Promoter: dr. Dirk Moelants - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/066/RUG01... ·...
Transcript of Promoter: dr. Dirk Moelants - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/414/066/RUG01... ·...
Autechre
als Hedendaagse Casus van het Esthetische Probleem van de
Idee van Absolute Muziek
door
Latomme Niels
Scriptie tot het behalen van graad licentiaat in de kunstwetenschappen
Academiejaar 2006–2007
Universiteit Gent
Faculteit Letteren en Wijsbegeerte
Vakgroep Muziekwetenschappen
Promoter: dr. Dirk Moelants
Autechre
Als Hedendaagse Casus van het Esthetische Probleem van
De Idee van Absolute Muziek
4
Inhoudstafel
1. Inleiding p. 1
1.1. Het Waarom p. 1
1.2. De Werkwijze p. 2
2. De Idee van Absolute Muziek p. 3
2.1. Definiëring p. 3
2.2. Een Geschiedenis p. 6
2.2.1. Alles Heeft een Begin, En de Intellectuele Baarmoeder van het Westen is Nog
Steeds de Klassieke Oudheid p. 6
2.2.2. De Middeleeuwen p. 7
2.2.3. De Renaissance p. 9
2.2.4. De Achttiende Eeuw p. 10
2.2.5. De Romantiek p. 12
2.2.6. De Twintigste Eeuw p. 19
2.2.6.a. Formalisme p. 19
2.2.6.b. Serialisme p. 23
2.2.6.c. Carl Dahlhaus en de Idee van Absolute Muziek p. 28
2.2.7. Conclusie p. 30
3. Autechre Als een Hedendaagse Casus p. 32
3.1. Een Korte Schets p. 33
3.1.1. Een Historische Schets p. 33
3.1.2. Een Overzicht van het Oeuvre p. 35
3.2. Autechre Als Instrumentale Muziek p. 37
3.2.1. Het Oeuvre p. 38
3.2.2. Het Concert p. 39
3.3. Autechre en het Neutraliseren van Referenties aan Extramuzikale
Marginalia p. 42
3.3.1. Titels p. 43
3.3.2. Beeldvorming p. 44
3.3.3. Technische decontextualisering p. 47
3.3.3.a. Geluidssynthese p. 48
3.3.3.b. Sampling p. 51
3.3.3.c. Sampling Vs. Synthese, Ruis Vs. Muzikaliteit; VI Scose Poise p. 55
3.3.3.d. Implicaties p. 57
3.3.3.d.1. Dehumanisering p. 58
3.3.3.d.2. The Sky is the Limit p. 60
3.3.3.d.3. Decontextualisering p. 62
3.3.4. Problemen p. 63
3.4. Het Formalisme in het Oeuvre van Autechre p. 65
3.4.1. Muziek Als Object p. 65
3.4.2. Analyse Gantz Graf p. 66
3.4.3. Implicaties Time Stretching p. 67
3.4.4. Conclusie p. 69
5
3.5. Een Algemene Conclusie Over het Oeuvre van Autechre Als een Autonoom
Functionerend, en Bijgevolg Absoluut Gegeven. p. 70
4. De Context p. 73
4.1. Historische Situering p. 73
4.1.1. Het Ontstaan van Elektro-Akoestische En Elektronische
Muziek p. 73
4.1.1.a. Parijs p. 74
4.1.1.b. Keulen p. 74
4.1.1.c. Italië En Mengvormen p. 75
4.1.2. Elektronische Popmuziek: Kraftwerk En NEU! p. 75
4.1.3. Techno & Rave p. 77
4.1.4. Ambient House en Intelligent Techno p. 78
4.1.5. Warp Records p. 79
4.2. Sociologisch Perspectief p. 81
4.2.1. Het Subculturele denken p. 81
4.2.2. Neo-Tribalisme p. 83
4.2.3. (Sub)Cultureel Kapitaal en de Rol ervan in het Ontstaan van Intelligent
Techno p. 85
4.2.4. De Britse Dance-Industrie En de Plaats van Warp Records
Hierin p. 87
4.2.5. De Postindustriële Context En het Verlies van het Verlichte Geloof In
Progressie p. 89
4.2.5.a. Een Autonome Muzikale Wereld p. 89
4.2.5.b. Een Mentale Structuur p. 91
4.2.5.c. Post-Insdustrialiteit, Hip Hop, Techno, Tatcher En het Verlies van het
Geloof In Progressie p. 92
5. Een Algemene Conclusie p. 95
Bibliografie p. 99
Selectieve Discografie p. 104
Bijlage 1: afbeeldingen p. i
Bijlage 2: cd-bijlage p. v
6
Autechre
Als Hedendaagse Casus van het Esthetische
Probleem van de Idee van Absolute Muziek
6. Inleiding
6.1. Het Waarom
Deze scriptie is gewijd aan het onderzoek naar de absolute kenmerken van de muziek
