RELATIE TUSSEN HOUDINGSTYPES IN HET SAGITTAAL VLAK EN ...
Transcript of RELATIE TUSSEN HOUDINGSTYPES IN HET SAGITTAAL VLAK EN ...
RELATIE TUSSEN HOUDINGSTYPES IN
HET SAGITTAAL VLAK EN
BEWEGINGSPATRONEN BIJ GEZONDE
JONGVOLWASSENEN
Jonathan Lebbe
Magomed Lianov
Promotor: dr. Mieke Dolphens
Copromotor: dr. Sophie De Mits
Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting Revalidatiewetenschappen en
kinesitherapie
Academiejaar: 2016 - 2017
RELATIE TUSSEN HOUDINGSTYPES IN
HET SAGITTAAL VLAK EN
BEWEGINGSPATRONEN BIJ GEZONDE
JONGVOLWASSENEN
Jonathan Lebbe
Magomed Lianov
Promotor: dr. Mieke Dolphens
Copromotor: dr. Sophie De Mits
Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting
Revalidatiewetenschappen en kinesitherapie
Academiejaar: 2016 - 2017
Voorwoord
Deze masterproef is geschreven met het oog op het behalen van de graad van Master of science in de
revalidatiewetenschappen en kinesitherapie. De titel, namelijk ‘Relatie tussen houdingstypes in het
sagittaal vlak en bewegingspatronen bij gezonde jongvolwassenen’, heeft bovenal onze interesse
gewekt. We opteerden voor een studie omtrent de wervelzuil aangezien dit ons het meest aantrekt.
De hoofdreden hiertoe is dat er binnen dit domein nog veel te ontdekken valt gezien de hoge
frequentie van idiopathische rugklachten.
In het bijzonder willen wij onze promotor, Dr. Mieke Dolphens, bedanken voor het begeleiden van ons
tijdens het maken van deze masterproef. Haar klinische ervaring en constructieve feedback hebben
een grote bijdrage gehad aan deze scriptie. Ook willen wij onze copromotor Dr. Sophie De Mits
bedanken voor het begeleiden en het geven van feedback. Met name de begeleiding tijdens het
experimenteel deel van deze studie was uitermate bruikbaar. Ook willen wij Tanneke Palmans
bedanken voor haar hulp tijdens het dataverwerkingsproces.
Voorts richten wij ook een dankwoord tot onze familie en vrienden voor de steun.
Lianov Magomed,
Lebbe Jonathan
Inhoudsopgave
1. Lijst van afkortingen ............................................................................................................................ 7
2. Abstract (Nederlands) ......................................................................................................................... 8
3. Abstract (English) ................................................................................................................................. 9
4. Inleiding ............................................................................................................................................. 10
4.1. Houdingstypes in stand .............................................................................................................. 10
4.1.1. Ideaal alignement ................................................................................................................ 10
4.1.2. Hyperlordose type ............................................................................................................... 10
4.1.3. Hypolordose type ................................................................................................................ 11
4.1.4. Sway back type .................................................................................................................... 11
4.2. Rechtkomen uit zit...................................................................................................................... 12
5. Methodiek ......................................................................................................................................... 14
5.1 Design .......................................................................................................................................... 14
5.2 Populatie...................................................................................................................................... 14
5.3 Screeningsprocedure ................................................................................................................... 16
5.4 Testprotocol ................................................................................................................................ 17
5.5 Dataverwerking ........................................................................................................................... 19
6 Resultaten ........................................................................................................................................... 20
7 Discussie ............................................................................................................................................. 26
8 Conclusie ............................................................................................................................................ 29
9. Referentielijst .................................................................................................................................... 30
10. Abstract in lekentaal ........................................................................................................................ 32
11. Bijlagen ............................................................................................................................................ 33
Bijlage 1: Bewijs van indiening bij ethisch comité ............................................................................. 33
Bijlage 2: Bewijs van goedkeuring door ethisch comité .................................................................... 39
Bijlage 3: Informed Consent .............................................................................................................. 41
Bijlage 4: toegevoegde info screeningsprocedure ............................................................................ 43
Bijlage 5: toegevoegde informatie protocol ...................................................................................... 44
Bijlage 6: Getekend document van labo-afspraken .......................................................................... 45
Bijlage 7: Getekend document van confidentialiteit ......................................................................... 47
1. Lijst van afkortingen
SIAS
Spina Iliaca Anterior Superior
SIPS
Spina Iliaca Posterior Superior
ROM
Range of motion
IPAQ
International Physical Activity Questionnaire
8
2. Abstract (Nederlands)
Inleiding Er wordt in de literatuur onderscheid gemaakt tussen verschillende houdingstypes. Een bekende indeling wordt beschreven door Kendall et al. bestaande uit ideaal alignement, hyperlordose, hypolordose en sway back. In de literatuur is er echter weinig informatie beschikbaar over de bewegingspatronen van deze houdingstypes. Aangezien er aanwijzingen zijn dat bepaalde houdingstypes een groter risico op lage rugpijn vormen, maar deze link matig verklaard kan worden, is het relevant om ook de bewegingspatronen van deze houdingstypes te onderzoeken. Doelstelling De doelstelling van deze studie is om na te gaan of gezonde jongvolwassenen met een verschillende gewoontehouding in stand verschillen vertonen in bewegingspatronen tijdens het rechtstaan uit zit.
Onderzoeksdesign Het design van deze studie is een Cross-sectioneel observationeel onderzoek.
Methode Bij 34 klachtenvrije jongvolwassenen, ingedeeld in de vier houdingstypes (9 ideaal alignement, 9 hyperlordose, 7 hypolordose, 9 sway back) , werd de kinematica van het rechtstaan uit zit onderzocht. Tijdens de uitvoering van deze beweging werd gebruik gemaakt van een 3-dimensioneel opto-electronisch meetsysteem om kinematische data te verkrijgen. Deze data werd geanalyseerd met behulp van Qualisys Track Manager en Visual 3D. Vervolgens werd een kwalitatieve, visuele inspectie van de kinematische data van het rechtkomen uit zit uitgevoerd. De beweging zit tot stand werd opgedeeld in vier fasen: zit, zit tot afstoot, afstoot tot stand en stand. Het afstootmoment werd gedefinieerd als het moment waarbij de dijen loskwamen van de stoel.
