geweld conservatief want het staat niet in

In het postfordistisch lexicon betekent multitude het tegenovergestelde van

wat ze betekende in de absolutistische traditie: ze is een collectief dat haar

aanwezigheid oplegt vanuit de crisis van de vertegenwoordiging.

Page 66: VMT Over Piaget 09 Int 01

v l a a m s m a r x ı s t ı s c h t ı j d s c h r ı f tı 6 6

functie van het grijpen van de staatsmacht in een vreemde mogendheid, wel van het bewaren van levensvormen en relaties die ontstaan zijn en die men ervaren heeft tijdens de tocht door de woestijn10.

Multitude en vertegenwoordiging

In zijn postfordistisch lexicon neemt Za-nini multitude op als een begrip dat het einde van het vertegenwoordigingsconcept veronderstelt (Zanini, 2001: 211). Daarom ook heeft multitude geen enkel verband met de beweging van meerderheid te-genover minderheid. Multitude is het te-genovergestelde van uitverkorenheid; ze is het om het even wie zijn (Agamben, 2001: 9-10). Ze heeft niet de ambitie om een meerderheid te zijn want de meerder-heid is stabiel en enkel gericht op haar zelfbehoud terwijl zij steeds in wording en beweging is. Multitude tref je aan als uitdrukking van een feitelijk collectief. Ze is fenomenologisch te beschrijven in sub-culturen die de massieve fusie en eenheid van de meerderheid aantasten.

De filosofische fundamenten van het mul-titudeconcept gaan terug naar Machiavelli en Spinoza11. Het is betekenisvol dat deze twee auteurs polemisch ijverden voor re-publiek of democratie tegenover het abso-lutisme van oligarchische regeringen: het was hen te doen om vrijheid van denken en uitdrukking, en de mogelijkheid om deel te nemen aan het publieke leven. Hun ambitie viel niet samen met die van de meerderheid, en zij verdedigden zeker niet de macht van de getallen, juist in-tegendeel. In de democratische lijn is er altijd een discrepantie tussen vermogen (of de wederzijdse relatie van één en ve-len) en macht (of de onderschikking van velen aan één). In de absolutistische lijn is het onderscheid tussen multitude en volk totstandgekomen en het conflict tussen macht en vermogen opgeheven. In het hedendaagse politieke denken wordt het juridische concept van volk niet toevallig bepaald door middel van het beginsel van de meerderheid. De multitude onttrekt zich aan de dialectiek van meederheid en minderheid omdat ze dwarsligt, grenzen overschrijdt, in tegenspraak is met zich-zelf. Ze is subjectief, dubbelzinnig en niet vatbaar voor de maat van het getal. Ze onttrekt zich aan de meerderheid zonder minderheid te blijven.

Net als Virno ziet Zanini vanuit een ana-lyse van de actuele productie en arbeids-vormen multitude als een begrip van effec-tieve waarheid, eenvoudigweg omdat het de hedendaagse vorm van levend werk is. Multitude is een geheel van subjectivitei-ten wiens productieve impact direct pro-portioneel is aan de relationele, linguïsti-sche en communicatieve capaciteiten. Het onderscheid tussen levenstijd en werktijd wordt daarmee absurd. De multitude als levend werk is general intellect en haar niet vertegenwoordigbaarheid maakt duidelijk dat er een grote afstand is tussen haar on-bepaalde fysionomie en de bepaalde fysio-nomie van het volk. In het postfordistisch lexicon betekent multitude het tegenover-gestelde van wat ze betekende in de abso-lutistische traditie: ze is een collectief dat haar aanwezigheid oplegt vanuit de crisis van de vertegenwoordiging. En ze beweegt zich langs wegen die niet te herleiden zijn tot het dilemma van vriend en vijand. Ze is verbonden met exoduspraktijken, heeft relatieve vijanden en is nooit uit op een definitieve conflictenregeling. Ze bevindt zich in een tussentoestand, tussen oorlog en vrede.

De collectieve individuatie, beschreven door Simondon, is een belangrijk element om te kunnen denken aan een niet repre-sentatieve democratie. Hoewel het collec-tief van de multitude als individuatie van het general intellect en van de biologische achtergrond verschil en beweging in zich draagt, is het het tegendeel van naïef anar-chisme (Virno, 2003: 196-197). Ook heeft democratie of de constituerende macht van de multitude weinig te maken met de directe democratie in traditionele zin (Hardt & Negri, 2004: 359). Het valt op dat we bij de geciteerde auteurs lezen wat het vermogen van de multitude niet is maar bij geen enkele vinden we een blauwdruk, voorstelling, model of utopie van wat het wel is. Dat heeft te maken met het feit dat er nooit sprake kan zijn van één politiek realistisch voorstel, zoals Machiavelli ons al leerde. Er zijn er altijd minstens twee: één dat uitgaat van het ver-langen tot leven en één dat uitgaat van de angst voor de dood (Hardt & Negri, 2004: 365). Dat heeft ook te maken met realisme tout court. Het concept van multitude re-fereert naar de effectieve realiteit. En ten-slotte staan wíj in die effectieve realiteit. Wij, gewone mensen, zijn een menigte. Laat ons daarom de moed hebben om te kiezen voor het leven. De tijd is er rijp voor

en de beslissingen zullen wel genomen worden onderweg, in de woordenstrijd van de veelkoppige menigte. Bibliografie

Agamben, G., La comunità che viene, Torino, Bollati Boringhieri, 2001

Agamben, G., Profanazioni, Roma, Nottetempo, 2005Agamben, G., Che cos’è un dispositivo?, Roma, Nottetempo,

2006Agamben, G., Il Regno e la Gloria. Per una genealogia teologica

dell’economia e del governo, Vicenza, Neri Pozza, 2007Balestrini N. & Moroni P., L’orda d’oro 1968-1977. La grande

ondata rivoluzionaria e creativa, politica ed esistenziale, Milano, Feltrinelli, 2005

Bellofiore, R., Da Marx a Marx? Un bilancio dei marxismi italiani del Novecento, Roma, Manifestolibri, 2007

Ciccarelli, R., Ciò che resta di Marx. Una rinascita in cerca d’autore in Il Manifesto, 24/03/2006, 28/03/2006 en 30/03/2006

Corradi, C., Storia dei marxismi in Italia, Roma, Manifestolibri, 2005

Hardt M. & Negri A., De menigte. Oorlog en democratie in de nieuwe wereldorde, Amsterdam, De Bezige Bij, 2004

Hardt M. & Virno P., Radical Thought in Italy. A Potential Politics, Minneapolis, Minnesota University Press, 1996

Illuminati, A., Del comune. Cronache del general intellect, Roma, Manifestolibri, 2003

Machiavelli, N., Discorsi. Gedachten over Staat en Politiek, Amsterdam/Antwerpen, Ambo, 1997

Machiavelli, N., Istorie Fiorentine in Opere III, Torino, Einaudi, 2005

Machiavelli, N., Il Principe en andere politieke geschriften, Amsterdam/Antwerpen, Ambo, 2006

Marx, K., Grundrisse der Kritik der politischen Ökonomie in Marx Engels Werke Band 42, Berlin, Dietz Verlag, 1983

Marx, K., Le 18 Brumaire de Louis Bonaparte, Paris, Flammarion, 2007

Morfino, V., Il tempo della moltitudine. Materialismo e politica prima e dopo Spinoza, Roma, Manifestolibri, 2005

Negri, A., La costituzione del tempo. Orologi del capitale e libe-razione comunista, Roma, Manifestolibri, 1997

Negri, A., Marx oltre Marx, Roma, Manifestolibri, 1998Negri, A., Kairòs, Alma Venus, Multitudo, Roma, Manifestolibri,

2000Negri, A., Il lavoro di Giobbe, Roma, Manifestolibri, 2002aNegri, A., Il potere costituente. Saggio sulle alternative del mo-

derno, Roma, Manifestolibri, 2002bNegri, A., Fabrique de porcelaine. Pour une nouvelle grammaire

du politique, Paris, Stock, 2006Negri, A., Dall’operaio massa all’operaio sociale. Intervista sul-

l’operaismo, Verona, Ombre Corte, 2007Negri, A., Quel divino ministero per gli affari della vita terrena,

in Il Manifesto, 9/05/2007Simondon, G., L’individuation psychique et collective, Paris,

Aubier, 1989Spinoza, B., Hoofdstukken uit de politieke verhandeling,

Amsterdam, Boom, 1989Spinoza, B., Ethica, Amsterdam, Prometheus / Bert Bakker,

2002Tronti, M., Operai e capitale, Roma, DeriveApprodi, 2006Virno, P., Mondanità. L’idea di “mondo” tra esperienza sensibile

e sfera pubblica, Roma, Manifestolibri, 1994Virno, P., Grammatica della moltitudine. Per una analisi delle

forme di vita contemporanea, Catanzaro, Rubbettino, 2001Virno, P., Esercizi di esodo. Linguaggio e azione politica, Verona,

Ombre Corte, 2002

Page 67: VMT Over Piaget 09 Int 01

E E N M A R X R E N A I S S A N C E B I J I TA L I A A N S E R A D I C A L E D E N K E R S ( AG A M B E N , I L LU M I N AT I , M O R F I N O, N E G R I , V I R N O, Z A N I N I ) - Sonja Lavaert

j a a r g a n g 4 3 n u m m e r 1 ı l e n t e 2 0 0 9 6 7 ı

Virno, P., Quando il verbo si fa carne. Linguaggio e natura umana, Torino, Bollati Boringhieri, 2003

Zanini, A., Macchine di pensiero. Schumpeter, Keynes, Marx, Verona, Ombre Corte, 1999

Zanini, A., Lessico postfordista. Dizionario di idee della mutazi-one, Milano, Feltrinelli, 2001

noten

1 De publicatie Storia dei marxismi van Cristina Corradi gaf aanleiding tot een colloquium dat op zijn beurt aanleiding gaf tot een reeks artikelen in Il Manifesto van Roberto Ciccarelli onder de titel ‘Ciò che resta di Marx. Una rinascita in cerca di autore’, tot een debat waarvan teksten te lezen zijn op de website van het Centro per la Riforma dello Stato onder de titel Ti ricordi di Karl Marx? en tot de publicatie van Da Marx a Marx? Ciccarelli heeft het over een Marxrenaissance. Rinascita is een term die in de 19de eeuw heeft gecirculeerd vooraleer het rinas-cimento werd, oftewel renaissance, en is ook de naam van het weekblad dat eertijds werd uitgegeven door de Italiaanse communistische partij. In de 19de eeuw is zowel het concept van renaissance als de feitelijke Italiaanse staat ontstaan. De eenmaking van Italië gebeurde in een sfeer van revoluties die in het teken stonden van sociale gelijkheid en die een nieuwe renaissance wilden bewerk-stelligen.

2 Hoewel hij geen deel uitmaakt van het denknetwerk waarover deze tekst gaat, kunnen we ook verwijzen naar de Italiaanse filosoof Gianni Vattimo en zijn nieuwste pu-blicatie Ecce comu. Come si ri-diventa ciò che si era (2007). Nietzsche parodiërend houdt Vattimo een pleidooi voor een terugkeer naar het communisme, naar een ‘zwakke’ versie ervan of een ‘anarchistisch, subversief, libertair en antitotalitair communisme’. Hij doet dat vanuit een au-tobiografische reflectie waarin het traditionele Italiaanse katholicisme een rol speelt en ook de ontgoocheling die hij ervoer bij zijn politieke mandaten in Europese sociaal-democratische rangen (DS).

3 Maria Turchetto heeft het in dit verband over “althus-serismo” (Bellofiore, 2007: 101-109).

4 Antonio Negri (°1933), Augusto Illuminati (°1937), Giorgio Agamben (°1942), Paolo Virno (°1952), Adelino Zanini (°1953) behoren tot de reeks van links radicale denkers. Agamben neemt in de reeks een aparte plaats in omdat hij nauwelijks aansluiting vindt bij het operaismo. Vittorio Morfino (°1966) situeert zichzelf uitdrukkelijk meer in de voetsporen van Althusser dan van Negri (Morfino, 2005: 9-14) en is te jong om concreet aanslui-ting met het operaismo te hebben gehad. Al deze auteurs worden als exempla aangehaald uit een reeks die langer is dan die van hun namen en zijn gekozen omwille van de gemeenschappelijkheid van hun standpunten of specifi-citeit van hun uitdrukkingen.

5 Illuminati verwijst met de term “hylemorfisme” naar de Aristotelische opvatting dat elk individueel zijnde bestaat uit vorm (morphè) of actualiteit en materie (hylè) of potentialiteit die vatbaar is om vorm te krijgen.

6 Illuminati verwijst naar G. Simondon, L’individuation psy-chique et collective, Paris, 1989 en naar M. Merleau-Ponty, Le visible et l’invisible, Paris, 1964 en La phénoménologie de la perception, Paris, 1945.

7 Morfino verwijst naar E. Balibar, Spinoza. Il transindividu-ale, Milano, 2002

8 Virno ziet de scheiding tussen natuurtoestand en politieke ordening bij Hobbes als een gevolg van het willen onder controle krijgen van de ambiguïteit. Niet de gewelddadige menselijke natuur is voor Hobbes een probleem, wel haar oncontroleerbare dubbelzinnigheid.

9 Virno refereert voor beschrijvingen van die onderschei-dingen naar Aristoteles en H. Arendt.

10 Zoals met zovele van hun begrippen refereren de radicale Italianen met het bijbelse exodusbegrip naar Marx die in De achttiende Brumaire van Louis Bonaparte de Fransen van 1851 verweet dat ze wilden terugkeren naar de vlees-potten van Egypte. Opdat de revoluties van de 19de eeuw niet zouden ten onder gaan aan spoken uit het verleden, hadden deze nood aan voortdurende kritische zelfreflec-tie en onderbreking van hun verloop, of aan gemopper en discussies in de woestijn (Illuminati, 2003: 187).

11 Bij Machiavelli is er uitdrukkelijk sprake van menigte die het beter weet dan adel en vorst, in de Discorsi I, 58 (Machiavelli, 1997: 243) en van het strijdbare standpunt van het popolo minuto of diegenen die moeten werken om in hun levensonderhoud te voorzien tegenover de adel of rijken die dat niet moeten doen, in Il Principe (Machiavelli, 2006: 88, 185) en in boek III, 13 van de Istorie Fiorentine (Machiavelli, 2005: 443-446). Bij Spinoza wordt de keuze van de term multitude expliciet beargumen-teerd en het recht gedefinieerd als macht van de multi-tude in De politieke verhandeling (Spinoza, 1989: 58).

a a n ko n d i g i n g

Masereelfonds, GC De Pianofabriek en iMAVO organiseren in de reeks “Beeldbrekers” een lezing over:

“De positie van de vrouw in de religies”

Inleider: Chia Longman Datum: dinsdag 14 april 2009 vanaf 20 uPlaats: GC De Pianofabriek, Fortstraat 35 te 1060 Sint-Gillis.

Page 68: VMT Over Piaget 09 Int 01

v l a a m s m a r x ı s t ı s c h t ı j d s c h r ı f tı 6 8

p o l i t i e k e fi lo S o fi e

Uittreksels uit De Factor Fidel, Garant 2008, 163 p.

‘De ethiek als handelwijze is essentieel en een rijkdom die grenzeloos is. Het is de machtigste kracht waarover men kan beschikken.’1

4.1. De marxistische traditie

‘Het communisme schaft de eeuwige waar-heden af, het schaft de godsdienst en de moraal af in plaats van er een nieuwe vorm aan te geven.’2 Marx en Engels

Geen sociale theorie is zo waardegeladen als die van Marx en Engels. Hun geschrif-ten zijn één aanklacht tegen onrecht en uitbuiting. Heel hun leven stond in dienst van één groot ideaal: de ontvoogding van de arbeiders, het einde van de uitbuiting en de vrijheid voor iedereen. Maar omwille van historische en wellicht ook filosofi-sche3 redenen kwam de ethische of utopi-sche dimensie niet expliciet voor in hun ge-schriften. De belangrijkste reden daarvoor was dat ze hun ideeën ontwikkelden in po-lemiek met de utopische socialisten, zoals ze diverse socialistische stromingen van hun tijd beschreven. Het wetenschappelijk socialisme van Marx en Engels baseert zich op empirische feiten en historische wetmatigheden terwijl de utopische soci-alisten vertrokken van eeuwige waarden of wensdromen. Volgens Marx en Engels worden klassen of bevolkingsgroepen in de eerste plaats gedreven door klassenbe-langen en niet door waarden of overtui-gingen. Subjectieve strevingen of intenties spelen bij hen een ondergeschikte en onbe-langrijke rol. Een nobel kapitalist die zijn arbeiders bijvoorbeeld een eerlijk en dus hoger loon zou willen uitbetalen, kan dit

niet. De concurrentie verbiedt dat, hij zit gevangen in een economisch keurslijf.4

Voor Marx en Engels komt het streven naar het socialisme niet voort uit een soort rechtvaardigheidsgevoel of de hang naar een ideale wereld. De wereld verandert niet door ideeën of een ideaal.5 Het streven naar socialisme is het gevolg van de eman-cipatiestrijd van de arbeidersbeweging, die zelf uitgelokt wordt door de onverzoen-lijke tegenstelling tussen de burgerij en het proletariaat. Het is doorheen die emanci-patiestrijd dat de arbeidersbeweging zich bewust wordt van zijn vooraanstaande rol in de geschiedenis. Het socialisme is ook geen verre onbereikbare droom, een utopie of een ideaal, maar de uitkomst van de loop van de geschiedenis.De architecten van het marxisme ontwik-kelden geen ethiek; hun theorie gaat niet over goed en kwaad, maar over wat in de geschiedenis te gebeuren staat.6 Voor bevrijding uit onrecht of het bereiken van een betere wereld zijn idealen niet alleen onvoldoende, ze zijn niet zelden misleidend. Waarden en idealen zijn de weerspiegeling van de heersende krachts-verhoudingen en creëren een vals bewust-zijn, ze leiden – binnen het kapitalisme – tot aanvaarding en onderdanigheid bij de onderdrukten. In het Communistisch Manifest staat bijvoorbeeld: ‘De wetten, de moraal, de godsdienst zijn voor hem [de proletariër, nvda] even zoveel burger-lijke vooroordelen, waarachter zich even zoveel burgerlijke belangen verschuilen.’7 In Anti-Dühring schrijft Engels: ‘Elke moraaltheorie is het product van de eco-nomische situatie van de maatschappij van haar tijd. Net zoals de maatschappij tot nog toe geëvolueerd is binnen klassente-genstellingen, zo is ook de moraal steeds een klassenmoraal geweest.’8

Daarom vermijden Marx en Engels elke expliciete verwijzing naar ethiek in hun teksten. Zo bijvoorbeeld meldt Marx in een brief aan Engels dat hij een tekst had geschreven in opdracht van de Interna-tionale. Hij merkt daarbij het volgende op: ‘Ik was verplicht om in het voorwoord van de statuten twee zinnen te zetten over “rechten en plichten” en idem over “waar-heid, moraliteit en rechtvaardigheid”. Maar deze werden zo geformuleerd dat ze geen kwaad kunnen.’9 Marx en Engels vermijden niet alleen ethische formule-ringen, ze binden ook de strijd aan tegen de moraal en de eeuwige waarden. In het Communistische Manifest verwoorden ze een aanklacht die tegen de communisten gericht is: ‘“Bovendien zijn er eeuwige waarheden, zoals vrijheid, gerechtigheid, enz., die gemeenschappelijk zijn in alle maatschappelijke situaties. Maar het com-munisme schaft de eeuwige waarheden af, het schaft de godsdienst en de moraal af in plaats van er een nieuwe vorm aan te ge-ven.”’ Ze weerleggen deze aanklacht niet, integendeel, het marxisme breekt precies met die voorbijgestreefde ideeën: ‘De com-munistische revolutie is de meest radicale breuk met de traditionele eigendomsver-houdingen. Het wekt dus geen verbazing dat in de loop van haar ontwikkeling het radicaalst gebroken wordt met de traditi-onele ideeën.’10 Volgens Engels kan je een ethiek pas uitwerken nadat het kapita-lisme overwonnen is.11 Het utopisch socia-lisme is in de ogen van Marx en Engels niet alleen gedoemd om te mislukken, het leidt de arbeiders af van hun historische taak op dat moment: het voeren van de klassen-strijd. Bevrijding komt enkel voort door de ‘gang van de geschiedenis’ te respecteren, d.w.z. de maatschappelijke tegenstellingen te onderkennen en te verhevigen, en te weten welke historische klassen daarin de hoofdrol moeten spelen.

