Erasmus Universiteit Rotterdam | Erasmus University Rotterdam · Web viewHR 1 juli 1985,...

19
Bijgewerkt tot: november 2016 MEMORANDUM UITLEGJURISPRUDENTIE HOGE RAAD De Hoge Raad stelt de zogenoemde Haviltex-norm 1 (geobjectiveerd subjectieve uitleg) centraal, waarbij alle omstandigheden van het geval van belang zijn 2 , gewaardeerd naar hetgeen de redelijkheid en billijkheid meebrengen 3 . De partijbedoeling mag niet ononderzocht blijven door enkel op basis van de redelijkheid en billijkheid een bepaalde uitleg te bezigen. 4 Vormen van meer objectieve uitleg, waarvan de meest extreme vorm de CAO-norm is, 5 mogen (ook binnen Haviltex) worden 1 HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158, NJ 1981/635 (Ermes/Havil- tex). Zie uitlegaanwijzing 1 van de meer moderne benaderingen hieronder. 2 HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101 (Lundiform/Mexx). Zie ook HR 21 april 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1706, RvdW 1995/98 (Kakkenberg/Kakkenberg), HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493 (DSM/Fox), alsmede HR 22 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX1571, NJ 2006/521 (samenlevingscontract). Alle omstandigheden van het geval moeten ook in ogenschouw worden genomen bij de uitleg van een opzeggingsgrond in een (eenzijdige) ontslagbrief (HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:290 (Autocentrum)). Aan de letterlijke tekst komt niet steeds doorslaggevende betekenis toe. 3 HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/473 (DSM/Fox), HR 2 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ4410, NJ 2008/104 (NBA/Stichting Meerhuysen), alsmede HR 23 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5262 (Halliburton). 4 HR 12 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9430, NJ 2001/199 (Steinbusch/Van Alphen). 5 HR 17 september 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1059, NJ 1994/173 (Gerrit- se/HAS) en HR 24 september 1993, RvdW 1993/186 (Hol/EIM). Dit betreft uitleg van CAO’s en deze regel wordt daarom wel de CAO-norm genoemd. Ook de uitleg van een sociaal plan dat niet als een cao kan worden aangemerkt, moet geschieden aan de hand van de CAO-norm (vgl. HR 26 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5961, NJ 2000/473 (AKZO/FNV)). De ratio van de CAO-norm is tweeledig, bescherming van derden tegen niet-kenbare partijbedoelingen en de noodzaak van een eenvormige uitleg voor alle bij de overeenkomst betrokken partijen. Als alle betrokken partijen in de procedure zijn betrokken, kan bewijs met betrekking tot de partijbedoelingen wel worden toegelaten (zie over dit alles HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2687 (FNV/Condor). Zie over de CAO-norm verder ook HR 10 december 1997, RvdW

Transcript of Erasmus Universiteit Rotterdam | Erasmus University Rotterdam · Web viewHR 1 juli 1985,...

Page 1: Erasmus Universiteit Rotterdam | Erasmus University Rotterdam · Web viewHR 1 juli 1985, ECLI:NL:HR:1985:AB7672, NJ 1986/692 (Fren kel/KRO). Zie ook HR 21 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB9236,

Bijgewerkt tot: november 2016

MEMORANDUMUITLEGJURISPRUDENTIE HOGE RAAD

De Hoge Raad stelt de zogenoemde Haviltex-norm1 (geobjectiveerd subjectieve uitleg) centraal, waarbij alle omstandigheden van het geval van belang zijn2, gewaardeerd naar hetgeen de redelijkheid en billijkheid meebrengen3. De partijbedoeling mag niet ononderzocht blijven door enkel op basis van de redelijkheid en billijkheid een bepaalde uitleg te bezigen.4 Vormen van meer objectieve uitleg, waarvan de meest extreme vorm de CAO-norm is,5 mogen (ook binnen Haviltex) worden gehanteerd in die gevallen waarin (1)

1 HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158, NJ 1981/635 (Ermes/Haviltex). Zie uitlegaanwijzing 1 van de meer moderne benaderingen hieronder.

2 HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101 (Lundiform/Mexx). Zie ook HR 21 april 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1706, RvdW 1995/98 (Kakkenberg/Kakkenberg), HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493 (DSM/Fox), alsmede HR 22 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX1571, NJ 2006/521 (samenlevingscontract). Alle omstandigheden van het geval moeten ook in ogenschouw worden genomen bij de uitleg van een opzeggingsgrond in een (eenzijdige) ontslagbrief (HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:290 (Autocentrum)). Aan de letterlijke tekst komt niet steeds doorslaggevende betekenis toe.

3 HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/473 (DSM/Fox), HR 2 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ4410, NJ 2008/104 (NBA/Stichting Meerhuysen), alsmede HR 23 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5262 (Halliburton).

4 HR 12 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9430, NJ 2001/199 (Steinbusch/Van Alphen).5 HR 17 september 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1059, NJ 1994/173 (Gerritse/HAS) en HR 24

september 1993, RvdW 1993/186 (Hol/EIM). Dit betreft uitleg van CAO’s en deze regel wordt daarom wel de CAO-norm genoemd. Ook de uitleg van een sociaal plan dat niet als een cao kan worden aangemerkt, moet geschieden aan de hand van de CAO-norm (vgl. HR 26 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5961, NJ 2000/473 (AKZO/FNV)). De ratio van de CAO-norm is tweeledig, bescherming van derden tegen niet-kenbare partijbedoelingen en de noodzaak van een eenvormige uitleg voor alle bij de overeenkomst betrokken partijen. Als alle betrokken partijen in de procedure zijn betrokken, kan bewijs met betrekking tot de partijbedoelingen wel worden toegelaten (zie over dit alles HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2687 (FNV/Condor). Zie over de CAO-norm verder ook HR 10 december 1997, RvdW 1998/9C (Vink/SVVUK). Zie verder HR 11 april 2003, NJ 2003/430 en, voortbouwend daarop, HR 14 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC6699, waarin de Hoge Raad bepaalde: “Voor de wijze waarop CAO-bepalingen dienen te worden uitgelegd geldt als uitgangspunt dat de bewoordingen van de CAO-bepalingen en eventueel de daarbij behorende schriftelijke toelichting, gelezen in het licht van de gehele tekst van de overeenkomst, van doorslaggevende betekenis zijn. Daarbij komt het niet aan op de bedoelingen van de partijen bij de CAO, voor zover deze niet uit de CAO-bepalingen en de toelichting daarbij kenbaar zijn, maar op de bewoordingen waarin de CAO en de toelichting zijn gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de CAO gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden.”. In HR 18 april 2008, NJ 2008/245, werkt de Hoge Raad dit laatste in die zin uit dat kennelijk maatgevend is in hoeverre het aannemelijk is dat de contracterende partijen (de werkgevers- en werknemersorganisaties, niet de individuele werknemer en zijn werkgever), die zich van het onderscheid tussen, in dit geval, algehele en gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, bewust moeten zijn geweest, de in de CAO aangetroffen bewoordingen zouden hebben gekozen indien zij aan gedeeltelijk arbeidsongeschikten een recht op een aanvullende uitkering hadden willen toekennen. Zie ook HR 2 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI9633, waarin is bepaald dat uitleg van een CAO die dezelfde bewoordingen kent als een (eerder) algemeen verbindend verklaarde CAO, volledig in cassatie kan worden getoetst. Zie hiervoor ook, in imperatieve zin, HR 22

