Regeling Bijzondere Opsporingsgelden · schadevergoedingen, als bedoeld in arti-kel 1, zeventiende...

23
Regeling Bijzondere Opsporingsgelden Aan: de voorzitter van het College van pro- cureurs-generaal de hoofdofficieren van justitie de korpsbeheerders de korpschefs van de regionale politie- korpsen de korpschef van het Korps landelijke politiediensten de bevelhebber der Koninklijke mare- chaussee de directeur van de Rijksrecherche Onderdeel: Bureau Operationele Zaken Contactpersoon: Mw. mr. C.P.D. van Kleef Doorkiesnummer(s): 070-3706285 Datum: 29 maart 2005 Kenmerk: 5344732/505 Code:1.871.21 Bijzonderheden: Vervangt de Regeling bijzondere opsporingsgelden van 2 april 2001 Aard: Beleidsregels Geldig van/tot: 2 april 2005 tot 2 april 2006 Bijlage(n): Div. Onderwerp: Regeling inzake de toeken- ning en beschikbaarstelling van bijzon- dere opsporingsgelden Regeling Bijzondere Opsporingsgelden, houdende regels van de Minister van Justitie inzake het toekennen en beschik- baar stellen van gelden ten behoeve van de financiële beloning van informanten, burgerinfiltranten, burgerpseudokopers, burgerpseudodienstverleners en tipge- vers, alsmede voor het toekennen en beschikbaar stellen van toon-, pseudo- koop-, opkoop- en andere bijzondere gelden ter ondersteuning van de opspo- ring. § 1. Algemene bepalingen Artikel 1 Begripsomschrijvingen Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder: 1. Bureau Operationele Zaken Het bureau Operationele Zaken (BOZ) van het directoraat-generaal Rechts- handhaving van het Ministerie van Justitie. 2. Aangewezen ambtenaar Een door het hoofd van het bureau Ope- rationele Zaken aangewezen ambtenaar, die bevoegd is namens hem, binnen de grenzen van het verleende mandaat, voor de uitvoering van deze regeling op te treden. Van een aanwijzing worden de hoofdof- ficieren van justitie schriftelijk in kennis gesteld. 3. Betrokken hoofdofficier van justitie De hoofdofficier van justitie binnen wiens arrondissement het desbetreffende strafrechtelijke onderzoek loopt of heeft gelopen, dan wel binnen wiens arrondis- sement een geval, waarop deze regeling ziet, zich voordoet of heeft voorgedaan. 4. Informant De burger, zoals bedoeld in artikel 126v van het Wetboek van Strafvordering, alsmede de in het informantenregister van de politie ingeschreven burger, die, anders dan als getuige of tipgever, al dan niet op verzoek, aan een opsporings- ambtenaar inlichtingen verstrekt over een gepleegd of nog te plegen strafbaar feit. 5. Burgerinfiltrant De burger, zoals bedoeld in de artikelen 126w en 126x van het Wetboek van Strafvordering. 6. Burgerpseudo-koper en -dienstver- lener De burger, zoals bedoeld in de artikelen 126ij en 126z van het Wetboek van Strafvordering. 7. Tipgeld 1. Geld dat op verzoek van de betrokken hoofdofficier van justitie door de Minis- ter van Justitie beschikbaar wordt gesteld voor een informant, burgerinfil- trant, burgerpseudokoper of burgerpseu- dodienstverlener wegens door hem verstrekte inlichtingen of door hem ver- richte diensten, die hebben geleid of mede hebben geleid tot de opheldering van een strafbaar feit. 2. Geld dat, zonder dat de verstrekte inlichtingen of de verrichte diensten tot opheldering van een strafbaar feit heb- ben geleid, op verzoek van de betrokken hoofdofficier van justitie door de Minis- ter van Justitie beschikbaar wordt gesteld voor een informant of een bur- gerinfiltrant in een geval dat: het plegen van een strafbaar feit, op grond van veiligheidsrisico's of andere zwaarwegende belangen in opdracht van het openbaar ministerie door de politie is voorkomen; de met betrekking tot een strafbaar feit verstrekte inlichtingen het algemeen belang of een zwaarwegend economisch belang hebben gediend; de inlichtingen hebben geleid tot de opsporing van zaken van (nagenoeg) onvervangbare waarde; de informant of burgerinfiltrant in opdracht van het openbaar ministerie niet langer in een onderzoek kan worden gebruikt in verband met zijn veiligheid of met het afbreukrisico voor dit onder- zoek; de informant of burgerinfiltrant, gelet op de duur van het onderzoek waarin hij wordt gebruikt, naar het oordeel van het openbaar ministerie, een incidentele aanmoedigingspremie in de vorm van een voorschot op het naar verwachting toe te kennen tipgeld dient te worden verstrekt; op grond van prioriteitstelling door het openbaar ministerie, het tactisch onderzoek naar aanleiding van de ver- strekte inlichtingen gedurende langere tijd wordt uitgesteld. 8. Voorschot Geld dat op verzoek van de betrokken hoofdofficier van justitie, bij wijze van voorschot op tipgeld, door de Minister van Justitie beschikbaar wordt gesteld. 9. Pseudokoop Hetgeen daaronder wordt verstaan in de artikelen 126 i en q (politiële pseudo- koop) en de artikelen 126 ij en z (bur- gerpseudokoop) van het Wetboek van Strafvordering. 10. Pseudokoopgeld Geld dat op verzoek van de betrokken hoofdofficier van justitie door de Minis- ter van Justitie beschikbaar wordt gesteld voor een pseudokoop. 11. Tipgever De burger die, anders dan als informant of burgerinfiltrant, inlichtingen heeft verstrekt die (mede) hebben geleid tot het bekend worden van de dader(s) van een ernstig misdrijf, waarvoor door de betrokken hoofdofficier van justitie in het belang van het onderzoek, met voor- afgaande machtiging van de Minister a. b. c. d. e. f. JU Uit: Staatscourant 6 april 2005, nr. 66 / pag. 21 1

Transcript of Regeling Bijzondere Opsporingsgelden · schadevergoedingen, als bedoeld in arti-kel 1, zeventiende...

Regeling Bijzondere Opsporingsgelden

Aan:de voorzitter van het College van pro-

cureurs-generaalde hoofdofficieren van justitiede korpsbeheerdersde korpschefs van de regionale politie-

korpsende korpschef van het Korps landelijke

politiedienstende bevelhebber der Koninklijke mare-

chausseede directeur van de Rijksrecherche

Onderdeel: Bureau Operationele ZakenContactpersoon: Mw. mr. C.P.D. vanKleefDoorkiesnummer(s): 070-3706285Datum: 29 maart 2005Kenmerk: 5344732/505Code:1.871.21Bijzonderheden: Vervangt de Regelingbijzondere opsporingsgelden van 2 april2001Aard: BeleidsregelsGeldig van/tot: 2 april 2005 tot 2 april2006Bijlage(n): Div.Onderwerp: Regeling inzake de toeken-ning en beschikbaarstelling van bijzon-dere opsporingsgelden

Regeling Bijzondere Opsporingsgelden,houdende regels van de Minister vanJustitie inzake het toekennen en beschik-baar stellen van gelden ten behoeve vande financiële beloning van informanten,burgerinfiltranten, burgerpseudokopers,burgerpseudodienstverleners en tipge-vers, alsmede voor het toekennen enbeschikbaar stellen van toon-, pseudo-koop-, opkoop- en andere bijzonderegelden ter ondersteuning van de opspo-ring.

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze regelingwordt verstaan onder:

1. Bureau Operationele Zaken

Het bureau Operationele Zaken (BOZ)van het directoraat-generaal Rechts-handhaving van het Ministerie vanJustitie.

2. Aangewezen ambtenaar

Een door het hoofd van het bureau Ope-rationele Zaken aangewezen ambtenaar,die bevoegd is namens hem, binnen de

– – –

grenzen van het verleende mandaat,voor de uitvoering van deze regeling opte treden.Van een aanwijzing worden de hoofdof-ficieren van justitie schriftelijk in kennisgesteld.

3. Betrokken hoofdofficier van justitie

De hoofdofficier van justitie binnenwiens arrondissement het desbetreffendestrafrechtelijke onderzoek loopt of heeftgelopen, dan wel binnen wiens arrondis-sement een geval, waarop deze regelingziet, zich voordoet of heeft voorgedaan.

4. Informant

De burger, zoals bedoeld in artikel 126vvan het Wetboek van Strafvordering,alsmede de in het informantenregistervan de politie ingeschreven burger, die,anders dan als getuige of tipgever, aldan niet op verzoek, aan een opsporings-ambtenaar inlichtingen verstrekt overeen gepleegd of nog te plegen strafbaarfeit.

5. Burgerinfiltrant

De burger, zoals bedoeld in de artikelen126w en 126x van het Wetboek vanStrafvordering.

6. Burgerpseudo-koper en -d ienstver-lener

De burger, zoals bedoeld in de artikelen126ij en 126z van het Wetboek vanStrafvordering.

7. Tipgeld

1. Geld dat op verzoek van de betrokkenhoofdofficier van justitie door de Minis-ter van Justitie beschikbaar wordtgesteld voor een informant, burgerinfil-trant, burgerpseudokoper of burgerpseu-dodienstverlener wegens door hemverstrekte inlichtingen of door hem ver-richte diensten, die hebben geleid ofmede hebben geleid tot de ophelderingvan een strafbaar feit.