Ethiek en marxisme. De visie van Fidel Castro

Katrien Demuynck en Marc Vandepitte

Page 69: VMT Over Piaget 09 Int 01

E T H I E K E N M A R X I S M E . D E V I S I E VA N F I D E L C A S T R O - Katrien Demuynck en Marc Vandepitte

j a a r g a n g 4 3 n u m m e r 1 ı l e n t e 2 0 0 9 6 9 ı

Het gevolg was dat in het klassieke mar-xisme de utopische dimensie verbannen werd en dat de ethiek een ondergeschikte plaats kreeg. Historische gebeurtenissen na Marx en Engels maakten de verhouding tot de ethische dimensie niet gemakkelij-ker. Binnen de socialistische familie brak een belangrijke stroming met een aantal centrale stellingen. De beoogde revolutie werd vervangen door geleidelijke hervor-mingen via parlementaire weg en de klas-senstrijd was niet langer de motor van de geschiedenis. In plaats van te steunen op klassenbelangen zweerde men bij morele overtuigingen om de arbeiders te mobili-seren. Deze stroming wordt omschreven als ethisch socialisme of waardensocialis-me. In feite gebruikten ze, misbruikten ze in de ogen van de marxisten, ethiek om de klassenstrijd af te zweren. Voor marxis-ten was het een bevestiging van hun ach-terdocht tegen ethiek. Voor Lenin bestond er wel zoiets als moraal, meer bepaald een communistische moraal,12 maar die was vol-ledig ondergeschikt aan de klassenstrijd: ‘We zeggen dat onze ethiek volledig on-dergeschikt is aan de belangen van de klas-senstrijd van het proletariaat. Onze mo-raliteit heeft als vertrekpunt de belangen van de klassenstrijd van het proletariaat. ... Communistische ethiek is datgene dat de strijd dient en de werkende bevolking verenigt tegen alle uitbuiting, tegen alle privé-eigendom. ... Voor een communist is de hele ethiek samen te vatten in deze samenhangende wetenschap en in de be-wuste massastrijd tegen de uitbuiters.’13 Ook bij hem was er geen uitgewerkte en expliciete ethische theorie. In de leninis-tische traditie werd ethiek hoofdzakelijk teruggebracht tot revolutionaire moraal en discipline, meer bepaald tot gedragsregels en attitudes die neerkomen op een onvoor-waardelijke inzet voor de revolutie en de partij.14 De index van het wijdverspreide standaardwerk over marxisme-leninisme van de Academie der Wetenschappen van de Sovjetunie telt meer dan 1300 woorden. Woorden als ethiek, moraal, waarden, waardigheid of rechtvaardigheid staan er niet tussen.15Een verdere complicatie voor de ethische en utopische dimensie was de sciëntisti-sche wereldopvatting. Die won binnen het marxisme gaandeweg meer terrein, o.a. door de Rus Plechanov.16 Sciëntisme is een theorie die ervan uitgaat dat wetenschap-pelijke kennis toelaat om de onwetendheid

in alle domeinen ongedaan te maken. Het komt er op aan de principes van de na-tuurwetenschappen toe te passen op alle levensterreinen tot en met de filosofie, de religie, de sociale wetenschappen en de po-litiek. In die wereldopvatting is helemaal geen plaats meer voor moraliteit, ethiek of utopieën, tenzij als te verwerpen vals bewustzijn.17 Tot zover de marxistische traditie.18

4.2. De rol van ethiek in de Cubaanse revolutie

‘Van waarden leven we, op waarden steunen we, voor waarden vechten we en zullen we blijven vechten’.19

Fidel ontwikkelde zijn ideeën in een heel andere context en vanuit een heel andere traditie. Hij ziet ethiek niet als rem maar juist als basis en voedingsbodem van zijn politieke overtuigingen, de bron van zijn radicaal engagement. In een terugblik op zijn eerste stappen in de politiek zegt hij daarover het volgende: “Als je ethische waarden, rebelse strijdlust, afkeer voor onrecht – een hele reeks dingen die je be-gint te appreciëren en die andere mensen niet waarderen –, zin voor persoonlijke waardigheid, eer en plichtsgevoel, allemaal met elkaar combineert, dan heb je naar mijn mening de elementaire basis die er voor kan zorgen dat een mens later een politiek bewustzijn ontwikkelt.”20Als tweeëntwintigjarige student was hij toevallig aanwezig bij een spontane volks-opstand in Bogota, Colombia. De hele on-

derneming was zo goed als waanzin, maar zijn idealisme en zijn morele overtuiging wogen zwaarder door dan andere overwe-gingen. Hij vond het gewoon zijn plicht om aan te sluiten bij de opstand omdat hij naar eigen zeggen ‘consequent handelde, vanuit principes, met een correcte moraal, met waardigheid, eer, discipline en groot altruïsme’.21 Net zoals veel Cubanen was de jonge Fidel gedegouteerd van de politieke elite van zijn land. Die miste elke vorm van moraliteit. Politiek stond gelijk met ‘de consecratie van het opportunisme van mensen met middelen en geld’ terwijl de revolutie per-spectieven opende ‘op echte verdienste aan hen die eerlijke waarden en idealen heb-ben, aan hen die de borst ontbloten en de banier in de hand nemen’.22 Voor Fidel is moraal de grondslag van alles. Men beseft niet ‘hoeveel belang het navolgen van een ethiek en een waardige gedragslijn heeft’.23 Het is het fundament van de samenleving, de ziel van de revolutie, ‘elke revolutionaire gedachte begint met een beetje ethiek’.24 Ethiek is de sleutel voor succes, het is ‘de belangrijkste kracht waarover men kan beschikken’,25 de overwinning in de oorlog ‘hangt af van een minimum aan wapens en een maximum aan moraal’.26 Ethiek is ook de essentie van goed leiderschap, ‘een leider heeft geen behoefte aan titels, maar nood aan morele autoriteit, aan morele kracht’.27. We zagen reeds dat Martí op dit vlak een belangrijke inspiratiebron was: ‘als we een ethiek hebben, dan zeg ik u dat de ethiek fundamenteel via Martí tot ons is gekomen’.28 En dat geldt ook voor Che. “Als communistisch revolutionair, écht communistisch, had hij [Che] een on-eindig vertrouwen in morele waarden, een oneindig geloof in het bewustzijn van de mens. En ik moet zeggen dat het voor hem heel duidelijk was dat de morele invloed de fundamentele hefboom was voor het com-munisme in de menselijke samenleving.”29 De ethiek en de waarden komen er niet vanzelf, ze moeten aangereikt en aange-leerd worden. Er kan geen socialistische maatschappij komen ‘zonder dat bepaalde ideeën onverzettelijke ethische principes worden van elke burger’.30 Vandaar de grote nadruk op onderwijs, vorming en cultuur. Kinderen komen op de wereld met natuurlijke impulsen die ‘vaak tegen-strijdig zijn aan waarden zoals solidariteit, edelmoedigheid, moed en broederlijkheid’. Opvoeden komt daarom voor een groot

Page 70: VMT Over Piaget 09 Int 01

v l a a m s m a r x ı s t ı s c h t ı j d s c h r ı f tı 7 0

deel neer op het ‘verspreiden van waarden en het ontwikkelen van gevoelens die vaak haaks staan op die natuurlijke en spontane impulsen’.31 Er moet, om het met de woor-den van Che te zeggen, een ‘nieuwe mens’ gecreëerd worden.32 Fidel vat ethiek op in brede zin. Het gaat niet zozeer over opgelegde regels, geboden of verboden, maar over een geheel van opvattingen, attitudes, waarden en deug-den die leiden tot de bevrijding van de onderdrukten, tot een betere samenleving. Zijn speeches en geschriften staan bol van ethische aanmaningen. Bij wijze van voorbeeld geven we een uittreksel uit een uiteenzetting die hij gaf in de Lionsclub, direct na de overwinning. “We zijn vol van goede wil, dat is tenminste al iets. Goeie wil betekent eerlijk zijn en niet stelen, goeie wil betekent niet wispelturig zijn, niet ijdel, niet koppig. ... Naast goeie wil heb je grote bescheidenheid nodig. ... Je moet kunnen vechten voor een roeping, een droom zonder gelijk welke beloning te verwachten, noch een morele, noch een materiële.”33 Het lijstje van zijn favoriete waarden en attitudes is lang. We geven en-kele van de meest voorkomende: rechtvaar-digheid, gelijkheid, altruïsme, respect voor elk mensenleven, zorg voor de medemens, uitbannen van haat, beleefdheid, eerlijk-heid, integriteit, bescheidenheid, edelmoe-digheid, zelfstandig denken, toegeven en rechtzetten van fouten, eer, persoonlijke waardigheid, doorzettingsvermogen, be-ginselvastheid, standvastigheid, discipline, onverzettelijkheid, bereidwilligheid, op-offeringsgezindheid, stoutmoedigheid, heldhaftigheid. Ze betreffen zowel de per-soonlijke als de collectieve en zelfs diplo-matieke sfeer. Volgens Fidel worden vol-keren gedreven door waarden en principes en zijn ze een belangrijke stuwkracht voor de bevrijding en emancipatie. Voor idea-len zijn mensen bereid hun leven te geven. Che heeft het over ‘morele projectielen die zo’n verwoestende efficiëntie hebben dat ze het belangrijkste element worden in de beoordeling van Cuba.’34 Rotsvaste over-tuigingen zijn het machtigste wapen in de handen van de onderdrukte volkeren, het doet de rangen sluiten en maakt ze zo goed als onoverwinnelijk. “Lach maar als je wil, maar principes zijn op de lange duur machtiger dan kanonnen. Van principes voeden en vormen zich de volkeren. Van principes leven ze in de strijd, voor princi-pes sterven ze.”35 “Juiste ideeën hebben meer macht dan alle reactionaire krachten samen. ... Er

bestaat geen machtiger wapen dan een diepe overtuiging en een klaar idee van wat gedaan moet worden. Met dit type wapens – die geen grote sommen geld veronderstellen, maar enkel de kunst om juiste ideeën en waarden voort te brengen en ze te verspreiden – zal ons volk steeds meer bewapend worden. De wereld zal veroverd worden door ideeën en niet door het geweld, wiens macht om de mensheid te domineren en te onderwerpen steeds kleiner zal worden.”36 Een revolutionair moet dromen, moet idealen koesteren, zelfs al zijn die niet volledig haalbaar. Don

Quichote is voor Marx de karikatuur van het utopisch socialisme, het prototype van de tot mislukken gedoemde naïeve idea-list. Hij gebruikt de held van de Cervantes als een scheldnaam voor zijn ideologische tegenstrevers.37 Uitgerekend deze scherts-figuur is Fidels grote held, evenals die van Che.38 De roman over Don Quichote was het eerste boek in Cuba dat op miljoenen exemplaren gedrukt en verspreid werd na de overwinning.39 Op het eiland vind je overal standbeelden van deze blinde edelman die het opneemt tegen windmo-lens. We zijn hier ver verwijderd van de antihouding tegenover ethiek en utopieën in het marxisme. “Martí zei dat de dromen van de idealist van vandaag de wetten van morgen zijn. Tegen ons zei men ook dat we dromers waren toen we de strijd tegen Ba-tista begonnen, maar vandaag maken we de revolutionaire wetten van de republiek. Meer nog: hoewel de doelen misschien niet bereikt worden, is erover dromen en ze ambiëren op zich reeds de éérste stap tot hun realisatie. Als we dat zo hoge doel niet bereiken, maar slechts de helft ervan, is dat al veel. Je moet het hoogste nastre-ven om zoveel mogelijk te bereiken.”40

Keert Fidel terug naar het utopisch of ethisch socialisme? Nee, omdat ‘zijn’ ethiek

klassengebonden is en in functie staat van een revolutionair project. Hij ziet moraal niet als een vals bewustzijn dat de status-quo instandhoudt, maar integendeel als een onvervangbare kracht tot verandering. Die strijdmoraal wordt gevoed door de strijdervaringen van de voorvaderen. Het was José Martí die hem dat inzicht bij-bracht. In de ogen van Fidel doet links er niet verstandig aan om de ethische kracht niet te gebruiken. Het recupereren van de ethische dimensie en het humanisme is wellicht zijn belangrijkste bijdrage aan het marxisme-leninisme. “Het volk schaamde zich diep, maar de corruptie, ondeugd en politiekerij in de neokoloniale republiek waren niet in staat om het zaad te doen verdwijnen van heldendeugd, vrijheids- en vaderlandsliefde. Die waren voortgekomen uit de onafhankelijkheidsstrijd in Yara, Jimaguayú, Baraguá, Baire, Dos Ríos, Punta Brava en gekweekt door Martí’s on-aflatende prediking en eeuwige inspiratie van menselijke waardigheid. Het zou voor marxistisch-leninistische revolutionairen onverstandig geweest zijn om de waarde en kracht van deze morele factoren van onze nationale identiteit te negeren.”41(…)

4.5. Ethiek als troef

‘Waarom hebben wij de oorlog gewonnen? Omdat we een humanitaire politiek voerden.’42

De revolutionaire leiding heeft sinds ’59 nooit hardhandig opgetreden tegen pro-testen of dissidenten. De politieke eenheid na de overwinning werd niet bereikt door een verbod van partijen of uitschakeling van personen, maar door overtuigings-werk en geduldig zoeken naar consensus. Er is de laatste vijftig jaar geen enkel geval van verdwijning, foltering of poli-tieke moord, een unicum in het continent. Tussen 1996 en 2006 werden in Latijns-Amerika 192 journalisten vermoord, geen enkele daarvan in Cuba. In Europa, de bakermat van de democratie, werden er in die periode 25 persmensen om het leven gebracht.43 Rellen in Cuba zijn uiterst zeldzaam. De economische crisis na de val van de SU bereikte een hoogtepunt in augustus ’94. Aangestookt door radio-uitzendingen vanuit Miami braken in en-kele straten van Havanna rellen uit. De ongeregeldheden werden niet gecounterd door het repressieapparaat maar door de mobilisatie van duizenden arbeiders met aan het hoofd Fidel. Hij ging persoon-

Don Quichote is voor Marx de karikatuur van het utopisch socialisme,

het prototype van de tot mislukken gedoemde naïeve idealist. Hij gebruikt

de held van de Cervantes als een scheldnaam voor zijn ideologische

tegenstrevers. Uitgerekend deze schertsfiguur is Fidels grote held,

evenals die van Che

Page 71: VMT Over Piaget 09 Int 01

E T H I E K E N M A R X I S M E . D E V I S I E VA N F I D E L C A S T R O - Katrien Demuynck en Marc Vandepitte

j a a r g a n g 4 3 n u m m e r 1 ı l e n t e 2 0 0 9 7 1 ı

lijk met de relschoppers spreken, nadat hij richtlijnen had gegeven aan de politie om ze vriendelijk te behandelen.44 María Shriver, NBC journalist, vat het goed sa-men: “In Cuba hebben ordediensten nooit een betoging uiteengedreven. Dagelijks gebeurt dat in de VS, Engeland, Spanje, Frankrijk, Italië, West-Duitsland. Daar worden arbeiders in staking, pacifisten en betogers onderdrukt. Nooit in dertig jaar werd er traangas gebruikt tegen het volk, nooit in dertig jaar werd er één schot gelost tegen het volk, geen enkele slag, rubberkogel of politiehond. Toch zien we dat dagelijks in de VS, Engeland, Spanje, Frankrijk, Italië, West-Duitsland.”45De ethische prioriteit vertaalt zich niet in een teveel aan scrupules, in een softe opstelling die leiders als Arbenz (Gua-temala), Lumumba (Congo), Nkrumah (Ghana), Sukarno (Indonesië), Salvador Allende (Chili), de Sandinisten (Nica-ragua in de jaren negentig), en Arisitide (Haïti) de das hebben omgedaan.46 Het is in de moeilijkste momenten dat hoge ethiek en een sterke moraal van tel zijn: ‘Hoe moeilijker de omstandigheden zijn, des te hoger moet ons moreel peil zijn, des te hoger onze spirit en des te sterker onze vastberadenheid!’47 Kardinale deugden van de revolutie zijn onverzettelijkheid en de bereidheid om tot het einde toe te vechten: ‘Patria o muerte’ (het Vaderland of de dood). Fidel laat er in elk geval geen twijfel over bestaan, ‘er zijn twee types communisten: zij die makkelijk gedood kunnen worden en wij communisten die ons niet zomaar laten afmaken!’48Moraliteit is geen zwakte, integendeel, het is precies de sterk ethische opstel-ling die een grote troef is gebleken in de overwinnings- en overlevingskansen van de revolutie. De zorgzame behandeling van de gevangenen en het keurig gedrag van de guerrilleros staken schril af te-gen de brutaliteiten van het Batistaleger. Dat was een belangrijke reden waarom de barbudos de steun kregen van brede lagen van de bevolking. In het interview met Thomas Borge stelt Fidel het zo: “Waarom hebben wij de oorlog gewon-nen? Omdat we een humanitaire politiek voerden. Daarmee hebben we de mensen voor ons gewonnen. Dat zou misschien zelfs idealistisch kunnen overkomen, want in de oorlog en op momenten van gevaar zijn er steeds redenen om wreedheden te begaan.”49 Dat is de reden waarom de re-

volutie standhoudt tegen de langstdurende blokkade uit de wereldgeschiedenis. Toen de SU zijn economische relaties met Cuba abrupt opzegde en de VS hun blokkade verscherpten, kende het land een nooit geziene economische crisis. Een depres-sie van een dergelijke omvang wordt bijna steeds vergezeld van een sociaal-politieke crisis. Er zijn weinig landen die in de afgelo-pen vijftig jaar een vergelijkbare crisis heb-ben meegemaakt. Algerije is zo een land, zij het dat de toestand op het einde van de jaren ’80 er iets minder kritiek was dan in Cuba.50 De eenheidspartij geraakte zijn legitimiteit kwijt. Er kwamen aanhoudend rellen, die uitliepen op een uitzichtloze burgeroorlog. De economische crisis leidde in Mexico uiteindelijk tot de revolutionaire opstanden van de Zapatisten en het ERP en in Albanië halverwege de jaren negentig tot een burgeroorlog. In Venezuela werden in 1989 n.a.v. een bestorming van een groot warenhuis door een uitgehongerde menigte een duizendtal mensen neergeschoten. Re-gimes die met een ernstige economische ineenstorting geconfronteerd worden kun-nen meestal maar het hoofd boven water houden door hun toevlucht te nemen tot militaire repressie zoals in Chili en Argen-tinië in de jaren ’80.51 Statistisch gesproken was de revolutie m.a.w. gedoemd om uit elkaar te spatten. Maar de ineenstorting bleef uit, een politieke crisis eveneens. Meer zelfs, de Cubaanse overheid speelde zijn legitimiteit niet kwijt.52 De verklaring waarom de revolutie in die uiterst moeilijke periode is overeind ge-bleven is complex. Volgens Fidel is morele kracht ‘dé reden waarom miljoenen Cu-banen het land én de revolutie willen ver-dedigen’. 53 Een onafhankelijk onderzoek van een Britse inlichtingendienst gaat daar grotendeels in mee. Zij zien negen redenen waarom de Cubaanse revolutie overleefde en waarom de bevolking ondanks de zware economische achteruitgang in de jaren ne-gentig de leiding is blijven steunen: 1. de vrij snelle economische recuperatie 2. de verregaande participatie in de

besluitvorming3. een onbestaande interne oppositie4. stevig en stabiel leiderschap en vertrou-

wen in de leiding5. internationale solidariteit6. de sociale voordelen7. de egalitaire aanpak van de crisis8. het radicaal nationalisme 9. sterke revolutionaire waarden.54

De laatste vijf zijn elk op zich een aspect van het ethisch gehalte dat we hierboven be-schreven hebben. De sterke morele kracht en de diepe overtuiging zijn inderdaad een zeer belangrijke, zoniet beslissende factoren voor de hardnekkige overleving van deze tropische revolutie. Het verklaart waarom het gros van de Cubanen bereid waren en zijn om in de moeilijkste omstandigheden de revolutie te blijven steunen, en waarom het eiland al een halve eeuw overeind blijft in één van de meest ongelijke conflicten uit de wereldgeschiedenis. “Het zou wijs zijn indien de huidige en toekomstige leiders van de VS zouden begrijpen dat David gegroeid is. Hij is veranderd in een morele gigant die geen stenen werpt met zijn slin-ger, maar voorbeelden, boodschappen en ideeën, waar tegenover de grote Goliath van de financies, van de kolossale rijkdom-men, de kernwapens, de meest gesofisti-ceerde technieken, een politieke wereld-macht die zich baseert op het egoïsme en de demagogie, de leugen en de hypocrisie, machteloos staat.”55

noten

1 Respectievelijk Ramonet I., Cien horas con Fidel, Havanna 2006, 3de uitgebreide druk, p. 142; Discurso pronunciado por Fidel Castro Ruz 15 maart 1978. De meeste redevoe-ringen van Fidel bevinden zich op http://www.cuba.cu/gobierno/discursos. Indien dit het geval is vermelden we als referentie Discurso, gevolgd door de datum.

2 Marx K. & Engels F., Het Manifest van de Communistische Partij, in Marxistische Studies februari-maart 1998, 103-137 en 147-151, p. 124-5; http://www.marx.be/NL/ms_index.htm.

3 Eén van de meest fundamentele discussies in de Westerse filosofie betreft die tussen Kant en Hegel. Het gaat o.a. over het verband tussen Sein (het zijn, de reali-teit) en Sollen (het behoren of hoe het zou moeten zijn, het ideale). Kant vertrekt van de ethische imperatief: het Sollen (een set van tijdloze ethische richtlijnen en criteria) geeft richting aan het Sein (de realiteit), daarop moeten we ons handelen afstemmen. Sein en Sollen zijn sterk van elkaar onderscheiden. Hegel kiest daarentegen voor een dialectisch en historisch verband tussen beide. De historische realiteit (Sein) bevat in zich een dynamiek (creëren en overwinnen van tegenstellingen) die uit zichzelf tendeert naar het ideale (Sollen) en doorheen het leerproces van de geschiedenis dit uiteindelijk ook bereikt. Marx was een leerling van Hegel en heeft die dialectiek ‘vermaterialiseerd’: Voor hem is de motor van de geschiedenis niet het leerproces op het vlak van de ideeën maar de klassenstrijd. De ideeën (het bewustzijn) zijn een weerspiegeling van de historische realiteit (het zijn). Omdat Hegel het onderscheid verwerpt tussen Sein (do-mein van de historische realiteit) en Sollen (domein van de ethiek) is er sowieso al veel minder aandacht voor het uitwerken van een expliciete ethiek. Bij Marx verdwijnt dit helemaal.

4 ‘We moeten hier altijd veronderstellen dat het betaalde loon economisch gesproken eerlijk is, d.w.z. bepaald door

Page 72: VMT Over Piaget 09 Int 01

v l a a m s m a r x ı s t ı s c h t ı j d s c h r ı f tı 7 2

de algemene economische wetten. De tegenstellingen moeten hier uit de algemene verhoudingen zelf volgen, niet uit de afzetterij van de individuele kapitalisten.’ Marx K., Grundrisse der Kritik der Politischen Ökonomie. (Rohentwurf), Berlin 1974, p. 329, vn.

5 Karl Marx in het voorwoord van de tweede druk van Das Kapital: ‘Voor Hegel is het denkproces, dat hij onder de naam van Idee zelfs tot een zelfstandig subject herleidt, de schepper van het werkelijke, welke slechts het uiter-lijke verschijnsel van dit proces vormt. Daarentegen is bij mij het ideële niest anders dan het in het menselijke brein getransponeerde, vertaalde materiële.’ Marx K., Het Kapitaal. Een kritische beschouwing over de economie, De Haan 1978, p. xxii.