Page 2: Erasmus Universiteit Rotterdam | Erasmus University Rotterdam · Web viewHR 1 juli 1985, ECLI:NL:HR:1985:AB7672, NJ 1986/692 (Fren kel/KRO). Zie ook HR 21 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB9236,

Bijgewerkt tot: november 2016

de contractspartijen geen bemoeienis hebben gehad bij de opstelling van de tussen hen geldende afspraken6 of (2) de contractstekst relevant is voor de rechtspositie van derden,7 of (3) de overeenkomst naar haar aard bestemd is de rechtspositie van derden te beïnvloeden, zonder dat die derden invloed hebben gehad op de inhoud of de formulering van die overeenkomst.8 Binnen de Haviltexnorm kan eveneens primair tekstueel (meer objectief) worden uitgelegd ingeval de aard van de transactie dit meebrengt en indien het gaat om professionele partijen die met deskundige bijstand, na intensieve onderhandelingen, een gedetailleerde schriftelijke overeenkomst hebben gesloten (met een beding zoals een zogenoemde entire agreement clause9 erin waaruit onder omstandigheden kan worden afgeleid dat partijen de bewoordingen centraal hebben willen stellen).10 Doorslaggevend

november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1347 (CNV Vakmensen/Vebidak). Zie voor een vrij feitelijke uitleg van een prepensioenregeling in een bedrijfstak HR 14 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3239, en de voorganger daarvan over dezelfde regeling HR 15 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY6165. (Zie voor de onaannemelijkheid van rechtsgevolgen ook HR 8 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9621 (X/ABP). NB: In HR 1 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1078, NJ 2013/522 (Van Wijk c.s/VVE De Prinsenwerf) formuleert de Hoge Raad dat moet worden getoetst aan de aannemelijkheid van de onderscheiden rechtsgevolgen. Zie hierover ook HR 14 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:337 (Bakermans c.s./Mitros), waarin tevens is bepaald dat ingeval de splitsingsstukken voor verschillende uitleg vatbaar zijn, en zij verwijzen naar een feitelijke kenmerken van het splitsingsobject, het niet in strijd is met een uitleg naar objectieve maatstaven om die stukken mede aan de hand van waarneming van die feitelijke kenmerken uit te leggen. En zie voor het gewicht van de bewoordingen, als ook over het vermijden van overlap van CAO’s, HR 27 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ0010 (Fondsen Metaal en Techniek/BAM). Bij uitleg van CAO’s mogen eerdere (HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE2376, NJ 2003/110 (Ziekenhuis De Heel/Huisman c.s.) en latere (HR 2 april 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO3857, JAR 2004/113 (Arriva)) CAO’s worden meegenomen en kan voorts de anti-misbruik-gedachte betekenis toekomen (HR 20 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS5255, RAR 2005/89 (Landbouw-CAO’s)). Een vrij recente zaak waarin de Hoge Raad de CAO-norm formuleert betreft HR 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3634 (Balans Schoonmaak- en Bedrijfsdiensten). De Hoge Raad formuleert daarin als volgt: “Bij de uitleg van CAO-bepalingen komt het aan op de tekst van de bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de overeenkomst en de eventuele toelichting daarbij, de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen en de kennelijke strekking van de regeling waartoe de bepaling behoort (zie onder meer HR 15 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6601, NJ 2011/181).”. Zie ook HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2687 (FNV/Condor), waarin de Hoge Raad het systeem van DSM/Fox en CAO-norm nog eens uitlegt en die zowel baseert op de positie van derden als op de gewenstheid van een uniforme uitleg.

6 Zie HR 23 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU2414, waarin de Hoge Raad expliciet uitsprak dat het bij gebruik van modelcontracten niet gaat om de bedoelingen van de opstellers daarvan maar om de bedoeling van de contracterende partijen.

7 Niet altijd gebeurt dat even consequent; zie HR 6 maart 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2607, NJ 1999/113 (Hille/BUMA-STEMRA) waar het hof, overigens met inachtneming van andere relevante feiten dan uitsluitend de tekst van het Exploitatiereglement, toch Haviltex toepaste op een wat ondoorzichtige manier, hetgeen door de Hoge Raad werd gesauveerd. Zie voorts (wel meer consequent) de CAO-arresten genoemd in noot 5. Zie verder HR 24 januari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2261, NJ 1997/231 (Citco/Da Costa Gomez) over een volmacht; HR 9 juni 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1749, NJ 1995/639 (Gesnoteg/Mees Pierson) over een bankgarantie. Zie voorts HR 20 mei 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1367, NJ 1994/652 (Van Weezenbeek/FD). Zie voor statuten: HR 17 september 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1061, NJ 1994/213 (Meier Mattern/VHS), en voor octrooien: HR13 januari 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1609, NJ 1995/391 (Ciba Geigy/Oté Optics), HR 9 februari 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC1987, NJ 1998/2 (Spiro/Flamco), HR 5 september 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2414, NJ 1999/410 (Stamicarbon/Dow), HR 7 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3522, NJ 2007/466 (Lely/Delaval), alsmede HR 6 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7412 (Boston Scientific Scimed/Medinol) en HR 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:816 (Medinol/Abbott c.s.). NB: art. 69 EOV schept in het licht van de art. 1 en 2 van het Uitlegprotocol een eigen uitlegregime voor Europese octrooien; zie ook art. 53 lid 2 ROW.

Zie ook voor de objectieve uitleg van een pari passu beding in een trustakte van een obligatielening: HR 23 maart 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0700 (Stichting Ofasec/Nederlandse Trust Maatschappij NV). Zie voor het Bindend Besluit Regres 1984: HR 16 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4621, NJ 2004/183, over een

- 2 -

Page 3: Erasmus Universiteit Rotterdam | Erasmus University Rotterdam · Web viewHR 1 juli 1985, ECLI:NL:HR:1985:AB7672, NJ 1986/692 (Fren kel/KRO). Zie ook HR 21 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB9236,

Bijgewerkt tot: november 2016

blijven echter steeds alle omstandigheden van het geval,11 zij het dat in cassatie uitsluitend de bewoordingen bepalend zijn indien tegen het oordeel van het hof op dit punt geen cassatieklachten zijn gericht.12 De vrijheid van de rechter om als uitgangspunt groot gewicht toe te kennen aan de meest voor de hand liggende taalkundige betekenis van de omstreden woorden van de overeenkomst, moet worden gezien als een bewijsvermoeden, zodat nader (tegen)bewijs moet worden toegelaten, indien daartoe voldoende is gesteld.13 De Haviltex- en de CAO-norm berusten beide op de redelijkheid en billijkheid en er is sprake van een vloeiende overgang tussen beide (sub)normen.14 De Haviltex-norm geldt ook voor mondelinge overeenkomsten15, voor algemene voorwaarden16, voor de uitleg van contractuele verplichtingen bij samenhangende overeenkomsten,17 voor de vraag of een partij tekortschoot door de eigen prestatie geheel of gedeeltelijk op te schorten (met een beroep op het optreden