Resultaten Personen die behoren tot het hyperlordose houdingstype vertonen een grotere lordosering van de lumbale wervelzuil tijdens het rechtstaan uit zit in vergelijking met personen van het hypolordose type. Er zijn een aantal verschillen in bewegingspatronen tussen personen met een hypolordose type en personen met een sway back type. Zo vertonen personen met een sway back gewoontehouding een grotere toename van de lumbale lordose vanaf afstoot tot stand, terwijl de personen met een hypolordose houdingstype een snellere posterieure tilt van het bekken vertonen tijdens deze fase. In de thoracale regio is er sneller kyfosering bij het hypolordose houdingstype in vergelijking met de andere drie houdingstypes tijdens de fase van afstoot tot stand. Tussen de verschillende houdingstypes zijn er weinig verschillen merkbaar in het bewegingspatroon ter hoogte van van de heupen en de knieën.
Conclusie Tijdens het rechtstaan uit zit zijn er bij een klachtenvrije populatie verschillen in de bewegingspatronen, voornamelijk ter hoogte van thoracale en lumbale wervelzuil, naargelang de gewoontehouding in stand. Verdere onderzoeken met spierrekruteringspatronen tijdens functionele bewegingen lijken relevant om een link te leggen met de bevindingen uit deze studie.
Trefwoorden: sagittale vlak, houdingstypes, lumbo-pelvisch, bewegingspatronen, zit tot stand
9
3. Abstract (English) Introduction The literature makes a distinction between different posture types. Kendall et al. described four posture types, namely ideal alignment, hyperlordosis, hypolordosis and sway back. However, little is known concerning the movement patterns of these posture types. There are indications that certain posture types have a greater risk of low back pain, but this link is poorly explained. Therefore it seems relevant to examine the movement patterns of these posture types. Objective The aim of this study is to examine whether healthy young adults with different posture types have differences in movement patterns while performing the sit-to-stand movement. Study design Cross-sectional observational study. Methods In 34 healthy young adults, divided into the four posture types (9 ideal alignment, 9 hyperlordosis, 7 hypolordosis, 9 sway back), the kinematics of sit-to-stand were examined. During the execution of this movement, a 3-dimensional opto-electronic measurement system was used to obtain kinematic data. This data was analyzed using Qualisys Track Manager and Visual 3D. Subsequently, a qualitative visual inspection of the kinematic data of sit-to-stand was performed. The sit-to-stand movement was divided into four phases: sit, sit to lift-off, lift-off to stance and stance. The lift-off was defined as the moment when the thighs left the chair. Results Individuals belonging to the hyperlordosis posture type show a greater increase of lumbar lordosis during sit-to-stand compared to persons with a hypolordosis posture type. There are some differences in movement patterns between people with a hypolordosis type and persons with a sway back type. Thus, persons with a sway back type show a greater increase of lumbar lordosis from lift-off to stance while the persons with a hypolordosis type show a faster posterior pelvic tilt during this phase. In the thoracic region there is a faster increase of kyphosis for persons with the hypolordosis posture type compared to the persons from the other three posture types during the phase from lift-off to stance. In the hips and knees there are almost no differences in movement patterns between different posture types. Conclusion While performing sit-to-stand there is some variation in movement patterns within the different posture types, especially in the thoracic and lumbar region. Further studies with muscle recruitment patterns during functional movements seem relevant to link with the current findings. Keywords Sagittal plane, posture type, lumbo-pelvic, movement pattern, sit-to-stand
10
4. Inleiding
Een bekende indeling van houdingstypes wordt beschreven door Kendall et al. (1) bestaande uit ideaal
alignement, hyperlordose, hypolordose en sway back. Smith et al. (2) beschreven een lager risico voor lage
rugpijn bij het ideaal alignement in vergelijking met de andere drie houdingstypes. Ook wordt er in de
literatuur een relatie beschreven tussen de drie niet ideale houdingstypes en lage rugpijn, deze correlatie
is echter matig (3, 4). Dit zou te maken kunnen hebben met het feit dat de kenmerken van houdingstypes
in stand voornamelijk statische informatie bevatten, zoals onderstaand weergegeven.
4.1. Houdingstypes in stand
Kendall et al. beschrijven vier houdingstypes in het sagittale vlak die vooral ingedeeld worden op basis van
bekkenstand, mate van lumbale lordose en de positie van de romp in relatie tot het bekken. (1)
4.1.1. Ideaal alignement
Het normale houdingstype omvat de neutrale fysiologische posities van de wervelzuil. Zo is er een neutrale
houding van het hoofd, lichte cervicale lordose, lichte thoracale kyfose en een lichte lumbale lordose.
Voorts is er een neutrale tilt van het bekken waarbij Spina Iliaca Anterior Superior (SIAS) en symphysis pubis
zich in hetzelfde verticale vlak bevinden. De heup-, knie- en enkelgewrichten bevinden zich eveneens in een
neutrale positie. (1,5)
4.1.2. Hyperlordose type
Er is een neutrale positie van het hoofd. Cervicaal en thoracaal is er sprake van de fysiologische
krommingen. Ter hoogte van de lumbale wervelzuil is er echter sprake van hyperextensie. Tevens is er
anteversie van het bekken. Er is sprake van hyperextensie van de knieën en lichte plantairflexie van de
enkels. Er zijn verkorte en versterkte heupflexoren, terwijl hamstrings en M. Obliquus Abdominis Externus
verlengd en verzwakt kunnen zijn. De lage rugspieren zijn verkort en versterkt. Ten slotte is er sprake van
verzwakking en verlenging van de nekflexoren en de M.Erector Spinae in de thoracale regio. (1,5)
11
4.1.3. Hypolordose type
Bij dit houdingstype is er sprake van een anteropositie van het hoofd met zwakke nekflexoren en sterke
nekextensoren. Ter hoogte van de cervicale wervelzuil is er lichte extensie. In de hoogthoracale wervelzuil
is er lichte flexie en laagthoracaal afvlakking. Er is lumbale hypolordose en retroversie van het bekken. Er is
extensie van de knieën met lichte plantairflexie van de enkels. De buikspieren zijn meestal versterkt, terwijl
de rugspieren licht verlengd en niet verzwakt zijn. De heupflexoren zijn verzwakt en verlengd, terwijl de
hamstrings versterkt en verkort zijn. (1,5) Hasebe et al. (6) hebben het vooroverbuigen met gestrekte
knieën onderzocht waarbij de lengte van de hamstrings invloed had op het bewegingspatroon. Hierbij
speelt de lumbo-pelvische mobiliteit een cruciale rol. De lumbale wervelzuil voert een flexie uit, terwijl in
het bekken een anteversiebeweging plaatsvindt. Hierbij heeft de lengte van de hamstrings invloed op de
Range of motion (ROM) van deze bekkenkanteling. Als de hamstrings verkort zijn zal tijdens het
vooroverbuigen de anteversie beperkt zijn en zal de beweging zich meer situeren in de lumbale regio (6).