2. Geld dat, zonder dat de verstrekteinlichtingen of de verrichte diensten totopheldering van een strafbaar feit heb-ben geleid, op verzoek van de betrokkenhoofdofficier van justitie door de Minis-ter van Justitie beschikbaar wordtgesteld voor een informant of een bur-gerinfiltrant in een geval dat:

het plegen van een strafbaar feit, opgrond van veiligheidsrisico's of anderezwaarwegende belangen in opdracht vanhet openbaar ministerie door de politieis voorkomen;

de met betrekking tot een strafbaarfeit verstrekte inlichtingen het algemeenbelang of een zwaarwegend economischbelang hebben gediend;

de inlichtingen hebben geleid tot deopsporing van zaken van (nagenoeg)onvervangbare waarde;

de informant of burgerinfiltrant inopdracht van het openbaar ministerieniet langer in een onderzoek kan wordengebruikt in verband met zijn veiligheidof met het afbreukrisico voor dit onder-zoek;

de informant of burgerinfiltrant, geletop de duur van het onderzoek waarin hijwordt gebruikt, naar het oordeel van hetopenbaar ministerie, een incidenteleaanmoedigingspremie in de vorm vaneen voorschot op het naar verwachtingtoe te kennen tipgeld dient te wordenverstrekt;

op grond van prioriteitstelling doorhet openbaar ministerie, het tactischonderzoek naar aanleiding van de ver-strekte inlichtingen gedurende langeretijd wordt uitgesteld.

8. Voorschot

Geld dat op verzoek van de betrokkenhoofdofficier van justitie, bij wijze vanvoorschot op tipgeld, door de Ministervan Justitie beschikbaar wordt gesteld.

9. Pseudokoop

Hetgeen daaronder wordt verstaan in deartikelen 126 i en q (politiële pseudo-koop) en de artikelen 126 ij en z (bur-gerpseudokoop) van het Wetboek vanStrafvordering.

10. Pseudokoopgeld

Geld dat op verzoek van de betrokkenhoofdofficier van justitie door de Minis-ter van Justitie beschikbaar wordtgesteld voor een pseudokoop.

11. Tipgever

De burger die, anders dan als informantof burgerinfiltrant, inlichtingen heeftverstrekt die (mede) hebben geleid tothet bekend worden van de dader(s) vaneen ernstig misdrijf, waarvoor door debetrokken hoofdofficier van justitie inhet belang van het onderzoek, met voor-afgaande machtiging van de Minister

a.

b.

c.

d.

e.

f.

JU

Uit: Staatscourant 6 april 2005, nr. 66 / pag. 21 1

van Justitie en met inachtneming van dein artikel 4 van deze regeling gesteldepublicatievereisten, een financiële belo-ning in het vooruitzicht is gesteld.

12. Beloning

Geld dat op verzoek van de betrokkenhoofdofficier van justitie door de Minis-ter van Justitie beschikbaar wordtgesteld voor een tipgever.

13. Opkopen

Het met toestemming van de betrokkenhoofdofficier van justitie, zonder straf-vorderlijk oogmerk, kopen van een voorhet leven of de gezondheid van perso-nen bijzonder gevaarlijk goed, waarvanhet ongecontroleerd bezit bovendien instrijd is met de wet of met het algemeenbelang.

14. Opkoopgeld

Geld dat op verzoek van de betrokkenhoofdofficier van justitie door de Minis-ter van Justitie beschikbaar wordtgesteld voor het opkopen van een goed.

15. Toongeld

Geld dat op verzoek van de betrokkenhoofdofficier van justitie door de Minis-ter van Justitie voor bepaalde duur terbeschikking wordt gesteld om een infil-trant van de politie in staat te stellenblijk te geven van zijn belangstelling enkredietwaardigheid voor de aankoopvan criminele goederen.

16. Onkosten- en uurvergoedingen

De geldelijke vergoeding aan een infor-mant of burgerinfiltrant ter goedmakingvan of tegemoetkoming in de met mach-tiging van het Openbaar Ministerie enop verzoek van de politie met betrek-king tot het inwinnen van crimineleinlichtingen gemaakte onkosten ofgewerkte uren.

17. Schadevergoeding

De geldelijke vergoeding aan de burgerdie, in een geval waarop de Regelingbijzondere opsporingsgelden ziet, bij-stand heeft verleend aan de politie, tergoedmaking van of tegemoetkoming ingeleden materiële schade met betrek-king tot de normale lijfsgoederen,alsmede met betrekking tot een voertuigof een ander privé-eigendom, dat opverzoek van de politie en met machti-ging van het openbaar ministerie metbetrekking tot de bijstandsverlening isgebruikt.

Artikel 2Soorten toe te kennen gelden

1. Op verzoek van de betrokken hoofdof-ficier van justitie kan de Minister vanJustitie op grond van deze regeling devolgende gelden toekennen:

(een voorschot op) tipgeldeen beloningpseudokoopgeldopkoopgeldtoongeld

2. Onkosten-, uur- en schadevergoedin-gen

a. Onkosten- en uurvergoedingen, alsbedoeld in artikel 1, zestiende lid enschadevergoedingen, als bedoeld in arti-kel 1, zeventiende lid, worden in begin-sel uit de financiële middelen van hetbetrokken regiokorps betaald.

b. In bijzondere gevallen kan de Minis-ter van Justitie, op verzoek van debetrokken hoofdofficier van justitie,besluiten een onkosten-, uur- of schade-vergoeding toe te kennen.

3. Niet geregelde gevallen

In het belang van de opsporing van eenernstig misdrijf of de voorkoming daar-van, zomede indien andere zwaarwichti-ge redenen in het kader van de opspo-ring daartoe aanleiding geven, kan deMinister van Justitie onder nader te stel-len voorwaarden, op verzoek van debetrokken hoofdofficier van justitie, ookin andere gevallen dan genoemd in heteerste en tweede lid, bijzondere geldentoekennen.

Artikel 3Vijfhonderdgulden-grens (€ 225)

Deze regeling vindt uitsluitend toepas-sing in gevallen waarin de toekenningeen bedrag van vijfhonderd gulden (€225) of meer bedraagt.

Artikel 4Geen tipgeld of beloning

Onverminderd de overige voorwaardendie in deze regeling aan de toekenningof beschikbaarstelling zijn gesteld,wordt geen tipgeld c.q een beloning toe-gekend of beschikbaar gesteld indien:

1. blijkt dat de persoon die de inlichtin-gen heeft verstrekt als (mede)verdachtein het desbetreffende opsporingsonder-zoek kan worden aangemerkt.(De politie doet in alle gevallen onder-zoek naar de eventuele betrokkenheidvan de informatieverstrekker bij hetstrafbare feit waarover de informatiewerd verstrekt);

2. drie of meer jaren zijn verstrekennadat de verstrekte inlichtingen voortactisch gebruik beschikbaar zijn gestelddan wel nadat de diensten zijn verricht.

a. b. c. d. e.

Bij langlopende onderzoeken kan opdeze termijn een uitzondering wordengemaakt op gemotiveerd verzoek van debetrokken hoofdofficier van justitie;

3. een met machtiging van de Ministervan Justitie uitgeloofde beloning niet isaangekondigd door middel van eenraambiljet van de betrokken hoofdoffi-cier van justitie, vervaardigd en lande-lijk verspreid door het Korps landelijkepolitiediensten.In bijzondere gevallen kan de aankondi-ging, met voorafgaande toestemmingvan de behandelend ambtenaar van hetbureau Operationele Zaken, in plaatsvan het gebruik van een raambiljet,geschieden in een landelijk of regionaaltelevisieprogramma van een zendge-machtigde waarmee het OpenbaarMinisterie een samenwerkingscontractvoor de opsporingsberichtgeving heeftgesloten.

Artikel 5Financiële beloning door derden

1. In het geval een derde een financiëlebeloning ten behoeve van een informantin het vooruitzicht heeft gesteld of aanhet betreffende politiekorps heeft uitbe-taald, wordt in beginsel door de Ministervan Justitie geen tipgeld meer beschik-baar gesteld.

2. In het geval de door een derde tenbehoeve van een informant in het voor-uitzicht gestelde of betaalde financiëlebeloning meer dan vijfhonderd gulden(€ 225) lager ligt dan de financiële belo-ning die in het concrete geval door deMinister van Justitie zou zijn toegekend,kan een informant, in afwijking van hetbepaalde in het eerste lid, ter aanvullingtot het gebruikelijke bedrag, tipgeldworden toegekend.

3. Door een derde aan een politiekorpsin het vooruitzicht gestelde financiëlebeloningen voor informanten en daartoeafgegeven garantstellingen, alsmede dedoor een derde in dat kader aan een poli-tiekorps gedane betalingen, worden doorde politie van het betrokken korps,onverwijld gemeld aan de NationaleCriminele Inlichtingeneenheid (NCIE)van het Korps landelijke politiediensten(KLPD).

4. De korpsbeheerder verstrekt jaarlijks,uiterlijk in de maand februari, een schrif-telijke opgave aan de NCIE van alle inhet voorafgaande kalenderjaar aan hetbetreffende korps door derden betaaldeof in het vooruitzicht gestelde financiëlebeloningen ten behoeve van informan-ten. In voorkomende gevallen wordtdaarbij vermeld aan welke informanten(ICS-codes) de politie het geld heeftuitbetaald.

Uit: Staatscourant 6 april 2005, nr. 66 / pag. 21 2

Artikel 6Aanvragen en verplicht gebruik model-formulieren

1. Aanvragen voor de toekenning enbeschikbaarstelling van de gelden,genoemd in artikel 2, eerste lid, geschie-den uitsluitend overeenkomstig deprocedure en met gebruikmaking van dein de bijlagen opgenomen modelformu-lieren, zoals voor het betreffende gevalin § 4 van deze regeling is voorgeschre-ven.Afwijkende aanvragen worden niet inbehandeling genomen.

2. Aanvragen voor gelden, bedoeld inartikel 2, tweede en derde lid, geschie-den schriftelijk, door tussenkomst vande betrokken hoofdofficier van justitie.Het verzoek bevat een duidelijkeomschrijving van de bijzondere omstan-digheden van het geval. Het dient teworden gericht aan het hoofd van hetbureau Operationele Zaken.

3. Indien spoed is geboden in een geval,zoals omschreven in artikel 2, derde lid,is artikel 14 van deze regeling van over-eenkomstige toepassing.

4. Behoudens een geval, zoals bedoeldin het vijfde lid, dient een aanvraag voorde toekenning van tipgeld gelijktijdigvoor alle informanten te geschieden van-uit het politiekorps, waaraan de inlich-tingen zijn verstrekt en voor operatio-neel gebruik zijn aangewend.