6 Volgens Marx en Engels is de geschiedenis het product van de klassenstrijd en beantwoordt de evolutie van de geschiedenis aan een dialectisch schema: de geschiede-nis is een paradoxaal proces waarin er vooruitgang of ontwikkeling plaatsvindt doorheen tegenstellingen (klassenstrijd). Een these roept een antithese op en dat leidt tot de opheffing van die tegenstelling in een synthese. Maar die synthese creëert na verloop van tijd een nieuwe tegenstelling (een nieuwe antithese) op een hoger niveau. Enzovoort. Marx haalde zijn dialectische methode bij Hegel, maar die paste die enkel toe op het ideële. Bij Marx gaat het over het materiële, vooral de klassenstrijd. In De armoede van filosofie verwerpt Marx het onderscheid tussen goed en kwaad, dat is niet dialectisch. ‘De heer Proudhon heeft van Hegels dialec-tiek enkel de manier van spreken. Zijn eigen dialectische methode bestaat in het dogmatisch onderscheid tussen goed en slecht. … Ook al heeft hij het voordeel boven Hegel, dat hij problemen aan de orde stelt, waarvan hij zich voorneemt ze op te lossen in het voordeel van de mensheid, hij heeft daarentegen het nadeel volledig onvruchtbaar te zijn om een nieuwe categorie in het leven te roepen door dialectische creatie. De dialectische beweging bestaat nu juist in het naast elkaar bestaan van beide tegenovergestelde kanten, hun tegenstrijdig-heid en hun opgaan in een nieuwe categorie. Zodra men zichzelf alleen het probleem stelt de slechte kant uit te roeien, snijdt mende dialectische beweging stuk.’ http://www.marxists.org/archive/marx/works/1847/poverty-philosophy/ch02.htm.

7 Marx K. & Engels F., Het Manifest van de Communistische Partij, p. 115.

8 Anti-Dühring. Herr Eugen Dühring’s Revolution in Science (1877): http://www.marxists.org/archive/marx/works/1877/anti-duhring/ch07.htm.

9 De brief dateert van 4 november 1864. http://www.marx-ists.org/archive/marx/works/1864/letters/64_11_04-abs.htm.

10 Marx K. & Engels F., Het Manifest van de Communistische Partij, p. 115, 124-5.

11 Engels in Anti-Dühring: ‘Een werkelijke humane moraal, die boven de klassen staat, zal slechts mogelijk zijn als de maatschappij een niveau bereikt heeft, waar men niet al-leen de klassentegenstellingen overwonnen heeft, maar die in de praktijk van het leven vergeten is.’ op. cit.

12 ‘Bestaat er zoiets als een communistische ethiek? Bestaat er zoiets als communistische moraal? Natuurlijk bestaat dat. Vaak werd gesuggereerd dat we geen eigen ethiek hadden, heel vaak beschuldigde de burgerij ons, com-munisten ervan elke moraliteit te verwerpen. Dat is een methode om verwarring te zaaien rond de kwestie, om zand te gooien in de ogen van de arbeiders en boeren.’ Lenin, The Tasks of the Youth Leagues, http://www2.cddc.vt.edu/marxists/archive/lenin/works/1920/oct/02.htm.

13 Lenin, The Tasks of the Youth Leagues.14 Dat was het geval bij de Chinese en Vietnamese revolutie.

Zie Dethier J., e.a., Revolutionaire moraal, Brussel 1983.

15 Academie der Wetenschappen van de U.S.S.R., Ekonomisch instituut, Leerboek politieke ekonomie. Deel 1, Berchem s.d.

16 Zie o.a. Sotolongo P., Ernesto Che Guevara. Ethics and aesthetics of an existence, Havanna 2002, p. 21v.

17 Een voorbeeld: als de mens puur biologisch wordt opge-vat, d.w.z. als een wezen dat enkel gedreven wordt door natuurlijke behoeften, dan is er van vrije wil of vrijheid van handelen geen sprake meer, en dus niet ook niet van ethiek.

18 Over de rol van ethiek binnen het marxisme zijn bibli-otheken volgeschreven. Zie bijvoorbeeld Callinicos A. (ed.), Marxist Theory, Oxford 1990; Lukes S., Marxism and Morality, Oxford 1985; Callinicos A., Making History, Cambridge 1987; Sandkühler H. & de la Vega R. (ed.), Marxismus und Ethik, Frankfurt a/M 1974.

19 Granma 31 januari 1997, p. 3.20 Betto F., Fidel y la religión, Havanna 1994, p. 140.21 Geciteerd in Isidrón del Valle A. (ed.), Antes del Moncada,

Havanna 2001, p. 112.22 Uittreksel uit een pamflet dat Fidel uitdeelde op 16

maart 1952, zes dagen na de staatsgreep van Batista. Het was gericht tegen de kopstukken van zijn eigen partij: de Ortodoxen. De tekst verscheen in El Acusador op 16 augustus onder de schuilnaam Alejandro. http://www.cuba.cu/gobierno/discursos/2007/esp/f250807e.html.

23 Discurso, 9 augustus 2000.24 Discurso, 17 november 2005.25 Discurso, 9 augustus 2000.26 Suárez Pérez E. & Caner Román A. (ed.), De cinco palmas a

La Habana, Havanna 1998, p. 221.27 Discurso, 9 augustus 2000.28 Ramonet I., op. cit., p. 140.29 Discurso, 18 oktober 1967. 30 Discurso, 8 januari 1989.31 Discurso, 2 september 2002.32 Voor een korte bespreking van het begrip ‘de nieuwe

mens’, zie Vandepitte M., Che anders bekeken.33 Guerra D., Concepción M. & Hernández A., (ed.), José

Martí en el ideario de Fidel Castro, Havanna 2004, p. 86-7.34 Guevara E., Obras Escogidas 1957-1967. Tomo 1 & 2,

Havanna 1970, p. 494.35 Uittreksel uit een pamflet dat Fidel schreef enkele

uren na de straatsgreep in 1952. Het verscheen enkele maanden later in El Acusador, 16 augustus 1952; Castro F., ‘¡Revolución no, zarpazo!’, in Castro F., Selección de docu-mentos, entrevistas y artículos (1952-1956), 1-3, p. 2.

36 Discurso, 2 december 2001.37 Bijvoorbeeld Marx K., Grundrisse der Kritik der Politischen

Ökonomie. (Rohentwurf), p. 77.38 In zijn afscheidsbrief aan zijn ouders in 1956 schrijft hij:

‘Andermaal voel ik onder mijn sporen de ribben van Rocinante.’ Guevara, E., op. cit., p. 693. Rocinante is het paard van Don Quichote.

39 Jayatilleka D., Fidel’s Ethics of Violence. The Moral Dimension of the Political Thought of Fidel Castro, Londen 2007, p. 180.

40 Discurso,16 februari 1959.41 Discurso, 1 januari 1979. 42 Borge T., Un grano de maíz, Havanna 1992, p. 226.43 International News Safety Institute, Killing the messenger,

Brussel, maart 2007, p. 60-1; www.newssafety.com. Het International News Safety Institute is een onafhankelijk instituut gevestigd in Brussel. In Europa telden respec-tievelijk Duitsland 6, Spanje 5, het Verenigd Koninkrijk, Nederland, Frankrijk, Italië, Cyprus, Kroatië en Roemenië 2 vermoorde journalisten in die periode.

44 Gott R., Cuba. A New History, New Haven 2004, p. 298-9.45 Geciteerd in Jayatilleka D., op. cit., p. 124.46 Cfr. Jayatilleka D., op. cit., p. 6.

47 Discurso, 7 november 1993.48 Discurso, 26 juli 1989.49 Borge T., op. cit., p. 226.50 Taibouni A., ‘Réformes économiques et ajustement struc-

turel en Algérie’, in Alternatives Sud 1995(3), 81-131.51 Anderson P. ‘Geschiedenis en lessen van het neolibera-

lisme’ in Kering juni-juli 1997, 13-22, p. 19-20. Ter vergelij-king, in Chili en Argentinië was er een importverlies van 50% t.o.v. 75% in Cuba. Zie Vandepitte M., De gok van Fidel, hoofdstuk 2.

52 Zie 3.6. van dit boek.53 Geciteerd in Jayatilleka D., op. cit., p. 149.54 Kapcia A., ‘Cuba After The Crisis. Revolutionising the

Revolution’, in Conflict Studies april 1996. Zie Vandepitte M., De gok van Fidel, hoofdstuk 2. Conflict Studies is een Britse inlichtingendienst die adviseert aan het bedrijfsleven in Groot-Brittannië.

55 Discurso,1 mei 2000.

Page 73: VMT Over Piaget 09 Int 01

j a a r g a n g 4 3 n u m m e r 1 ı l e n t e 2 0 0 9 7 3 ı

a a n ko n d i g i n g

Baruch de SPINOZA

De filosofie van Baruch de Spinoza (1632-1677) wordt reeds lang erkend als van fun-damentele betekenis voor het moderne westerse denken. In zijn Ethica overwint hij methodisch de gespletenheid in de traditionele opvatting over een geschapen natuur en een transcendente godheid; het vraagstuk van goed en kwaad vervluchtigt bij hem tot een in-adequate inbeelding. In zijn Tractatus theologico-politicus ontwierp Spinoza een strategie tot bevrijding van de samenleving en de cultuur uit dogma-tische verstarring en politieke knechting.

Inleider: Sonja LavaertDatum: woensdag 22 april 2009 vanaf 9u30 tot 12 u

Immanuel KANT

De wijsbegeerte van Kant (1724-1804) vormt het hoogtepunt van de filosofie van de Verlichting. In 1781 verscheen zijn Kritik der reinen Vernunft, volgens Scho-penhauer “het belangrijkste boek dat ooit in Europa werd geschreven”, ook al was de ontvangt aanvankelijk teleurstellend. Maar niet alleen op kentheoretisch vlak was Kant baanbrekend. Ook op ethisch vlak leverde Kant belangrijke bijdragen, o.a. in zijn Kritik der praktischen Vernunft (1788). In zijn derde ‘Kritik’, de Kritik der Urteilskraft (1790), onderzoekt Kant de verhouding tussen de natuur en de vrijheid.Zijn werk Die Religion innerhalb der Grenzen der blossen Vernunft (1793) bracht Kant in aanvaring met de censuur.

Inleider: Lode FrederixDatum: donderdag 30 april 2009 vanaf 9u30 tot 12 u

Vormingplus Brugge, CC De Scharpoord Knokke-Heist en iMAVO organiseren in de reeks

Kopstukken filosofie in Knokke-Heist volgende drie lezingen:

Georg Wilhelm HEGEL

Hegel (1770-1831) zag als voornaamste taak van de filosofie, de werkelijkheid te begrijpen zoals die is: hij had de vaste overtuiging dat de wereld, zowel in haar geheel als in haar delen, toegankelijk is voor redelijke doordenking en begrepen kan worden. De werkelijkheid is volgens Hegel een systeem waarin alles met al het andere samenhangt en waarin al wat was, is en zal zijn, een eigen en noodzakelijke plaats heeft. Wezenlijk voor de totale werkelijkheid is volgens Hegel dat zij wordt gekend en begrepen.

Inleider: Rob DevosDatum: maandag 4 mei 2009 vanaf 9u30 tot 12 u

Plaats: CC De Scharpoord, Meerlaan 32 te 8300 Knokke-HeistInschrijvingen: Dit kan telefonisch gebeuren op nr. 050/630 430 of via e-mail: [email protected]

Page 74: VMT Over Piaget 09 Int 01

v l a a m s m a r x ı s t ı s c h t ı j d s c h r ı f tı 7 4

p S yc h o lo g i e

Gerald M. edelmans dilemma

De biologische dimensie van het bewust-zijn is niet doorslaggevend voor Piaget. Men kan moeilijk met zekerheid een oor-zakelijk verband of zelfs een implicatie po-neren tussen de neurocerebrale aspecten en de psychologische ondervindingen van het menselijk bestaan. Daar waar de bio-logische processen hun natuurlijke vaart volgen, heeft de bewustzijnflux inderdaad een significante dimensie die moeilijk ver-klaarbaar is door inducerende factoren. Tussen de neurocerebrale functies en de geestelijke werking, concludeert Piaget, is er hoogstens een mogelijke gelijkluidend-heid of isomorfisme1.

De zienswijze van veel biologen, zoals Richard Dawkins, Daniel Dennet, Jean-Didier Vincent en Jean-Pierre Changeux, is daarentegen eenzijdiger. Ze stellen dat de geest gedreven wordt door het lichaam en zijn chemische en fysische parameters. Gerald Edelman is genuanceerder en heeft de neiging het probleem ook in een omge-keerde zin te begrijpen.

Het komt er, voor hem, eerst op aan te zorgen voor een degelijke omschrijving van het onderwerp. Hij steunt daarvoor op de vier fundamentele karakteristieken die William James aan het bewustzijn toekent. We zouden niet te maken hebben met een statisch gegeven maar met een proces waarbij:“1) Elke ‘stand’ de neiging heeft deel te maken van een persoonlijk bewustzijn. 2) Deze standen binnenin dit persoonlijk be-wustzijn bestendig veranderen. 3) Elk per-soonlijk bewustzijn gevoelig doorlopend is, 4) ze slechts belangstelling voor zekere delen, andere uitsluitend, van haar object heeft, er enkele opneemt of verwerpt – telkens kiest tussen hen.”2

Het bewustzijn is kort verwoord voor William James labiel, persoonlijk, globaal doorlopend en tegelijk steeds op bepaalde items gericht. Blijft de al gestelde kwestie van het verband tussen de breinwerking, die vooral heden beter gekend is, en het hierboven gekarakteriseerde.

Edelman, gesterkt door de hedendaagse waarnemingstechnieken (E.E.G. of electro encephalography, CT-scan of computeri-zed tomography, M.R.I-scan of magnetic resonance imaging en PET-scan of posi-tron emission tomograph), heeft bijzonder grondig theoretisch werk op dit gebied kunnen verrichten. Zo benadert hij de neurocerebrale werking op verschillende niveaus. Er zijn vooreerst de belangrijkste componenten van hersenen : de neuronen. Ze ontstaan gedurende de vermenigvuldi-ging en de differentiatie van de stamcellen na de bevruchting van de eicel, en hun aantal groeit, tot een beperkte tijd na de geboorte, tot een chaotische hoeveelheid. Het is pas langzaamaan dat ze nadien be-paalde selectieve groeperingen vormen en dat de overtollige elementen uitgeschakeld worden.

De communicatie tussen de betrokken neuronen wordt via hun filamenten ver-zorgd. Niet dat deze axonen en dendrieten voor werkelijke verbindingen instaan. Ze zijn slechts de vehikels op microafstand van de onderlinge neuronale elektrische en chemische boodschappen. Deze quasi bindmiddelen worden synapsen genoemd en zijn nog talrijker en labieler dan de communicerende neuronen. Ze zorgen zo-wel voor groepsvorming als voor selectieve ontbinding van de gevormde kernen. Geen wonder dat Edelmans neurocerebraal mo-del de benaming “Selectieve Theorie van de Neuronale Groepen” (S.T.N.G.) gekre-gen heeft.

Maar laat ons een niveau hoger reiken en de breinwerking bekijken in het licht van de betrokken organische delen. De signa-len die door het perifere zenuwstelsel naar de hersenstam stromen zouden langs de thalamus naar de geëigende sectoren van de schors selectief worden gemoduleerd en gericht. Deze specifieke gebieden van de cortex zouden dan op hun beurt zorgen voor de passende sensorische en motori-sche responsen of “entrees”. Het is noch-tans niet zonder rede dat deze statements in voorwaardelijke termen geformuleerd werden; want het proces is in werkelijk-heid veel ingewikkelder. De rollen van de ingezette breinsectoren zijn vooreerst ver van zo specifiek als beweerd. Het geheel is integendeel interactief. Er moet bo-vendien rekening gehouden worden met wat Edelman als “tegendraadse entrees” beschouwt. Niet dat men kan spreken van eigenlijke “feedbacks”. Het gaat eer-der om coördinerende wederinvoeringen die de voorafgaande nog confuse thala-mocorticale neuronennetten herschikken en de breinsresponsen ordenen. Edelman spreekt van “categorieën”. Dit proces heeft trouwens ook dikwijls een iteratieve wer-king in zoverre dat men dan zelfs te maken heeft met al eigenlijke “concepten” en dus bewustzijnskiemen.

Maar deze verfijnde uitoefening van de hersenen veronderstelt een inherente ge-richtheid. Edelman verwijst naar de invoer van “opklimmende waarden”: ze zouden gedurende de evolutie naargelang de no-den van het overleven zijn verworven en meer bepaald hun stempel hebben gezet op de neuronen van de “locus ceruleus” in de hersenstam3.

Een derde niveau van de breinwerking draait rond het geheugen. Elke ervaring

Piagets bijdrage tot de belichting van mens en object

Rudolf Gutwirth

Page 75: VMT Over Piaget 09 Int 01

P I AG E T S B I J D R AG E T O T D E B E L I C H T I N G VA N M E N S E N O B J E C T - Rudolf Gutwirth

j a a r g a n g 4 3 n u m m e r 1 ı l e n t e 2 0 0 9 7 5 ı

legt zijn stempel op het neuronennet in de hersenen. De hippocampus is de as van het complexe systeem. Er bestaan niettemin geen zuivere herinneringen. Ze bevatten altijd al een omkadering van voorafgaande entrees, categorieën, concepten en waar-den. Niet dat dit het gevolg is van de tussenkomst van een “mannetje regelaar” (“un homoncule”) in het brein. Men heeft integendeel, denkt Edelman, op elk mo-ment maar te maken met weinig op voor-hand geregelde neurocerebrale opvang van de uitwendige signalen of prikkels. Het systeem werkt m.a.w. meer met een deter-ministische dan met bewuste teleologische trekken.

Nochtans, dankzij het geheugen en het anticiperend vermogen, vloeit er een uni-taire scène voorbij en verandert in een andere complexe scène die ook unitair is4. Het leidt tot een doorlopende profilering waaruit een onderkenning ontstaat van het “zichzelf ” en het andere. En dit ele-mentaire bewustzijn beantwoordt al aan de kenmerken die opgesomd werden door W. James (zie supra).

Is deze relatie tussen de werking van het neurocerebrale netwerk en de beschreven ervaring oorzakelijk of doelgericht? Men kan hoogstens spreken van een merk-waardig isomorfisme. Maar het is toch “voor het individu”, meent Edelman, “een coherente en betrouwbare indicatie van de oorzakelijke verbanden die zijn bewustzijn aanspannen.”5

Het daaruit voortvloeiende zichzelf voelen is trouwens een opening naar de andere ik-ken en hun betrokken zenuwstelsels en dat leidt tot de ontwikkeling van de sociale omkadering van ons geestelijke leven6. Het is een zodanige verrijking van het bewust-zijn dat het zich in een zekere mate kan losmaken van zijn biologische onderbouw en in staat is om initiatief te tonen.

Kan men dan nog zeggen, vraagt Edelman zich af, dat het neurocerebraal model (C’) de sleutel is voor het bewustzijn (C)? Het antwoord is genuanceerd. Edelman geeft toe dat de mens geen zombie is maar voegt er wel aan toe dat C’ steeds onontkoombaar betrokken is, zelfs daar waar zonder C dat nooit geweten kan worden. Deze opvat-ting, luidt tenslotte de conclusie, is noch-tans niet paradoxaal. Ze is ook niet dualis-

tisch. Het is ook geen epifenomenologie, stelling die de fysicalistische filosofie zo erg belemmerd heeft7. Alhoewel er, voor Edelman, een wederkerende tussenkomst van C is, blijft de werking van C’ toch de essentie van het proces. Kan de cognitieve en genetische benadering van Jean Piaget daar meer duidelijkheid over brengen?

Psychogenese en neurocerebrale psychologie

Piaget beschikte niet over de technische snufjes en de theoretische ontwikkelingen van de neurowetenschappen die zorgen voor de verfijnde kennis van Edelman. Maar dit neemt niet weg dat hij al reke-ning hield met de biologische basis van het bewustzijn en het gedrag. Alhoewel zijn standpunt hieromtrent ook oog had voor de wederkerigheid van deze stelling. Al was het maar omdat een biologie die de mentale aspecten van het leven ver-waarloost, de omvang van haar onderzoek onvermijdelijk beperkt.

Kan trouwens de zienswijze zelf van de bioloog begrijpbaar zijn zonder kennis van zijn eigen filosofische inzichten en van zijn psychologisch profiel8? Zo zijn er grofweg een drietal specifieke stromingen in de biologie. Het gaat om te beginnen om het finalistische en vitalistische standpunt waarvan Aristoteles het eerste model gaf. Het mentale is er troef en beheerst er op een of andere manier het organische of lichamelijke. De tweede strekking daar-

entegen verwerpt dit antropomorfisme en stelt eerder dat de geest een weerspiege-ling is van wat er omgaat in het lichaam en zelfs gewoon in zekere gevallen gere-duceerd kan worden tot zijn fysische en chemische parameters. De derde optie is een synthesepoging van de twee vorige of, beter gezegd, ze tracht te ontsnappen aan hun dogmatische afwijkingen9. Zowel het determinisme als het vitalisme, geeft weliswaar Piaget toe, hebben hun bijdrage (bijvoorbeeld het geïnduceerd transfor-misme van Lamarck in het eerste geval en Darwins natuurlijke selectie of strijd om het overleven in het tweede) aan de verrijking van het biologische kennen ge-leverd. Maar dat rechtvaardigt des te meer de betrokken synthese. Al mag ze op haar beurt toch geen gewoon compromis of statische combinatie worden. Het gaat in-derdaad om een opvatting die rekenschap moet geven van de biologische adaptatie met haar conflictueuze aspecten van “as-similatie”, “accommodatie” en innovatie door “anticipatie”. M.a.w., er wordt van de derde zienswijze verwacht dat ze zowel het causalisme als het finalisme overtreft in de vorm van een proces met tegelijk cyclische en innoverende kenmerken.