Aangezien bij het hypolordose type sprake is van verkorte hamstrings, zou er dus sprake kunnen zijn van
een dominantere beweging lumbaal in vergelijking met het pelvis bij het vooroverbuigen met gestrekte
knieën. Een ander onderzoek (7) toonde bovendien aan dat het stretchen van de hamstrings leidde tot een
daling van de lumbopelvische ratio (i.e. minder beweging lumbaal ten opzichte van het bekken) bij het tillen
van een voorwerp met gestrekte knieën.
4.1.4. Sway back type
Er is een anteropositie van het hoofd met zwakke nekflexoren en sterke nekextensoren. Er is een lichte
flexie van de cervicale wervelzuil. Er is verzwakking en verlenging van de thoracale extensoren met een
achterwaartse translatie van de thoracale zone. Voorts zijn de hamstrings en de bovenste vezels van M.
Obliquus Abdominis Internus versterkt en verkort. Ook is er een retroversie van het bekken met een
lumbale hypolordose. Aangezien bij het sway back type ook sprake is van verkorte hamstrings kan een
bewegingspatroon aanwezig zijn waarbij er, zoals bij hypolordose type besproken, een hoge lumbo-
pelvische ratio is tijdens het vooroverbuigen met gestrekte knieën (6). De lage rugspieren zijn versterkt,
maar niet verkort, terwijl de M. Obliquus Abdominis Externus verzwakt en verlengd is. De heupflexoren zijn
verminderd in kracht. Er is hyperextensie van de heupen en de knieën wat leidt tot een voorwaartse
translatie van het bekken. (1,5,8) O’Sullivan et al. beschreven dat bij het aannemen van een sway houding
er meer berust wordt op passieve lumbopelvische structuren waardoor minder spierwerk nodig is (8). Of
dit ook het geval is bij het sway back houdingstype is niet met zekerheid te stellen, aangezien in het
onderzoek het aannemen van de sway houding wordt beschreven.
12
4.2. Rechtkomen uit zit
In de literatuur is er weinig gekend over de relatie tussen de houdingstypes en bewegingspatronen tijdens
dagdagelijkse activiteiten. Aangezien het rechtstaan uit zit een beweging is die dagelijks voorkomt, zal de
focus hierop liggen. Onderstaand wordt een overzicht gegeven van de literatuur omtrent zit en zit tot stand.
Claus et al. (9) maakten een onderscheid tussen vier houdingen in zit, waarbij de classificatie gebaseerd is
op de curven van de thoraco-lumbale overgang en de lumbale wervelzuil. Deze houdingen in zit zijn long
lordosis (lordose in thoraco lumbale overgang en lumbale wervelzuil), short lordosis (vlakke of kyfotische
thoraco lumbale overgang en lumbale lordose), slump (kyfose van zowel thoraco lumbale overgang als
lumbale wervelzuil) en flat back (minimale curven van thoraco lumbale overgang en lumbale wervelzuil).
Uit de resultaten bleek dat flat back en slumphouding de minste spieractiviteit nodig hadden om de houding
in zit te bewaren in vergelijking met short en long lordosis. De flat back had volgens de onderzoekers het
meest optimale evenwicht tussen belasting van de articulaire (meest belast bij short en long lordosis) en
ligamentaire (meest belast bij slump) structuren.
Tully et al. (10) beschreven het bewegingspatroon tijdens rechtstaan uit zit bij gezonde jongvolwassenen.
Er werd beschreven dat tijdens de fase voorafgaand aan het loskomen van het zitvlak, de heupen en de
lumbale wervelzuil beide naar flexie bewogen. Deze bewegingen zijn echter niet van dezelfde grootte
aangezien voor elke 3.1 graden heupflexie slechts 1 graad lumbale flexie plaatsvond. Uit deze literatuur valt
weinig af te leiden over de invloed van houding op bewegingspatronen tijdens het rechtstaan uit zit. Wel is
er literatuur die invloed van houding op spierrekruteringspatronen beschrijft, zoals het onderzoek van Choi
B. (11) naar de invloed van de bekkenstand in zit op de spierrekrutering tijdens het rechtstaan uit zit. De
activatie van M. Quadriceps Vastus Medialis en Lateralis bleek verhoogd wanneer een neutrale
bekkenstand werd aangenomen in vergelijking met een bekkenstand in anterieure tilt. Het nadeel van dit
onderzoek is dat de bekkenkanteling werd geïnstrueerd en niet noodzakelijk een deel uitmaakte van een
gewoontehouding.
Aangezien Hasebe et al. (6) beschreven dat bij het vooroverbuigen met gestrekte knieën verkorte
hamstrings zorgen voor een hoge lumbo-pelvische ratio, wordt verondersteld dat deze ratio groot zou zijn
bij hypolordose en sway back types tijdens tijdens het rechtstaan vanuit zit. Deze houdingstypes hebben
immers vaak verkorte hamstrings (1,5).