5. In geval van een eenmalige informa-tieverstrekking aan een ander politie-korps over het illegaal voorhandenhebben van een schietwapen, het ille-gaal houden van een hennepkwekerij ofeen ander eenvoudig en opzichzelf-staand feit, kan een aanvraag voor detoekenning van tipgeld vanuit het ver-strekkende politiekorps worden gedaan.Bij het politierapport voor de aanvraagvan tipgeld , zoals bedoeld in de bijlage2 bij deze regeling, wordt alsdan eenproces-verbaal gevoegd van het politie-korps dat de inlichtingen operationeelheeft gebruikt. Dit proces-verbaal ver-meldt de (strafvorderlijke) resultatenwaartoe de verstrekte inlichtingen heb-ben geleid.

§ 2. De rol van het Korps landelijkepolitiediensten (KLPD)

Artikel 7Centrale registratie

1. Het KLPD registreert in een doorlo-pend register alle zaken waarbij het inhet kader van de uitvoering van dezeregeling betrokken is geweest.

Advisering en uitvoering

2. Het KLPD draagt zorg voor de advise-ring of uitvoering zoals omschreven inonderstaande aangelegenheden:

a. tipgeld

In tipgeldzaken (en eventuele voorschot-ten daarop), heeft de Nationale Crimine-le Inlichtingen Eenheid (NCIE) van hetKLPD een adviserende taak met betrek-king tot de toekenning en de hoogte vanhet bedrag. De Nationale CrimineleInlichtingeneenheid (NCIE) is interme-diair tussen de (regionale) politiekorp-sen en het bureau Operationele Zakenvan Ministerie van Justitie. De tussen-komst van de NCIE is in deze zakenverplicht.

b. beloning

Met betrekking tot de door de hoofdoffi-cieren van justitie uitgeloofde belonin-gen draagt het KLPD zorg voor devervaardiging en landelijke verspreidingvan de raambiljetten.

c. toongeld

Het KLPD draagt, op verzoek van deaangewezen ambtenaar van het BureauOperationele Zaken van het Ministerievan Justitie, zorg dat het toongeld in eenconcrete zaak ter beschikking komt vanhet betrokken politie-onderdeel.

d. pseudokoop

Het KLPD geeft desgevraagd advies aanhet bureau Operationele Zaken van hetMinisterie van Justitie en de betrokkenhoofdofficier van justitie over de prakti-sche uitvoering van een pseudokoop enover de hoogte van het in een concreetgeval gebruikelijke bedrag voor de pseu-dokoop.Het KLPD coördineert de pseudokoop-zaken bij de uitvoering waarvan het isbetrokken.

e. losgeld

Indien de Minister van Justitie ondertoepassing van artikel 2, derde lid vandeze regeling inzake een gijzeling ofontvoering losgeld beschikbaar stelt,draagt het KLPD zorg dat dit geld bij dedoor het hoofd van het bureau Operatio-nele Zaken aangewezen bank wordtopgehaald. Het KLPD draagt zorg datdit geld ter vastlegging van de nummersvan de bankbiljetten wordt gefotogra-feerd/gefilmd en dat het geld, in overlegmet de betrokken hoofdofficier van justi-tie, wordt geprepareerd en verpakt. Hetgeld wordt door ten minste twee opspo-ringsambtenaren van het KLPD naar dedoor de hoofdofficier van justitie aange-geven plaats gebracht. Ter plaatse stelthet KLPD het geld in handen van dedoor de hoofdofficier van justitie aange-wezen autoriteit.

Indien de hoofdofficier van justitie ditverzoekt, wordt het losgeld door hetKLPD ‘neergelegd’.De hoofdofficier van justitie draagt zorgdat het KLPD na overdracht c.q. neer-legging van het geld onverwijld eendoor hem ondertekend ontvangstbewijswordt verstrekt.Het in dit artikellid bepaalde geldt, muta-tis mutandis, ook voor andere zaken,zoals grote afpersingszaken, waarin deMinister van Justitie op grond van arti-kel 2, derde lid van de regeling heeftbesloten geld beschikbaar te stellen.

f. jaaroverzicht

Jaarlijks, in de maand februari, zendt dekorpschef van het KLPD aan de Minis-ter van Justitie en ter kennisneming aande voorzitter van het College van procu-reurs-generaal, door tussenkomst van dedirecteur-generaal Rechtshandhaving,een overzicht van de zaken waarin in hetvoorafgaande kalenderjaar tipgeld istoegekend.Dit overzicht bevat, uitgesplitst per regi-onaal politiekorps en het KLPD:

het totaal aantal zaken per delictsoort;het gemiddeld uitbetaalde bedrag per

delictsoort;het totale bedrag aan tipgeld dat is

toegekend;de door derden, al dan niet met een

afgegeven garantstelling, in het vooruit-zicht gestelde of uitbetaalde financiëlebeloningen ten behoeve van informanten.

Het jaaroverzicht bevat voorts het aantalen de soort zaken (met vermelding vande bedragen), waarin het KLPD bij deuitvoering van toongeld-, pseudokoop-,belonings-, losgeld- en dergelijke uitartikel 2, derde lid van deze regelingvoortvloeiende zaken een adviserendeof ondersteunende/uitvoerende rol heeftgespeeld.

In het jaaroverzicht worden geen gege-vens vermeld die herleidbaar zijn totconcrete zaken of personen.

§ 3. Bepaling hoogte tipgeldbedrag enbeloning

Artikel 81. tipgeld

a. Ter bepaling van de hoogte van hettoe te kennen tipgeld vindt zoveel moge-lijk vergelijking plaats van het concretegeval met soortgelijke gevallen waarintipgeld is betaald. Hiertoe wordt de cen-trale registratie van tipgeldzaken van deNationale Criminele Inlichtingeneen-heid (NCIE) bij het KLPD geraadpleegd.

b. Onverminderd het onder a bepaalde,worden de wegingsfactoren gehanteerd,die zijn opgenomen in de bijlage 1 bijdeze regeling.

1. 2.

3.

4.

Uit: Staatscourant 6 april 2005, nr. 66 / pag. 21 3

2. beloning

a. De hoogte van de beloning bedraagtten minste tienduizend (€ 4.500) en tenhoogste vijftigduizend gulden (€ 22.500).In bijzondere gevallen kan worden beslo-ten een hoger bedrag dan vijftigduizendgulden (€ 22.500) toe te kennen.

b. De hoogte van de beloning in eenconcreet geval is gerelateerd aan deernst van het gepleegde misdrijf en demate waarin met dit misdrijf eeninbreuk op de (lokale) rechtsorde isgemaakt.

§ 4. Aanvraagprocedures

Artikel 9Tipgeld

1. Indien de politie het wenselijk achtdat tipgeld wordt toegekend, treedt depolitie, met toestemming van de betrok-ken officier van justitie, voor het inwin-nen van advies over de hoogte van hettipgeldbedrag en in voorkomend gevalover de toepasselijkheid van de tipgeld-regeling in overleg met de betrokkenambtenaar bij de Nationale CrimineleInlichtingeneenheid (NCIE) van hetKLPD, die aan de zaak een uniek zaaks-nummer toekent (NCIE-nummer).

2. Naar aanleiding van het in het eerstelid bedoelde overleg bespreekt de amb-tenaar van de NCIE de zaak telefonischmet de aangewezen ambtenaar van hetbureau Operationele Zaken en adviseerthem over de toekenning en de hoogtevan het tipgeldbedrag.

3. De aangewezen ambtenaar van hetbureau Operationele Zaken neemt eenbeslissing ten aanzien van de toekenningen deelt, bij een positieve beslissing, dehoogte van het tipgeldbedrag mee aande ambtenaar van de NCIE.

4. Indien de hoogte van het toe te ken-nen bedrag buiten het mandaat van deaangewezen ambtenaar valt, legt dezede zaak ter beslissing voor aan de incasu wel bevoegde ambtenaar bij hetMinisterie van Justitie of in voorkomendgeval aan de Minister van Justitie.De aangewezen ambtenaar stelt de poli-tie, door tussenkomst van de NCIE, opde hoogte van de genomen beslissing.

5. Bij een positieve beslissing dient depolitie ter verdere afhandeling van dezaak bij de betrokken officier van justi-tie een rapport in, overeenkomstig hetmodel dat als bijlage 2 bij deze regelingis opgenomen.De officier van justitie, die het rapportvoor akkoord heeft ondertekend, geleidtdit door naar de betrokken hoofdofficiervan justitie.

6. De hoofdofficier van justitie verzoektvervolgens bij brief, overeenkomstig hetmodel van bijlage 2a bij deze regeling,waarbij het in het vijfde lid bedoeldepolitierapport is gevoegd, om debeschikbaarstelling van het toegezegdetipgeld. Deze brief dient te wordengericht aan het hoofd van het bureauOperationele Zaken, die vervolgensvoor de betaalbaarstelling van het tip-geld zorgdraagt.

7. Onverminderd het bepaalde in artikel15 van deze regeling (algemene terug-stortingsverplichting), doet de hoofdoffi-cier van justitie tipgeld dat namens deMinister van Justitie beschikbaar isgesteld, in ieder geval terugstortenindien dit zes maanden na ontvangstdoor de politie niet of niet geheel is uit-gekeerd.

8. Het in de leden 1 tot en met 7 van ditartikel bepaalde is, mutatis mutandis,van overeenkomstige toepassing metbetrekking tot een voorschot op tipgeld.

Artikel 10Beloning

1. Indien het wenselijk wordt geacht datin een opsporingsonderzoek een belo-ning wordt uitgeloofd, neemt de officiervan justitie, na instemming van dehoofdofficier van justitie, telefonischcontact op met een aangewezen ambte-naar van het bureau Operationele Zaken,licht de zaak toe en verzoekt ombeschikbaarstelling van een beloning.

3. Indien de aangewezen ambtenaar hetbeschikbaarstellen van een beloningtoezegt, deelt deze tevens zijn beslissingover de hoogte van de beloning mee aande officier van justitie.

4. Indien de hoogte van het toe te ken-nen bedrag buiten het mandaat van deaangewezen ambtenaar valt, legt dezedit ter beslissing voor aan de in casu welbevoegde ambtenaar bij het Ministerievan Justitie of in voorkomend geval aande Minister van Justitie.De aangewezen ambtenaar stelt de offi-cier van justitie zo spoedig mogelijktelefonisch op de hoogte van de geno-men beslissing.