akte van cessie en verpanding van software – conform Haviltex - HR 20 september 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3381, NJ 2002/610 (ING/Muller c.s.). Over een akte van cessie gaan tevens HR 29 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2435, NJ 2001/662 (Meijs q.q./Bank of Tokyo) en HR 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012: BT6947, NJ 2012/261 (Dix/ING). Zie over uitleg van een kettingbeding HR 18 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL8514, NJ 2010/354 (Vrijmetselaars), waar de te hanteren uitlegmethode in het midden wordt gelaten maar wel Haviltex wordt toegepast. Zie voor de uitleg van een derdenbeding - vrij principieel - HR 18 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5160, NJ 2003/503 (Curatoren/Besix) en HR 18 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE7002, NJ 2003/258 (Pieterse/NN), beide op basis van Haviltex en de laatste contrair aan de conclusie van A-G Bakels (die een objectieve uitleg bepleitte). Zie voor een meer objectieve uitleg HR 1 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9496, NJ 2005/499 (Taxicentrale Middelburg) en HR 9 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT8969, NJ 2006/470 (Bruil/Bruil Beheer). Zie voor de uitleg van een kettingbeding dat deel uitmaakt van veilingvoorwaarden: HR 2 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ4410, NJ 2008/104 (NBA/Stichting Meerhuysen), waarin is bepaald dat weliswaar een objectieve uitleg voor de hand ligt, maar dat dit anders kan zijn indien uit de tekst van een beding niet een duidelijke bedoeling blijkt en het beding strekt ten gunste van een derde die niet bij de veiling is betrokken. Dan kan van de koper nader onderzoek naar de betekenis worden gevergd. Zie HR 22 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM8933 (Lisser/Kamsteeg), waarin de Hoge Raad enerzijds heeft vastgesteld dat objectieve uitleg – de in de akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling dient te worden afgeleid uit de gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte - dient plaats te vinden van een bepaling in een notariële akte tot vestiging van een opstalrecht, doch dat dat in de onderlinge verhouding van partijen niet in de weg kan staan aan tegenbewijs op grond van de naar de Haviltex-maatstaf uit te leggen onderliggende obligatoire overeenkomst. Zie in dit verband ook HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1511 (Rentebeding in hypotheekakte). Zie voor een meer rechtstreekse, procesrechtelijke, route naar onwaarheid van een notariële akte HR 13 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:848 (Benu), contrair aan CAG Wissink. Zie eerder ook in (soort)gelijke zin en over meer objectieve uitleg: HR 22 april 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1345, NJ 1995/560 (Bouwmeester/Van Leeuwen), alsmede HR 8 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8901, NJ 2001/350 (Eelder Woningbouw/Van Kammen c.s.), HR 17 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9395, NJ 2004/384 (ICC Arbitration and Conciliation Rules), HR 13 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AH9168, en HR 2 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU2397. Zie ook HR 5 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9314, NJ 2001/612 (Brooke/Overes q.q.) en HR 16 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ0613, NJ 2008, 219 (Wooning/Wooning). Zie tevens HR 19 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ2904 (Annahoeve). Zie ook HR 21 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW6728 (Van Rijsbergen/Ytering), waar in verband met het eenzijdige karakter van een wilsuiting primair gewicht toegekend wordt aan de bedoeling van diegene die zijn wil uit, ook al schrijft de wet – constitutief – een schriftelijke mededeling (in dit geval aan een verzekeraar) voor. Bij objectieve uitleg kan - omgekeerd - ook een rol spelen dat een partij het uit te leggen stuk eenzijdig heeft vastgesteld (HR 22 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN5665 (Euronext). Zie voorts, met betrekking tot de uitleg van een splitsingsakte HR 28-1-2011, ECLI:NL:HR:2011:BO5223 (Ponjee/Sperling); in deze zaak – het komt niet vaak voor (zie echter ook HR 18 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9581 (Jadoenath/Jadoenath) – heeft de Hoge Raad zelf de zaak afgedaan door te verstaan dat de akte geen andere dan een door de Hoge Raad gegeven uitleg toeliet. Zie ook HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO1815, RvdW 2011, 10 (De Heer). Een enkele keer deed de Hoge Raad dat ook wel eerder: HR 21 maart 1997, RvdW 1997/77C (Meijer/OTM). De rechter mag bij de uitleg van een splitsingsakte (met tekening) niet zijn toevlucht nemen tot andere documenten dan die welke kenbaar zijn uit of aan de hand van de in de openbare registers ingeschreven akte en splitsingstekening (waarbij de tekening niet in beginsel boven de akte moet worden gesteld); zie HR 1 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1078, NJ 2013/522 (Van Wijk c.s./VVE De Prinsenwerf). De rechter dient de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen in aanmerking te nemen. Ook kan de rechterlijke waarneming van een

- 3 -

Page 4: Erasmus Universiteit Rotterdam | Erasmus University Rotterdam · Web viewHR 1 juli 1985, ECLI:NL:HR:1985:AB7672, NJ 1986/692 (Fren kel/KRO). Zie ook HR 21 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB9236,

Bijgewerkt tot: november 2016

van een derde en de vraag voor wiens risico dat optreden komt),18 voor de vraag of een contractsbepaling een wettelijke bepaling van regelend recht opzij zet19 en kan tevens worden toegepast op de vraag óf een overeenkomst tot stand is gekomen (waarmee Haviltex en de wils-/vertrouwensleer in feite door de Hoge Raad worden vereenzelvigd).20

Meer specifiek kunnen, op basis van de relevante (overige) jurisprudentie van de Hoge Raad, de volgende uitlegaanwijzingen worden onderscheiden. Het betreft een caleidoscopisch beeld, waaruit wellicht de conclusie kan worden getrokken dat de Hoge Raad terzake niet vaak echte subregels, of zelfs maar vuistregels, wenst te formuleren, doch vooral de feitenrechter veel ruimte wenst te geven.

feitelijke situatie een rol spelen bij uitleg van onduidelijke splitsingsstukken (HR 14 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:337 (Bakermans c.s./Mitros).

8 Zoals het geval is bij een WCAM-overeenkomst (HR 9 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2835 (Dexia-Aanbod).

9 In HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101 (Lundiform/Mexx) is uitgemaakt dat deze clausule – die geen uitlegbepaling behelst - naar Nederlands recht geen bijzondere betekenis heeft en niet zonder meer eraan kan afdoen dat bij de uitleg toch wordt gekeken naar verklaringen en gedragingen van voor het sluiten van de overeenkomst.