De psychologie ondergaat trouwens, voor Piaget, een soortgelijke driedimensionale aanpak. De oorzakelijkheid heeft er de vorm gekregen van een geleidelijk op-gegeven empirisme-associationisme. De antropocentische deductieve hypothese, versterkt door logische en zelfs mathema-tische instrumenten en steeds meer ver-fijnde toetsmethoden, blijft daarentegen in trek. De derde strekking tracht, zoals het het geval is in de biologie, de nadruk te leggen op de interactie van leven en om-geving. Zo belanden we meer bepaald in een zienswijze, de “gestaltpsychologie”, die het operationele bij de mens benadrukt. Maar, zoals de derde benadering in de bio-logie, wordt deze synthese enkel gezien in termen van de structuur en de organisatie van de operaties of gestalten daar waar deze in feite vooral, meent Piaget, geken-merkt worden door hun vloeibaarheid en metamorfosen10.

Deze dialectische perceptie en andere aspecten van zijn genetische psycholo-gie steunen op het onderzoekwerk dat Piaget met talrijke assistenten geleverd heeft betreffende het bewustzijn en de

Page 76: VMT Over Piaget 09 Int 01

v l a a m s m a r x ı s t ı s c h t ı j d s c h r ı f tı 7 6

intelligentie van kinderen in verschillende fasen van hun ontwikkeling. De resulta-ten en conclusies ervan werden gepresen-teerd in zijn bekendste boek, Psychologie de l’intelligence.

De “vorm” van de gestaltpsychologie is in dit laatste werk uiteengezet door simpele evenwichtsregels die de talrijke betrokken psychische elementen met de verscheiden-heid van de buitenwereld verbinden en die er een onafhankelijk en duurzaam geheel van maken. Het model voor deze bena-dering is voor Piaget het magnetisch veld maar verwijst ook naar de perceptie die zich kenmerkt door de onmiddellijke en rechtstreekse ontwikkeling van een grij-pende structuur waarvan o.a. de diepte, de grootte en de organisatie vastliggen.

Deze onveranderlijkheid is nochtans, vol-gens de Zwitserse psycholoog en episte-moloog, slechts een illusie die weliswaar door kinderen van 5 tot 7 overschat wordt. Ze begrijpen niet dat de bestendigheid van hun perceptievormen het resultaat is van een reeks voorgaande decentralisaties en regulaties. De structuur ontstaat als gevolg van de nood aan perceptieve even-wichtsoefeningen en aan assimilatie van het gegeven. Al spruit ze, beter gezegd, voort uit een voortdurend ontwrichting- en integratieproces.

Perceptie is nochtans niet de enige dimen-sie die in aanmerking komt in de gestalt-psychologie. Het aspect sensori-motoriek is inderdaad niet minder belangrijk. Er is bovendien een duidelijk verschil met de perceptie. De sensori-motoriek is dy-namischer. Het gaat om een activiteit die verder reikt dan assimilatie of aanpassing t.o.v. gegeven sollicitaties. Ze is min of meer herstructurerend op basis van te-gelijk aangeleerde inzichten en toetsende perspectieven. Ze bevat m.a.w. al een ze-kere anticiperende intelligentie.

De sensori-motoriek heeft niettegenstaan-de toch de neiging herhalend te werk te gaan. Ze vervalt gemakkelijk in ge-woonten. Wat niet wegneemt dat ze de middelen schikt om een doel te bereiken en daarmee enigszins vergelijkbaar wordt met de praktische intelligentie.

De intelligente benadering bevat, voor wat haar betreft, een verinnerlijking die verder gaat dan de toetsende motorische inno-vaties. Ze berust op meer doordachte en

bewerkte structureringen. Haar hypothe-sen kunnen op een beter geassimileerde ervaring en beredeneerde samenstelling rekenen. De intelligentie, kortom, over-treft zowel de nogal losse perspectieven die als steun dienen voor de perceptie als de door de gewoonte bedreigde innovaties van de sensori-motoriek11.

De uiteenzetting blijft tot daartoe slechts beschrijvend alhoewel ze de differentiatie en classificatie van de verschillende actieve relaties tussen de mens en object tracht te onderschreiden en vergelijkend te begrij-pen. Voor de studie van het ontstaan van deze specificaties daarentegen, zal Piaget een andere zienswijze bewandelen. Hij gaat over tot het opvolgen van de ontwik-keling van de intelligentie gedurende de diverse leeftijdsfasen.

De pasgeborene weet spontaan zijn weg te vinden tot zijn moeders boezem. Hij blijft niet de leegte of wat eender zuigen maar richt zich zonder probleem naar de tepel. Doch beperkt hij zich niet lang tot dit doel. Hij wordt steeds actiever en verbreedt langzaamaan het veld van zijn ervaring. Zodanig dat hij na een bepaalde tijd verdergaat dan de gewone assimilatie van het aangebodene. Hij wordt selectief. Zijn assimilerende houding krijgt m.a.w. een cognitieve dimensie.

Als het kind drie tot zes maanden be-reikt, vermindert zo de impact van het toeval en zelfs van de gewoonte. De her-halingen worden geleidelijk doorbroken en rond acht tot tien maanden ontstaat er een coördinatie middelen-doeleinden. Toch blijven deze assimilatie en de even-tuele overtreffende accommodatie vooral bepaald door de sensori-motoriek en haar inschikkelijkheid.

Maar deze intiemere band met de om-geving is niettemin een stap naar meer vindingrijkheid. De percepties nemen toe en de coördinatie vordert. Het kind gaat onvermijdelijk op zoek naar de decen-tralisaties die het object doen verschij-nen achter de menigvuldige subjectieve waarnemingen.

Er ontstaat zelfs ontvankelijkheid voor vorm en een grotere intelligentie is op komst. Zowel het bewustzijn van het an-dere met eigen substantie alsook een groe-peringvermogen dat klasseren en abstra-heren mogelijk begint te maken, worden

bij de onderzochten vastgesteld. Alhoewel het slechts de initiatie van de taalkennis gedurende de leeftijdsperiode gaande van een tot vier jaar zal zijn die deze laatste gave werkelijk zal verfijnen12.

Het gaat aanvankelijk maar om de symbo-lische gedachte waarmee niettemin con-jecturale anticipaties diepgaander worden. Zo bereikt het kind van vier tot ongeveer zeven jaar langzaamaan de hoogte van de preconceptuele intelligentie die weliswaar nog niet de volle coherentie bemachtigt.

Zekere verbanden worden wel begrepen maar andere meer oppervlakkige waar-nemingen leiden nog tot duidelijke mis-leidingen. De kennis blijft intuïtief. Dat neemt nochtans niet weg dat deze intuïtie het operationeel vermogen uitbreidt. Het kind leert om te gaan zowel met getallen als met ruimte en tijd. Het behoud van gewicht dringt pas iets later door, meestal als de leeftijd van negen tot tien jaar in zicht is. Maar van volumebesef is er dan nog geen sprake. Het zal pas zo ver komen gedurende het elfde of twaalfde jaar.

Maar met de uitbreiding van de conceptu-alisatie ontwikkelt zich een operationeel vermogen dat afleiden en toetsen inhoudt. Abstractie, anders gezegd, al heeft ze de schijn te ontsnappen aan de uitoefening van concrete inspanningen, ontstaat in-tegendeel in nauw verband met de prak-tische activiteitsgraad van het kind. De formele gedachte is voor Piaget kortom niet te scheiden van de praktijk13.

De vaardigheden van de mens ontwik-kelen zich dus in functie van zijn acti-viteit. En dat geldt ook, al is het niet zo vanzelfsprekend, voor zijn intelligentie en abstractievermogen. Zelfs de wiskunde ontsnapt niet aan deze regel.

Imre Lakatos bewijst dat in zijn boek Proofs and Refutations, een essay betref-fende de mathematische ontdekking. Hij onderzoekt op socratische wijze met en-kele ingebeelde assistenten de veronder-stelling van Euler betreffende de veelvlak-ken: “S – A + F = 2 waar S het aantal toppen is, A de hoeveelheid zijden en F het aantal vlakken”14. Er stapelen zich al gedurende de werking met voorbeel-den een aantal vragen op, zodat telkens amendering van de stelling onvermijdelijk wordt. Deze herzieningen breiden zich trouwens steeds uit tot ze zulke propor-

Page 77: VMT Over Piaget 09 Int 01

P I AG E T S B I J D R AG E T O T D E B E L I C H T I N G VA N M E N S E N O B J E C T - Rudolf Gutwirth

j a a r g a n g 4 3 n u m m e r 1 ı l e n t e 2 0 0 9 7 7 ı

ties bereiken dat het leidt tot onvoorziene complexe herformuleringen. De wiskunde m.a.w. bouwt zich al doende op. Ze moet trouwens hedendaags zelfs expliciet be-roep doen op de pure praktijk omdat ze onmachtig blijkt om oplossingen te vinden met slechts deductieve redeneringen of zuivere logica voor bepaalde problemen. De informatica wordt ingeschakeld om langs concrete benaderingen vorderingen te bekomen15.

Nu, het is juist deze laatste discipline die, volgens Seymour Papert, heden het onderzoek van de menselijke creativiteit doet vorderen. Het model voor deze be-nadering is Watts’ stoommachine. De onvermijdelijke schommelingen van de geproduceerde energie worden door een regelaar bestaande uit twee draaiende bollen rond een as met een snelheid die varieert in functie van het rendement en een evenredige correctie veroorzaakt door een gelinkte klemring gecontroleerd. Het is een “feedback”-systeem dat het doel-einde bepaalt: de bestendiging van een evenwicht16.

Al lijkt de regulatie een mechanische sta-bilisatie te zijn, zegt Papert, dat is niet fundamenteel zo. Het is in werkelijkheid een informatieve tussenschakel die zorgt voor de nodige correcties17. Het gaat in ieder geval toch om een schets van een tot oorzakelijkheid gereduceerde teleologie of doelgerichtheid.

Maar is Paperts uit de mechanica geïnspi-reerde model niet te simplistisch om ons een behoorlijke weergave te bezorgen van de complexe werking van de hersenen en dus des te meer van onze belevenissen op het niveau van het bewustzijn?

Edelman, die rechtstreeks beroep deed op de neurowetenschappen, de biochemie, de fysica en de sociologische en historische omkadering om de mens in kaart te bren-gen, moest tenslotte toegeven dat o.a. de kunst het bewijs levert dat dit doel niet volledig bereikbaar is18. Papert daarente-gen is overtuigd dat de door de mechani-sche regulatie gesuggereerde “teleonomie” als basis kan dienen om ons handelen en denken te ontcijferen voorzover we rekening houden dat het in deze materie gaat om miljarden synaptische mogelijke “feedback”-toestanden19.

Toch werken deze laatste eerder regule-rend dan innoverend en is er dus een hiaat tussen de verklaring van de cybernetica en het menselijke dynamisme. Papert geeft bovendien zelf toe dat een deterministi-sche machine M niet in staat is om haar eigen ontstaan te verklaren. Ze impliceert, indien men trouw wil blijven aan het determinisme, de determinatie door een supermachine M’. Maar dan stelt zich de vraag: waaraan is dit systeem op zijn beurt te danken? En men kan zo in het onein-dige zonder uitsluitsel voortgaan20.

Kortom, de oorzakelijkheid van de men-selijke doelgerichtheid of teleologie is nog ver van bewezen. Wanneer de cybernetica inderdaad de filosofische toer opgaat, dan is ze in de eigen woorden van Papert “nog niet voldoende uitgewerkt om een defini-tief oordeel over haarzelf te vellen”21.

De existentiële psychoanalyse blijft een nuttige benadering

Daar waar Edelman geconfronteerd werd met het enigma van de neurocerebrale plas-ticiteit geprojecteerd als vindingrijkheid van het bewustzijn en als existentiële keu-zemogelijkheid, brachten Piaget en Papert ons dichter bij een deterministisch model dat de combinatie van oorzakelijkheid en teleologie enigszins begrijpelijker maakt. De ultieme verklaring van de opbouw van een “zelf ”, die bovendien, volgens Anto-

nio R. Damasio, een “autobiografische” weerspiegeling krijgt22, blijft nochtans onbereikbaar. Andere dan de neurocere-brale, psychogenetische en cybernetische benaderingen kunnen dientengevolge niet genegeerd worden. De belichtingen door de psychoanalyse, door de fenomenologie en vooral door de existentialistische verte-ring van beide komen onvermijdelijk ook in aanmerking.

Een voorbeeld van deze laatste synthese is de psychoanalytische opvatting van Lud-wig Binswanger. Deze psychiater was de jongste wetenschappelijke aanhanger van Freuds leer. De methode scheen hem in ieder geval onthullend. Doch de theo-retische achtergrond vond hij veel min-der overtuigend. De mens is, voor hem, meer dan overgeleverd aan zijn driften die hij weliswaar maar zou kunnen be-heersen door de kanalisering van hun onweerstaanbaarheid23.

De overname door Binswanger van Hus-serls kritiek t.o.v. het naturalistische of positivistische wereldbeeld is dus niet ver-wonderlijk. De fenomenologie wijst, voor hem, de weg naar een kennis die rekening houdt met de innerlijke projecties, het immanente gezichtspunt, op de dingen24. En dat zou meer bepaald toepasbaar zijn voor wat betreft de psychologie, waar Bin-swanger vooral de nadruk legt op Husserls verkenning van de intentionaliteit achter het denken en handelen.

Dat zal hem trouwens in Heideggers vaar-water brengen. Husserls introspectieve standpunt wordt langzaamaan onvoldoen-de voor hem. De mens is dientengevolge voortaan voor Binswanger, zoals door Heidegger geformuleerd, eerder een “zijn in de wereld” die men alleen kan begrij-pen indien men zijn uitingsperipetieën in kaart kan brengen. Zo luidt voor hem de nieuwe filosofie die de psychoanalyse moet leiden, alhoewel hij in de praktijk relatief trouw blijft aan Freuds techniek en recep-ten25. Het zal wachten zijn op Sartre om deze zienswijze te doorgronden en in een completer overzicht te situeren.

Zelfs Piaget, die vindt dat de fenomenolo-gie en de psychoanalyse niet aan de vereis-ten van de wetenschappen beantwoorden, moet toegeven dat Sartres fenomenologi-sche en exis ten tia lis ti sche benadering van

Page 78: VMT Over Piaget 09 Int 01

v l a a m s m a r x ı s t ı s c h t ı j d s c h r ı f tı 7 8

de mens geleid heeft tot een dialectisch constructivisme dat niet te verwaarlozen is26. De genetische psychologie legt trou-wens, zoals gezien, de nadruk op de rol die de menselijke activiteit speelt zowel in de ondervinding van het concrete als voor wat betreft de eigen ontwikkeling van de acterende agent. Het is een stelling die vergelijkbaar is met het existentialistische motto “de mens is wat hij al doende van zichzelf maakt” en Sartres zelf totalise-rende totalisaties27 .

Deze laatste auteur zorgt bovendien in L’être et le néant voor een fundering van dit existentialisme. Daar waar voor Hei-degger het Da-Sein constant te maken heeft met de wereld, is de mens cen-traal voor Sartre maar hij benadrukt ook dat, ontologisch gezien, diens onophou-dende behoefte om zich te bewijzen niet kan worden losgekoppeld van concrete bemoeienissen28. Kortom, men heeft te maken met een zichzelf ontsnappend zijn. Autonomie is kenmerkend voor de mens alhoewel deze paradoxaal niet kan ont-komen aan deze vrijheid. Wanneer zijn ontsnapping zelfverloochenend luidt dan levert hij nog inderdaad een bewijs van (negatieve) zelfbeschikking. Het is daarom de houding waaraan Sartre de benaming “kwade trouw” geeft. Deze “mauvaise foi” kan trouwens alleen maar voortbestaan als ze op haar beurt genegeerd wordt, enzovoorts. Het is een mogelijke uitleg voor de vorming van Freuds dubbelzinnige verdringing.

Maar, mag men zich afvragen, indien de mens zo vrij is als beweerd door Sartre, dan is hij onvoorspelbaar en dus psy-chologisch ongrijpbaar. Toch, meent de auteur van L’être et le néant, kan daaraan verholpen worden. Achter elke uiting van de mens schuilt inderdaad een doeleinde, een pro-ject. Het gaat bijvoorbeeld om de opties voor een kleur, voor een vorm, voor een kledingstuk, voor een gebaar, voor een activiteit, voor bepaalde seksuele, politieke en ideologische voorkeuren, enz. De meeste blijkbaar onschuldige attitudes zijn trouwens, zoals getoond in Freuds Psychopathologie van het dagelijks leven, niet de minst sprekende. Het komt er in ieder geval op aan, deze ontelbare projecten in de mate van het mogelijke te inventari-seren en te evalueren, rekening houdend met enerzijds hun ontsnappingsgraad en anderzijds hun ‘kwade trouw”, tot dat men zich een algemeen beeld kan vormen

van het handelen en zijn van de betrok-ken persoonlijkheid. Het bepalen, m.a.w., van een doorsnee “originele keuze” is daar doorslaggevend voor.

Toch twijfelt Sartre zelf aan de doel-treffendheid van zijn “existentiële psycho-analyse”. Het “fundamenteel project” kan weliswaar voor hem een sleutel zijn om het verleden van een persoon te verklaren maar het is nooit bindend voor wat de op-bouw van zijn toekomst zal zijn aangezien zijn komende keuzes principieel ongebon-den blijven. “Dit is niettemin, menen wij, een on-derschatting van de existentiële psycho-analyse en de door Sartres fundamenteel project geboden mogelijkheden. Al was het maar omdat de zelfverloochening, die dan toch zeer frequent is, zeer conserva-tief is. Deze ‘mauvaise foi’ leidt inderdaad eerder tot herhaling dan tot de genegeer-de vrije initiatieven en experimenten.”29 Merleau-Ponty heeft dus volkomen gelijk wanneer hij overgaat tot de vaststelling dat de vrije keuzes onbestaande zouden zijn indien ze zonder gevolgen zouden blijven op de volgende episoden van het leven. Het is niet denkbaar dat eenmaal genomen een beslissing geen invloed zou hebben op de stappen die zullen volgen. De vrijheid is niet synoniem van volledige discontinuïteit30.

“Kortom de betrouwbaarheid van de exi-stentiële psychoanalyse is groter dan door Sartre zelf bedacht en deze adequaatheid zal nog toenemen met de regressieve - pro-gressieve methode die de filosoof ontwik-kelde in zijn tweede wijsgerig meesterwerk Critique de la raison dialectique waar de sociale context op een subtiele wijze ge-analyseerd wordt. L’idiot de la famille (een oeuvre van meer dan 3000 bladzijden) waarin het leven van Flaubert weergegeven wordt ‘zoals hij het ondervonden heeft’, is dan de synthetische bekroning van al dit diepzinnig psychoanalytisch en sociaal-cultureel onderzoekwerk.”31

Sartres fenomenologische, existentiële en “atomisch dialectische” aanpak van mens, wereld en maatschappij blijft dus zeker tellen naast neurocerebrale, psychogeneti-sche en cybernetische benaderingen zoals de modellen van respectievelijk Edelman en Piaget - Papert.

noten:

1 Jean Piaget, “Le système et la classification des sciences” in Logique et connaissance scientifique, Gallimard, Pléiade, 1967, p. 1183: “Or, si la conscience, consistant toujours en systèmes de significations, ignore la causalité mais relève comme on vient de le voir d’une liaison entre significations que l’on peut appeler l’implication au sens large, en ce cas la correspondance psycho-physiologique consisterait en fait en une sorte d’isomorphisme entre causalité neurologique et les implications conscientes.”

2 William James, Précis de psychologie, Les empêcheurs de tourner en rond/le Seuil, Paris, 2003: “1)Chaque ‘état’ tend à faire partie d’une conscience personnelle. 2) À l’intérieur de chaque conscience personnelle, les états changent constamment 3) Chaque conscience person-nelle est sensiblement continue. 4) Elle s’intéresse à certaines parties de son objet à l’exclusion des autres, en accueille certaines ou les rejette – choisit parmi elles – à chaque instant.”

3 Gerald M. Edelman, Plus vaste que le ciel. Une nouvelle théorie générale du cerveau, Odile Jacob, Paris, 2004, p. 41: Deze genoemde opklimmende waarden “... compren-nent le locus ceruleus, un assez petit groupe de neurones situés dans le tronc cérébral et qui libère de la noradréna-line, le noyau raphé, qui libère de la sérotonine, les divers noyaux cholinergiques, ainsi dénommés parce qu’ils libèrent de l’acétylcholine, les noyaux dopaminergiques, qui se trouvent dans une région sous-corticale appelée hypothalamus, zone qui affecte beaucoup de fonctions corporelles essentielles.”

4 Ibid., p. 82: “Et pourtant , en même temps, une scène unitaire s’écoule et se transforme pour devenir une autre scène complexe, elle aussi unitaire.”

5 Ibid., p. 103: “… elle fournit ainsi à l’individu un indica-teur cohérent et fiable des états causals qui sous-tendent sa conscience.”

6 Ibid., p. 122: “Nous n’avons pas seulement une identité biologique, mais, en plus d’avoir un soi agissant dans le présent remémoré, nous avons une conscience d’ordre supérieur et un soi défini socialement et de façon linguis-tique.”

7 Ibid., p. 164: “Cette conception n’est pas paradoxale. Elle n’est pas non plus dualiste. Ce n’est pas non plus de l’épiphénoménologie, position qui a tant gêné les philosophes physicalistes. Les états C sont nécessaire-ment déclenchés par les états C’, et le soi a accès aux conséquences causales des états C’ par le biais des états C.”

8 Jean Piaget, “Les deux problèmes principaux de l’épistémologie biologique” in Logique et connaissance scientifique, Gallimard, Paris, 1967, p. 895: “Plus simple-ment dit, le biologiste étant lui-même un être vivant et se connaissant (ou croyant se connaître) par expérience directe ou intérieure, il ne saurait interpréter les phé-nomènes vitaux sans être influencé par ses idées sur le comportement en général y compris mental …”

9 Ibid., p. 896: “Se distançant à la fois des deux dogmatis-mes précédents, le courant de ce que l’on pourrait ap-peler la biologie positive (nous ne disons pas positiviste) tend à englober dans les problèmes biologiques celui des relations entre la vie organique et le comportement (éthologie), ce qui situe alors ces relations sur le terrain de la vérification à la fois psychologique et biologique et conduit à leur dialectisation progressive en dépassant les deux simplifications réductionniste et antiréduction-niste.”