5. Bij een positieve beslissing over detoekenning van een beloning informeertde officier van justitie de politie over deinhoud van de toezegging en verzoekthem telefonisch contact op te nemenmet het KLPD, dat zorgdraagt voor devervaardiging en landelijke verspreidingvan het raambiljet.

6. De mondelinge toezegging dient ineen schriftelijke machtiging te wordenvastgelegd. Hiertoe dient de officier vanjustitie, door tussenkomst van de hoofd-officier van justitie, uiterlijk vier weken

na de mondelinge toezegging, een ver-zoek in overeenkomstig het model datals bijlage 3 bij deze regeling is opge-nomen. Dit verzoek dient te wordengericht aan het hoofd van het bureauOperationele Zaken, ter attentie van debehandelend ambtenaar.Deze laatste draagt zorg voor toezen-ding van de machtiging aan de hoofdof-ficier van justitie.

7. Indien de hoofdofficier van justitieeen beroep wenst te doen op de machti-ging, verzoekt hij de Minister van Justi-tie het toegezegde beloningsgeld geheelof ten dele beschikbaar te stellen. Ditverzoek dient schriftelijk, overeenkom-stig het model dat als bijlage 4a bij dezeregeling is opgenomen, te wordengericht aan het hoofd van het bureauOperationele Zaken.Bij het verzoek van de hoofdofficier vanjustitie wordt het advies gevoegd van deofficier van justitie, overeenkomstig hetmodel dat als bijlage 4 bij deze regelingis opgenomen.Het hoofd van het bureau OperationeleZaken draagt zorg dat het geld voor debeloning betaalbaar wordt gesteld.

Artikel 11Toongeld

1. Indien het Openbaar Ministerie ermeeheeft ingestemd dat de politie in eenopsporingsonderzoek een toongeldactieuitvoert, dient de politie een verzoek invoor de beschikbaarstelling van hetgewenste bedrag aan toongeld bij debetrokken officier van justitie. Dit ver-zoek geschiedt schriftelijk overeenkom-stig het model, dat als bijlage 5 bij dezeregeling is opgenomen.

2. De officier van justitie neemt over hetin het eerste lid bedoelde verzoek telefo-nisch contact op met de aangewezenambtenaar van het bureau OperationeleZaken en licht het verzoek toe.

3. Indien de aangewezen ambtenaar hetbeschikbaarstellen van toongeld toezegt,deelt deze tevens zijn beslissing over dehoogte van het toongeldbedrag mee aande officier van justitie.

4. Indien de hoogte van het toe te ken-nen bedrag buiten het mandaat van deaangewezen ambtenaar valt, legt dezedit ter beslissing voor aan de in casu welbevoegde ambtenaar bij het Ministerievan Justitie of in voorkomend geval aande Minister van Justitie.De aangewezen ambtenaar stelt de offi-cier van justitie zo spoedig mogelijktelefonisch op de hoogte van de geno-men beslissing.

5. Bij een positieve beslissing dient deofficier van justitie, door tussenkomstvan de hoofdofficier van justitie, eenschriftelijk verzoek in voor de beschik-

Uit: Staatscourant 6 april 2005, nr. 66 / pag. 21 4

baarstelling van het toegezegde toon-geld, overeenkomstig het model dat alsbijlage 5a bij deze regeling is opgeno-men. Dit verzoek dient te wordengericht aan het hoofd van het bureauOperationele Zaken. Deze laatste draagtzorg dat het geld, door tussenkomst vanhet KLPD, ter beschikking komt van hetbetrokken politie-onderdeel.

6. In verband met de rentekosten doet debetrokken hoofdofficier van justitie hettoongeld, zodra het onderzoek dit toe-laat, door de politie terugbrengen naarhet bankfiliaal waar het is opgehaald.

Artikel 12Pseudokoopgeld

1. Indien het Openbaar Ministerie ermeeheeft ingestemd dat de politie in eenopsporingsonderzoek een pseudokoopdoet, dient de politie een verzoek invoor de beschikbaarstelling van hetgewenste bedrag aan pseudokoopgeldbij de betrokken officier van justitie. Ditverzoek geschiedt schriftelijk overeen-komstig het model, dat als bijlage 6 bijdeze regeling is opgenomen.

2. De officier van justitie overlegt metde politie of de pseudokoop uit de finan-ciële middelen van de politie kan wor-den betaald of dat een beroep moetworden gedaan op het daartoe bestemdebudget van het Ministerie van Justitie.

3. Indien een beroep moet wordengedaan op het budget van het Ministerievan Justitie neemt de officier van justitiedaarover telefonisch contact op met deaangewezen ambtenaar van het bureauOperationele Zaken en licht het verzoektoe.

4. Indien de aangewezen ambtenaar hetbeschikbaarstellen van pseudokoopgeldtoezegt, deelt deze tevens zijn beslissingover de hoogte van het bedrag voor depseudokoop mee aan de officier vanjustitie.

5. Indien de hoogte van het toe te ken-nen bedrag buiten het mandaat van deaangewezen ambtenaar valt, legt dezedit ter beslissing voor aan de in casu welbevoegde ambtenaar bij het Ministerievan Justitie of in voorkomend geval aande Minister van Justitie.De aangewezen ambtenaar stelt de offi-cier van justitie telefonisch op de hoogtevan de genomen beslissing.

6. Bij een positieve beslissing dient deofficier van justitie, door tussenkomstvan de hoofdofficier van justitie, eenschriftelijk verzoek in voor de beschik-baarstelling van het pseudokoopgeld,overeenkomstig het model dat als bijla-ge 6a bij deze regeling is opgenomen.Dit verzoek dient te worden gericht aan

het hoofd van het bureau OperationeleZaken. Deze laatste draagt zorg dat hetgeld betaalbaar wordt gesteld.

7. Na de pseudokoop legt de politie aande officier van justitie zo spoedig moge-lijk schriftelijke verantwoording af vanhet bestede geld, door middel van eengedetailleerde specificatie van degekochte goederen. Deze schriftelijkeverantwoording dient, door tussenkomstvan de hoofdofficier van justitie, te wor-den gezonden aan het hoofd van hetbureau Operationele Zaken.

Artikel 13Opkoopgeld

1. Indien het Openbaar Ministerie ermeeheeft ingestemd dat de politie eenbepaalde zaak opkoopt, dient de politieeen verzoek in bij de betrokken officiervan justitie voor de beschikbaarstellingvan het opkoopgeld. Dit verzoekgeschiedt schriftelijk, overeenkomstighet model dat als bijlage 7 bij deze rege-ling is opgenomen.

2. De officier van justitie neemt over hetin het eerste lid bedoelde verzoek telefo-nisch contact op met de aangewezenambtenaar van het bureau OperationeleZaken en licht het verzoek toe.

3. In het geval dat de aangewezen amb-tenaar het beschikbaarstellen vanopkoopgeld toezegt, deelt deze tevenszijn beslissing over de hoogte van hetbedrag voor de opkoop mee aan de offi-cier van justitie.

4. Indien de hoogte van het toe te ken-nen bedrag buiten het mandaat van deaangewezen ambtenaar valt, legt dezedit ter beslissing voor aan de in casu welbevoegde ambtenaar bij het Ministerievan Justitie of in voorkomend geval aande Minister van Justitie.De aangewezen ambtenaar stelt de offi-cier van justitie zo spoedig mogelijk opde hoogte van de genomen beslissing.

5. Bij een positieve beslissing dient deofficier van justitie, door tussenkomstvan de hoofdofficier van justitie, eenschriftelijk verzoek in voor de beschik-baarstelling van het opkoopgeld, over-eenkomstig het model dat als bijlage 7abij deze regeling is opgenomen. Dit ver-zoek dient te worden gericht aan hethoofd van het bureau OperationeleZaken. Deze laatste draagt zorg dat hetgeld betaalbaar wordt gesteld.

6. Na de opkoop legt de politie aan deofficier van justitie zo spoedig mogelijkschriftelijke verantwoording af van hetbestede geld, door middel van een gede-tailleerde specificatie van de gekochtegoederen. Deze schriftelijke verantwoor-ding dient, door tussenkomst van de

hoofdofficier van justitie, te wordengezonden aan het hoofd van het bureauOperationele Zaken.

Artikel 14Spoedprocedure

1. In spoedeisende gevallen kan van deaanvraagprocedures inzake de verkrij-ging van toon-, pseudokoop- en opkoop-geld, alsmede van de procedure in arti-kel 6, tweede lid van deze regeling,worden afgeweken.

2. De betrokken officier van justitie kanalsdan, met toestemming van de hoofd-officier van justitie, telefonisch contactopnemen met de aangewezen ambtenaarvan het bureau Operationele Zaken enonder toelichting van de zaak de toeken-ning en beschikbaarstelling van het geldverzoeken.

3. In het geval dat de aangewezen amb-tenaar het gevraagde geld toezegt, deelthij tevens zijn beslissing over de hoogtevan het beschikbaar te stellen bedragmee aan de officier van justitie.

4. Onmiddellijk aansluitend aan het inhet tweede lid bedoelde telefonischecontact, zendt de officier van justitie eenfaxbericht, overeenkomstig het modeldat als bijlage 8 bij deze regeling isopgenomen, aan het hoofd van hetbureau Operationele Zaken, ter attentievan de behandelend ambtenaar.

5. Indien de hoogte van het toe te ken-nen bedrag buiten het mandaat van deaangewezen ambtenaar valt, legt dezedit ter beslissing voor aan de in casu welbevoegde ambtenaar bij het Ministerievan Justitie of in voorkomend geval aande Minister van Justitie.De aangewezen ambtenaar stelt de offi-cier van justitie zo spoedig mogelijk opde hoogte van de genomen beslissing.