10 HR 19 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3178 (Meyer Europe BV/PontMeyer BV), bevestigd en wat betreft stel- en bewijsplichten aangescherpt in HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA4909 (Uni-Invest). Uit HR 20 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0727 (Gem. Rotterdam/Eneco c.s.) vloeit voort dat de enkele hoedanigheid van partijen, hoewel een relevant gezichtspunt onder Haviltex, niet meebrengt dat per se een groot gewicht moet worden toegekend aan de bewoordingen van de overeenkomst. Dat wordt bevestigd in HR 7 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:260 (Afvalzorg/Slotereind). Bij een beursverzekering is de uitleg met name afhankelijk van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en van de in voorkomend geval bij de polisvoorwaarden behorende toelichting (HR 16 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2793 Chubb/Dagenstaed en Europoint Terminals). In HR 11 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI591 (ACS/HTC), is uitgemaakt dat een vaststellingsovereenkomst moet worden uitgelegd conform Haviltex (zonder verwijzing naar HR 29 juni 2007) en dat de aard van een dergelijke overeenkomst niet zonder meer meebrengt dat de schuldenaar geen andere schulden heeft dan de daarin per een zekere datum vastgestelde schulden. In HR 9 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK1610 (Liberty Global Europe¸oftewel UPC) heeft de Hoge Raad wederom erkend dat taalkundige uitleg een zwaar gewicht kan toekomen binnen Haviltex. Daarbij speelde een rol dat de overeenkomst in kwestie in de Engelse taal was gesteld en dat partijen volgens de Anglo-Amerikaanse rechtstraditie hun afspraken tot in detail hadden vastgelegd. Zie ook wat betreft tekstuele uitleg binnen Haviltex (en de verhouding met de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid): HR 11 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN7886 (Skare/Flexmen) (vgl. echter ook de conclusie van AG Huydecoper genoemd in noot 22). Zie ook HR 20 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU3100 (Schevers/Appelhof). Zie over de verhouding tussen uitleg en de derogerende werking HR 21 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO5203, NJ 2011/176 (Achmea). Zie voorts voor een randgeval, een overeenkomst met een beding over geen vergoeding van kosten bij mislukken van onderhandelingen (hof had naast de tekst kennelijk ook naar de strekking van een bepaling gekeken en de Hoge Raad sauveert) HR 27 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8707 (Hemubo/VVE Flatgebouw Strandhotel Zandvoort). Vergelijk echter het in de vorige noot genoemde arrest Melfund/Wagram, alsmede de recente relativering van de primair taalkundige uitleg binnen Haviltex in HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101 (Lundiform/Mexx), HR 20 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0727 (Gem. Rotterdam/Eneco c.s.) en HR 7 februari 2014 ECLI:NL:HR:2014:260 (Afvalzorg/Slotereind). Zie voorts over de uitleg van een abstracte bankgarantie HR 13 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:600 (ABN AMRO/Rabobank c.s.), waarin expliciet is bepaald dat daarbij groot gewicht toekomt aan de (strikt te lezen) bewoordingen daarvan, gezien de aard en functie van een dergelijke garantie.

11 HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101, NJ 2013/214 (Lundiform/Mexx). Zie ook reeds HR 28 april 1989, ECLI:NL:HR:1989:AJ6858, NJ 1990/583 (Liszkay/Harman), maar dat was een driezaak waar ook contra-proferentem (als gezichtspunt) een rol speelde. Zie ook HR 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3303 (Huwelijksvermogensbestanddelen) met expliciete bevestiging hiervan onder verwijzing naar Lundiform/Mexx.

- 4 -

Page 5: Erasmus Universiteit Rotterdam | Erasmus University Rotterdam · Web viewHR 1 juli 1985, ECLI:NL:HR:1985:AB7672, NJ 1986/692 (Fren kel/KRO). Zie ook HR 21 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB9236,

Bijgewerkt tot: november 2016

Allereerst twee klassieke uitlegaanwijzingen, die, zo lijkt het althans, vergaand aan belang hebben ingeboet, nu daarop in recente arresten niet meer expliciet wordt teruggekomen:

1. Uitleg is niet reeds aan de orde op grond van het enkele feit dat partijen over een beding van mening verschillen.21

2. Indien een afspraak in redelijkheid niet voor meer dan één uitleg vatbaar is (in claris non fit interpretatio), mag de rechter de zaak daarop afdoen (en behoefde de rechter, onder het oude recht, niet te bezien of bijvoorbeeld de contra-proferentem-regel tot een gunstiger resultaat voor verzekerde zou leiden).22 Dit laatste is nu anders in het licht van het bij consumenten ambtshalve toe te passen art. 6:238 BW.23

Ook wordt vermeld: de Haviltexmaatstaf is ook van toepassing indien partijen op de tekst van de overeenkomst haaks op elkaar staande bedoelingen en verwachtingen baseren en geen van beider interpretaties aanstonds volstrekt onaannemelijk is.

12 HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1440 (Madoff-fraude).13 HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101 (Lundiform/Mexx), onder 3.4.4. Zie ook HR 29 juni

2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1981 (Melfund/Wagram): “In zijn hiervoor in 3.2.2 onder (b) weergegeven oordeel heeft het hof niet zonder meer beslissend gewicht gehecht aan de meest voor de hand liggende taalkundige betekenis van de bewoordingen waarin de artikelen 2 en 4 van de koopovereenkomst zijn gesteld. In aanmerking genomen dat de door de rechtbank gehanteerde maatstaf in hoger beroep onbestreden was, dient het in cassatie bestreden oordeel aldus te worden verstaan dat ook het hof als uitgangspunt beslissend gewicht heeft gehecht aan de meest voor de hand liggende taalkundige betekenis van de bewoordingen waarin de artikelen 2 en 4 van de koopovereenkomst zijn gesteld, mede gelet op de aard en strekking van de hier aan de orde zijnde bepalingen van de koopovereenkomst en gelet ook op de context daarvan. In een zodanig geval, waarin de tegen dit oordeel aangevoerde verweren van gedaagde (in dit geval: Melfund) vooralsnog niet inhoudelijk zijn beoordeeld, is de uitleg waartoe de rechter aldus voorshands is gekomen, vatbaar voor tegenbewijs door de gedaagde, in welk geval aan het aanbod tot tegenbewijs in beginsel geen bijzondere eisen mogen worden gesteld (vgl. HR 19 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3178, NJ 2007/575).”.

14 HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427 (DSM/Fox). 15 HR 4 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI6319 (Voor Gezonde Konkurrentie).16 HR 14 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT6014, NJ 2006/ 117, JWB 2005/359 (Delta Lloyd) en

HR 23 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU2414, JWB 2005/445 (NVM-akte).17 HR 10 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI3408 (IKG of Cashback). Zie ook HR 22 oktober 2010,

ECLI:NL:HR:2010:BM8933 (Lisser/Kamsteeg).18 HR 4 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2517 (CIA/Heredium).19 HR 21 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0345 (ANVR/IATA). Daarvoor is niet alleen bepalend

of de tekst van de contractuele clausule dit met zoveel woorden bepaalt, maar zijn alle omstandigheden van het geval van belang, gewaardeerd naar hetgeen de redelijkheid en billijkheid meebrengen. Dit lijkt een meer objectieve toetsing dan de pure Haviltex-norm te impliceren, althans open te houden.

20 HR 21 december 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD5352, NJ 2002/60 (Camping), HR 5 april 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8186, NJ 2003/124 (ABN AMRO/werknemer), HR 16 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2213 (Batavus/Vriend) en HR 8 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV9539 (Scholten/Pichel). Totstandkoming kan, met inachtneming van Haviltex, ook uit de feitelijke situatie worden afgeleid zonder een totstandkomingmoment aan te wijzen, waarbij echter hoge eisen aan de motivering moeten worden gesteld indien daarbij tevens wordt bepaald dat uit een reeds bestaande contractuele verhouding een andere is voortgekomen (HR 2 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ3876 (Dierenartsenmaatschap). Zie over de vereenzelviging van Haviltex en de art. 3:33, 3:35 en 3:37 BW expliciet HR 12 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9243 (Varde Investments). Overigens gaat deze vereenzelviging waarschijnlijk al terug tot HR 17 december 1976, ECLI:NL:HR:1976:AC5835, NJ 1977/241 (Bunde/Erckens).