van de elektronische band Autechre. De absolute – bijna „pure‟, hoe waardegeladen
dit schijnbaar neutrale woord ook is – schoonheid van de elektronische muziek die
Autechre al meer dan tien jaar produceert, intrigeerde mij sinds ik als zestienjarige
deze muziek ontdekte. Dit in zo een mate dat ik twee jaar geleden besloot om er een
scriptie aan te wijden. Na veel omwegen heb ik vage plan iets nauwer afgelijnd door
mij voornamelijk te concentreren op het absolute karakter van deze muziek en om de
problemen die een esthetische ideaal als „absolute muziek‟ oplevert, en hoe die
problemen zich manifesteren in het oeuvre van Autechre. Het lijkt mij zinnig om de
complexe muziek van Autechre onder de radar van het academische onderzoek te
brengen deels uit subjectieve, persoonlijke redenen, en deels omdat de bestaande
literatuur over Autechre quasi onbestaande is. Gerelateerd onderzoek concentreert
zich voornamelijk op het fenomeen van dance en clubmuziek, en meer bepaald op
rave in het algemeen. Deze fenomenen worden vaak vanuit een sociologisch
perspectief bekeken, terwijl ze hiermee te kort doen aan de artistieke kwaliteiten van
een groep als Autechre. In deze scriptie zal ik pogen om een evenwicht te houden
tussen een onderzoek naar de muzikale aspecten van Autechre, en een onderzoek
naar haar sociologische context.
7
Nu rest mij enkel nog mijn dank te betuigen aan de vele mensen die mij geholpen
hebben met deze scriptie, waarbij mijn eerste dank uitgaat naar mijn ouders, zonder
wie mijn hele opleiding überhaupt niet mogelijk was, mijn liefste. Uiteraard mag ik
mijn promotor Dhr. Dirk Moelants en de vele steun en begeleiding van Dhr. Bruno
Forment niet vergeten in dit dankwoord. Als laatste wil ik alle docenten en
professoren bedanken van wie ik gedurende mijn hele opleiding les heb gekregen.
6.2. De Werkwijze
In deze inleiding zal ik kort schetsen hoe ik te werk zal gaan. Eerst zal ik een
definitie uitlijnen van de idee van absolute muziek, hierbij zal ik eerst een feitelijke
definitie proberen te geven, waarvoor ik een aantal kenmerken van het ideaal
bespreek. Hierbij vergeet ik niet de problemen die dit idee met zich meebrengt. Als
tweede zal ik een historische schets geven van de ontwikkeling van dit idee aan de
hand van een aantal voorname denkers.
In het tweede hoofdstuk zal ik mij voornamelijk focussen op het oeuvre van
Autechre, en hierin op verschillende niveaus de absolute aspecten van hun muziek
bespreken. Doorheen dit hoofdstuk zal ik de concrete verschijningsvorm van de
problemen die deze kenmerken van absolute muziek met zich meebrengen belichten.
Ik zal hiervoor de structuur volgen die ik in het eerste hoofdstuk uitgelijnd heb. Deze
structuur valt in drie delen uiteen, namelijk een eerste deel dat over de
instrumentaliteit gaat in hun oeuvre, een tweede deel focust zich op het algemene
ontbreken van referenties naar extramuzikale marginalia; in het laatste deel bespreek
ik het formalistische karakter van Autechre.
In het derde hoofdstuk zal ik mij voornamelijk concentreren op een korte contextuele
schets. Hierbij bouw ik eerst een kort historische kader op. Daarna bouw ik een
sociologisch kader op om zo Autechre op socio-historisch vlak te duiden. In dit
hoofdstuk bekijk ik ook de reeds verschenen literatuur over dit onderwerp (de
zogenaamde status questionis). Zoals reeds gezegd, zijn de studies naar Autechre zelf
8
quasi onbestaande, buiten een aantal korte schetsen in vaak populariserende
literatuur. Wel bestaan er verschillende teksten over rave.