6. Bij een positieve beslissing wordenvervolgens, voor de verdere afhandelingvan de zaak, met referte aan het in hetvierde lid bedoelde faxbericht, de voor-geschreven, geheel ingevulde modelfor-mulieren of het schriftelijke verzoek alsbedoeld in artikel 6, tweede lid van dezeregeling, door tussenkomst van debetrokken hoofdofficier van justitie, zospoedig mogelijk naar het hoofd van hetbureau Operationele Zaken gezonden,ter attentie van de behandelend ambte-naar.

§ 5. Bijzondere bepalingen

Artikel 15Terugstortingsverplichting

1. Indien een (gedeelte van een) geldbe-drag niet (meer) kan of zal wordenaangewend voor het doel waarvoor hetdoor de Minister van Justitie op grond

Uit: Staatscourant 6 april 2005, nr. 66 / pag. 21 5

van deze regeling beschikbaar isgesteld, doet de betrokken hoofdofficiervan justitie het (resterende) bedrag zospoedig mogelijk terugstorten op reke-ningnummer 220032, ten name van deAlgemene Leiding van het Ministerievan Justitie, onder vermelding van hetkenmerk waaronder en het jaar waarinde storting van het geld door het Minis-terie van Justitie heeft plaatsgevonden.

2. Indien in strijd met de algemeneterugstortingsverplichting van het eerstelid, alsmede met een specifieke terug-stortingsverplichting of een financiëleverantwoordingsverplichting overeen-komstig het bepaalde in paragraaf 4 vandeze regeling, geen terugstorting vanniet besteed geld of geen verantwoor-ding van besteed geld heeft plaatsgevon-den, kan worden besloten een nieuweaanvraag op grond van deze regelingniet in behandeling te nemen.Rentekosten, die zijn ontstaan door hetniet tijdig voldoen aan een terugstor-tingsverplichting, worden in rekeninggebracht bij de betrokken hoofdofficiervan justitie.

Artikel 16Tipgeld in buitenlandse opsporingson-derzoeken

1. Indien in het kader van internationalesamenwerking door een Nederlands poli-tiekorps een in Nederland ingeschreveninformant ten behoeve van een geheelbuitenlands opsporingsonderzoek dientte worden gerund, maakt de betrokkenofficier van justitie vooraf met de ver-zoekende buitenlandse autoriteit schrifte-lijke afspraken over de betaling vantipgeld.

2. In een geval, zoals bedoeld in het eer-ste lid, waarin de buitenlandse autoriteitschriftelijk heeft verklaard dat de infor-mant geen tipgeld zal worden betaald,kan de Minister van Justitie, op verzoekvan de betrokken hoofdofficier van justi-tie, besluiten tipgeld toe te kennen enbeschikbaar te stellen.

3. Bij een verzoek om tipgeld, zo alsbedoeld in het tweede lid, wordt eenschriftelijk rapport van de buitenlandseautoriteit gevoegd, waarin de personaliavan de persoon waarover de informantinlichtingen heeft verstrekt, de aard vanhet gepleegde strafbare feit en hetbelang van de verstrekte inlichtingenvoor het buitenlandse opsporingsonder-zoek, worden vermeld. Wordt het in ditlid bedoelde rapport niet binnen redelij-ke termijn door de buitenlandse autori-teit beschikbaar gesteld, dan kan wordenvolstaan met een Nederlands proces-verbaal, opgemaakt en ondertekend doorde betrokken officier van justitie, inhou-dende een weergave van de uit hetbuitenland terzake ontvangen opspo-ringsresultaten.

4. Indien met toepassing van het tweedelid tipgeld wordt aangevraagd, dienen,benevens het bepaalde in het derde lid,de hier te lande geldende regels en de inhet concrete geval gebruikelijke hoogtevan het toe te kennen tipgeld in acht teworden genomen.

Artikel 17Eén rekeningnummer en één beheerder

1. Girale betalingen door het Ministerievan Justitie in het kader van deze rege-ling worden uitsluitend gedaan op ééndoor het (regionale) politiekorps schrifte-lijk opgegeven rekeningnummer en aanéén opgegeven beheerder.

2. Bij de girale betaling van tipgeld ver-meldt het Ministerie van Justitie geenander zaakskenmerk dan het door deNCIE aan de zaak toegekende NCIE-nummer.

Artikel 18Koninklijke marechaussee en Rijksre-cherche

De bepalingen van deze regeling zijn,mutatis mutandis, van overeenkomstigetoepassing op de onderdelen van hetwapen der Koninklijke marechausseedie door het bevoegde gezag zijn aange-wezen om een reguliere politietaak tevervullen en op de Rijksrecherche.

Artikel 19Bezwaar tegen een beslissing

1. Indien een afwijzende beslissing isgenomen op een verzoek, gedaan opgrond van deze regeling, kan de betrok-ken hoofdofficier van justitie de Minis-ter van Justitie, door tussenkomst vanhet hoofd van het bureau OperationeleZaken, verzoeken een nieuwe beslissingte nemen.

2. Een verzoek, als bedoeld in het eerstelid, is schriftelijk en bevat de grondenwaarop de bezwaren tegen de beslissingrusten.

3. De Minister van Justitie deelt binnenveertien dagen na ontvangst van het ver-zoek, door tussenkomst van het hoofdvan het bureau Operationele Zaken, zijngemotiveerde beslissing aan verzoekermee.

4. In een spoedeisend geval kan dehoofdofficier van justitie de Ministervan Justitie, door tussenkomst van hethoofd van het bureau OperationeleZaken of een aangewezen ambtenaar,telefonisch verzoeken een nieuwe beslis-sing te nemen. Onmiddellijk aansluitendaan dit telefoongesprek zendt de hoofd-officier van justitie een faxbericht aanhet hoofd van het bureau OperationeleZaken met een samenvatting van het-

geen in het telefoongesprek door hemtegen de genomen beslissing naar vorenis gebracht.

§ 6. Citeertitel

Artikel 20Deze circulaire, die zal worden gepubli-ceerd in de Staatscourant, vervangt deRegeling bijzondere opsporingsgeldenvan 2 april 2001 en kan worden aange-haald als ‘Regeling bijzondere opspo-ringsgelden’.

Den Haag, 29 maart 2005.De Minister van Justitie,J.P.H. Donner.

Toelichting

AlgemeenDe groeiende praktijk van het kopen vaninlichtingen ten behoeve van de crimina-liteitsbestrijding en de inrichting vanformele criminele inlichtingendienstenbij de politie, maakten uniforme rege-ling van de toekenning en beschikbaar-stelling van bijzondere opsporingsgel-den noodzakelijk. In 1986 zijn daaromde voorwaarden en procedures voor hettoekennen en beschikbaarstellen vanextra overheidsgeld voor de onderhavi-ge doeleinden vastgelegd in de regelingTip-, toon- en voorkoopgelden. Ondanks de sterke groei van verschil-lende andere tactische en technischeopsporingsmethoden in de afgelopenjaren, komt het belang van het betalenvoor informatie nog steeds grote en zelf-standige betekenis toe.

In 1998, twaalf jaar na het in werkingtreden van de eerste tipgeldregeling,was een eerste, grondige herziening vande oude regeling noodzakelijk. De ouderegeling was niet meer voldoende toege-sneden op de huidige opsporingspraktijken het op grond van de Politiewet 1993gereorganiseerde politiebestel. Daar-naast vormden de uitkomsten van deparlementaire enquête inzake hetgebruik van bijzondere opsporingsme-thoden (Commissie Van Traa) eenbelangrijke impuls om onderdelen vande regeling tegen het licht te houden enaan te passen aan de eisen en inzichtenvan deze tijd. De herziening van de regeling in 1998schiep nieuwe kaders voor de gevallenwaarin, de voorwaarden waaronder ende procedures waarlangs extra geldenter ondersteuning van de opsporing doorde Minister van Justitie konden wordentoegekend en beschikbaar gesteld.

In de thans voorliggende regeling zijnenige wijzigingen opgenomen die nood-zakelijk waren geworden als gevolg vande inwerkingtreding van de Wet bijzon-dere opsporingsbevoegdheden (WetBOB) op 1 februari 2000. De begripsbe-palingen in de regeling ten aanzien van

Uit: Staatscourant 6 april 2005, nr. 66 / pag. 21 6

de informant, burgerinfiltrant, de bur-gerpseudokoper en burgerpseudodienst-verlener zijn voor zoveel mogelijk aande Wet BOB aangepast. In een aantalgevallen kon worden volstaan met eenverwijzing naar de relevante artikelenvan de Wet BOB. Het gebruiken van informanten eninfiltranten, het verrichten van pseudok-open en de pseudodienstverlening zijnbijzondere opsporingsbevoegdheden. Dein de opsporingspraktijk te maken keu-zen voor en de wijze van toepassing vandeze opsporingsmethoden zijn zakenwaarover in beginsel het gezag van hetopenbaar ministerie zich uitstrekt. Daar-op ziet deze regeling nadrukkelijk niet.De regeling is voor een belangrijk deelte zien als het financiële sluitstuk van deinzet van burgers bij de toepassing vanbepaalde opsporingsmethoden.

Ook de instelling van het nieuwe directo-raat-generaal Rechtshandhaving(DGRh), kort na de inwerkingtredingvan de Regeling bijzondere opsporings-gelden van 1 juni 1998, heeft aanleidinggegeven tot enige aanpassingen in deregeling. Binnen DGRh werden de operationeelgetinte taken, waaronder de uitvoeringvan de Regeling bijzondere opsporings-gelden, ondergebracht bij het nieuwebureau Operationele Zaken (BOZ). Bij mandaatsbesluit van de Ministervan Justitie werd de directeur-generaalRechtshandhaving met de uitvoeringvan de Regeling bijzondere opsporings-gelden belast. Deze heeft de uitvoeringvoor een belangrijk deel doorgemanda-teerd aan het hoofd van het bureauOperationele Zaken. Deze laatste heeftop zijn beurt een aantal ambtenaren bijhet bureau bij mandaatsbesluit aangewe-zen om binnen bepaalde financiëlegrenzen namens hem de dagelijkse uit-voering van de regeling te verzorgen. Het KLPD dat in het kader van dezeregeling een aantal adviserende enondersteunende/uitvoerende taken heeft,bevindt zich thans in een reorganisatie-proces. Dit zal zeker leiden tot aantalnieuwe naamgevingen aan de voormali-ge divisies, diensten en afdelingen bin-nen het korps. Omdat thans nog nietdefinitief vaststaat wat die nieuwebenamingen zullen zijn, is in deze rege-ling, met uitzondering van de NationaleCriminele Inlichtingen Eenheid (NCIE),de neutrale, overkoepelende benaming‘KLPD’ gehanteerd.