13
Omdat de karakteristieken van houdingstypes in stand voornamelijk statische informatie weergeven en er
een matige correlatie is met lage rugpijn (2,3,4) is het relevant om onderzoek te doen naar de
bewegingspatronen kenmerkend voor de houdingstypes. Deze bewegingspatronen zouden immers in de
toekomst meer verklaring kunnen geven voor de relatie tussen houdingstypes en lage rugpijn. Daarom is
de doelstelling van deze studie om de relatie na te gaan tussen de houdingstypes in het sagittale vlak en
bewegingspatronen.
14
5. Methodiek
5.1 Design
Het design van deze studie is een cross-sectioneel observationeel onderzoek. Hierbij wordt een
kwalitatieve, visuele inspectie van de kinematische data van het rechtkomen uit zit uitgevoerd.
5.2 Populatie
Met het oog op het rekruteren van 48 representatieve vertegenwoordigers van hyperlordose, flat back,
sway back en ideaal alignement type werd een grootschalige screening georganiseerd van de studenten
eerste Bachelor Revaki aan de Universiteit Gent (academiejaar 2009-2010). Er werden 360 studenten (18 –
25 jaar) gescreend. Op basis van exclusiecriteria (cfr. 5.3 Screeningsprocedure) werden er 48 personen
geselecteerd waarvan er 44 aan deze studie participeerden. Voorts beoogde het onderzoek ook een gelijke
ratio van geslacht binnen de houdingstypes (tabel 1).
Tabel 1: geslachtsverdeling binnen de houdingstypes (8)
Man Vrouw Totaal
Normaal 5 6 11
Hyperlordose 6 6 12
Hypolordose 4 6 10
Sway back 6 5 11
Totaal 21 23 44
Voorts worden de demografische gegevens per houdingstype afgebeeld in tabel 2. Hierbij is er geen
significant verschil tussen de besproken houdingstypes wat betreft de antropometrische variabelen
(leeftijd, gewicht, lichaamslengte en BMI). (5)
15
Tabel 2: Demografische gegevens van de houdingstypes. Hierbij zijn eerste kwartiel (Q1), mediaan (M), derde kwartiel (Q3) en
significantie (P) bekomen met Shapiro-Wilk test. (8)
Normaal Hyperlordose Hypolordose Sway back
Q1 M Q3 Q1 M Q3 Q1 M Q3 Q1 M Q3 P
Leeftijd
(jaar)
18,50 19,00 19,00 18,00 18,00 19,00 18,00 18,00 18,00 18,00 18,00 19,00 0,000
Gewicht
(kg)
57,25 60,90 74,35 57,45 65,20 70,30 51,30 61,15 67,00 53,20 60,95 66,60 0,183
Lichaams-
lengte (m)
1,66 1,71 1,78 1,64 1,73 1,80 1,66 1,75 1,84 1,69 1,75 1,80 0,436
BMI
(kg/m²)
20,71 21,50 22,33 20,69 21,13 22,01 18,57 20,85 21,93 19,43 19,76 22,16 0,295
Alvorens de screeningsprocedure start worden diverse administratieve gegevens gevraagd aan de student.
Deze omvatten onder andere naam, geboortedatum, medische gegevens, eventuele klachten en/of
interventies aan de rug, eventueel beenlengteverschil en ten slotte de contactgegevens van de
proefpersoon.
De studenten worden geëxcludeerd als er gekende structurele afwijkingen ter hoogte van de rug, heup,
knie of enkel zijn. Er mag ook geen scoliose en beenlengteverschil van groter dan 7 mm zijn. Daarnaast
mogen de studenten drie maanden voor de testing geen rugklachten hebben gehad of hier behandeld voor
geweest te zijn (oefentherapie met betrekking tot de houding, manipulaties, chirurgische ingreep). Voorts
mochten de studenten geen voorkennis hebben van de houdingsgerelateerde zaken en werden de
studenten met coördinatie- en evenwichtsproblemen geëxcludeerd, evenals ze medicatie gebruikten die
een invloed heeft op de proprioceptie of het evenwicht. Er werd gebruik gemaakt van de vragenlijsten IPAQ
en Pain Grading Scale (van Korff). Enkel de geselecteerde personen die daarenboven een geïnformeerde
schriftelijke toestemming hadden verleend, participeerden aan het onderzoek (bijlage 3).
16
5.3 Screeningsprocedure
Teneinde in de studiepopulatie enkel personen op te nemen die beschouwd kunnen worden als
representatieve vertegenwoordigers voor de houdingstypes ideaal alignement, hyperlordose, hypolordose
en sway back, vond volgende screeningsprocedure plaats.
Hiervoor wordt een gestandaardiseerde opstelling gebruikt (bijlage 4). Er worden twee reflecterende
markers geplaatst op SIAS en SIPS, waardoor een evaluatie van bekkenkanteling mogelijk is. Een
spiegelreflexcamera wordt (Canon EOS 450D) gepositioneerd met het midden van het beeld ter hoogte van
de trochanter major, vervolgens wordt er een profielfoto gemaakt van elke proefpersoon. Alvorens de
foto’s worden genomen neemt de proefpersoon plaats in ontspannen staande houding met de armen
naast de romp, de hielen op gelijke hoogte met de blik gericht op een target dat zich op ooghoogte bevindt.
Indien de markers of lumbale kromming niet zichtbaar zijn wordt de proefpersoon geïnstrueerd om de
armen voor zich te kruisen. Vervolgens wordt er één foto na 30 seconden en één na 60 seconden genomen.
Op basis van de foto’s van de proefpersonen die de screeningsprocedure hebben doorlopen, vond nadien
de selectie plaats van de representatieve vertegenwoordigers van de houdingstypes. Deze selectie
gebeurde door kinesitherapeuten met klinische ervaring en expertise in houdingsevaluatie. Het ideaal
alignement wordt gekarakteriseerd door een neutraal globaal lichaamsalignement (het bekken is niet
voorwaarts verplaatst t.o.v. de steunbasis, weinig inclinatie van de romp t.o.v. de verticale, de loodlijn
vanuit C7 is dichtbij de laterale malleolus), fysiologische bekkenkanteling en fysiologische lumbale lordose.