9
7. De idee van absolute muziek
7.1. Definiëring
In de New Grove Dictionary of Music and Musicians vindt men onder het lemma
“Absolute Music” dat de term “Absolute Muziek” eerder duidt op een esthetisch
probleem dan op een welomschreven idee. Het woord is ontstaan in Duitsland in de
geschriften van romantische schrijvers als E.T.A. Hoffmann, J.L. Tieck, J.G. Herder,
W.H. Wackenroder en Jean Paul Richter. Volgens de New Grove is het eenvoudiger
de term negatief te definiëren dan positief: vooreerst kan absolute muziek geen tekst
hebben, aangezien de expressie autonoom moet gebeuren en geen gebruik mag
maken van extramuzikale elementen als tekst. Het gevolg hiervan is dat absolute
muziek instrumentaal is. Dit sluit het gebruik van de menselijke stem niet uit, maar
enkel als geluidsbron, maar niet als drager van een extramuzikale, tekstuele
betekenis.
Een tweede voorwaarde voor absolute muziek is dat het geen referentie naar een
extramuzikale context mag bevatten. Dit heeft als logisch gevolg dat absolute muziek
geen imitatie mag nastreven en bijgevolg elke representatie moet loslaten.
De laatste voorwaarde voor absolute muziek is dat ze losstaat van elke expressie.
Muziek kan dus enkel absoluut zijn als het geen enkele extramuzikale betekenis
bezit. De betekenis mag niet liggen in een expressie van de menselijke geest of van
het menselijke gemoed.
Hierdoor komt de bestaansreden van absolute muziek enkel in zichzelf te liggen. Het
wordt een autonome abstracte structuur die enkel toevallige analogieën heeft met
extramuzikale fenomenen. Deze vernauwing is kenmerkend voor de twintigste eeuw,
volgens de New Grove zou deze definitie van absolute muziek voor vele
negentiende-eeuwse denkers een brug te ver zijn. Deze romantische denkers worden
samengevat met een citaat van Hegel: “muziek is absoluut omdat het de expressie is
van het Absolute”. Door deze vernauwing van het begrip wordt het esthetische
10
probleem van absolute muziek verbonden met het probleem van expressie in muziek.
Het is duidelijk dat een negatieve definitie van absolute muziek onvermijdelijk een
filosofisch probleem creëert. Dit filosofisch probleem wordt gevoed door de vraag of
alle muziek expressief is, of slechts bepaalde muziek? Het antwoord op deze vraag
bepaalt het gebruik van de term 'absolute muziek'.
Om dit filosofisch probleem te omzeilen werd er ook gezocht naar een positieve
definitie van de term. Een eerste poging bestaat erin een analogie te trekken met
wiskunde. Pure wiskunde heeft geen functionaliteit, en wordt gedefinieerd door de
methodes en structuren waarmee het begrepen wordt. Absolute muziek kan men als
dusdanig definiëren als niet-toegepaste muziek, of muziek die niet onderhevig is aan
enig doel, muziek die enkel afhankelijk is van haar eigen autonome beweging en
bijgevolg als een autoreferentiëel systeem functioneert. Absolute muziek kan
bijgevolg begrepen worden als pure vorm, canons volgend die deel uitmaken van
zichzelf, het enige doel ligt in de muziek zelf. Deze positieve definitie lokt evenzeer
als de negatieve definitie een aantal filosofische problemen uit: wat bedoelt men
precies met het “begrijpen van muziek”? Alsook: kan er au fond een kunstvorm
bestaan die enkel te begrijpen valt in termen van zichzelf?
Een volgende stap in het oplossen van het filosofische probleem die de notie absolute
muziek oplevert, bestaat eruit twee volgende ideeën toe te passen: structuur en
objectiviteit. Muziek wordt absoluut als het 'objectieve' kunst is, en deze objectiviteit
verkrijgt men door middel van 'structuur'. Als men over muziek zegt dat het
'objectief' is, dan kan men de muziek begrijpen als een object op zichzelf, wat
dusdanig betekent dat het geen referentie heeft naar een semantische betekenis, noch
naar een extern doel of een subjectief idee. De structuur die leidt tot objectiviteit
houdt in dat men gepaste patronen of vormen aanwenden. Onze voldoening, zo leert
de New Grove ons, ontstaat doordat we de structurele relaties waarop de gepaste
vormen en patronen steunen begrijpen. Deze voldoening is net als bij wiskunde
gestoeld op het begrip ervan, en men kan het enkel begrijpen als men een degelijke
muzikale kennis om te weten hoe men de interne structuren en verhouding kan
11
ontwaren. Als men dit denken adopteert, dan kan men het absolute in muziek
omschrijven als muziek die enkel uit vorm bestaat.