- 5 -

Page 6: Erasmus Universiteit Rotterdam | Erasmus University Rotterdam · Web viewHR 1 juli 1985, ECLI:NL:HR:1985:AB7672, NJ 1986/692 (Fren kel/KRO). Zie ook HR 21 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB9236,

Bijgewerkt tot: november 2016

Dan de meer moderne benaderingen:

1. Is er sprake van een onduidelijk beding, dan dient – als uitgangspunt24 - niet alleen taalkundig te worden uitgelegd,25 doch komt het primair aan op:

(a) de vraag welke zin partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan gegeven verklaringen en gedragingen mochten toekennen;26 en

(b) de vraag wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.

2. Deze wijze van uitleg is in die zin normatief dat niet uitsluitend naar de tekst van de overeenkomst moet worden gekeken, doch de rechter in voorkomende gevallen ook kan onderzoeken wat partijen hadden behoren te begrijpen, mede in verband met de aard en strekking van de overeenkomst en in het licht van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid (welke meebrengen dat partijen ook in de uitvoeringsfase van een overeenkomst met elkaars gerechtvaardigde belangen rekening dienen te houden).27

3. Tenzij het om uitleg van meer algemeen werkende, deugdelijk gepubliceerde stukken (bijvoorbeeld CAO’s) gaat, betreft uitleg een – in cassatietechnische zin – vraag van ten minste overwegend feitelijke aard28, zodat in cassatie, mits de juiste maatstaf is

21 HR 16 april 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2887, NJ 1999/666 (L/Interpolis Schade). Evenzo, zo zou men kunnen zeggen, is logisch dat een door de feitenrechter gebezigde uitleg nog niet onbegrijpelijk is vanwege het enkele feit dat een andere uitleg ook mogelijk is (HR 14 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO8198, NJ 2005/169 (Wessanen/Nutricia).

22 HR 9 september 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1436, NJ 1995/285 (Trouwborst/Tollenaar & Wegener).

23 Zie noot 50.24 In eerste instantie gaat het om het achterhalen van de zin en strekking van het beding, waarbij de

letterlijke tekst niet doorslaggevend mag zijn; zie HR 11 november 1988, ECLI:NL:HR:1988:AC2221, NJ 1990/440 (Amro/NCM), HR 23 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7624, NJ 2007/175 (echtscheidingsconvenant)) en HR 19 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7024 (Vodafone/ETC) (waarin overigens ook is bepaald dat de Baris-Riezenkamp-regel niet alleen geldt tussen partijen in onderhandeling, doch ook tussen partijen die een overeenkomst hebben gesloten. Zie ook de opgekomen primair tekstuele uitleg tussen professionele partijen binnen Haviltex, als vermeld in noot 9, alsmede de recente relativering daarvan in HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101 (Lundiform/Mexx), HR 20 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0727 (Gem. Rotterdam/Eneco c.s.) en HR 7 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:260 (Afvalzorg/Slotereind).

25 Zie, naast het Haviltex-arrest zelf, HR 29 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH7356, NJ 2009/246 (in een huurrelatie met particulier).

26 HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158, NJ 1981/635 (Haviltex). Soms wordt Haviltex vermengd met Bunde/Erckens (zie HR 22 april 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1345, NJ 1995/560 (Bouwmeester/Van Leeuwen)). Zie ook noot 19.

27 HR 19 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7024, NJ 2007/565 (Vodafone/ETC). Zie over de verhouding tussen Haviltex-uitleg en de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid de conclusie van AG Huydecoper bij HR 13 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ8724, waar hij – wellicht betwistbaar (zie HR 19 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN7886 (Skare/Flexmen) – bepleit dat deze twee routes uitwisselbaar zijn en tot hetzelfde resultaat hebben te leiden.

28 Misschien zelfs nog strenger: vrijwel uitsluitend feitelijke aard. Zie HR 14 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO8198, NJ 2005/169 (Wessanen/Nutricia) (waarin de Hoge Raad voorts onder meer bepaalde dat het enkele feit dat een andere uitleg mogelijk is de door de feitenrechter gebezigde uitleg nog niet onbegrijpelijk maakt) en HR 3 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM6085, NJ 2011/5. Zie ook HR 23 april

- 6 -

Page 7: Erasmus Universiteit Rotterdam | Erasmus University Rotterdam · Web viewHR 1 juli 1985, ECLI:NL:HR:1985:AB7672, NJ 1986/692 (Fren kel/KRO). Zie ook HR 21 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB9236,

Bijgewerkt tot: november 2016

gehanteerd, in beginsel slechts op motivering kan worden getoetst.29Bij rechtsklachten moet dan in beginsel worden aangegeven welke rechtsregels zijn geschonden.30 Bij vernietiging op grond van het honoreren van een motiveringsklacht wordt in beginsel verwezen.31 Uitleg van CAO’s32, in ieder geval indien algemeen verbindend verklaard, betreft een rechtsoordeel33 waartegen in cassatie alleen met rechtsklachten kan worden opgekomen.34 Wellicht meet de Hoge Raad zich recentelijk ruimte toe om standaardpolissen zelf uit te leggen op basis van het criterium van “een redelijke uitleg”.35

4. Bij de vraag welke zin partijen aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen, spelen de belangen van derden een rol.36

5. Een beding dat naar zijn aard mede is bestemd om de rechtspositie te beïnvloeden van derden die de bedoeling van de contracterende partijen niet kennen, en dat ertoe strekt hun rechtspositie op uniforme wijze te regelen, dient te worden uitgelegd naar

2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5262, Hoge Raad (Halliburton), alsmede (zij het kort en in reactie op een misschien niet adequaat geoordeeld cassatiemiddel) HR 8 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1191, RvdW 2009/621, (Mochi 19-12) en HR 11 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI591 (ACS/HTC).

29 HR 19 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN7886 (Skare/Flexmen). 30 HR 7 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2014 (Phoenix/Philips). Bedoeld wordt waarschijnlijk

dat moet worden aangeduid in het cassatiemiddel dat (en hoe precies) een onjuiste maatstaf door het hof zou zijn aangelegd. Zie ook (in een niet-uitlegzaak) HR 5 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6196.

31 Zie echter HR 28-1-2011, ECLI:NL:HR:2011:BO5223 (Ponjee/Sperling); in deze ook in noot 7 al genoemde zaak – het komt niet vaak voor – heeft de Hoge Raad zelf de zaak afgedaan door te verstaan dat de akte geen andere dan een door de Hoge Raad gegeven uitleg toeliet. De Hoge Raad koos dezelfde benadering bij uitleg van een testament in HR 18 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9581 (Jadoenath/Jadoenath). Zie voor uitleg van een testament (op de voet van art. 4:46 lid 2 BW) nog HR 15 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY2595, RvdW 2013/251 (Van Huijstee/Van der Reijden c.s.), alsmede (het is een atypisch geval over de onmogelijke voorwaarde van art. 4:45 BW) HR 15 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:46.

32 En ook pensioenreglementen, zie HR 8 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9621 (X/ABP) en al eerder HR 16 oktober 1987, NJ 1988/117. De Trading Rules en het Algemeen Reglement AEX van Euronext zijn echter bijvoorbeeld geen recht in de zin van art. 79 RO; zie HR 22 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN5665 (Euronext). Het Fondsenreglement is dit echter wel, omdat het uitvoering geeft aan diverse Europese Richtlijnen (HR 24 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0046, NJ 2006/302 (ACM/Ahold c.s.).