Het hyperlordose houdingstype heeft ook een neutraal globaal lichaamsalignement, maar er is sprake van
lumbale hyperlordose en anteversie van het bekken. Bij hypolordose is er ook sprake van een neutraal
globaal lichaamsalignement, terwijl er retroversie van het bekken is en een lumbale hypolordose. Tenslotte
wordt sway back gekenmerkt door een loodlijn vanuit C7 posterieur van de laterale malleolus, retroversie
van het bekken, korte en weinig uitgesproken lumbale lordose, voorwaartse translatie van het bekken ten
opzichte van de enkels en een achterwaartse translatie van de romp ten opzichte van het bekken.
17
5.4 Testprotocol
Teneinde de kinematica bij de verschillende houdingstypes tijdens het rechtkomen uit zit te onderzoeken,
wordt gebruik gemaakt van een 3-dimensioneel opto-electronisch meetsysteem. In de paragrafen die
volgen, wordt meer informatie verschaft over de 3D bewegingsanalyse en de uitvoering van de zit tot stand
beweging.
Er werden reflectieve markers (met een diameter van 12 millimeter) op de huid van de proefpersoon
geplaatst met een dubbelzijdig plakband. Deze markers werden geplaatst op vooraf bepaalde anatomische
referentiepunten (bijlage 5). De positie van deze markers wordt gecapteerd door 6 opto-elektronische
camera’s (Oqus, Qualisys, Göteborg, Sweden) die aan een frequentie van 150 Hz filmen.
Op basis van vier hoeken (sway-angle, bekkenstand, lumbale lordose en thoracale kyfose) tussen diverse
markers worden de houdingskarakteristieken van een proefpersoon bepaald. Om de sway-angle te bepalen
wordt de hoek gemeten tussen enerzijds een rechte lijn die C7 en de trochanter major verbindt, en
anderzijds een rechte lijn tussen trochanter major en de laterale malleolus. De bekkenstand (anteversie/
retroversie/neutrale stand) wordt bepaald door de hoek die werd gevormd door de rechte lijn die SIAS met
trochanter major verbindt en een rechte tussen trochanter major en de laterale epicondyl. Voorts werd ook
de stand van de wervelzuil bepaald aan de hand van de twee resterende hoeken, namelijk thoracale kyfose
en lumbale lordose. De hoek tussen een rechte van T1-T6 en een rechte van T6-T12 geeft de thoracale
kyfose weer. De lumbale lordose wordt gevormd door de rechte van T12-L3 en de rechte van L3-S2.
De bedoeling is dat de proefpersoon gaat zitten op een in hoogte verstelbaar krukje en vervolgens gaat
rechtstaan. Tijdens zit zijn de voeten op schouderbreedte met een heup- en knieflexiehoek van 90°. Voorts
liggen de armen ontspannen op de dijen en kijkt de proefpersoon recht voor zich. Het krukje wordt
afgesteld op 110% van de afstand van caput fibulae tot de grond. Het proximale derde van het bovenbeen
steunt op het krukje.
18
De proefpersoon wordt geïnstrueerd om ontspannen op de stoel te gaan zitten zoals die gewoonlijk zou
zitten op een stoel van dat type. De patiënt blijft zitten in ontspannen zithouding gedurende 60 (meting 1)
of 30 seconden (meting 2 tot en met 5). Vervolgens wordt de proefpersoon gevraagd om zo natuurlijk en
spontaan mogelijk recht te komen (zoals die ook zou bewegen mocht die zich niet in de testsetting
bevinden), met een natuurlijke en rustige ademhaling. De standpositie wordt nog minimaal drie seconden
aangehouden, waarna wordt meegedeeld dat de oefeningen afgelopen is. Deze beweging voert de
proefpersoon vijf keer uit. De proefpersoon krijgt alvorens de meting begint een oefenpoging met
eventuele feedback.
In figuur 1 zijn de vier fasen van het rechtstaan uit zit weergegeven. Deze studie zal focussen op de fasen
van zit tot afstoot en van afstoot tot stand (fase 2 en 3). Het afstootmoment wordt in deze studie
gedefinieerd als het moment waarbij de dijen loskomen van de stoel (21). In de grafieken (Figuur 2) wordt
dit afstootmoment geschat op het moment van maximale heupflexie.
Figuur 1: Fasen van het rechtstaan uit zit.
1.) Zit 2.) Zit tot afstoot
3.) Afstoot tot stand
4.) Stand
19
5.5 Dataverwerking
Het Qualisys Track Manager software programma wordt gebruikt om de data te verwerven. Alle trials
worden ingekort tot 1400 frames waarbij de initiatie van de beweging bij elke trial op hetzelfde moment
begint. De data wordt verder verwerkt in Visual 3D (C-Motion Inc., Germantown, MD, USA). Daarin worden
grafieken verworven die voor diverse gewrichts- en segmenthoeken de gemiddelde kinematische data per
houdingstype weergeven (Figuur 2). De gewrichtshoeken omvatten: thoracale kyfose, lumbale lordose,
heuphoeken links en rechts en ten slotte de kniehoeken links en rechts. Daarnaast werden de romphoek
en de pelvishoek (anterieure/posterieure tilt) bepaald.
Van de 44 proefpersonen werden er 10 geëxcludeerd wegens beperkte zichtbaarheid van cruciale markers
tijdens (grote delen) van het bewegingsverloop. Van de 34 personen die verder werden opgenomen in de
analyses, hadden 9 proefpersonen een ideaal alignement, 9 een hyperlordose, 7 een hypolordose en 9 een
sway back houdingstype.
6 Resultaten
Figuur 2a: gemiddelde waarden van gewrichtshoeken (NO=ideaal alignement, HYPER=hyperlordose, HYPO=hypolordose, SB=sway back)
21
Figuur 2b: gemiddelde waarden van segmentshoeken (NO=ideaal alignement, HYPER=hyperlordose, HYPO=hypolordose, SB=sway back)
22
Figuur 3a: gemiddelde waarden van gewrichtshoeken met standaarddeviatie (NO=ideaal alignement, HYPER=hyperlordose, HYPO=hypolordose, SB=sway back)
23
Figuur 3b: gemiddelde waarden van segmentshoeken met standaarddeviatie (NO=ideaal alignement, HYPER=hyperlordose, HYPO=hypolordose, SB=sway back)
Onderstaand zullen de grafieken uit Figuur 2a en 2b besproken worden per gewrichts- en segmenthoek.