De New Grove maakt een belangrijk onderscheid tussen 'abstracte' muziek en
'absolute' muziek. Een abstract kunstwerk kan namelijk wel referenties naar het
extra-artistieke bezitten, of een graad van expressie bezitten. Absolute muziek
verdraagt zelfs díe graad van „onpuurheid‟ niet. (R. Scruton, pp 36-37)
Doorheen de geschiedenis van de muziek evolueert de betekenis van absolute
muziek, vandaar dat ik het zinnig vind om eerst een historisch overzicht te schetsen
van de evolutie van het begrip. Hiervoor wil ik de verschillende opvattingen van
voorname denkers hieromtrent duiden en zo uiteenzetten hoe ze bij gedragen hebben
tot het de evolutie van het ideaal.
7.2. Een geschiedenis
7.2.1. Alles Heeft een Begin, en de Intellectuele Baarmoeder van het Westen is
Nog Steeds de Klassieke Oudheid
Een eerste voorloper van het beschouwen van muziek als een autorefererend
fenomeen, als een absoluut fenomeen dus, vindt men in de opvattingen van de
denker Pythagoras en van zijn navolgers. Deze klassieke wijsgeer zag muziek
als symbool en expressie van een superieure harmonie die zich manifesteert
door middel van numerische proporties. Concreet betekent dit dat muziek (net
als de kosmos) kan uitgedrukt worden in getallen (Fubini, 1987). Muziek was
voor Pythagoras en zijn navolgers vooral een abstracte studie van muzikale
intervallen en de verhoudingen ertussen, de term refereerde allerminst aan een
empirische werkelijkheid. De muziek waarop zij doelden werd gecreëerd door
de bewegingen van de lichamen in het universum, en vandaar dat muziek de
expressie was van de superieure harmonie in de kosmos. Pythagoras en zijn
navolgers verbonden aan deze visie op muziek een morele dimensie. Muziek
12
had namelijk de kracht om de ziel, die men ook als een harmonie beschouwde,
te herstellen als deze innerlijke harmonie verstoord was. Door enerzijds
muziek als een wiskundig systeem te beschouwen, begreep men muziek, net
als wiskunde, als een op zichzelf staand systeem. De vermeende morele
dimensie van muziek geeft haar nog steeds een functionele status, waardoor in
deze visie muziek nooit volledig absoluut kan zijn.
Na Pythagoras zullen Aristoteles en Plato zich meer focussen op muziek als
een regulerend, moreel fenomeen. Plato legde voornamelijk de nadruk om de
morele kracht van muziek, en de functie ervan in zijn Staat. Een visie die
allesbehalve steunt op het ideaal van onfunctionele, autonome muziek.
In de overgangsperiode tussen de Klassieke Oudheid en de vroege
Middeleeuwen kan men Anicius Manlius Torquatus Severinus Boethius (ca.
480-525) als een voorloper beschouwen van het idee van de absolute muziek.
In De Institutione Musica deelde de wijsgeer muziek in verschillende soorten
op. De belangrijkste muziek was volgens hem Musica Mundana, een concept
van muziek die hij had overgenomen uit de Klassieke Oudheid en heel dicht
bij het concept van de harmonie. Deze „muziek van de sferen‟ was een abstract
concept, en volgens Boethius onhoorbaar door stervelingen, maar werd, zoals
de Griekse notie, voortgebracht door de bewegingen van de lichamen in het
universum. Andere soorten muziek zijn slechts een gebrekkige afspiegeling
van deze perfecte muziek. (Fubini, 1987) Ook hier kan men een opvatting van
muziek als een absoluut fenomeen waarnemen, hoewel, net als bij Pythagoras
en zijn navolgers, de muziek nog steeds een meer Hegeliaanse uitdrukking is
van het Al, die dus niet functioneert als een autonoom geheel.