33 Zie HR 22 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1391 (CNV Vakmensen), waar de Hoge Raad er overigens op wijst dat een werkgever ook bij het handelen op basis van een correct uitgelegde CAO de maatstaven van art. 7:611 en de redelijkheid en billijkheid in acht dient te nemen. Zie voor het rechtsoordeel ook HR 31 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:218 (ROM/Adimec).

34 HR 5 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK8096 (Nautilus).35 HR 30 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1295, RvdW 2012/496 (Onderlinge/NN

Schadeverzekering). Een eigen uitleg door de Hoge Raad van een maatwerkovereenkomst kan wellicht worden gelezen in HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2098 (Prorail ruilverkaveling).

36 HR 20 mei 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1366, NJ 1995/691 (DE NEGENDE VAN OMA, of Körmeling/Vlaardingen). Zie ook art. 3:12 BW. Zie voor de uitleg van een kettingbeding dat deel uitmaakt van veilingvoorwaarden: HR 2 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ4410, NJ 2008/104 (NBA/Stichting Meerhuysen), waarin is bepaald dat weliswaar een objectieve uitleg voor de hand ligt, maar dat dit anders kan zijn indien uit de tekst van een beding niet een duidelijke bedoeling blijkt en het beding strekt ten gunste van een derde die niet bij de veiling is betrokken. Dan kan van de koper nader onderzoek naar de betekenis worden gevergd.

- 7 -

Page 8: Erasmus Universiteit Rotterdam | Erasmus University Rotterdam · Web viewHR 1 juli 1985, ECLI:NL:HR:1985:AB7672, NJ 1986/692 (Fren kel/KRO). Zie ook HR 21 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB9236,

Bijgewerkt tot: november 2016

objectieve maatstaven, met inachtneming van de Haviltexmaatstaf.37 Staat een beding in een hypotheekakte, maar is het alleen van belang voor de oorspronkelijke partijen (zoals een rentebeding), dan geldt geen uitleg naar objectieve maatstaven, maar de Haviltexmaatstaf.38

6. Wanneer een derde afgaat op een tussen anderen gesloten overeenkomst, is voor die derde niet (per se) de tussen partijen geldende uitleg beslissend, maar kan het aankomen op de zin die de derde in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze, op grond van de bewoordingen (eventueel in samenhang met andere mededelingen of gewekte verwachtingen), aan de overeenkomst mocht toekennen.39 Voor de vraag of een derdenbeding tot stand is gekomen is bepalend hetgeen de oorspronkelijke partijen dienaangaande zijn overeengekomen.40

7. Tevens speelt bij de uitleg een rol hoe partijen zich na de totstandkoming of zelfs na afloop van de overeenkomst opstellen.41

8. Het staat de rechter vrij om een uitleg te bezigen die door geen der partijen is verdedigd42, mits partijen verschillen van mening over de uitleg43, en behoeft partijen niet in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over zijn voorgenomen uitleg. 44

37 HR 21 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:682 (Coface/Intergamma).38 HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1511 (rentebeding in hypotheekakte).39 HR 9 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT8969, NJ 2006/470 (Bruil/Bruil Beheer), waar art.

3:36 BW centraal staat. Zie voor nuancering en precisering HR 19 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY3123, NJ 2013/239 (Alheembouw).

40 HR 19 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY3123, NJ 2013/239 (Alheembouw).41 Uit HR 20 mei 1994, NJ 1994/574 (Gasunie/Gemeente Anloo) blijkt dat ook aan omstandigheden

gelegen na het totstandkomen van de overeenkomst - soms zelfs doorslaggevende - betekenis kan worden toegekend bij de uitleg van een contractueel beding. Zie voor een soortgelijke zaak HR 27 november 1992, NJ 1993/273 (Volvo/Braam). Zie ook HR 20 mei 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD0323, NJ 1988/781 (Smeets c.s./Kuyper), HR 10 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP2651, NJ 2005/239 (Diosynth/Groot) en HR 12 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5572 (Portier/Montessori Amsterdam). Zie voor het mogen letten op feitelijk handelen bij Haviltex: HR 8 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV9539 (Scholten/Pichel). Zie ook (voor de uitleg van een in het Amerikaans gestelde stuitingsbrief) HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2741 (ISG/RBS).

42 HR 11 januari 1974, ECLI:NL:HR:1974:AC1781 (Van Luin/Maria Leek), HR 14 april 1974, ECLI:NL:HR:1974:AC5435 (VCM/Zwolsman), HR 19 februari 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0870, NJ 1994/290 (Gem. Groningen/Erven Zuidema); HR 23 juni 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1770, NJ 1996/566 (FMN/Prêt-à-porter), alsmede HR 16 januari 2004, NJ 2004/164 (X/Atlanta). Zie ook HR 9 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1255 (X en Y/Eilandgebied Sint Maarten) en (met name in randnummer 28 van de conclusie van AG Huydecoper) HR 5 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2984 (BT/Scaramea). Zie ook HR 22 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4467, RvdW 2010/190 (Houthaven Amsterdam).

43 Als partijen niet van mening verschillen, dient de rechter in beginsel hun uitleg te volgen. Zie HR 6 oktober 1978, NJ 1979/91 (Nobra/Dingemans) en HR 16 februari 1996, NJ 1997/186 (Zürich/Siemens), tenzij de vaststaande feiten grond geven voor een op een zuiver rechtsoordeel berustende andere kwalificatie (Zürich/Siemens). Zie ook - expliciet - HR 1 februari 2002, NJ 2002/607 en – meer impliciet - HR 22 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4467, RvdW 2010/190 (Houthaven Amsterdam).

44 HR 23 juni 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1770, NJ 1996/566 (FMN/PàP) en HR 21 juni 1996, ECLI:NL:HR:1995:ZC2107, NJ 1996/327 (Van Genk/De Wild). Zie echter ook HR 20 januari 1984, ECLI:NL:HR:1984:AG4740, NJ 1987/295 (Leutscher/Van Tuyn c.s. en Derksen q.q.), waar de HR juist oordeelde dat het hof zich terecht diende te beperken tot het kiezen van ofwel de uitleg van eiser ofwel die van gedaagde en daarbij een deskundigenverklaring met een andere uitleg buiten beschouwing mocht laten. Zie over verrassingsbeslissingen (primair in het licht van art. 24 Rv): HR 1 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9900,

- 8 -

Page 9: Erasmus Universiteit Rotterdam | Erasmus University Rotterdam · Web viewHR 1 juli 1985, ECLI:NL:HR:1985:AB7672, NJ 1986/692 (Fren kel/KRO). Zie ook HR 21 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB9236,

Bijgewerkt tot: november 2016

Indien de rechter echter vaststelt dat partijen het geschil hebben wensen te beperken tot de vraag welke van de twee, door hen gebezigde, uitleggingen van een contractuele bepaling juist is, dient hij zich ook hiertoe te beperken.45

9. Voor het antwoord op de vraag of een bepaalde contractuele regeling een bepaling van regelend recht geheel of gedeeltelijk opzij zet, is niet slechts van belang of zulks in de tekst van die regeling met zoveel woorden is bepaald. Het betreft een uitlegkwestie waarbij alle omstandigheden van het geval van belang zijn, gewaardeerd naar hetgeen de redelijkheid en billijkheid meebrengen.46

10. Meer in het bijzonder kunnen de volgende omstandigheden voor uitleg van belang zijn:

(a) de betekenis waarin de ene partij een verklaring heeft opgevat is meer voor de hand liggend dan de interpretatie van de andere partij;47