Thoracaal
Het ideaal alignement heeft op het moment van afstoot de grootste thoracale kyfose, gevolgd door
hyperlordose, sway back en hypolordose houdingstypes. Het hypolordose houdingstype blijkt thoracaal een
ander bewegingspatroon te vertonen in vergelijking met de andere houdingstypes. Vanaf het
afstootmoment is namelijk te zien dat het hypolordose houdingstype een snellere kyfosering vertoont,
geïllustreerd door een steiler verloop van de curve.
Lumbaal
Tijdens de fase van zit tot afstoot is bij ideaal alignement een korte en kleine kyfosering te zien die direct
gevolgd wordt door een lordosering. Bij de andere houdingstypes wordt er vrijwel direct een lordosering
van de lumbale wervelzuil geïnitieerd. Het hyperlordose type vertoont ongeveer dezelfde lumbale
kromming in zit als het hypolordose type. Vanaf afstoot tot stand is er een verschil in bewegingspatroon
merkbaar, namelijk grotere lordosering in het hyperlordose type ten opzichte van het hypolordose type.
Voorts is er in zit is meer kyfose in de lumbale wervelzuil aanwezig bij sway back, terwijl in stand het
hypolordose type en sway back ongeveer dezelfde lordosering hebben. Wat bewegingspatroon betreft,
heeft het sway back type een grotere lordosering vanaf de afstoot vergeleken met het hypolordose type.
Bij ideaal alignement in zit bevindt bevindt de lumbale curvatuur zich in neutrale stand tussen flexie en
extensie, terwijl de andere houdingstypes lumbale flexie hebben in zit.
Pelvis
Alle houdingstypes vertonen een anteversiebeweging van zit tot afstootmoment en een
retroversiebeweging van afstoot tot stand. Gedurende de hele beweging staat het bekken bij sway back het
minst in anteversiestand in vergelijking met de andere houdingstypes. Het hypolordose houdingstype
vertoont bij het moment van de afstoot de snelste toename van retroversie, waarbij kort daarna deze
snelheid ongeveer gelijk is aan de snelheid van de andere houdingstypes.
25
Romp
Bij alle houdingstypes neemt de flexie toe tot het afstootmoment. Vervolgens beweegt de romp naar
extensie toe, waarbij sway back de meest uitgesproken extensie van de romp bereikt. Bij het hypolordose
type is er minst rompflexie aanwezig gedurende heel de beweging. Zo zou het hypolordose houdingstype
het minst rompflexie gebruiken om recht te komen vergeleken met de andere houdingstypes.
Heup en knie
Alle houdingstypes vertonen een heupflexie naar het afstootmoment toe, die gevolgd wordt door een
heupextensie om tot stand te komen. Bij de knieën vindt er extensie plaats vanaf het afstootmoment tot
stand. De bewegingspatronen in de heup en knie zijn gelijkaardig bij de verschillende houdingstypes.
26
7 Discussie
De doelstelling van deze studie was om de relatie tussen houdingstypes en bewegingspatronen te
onderzoeken tijdens het rechtstaan uit zit.
Uit de resultaten blijkt dat er variaties zijn in bewegingspatronen tussen de verschillende houdingstypes.
Zo is er bij ideaal alignement tijdens de fase van zit tot afstoot een kyfosering van de lumbale wervelzuil
waarneembaar die direct gevolgd wordt door een lordosering. Bij de andere drie houdingstypes wordt deze
lordosering nauwelijks voorafgegaan door een kyfosering in de lumbale wervelzuil.
Het hyperlordose type vertoont lumbaal een ander bewegingspatroon dan het hypolordose type, namelijk
een grotere lordosering vanaf afstoot tot stand. Een mogelijke verklaring is dat deze twee houdingstypes in
zit al een gelijkaardige lumbale kromming hebben, terwijl in stand er zoals verwacht meer lordose is bij
hyperlordose type.
Het hypolordose houdingstype heeft van afstoot tot stand ter hoogte van de thoracale wervelzuil een
snellere kyfosering vergeleken met de andere houdingstypes. Ook blijkt er bij hypolordose type minder
rompflexie plaats te vinden tijdens de fase van zit tot afstoot in vergelijking met andere houdingstypes.
Opmerkelijk is dat het hypolordose type in vergelijking met andere houdingstypes een sneller
bewegingspatroon vertoont ter hoogte van het pelvis en thoracale regio. Dit gebeurt in de fase van afstoot
tot stand waarbij ter hoogte van het pelvis er een korte en snelle toename van retroversie plaatsvindt en
ter hoogte van de thoracale regio er een snelle flexie is. Een hypothetische verklaring voor deze snelle
thoracale flexie is dat deze gekoppeld is met het vertrekken vanuit een kleine rompflexiehoek tijdens
afstoot tot stand, waardoor het lichaamszwaartepunt van de romp boven de steunbasis zou blijven.
Het sway back type vertoont vanaf de afstoot tot stand een grotere lumbale lordosering in vergelijking met
het hypolordose type. Dit kan verklaard worden doordat sway back in zit meer lumbale kyfose heeft, terwijl
beide houdingstypes in stand een gelijkaardige lumbale kromming hebben.
27
Tully et al (10) beschreven dat heup en lumbale flexie gebruikt wordt om het lichaamsgewicht naar voor te
brengen tijdens de fase van zit tot afstoot. Dit is in overeenstemming met het bewegingspatroon van ideaal
alignement waarbij er een lumbale kyfosering plaatsvindt tijdens die fase. Wat opvalt is dat deze kyfosering
nauwelijks aanwezig is bij de andere houdingstypes. Dit kan te maken hebben met het feit dat de drie
andere houdingstypes in zit zich reeds meer in kyfosestand bevinden dan het ideaal alignement waardoor
mogelijks minder lumbale kyfosering vereist is om het gewicht naar voor te brengen tijdens de fase van zit
tot afstoot.