Sinds de inwerkingtreding van de Rege-ling bijzondere opsporingsgelden in juni1998 zijn in de praktijk enkele aspectenmet betrekking tot de uitvoering van deregeling naar voren gekomen die verdui-delijking of nadere regeling noodzake-lijk maakten. Zo zijn enkele nadere bepalingenopgenomen over de centrale aanvraagvan tipgeld voor alle informanten in een

concreet opsporingsonderzoek door depolitie waar het onderzoek heeft plaats-gevonden en de verplichting omfinanciële beloningen c.q. garantstellin-gen daarvoor van derden waarbij depolitie is betrokken of waarvan zij ken-nis draagt, te melden aan de NCIE vanhet KLPD. Deze meldingsplicht is inge-steld om op juiste wijze toepassing tekunnen geven aan het bepaalde in arti-kel 5 van de regeling.

Met betrekking tot de handelwijze ingevallen waarin vanuit de verzekerings-wereld een financiële beloning voorinformanten inzake de opheldering vaneen misdrijf en de opsporing van ont-vreemde goederen beschikbaar isgesteld, zijn reeds in 1991 afsprakengemaakt tussen justitie, politie en deverzekeringsbranche. Deze afsprakenzijn neergelegd in de Gedragscode1991. Deze gedragscode wordt thansherzien door een werkgroep, bestaandeuit vertegenwoordigers van het Verbondvan Verzekeraars, de politie, het Open-baar Ministerie en het Ministerie vanJustitie. Naar verwachting zal de herzie-ne gedragscode in het voorjaar van 2001gereed zijn.

Tot slot werden enkele aanvraagprocedu-res herzien in die zin dat, met uitzonde-ring van de aanvraag voor tipgeld, het ineerste instantie steeds de officier vanjustitie zelf is die zich in verbindingdient te stellen met een aangewezenambtenaar van het bureau OperationeleZaken. Dit verhoudt zich beter met deverantwoordelijkheid van de betrokkenhoofdofficier van justitie, die formeelsteeds de aanvrager van bijzondereopsporingsgelden is. Daarmee is de lijndoorgetrokken die reeds bestond voor deaanvraag van een beloning (raamposters). De verplichte modelformulieren, dieals bijlagen bij de regeling zijn opgeno-men, zijn aan de herziene aanvraagpro-cedures aangepast.

ArtikelgewijsDe toelichting beperkt zich tot die artike-len en artikelleden die nadere uitlegbehoeven.

Artikel 1Begripsomschrijvingen

Bij de definiëring van de verschillendebegrippen die in de regeling wordengebruikt is voorzover mogelijk aanslui-ting gezocht bij de overeenkomstigebegrippen in het Wetboek van Strafvor-dering.

Artikel 1, tweede lidDe aangewezen ambtenaar

De Minister van Justitie heeft bij man-daatbesluit de uitvoering van de Rege-ling bijzondere opsporingsgelden ondervoorwaarden in handen gelegd van de

directeur-generaal Rechtshandhaving.De directeur-generaal heeft bij mandaat-besluit de uitvoering van de regeling, tothet maximum van de in het besluitgenoemde bedragen, overgedragen aanhet hoofd van het bureau OperationeleZaken van het directoraat-generaalRechtshandhaving. Deze laatste heeft bijmandaatbesluit enige ambtenaren vanzijn bureau aangewezen die, tot hetmaximum van de in het betreffendemandaatbesluit genoemde bedragen,met de dagelijkse uitvoering van de rege-ling zijn belast. De aangewezen ambte-naren worden bij brief aan de hoofdoffi-cieren van justitie bekendgemaakt.

Artikel 1, zevende lid, onder 1 en 2, let-ters a tot en met fTipgeld

Het uitgangspunt van de oude regeling‘no cure, no pay’ is als principe gehand-haafd. In de opsporingspraktijk bestondechter de behoefte om de gevallen dieals ‘cure’ kunnen worden aangemerkt,te verruimen. De eerste tipgeldregelingvan 1986 bepaalde dat er zonder dadergeen financiële beloning kon wordengegeven. Strikt toegepast zou het uit-gangspunt ‘no cure, no pay’ betekenendat steeds inlichtingen moeten zijn ver-kregen die hebben geleid tot de veroor-deling van één of meer daders. Of ersprake is van ‘cure’ in de zin van dader-schap, staat echter pas vast als de rech-ter in laatste instantie heeft uitgesprokendat de betrokken persoon ook de daderis. Met een dergelijke strikte toepassingvan het uitgangspunt ‘no cure, no pay’zou het gebruik van informanten ernstigonder druk komen te staan. Uitbetalingvan tipgeld zou immers, indien dader-schap in laatste instantie door de rechterzou zijn vastgesteld, in sommige geval-len pas na enkele jaren kunnen plaats-vinden. Daarom wordt in de praktijksinds jaar en dag reeds tipgeld betaaldals de verstrekte informatie heeft geleidtot de aanhouding van een verdachte ofhet bekend worden van zijn identiteit,gekoppeld aan een positieve vervol-gingsbeslissing van het openbaar minis-terie.

Een ander probleem was dat informan-ten, die goede informatie hadden gege-ven, toch geen tipgeld kon wordenbetaald omdat de verstrekte inlichtingenof de verrichte diensten niet tot de ver-eiste strafvorderlijke resultaten haddengeleid. De politie moest die informantendan met lege handen laten staan. Daar-om zijn sedert de tweede regeling van1998 ook de gevallen, omschreven inartikel 1, zevende lid, onder 2, letters atot en met f, als ‘cure’ aangemerkt.

Artikel 1, dertiende en veertiende lidOpkopen en opkoopgeld

Uit: Staatscourant 6 april 2005, nr. 66 / pag. 21 7

Naar aanleiding van een in de opspo-ringspraktijk gegroeide behoefte zijn denieuwe begrippen ‘opkopen’ en‘opkoopgeld’ sedert 1998 in de regelingopgenomen. Het betreft gevallen waarindoor bijzondere omstandigheden methet kopen van een zaak (nog) geen straf-vorderlijk doel kan worden nagestreefd,maar waarin het belang nadrukkelijk isgelegen in het acuut uit het crimineleverkeer halen van een zaak, gelet op hetbijzonder gevaarlijke karakter daarvan(bijvoorbeeld springstof, zware schiet-wapens, ernstig vervuilde drugs of ande-re zwaar vergiftigde stoffen, die eenonmiddellijk gevaar voor leven ofgezondheid van personen opleveren). Vanzelfsprekend dienen in beginsel destrafvorderlijke doelen (aanhouding eninbeslagneming) te worden nagestreefd.Deze strafvorderlijke mogelijkhedendienen dan ook eerst zorgvuldig te wor-den onderzocht. Er kunnen zich echtersituaties voordoen waarin de strafvorder-lijke doelen (nog) buiten bereik liggenen het niet verantwoord is handelendoptreden in de vorm van het opkopenvan de goederen, gelet op het acuut drei-gende gevaar, langer uit te stellen.

Artikel 2, tweede lid, onder a en bZoals dat ook in de vorige regeling hetgeval was, is het beginsel gehandhaafddat onkosten-, uur- en schadevergoedin-gen voor burgers die bijstand aan deopsporing hebben verleend, uit de finan-ciële middelen van het betrokken regio-korps worden betaald. Slechts inbijzondere gevallen kan dit beginseldoorbroken. Daarbij valt te denken aangevallen waarin bedoelde kosten of deschade door de bijzondere omstandighe-den van het geval dermate hoog is, datdit in redelijkheid niet ten laste van hetbudget van het betrokken korps kanworden gebracht.

Artikel 2, derde lidIn de praktijk kunnen zich situatiesvoordoen waarin de regeling niet voor-ziet, terwijl de betrokken hoofdofficiervan justitie, gelet op de bijzondereomstandigheden van het geval, van oor-deel is dat beschikbaarstelling van extrageld in het kader van de ondersteuningvan de opsporing wenselijk is. Daaromis de bepaling van artikel 2, derde lid,als kapstokartikel voor bedoelde onvoor-ziene situaties in de regeling opgeno-men. De Minister van Justitie kan (enzal) in een concreet geval voorwaardenstellen aan het toekennen en feitelijkbeschikbaar stellen van geld voor hetgevraagde doel. Om de reikwijdte vandeze bepaling in te kaderen dient ditdoel te zijn gerelateerd aan de opsporingof voorkoming van ernstige misdrijven. Te denken valt aan een geval van ont-voering waarbij door de ontvoerders eenhoog bedrag aan losgeld wordt geëist.Uitgangspunt is dat het losgeld door deontvoerde of diens naaste betrekkingen

dan wel het bedrijf of de instelling waar-aan de ontvoerde is verbonden, beschik-baar moet worden gesteld. Slechts ingevallen waarin het gevraagde bedragniet of niet geheel uit genoemde bron-nen kan worden verstrekt, zal (aanvul-lend) geld op grond van dit artikel doorde Minister van Justitie beschikbaarkunnen worden gesteld. Een ander voor de hand liggend voor-beeld waarin de Minister van Justitieonder te stellen voorwaarden kan beslui-ten met toepassing van dit artikellid geldtoe te kennen en beschikbaar te stellen,is een grote afpersingszaak.