10 Jean Piaget, Psychologie de l’intelligence, Armand Colin, Paris, 1967, p. 29: “… les opérations sont ainsi conçues comme se groupant nécessairement en systèmes d’ensemble comparables aux ‘formes’ de la théorie de la Gestalt, mais qui, loin d’être statiques et données dès le départ, sont mobiles, réversibles, et ne se referment sur

Page 79: VMT Over Piaget 09 Int 01

P I AG E T S B I J D R AG E T O T D E B E L I C H T I N G VA N M E N S E N O B J E C T - Rudolf Gutwirth

j a a r g a n g 4 3 n u m m e r 1 ı l e n t e 2 0 0 9 7 9 ı

elles-mêmes qu’au terme du processus génétique à la fois individuel et social qui les caractérise.”

11 Ibid., p. 135: “De même que l’activité perceptive n’est pas identique à l’intelligence, mais la rejoint sitôt qu’elle se libère de la centralisation sur l’objet immédiat et actuel, de même l’activité assimilatrice qui engendre les habitudes ne se confond pas avec l’intelligence, mais aboutit à celle-ci sitôt que les systèmes sensori-moteurs irréversibles et d’un seul tenant se différencient et se coordonnent en articulations mobiles.”

12 Ibid., p. 157: “Tout le développement de la pensée, de l’apparition du langage à la fin de la petite enfance, est au contraire nécessaire pour que les structures sensori-motrices achevées, et même coordonnées sous forme de groupes empiriques, se prolongent en opérations proprement dites, qui constitueront ou reconstitueront ces groupements et les groupes sur le plan de la repré-sentation et du raisonnement.”

13 Ibid., p. 200: “Mais c’est le rôle de la psychologie de l’intelligence que de replacer le canon des opérations for-melles dans sa perspective réelle, et de montrer qu’il ne saurait avoir de signification mentale qu’en s’appuyant sur les opérations concrètes dont il reçoit à la fois sa préparation et son contenu. De ce point de vue, la logique formelle n’est pas une description adéquate de toute pensée vivante: les opérations formelles constituent exclusivement la structure de l’équilibre final, vers lequel tendent les opérations concrètes lorsqu’elles se réfléchis-sent en systèmes plus généraux combinant entre elles les propositions qui les expriment.”

14 Imre Lakatos, Preuves et Réfutations. Essai sur la logique de la découverte mathématique, Hermann, Paris, 1984, p. 9.

15 Jean-Yves Girard, Le plus difficile est de formuler le problème, La Recherche, Paris, avril 2007, n°407, p. 38: “L’exemple typique, qui a fait couler beaucoup d’encre il y a une trentaine d’années, c’est le théorème des quatre couleurs. C’est aujourd’hui un théorème démontré – et qui reste sans le moindre intérêt pratique. La démon-stration mathématique, faite à l’aide d’un appareillage informatique auxiliaire, n’est pas fausse: elle est ‘malheu-reusement’ correcte.”

16 Seymour Papert,, “Épistémologie de la cybernétique” in Logique et connaissance scientifique, op. cit. p. 830: uitleg en schema.

17 Ibid. p. 831: “Mais si l’on voulait déterminer les équations d’opérations de la machine, pour calculer par exemple ses conditions de stabilité, ce ne sont pas des équations de l’énergie mais celles de l’information qui entreraient en jeu.”

18 Gerald M. Edelman, Biologie de la conscience, Odile Jacob, Paris, 1994, p. 272: “Ce que les êtres humains conscients ont peut-être de plus extraordinaire, c’est leur art – leur capacité de transmettre des sentiments et des émotions, de manière symbolique et formelle, à travers des objets externes tels des poèmes, des tableaux ou des sympho-nies. La somme d’états conscients – conditionnés par des contraintes historiques et culturelles, par des apprentis-sages spécifiques et des compétences particulières – qui entre dans la composition d’une œuvre d’art ne peut être analysée par les méthodes scientifiques.”

19 Seymour Papert, “Remarques sur la finalité” in Logique de la connaissance scientifique, op. cit., p. 843: “L’essentiel du problème est précisément de saisir la relation entre l’activité de milliards de neurones et le comportement final.”

20 Ibid., p. 847: “Autrement dit: une machine M, supposée complètement déterministe (et même dans le sens le plus fort) et en interaction avec un monde complètement déterministe, ne sera pas en général déterministe pour M elle-même. Les hypothèses de déterminisme de M et

de son milieu reviennent à postuler la possibilité d’une super-machine M’ capable de pouvoir déterminer les comportements de M; mais M’ ne saurait pouvoir déter-miner ses propres comportements; et ainsi de suite sans limite.”

21 Épistémologie de la cybernétique, op. cit., p. 823: “Il im-porte cependant de maintenir la distinction entre son (de la cybernétique RG) terrain propre, déjà vaincu et dominé techniquement, et ses ‘terrains de projection’, dont la psychologie, où elle offre une perspective des problèmes rafraîchissante et pleine de promesses, mais pas encore assez suffisamment élaborée pour en juger la valeur définitive.”

22 Antonio R. Damasio, Ik voel dus ik ben. Hoe gevoel en lichaam ons bewustzijn vormen, Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2006, p. 175: “Dit kennisverwervingsproces leidt tot de vorming van een autobiografisch geheugen: een collectie dispositionele herinneringen aan wie wij fysiek zijn geweest en hoe wij ons gewoonlijk gedroegen, plus herinneringen aan wie wij in de toekomst denken te worden. Gedurende ons hele leven kunnen we deze ge-heugenbank uitbreiden en herinrichten. Als persoonlijke herinneringen – naar behoefte met grote of kleine aan-tallen tegelijk – expliciet worden gemaakt in gerecon-strueerde voorstellingen, vormen ze het autobiografische zelf.”

23 Ludwig Binswanger, Introduction à l’analyse existentielle, Minuit, Paris, 1971, p. 76: “Nous affirmons une fois de plus ici que la réduction des relations réelles entre l’histoire intérieure de la vie et fonction vitale aux moments purement quantitatifs et fonctionnels, telle qu’elle cor-respond à la conception freudienne de la vie, n’est pas satisfaisante.”

24 Rudolf Gutwirth, L’homme narcissique, Ousia, Bruxelles – VUBpress, Brussel, 2004, p. 109: “Ainsi par étapes la phé-noménologie non seulement ouvre, selon Binswanger, un vaste champ nouveau d’investigation mais celui-ci va permettre de repenser l’observation empirique et la con-naissance scientifique.”

25 Ludwig Binswanger – Sigmund Freud, Correspondance1908-1938, Calmann – Lévy, Paris, 1995, p. 223, brief van Binswanger d.d. 07.011920: “Vous me demandez quelle est ma position à l’égard de la psycha-nalyse. En un mot : celle que vous m’avez toujours con-nue; en pratique, comme moyen thérapeutique exclusif, je ne l’utilise, maintenant comme auparavant, que dans des cas d’indications précises; mais elle me sert dans tous les cas en tant que fondement pour la compréhension de mes malades.”

26 Jean Piaget, “Les courants de l’épistémologie contem-poraine”, in Logique et connaissance scientifique, op. cit., p. 1259: “Il est d’un grand intérêt de suivre comment l’un des principaux protagonistes français de la phénoméno-logie et de l’existentialisme s’oriente aujourd’hui vers un constructivisme dialectique.”

27 Ibid., p. 1260: « La notion même des dépassements inter-nes d’un système est une notion dialectique. Elle signifie que le système se renouvelle en s’étendant, mais qu’il s’étend et se renouvelle à la fois sans franchir ses propres frontières et en les reculant seulement, de telle sorte que les constructions qui s’effectuent demeurent intérieures au système.”

28 Rudolf Gutwirth, Het hedendaagse wetenschappelijke wereldbeeld. Hybridisatie, interactie, indeterminisme en emergentie in VMT, Brussel, winter 2007, p. 85: “De mens, schreef Sartre, is een ‘onvolledig wezen’. Hij is nooit verzadigd en is daarom doordrongen door een inherente leegte die hij tevergeefs constant tracht concreet tot verwezenlijking te verwerken.”

29 Rudolf Gutwirth, De neurocerebrale plasticiteit tussen de-terminisme en teleologie, verwachte verschijning in Ethiek en Maatschappij, 2008, Universiteit Gent.

30 Maurice Merleau-Ponty, Phénoménologie de la perception, Gallimard, Paris, 1945, p. 499: “La notion même de liberté exige que notre décision s’enfonce dans l’avenir, que quelque chose ait été fait par elle, que l’instant suivant bénéficie du précédent et, sans être nécessité, soit du moins sollicité par lui. Si la liberté est de faire, il faut que ce qu’elle fait ne soit pas défait à l’instant par une liberté neuve. Il faut donc que chaque instant ne soit pas un monde fermé, qu’un instant puisse engager les suivants, que, la décision une fois prise et l’action commencée, je dispose d’un acquis, je profite d’un élan, je sois incliné à poursuivre, il faut qu’il y ait une pente de l’esprit.”

31 De neurocerebrale plasticiteit tussen determinisme en teleo-logie, op. cit.

Zie ook voor een uitgebreidere uiteenzetting: R.G., De actu-aliteit van Sartres denken, VMT, Brussel, maart 1998, p. 88-95. en R.G., De sartriaanse opvatting van de veranke-ring van de mens in de wereld, vertaling Ludo Abicht en Patrick Deboes, VMT, september 1987, Masereelfonds, Gent, p. 7-43.

Page 80: VMT Over Piaget 09 Int 01

v l a a m s m a r x ı s t ı s c h t ı j d s c h r ı f tı 8 0

a a n ko n d i g i n g

Thomas van Aquino (±1225-1274)

Thomas van Aquino was in de eerste plaats een theoloog met een scherp gevoel voor mysterie. Toch betrok hij geloven en denken nadrukkelijk op elkaar. Hij was er immers van overtuigd dat beide niet tegengesteld konden zijn. Thomas Van Aquino staat dan ook in hoog aanzien door zijn onovertroffen poging de chris-telijke theologie te verzoenen met de hei-dense, op Aristoteles gebaseerde filosofie. Naast zijn hoofdwerk Summa theologiae en zijn Tegen de Heidenen schreef Thomas commentaren op logische en filosofische werken van Aristoteles, en kleinere mo-nografieën waaronder een verhandeling over het regime der vorsten zeer bekend is.Inleider: Peter van VeldhuijsenDatum: maandag 20 april 2009 vanaf 19u30 tot 22u

Thomas Hobbes (1588-1679)

Thomas Hobbes is in zijn tijd een ge-ducht politiek denker geweest. De laatste tijd is er sprake van een renaissance van deze klassieke filosoof. Dat komt door het feit dat de vragen die Hobbes heeft gesteld naar de verhouding tussen staat en burger, tussen geweld, macht en gezag actueler zijn dan ooit tevoren. In zijn hoofdwerk, Leviathan, uit 1651, presen-teert Hobbes zich als de theoreticus van de opkomende burgerlijke staat. Was Hobbes een pleitbezorger van een totali-taire staat, omdat hij waarschuwde voor de gevaren die verbonden zijn met de democratie?Inleider: Willy CoolsaetDatum: maandag 25 mei 2009 vanaf 19u30 tot 22u

trefcentrum nieuwbeek, Masereelfonds Aalst en iMAVO organiseren in Aalst de reeks

Kopstukken filosofie

volgende lezingen:

Plaats: Trefcentrum Nieuwbeek, Nieuwbeekstraat 35 te 9300 AalstInschrijvingen: Men kan zich voor elke lezing afzonderlijk inschrijven. Dit kan telefo-nisch op het nr 02/514.00.08 (IMAVO) of per e-mail: [email protected]: Per lezing: 7 €; leden Masereelfonds en Nieuwbeek: 5 €. Dit wordt het beste over-geschreven op rekeningnummer 001-0579148-37 van IMAVO, Brussel met vermelding: “Lezing(en) over … Aalst”.

Masereelfonds, GC ten noey en iMAVO organiseren in de reeks

Denkers van het licht, een actuele worstelingeen lezing over

Een nieuwe invulling van Verlichting

De Verlichting formuleerde voor Eu-ropa, dat destijds bijna ten onder ging aan godsdienstoorlogen, een universele oplossing: prioriteit van de rede, schei-ding tussen politiek en religie, vrijheid, gelijkheid en solidariteit. Rik Pinxten onderzoekt deze boodschap, die tegen-woordig te gemakkelijk wordt afgedaan als passé. Hij kritiseert de zogenaamde Verlichtings fundamen ta listen maar ook de tegenstanders van de Verlichting, die een vaag of uitgesproken religieus radi-calisme voorstaan. Hij probeert de ide-alen van de Verlichting te actualiseren, omdat dit de enige haalbare en heilzame oplossing is om duurzaam en relatief vredevol samen te leven in een multicul-turele en religieus gemengde samenle-ving. We moeten leren de mens te zien als een zebra: met zeer grote gelijkenis-sen, maar met even belangrijke kleinere verschillen. De vraag is: hoe leren we omgaan met interculturaliteit? Wat met een zebra met Mondriaanmotief? Wat met de volkomen zwarte zebra? Vrijzinnige humanisten hebben hier-voor zinvolle en leefbare voorstellen in petto: eenheid in verscheidenheid. Daartoe moeten zij wel uit het karkas breken van het Franse laïcisme of de Nederlandse protestantse scheldcul-tuur – beide gedateerde vormen van het oude vrijheidsbegrip. Dat groeiproces is niet eenvoudig: het is genuanceerd, afgewogen, geëngageerd en heeft oog voor de gemengde maatschappij waarin we nu leven.

Inleider: Rik PinxtenPlaats: GC Ten Noey, Gemeentestraat 25 te 1210 Sint-Joost-ten-NodeDatum: dinsdag 26 mei 2009 vanaf 20 u

Page 81: VMT Over Piaget 09 Int 01

j a a r g a n g 4 3 n u m m e r 1 ı l e n t e 2 0 0 9

B o e k e n

8 1 ı

Zoals allicht in ruime kring bekend is, hadden de steenkoolmijnen die in het begin van de vorige eeuw in Limburg wer-den aangelegd, problemen om voldoende werkvolk te rekruteren. De Limburgse Kempen was dunbevolkt en de arme zand-boertjes stonden niet bepaald in de rij om het beroep van ondergrondse arbeider bij één van de zeven mijnen aan te pakken. Wie zich toch aanmeldde, die hoopte al-licht bovengronds aan de slag te kunnen. Of ondergrondse arbeid te kunnen combi-neren met het marginale boerenbedrijfje. Aan dat soort arbeidskrachten hadden de mijndirecties weinig of niets. Ze de-den dan ook inspanningen om ervaren mijnwerkers van elders aan te trekken, bij-voorbeeld uit Wallonië, Duitsland of uit het naburige Nederlands Limburg. Veelal waren dat Polen die als trekarbeiders in de mijnen in West-Europa emplooi hadden gevonden en die gemakkelijk naar daar trokken waar de hoogste lonen werden uitbetaald. Om die arbeidskrachten vast te houden bouwden de mijnen logementhui-zen en mijnwerkerswoningen in een cité rond de mijn. Ingenieurs, bedienden en directieleden kregen in die tuinwijken hun villa’s. Zo ontstonden rond de mijnen aparte mijngemeenschappen.

Over het leven op zo een cité – hier die van Zwartberg – gaat het boek van Leen Bey-ers (KUL). Beyers deed uitvoerig antro-pologisch onderzoek ter plaatse en stelde zich – met uiteraard ook het huidige inte-gratiedebat in het achterhoofd – de vraag hoe de verhoudingen tussen Belgen en “vreemdelingen” in de tijd evolueerden. Ze wilde ook graag weten of het gezegde wel klopte dat alle arbeiders in de ondergrond allemaal zwart waren. En uiteraard of de nazaten van die buitenlandse arbeiders, zoals de mythe het wil, daadwerkelijk per-fect zijn geïntegreerd. Men denkt nogal

gemakkelijk dat de integratie van Italianen en Polen vlekkeloos is gebeurd omdat het katholicisme hierin een overbruggende rol speelde. Niets is minder waar. Uiteraard werden de Poolse en de Italiaanse nieuw-komers door de lokale boeren allerminst met open armen ontvangen.

Het management en het kaderpersoneel van de mijnen was daarbij haast uitsluitend Franstalig, wat veelal tot flamingantische oprispingen in de provincie leidde. Door het huisvestings- en personeelsbeleid van de mijndirecties was de segregatie com-pleet. De macht van de mijndirecties was absoluut. Wie als mijnwerker een woning op de cité betrok, die kon zich uiteindelijk weinig permitteren. Ontslag betekende meteen verkassen. De vrije tijd mocht men doorbrengen in de door de mijndirec-ties ter beschikking gestelde faciliteiten (een casino, de sportvelden), terwijl de katholieke kerk zich in samenspraak met de christelijke arbeidersbeweging om het zielen- en ander heil van de mijnwerkers-gezinnen bekommerde. Onderwijsachter-stand van de migrantenkinderen bleef een enorm probleem, waardoor ze eigenlijk tot het aanvaarden van werk in de mijn ver-oordeeld waren. Waardoor de mijndirec-ties over een permanente arbeidsreserve konden beschikken.

Heel wat remmende culturele factoren, waarbij men de “genderfactor” niet moet uitvlakken, speelden in dit moeizame in-tegratieproces een rol. Zo meenden Itali-aanse moeders hun dochters onder eigen vleugels te moeten houden en ze naar de dichtstbijzijnde huishoudschool te sturen. Zo konden ze daarna gemakkelijk weer met een Italiaanse jongen trouwen. Ge-mengde huwelijken waren zeldzaam. Men deed het veelal (noodgedwongen) met een partner uit dezelfde etnische groep. Een

jongen van de cité werd in de nabije dorpen op een dansavond altijd met scheve ogen bekeken en veelal ook meteen buiten ge-gooid. Voetballen of dansen deed men het liefste binnen de eigen etnische club. Er waren ook wel eens Belgische jongens die bij Real Torino, de caféclub Umbria of FC Krakowia een balletje kwamen trappen, maar dat was geen regel. Getalenteerde voetballers maakten intussen graag de oversteek naar FC Zwartberg en als het kon zelfs naar THOR Waterschei of FC Winterslag. Wat eventueel uitzicht bood op voetballen in de hoogste klasse. Ook in de voetballerij bestond tussen de Belgische plattelanders (de “boerenploegen”) en de migrantenploegen een etnische hiërarchie wat tot vechtpartijen op het veld kon lei-den. Of tot ambtelijke chicanes. Zo wilde bijvoorbeeld de voetbalploeg van Termien Genk niet dat de Turkse Rangers zich bij de KBVB zouden aansluiten.

Dat stelt meteen de vraag hoe het nu met die gelijkheid in de ondergrond dan wel was gesteld. Was in de ondergrond wel ie-dereen zwart? Soms wel in momenten van gevaar, maar objectief gezien niet. Omdat de betere functies voor de Belgen waren gereserveerd. Hierdoor kwamen spannin-gen aan de oppervlakte. Op de bovengrond kregen die veelal hun beslag in de vorming van aparte verenigingen met een eigen ge-loofsbelevenis. Belgen, Italianen en Polen mochten dan wel officieel hetzelfde geloof in de Roomse Kerk belijden, toch pasten ze niet in één kerkgebouw of dienst. Ita-liaanse en Poolse priesters wilden daarbij graag de greep op hun eigen gelovigen behouden en daarom trokken ze zich van hun Belgische collega’s veelal weinig aan. Ook al omdat men elkanders taal niet goed sprak! Later kwam de christelijk-is-lamitische “distinctie” er nog bij. Door de islam op de cité werden de Italianen ineens

Steenkool was niet alles

Leen Beyers, Iedereen zwart. Het samenleven van nieuwkomers en gevestigden in de mijncité Zwartberg, 1930-1990, Amsterdam: Aksant, 2007, 340 blz.

André Mommen

Page 82: VMT Over Piaget 09 Int 01

v l a a m s m a r x ı s t ı s c h t ı j d s c h r ı f tı 8 2

in de richting van de autochtone katholie-ken gedreven, omdat de moslims hen met het gros van de katholieken associeerden. Een gemengd huwelijk tussen christenen en moslims zat er veelal niet in, omdat in zo een geval de kinderen een islamitische opvoeding moesten krijgen.

Integratie gebeurde veelal erg krampach-tig doordat men ook voor ontwijkingsge-drag koos. Men ging zich dan erg netjes opstellen. De migrant(e) wilde immers respectabel overkomen en men ging zich daarom als een “heer” of een “dame” ge-dragen. Daarvoor moest men wel de oude “identiteit” opgeven. Dat wilde nog niet zeggen dat hierdoor iedereen meteen een perfect integratieparcours bleef rijden. En er bleef de grote behoefte bestaan om de oude identiteit ritueel te eren. Vandaar dat de Poolse folklore nog altijd floreert en de Italiaanse pasta en chianti op tafel verschijnen, omdat men het lokale “vreten” niet lust.

Beyens merkt fijntjes op dat ook ons beeld van integratie is veranderd doordat de Limburgers na verloop van tijd aan het bestaan van deze twee groepen immigran-ten geen aanstoot meer namen. Kortom, ze wenden aan hun aanwezigheid. Op het einde van haar boek gooit de auteur dan ook een steen in de kikkerpoel: “Het besef van de vage en uiteenlopende betekenissen van ‘integratie’ bekent niet noodzakelijk dat een term als integratie niet bruikbaar zou zijn om over de posities en identiteiten van nieuwkomers of hun kinderen in de samenleving van aankomst te spreken. Het dwingt stemmingmakers zoals me-dia, onderzoekers en politici wel tot een verduidelijking van wat met ‘integratie’ wordt bedoeld, alleen al door de vraag te beantwoorden: integratie in wat, in welke sociale velden van welke samenleving? De

term zou dus meer in beschrijvende en minder in normatieve zin moeten worden gebruikt, zeker in studies die beschrijving en analyse nastreven. Dat opent niet alleen het vizier op de veelheid van integratievor-men na migratie” (blz. 264).

Beyers heeft blijkbaar niet willen kiezen voor het aanboren van pijnlijke collectieve herinneringen aan tragische en trauma-tische incidenten. Er waren immers in januari 1966 twee doden (de mijnwerker János Látos en de bediende Valère Sclep) en meerdere gewonden onder de kogels en traangasgranaten van de rijkswacht gevallen. Beyers houdt het bij twee blad-zijden om dit incident af te handelen (blz. 131-134). Er wordt in dit boek door haar bij voorkeur meer over etnische identiteiten en praktijken en minder over de klassen-strijd en sociale conflicten als elementen in de collectieve identiteitsvorming gepraat.