7.2.2. De Middeleeuwen
De middeleeuwse muziekesthetica zal zich voornamelijk beroepen op de
klassieke ideeën uit de antieke tijd en zal de klassieke terminologie
13
overnemen. Doorheen de periode tussen de achtste eeuw en de renaissance
zullen deze ideeën en formulering hun betekenis meer en meer verliezen en zal
de muziekesthetica verworden tot een hol en abstract discours los van elke
empirische werkelijkheid. De opvattingen van Boethius als autoriteit ter zake
werden slaafs gevolgd, en kan men nu beschouwen als een venster waardoor
de antieke opvattingen over muziek naar de middeleeuwen werden
doorgegeven. Door Boethius zal in de middeleeuwen de pythagoreïsche en
platoonse opvattingen over muziek domineren. Muziek werd gezien als een
afspiegeling van de mathematische verhoudingen in het universum en meer en
meer werd de muzikale harmonie gezien als een afspiegeling van de
Goddelijke harmonie. Buiten een aantal uitzonderingen zal het denken over
muziek zich vooral afspelen op een abstract niveau, en zich weinig aantrekken
van de empirische realiteit, kenmerkend voor een periode die gedomineerd
werd door een christelijk gedachtegoed en waarin het leven vooral gericht was
op het hiernamaals. De Kerk zal zich doorheen de middeleeuwen
verschillende keren afkeren van muziek, vanuit een ingebouwd wantrouwen
tegenover het (autonome) zinnelijke, dat niets met het rijk van God te maken
heeft, een wantrouwen dat de Kerk van Plato erfde. Tot de veertiende eeuw
werd muziek als de dienstmaagd gezien van extramuzikale activiteiten, en
meerbepaald als een instrument om de ziel van God op te roepen. Doorheen de
middeleeuwen zullen er meer en meer conflicten ontstaan tussen deze oude
functionalistische visie op muziek en een nieuwere ideeën van muzikale
autonomie, waarbij muziek meer gericht was op zichzelf en op het plezier van
de luisteraar. De Bul van paus Jan XXII (1324-5) is zo een voorbeeld van het
Kerkelijke verzet tegen muziek 'die het oor vergiftigt'. Naast deze vijandige
houdingen tegenover muziek is er doorheen deze periode een evolutie van een
radicaal abstract denken over muziek naar meer en meer empirische gedreven
theorieën. Oorspronkelijk beschouwde het denken over muziek haar
studieobject als een abstract gegeven, terwijl meer en meer denkers zich over
de meer technische aspecten van muziek bogen (Fubini, 1987).
14
Kortom: De middeleeuwse muziekesthetica bestond vooral uit een abstract
denken, dat muziek beschouwde als een absoluut en abstract fenomeen,
losstaand van de (onzedige wereldse) realiteit, en als een afspiegeling van het
rijk Gods. Deze ideëen hebben staan los van een emancipatie van muziek als
een autonome, volwaardige kunst.
7.2.3. De Renaissance
Muziek zal in vergelijking met de andere kunsten pas laat het rationalistische
en humanistische renaissance-denken incorporeren. In deze periode zullen
vele denkers een brug proberen slaan tussen de abstracte theorieën in nasleep
van de middeleeuwen en de meer empirische aanpak die de late middeleeuwen
kenmerkt. De renaissancedenkers zochten in tegenstelling tot de abstracte
theoretici uit de middeleeuwen naar een rationele basis van het gebruik van
bepaalde intervallen door muzikanten en componisten (Fubini, 1987).
Hierdoor wordt de autonomisering van muziek in de middeleeuwen een
solidere basis gegeven en wordt het pad geëffend voor de grote rationalisatie
in de achttiende eeuw en de emancipatie van muziek tot een volwaardige kunst
(een kunst om de kunst) in de negentiende eeuw.
De Italiaanse Gioseffo Zarlino (1517-1590) zal in drie boeken een theoretische
basis leggen voor muziek. Zarlino vertrok in deze boeken van een
geseculariseerde interpretatie van Boethius en de laatmiddeleeuwse denkers,
maar hij zou deze abstractere visies gebruiken om juist de realiteit van de
intervallen te onderzoeken en te rationaliseren. Hij beweerde dat de intervallen
in muziek niet arbitrair of volgens conventies bestonden, maar juist rationeel,
en bijgevolg gebaseerd op een natuurprincipe. Zodoende was hij een navolger
van Pythagoras met wie hij de overtuiging deelde dat de basis van alle
harmonie in getallen lag. Hij focuste zich op vocale muziek (omdat die niet
gebonden was aan voorwerpelijke instrumenten), waarvan hij meende dat deze
15
gebaseerd was op een perfect en rationeel systeem met fundamenten in het
natuurlijke fenomeen van de boventonen. Hierop zou hij een systematische
theorie over harmonie baseren. Deze harmonie was de kern van de natuur van
muziek, doordat het rationeel systeem was, dat in de natuur kon gevonden
worden. Zarlino's theorieën liepen parallel met het ontstaan van een nieuw
systeem in de polyfone muziek, namelijk de tonale harmonie, een vernieuwing
tegenover de oude gregoriaanse modi (Fubini, 1987). Deze rationalisering van
muziek effende het pad voor denkers als Rameau, en gaf muziek een hogere
status in het pantheon der kunsten door haar volwaardige karakter (d.m.v. het
bewijzen van haar rationele, natuurlijke basis) te benadrukken.