Artikel 4, derde lidPublicatievereisten voor uitloven belo-ning

In beginsel dient bij het uitloven van eenbeloning door het KLPD een raambiljette worden vervaardigd en landelijk ver-spreid. Er kunnen zich echter gevallenvoordoen die zich niet goed lenen voorhet verspreiden van een raambiljet. Ineen dergelijk geval kan, na voorafgaan-de toestemming van de ambtenaar vanhet bureau Operationele Zaken die deaanvraag behandelt, van dit algemenepublicatievereiste worden afgeweken enkan de aankondiging van de uitgeloofdebeloning worden gedaan in het televisie-programma ‘Opsporing Verzocht’ of ineen televisiebericht in een ander lande-lijk programma van een zendgemachtig-de waarmee het Openbaar Ministerieeen samenwerkingscontract in het kadervan de opsporingsberichtgeving heeftgesloten. Voorts kan, in bijzonderegevallen, die zich niet lenen voor eenraambiljet en waarin sterke aanwijzin-gen bestaan dat de getuigen moetenworden gezocht in de regio kan, metvoorafgaande toestemming van debehandelend ambtenaar, worden vol-staan met aankondiging van de beloningin een televisiebericht van een regionalezendgemachtigde waarmee het Open-baar Ministerie een samenwerkingscon-tract voor de opsporingsberichtgevingheeft gesloten. Vanzelfsprekend bestaat er geen enkelbezwaar tegen het verspreiden van eenraambiljet en het daarnaast ook nog eensaankondigen van die beloning in eendaarvoor toegelaten televisieprogram-ma. Des te groter het bereik van deboodschap, des te groter is ook de kansop de ‘gouden tip’. In de praktijk zal spoedshalve de aan-kondiging op de televisie de landelijkeverspreiding van het raambiljet vaakvooraf gaan. Ook daartegen bestaat van-zelfsprekend geen enkel bezwaar. Weldient het Openbaar Ministerie eropbedacht te zijn dat ingevolge het bepaal-de in artikel 1, elfde lid j° artikel 4,aanhef, onder 3 van deze regeling, deMinister van Justitie geen beloningbeschikbaar zal stellen indien de aan-

kondiging op de televisie geschiedtzonder zijn voorafgaande mondelingetoezegging. Voorts is het uitgangspunt van de rege-ling dat pas sprake is van het ‘uitloven’van een beloning, indien daaraan de ver-eiste publiciteit is gegeven. Daarom zaleen reeds door de Minister van Justitietoegezegde beloning ook niet beschik-baar worden gesteld, indien niet aan depublicatiesvereisten van de regeling isvoldaan.

Artikel 5Financiële beloning door derden

Dit artikel ziet op financiële beloningenvoor informanten door derden (in demeeste gevallen verzekeringsmaatschap-pijen) en de meldplicht van de politieinzake garantstellingen en betalingendoor die derden. Het openbaar ministe-rie en het Ministerie van Justitie hebbenin dit kader met de verzekeraars afspra-ken gemaakt hoe de verzekeringsbran-che en de politie met dit onderwerpdienen om te gaan. Deze afspraken zijnneergelegd in de Gedragscode 1991, diethans wordt herzien.

Artikel 5 ziet niet op de financiële belo-ningen door derden aan burgers, indiensprake is van samenloop daarmee meteen uitgeloofde beloning (via raampos-ters etc.) door een hoofdofficier vanjustitie. In voorkomend geval wordt de hoogtevan de uitgeloofde beloning van dehoofdofficier niet aangetast door definanciële beloning van een derde (vaakeen belanghebbend particulier, zoals eenslachtoffer of nabestaande). De belang-rijkste reden hiervoor is, dat deze belo-ningen, anders dan bij het betalen vaninformanten, geen financieel sluitstukvormen van een afgeschermd informan-tentraject bij de RCIE van een korps. Ook wordt op deze wijze voorkomendat criminele slachtoffers met crimineelverdiend geld zich voor de ophelderingvan hun eigen zaak (bijv. een poging totliquidatie) kunnen mengen in de opspo-ringsinspanningen van justitie. Dezebeloningen van derden dienen daaromvolstrekt los te staan van beloningendoor de overheid. Dit dient ook in open-bare aankondigingen van derdenbelonin-gen door het openbaar ministerie of depolitie, zo men daar al voor zou kiezen,nadrukkelijk tot uiting te komen.

Artikel 6Aanvragen en verplicht gebruik model-formulieren

Voor de verschillende aanvragen vangelden waarop de regeling ziet, zijnmodelformulieren in de bijlagen bij dezeregeling opgenomen. Het verplichtegebruik van deze modelformulierendwingt ertoe dat bij een aanvraag allebenodigde informatie wordt verstrekt

Uit: Staatscourant 6 april 2005, nr. 66 / pag. 21 8

die noodzakelijk is voor de beslissingover de toekenning en het beschikbaarstellen van geld. Het gebruik van model-formulieren beoogt voorts bij te dragenaan vereenvoudiging en bespoedigingvan de afhandeling van de aanvragen.

In het vierde lid van artikel 6 is het ver-eiste opgenomen dat in een onderzoeksteeds voor alle informanten tegelijk endoor één centrale aanvrager (het regio-korps waaraan de informatie is verstrekten waar de informatie operationeel isgebruikt). Deze regel is opgenomen,omdat het in de praktijk regelmatigvoorkwam dat informanten van eenandere regio bij de tipgeldaanvraagwaren vergeten. Is in een dergelijk gevalreeds tipgeld betaald en onder de overi-ge informanten in de zaak verdeeld, dankan aan de ‘vergeten’ informant geengeld meer beschikbaar worden gesteld.Dit vloeit voort uit het geven dat de tota-le (strafvorderlijke) resultaten in hetonderzoek reeds zijn gewogen en het opgrond daarvan ter beschikking gesteldetotaalbedrag reeds is uitbetaald. Om ditsoort vervelende situaties te voorkomen,is het ‘gelijktijdige en centrale aanvraag-vereiste’ in de regeling opgenomen.Aanvragen voor tipgeld die aan dit ver-eiste niet voldoen, kunnen, behoudensde uitzondering van artikel 6, vijfde lid,niet in behandeling worden genomen. Om de bestaande praktijk zoveelmogelijk tegemoet te komen, is in hetvijfde lid een uitzonderingsbepalingopgenomen voor eenmalige informatie-verstrekkingen inzake eenvoudige,opzichzelfstaande feiten. In die gevallenis het toegestaan dat de verstrekkenderegio zelf de aanvraag voor de eigeninformant doet. Bij de tipgeld aanvraagdient dan wel een proces-verbaal te zijngevoegd van het politiekorps dat deinformatie heeft gebruikt. Dit proces-verbaal dient de resultaten te vermeldenwaartoe de verstrekte inlichtingen heb-ben geleid.

Artikel 7Rol van het Korps landelijke politiedien-sten (KLPD)

Zoals dat ook in de vorige regeling hetgeval was, heeft het KLPD een advise-rende en ondersteunende/uitvoerende rolmet betrekking tot de uitvoering vanbepaalde taken in deze regeling. Dezerol van het KLPD heeft de afgelopenjaren in belangrijke mate bijgedragenaan de vorming en bewaking van eenlandelijk uniform beleid, met name ophet vlak van de hoogte van de tipgeldbe-dragen. Om adequate invulling te kunnengeven aan deze rol, is het noodzakelijkdat het KLPD een centrale registratiebijhoudt van met name de tipgeldzaken,die kwantitatief een zeer prominenteplaats innemen bij de adviserende rolvan het KLPD. Aanknopend bij de

gegroeide praktijk dat de politie in(nagenoeg) alle tipgeldzaken eerst inoverleg trad met het KLPD, is reeds inde regeling van 1998 besloten de vrij-blijvendheid van de tussenkomst van hetKLPD niet langer te handhaven. In deverschillende procedures inzake de uit-voering van deze regeling, wordt sedert-dien dan ook de verplichte tussenkomstvan het KLD voorgeschreven.

In artikel 7, onder e, is een nieuwe taakvan het KLPD opgenomen in het kadervan de uitvoering van deze regeling.Deze nieuwe taak ziet niet alleen op denoodzakelijke voorbereidingshandelin-gen met betrekking tot losgeld en het‘rijden en eventueel neerleggen’ van datgeld, maar ook op deze activiteiten inhet kader van bijvoorbeeld een groteafpersingszaak, waarin de Minister vanJustitie op grond van artikel 2, derde lid,heeft besloten geld beschikbaar te stel-len. Gijzeling, ontvoering of afpersingzijn de meest voor de hand liggendevoorbeelden, waarin voor de bedoeldeactiviteiten een beroep op het KLPD zalworden gedaan. Dit sluit niet uit dat ookin andere soortgelijke gevallen waarin,onder toepassing van artikel 2, derde lidtot beschikbaarstelling van geld is beslo-ten, de Minister van Justitie de voor-waarde kan stellen, dat het KLPDbedoelde activiteiten zal uitvoeren.

Artikel 8Bepaling hoogte tipgeldbedrag en belo-ning

Artikel 8, eerste lidtipgeld

Een belangrijk instrument bij de bepa-ling van de hoogte van een tipgeldbe-drag is de vergelijking van een concreetgeval met soortgelijke gevallen waarintipgeld is uitbetaald. De centrale registra-tie van tipgeldzaken bij het KLPD speeltbij het maken van deze vergelijking eenbelangrijke rol. Voorts is voor een juiste bepaling vande hoogte van het toe te kennen tipgeld-bedrag zorgvuldige weging noodzake-lijk van de relevante factoren. In datkader is per 1 juni 1991, op advies vanRecherche Advies Commissie en metinstemming van de toenmalige Vergade-ring van Procureurs-generaal, door deMinister van Justitie een aantal objectie-ve wegingsfactoren ingevoerd. Deeffecten van de toepassing van dezewegingscriteria zijn een jaar na de invoe-ring ressortelijk geëvalueerd. Uit dieevaluatie kwam naar voren dat toepas-sing van de wegingscriteria in de prak-tijk als een belangrijk instrument werdervaren bij het bepalen van de hoogtevan tipgeldbedragen. Deze wegingscrite-ria zijn sedertdien op een enkel puntherzien. De belangrijkste wijzigingbestaat erin dat het aantal informantendat in een onderzoek is gebruikt enige

invloed op de hoogte van het toe te ken-nen tipgeld kan hebben. Om tactische ofafschermingsredenen is het soms nood-zakelijk meerdere informanten in eenonderzoek te gebruiken. Daarnaast komthet voor dat ongevraagd informatie overeenzelfde zaak door meerdere informan-ten wordt gegeven. Vanzelfsprekendkan dit nooit leiden tot vermenigvuldi-ging van het gebruikelijke tipgeldbedragmet het aantal informanten in de zaak.Wel zal dit in sommige gevallen aanlei-ding kunnen vormen het toe te kennentipgeldbedrag iets te verhogen. De wegingscriteria zijn opgenomen inde bijlage 1 bij de regeling. Zij dienenals voorheen gehanteerd te worden bijde aanvraag door de politie en de advise-ring door het KLPD, alsmede bij debeslissing van de aangewezen ambte-naar van het Ministerie van Justitie inza-ke de hoogte van het toe te kennentipgeldbedrag.