De auteur ziet de sluiting van de mijnzetel van Zwartberg in 1966 terecht als een scharniermoment in de geschiedenis van de cité. Iedereen deelde in de klappen. De middenstand en het kaderpersoneel in de villa’s verloren hun erkende status. De mijnwerkers raakten werkloos, tenzij ze snel in andere mijnen of in de fordistische fabrieken (veelal Ford Genk of Philips Hasselt) werk vonden. De privatisering van de woningvoorraad op de cité zorgde voor het doen vervagen van de oude be-drijfshiërarchie. De “hardwerkende” Pool en de “luie” Italiaan gingen immers op zoek naar een gemeenschappelijke iden-titeit die ze tenslotte wel in het Belg-zijn moesten vinden. Het was ook de periode

dat buurtwerk en/of actiewezen, dat veelal onder invloed van “sociale priesters” als Jef Ulburghs en Wereldscholen stond, zich op de cité deden gelden. Was een nieuwe fase in het sociale integratieproces aange-broken? Allicht, maar dan wel met weinig duurzame resultaten. Sociale achterstan-den werden niet weggewerkt. Nog lang na de mijnsluiting worden de bewoners van de cité met een stigma achtervolgd. Een jongen of een meisje van de cité loopt het gevaar eerder en langduriger werkloos te worden dan iemand van erbuiten.

Omdat Beyers in haar studie een breed onderzoekspalet hanteert, overstijgt ze het niveau van de klassieke community study. Niet de ogenschijnlijke statische harmonie met conflicten tussen oud en nieuw, tussen vreemd en eigen volk, wordt hier getoond, maar wel de opkomst en de neergang van een door het mijnkapitaal gescha-pen etnisch en cultureel divers mijnwer-kersproletariaat. Ze laat ook de effecten van de diverse strategieën zien die door de tijd de overheid, de mijndirectie, het verenigingsleven, de kerk en de vakbewe-ging ontwikkelden om op deze hetero-gene mijnwerkersgemeenschap greep te krijgen. Waarbij het versterken van de culturele en sociale cohesie in relatie met de Belgische structuren en bevolking altijd centraal bleef staan. En is men daarin ook geslaagd? Veelal niet. Veel samenhang in de diverse strategieën was er trouwens niet te bekennen. De migrantengezinnen deden niet altijd mee. Ze lieten zich niet in de voor hen uitgedachte dwangbuizen proppen, omdat ze door de omgeving niet voldoende werden aanvaard en omdat de objectieve belangen van de kolenindustrie dat tegenwerkten. Het mijnwerkersprole-tariaat voelde zich immers in zijn existen-tie door de kolencyclus en de structuur-veranderingen in het kapitalisme continu

Page 83: VMT Over Piaget 09 Int 01

j a a r g a n g 4 3 n u m m e r 1 ı l e n t e 2 0 0 9

B o e k e n

8 3 ı

bedreigd. De mijnzetel van Zwartberg ging al in 1966 als eerste van de Kem-pense mijnen onherroepelijk dicht. Het kolenavontuur had er nauwelijks een halve eeuw geduurd. Maar de cité ligt er nog altijd als een vreemde puist in het Kempense landschap bij. Nee, steenkool was niet alles.

Gie van den Berghe zet zich reeds een kwarteeuw in om te komen tot een meer accurate geschiedschrijving van het groot-ste enigma van onze tijd, de holocaust. In een vroeger werk, De uitbuiting van de holocaust (1990), kon hij op een dodelijk methodische manier bevestigen wat vele kritische denkers reeds impliciet veronder-stelden: het zionistisch reductionisme van dit onheil en de negationistische blind-heid zijn twee handen op een buik. Des te meer het wetenschappelijk onderzoek wordt gedomineerd door politieke impe-ratieven, des te meer zal het negationisme wegen bewandelen om haar versie ingang te laten vinden in de publieke opinie. “De politiek-ideologische strijd tussen ontkenners en bekenners (voorstanders van uniciteit, intentionalisme en sacralisering) heeft weinig met geschiedenis van doen. Integendeel, de taboeïsering die eruit voortvloeit en de zelf-censuur vanwege historici die de collectieve herinnering aan de Holocaust niet willen schaden of bevreesd zijn voor hun carrière, bemoeilijkt goede geschiedschrijving.”1 Gie van den Berghe onderzocht in zijn nieuw werk een volgend taboe: de eugenetica als ontsporing van de Verlichting. Op zich is deze stelling niet bijster origineel. Sterker nog, het metahistorisch debat over het na-zisme als erfenis van de Verlichting wordt nog steeds gevoerd vanuit de paradigma’s van Lukacs, Adorno en Bauman. Van den Berghe tracht, veelal impliciet, een mid-denweg te zoeken.

De maakbaarheid van de Verlichting

Van den Berghe heeft als doelstelling de diabolisering van eugenetica bij te stellen. De eugenetische praktijk wordt door de nieuwe generatie bio-ethici vereenzelvigd met de biopolitiek van totalitaire systemen in de woelige lange twintigste eeuw. In zijn postmoderne habitus beweert de huidige

medicus dat het genetisch onderzoek en-kel de bekomen positieve verworvenheden van de Verlichtingsidealen wil bewerk-stelligen. Vermits de geschiedenis een concreet en dialectisch proces is, moeten vraagtekens worden gezet bij dergelijke ahistorische uitspraken. Van den Berghe zocht en vond verbanden tussen het ont-staan van de wetenschappelijke revoluties in de XVIIIe eeuw, het sociaaldarwinis-tische wereldbeeld van talrijke voorname wetenschappers begin vorige eeuw, en de verlangens van de hedendaagse generatie transhumanisten. Vermits deze aanpak reminiscent is aan een Foucaultiaanse me-thode en conceptualisering, kan hierdoor worden beweerd dat deze besproken peri-odes behoren tot dezelfde “epistème”. De eugenetica zou een rol vervullen in alledrie de “empiricités” (sociaal leven, het taal-systeem en arbeid), en juist deze “weten-schap” zal beweren de determinaties van de bestaande “empiricité” te overstijgen.2 In hoeverre de imaginaire verlangens van de eugenetici een uitweg vonden in deze empiricités, hangt voornamelijk af van de politieke consensus in een bepaald tijdperk en de rol van de filosofie als slagveld tussen wetenschap en ideologische disposities. En dit is juist wat van den Berghe altijd de onderzoeker laat herinneren.

Het boek bestaat uit drie delen. Het eer-ste deel is een synthetiserende wande-ling doorheen de maakbaarheidsideeën van de belangrijkste Verlichtingsfiloso-fen. De auteur maakt graag gebruik van de reeds betreden paden, ontdekt door het monumentale werk “Radical Enligh-tenment: Philosophy and the Making of Modernity” (2001) van Jonathan Israel. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen gematigde en radicale denkers, hoewel van den Berghe deze scheidingslijn relativeert. Toch is het een handig conceptueel mid-

Maakbaarheid en eugenetica: een geschiedenis

Gie van den Berghe: De mens voorbij: vooruitgang en maakbaarheid 1650-2050, Antwerpen, Manteau, 2008.

Jelle Versieren

Page 84: VMT Over Piaget 09 Int 01

v l a a m s m a r x ı s t ı s c h t ı j d s c h r ı f tı 8 4

del om te verklaren dat zelfs binnen de intellectuele voorhoede een uitgesproken atheïstisch materialisme niet vanzelfspre-kend was. Aan de ene zijde had men het spinozistisch monistisch-immanent idee over god als “natura naturans” zonder ei-gen teleologisch eindpunt, anderzijds had men de natuurtheologie komende uit het Newtoniaans mechanisch wereldbeeld. Spinoza maakt geen onderscheid tussen materie en een goddelijke essentie, de substantie van god omvat een geheel aan eindige modificaties, de concrete reële za-ken. Vermits er geen Openbaring meer bestaat, kennen deze modificaties geen Goddelijk Plan van waaruit zij hun leven moeten organiseren. De causaliteit van de materie duwt de mens verder in een onge-kende toekomst; het concept vrijheid volgt uit de noodzakelijkheid van de ontplooi-ing van de attributen en modificaties als “natura naturata”. De politieke implicaties van een dergelijke revolutionaire theorie zijn verreikend: waarom zouden institu-ties zich beroepen op de goedkeuring van een god als deze blijkt machteloos te zijn? Een rationele kijk op de maatschappij zal uitmaken welke instituties passen bij het vrijheidstreven van de mens:”[…] if men were so constituted by nature as to desire nothing but what is prescribed by true reason, society would stand in no need of any laws. [...]”.3 De staat is nodig om de mensheid te dienen in haar zoektocht naar de rationale grondslagen van haar bestaan, een bestaan dat vrijheid als doel heeft. De meeste ge-matigde filosofen vreesden voor een chao-tische toekomst indien dergelijke radicale agenda werd geïmplementeerd. De burger-lijke intellectuelen moesten zich schikken naar de gegeven politieke constellatie; in Engeland besloot de bourgeoisie een pact te sluiten met de landadel met als resultaat een gematigd monarchaal constitutioneel bestel. Locke, in reactie op de radicaliteit

van Hobbes, vond een uitweg in het con-tractdenken. Gie van den Berghe spreekt terecht over een “bewaakte revolutie”.

De discussie over het concept “god”, de mogelijke interacties tussen mens en god en natuurtheologie versus materialisme waren bezaaid met politieke landmijnen. Julien de la Mettrie, spinozist en propo-nent van het naïef Frans materialisme, kreeg voor zijn Histoire naturelle de l’âme (1745) en L’Homme-Machine (1748) de re-kening gepresenteerd: het repressieve ap-paraat van het absolutisme besloot een einde te maken aan de visie dat de mens een fysiologische machine is. In Marx’ woorden: “‘Genau und im prosaischen Sinne zu reden’, war die französische Aufklärung des 18. Jahrhunderts und namentlich der französische Materialismus nicht nur ein Kampf gegen die bestehenden politischen Institutionen, wie gegen die bestehende Re-ligion und Theologie, sondern ebensosehr ein offener, ein ausgesprochener Kampf gegen die Metaphysik des siebzehnten Jahrhunderts […]”.4 Dit Frans materialisme betekende een definitieve uitkomst in de langdurige “Querelle des Anciens et des Modernes”. Gie van den Berghe gaat akkoord met de klassieke lezing dat mede door het werk “Disgression sur les Anciens et les Mo-dernes” (1688) van Fontenelle er niet alleen komaf werd gemaakt met de aristotelische erfenis, maar dat ook de moderniteit kon openbloeien door de Klassieke Oudheid niet meer te nemen als maatstaf. Dit moet worden genuanceerd. Peter Gay weerlegde de oude these in “The Enlightenment: an Interpretation. The Rise of Modern Paganism”. De strijd tussen twee ogen-schijnlijke onverzoenbare kampen, met als inzet het al dan niet bevestigen van een dynamisch wereldbeeld, was voor veel filosofen geen eenzijdige beslissing. Zij aanschouwden de onderzochte materie in

de oudheid als een welgekomen uitgangs-punt om dogma’s van het christendom te doorbreken. Net zoals Plato, Aristo-teles, neo-aristotelianistische denkers en Descartes5 maakten zij geen onderscheid tussen ontologische en morele zaken; de scheiding tussen een deductieve methode en een ethisch stelsel is eveneens afwezig6. “Control of the outside world and the inner man depended on a rational understand-ing of both, and this understanding in turn depended on a clear definition of the sphere – in fact, of the very nature – of action. [...] The philosophes were generally tied to the rhetoric of natural law [...].”7 Fontenelles visie over religie werd ondersteund door talrijke verwijzingen naar de epicuristi-sche stroming.8

Naast het feit dat de auteur niet de kern van de burgerlijke filosofie behandelt in zijn onderzoek naar de oorsprong van de maakbaarheidsgedachte, de natuurlijke rechten9, zou het ook raadzaam zijn ge-weest de rol van de klassieken in de aanval op het christendom te hebben belicht. De scholastiek had immers geen alleenrecht op deze nalatenschap. Het verdraagzame en pluralistische polytheïsme trok zowat alle Franse Verlichtingsfilosofen aan. De Romeinse kijk op een gedepolitiseerde re-ligie werd eveneens aanzien als een moge-lijke uitweg na eeuwen van vervolgingen.10

Van den Berghe voert wel een kort maar indringend onderzoek naar de verhouding tussen het promoten van Verlichtingside-alen en het cultuurrelativisme. Er bestaat geen twijfel over het feit dat de filosofen een eurocentrische agenda hadden, maar de hamvraag blijft of deze uitmondde in een imperialistische politiek om andere volkeren te onderwerpen aan de verheven idealen. Welk antwoord hier ook uit volgt, het zal vergaande repercussies vertonen

Page 85: VMT Over Piaget 09 Int 01

j a a r g a n g 4 3 n u m m e r 1 ı l e n t e 2 0 0 9

B o e k e n

8 5 ı

indien deze inzichten worden hertaald in een biopolitiek. Om het grofweg in toenmalige bewoordingen te stellen: zijn negers apen of zijn het onze genetische ge-lijken? De auteur toont hierbij aan dat de cultuurrelativistische stroming het moei-lijk bleef hebben met het combineren van het universalistisch concept van de Rede en de particuliere en reële eigenschappen van een samenleving. Dit wordt duidelijk zichtbaar in de theorie van Montesquieu betreffende het door de Rede gecreëerde concept van de “esprit général” van een volk en haar concrete wording in de ge-schiedenis. Op bepaalde ogenblikken moet Montesquieu de Rede omvormen tot een temporele rede, gevestigd op pragmatische politieke doelstellingen. Desalniettemin moet worden onderstreept dat in zijn tijd er een arsenaal aan anti-imperialistische politieke theorieën bestond.11 De grote doorbraak in dit anti-imperialisme kwam pas nadat Rousseau en Diderot een door-dringend onderzoek voerden naar de ver-houding tussen de natuurlijke mens en de culturele mens, waarbij zij afstand namen van de vorige generaties denkers betref-fende de politieke doctrine van natuur-rechten. Dit moment betekende misschien een definitieve breuk tussen een Frans politiek liberalisme dat akte nam van de historische aspecten van het menszijn en het Engels economisch liberalisme dat uit de erfenis van de natuurrechten een gena-turaliseerde homo economicus schiep.12

Hoewel Gie van den Berghe een verstrek-kende analyse maakt van de Verlichting als een heterogeen project, een centrifu-gale kracht, blijft het een lastige opgave om te bepalen welke Verlichting hij kiest als uitgangspunt voor het tweede deel van het boek, een geschiedenis van de eugenetica. Vermits de historiografische achtergrond van het maakbaarheidsidee tijdens de Ver-

lichting een stuk minder wordt belicht in vergelijking met deze in de volle moderni-teit, maakt dat een klare kijk op de tran-sitie tussen de twee periodes een heikele onderneming is en blijft. De noodzaak tot het geven van deze maatschappelijke context vloeit voort uit een tweetal stel-lingen van Foucault: de verhouding tussen Verlichting en humanisme is meer proble-matisch dan menigeen zich kon indenken, en een positie innemen tegen een bepaalde Verlichting zal niet leiden tot het irratio-nalisme (net zoals een antihumanistische positie niet automatisch zal leiden tot een misantropische barbarij). De dominante notie van de Verlichting, gebaseerd op het liberale idee van de subjectconstitutie als de vestiging van het autonome individu, kent een autoritaire kern. Wie durft er nog dit wereldbeeld in vraag stellen? Was deze dogmatische opstelling geen vrij-brief voor wat komen zou? Weigerden de eugenetici niet terug te grijpen naar het alomgekende odium “Wees kritisch!”? “I have been seeking to stress that the thread that may connect us with the Enlightenment is not faithfulness to doctrinal elements, but rather the permanent reactivation of an at-titude – that is, of a philosophical ethos that could be described as a permanent critique of our historical era. [...] Humanism serves to color and to justify the conceptions of man to which it is after all obliged to take recourse.”13 Het is in dit opzicht ook vrij nutteloos om al dan niet het humanisme te verwerpen. Kant had evengoed het maakbaarheids-idee omarmd als Stalin. En juist omwille van deze reden ontwerpt de auteur zijn argument: de eugenetica is een ontsporing

komende van een bepaald humanisme. Van den Berghe kon deze betoogtrant een stuk verder ontwikkelen: de eugenetische wil van de burgerlijke intellectueel tot controle van de ongewenste elementen in zijn samenleving is een perverse inversie van een theologische heilsleer tot de op-richting van het Rijk Gods.14

Burgerdom, moderniteit en degeneratie

Er valt nauwelijks iets af te dingen van de punctuele uiteenzetting van de ge-schiedenis van de eugenetica in deel twee. De factische kant van de zaak werd rijk gestoffeerd door talloze geciteerde filosofi-sche werken over de eugenetica. In tegen-stelling tot het eerste deel blijkt de com-binatie tussen een ideeëngeschiedenis en de maatschappelijke context voor minder problemen te zorgen. Van den Berghe ont-wikkelt een parcours dat kan aantonen dat enerzijds het darwinisme een van de meest belangrijke fundamenten is van onze hui-dige wetenschapsbeoefening, maar dat een welbepaald doch dominant sociaaldarwi-nistisch eugenetisch gedachtegoed van-uit haar morele en politiek-economische premissen een stempel kon drukken op de moderniteit. “Darwinisme, sociaaldar-winisme en eugenetica lagen in elkaars ver-lengde. Eén van Darwins inspiratiebronnen voor de natuurlijke selectie als motor van de biologische evolutie was de eeuwenlang door de mens beoefende kunstmatige selectie om tot (beter) aangepaste planten en dieren te komen. De biopolitieke interpretatie van de evolutietheorie paste die kunstmatige selectie nu ook op mens en maatschappij toe. Soci-aaldarwinisme kwam bij wijze van spreken via een omweg van Darwin terug bij Mal-thus uit. Of nog anders gezegd: de sociale en ethische conclusies die Malthus aan zijn po-pulatietheorie verbond, waren sociaaldarwi-nisme avant la lettre […].”15 De biopolitieke

Page 86: VMT Over Piaget 09 Int 01

v l a a m s m a r x ı s t ı s c h t ı j d s c h r ı f tı 8 6

consequenties waren niet louter te vinden in burgerlijke kringen als wapen in de klassenstrijd, maar ook socialistische den-kers zoals Alfred R. Wallace en George Bernard Shaw aanzagen de eugenetica als een werktuig om de gedegenereerde popu-latie onder het kapitalisme te veredelen. Het eugenetisch gedachtegoed kende geen grenzen, maar de achterliggende redenen zijn uiteenlopend: de conservatieve zijde in de VSA wilde hiermee de dominantie van het blanke protestantisme bewaren te-gen de groeiende migrantenstroom uit de Balkan en Zuid-Europa, in Duitsland zou het aansluiting zoeken bij de hygiënebewe-ging van de hogere (intellectuele) midden-klasse, in Engeland zou Francis Galton het toonbeeld worden van een hernieuwde versie van het elitair Spencerisme. De overheden in verschillende staten van de VSA zouden besluiten op grote schaal negatieve eugenetische maatregelen in te voeren, terwijl in Engeland de regering geen stappen ondernam. De reden waarom het idee van “Vernichtung lebensunwerten Lebens” in Duitsland mede leidde tot een raciale politiek van volkerenmoord en dit niet het geval was in Engeland, wordt voornamelijk verklaard door het feit dat de Engelse maatschappij minder ontvan-kelijk was voor overheidsingrijpen. Het klopt dat het medisch apparaat zich in het Wilhelmiaanse Duitsland compleet ten dienste stelde van de overheid, en dat zij de voortrekker was van een radicale quasi-na-zistische biopolitiek, maar tegelijk vergeet de auteur dat de Victoriaanse discipline-ring van het cultureel-biologische leven in Engeland sterker was dan in Duitsland. Er bestaat in de moderniteit waarschijnlijk geen enkel land zoals Engeland dat een plotse en hevige transformatie onderging betreffende normen en waarden over het menselijk lichaam. Het is een riskante, historische uitspraak om te beweren dat in

dat land er meer respect bestond voor het individu. Engeland was het epicentrum van de proliferatie van het aantal vertogen over de disciplinering van het lichaam met behulp van de uitbouw van een arsenaal aan maatschappelijke apparaten.16 Is de Duitse Sonderweg, de klassieke verklaring van de opstandige reactionaire kleinburger tegen de verworvenheden van de liberale democratie, werkelijk de complete ver-klaring van de rol van eugenetica in de holocaust?17 Het zou heilzamer zijn ge-weest de analyse betreffende het verband tussen moderniteit en eugenetica te laten interageren met het eenvoudige feit dat al deze landen een specifieke maatschappe-lijke configuratie bezaten die werd bepaald door hun ontstaansgeschiedenis van de kapitalistische productiewijze. Duitsland had een grotere drang tot staatscontrole van haar voorheen gefragmenteerd territo-rium juist door de historische afwezigheid van een sterke burgerlijke klasse.18

De auteur maakt zelf een kanttekening over de dominantie van een sociaaldarwi-nistisch eugenetisch gedachtegoed. Reeds voor de holocaust hadden aanhangers, waaronder Julian Huxley, bedenkingen bij deze biopolitiek. Het werk ontbeert desal-niettemin de vermelding van onder andere Kropotkin met zijn Mutual Aid: a Factor of Evolution, waarbij duidelijk wordt dat zelfs in het pre-holocaust-tijdperk het dar-winisme en de eugenetica evengoed kon-den leiden tot een complete afwijzing van de “behandeling” van het “minderwaardig leven”. Een andere zijnoot kan worden ge-plaatst over het aloude idee dat Lenin zou gewonnen zijn voor het ideeëngoed van de burgerlijke eugeneticus Ernst Haeckel. Lenin verwees veelvuldig naar Haeckel in zijn filosofisch hoofdwerk Materialisme en empiriocriticisme als de antipode van de subjectivist Ernst Mach. Ten eerste

veroordeelde Lenin in de geest van En-gels’ Anti-Dühring Haeckels mechanisch monisme19, en vervolgens gebruikte hij Haeckel louter als maatstaf van de weten-schapsfilosofische ontwikkelingen om te komen tot zijn kijk op het materialisme20. Lenin kan dus op geen enkel moment ingeschreven worden in de eugenetische ideeën van Haeckel.