7.2.4. De Achttiende Eeuw
Gedurende de achttiende eeuw zal er een eerste serieuze voorzet worden
gegeven door een aantal denkers om muziek een volwaardige plaats te geven
in het pantheon der kunsten. Muziek en zeker instrumentale muziek werd tot
dan toe, ondanks het werk van onder andere Zarlino (die nog steeds de antieke
taal hanteerde), nog steeds beschouwd als een lagere kunstvorm. Het idee van
de absolute muziek is namelijk een logisch gevolg van het opwerken van
muziek doorheen de achttiende eeuw, een evolutie die leidde tot het waarderen
van muziek als een volwaardige, zelfstandige kunst. In de achttiende eeuw
werd er voornamelijk neergekeken op autonome instrumentale muziek, men
beschouwde het als triviaal doordat het geen echte betekenis had en vaak enkel
op genot gericht was. In de achttiende eeuw had instrumentale muziek enkel
een onderhoudend of functioneel doel. Dit soort muziek vergezelde
evenementen, en werd slechts eenmalig uitgevoerd – in tegenstelling tot het
negentiende-eeuwse, reproduceerbare muzikale werk. Enkel opera had een
grotere autonome waarde, maar muziek was daar enkel sfeerscheppend, en
ondergeschikt aan de rol van de poëzie en het verhaal. In de tweede helft van
de achttiende eeuw wint instrumentale muziek meer en meer aan belang, maar
16
de denkers vonden het nauwelijks waardig om er energie aan te verspillen. De
reden hiervoor volgens Fubini was dat de filosofen nauwelijks oog hadden
voor de innovaties die in Wenen plaats vonden, de meeste filosofen
concentreerden zich vooral op opera en op de Frans versus Italiaans-disputen.
Toch kan men doorheen de achttiende eeuw een aantal denkers situeren die
zich inspanden om muziek en voornamelijk instrumentale muziek, de eerste
voorwaarde voor absolute muziek, een autonomere status toe te dichten
(Fubini, 1987).
Het losmaken van kunst van haar functionaliteit werd bestendigd door
Immanuel Kant. Deze filosoof zal in zijn ‘Kritik der Urteilskracht’ de
esthetische ervaring ontleden en een aantal voorwaarden voor een esthetische
ervaring uitlijnen. Één ervan was de belangeloosheid die kunst moest hebben.
Kunst moest ontdaan zijn van een functie of een doel om de status van een
volwaardige esthetische ervaring te verkrijgen. Hiermee effende Kant het pad
voor de romantische opvattingen over muziek dat deze los van de menselijke,
rationele en morele orde staat en die haar eerdere status van dienstmaagd
verlaat. (Tomlinson, 2003; Kant, 1790).
Jean-Philippe Rameau (1683-1764) zal net zoals Pythagoras, Boethius en
Zarlino voor hem, muziek een stevige rationele, theoretische basis meegeven,
door een strikt wetenschappelijke aanpak te hanteren. Zijn doel was om aan te
tonen dat in tegenstelling wat veel verlichte tijdgenoten dachten, muziek geen
minderwaardige kunstvorm was (door het zogenaamde intrinsieke gebrek aan
rationaliteit). Hij stelt dat muziek evenzeer op rationele principes gebaseerd
was als andere 'hogere' kunsten, en meerbepaald op een primair principe van
de Natuur en bijgevolg rationeel en eeuwig. Dit Natuurprincipe refereerde
volgens Rameau aan een systeem van mathematische wetten, analoog aan de
mechanische opvatting van het universum door Isaac Newton. Rameau wendt
hiervoor zoals Pythagoras, de wiskunde aan, en trekt daardoor een analogie
tussen muziek en het autonome, zelfreferentiële systeem van de wiskunde. In
17
Traité de l'Harmonie bouwde hij concreet een model van de harmonie op,
gebaseerd op verhoudingen tussen tonen. Deze verhoudingen stonden in
directe relatie met de eigenschappen van een resonerende object. Hierin zag
hij het bewijs van de rationele principes die aan de basis lagen van tonale
harmonie. Hierdoor ontdoet muziek zich ook een deel van functionaliteit
(Fubini, 1987).