Claus et al. (9) vonden dat de houding in zit met minst lumbale kromming (flat back) een optimale evenwicht
had tussen belasting van articulaire en ligamentaire structuren. Een overmatige stress aan een van deze
structuren zou een risico kunnen zijn voor lage rugpijn (12,13,14,15). Uit de resultaten van dit onderzoek
blijkt dat het ideaal alignement in zit ook minimale lumbale krommingen vertoont. Dit zou deels kunnen
verklaren waarom ideaal alignement een lager risico heeft op lage rugpijn in vergelijking met de andere drie
houdingstypes (2).
De invloed van verkorte hamstrings op bewegingspatronen tijdens voorover buigen met gestrekte knieën
zoals beschreven door Hasebe et al. (6) kan niet veralgemeend worden naar de beweging van zit tot stand.
Er werd mogelijk geacht dat tijdens zit tot afstoot hypolordose en sway back types een hogere lumbo-
pelvische ratio zouden vertonen, aangezien ze verkorte hamstrings hebben. Uit de resultaten blijkt dat er
bij hypolordose en sway back houdingstypes bijna geen lumbale flexie plaatsvindt tijdens afstoot tot stand.
Er is echter wel een duidelijke anteversie van het bekken in deze fase. Dit duidt op een lage lumbo-pelvische
ratio wat niet in overeenstemming is met de hypothese. Dit kan te maken hebben met het feit dat in zit de
hamstrings zich in een verkorte toestand bevinden en dus het bekken niet in retroversie houden.
Er dient opgemerkt te worden dat een aantal bevindingen in deze studie hypothetisch moesten worden
verklaard, aangezien er beperkte literatuur beschikbaar is omtrent de bewegingspatronen bij diverse
houdingstypes.
28
Valorisatiemogelijkheden
Aangezien de studie slechts één beweging beschrijft en de onderzochte populatie klachtenvrij was, zijn de
bevindingen uit deze studie momenteel moeilijk toe te passen in de klinische praktijk. Dit onderzoek is nog
vrij ver verwijderd van het eindproduct, namelijk een overzicht van bewegingspatronen die typerend zijn
voor een bepaald houdingstype. Daarom wordt een score van 5 op 10 gegeven omtrent de maturiteit van
dit onderzoek. De sterkte van deze studie is dat er verschillen worden aangetoond tussen de houdingstypes
in het bewegingspatroon tijdens het rechstaan uit zit. Om echter het finale doel te bereiken is het belangrijk
om herhaling van dit onderzoek met kwantitatieve analyse uit te voeren. Om de klinische relevantie te
bepalen dient er ook een dergelijk onderzoek uitgevoerd te worden bij een populatie met lage rugpijn,
zodat de resultaten van de klachtenvrije populatie daarmee vergeleken kunnen worden. Zodra de klinische
relevantie is bepaald zouden zowel artsen als kinesitherapeuten gebruik kunnen maken van deze informatie
om beter in te spelen op het onderzoek en de behandeling van patiënten.
Limitaties
Van de 44 onderzochte proefpersonen bleek dat de data van 10 proefpersonen niet bruikbaar was voor
verdere analyse. Dit aangezien bepaalde cruciale markers niet gecapteerd konden worden gedurende
sommige delen van het bewegingstraject.
Tijdens de screeningsprocedure werd een heel selecte groep geselecteerd die zeer goed vallen binnen één
van de vier houdingstypes beschreven door Kendall et al. (1). Een nadeel hiervan is dat personen die niet
perfect binnen een houdingstype vallen niet werden opgenomen. Het voordeel is wel dat de
bewegingspatronen van een bepaalde houdingstype in de bekomen resultaten een goede representatie
vormen van het desbetreffende houdingstype.
Wat opvalt bij de analyse van de standaarddeviaties is dat er voor de thoracale kyfose en lumbale lordose
een grotere spreidings is van de bewegingspatronen vergeleken met de bewegingspatronen van de heup.
(Figuur 3a) Dit wijst op een interindividuele variatie van de bewegingspatronen binnen elke houdingstype
ter hoogte van de lumbale en thoracale wervelzuil. Ter hoogte van de heup en de knie zijn de
bewegingspatronen vrij gelijklopend en is er weinig variatie binnen de individuen van een houdingtype.
Voorts is er zeer grote spreiding van het bewegingspatroon van de linker knie bij het sway back
houdingstype. Dit zou kunnen verklaard worden doordat bepaalde markers niet optimaal gecapteerd
werden door het 3D opto-elektronisch meetsysteem.
29
Een andere belangrijke limitatie in de resultaten is het feit dat er geen fasering op de grafieken is bepaald,
waardoor er een schatting moest gebeuren van indeling van de fasen. Uit observationele analyse van de
resultaten blijkt dat er bepaalde variaties zijn in bewegingspatronen tussen de verschillende houdingstypes.
Verder onderzoek met statistische analyse lijkt relevant om dit beter te kunnen staven. Aangezien het
onderzoek over bewegingspatronen gaat lijkt het aangewezen om in de toekomst meerdere dagdagelijkse
bewegingen te analyseren. Voorts is het ook relevant om in verder onderzoek spierrekrutering te meten
tijdens deze bewegingen en te vergelijken tussen de verschillende houdingstypes.
8 Conclusie
Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat er variaties zijn in bewegingspatronen tussen de verschillende
houdingstypes tijdens het rechtstaan uit zit. Deze variaties waren voornamelijk waarneembaar in de
thoracale en lumbale wervelzuil.