transhumanisme en laatkapitalisme

In het derde en laatste gedeelte introdu-ceert van den Berghe ons in de materie die morgen de biologie van het mense-lijk lichaam zal overheersen. Het woord eugenetica mag dan wel een beladen en ongewenst woord zijn, haar ideeën zijn alomtegenwoordig in de technocratische praktijken van de huidige generatie me-dici, het consumentisme van het laatkapi-talisme en de mystificatie van deze nieuwe technologie. Op dit moment worden alleen bepaalde vormen van negatieve eugenetica juridisch toegelaten, het vermijden van genetische risico’s, maar van den Berghe is overtuigd dat door de verderschrijdende esthetisering van het menselijk lichaam ook positieve eugenetica zijn opwachting zal maken. En wie kan hem ongelijk ge-ven, het was Julia Kristeva die stelde dat de postmoderne habitus zich uitte als een religie van de esthetiek.21 De esthetische zucht naar een gestroomlijnde mens, of dit nu aanwezig is in het statige modernisme of fluïde postmodernisme, kent veelal een biopolitieke relevantie in de zoektocht naar een “zuivere maatschappij”.22

De belangrijkste politiek-filosofische im-plicaties komen neer op een radicalisering van het discours over ons lichaam. De mogelijkheid tot genetische wijzigingen in de prenatale periode leidt tot de bio-politieke verwijdering van het geboortefa-

Page 87: VMT Over Piaget 09 Int 01

j a a r g a n g 4 3 n u m m e r 1 ı l e n t e 2 0 0 9

B o e k e n

8 7 ı

talisme. Sloterdijk gaf deze evolutie naar een geboorte-bij-keuze al aan in zijn essay “Regels voor het mensenpark”, waarbij hij het klassieke humanisme, in navolging van Heidegger, aanzag als een versteend gegeven die geen antwoord kan bieden op toekomstige uitdagingen.23 Tegelijker-tijd aanziet Sloterdijk de humanistische ethiek als legitimerende springplank voor positieve eugenetica. Terwijl het huma-nisme een te grote nadruk legde op de culturele aspecten van het menselijk le-ven, zoekt Sloterdijk in de “open plek” (Lichtung) tussen cultuur en natuur een nieuwe hybride synthese. Maar in hybride staat is het nog steeds een (posthumane) mens die via zijn technologie een passieve natuur naar zijn wensen transformeert. Sloterdijk ontsnapt dus niet aan het oude biopolitieke imperialisme. Het risico op een genotypisch racisme is immanent, een somatische individualiteit lijkt een nieuw element te zijn van de kapitalistische logi-ca naar kapitaalaccumulatie. Het lichaam wordt opnieuw een terrein van conformi-teit en disciplinering. Deze maakbaarheid zorgt, net zoals in de vooroorlogse peri-ode, voor een reductionistische biologi-sering van de mens. De dialectiek tussen maakbaarheid en disciplinering mondt uit tot een herhaalde zoektocht naar eeuwige, inerte eigenschappen van geïdealiseerde burgerlijke subjecten.24

Het biopolitieke imperialisme heeft ogen-schijnlijk een transformatie ondergaan. “Het elitair groepsdenken, nationalisme en patriottisme zijn uit de hedendaagse euge-netica verdwenen. Dankzij beschaving en welvaart kunnen we ons de kostprijs van zwakken veroorloven […]. Enthousiaste bio-technologen en transhumanisten verwach-ten dat de autonomie, de geïnformeerde en weloverwogen keuze van de ouders, en de wens van de staat om het aantal geboorten

met zware handicaps tot een minimum te beperken, zullen samenvloeien in een soci-ale en culturele consensus.”25 In combinatie met van den Berghes vermelding dat deze “individualisering” van de genetische in-grepen gebaseerd zijn op een concrete maatschappelijke context, waarbij kapi-taalkrachtige ouders een meer geperfecti-oneerd kind op de wereld kunnen brengen dan de “have-nots”, is er een duidelijke moralisering van de marktmaatschappij betreffende dit thema26. Uiteindelijk gaat het niet om de technische implicaties van de invoering van eugenetische mogelijk-heden, maar eerder zal de vraag worden gesteld welke toekomstige samenleving wij wensen. De moraal van de markt wordt ondertussen wel genaturaliseerd tot een onbetwistbare evidentie, wat duidelijk merkbaar is bij transhumanistische den-kers zoals Nick Bostrom. John Armitage gaf een duidelijk signaal toen hij stelde dat het neoliberalisme een pankapitalistisch discours is, gebaseerd op de fantasmago-rische warenvorm van technologie. Hij aanzag het huwelijk tussen het posthu-manistisch technologisch (“telematisch”) tijdperk en een neoliberale economie als het “liberaal fascisme”.27

Eugenetica toen en nu behoort tot een-zelfde aspect van het kapitalisme, los van het feit dat er een evolutie plaatsvindt naar het consumerisme. Dit alles leidt onvermijdelijk naar de Lukacsiaanse ver-dinglijking. Het somatische ontwerp van de mens moet worden geplaatst binnen de analyse van de warenstructuur. De warenproductie van de Gesellschaft blijft in zijn zoektocht naar meerwaarde ook in hoogtechnologische omstandigheden ongewijzigd. Het “Kalkulationsprinzip” van de verdinglijking was in de vooroor-logse periode voornamelijk verweven met het principe van het verwijderen van min-

derwaardige subjecten uit de burgerlijke orde.28 Het sproot voort uit een econo-misme waarbij de degeneratie van dit deel van het volk werd gelijkgesteld aan een on-toelaatbare verliespost voor het archetype van de entrepreneur. In de huidige periode is dergelijk somatisch reductionisme nog steeds een uiting van verdinglijking, alleen wordt elk individu op zich gedwongen de “verantwoordelijkheid” te nemen om zich te affirmeren aan de telematische neoli-berale orde. Dit weigeren betekent zich uitschrijven uit het rationaliteitsprincipe van de productiesfeer. Het is met andere woorden een mythe dat het (post)moderne subject als consument enige relatieve au-tonomie bezit tegenover de dwingende premissen van zijn rol als producent. Dit zit impliciet besloten in De mens voorbij, wat juist het boek grensverleggend maakt. Het is niet louter een ideeëngeschiedenis, het is een genealogie van maakbaarheid, kapitalisme en disciplinering van het men-selijk lichaam.

noten

1 Van den Berghe (Gie), De uitbuiting van de holocaust, Amsterdam, Anthos, 2001, p. 175.

2 Foucault (Michel), Les mots et les choses, Paris, Gallimard, 1990, p. 319-329.

3 Spinoza (Baruch), Tractatus Theologico-Politicus, Leiden, Brill, 1989, p. 116.

4 Marx (Karl); Engels (Friedrich), Die heilige Familie oder Kritik der kritischen Kritik gegen Bruno Bauer und Konsorten, in: Werke, Band II, Berlin, Dietz Verlag, 1972.

5 “The philosophy of nature was a kind of clearinghouse in which physics, metaphysics, and theology could meet and negotiate their claims [...]”.

Des Chene (Denise), Physiologia: Natural Philosophy in Late Aristotelian and Cartesian Thought, New York, Cornell University Press, 1996, p. 3.

6 Moriarty (Michael), Early Modern French Thought: The Age of Suspicion, Oxford, Oxford University Press, 2003, p. 77.

7 Gay (Peter), The Enlightenment: an Interpretation. The Rise of Modern Paganism, New York, Northon, 1977, p. 185.

8 Flam (Leopold), De Gefundeerde Orde van Thales tot Kant, Antwerpen, Ontwikkeling, 1965, p. 240.

Page 88: VMT Over Piaget 09 Int 01

v l a a m s m a r x ı s t ı s c h t ı j d s c h r ı f tı 8 8

9 Hiervoor verwijs ik naar Lockes Two Treatises of Government, waarbij het natuurrechterlijk systeem de meest oorspronkelijke uiting is van de burgerlijke legi-timatie van de klassenmaatschappij. De staat in Lockes geschriften is met handen en voeten gebonden aan de productieverhoudingen. Lockes “state of nature” is een inerte neerslag van zijn ideologische disposities betref-fende de rol van de burgerij in de moderne maatschap-pij. Het contractdenken dient louter de noodzakelijke politieke orde om de kapitaalaccumulatie tot stand te brengen. De primaat van de eigendomsrechten in het natuurrechterlijk systeem overlapt het juridische statuut van eigendom in kapitalistische samenlevingen. Dit betekent ook dat formeel het bezitsloze subject evenveel rechten heeft als zijn burgerlijke antagonist, maar dat de mate waarin hij deze rechten kan laten gelden evenredig is met zijn gebrek aan eigendom. Natuurrechten bezitten dus een dubbele functie: enerzijds het verankeren van het idee van een burgerlijk subject, anderzijds een func-tionele rol vervullen binnen het kapitalistisch systeem.

10 Deze these ligt wel onder vuur. De dichotomie religie-politiek kwam maar tijdens het christendom aan de oppervlakte. Hiervoor verwijs ik naar: Gradel (I.), Emperor Worship and Roman Religion, Oxford, Clarendon Press, 2002, p. 22-23.

11 “The tension between moral universalism and the politics of exclusion was overcome to a certain extent by anti-imperialist thinkers who framed the relationship between human nature and cultural pluralism differently from previous thinkers (and from some of their contemporaries); their view that imperial rule was manifest unjust, and their inclination to defend a variety of non-European peoples against imperial policies and institutions, in part developed out of an understanding of humanity as cultural agency, a view that was distinct from that of a number of their most obvious forebears.” Muthu (Sankar), Enlightenment against Empire, Princeton, Princeton University Press, 2003, p. 11.

12 En vanuit de doctrines van het klassieke economische liberalisme zouden nog meer verstarde ideeën over de maatschappij totstandkomen. Carl Menger vereenzel-vigde de ethische legitimatie van een kapitalistische economie met een biologistische kijk op de totaliteit van menselijke gedragingen. Vanuit dit opzicht is dergelijke liberale werkwijze eerder een bewust politieke regressie binnen een nieuw stadium van de klassenstrijd dan wel een verdere ontplooiing van de verworven kennis van Rousseau en Diderot. Younkins (E.W.), “Carl Menger’s Austrian Aristotelianism”, in: Younkins (E.W.) (ed.), Philosophers of Capitalism: Menger, Mises, Rand and bey-ond, Oxford, Lexington Books, 2005, p. 45.

13 Foucault (Michel), “What is Enlightenment?”, in: Rabinow (Paul), The Foucault Reader, New York, Pantheon, 1984, p. 41-43.

14 Het was Nietzsche die alle humanistische stromingen reduceerde tot spiegelbeeld van de christelijke theolo-gie. Dit is een onhoudbare positie gezien voorgaande argumentatie, maar toch kan zijn waarschuwing worden toegepast op de casus betreffende de eugenetica. “Cependant, toute métaphysique du vouloir s’inspire du modèle de la théologie chrétienne et de son eschatologie, posant à l’origine du monde une volonté créatrice, qui pour l’amour de l’homme a produit le monde comme but final.” Löwith (Karl), “Nietzsche et sa tentative de récupération du monde”, in: Cahiers de Royaumont Philosophie N° VI : Nietzsche, Paris, Les éditions de minuit, 1967, p. 61.

15 Van den Berghe (Gie), De Mens Voorbij. Vooruitgang en Maakbaarheid 1650 – 2050, Antwerpen, Manteau, 2008, p. 173.

16 Foucault (Michel), Geschiedenis van de Seksualiteit I. De Wil tot Weten, Nijmegen, 1984, p. 27.

17 Een synthese van deze verklaring kan gevonden worden in: Brown (Eric), “The Dilemmas of German Bioethics”, in: The New Atlantis, XXXVII, Spring 2004, p. 37-53.

18 Kennedy (Paul), The Rise and Fall of the Great Powers. Economic Change and Military Conflict from 1500 to 2000, New York, Random House, 1987 p. 210 – 211.

19 Althusser (Louis), For Marx, London, Verso, 2005, p. 202.20 Lenin (V.I.), Materialisme en empiriocriticisme, Moskou,

Progres, s.d., p. 397-398.21 Kristeva (Julia), Histoires d’Amour, Paris, Gallimard, 1985,

p. 346.22 Pichot (André), The pure Society: from Darwin to Hitler,

London, Verso, 2009, 336 p.23 Sloterdijk (Peter), Regels voor het mensenpark,

Amsterdam, Boom, 2000, p. 25-34.24 “The psyche is becoming flattened out and mapped onto

the corporeal space of the brain itself.” Rose (Nikolas); Novas (Carlos), “Genetic Risk and the Birth of the Somatic Individual”, in: Economy and Society, XXIX, 4, 2000, p. 508.

25 Van den Berghe (Gie), op. cit., p. 329-333.26 Stehr (Nico), “Knowledge, markets and biotechnology”,

in: de la Monthe (J.); Niosi (J.), The Economic and Social Dynamics of Biotechnology, Den Haag, Kluwer, 2000.

27 “Contemporary neoliberalism is the pan-capitalist theory and practice of explicitly technologized, or “telematic”, societies. Neoliberalism is of course a political philosophy which originated in the advanced countries in the 1980s. It is associatied with the idea of “liberal fascism”: free en-terprise, economic globalization and national corporatism as the institutional and ideological grounds for the civil disciplining of subaltern individual, “aliens” and groups. However, while pan-capitalism appears largely impreg-nable to various oppositional political forces and survives broadly uncontested, it nonetheless relies extensively on a specifically neoliberal discours of technology.” Armitage (John), “Resisting the Neoliberal Discours of Technology. The Politics of Cyberculture in the age of the Virtual Class”, in: CTheory, XXII, 1-2, 1999, article 68.

28 Dannemann (Rüdiger), Das Prinzip Verdinglichung. Studie zur Philosophie Georg Lukacs, Frankfurt am Main, Sendler, 1987, p. 90-91.

Page 89: VMT Over Piaget 09 Int 01

j a a r g a n g 4 3 n u m m e r 1 ı l e n t e 2 0 0 9 8 9 ı

i n m e m o r i a m

Op maandag 5 ja-nuari 2009 overleed in Aalst op 75-jarige leeftijd Jos De Gey-ter. Hij was gedu-rende tientallen jaren het gezicht van de Aalsterse communis-

ten. Tot het einde van zijn leven bleef hij actief in diverse sociale en progressieve or-ganisaties. De Geyter staat bekend als één van de sterkhouders van de Mikis Club – het contactcentrum Mikis Theodorakis, dat omgevormd werd tot het pluralistische progressieve trefcentrum De Nieuwbeek.

Jos De Geyter was regent Wiskunde en licentiaat Slavische Talen. Als jonge leraar aan de toenmalige Rijkstechnische School van Aalst kwam hij voor het eerst in con-tact met de communisten, meer bepaald met Raymond De Smet. Enkele jaren later werd hij bestendig secretaris van de Kommunistische Partij van België (KPB) in Aalst. Naderhand zou hij ook verant-woordelijkheden opnemen in de nationale leiding van die partij.In een periode waarin de communisti-sche partij in Vlaanderen verschrompelde, slaagden De Smet en De Geyter erin – sa-men met een stevige en uitgebreide groep militanten – hun beweging te verzekeren van een zeer zichtbare aanwezigheid en invloed in de lokale politiek.Een belangrijke rol hierin speelde de uit-bouw van de Mikis Club, een contactcen-trum dat tot voor een aantal jaren geleid werd door communisten, maar dat de hele tijd openstond voor alle democratische personen, organisaties en meningen. Ver-tegenwoordigers van de socialisten, chris-tendemocraten, liberalen, groenen en de-mocratische nationalisten kwamen er zeer regelmatig over de vloer en gingen graag

in op uitnodigingen tot vaak geanimeerde debatten en gedachtewisselingen.Na het overlijden van Raymond De Smet in 1981 werd Jos De Geyter het belangrijk-ste en meest bekende gezicht van zijn or-ganisatie. Dat bleef hij tot vandaag, want tussen zijn pensionering en zijn overlijden veranderde er niets aan zijn inzet en zijn dagelijks engagement. Zijn vrijwilligers-werk bleef een voltijdse dagtaak, zeven op zeven.Samen met Marc De Smet en verscheide-ne mensen van andere gezindten vormde Jos De Geyter de voorbije jaren de Mikis Club om tot het pluralistisch-progressieve trefcentrum De Nieuwbeek. Onder hun impuls ontwikkelden zich op de stevige fundamenten uit het verleden een massa nieuwe ideeën, contacten, activiteiten, ac-ties en evenementen. Net zoals de volkse en politiek gedreven Mikis Club voorheen, is De Nieuwbeek vandaag hét zenuwcen-trum van de Aalsterse progressieve actie. Radicaal, maar ruimdenkend.Jos De Geyter was een man van en voor het volk, die men niet zou betrappen op intellectuele politieke spelletjes of spits-vondigheden die niets met de dagelijkse realiteit en behoeften van de bevolking te maken hadden. Van enige hoogstpersoon-lijke politieke ambitie had hij geen last: zijn principes, zijn overtuiging, persoon-lijke integriteit, sociale rechtvaardigheid en de noden van de mensen plaatste hij voor elke andere overweging.Nochtans beschikte hij over een grote intellectuele bagage en een onuitputte-lijke kennis van de wereld en de lokale, nationale en internationale politiek. Dat maakte hem tot een geduchte tegenstan-der in discussies en debatten, of die nu voor een publiek of gewoon aan de toog gevoerd werden.De Geyter was bovendien een man van de actie in al haar vormen: in de media (hij

was een uitstekende, scherpe en gevatte journalist), op de straat en in de directe, solidaire steun aan ieder die dit nodig had. Het dagelijkse welzijn van de mensen rondom hem stond hem even na aan het hart als de politieke verandering die hij noodzakelijk achtte.Weliswaar kregen zijn idealen harde klap-pen, maar hij liet zich daardoor niet uit het lood slaan. Hij was voldoende flexi-bel om nieuwe vormen en gedachten te vinden, zonder daarbij zijn marxistische overtuiging en zijn dialectisch denken te verliezen.Misschien was zijn partij klein, maar als geëngageerde persoon was hij voor zijn stad een man met een grote betekenis.

Afscheid van Jos De Geyter

Jos Gavel

Page 90: VMT Over Piaget 09 Int 01

v l a a m s m a r x ı s t ı s c h t ı j d s c h r ı f tı 9 0

i n m e m o r i a m

Sommige mensen beïnvloeden de levens-loop van anderen door hun charismati-sche persoonlijkheid. Jaap Kruithof was zo iemand. Door hem en Leo Apostel ben bijvoorbeeld ik filosofie gaan studeren.In de loop van mijn universitaire filosofi-sche opleiding tijdens de jaren ’70 heb ik echter nooit op een traditionele manier les van Kruithof gekregen. Berucht was zijn grote cursus ethica, vrijdagsmorgens in het bomvolle, grote auditorium E van de Blan-

dijnberg voor studenten uit verschillende richtingen. Kruithof begon steeds met wat hij het aperitief noemde: studenten mochten vragen en opmerkingen maken over de politieke en morele problematiek die toen actueel was, of Kruithof gooide zelf iets ter discussie in het halfrond. Kruithof geraakte nooit verder dan het aperitief. De eigenlijke cursus kwam niet aan bod. In andere leersessies, seminaries met minder mensen, moesten de studen-

ten zelf werkstukken naar voren brengen die onderling kritisch besproken werden. Kruithof was dus een antiautoritaire prof die zijn studenten wou aanzetten tot een (zelf)kritische houding waarbij hij ver-plichtte dat men zijn traditionele vooroor-delen en standpunten tenminste beter zou beargumenteren.Toch bestond de examenstof steeds uit een wetenschappelijk werk dat Kruithof op zijn bekende ordelijke en analytische wijze had uitgeschreven en als boek had gepubliceerd.

Wetenschap en ideologie

Het intellectuele werk van Kruithof wordt in het begin gekenmerkt door een gesple-tenheid. Tot deze eerste periode behoren onder andere zijn wetenschappelijke wer-ken De Zingever. Een inleiding tot de studie van de mens als betekenend, waarderend en agerend wezen (1968), Eticologie. Een inlei-ding tot de studie van het morele verschijnsel (1973), Arbeid en lust (deel 1 en 2, 1984 en 1986) (Het aangekondigde deel 3, waarin Kruithof meer evaluatief over de verhou-ding tussen arbeid en lust wou spreken, is niet gepubliceerd.) In deze werken ziet men Kruithof werkzaam als een scherpe analyticus van begrippen die hij wil vatten in schema’s, die dikwijls een combinatie van ja’s en neens vormden. In deze werken probeerde Kruithof objectiefwetenschap-pelijk te werken en hield hij zich zo ver mogelijk van ideologische, waardegeladen uitspraken. Wat Kruithof hier deed, kan vergeleken worden met muzikaal compo-neerwerk − Kruithof was een uitstekend pianist met eigen composities −: de ge-luiden uit de leefwereld worden zodanig geordend dat ze een muziekstuk vormen, waarvan de noten bij elkaar passen maar wel boven de geluiden van de leefwereld uitstijgen.