Rameaus theoretisch systeem was een relatief geïsoleerd model, de meeste
tijdgenoten hielden er een iets meer aardse en functionele visie op na. Jean-
Jacques Rousseau (1712-1778) vond bijvoorbeeld dat muziek het menselijke
gemoed uitdrukte en imiteerde, en daardoor uitdrukking gaf aan alle variaties
die er bestonden tussen volkeren, rassen en naties. Bijgevolg kon muziek pas
begrepen worden in haar historische en culturele context. De muziekvisie van
Rousseau was typisch romantisch, muziek was een uiting van het
allerindividueelste subjectieve gevoel van het genie. Muziek was allesbehalve
gestoeld op een onwrikbaar universeel en absoluut systeem, zoals Rameau het
meende. De opvattingen van Rousseau laten het absolute los door hun focus
op het mimetische karakter van muziek. Ondanks de verschillen kan men één
belangrijke overeenkomst met Rameau bemerken: Rousseau wou net als
Rameau de muziek op een hoger niveau in het pantheon der kunsten tillen,
door het een superieure expressieve kracht toe te dichten, en dit is belangrijk
voor de ontwikkeling tot een autonome kunst (Fubini, 1987).
7.2.5. De Romantiek
In de negentiende eeuw zal samen met het verschuiven van het brandpunt van
muziek naar het hart van Europa, de filosofie muziek losmaken van zijn
functionaliteit uit de achttiende eeuw en als een waardige kunstvorm en
zodoende als een waardig object van reflectie beschouwen. Verschillende
Duitse romantische denkers als Herder en Wackenroder verbonden aan
18
muziek spirituele krachten, waarbij muziek tot een taal verheven werd die het
“Oneindige” uitdrukte (Fubini, 1987). Door deze denkbeweging maken ze
muziek los van een empirische realiteit en functionaliteit en katapulteren ze
muziek (en bij voorkeur instrumentale muziek) naar een droomrijk, een
schimmenrijk dat in vergelijking met voordien weinig te maken heeft met de
dagdagelijkse werkelijkheid en waar enkel het Genie, de geniale componist,
toegang toe had. Ondanks deze denkbeweging, woog het representationele
karakter van muziek nog steeds zwaar door. Ook bleef men poëzie en muziek
beschouwen als een geheel, twee verschillende fenomenen die uit eenzelfde
stam ontsprongen waren, waardoor er nog steeds niet gestreefd werd naar het
ideaal van een absolute muziek zonder extramuzikale referenties of expressies.
Muziek blijft – weliswaar een superieure – een taal. Waar muziek voordien als
een onderhoudend gegeven werd beschouwd, zou in de romantische
transformatie muziek verheven worden tot een viering van meer mythische
waarden (Fubini, 1987, pp 264).
Een eerste denker is Willem Heinrich Wackenroder (1778 – 1798) die in zijn
korte getroubleerde leven de blauwdruk schreef voor de latere romantici. Hij
poneerde als eerste denker een visie over muziek die doorheen de romantiek
de muziekesthetica zou domineren. In een fragmentarisch oeuvre, gereviseerd
en hoogstwaarschijnlijk aangevuld door zijn boezemvriend Ludwig Tieck,
stelde hij dat alle kunstvormen een medium creëren waardoor onze diepste
gevoelens kunnen uitgedrukt worden. Muziek is volgens Wackenroder
superieur in haar expressieve kracht. De emoties, en het voelen dat doorheen
muziek wordt uitgedrukt, moet men niet op een persoonlijk niveau situeren,
maar eerder een systeem waarmee men toegang krijgt tot de essentie van alles,
tot God zelf. Muziek is het meest directe contact van de mensheid met de
Goddelijkheid. Wackenroder reduceerde muziek tot het voelen, en volgens
hem kan dit voelen enkel door middel van muziek adequaat omschreven
worden, alle andere pogingen in ander media of talen zijn gedoemd om te
19
mislukken. Muziek wordt hier samen met het mythische (en daardoor heel
vage) einfühlen een absoluut, autonoom functionerend systeem, dat superieur
boven de rest van de wereld staat. Voordien komen enkel de boven beschreven
ideeën van Rameau en het Pythagoreïsche gedachtegoed het dichtst in de buurt
van Wackenroder, hoewel deze laatste zich expliciet tegen een
wetenschappelijke benadering verzette. Toch was hij uiterst gefascineerd door
de mathematische eigenschappen van muziek, maar deze injecteerde hij met
een stevige dosis magisch-mythisch mysterie. Volgens de denker was et
wiskundige (paradoxaal genoeg) irrationeel, en had weinig te maken met het
intellect. (Fubini, 1987, pp 267-272).