(b) de verklaring heeft een vaststaande, technische betekenis en de partij die daarvan uit ging mocht redelijkerwijs verwachten dat ook de andere partij deze betekenis zou kennen;48

(c) de andere partij werd bijgestaan door een deskundige, van wie te verwachten was dat hij de betekenis van de litigieuze clausule kende en de wederpartij daaromtrent voorlichtte;49

(d) gezien alle omstandigheden is de interpretatie van een partij niet goed te rijmen met hetgeen kennelijk met de overeenkomst werd beoogd;50

(e) indien de verklaring is opgesteld door een professionele verkoper kan zij in zijn nadeel te worden uitgelegd;51

NJ 2005/92 (Poort c.s./Stoppels), HR 17 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU5663, NJ 2006/158 (Spector/Fotoshop), HR 31 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0646, NJ 2006/233 (E.on/Motion Fors), HR 24 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY7929, NJ 2007/539 (MSM/Kostelijk c.s), HR 30 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007AZ8210, NJ 2007/293 (LBF/Stichting Jan Rebel). Zie ook HR 5 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2984 en HR 9 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1255, waarin de Hoge Raad de jurisprudentie van Van Genk/De Wild (en eerder) lijkt te bevestigen.

45 HR 20 januari 1984, ECLI:NL:HR:1984:AG4740, NJ 1987/295 (Leutscher/Van Tuyn c.s.).46 HR 21 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0345, NJ 2013/155 (ANVR/IATA). De Hoge Raad

verwijst (door middel van “vgl.”) naar HR 20 februari 2004, LJN AO1427, NJ 2005/493 (DSM/Fox).47 HR 17 december 1976, ECLI:NL:HR:1976:AC5835, NJ 1977/241 (Bunde/Erckens).48 HR 17 december 1976, ECLI:NL:HR:1976:AC5835, NJ 1977/241 (Bunde/Erckens).

49 HR 17 december 1976, ECLI:NL:HR:1976:AC5835, NJ 1977/241 (Bunde/Erckens). Zie voorts HR 27 januari 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD0611, NJ 1989/816 (Van den Berg c.s./Hendriks) en het vervolg daarvan in HR 20 oktober 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0702, NJ 1992/769. Overigens moet bij het al te snel aannemen van algemene regels op dit punt buitengewoon voorzichtig worden opgetreden. De Hoge Raad heeft een aantal malen duidelijk gesteld dat alle (overige) omstandigheden van het geval in de beoordeling moeten worden betrokken. Zie HR 16 mei 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9345, NJ 1986/638 (Küppers/WUH) en HR 10 december 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0879, NJ 1993/247 (Fräser/Bruinisse).50 HR 17 december 1976, ECLI:NL:HR:1976:AC5835, NJ 1977/241 (Bunde/Erckens).

51 HR 1 juli 1977, ECLI:NL:HR:1977:AB7021, NJ 1978/125 (Ram/Matser) en HR 23 september 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD0434, NJ 1989/35 (Bouten/Helmond). Zie ook HR 28 september 1989, ECLI:NL:HR:1989:AG6068, NJ 1990/583 (waarbij in het kader van verzekeringsovereenkomsten is bepaald dat

- 9 -

Page 10: Erasmus Universiteit Rotterdam | Erasmus University Rotterdam · Web viewHR 1 juli 1985, ECLI:NL:HR:1985:AB7672, NJ 1986/692 (Fren kel/KRO). Zie ook HR 21 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB9236,

Bijgewerkt tot: november 2016

(f) deze contra proferentem-regel geldt in de verhouding met een consument ingevolge art.6:238 lid 2 BW en deze bepaling wordt ambtshalve toegepast;52

(g) indien partijen beide professionals zijn en een van beide zich door een derde laat bijstaan die deskundig is op het terrein waarop later uitlegproblemen in de overeenkomst ontstaan, kan een onderzoeksplicht worden aangenomen voor de begeleide partij naar de betekenis van de litigieuze bepaling (vooral indien die door zijn wederpartij is opgesteld) en kan worden bepaald dat de begeleide partij het risico van onduidelijkheid heeft te dragen indien hij niet conform die onderzoeksplicht han-delt;53

(h) indien partijen zich laten bijstaan door een notaris, bijvoorbeeld bij het opstellen van huwelijkse voorwaarden, komt mede betekenis toe aan hetgeen de notaris daaromtrent aan partijen heeft doen weten en aan hetgeen veel voorkomende bepalingen daarin volgens notarieel gebruik normaal gesproken hebben;54

(i) de maatschappelijke kringen waartoe partijen behoren, zijn van belang;55

(j) de rechtskennis die van partijen kan worden verwacht mag in ogenschouw worden genomen, waarbij, indien partijen buitenlanders zijn, ook ‘gangbare maatstaven’ onder vreemd recht van belang kunnen zijn,;56

uitleg ten nadele van de professionele verzekeraar in beginsel voor de hand ligt, maar voorts afhankelijk is van de omstandigheden van het geval). Vermeldenswaardig is tevens - in dezelfde zin - HR 6 november 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0746, NJ 1994/150 (Van Spanje/Groep Josi), alsmede HR 24 september 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1069, NJ 1993/760 en HR 12 januari 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC1955, RvdW 1996/31C (Kroymans/Sun Alliance), waarin voorts onder meer is bepaald dat de “contra proferentem regel” geen echte regel is, maar een gezichtspunt kan zijn voor de rechter. Zie ook hierover, meenemende de richtlijn oneerlijke bedingen en (het toen nog niet van kracht zijnde) art. 6:238 BW, HR 18 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE7002, NJ 2003/258 (Pietersen/NN Levensverzekering).

52 HR 16 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:83 (TVM Zakelijk). In dit arrest heeft de Hoge Raad voorts, anders dan de A-G had bepleit, niet een juridische invulling aan het begrip “voorwaardelijk opzet” in een verzekeringspolis gegeven, maar de Haviltex-maatstaf centraal gesteld.

53 HR 4 januari 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0103, NJ 1991/254 (Avery/VRG). Zie ook HR 26 oktober 1990, ECLI:NL:HR:1990:AD1271, NJ 1991/22 (Helder/Jonker). Voorts zie men, met name voor de verhouding tussen informatie- en onderzoeksplichten in due diligence situaties, HR 22 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1930, NJ 1996/300 (Hoog Catharijne).

54 HR 4 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA 1564, NJ 2008/187. Zie over uitleg conform Haviltex van huwelijkse voorwaarden ook nog: HR 3 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM6085, RvdW 2010/973, HR 19 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ1106, RvdW 2007/107, HR 6 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX8847, NJ 2008/565 en HR 28 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AK3697, NJ 2004/116. Zie voorts over de betekenis van bijstand door de notaris in het kader van een testament, in het licht van de specifieke uitlegregels van art. 4:46 BW, HR 18 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9581 (Jadoenath/Jadoenath): de notaris wordt in beginsel geacht de partijbedoeling schriftelijk te hebben weergegeven en de onaannemelijkheid van bepaalde rechtsgevolgen (nietigheid in casu) bij een bepaalde uitleg kan leiden tot het oordeel dat de daaraan ten grondslag liggende – gestelde – partijbedoeling evenzeer onaannemelijk is. Zie voor een bijzonder geval over een testament (een verklaring zonder “duidelijke zin” als bedoeld in art. 4:46 lid 2 BW) ook HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY2595 (Van Huijstee/Van der Reijden). Zie voor uitleg conform Haviltex van een echtscheidingsconvenant: HR 5 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1974, NJ 2005/494.55 HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158, NJ 1981/635 (Haviltex).