Artikel 8, tweede lidbeloning

Het uitloven van een beloning door dehoofdofficier van justitie was tot juni1998 niet formeel geregeld. Aanvragenvoor dit soort financiële beloningen wer-den behandeld op grond van eengegroeide praktijk. Besloten werd ditonderwerp in de regeling op te nemenomdat ook hier, evenzeer als in hetgeval van tipgeld, sprake is van hetkopen van informatie ter ophelderingvan een misdrijf. Een beloning moet steeds zijn uitge-loofd voordat de tipgever met zijn‘gouden tip’ bij de politie komt. Verzoe-ken om in een zaak een beloningbeschikbaar te stellen nadat een burgerzijn informatie reeds aan de politie heeftverstrekt, kunnen daarom niet in behan-deling worden genomen.

De locale verschillen die zich kunnenvoordoen in de beoordeling van de matevan ernst van het gepleegde misdrijf ende mate waarin door een gepleegd mis-drijf een inbreuk op de rechtsorde isgemaakt, vereisen een flexibele regelingmet betrekking tot de bepaling van dehoogte van de uit te loven beloning. Invoorkomende gevallen kan dan ook metdeze locale verschillen enigszins reke-ning worden gehouden.

De hoogte van een beloning wordt inbeginsel vastgesteld op een bedrag gele-gen tussen de tienduizend (€ 4.500) envijftigduizend gulden (€ 22.500). Bene-den tienduizend gulden wordt het effectvan het middel te gering geacht. Bij een grote wapendiefstal, gelet ophet evidente gevaar dat grote aantallenvuurwapens in het criminele milieuterecht zullen komen, kan als richtingge-vend bedrag een beloning van tiendui-zend gulden (€ 4.500) redelijk zijn.

Uit: Staatscourant 6 april 2005, nr. 66 / pag. 21 9

Inzake een gepleegde moord of dood-slag geldt dat in de huidige opsporings-praktijk in de meeste gevallen eenbeloning van vijfentwintigduizend gul-den (€ 11.250) redelijk wordt geacht.Bij meervoudige moorden en doodsla-gen kan dit oplopen tot vijftigduizendgulden (€ 22.500). In zeer bijzondere gevallen kan opverzoek van de betrokken hoofdofficiervan justitie een hogere beloning danvijftigduizend gulden (€ 22.500) wordentoegekend.

Opgemerkt zij dat informanten, dieinlichtingen hebben verstrekt die leidentot het bekend worden van de dader vaneen moord of doodslag, in de meestegevallen lager worden beloond dan tip-gevers die reageren op een raambiljet ofop een televisiebericht van de hoofdoffi-cier van justitie inzake het uitloven vaneen beloning. Dit verschil laat zich ver-klaren door de inschatting dat burgers,die geen informant van de politie zijn,uit (al dan niet terechte) angst om alsgetuige te moeten verschijnen op eenterechtzitting of uit angst voor represail-les van de dader, in het algemeen terug-houdender zullen zijn dan zich redelijkafgeschermd wetende informanten, ommet hun informatie over ernstige delic-ten naar voren te treden. Een groterefinanciële beloning kan hen wellichttoch over de streep trekken. Het verschilin de hoogte van de financiële beloningvoor een tipgever of voor een informantkan daarom voor hetzelfde geval somstienduizend gulden (€ 4.500) of meerbedragen.

Artikel 16Tipgeld in buitenlandse opsporingson-derzoeken

In dit artikel wordt een regeling gegevenvoor de (mogelijkheid tot) betaling vantipgeld aan in Nederland ingeschreveninformanten die in Nederland wordengerund op verzoek van een buitenlandseautoriteit ten behoeve van een geheelbuitenlands opsporingsonderzoek. Hetkomt echter ook voor dat door eenNederlands politiekorps (op verzoek vanhet buitenland) tipgeld wordt aange-vraagd voor een buitenlandse informant,die in een buitenland in een aanvanke-lijk geheel buitenlands opsporingsonder-

zoek is gerund. Het betreft bijvoorbeeldgevallen waarin, vaak onvoorzien, eendrugstransport vanuit het buitenland deNederlandse grens passeert. De Neder-landse autoriteiten wordt dan gevraagdde zaak over te nemen, inclusief de beta-ling van de buitenlandse informant. Inbeginsel wordt in zo’n geval geen tip-geld betaald. Er kunnen echter omstan-digheden zijn dat er, onbedoeld,Nederlandse strafvorderlijke belangenzijn gediend door de informatie van dieinformant, bijvoorbeeld omdat één ofmeer criminelen uit het buitenlandseonderzoek blijken te passen in eenlopend Nederlands opsporingsonder-zoek. In een dergelijk geval kan mettoepassing van artikel 2, derde lid vandeze regeling worden bezien of betalingvan tipgeld in de rede ligt.

Artikel 19Bezwaar tegen een beslissing

In dit artikel wordt voorzien in een pro-cedure om op te komen tegen een afwij-zende beslissing op een verzoek, dat opgrond van deze regeling is gedaan. De staande praktijk om bij verschilvan inzicht over de toepasselijkheid vande regeling of over de hoogte van hettoegekende bedrag de Minister van Justi-tie om een nieuwe beslissing te vragen,werd reeds in de regeling van 1998geformaliseerd.

De Minister van Justitie,J.P.H. Donner.

Bijlage 1

Wegingsfactoren vaststelling hoogtetipgeldbedragen.

In een concreet geval kunnen één ofmeer van de onderstaande wegingsfac-toren aanleiding vormen het tipgeld-bedrag enigermate te verhogen. 1. Het risico voor de informant. Iedere informant loopt risico. Ditvloeit voort uit het verstrekken vaninlichtingen aan de politie over de crimi-nele activiteiten van een ander. Insommige gevallen kan echter de reëleinschatting worden gemaakt dat deinformant een verhoogd risico loopt. 2. De organisatiegraad van de crimi-nele groepering en het kaliber van deaangehouden verdachten.

Het gaat hierbij om informatie dieheeft geleid tot het aan het licht brengenvan een georganiseerde groepering ende zwaarte van de rol die de verdachtendaarin hebben gespeeld. 3. De schade, die door de aanhou-ding van de verdachte(n) wordt toege-bracht aan de criminele organisatie. Hierbij gaat het om de gevolgen vande aanhoudingen voor de werkzaamheidvan de criminele organisatie. 4. Het maatschappelijk belang vande zaak. Hierbij wordt de vraag gesteld omtrentde maatschappelijke impact van deopheldering van het misdrijf, de aanhou-ding van de verdachte(n) en de inbeslag-neming van goederen. 5. De lokale omstandigheden t.a.v.de criminaliteit. In samenhang met punt 4 kunnen loka-le omstandigheden van invloed zijn opde hoogte van het tipgeld. In bepaaldedelen van Nederland kunnen de crimina-liteitscijfers, al dan niet tijdelijk, bedui-dend hoger liggen dan elders. 6. Kostenbesparing politie Dit aspect betreft de kostenbesparingvoor de politie i.v.m. de bekorting vaneen (reeds lopend) opsporingsonderzoekdoor de verstrekte inlichtingen. 7. De betrouwbaarheid van deinformant en van de informatie. Hierbij gaat het om de gebleken ‘zake-lijke’ betrouwbaarheid van de informanten de betrouwbaarheid van de verstrekteinformatie in de voorgaande zaken. 8. Het aantal verdachten. Het gaat hierbij om het aantal aange-houden verdachten, alsmede de verdach-ten die nog niet zijn aangehouden maarwaarvan de identiteit is komen vast testaan. 9. Het aantal informanten Het betreft hier het aantal informantendat in een opsporingsonderzoek inlich-tingen heeft verstrekt om het voor tip-geld in aanmerking komende (strafvor-derlijke) eindresultaat te bereiken. N.B. Bovenstaande wegingsfactorendienen, voor zover van toepassing, inhet rapport voor de tipgeldaanvraagvan de politie met een korte toelich-ting tot uitdrukking te wordengebracht.

Uit: Staatscourant 6 april 2005, nr. 66 / pag. 21 10

Bijlage 2

Uit: Staatscourant 6 april 2005, nr. 66 / pag. 21 11

Uit: Staatscourant 6 april 2005, nr. 66 / pag. 21 12

Bijlage 2a

Uit: Staatscourant 6 april 2005, nr. 66 / pag. 21 13

Bijlage 3

Uit: Staatscourant 6 april 2005, nr. 66 / pag. 21 14

Bijlage 4

Uit: Staatscourant 6 april 2005, nr. 66 / pag. 21 15

Bijlage 4a

Uit: Staatscourant 6 april 2005, nr. 66 / pag. 21 16

Bijlage 5

Uit: Staatscourant 6 april 2005, nr. 66 / pag. 21 17

Bijlage 5a

Uit: Staatscourant 6 april 2005, nr. 66 / pag. 21 18

Bijlage 6

Uit: Staatscourant 6 april 2005, nr. 66 / pag. 21 19

Bijlage 6a

Uit: Staatscourant 6 april 2005, nr. 66 / pag. 21 20

Bijlage 7

Uit: Staatscourant 6 april 2005, nr. 66 / pag. 21 21

Bijlage 7a

Uit: Staatscourant 6 april 2005, nr. 66 / pag. 21 22

Bijlage 8

Uit: Staatscourant 6 april 2005, nr. 66 / pag. 21 23