Herinneringen aan Jaap Kruithof (1929-2009)

Guy Quintelier

“Jaap als schrijver, begin jaren zestig” © JOHn HuyBreCHtS

Page 91: VMT Over Piaget 09 Int 01

j a a r g a n g 4 3 n u m m e r 1 ı l e n t e 2 0 0 9 9 1 ı

i n m e m o r i a m

Kruithof geloofde in de noodzaak van een wetenschappelijke benadering van de mens en zijn specifieke activiteiten, ook al leidde dat soms tot simplificatie. Met zijn wetenschappelijke benadering keerde hij zich tegen de wijsbegeerte die te veel literair proza was. In het Woord vooraf van De Zingever schreef hij: “De reële mens is complexer dan wat er over hem gezegd wordt in deze studie. In een ge-schrift de rijkdom van de werkelijkheid adequaat weergeven, is een onmogelijke opgave. Men moet noodgedwongen sche-matiseren en simplificeren. (…) Meerdere filosofen nemen er genoegen mee opper-vlakkige beschouwingen te publiceren. Zij hebben het contact met de natuur- en menswetenschappen verloren en verber-gen hun gebrek aan wetenschappelijk en oorspronkelijk denken achter onduidelijke generalisaties en inslaande leuzen.” (p. 5) In een Humo-interview (29 oktober 1971) zegt Kruithof op de vraag van Herman De Coninck: “Welke zin geeft u aan De zingever? Eigenlijk is dat toch een erg abstract, erg vrijblijvend boek geworden?”: “Mijn bedoeling was een frame te geven, een kader te maken dat je als basis kon nemen voor een groot aantal problemen in verband met de menswetenschappen. Het is eigenlijk geen boek om te lezen, maar om te gebruiken. Als je over een bepaald probleem wilt nadenken, kun je het even openslaan en dan weet je: ‘Kijk, met deze vijftien factoren moet ik nu rekening hou-den.’ Dat ondervind ik geregeld in debat-ten. Ik kan een spreker op heterdaad ana-lyseren, en hem zeggen: ‘U gebruikt die en die term in die en die verkeerde betekenis; daar en daar trekt u verkeerde conclusies, dat en dat hoort er niet bij.’” (Een wereld zonder stuurman, p. 51)In een interview met Frans Boenders, eerst gepubliceerd in 1974, poneert Kruithof: “De filosoof, als wetenschapsmens, velt

geen waardegebonden oordelen, maar be-studeert hoe het ideologische fenomeen in elkaar zit, wat zijn aard en zijn werking is. In die betekenis zou ik alle twee willen zijn. Ik wil bestuderen hoe een ideologie in elkaar zit, hoe een maatschappelijk waar-desysteem, dat leeft bij mensen, functio-neert, maar wil zelf ook waardeoordelen geven. (…) Ik weet natuurlijk wel dat waar-deoordelen dikwijls te vlug uitgesproken worden en niet voldoende gefundeerd zijn; daarom wil ik dit aanvullen, en dat doe ik in studies over vragen als ‘Hoe kan men geldige waardeoordelen uiten, hoe moeten die met elkaar verbonden worden?’ Die vragen zijn dan meer wetenschappelijk-fi-losofisch.” (Een wereld zonder stuurman, p. 73-74) In zijn wetenschappelijk werk van deze eerste periode wou Kruithof afstand houden van ideologisch geladen oordelen en op een metaniveau menselijke ethi-sche fenomenen bestuderen. Dit leidde tot een gespletenheid tussen de Kruithof als wetenschapper en de Kruithof van de publieke fora.

In artikels, interviews en debatten liet Kruithof voor zichzelf wel meer waarde-geladenheid toe. Maar de scherpe analy-ticus blijft daarin ook wel aan het werk. Artikels werden gebundeld in o.a. twee boeken: Links en rechts. Kritische opstellen over politiek en kultuur (1983) dat opstellen uit de jaren 1956 tot 1983 bevat, en Vrijheid en vervreemding. Kritische opstellen over etiek en sociale wetenschappen met opstel-len uit de jaren 1960 tot 1982.1 In zijn ‘Ter inleiding’ tot dit werk stelt Kruithof: “Met een aantal standpunten uit dit boek ben ik het niet meer volledig eens. Door mijn vechtlust was ik soms wellicht te strak en te rechtlijnig.” (p. 5) Een aantal interviews zijn gebundeld in Een wereld zonder stuur-man. Gesprekken 1962-1995 (1995). Kruithof had branie: hij choqueerde mensen om ze

uit hun zelfgenoegzaamheid wakker te schudden. Hij verplichtte mensen om zich met zijn uitspraken en zijn werk te con-fronteren. Zo stelde hij bijvoorbeeld in het eerder aangehaalde interview met Frans Boenders uit 1974: “Dan heb je rechts, schrik niet, daartoe behoren de Volksunie, de CVP, de BSP en de Communistische Partij. De Belgische KP is een rechtse partij. Dat lijkt wel radicaal, maar ik meen het, met het oog op de wereldproblema-tiek. Ik geloof ook dat de Sovjetunie een rechtse wereldmogendheid is geworden.” (p. 82)

ecocentrisme en ecofascisme

In de fundamentele filosofische houding van Kruithof heeft er een ommekeer plaatsgegrepen. Koen Raes merkt daar-over in 1996 op: “Bovendien is de Jaap Kruithof die ik als student leerde kennen niet meer helemaal dezelfde als de Jaap Kruihof van vandaag. Zijn toenmalige planetaire socialisme waarin de noord-zuid-tegenstelling en het partij kiezen binnen die tegenstelling een centrale as vormden in zijn morele benadering van het wereldgebeuren heeft later plaats moeten ruimen voor de tegenstelling mens-natuur, vanuit een radicale ecocentrische kritiek van het antropocentrisme. Dat ging tege-lijk gepaard met een minder uitgesproken pro-wetenschappelijke houding en zelfs met een herwaardering van (een atheïs-tische) religiositeit.” (Over Jaap Kruithof gesproken. Liber amicorum, p. 114) In 1985 publiceerde Kruithof namelijk zijn m.i. beste boek: De mens aan de grens. Over religiositeit, godsdienst en antropocen-trisme. Ook al werkt Kruithof hier ook op zijn typische analytische manier, zijn analyse is meer uitgesproken waardegela-den. Volgens hem hebben de mensen in hun verhouding tegenover de natuur twee

Page 92: VMT Over Piaget 09 Int 01

v l a a m s m a r x ı s t ı s c h t ı j d s c h r ı f tı 9 2

i n m e m o r i a m

mogelijke keuzen: ecofascisme (waarvan ook een verzachte vorm bestaat) of eco-centrisme. Een ecofascist meent dat hij de maat der dingen is die alles direct mag ondergeschikt maken aan zijn onmiddel-lijke belangen. Een ecocentrist stelt dat de mens niet de hoogste en laatste waarde is, maar het planetaire systeem waarvan hij deel uitmaakt. Kruithofs pleidooi voor een vernieuwde religiositeit dat fundamentele bezwaren had tegen het antropocentris-me, sloeg in de atheïstische, wetenschap-pelijke middens in als een bom. Kritiek op dit werk bleef dan ook niet uit2, ook al riskeerde men daarbij dat Kruithof je in het ecofascistische kamp plaatste. Na het verschijnen van dit boek waarin Kruithof de mens niet meerderwaardig aan o.a. alle andere levende wezens achtte, werd op de muur naast Kruithofs bureau op de tweede verdieping van de Blan-dijnberg door een duidelijk geïnspireerd iemand het woord ‘ jAAP’ geschreven.

‘Het neoliberalisme’ en ‘het humanisme’

Een verdere uitwerking van Kruithofs ecocentrismestellingen vindt men, naast in zijn omgaan-ingaan-doorgaan-op-de-dingen-boeken, ook in Het humanisme. Over de klassieke erfenis, de interne verdeeldheid, de toets van de praktijk en de actuele waardecri-sis (2001): “In zijn pleidooi voor een socia-listisch ecocentrisme toont Kruithof aan dat de grondige ideologische wijzigingen en een krachtige inzet voor een democra-tisch collectivisme zich aan de humanisten opdringen.” (achterflap boek).Een jaar eerder had Kruithof Het neo-liberalisme (2000) gepubliceerd. Daarin verdedigde hij het standpunt dat het neo-liberale bestel, de modernste vorm van het kapitalisme, de wereld beheerst en in ruime mate verantwoordelijk is voor de kwalen van onze tijd.

Muziek als vertroosting

Jaap Kruithof zocht tijdens zijn strijdlus-tig leven troost in de klassieke muziek: “Muziek heelt zijn wonden, verzacht zijn pijn. Het aantal decibels is vaak evenredig met zijn droefheid.” (Marc Vandepitte in Over Jaap Kruithof gesproken. Liber ami-corum, p. 60)Kruithof heeft ook een filosofisch-analy-tisch boek geschreven over één van zijn grote passies, muziek: Geen dier jankt zo ongenadig als de mens (1997). Vanaf zijn zesde levensjaar speelde hij piano. Hij was ook amateur-organist in verschillende kerkgebouwen, ook op reis. Zijn broer Kees getuigt daarover: “Ten slotte biedt het reizen met Jaap onverwachte momen-ten van ontroering. De gevoeligheid van zijn aard blijkt bijv. telkens weer wanneer hij met zijn improviserend orgelspel, gal-mend in majestueuze kerken (Tonnerre, Conques, Limoges), hoofd en hart ont-roert. Bij het binnentreden van de kerk verdwijnt hij, zoekend naar de toegang van het oksaal en met enig geluk − want dikwijls zijn deuren op slot en orgels ver-grendeld − hoor je hoe onbeschrijfelijke klanken het gebouw vullen en weet je dat een reis het gevoel bevestigt dat we el-kaar niet verliezen.” (Over Jaap Kruithof gesproken, p. 155). Toch verliezen mensen uiteindelijk elkaar, maar tijdens ‘onze reis’ kunnen we toch elkaar ondersteunen in de strijd tegen het denken en handelen dat de menselijkheid bedreigt. Jaap Kruithof was zo een steun … en hij blijft, ondanks ons verlies, zo een steun.

noten

1 Kruithof wakkerde de confrontatie met zijn denken aan. Met dit boek deed ik dat in: “Aliënatie als vrijheid van konflikten. N.a.v. Jaap Kruithofs Vrijheid en vervreemding” in Kritiek 9, Gent, 1985/1, pp. 88-113.

2 O.a. Guy Quintelier: “Afscheid van de religiositeit. N.a.v. Jaap Kruithof: De mens aan de grens” in Kritiek 10, Gent, 1985/2, pp. 66-72.

Page 93: VMT Over Piaget 09 Int 01

j a a r g a n g 4 3 n u m m e r 1 ı l e n t e 2 0 0 9 9 3 ı

d e l a at S t e co lu m n

Vandaag is de SP.a verschrompeld tot een zelfhulpgroepje voor mensen waar nie-mand nog iets mee te maken wil hebben. Bijna twee jaar geleden is dat begonnen. Toen was de SP.a wanhopig op zoek naar een Antwerpse lijsttrekker. Geen enkele Beroemde Vlaming bleek bereid om Pa-trick Janssens te depanneren. Zijn spin-doctors slaagden er niet in om ook maar één Teeveediva, Sterartiest of Voetbal-vedette te bepraten. La Esterella wendde hoofdpijn voor en Tom Lanoye mocht niet van zijn man. Wekenlang hield men ons in de wiggel. We zouden eens wat zien. Hou jullie vast. Eindelijk was het zo ver. Hier komt ons wit konijn. Applaus! En met veel gedruis baarde de berg een grijze muis. Christine Van Broeckhoven. Gelauwerd hoogleraar in de moleculaire biologie, dat wel. Absolute wereldtop. In het hoofd van de doorsnee Vlaming rinkelde er helaas geen belletje. Wat had u gedacht? De norm op wetenschappelijk gebied is hier Marc Coucke. U weet wel, het apothekershulpje dat zijn volk afleerde te snurken. De knut-selaar die voor 40 euro onze GSM vrij van boze straling beloofde te maken. Opge-past, versta mij niet verkeerd. Zelf ben ik een onvoorwaardelijke bewonderaar van professor Van Broeckhoeven. Geen kwaad woord over deze alzheimerspecialiste. Kent u haar boekje Brein & Branie (Houte-kiet, Antwerpen 2006)? Daarin heeft deze grande dame het over haar wetenschappe-lijk onderzoek en over hoe moeilijk het was om als vrouw onder professoren aanvaard te worden. Pure klasse, neem dat gerust van me aan. Alleen zul je mevrouw Van Broeckhoven niet op politieke uitspraken betrappen. Dat hebben de Socialisten, de Progressieven en de Anderen dan ook geweten. Totaal onvoorbereid werd de la-boratoriumgeleerde Van Broeckhoven ten prooi gevoerd aan politieke tegenstanders en gniffelende persparasieten, een volkje

dat normaal gesproken niet eens in aan-merking komt om haar boekentas te dra-gen. Al bij haar eerste tv-optreden bleek de tot politica omgebouwde topbiologe een niet te overziene ramp. Anderlecht dat Joke van Leeuwen als spits in het veld zou sturen. Toen dus is de miserie definitief be-gonnen. Vandaag is de chain gang Gennez, Crombé, Tobback, Anciaux et les autres nog steeds bezig aan zijn lange tocht door diepe dalen en troosteloze woestijnen. En de gids is wel heel onervaren.

Eindeloos lang bleef het stil rond Chris-tine Van Broeckhoven. Gelukkig voor haar hadden meer doorgewinterde politici dan zij zowat anderhalf jaar nodig om iets ineen te steken dat op een regering leek. Daarvan moet de SP.a geprofiteerd heb-ben om Christine Van Broeckhoven bij te scholen. Pas op 11 januari van dit jaar vernamen we weer iets van haar. Een inter-viewtje. In De Zondag. Toegegeven, dat is niet Het Eertijds Progressieve Dagblad en al helemaal niet De Onverantwoord Inte-ressante Krant voor Vlaanderen. Vergeet echter niet dat onze kwaliteitspers zich op datzelfde ogenblik moest concentreren op een dieptepsychologische studie van Kim D.G. waarbij ze zich over de vraag boog of hij al dan niet geschminkt was. Maar goed, dat interview dus. Wat leert ons dat? Dat de SP.a, Open VLD en CD&V blijkbaar dezelfde studiedienst hebben. Want wat Van Broeckhoven ons opdient over de ver-grijzing en de pensioenen had net zo goed bedacht kunnen zijn door de Vlaamse Reus van het liberale denken, Rik Daems, als door de christendemocratische intellec-tuele bellenblazer, Servais Verherstraeten. Voor de zoveelste keer voert nu ook Van Broeckhoven het verschrikkelijke spook van de vergrijzing op. Dat we vandaag pro-bleemloos meer dan tachtig jaar worden, vinden socialisten helemaal geen zegen. In-

tegendeel. Een ramp is dat. Binnen enkele jaren net zo onbetaalbaar als de atmosfeer onleefbaar. Mag ik een tip geven? Lais-sez faire, laissez passer. Laat het fijn stof door die vergrijsde Belgen inademen en het probleem lost zich zo op. Kom nou! In 2003 toonde de Franse econoom Michel Husson∗ aan de hand van cijfers van onder meer Eurostat – de onverdachte bron van elke weldenkende econoom – dat de so-ciale zekerheid en dus ook de pensioenen perfect betaalbaar zijn. Jaar na jaar blijft Eurostat die cijfers bevestigen. Pas nu nog. Al meer dan twintig jaar groeit de meer-waarde die de bedrijven voortbrengen. De taart wordt groter, heet dat in mensentaal. Maar niet de lonen. Ook niet de sociale bijdragen. Die dalen! En de investeringen? Die blijven constant. Waar gaat die meer-waarde dan wél naartoe? Naar de uitge-keerde winst! Verdubbeld is die. Van 8% naar 16%. Exact het percentage dat de lonen gedaald zijn. Natuurlijk weet ik ook wel dat je die uitgekeerde winst niet op een twee drie uit de zakken van de aandeelhou-ders kunt terugvorderen. Maar je mag toch verwachten dat een socialist of een sociaal-democraat, zelfs een progressief of laat het nog Anciaux zijn, dergelijke zaken met het nodige misbaar aan de kaak stelt? En daar op blijft hameren. Een sociaal draagvlak creëren heet dat. Nee dus. Hoe ziet me-vrouw Van Broeckhoven dat? “Ik raad aan om zelf aan pensioensparen te doen”. Voilà! Met die krimpende loonsom moeten jullie dat steeds krapper wordende pensioen-tje maar wat bijmesten. Bij Kaupthing of Fortis bijvoorbeeld. Jaren geleden al heette dat bij Verhofstadt de derde poot van ons pensioenstelsel. Een mankepoot.

noot

* Michel Husson, Les casseurs de l’Etat social, Parijs 2003

Grijs konijn met drie poten

Koen Dille

Page 94: VMT Over Piaget 09 Int 01

v l a a m s m a r x ı s t ı s c h t ı j d s c h r ı f tı 9 4

oV e r au t e u r S e n V e r ta l e r S

Eddy Bonte (Wulveringem, 1949) stu-deerde Germaanse Filologie aan de Vrije Universiteit Brussel en was werkzaam in de communicatie en de journalistiek, met onderwijs als specialisatie. Hij was o.m. freelance journalist (tot 1988), persattaché op ministeriële kabinetten (1988-1992), hoofd communicatie van de Hogeschool Gent (1995-2006) en hoofdredacteur van Delta, tijdschrift voor hoger onderwijs (2006-2008). Op dit ogenblik is hij senior medewerker communicatie bij de Neder-lands-Vlaamse Accreditatieorganisatie.

Michel Capron (°1940) studeerde eco-nomische wetenschappen aan de ND faculteiten in Namen en was sinds 1972 tot recent verbonden aan het FOPES (Fa-culté Ouverte de Politique Economique et Sociale) van de UCL in Louvain-la-Neuve. Hij publiceerde over industriële politiek en sociale conflicten.

Viviana Civitillo is professor geschiede-nis aan de Universidad de Buenos Aires (Argentinië). Ze publiceerde met Rafael Cullen over de crisis van het peronisme. Ze doet onderzoek naar de revoluties en de onafhankelijkheidsstrijd tegen Spanje in het begin van de 19de eeuw, speciaal dan in Paraguay.

Rafael Cullen is historicus en was direc-tielid van de faculteit Letteren en Wijs-begeerte van de Universidad de Buenos Aires (Argentinië). Hij deed onderzoek naar en publiceerde over de relatie tussen de arbeidersklasse en het peronisme. Nu werkt hij aan een documentaire over het peronistische verzet in de jaren 1955-1965 en aan de publicatie van een boek over het peronisme, de arbeidersklasse en de guer-rilla tussen 1943 en 1973.

Erik De Bruyn (1959) is scheikundige van opleiding. In het dagelijks leven is hij milieuambtenaar. Hij is lid van de sp.a te Deurne (Antwerpen), medewerker van het marxistische maandblad Vonk (www.vonk.be) en stichtend lid van SP.a Rood, de nieuwe linkerzijde in de sp.a (www.sp-a-rood.be)

Pascal Debruyne is sociaal werker, moraalfilosoof en Master Conflict & Development. Hij is werkzaam als doctoraal onderzoeker aan de Univer-

siteit Gent (Centrum voor Duurzame Ontwikkeling).

Katrien Demuynck is historica en coör-dinator van Initiatief Cuba Socialista. Ze bezocht Cuba tientallen keren en publi-ceert regelmatig over het land.

Maartje De Schutter is licentiaat in de criminologische wetenschappen en Mas-ter of Conflict & Development.

Koen Dille (°1934) studeerde geschiede-nis aan de ULB en was docent geschiede-nis en economie in het sociaal hoger on-derwijs. Hij publiceerde eerder in Links, Toestanden, Socialistische standpunten, Ecogroen en Aktief.

Jos Gavel is een beroepsjournalist die sinds 1989 over arbeidsrelaties en perso-neelsbeleid publiceerde in achtereenvol-gens Trends, Personeel & Organisatie en HRMagazine. Hij is algemeen directeur van HR Square, een tijdschrift over Hu-man Resources.

Rudolf Gutwirth (1928) promoveerde in de filosofie aan de universiteit van Poitiers. Hij publiceerde eerder o.m. La phénoménologie de J.-P. Sartre (Erasme-Privat, 1973) en talrijke artikelen i.v.m. de filosofie van Sartre, de psychoanalyse en de “chaotische” dialectiek.

Sonja Lavaert (1958) is filosoof en itali-anist (RUG). Ze doceert aan het depar-tement Toegepaste Taalkunde van de Erasmushogeschool Brussel en de VUB. Zij is lid van de redactie van het VMT en publiceerde o.m. over Machiavelli.

Johny Lenaerts is medewerker van het digitale tijdschrift La Somme et le Reste (www.espaces-marx.org, over de studie van het werk van Henri Lefebvre), van de websites www.yabasta.be (voor een globalisering van onderop) en www.flexmens.org (voor autonome cultuur en sociale bewegingen), van het magazine Gonzo (www.gonzocircus.com, over ver-nieuwende muziek en cultuur) en van het anarchistische tijdschrift Buiten de Orde (www.buitendeorde.nl).

André Mommen (1945) is hoofdredac-teur van het Vlaams Marxistisch Tijd-schrift. Hij schreef o.a. Eens komt de grote crisis van het kapitalisme. Leven en Werk van Jenö Varga, IMAVO, 2002.

Guy Quintelier (1953) is filosoof van opleiding. Hij coördineert IMAVO en is eindredacteur van het VMT.

Marc Vandepitte is filosoof en econo-mist. Hij is auteur van o.a. De gok van Fi-del (1998), De kloof en de uitweg. Een eigen-zinnige kijk op ontwikkelingssamenwerking (2004), Made in China (2006).

Gaston Vandewalle (°1923), doctor in de economische wetenschappen. Emeritus hoogleraar economie aan het RUCA en de RUG. Van 1967 tot 1992 was hij boven-dien lid van het College der Censoren van de Nationale Bank van België.

Valeer Vantyghem (°1952) studeerde be-gin de jaren ’70 politieke wetenschappen aan de VUB bij Marcel Liebman en Er-nest Mandel. Hij werkte enkele jaren op het ministerie van Economische Zaken rond de consumentenproblematiek. Hij was tien jaar ABVV-arbeidersdelegee. Heel actief begin de jaren ’90 in de soli-dariteit met Tuzla (Bosnië). Hij was lijst-trekker voor de CAP West-Vlaanderen, en is nu vooral actief voor het Marxistisch Internet Archief (MIA).

Hans van Zon is professor, verbonden aan de Hogeschool Rotterdam. Hij is specialist in het postcommunisme en de Centraal-Europese landen. Hij publi-ceerde ondermeer ‘The Political Economy of Independent Ukraine (Palgrave Mac-Millan 2000), The Future of Industry in Central and Eastern Europe (Ashgate, 1996) en Alternative Scenarios for Central Europe (Ashgate, 1994).

Jelle Versieren studeerde geschiedenis aan de Universiteit van Gent.

Page 95: VMT Over Piaget 09 Int 01
Page 96: VMT Over Piaget 09 Int 01