30
9. Referentielijst
1. Kendall F, McCreary E, Provance P, Rodgers M & Romani W. (2005). “Muscles: testing and
function with posture and pain (5th edition).” Baltimore: Williams & Wilkins
2. Smith A, O'Sullivan P, Straker L. (2008). "Classification of sagittal thoraco-lumbo-pelvic alignment
of the adolescent spine in standing and its relationship to low back pain." Spine, 33(19): 2101-
2107
3. Danneels L, Vanthillo B (2006). “Oefentherapie bij rugaandoeningen” Standaard Uitgeverij
Professional
4. Roussouly P, Gollogly S, Berthonnaud E, et al. (2005). “Classification of the normal variation in the
sagittal alignment of the human lumbar spine and pelvis in the standing position.” Spine,
2005;30:346–53.
5. Danneels L, Dolphens M, Allemeersch A-S, Maes M. (2009-2010). “Relatie tussen neuro-
musculaire controle en verschillende houdingstypes in stand bij klachtenvrije jong-volwassenen.”
Masterproef, Universiteit van Gent
6. Hasebe K, Sairyo K, Hada Y, et al. (2014). "Spino-pelvic-rhythm with forward trunk bending in
normal subjects without low back pain." The European Journal of Orthopaedic Surgery &
Traumatology, 24 Suppl 1: S193-199
7. Kang MH, Jung DH, An DH, Yoo WG, Oh JS. (2013). "Acute effects of hamstring-stretching
exercises on the kinematics of the lumbar spine and hip during stoop lifting." Journal of Back and
Musculoskeletal Rehabilitation, 26(3): 329-336
8. O'Sullivan PB, Grahamslaw KM, Kendell M, et al. (2002). "The effect of different standing and
sitting postures on trunk muscle activity in a pain-free population." Spine 27(11): 1238-1244
9. Claus AP, Hides JA, Moseley GL, Hodges PW. (2009). "Different ways to balance the spine: subtle
changes in sagittal spinal curves affect regional muscle activity." Spine, 34(6): E208-214
10. Tully EA, Fotoohabadi MR, Galea MP. (2005). “Sagittal spine and lower limb movement during sit-
to-stand in healthy young subjects.” Gait & Posture, 2005 Dec;22(4):338-45
11. Choi B. (2015). “Activation of the vastus medialis oblique and vastus lateralis muscles in
asymptomatic subjects during the sit-to-stand procedure.” Journal of Physical Therapy Science,
2015 Mar; 27(3): 893–895
31
12. Se-Woong Chun, Chai-Young Lim, Keewon Kim, Jinseub Hwang, Sun G. Chung, (2017). “The
relationships between low back pain and lumbar lordosis: a systematic review and meta-analysis”
The Spine Journal, 10.1016/j.spinee.2017.04.034
13. Braun J , Baraliakos X, Regel A, Kiltz U. (2014). “Assessment of spinal pain” Best Practice &
Research Clinical Rheumatology, 28(6):875-87
14. Fukuyama S, Nakamura T, Ikeda T, Takagi K. (1995). “The effect of mechanical stress on
hypertrophy of the lumbar ligamentum flavum.” Journal of Spinal Disorders, 1995 Apr;8(2):126-30
15. Munns JJ, Lee JYB, Espinoza Orías AA et al. (2015). “Ligamentum Flavum Hypertrophy in
Asymptomatic and Chronic Low Back Pain Subjects”. Public Library of Science one, 2015; 10(5):
e0128321
32
10. Abstract in lekentaal
Binnen de populatie zijn er verschillende gewoontehoudingen gekend. Een bekende indeling daarvan zijn
de houdingstypes van Kendall et al. waarbij er onderscheid wordt gemaakt tussen het ideaal alignement,
hyperlordose, hypolordose en sway back. In de literatuur worden sommige houdingstypes gelinkt aan een
verhoogde kans op lage rugpijn. Deze link is echter matig, wat misschien te maken heeft met het feit dat
de beschikbare informatie over houdingstypes niet gaat over beweging. Er is dus weinig gekend over de
bewegingspatronen van deze houdingstypes tijdens het uitvoeren van dagdagelijkse activiteiten. Deze
informatie zou in de toekomst een betere link kunnen leggen tussen de houdingstypes en lage rugpijn.
Daarom is de doelstelling van deze studie om de relatie tussen bewegingspatronen en de houdingstypes te
onderzoeken bij het uitvoeren van de beweging van zit tot stand. Van 34 proefpersonen, opgedeeld in vier
houdingstypes, werd data geanalyseerd over deze beweging. Uit de resultaten bleek dat er een aantal
verschillen waren in bewegingspatronen tussen deze houdingstypes. De grootste verschillen bevonden zich
in de beweging van de lage rug en de thorax. Verder onderzoek over andere dagdagelijkse bewegingen en
spierrekruteringspatronen lijkt nuttig.
43
Bijlage 4: toegevoegde info screeningsprocedure
Opstelling profielopname
De proefpersoon bevindt zich op een mat op 13 cm van de muur. Hierbij kijkt de persoon in een richting
parallel met de muur. De linkerkant is hierbij naar de camera gericht. De camera bevindt zich op 2 m 70 van
de muur. Tussen de mat en de camera bevindt zich een houten stok op 2 steunpilaren. Deze steunpilaren
staan op 58 cm van de muur. Vanaf de houten stok valt een schietlood naar beneden, dat zich net anterieur
van de linker malleolus moet bevinden.
44
Bijlage 5: toegevoegde informatie protocol
Markerlocaties
Oog (bilateraal)
Oor (bilateraal)
Acromion (bilateraal)
Incisura Jugularis
C7
T1 (bilateraal)
T2
T4
T5
T6
Paravertebraal T6 (bilateraal)
T7
T8
T9
T10
T11
T12
Paravertebraal T12 (bilateraal)
L1
L2
L3
L4
L5
Crista iliaca (bilateraal)
SIAS (bilateraal)
SIPS (bilateraal)
S2
Trochanter major (bilateraal)
Drie punten op femur (bilateraal)
Epicondylus lateralis (bilateraal)
Epicondylus medialis (bilateraal)
Caput fibulae (bilateraal)
Margo anterior (bilateraal)
Malleolus medialis (bilateraal)
Malleolus lateralis (bilateraal)
Twee punten op tuber calcaneum
(bilateraal)
Metatarsaal 5 (bilateraal)
Metatarsaal 1 (bilateraal)