56 HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158, NJ 1981/635 (Haviltex). HR 18 november 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4694, NJ 1984/345 (Shu Ying Sheung/Lam Tho Hing).

- 10 -

Page 11: Erasmus Universiteit Rotterdam | Erasmus University Rotterdam · Web viewHR 1 juli 1985, ECLI:NL:HR:1985:AB7672, NJ 1986/692 (Fren kel/KRO). Zie ook HR 21 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB9236,

Bijgewerkt tot: november 2016

(k) branchegebruiken of gebruiken binnen een beroepsgroep kunnen een belangrijke rol spelen;57

(l) de hoedanigheid van partijen is een van de gezichtspunten binnen de Haviltex-maatstaf, maar noopt niet zonder meer tot het toekennen van een groot gewicht aan de bewoordingen van een overeenkomst.58

(m) bij de uitleg van een abstracte bankgarantie komt groot gewicht toe aan de (strikt te lezen) bewoordingen daarvan, gezien de aard en functie van een dergelijke garantie.59

10. Specifieke uitlegregels met betrekking tot contractuele bedingen en hun verhouding tot de rest van de overeenkomst zijn:

(a) rekening dient te worden gehouden met de aard van de overeenkomst;60

(b) de clausule dient in het kader van de gehele overeenkomst te worden beoordeeld;61

(c) daarbij dient onder meer aandacht te worden geschonken aan de considerans van de overeenkomst;62

(d) de wordingsgeschiedenis van het contract dient in ogenschouw te worden genomen, meer in het bijzonder de onderhandelingen tussen partijen;63

(e) gaat het om een standaardclausule die in de praktijk anders wordt verstaan dan op basis van de letterlijke tekst zou moeten worden geconcludeerd, dan kan de clausule worden uitgelegd aan de hand van de gangbare betekenis (inclusief het spraakgebruik), mits zulks, in verband met alle omstandigheden van het geval, rede-lijk is.64

57 Zie voor het op elkaar aansluiten van AVB- en WAM-verzekeringen HR 13 juli 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7217 (Excellent/Axa) en voor huwelijkse voorwaarden en de opvattingen binnen de notariële beroepsgroep HR 4 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA1564.

58 HR 20 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0727 (Gem. Rotterdam/Eneco c.s.).59 HR 13 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:600 (ABN AMRO/Rabobank c.s.).60 HR 1 juli 1985, ECLI:NL:HR:1985:AB7672, NJ 1986/692 (Frenkel/KRO). Zie ook HR 21 december

2007, ECLI:NL:HR:2007:BB9236, en dan met name de randnummers 4 tot en met 7 van de conclusie van AG Huydecoper, met belangwekkende bewoordingen over de – naar de aard van de overeenkomst beperkte - aantastbaarheid van een vaststellingsovereenkomst.

61 HR 18 november 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4691, NJ 1984/272 (Kluft/B en W Supermarkten). Dit is ook de benadering van de CAO-arresten, zodat moet worden aangenomen dat deze benadering nog immer actueel is. Dat blijkt ook uit HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101 (Lundiform/Mexx), waarin is bepaald dat een entire agreement clause niet zonder meer eraan in de weg staat dat voor de uitleg mag worden gekeken naar de onderhandelingsfase.

62 HR 30 november 1951, NJ 1953/76 (Van Stijverden/Van Olst).63 Vgl. (het staat er niet letterlijk) HR 13 januari 1978, ECLI:NL:HR:1978:AC2801, NJ 1978/302

(Swimming Pool/Diligentia) en HR 1 juli 1982, ECLI:NL:HR:1982:AC7591, NJ 1983/682 (Codicil), alsmede – vrij expliciet - HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101 (Lundiform/Mexx).

64 HR 20 mei 1949, NJ 1950/72 (Rederij Koppe). Zie ook HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493, alsmede HR 23 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU2414, NJ 2010/62 (waarin de Hoge Raad aan het spraakgebruik doorslaggevende betekenis toekende bij de interpretatie van artikel 5.3 van de NVM-voorwaarden).

- 11 -

Page 12: Erasmus Universiteit Rotterdam | Erasmus University Rotterdam · Web viewHR 1 juli 1985, ECLI:NL:HR:1985:AB7672, NJ 1986/692 (Fren kel/KRO). Zie ook HR 21 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB9236,

Bijgewerkt tot: november 2016

(f) Het enkele feit dat een clausule, bijvoorbeeld een vervalbeding, verstrekkende gevolgen heeft, brengt nog niet mee dat moet worden afgeweken van het uitgangspunt dat de Haviltex-maatstaf beslissend is.65

(g) De omstandigheden dat partijen op de tekst van de overeenkomst haaks op elkaar staande bedoelingen en verwachtingen baseren en dat geen van beider interpretaties aanstonds volstrekt onaannemelijk is, mogen op zichzelf niet leiden tot een taalkundige uitleg; die uitleg dient met toepassing van de Haviltexmaatstaf plaats te vinden.66

(h) Er bestaat geen (ongeschreven) rechtsregel dat een specifieke bepaling in een overeenkomst prevaleert boven een bepaling in algemene voorwaarden; dit kan hooguit een gezichtspunt zijn bij uitleg conform de Haviltex-maatstaf.67

(i) Een beding dat overdracht of verpanding van een vordering verbiedt, dient in beginsel te worden uitgelegd als heeft dat verbod uitsluitend verbintenisrechtelijke werking en geen goederenrechtelijke werking in de zin van art. 3:83 lid 2 BW.68

(j) Het gaat bij de uitleg niet om de vraag wat partijen (naar het oordeel van het hof) zouden zijn overeengekomen indien zij (wel) rekening hadden gehouden met doorverkoop van het gebouw, maar om de vraag welke zin partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de uit te leggen bepaling mochten toekennen in het geval dat het gebouw werd doorverkocht, en wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (vgl. HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101, NJ 2013/214 (Lundiform/Mexx)).69

65 HR 7 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:260 (Afvalzorg/Slotereind).66 HR 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3303 (Huwelijksvermogensbestanddelen).67 HR 13 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF5538, NJ 2003/506 (Vos Logistics/Heipro). Dit betrof een

driezaak. Zie ook, ter bevestiging, (de vijfzaak) HR 24 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1125 (Forfarmers/Doens).

68 HR 21 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:682 (Coface/Intergamma), 3.4.2: “Een beding als het onderhavige, dat naar zijn aard mede is bestemd om de rechtspositie te beïnvloeden van derden die de bedoeling van de contracterende partijen niet kennen, en dat ertoe strekt hun rechtspositie op uniforme wijze te regelen, dient te worden uitgelegd naar objectieve maatstaven, met inachtneming van de Haviltex maatstaf (zie HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493). Als uitgangspunt bij de uitleg van bedingen die de overdraagbaarheid van een vorderingsrecht uitsluiten, moet worden aangenomen dat zij uitsluitend verbintenisrechtelijke werking hebben, tenzij uit de - naar objectieve maatstaven uit te leggen - formulering daarvan blijkt dat daarmee goederenrechtelijke werking als bedoeld in art. 3:83 lid 2 BW is beoogd.

69 HR 9 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2821 (Flexabram/Iprem).

- 12 -