Johann Gottfried von Herder (1744-1803) bekeek muziek als een de
culminatie van het menselijke esthetische potentieel. De oorsprong van
muziek verbond hij met het ontstaan van de mensheid: volgens Herder was het
lied de eerste en de primaire taal van de mens. Herder zal samen met een
aantal andere vroegromantische denkers als Hamann, Schlegel en zelfs Goethe
muziek verheffen tot een volwaardige kunst, door het op eenzelfde niveau als
taal te verheffen1, en het zelfs als een superieure taal te beschouwen, doordat
muziek de meest oorspronkelijke vorm van expressie zou zijn (Fubini 1987,
pp 261-267). Muziek wordt door deze opvattingen nog niet absoluut in de zin
dat muziek een autoreferentieel, expressieloos fenomeen wordt, maar de basis
voor de evolutie naar absolute muziek wordt gelegd in het opwaarderen door
bovenvernoemde denkers van muziek in het algemeen en instrumentale
muziek specifiek tot een volwaardige autonome kunst.
Een belangrijke filosoof voor de waardering van muziek als een autonome
kunst was Arthur Schopenhauer (1788-1860). Muziek verschoof van een
marginaal fenomeen bij andere denkers naar het brandpunt van Schopenhauers
wereldbeschouwing. Het universum was naar zijn inzien een objectivatie van
1 Taal werd in de Verlichting als een superieur systeem beschouwd, en in de romantiek probeerde men muziek
eenzelfde status toe te dichten.
20
de 'Wil' (Des Wille), deze objectivatie gebeurde door middel van Ideeën en in
verschillende gradaties. De Wil is het Ding an Sich. Muziek drukte geen
objectivatie van een Idee uit, maar drukt de Wil rechtstreeks uit, en behoort
niet meer tot de wereld van de fenomenen. Hierdoor plaatste hij muziek boven
alle andere kunsten, en alle andere fenomenen, die slechts objectivaties van
Ideeën waren. Muziek wordt hierdoor verheven tot een absolute taal waarmee
men een meer rechtstreekse toegang kan hebben tot de Wil. Schopenhauer
stelt ook dat muziek geen emoties uitdrukt, maar dat luisteraars zich slechts
emoties inbeelden. Schopenhauer beschouwde ingebeelde emoties
corrumperend voor het begrijpen van de muziek in zijn puurheid en directe
impact. De filosoof vond de hoogste muziek de instrumentale muziek, omdat
instrumentale muziek geen beroep doet op objectivaties door middel van
woorden, en door middel van andere Ideeën die enkel de toegang tot de Wil
corrumpeerden. Een belangrijke verandering is ook dat waar voorheen de
muziek ondergeschikt was aan het woord, het woord nu dienstmaagd werd van
de muziek (Fubini, 1987; Kivy, 1990).
Deze opvatting over muziek is een volgende stap naar het absolute muziek-
concept dat ik hierboven uitgelijnd heb, doordat het nu volledig als een
volwaardige zelfstandige kunst wordt beschouwd, die bovendien kwalitatief
gezien zwaarder weegt dan de andere kunsten, en geen nood meer heeft aan
extramuzikale referenties om zichzelf als kunstvorm te legitimeren. Het
representationele blijft wel nog steeds rondspoken in de opvattingen van
Schopenhauer, doordat muziek gerelateerd blijft aan het uitdrukken van de
Wil.
Één van de meest belangrijke bijdrages tot het opwerken van instrumentale
muziek tot een volwaardige autonome kunst zal E.T.A. Hoffmann (1776-
1822) leveren. Deze romantische schrijver zou een eerste een wat men
mythologische muziekgeschiedenis kan noemen schrijven, waarin elke
belangrijke componist een deel van de schakel in de dialectische Hegeliaanse
21
progressie van de geschiedenis uitmaakt. Muziek was voor Hoffmann een
uiterst romantisch gegeven, waarvan het Oneindige haar diepste wezen was.
Beethoven was in deze geschiedenis het eindpunt, waarop muziek tot een
volledigheid gekomen was. De figuur van Beethoven verenigde alle
kenmerken van pure romantische muziek, de componist was voor Hoffmann
een componist die zich volledig had overgegeven aan de (instrumentale)
muziek, volledig los van alle aardse fenomenen. Hoffmann stelde over muziek
dat instrumentale als enige onderwerp het Oneindige had, en dat geen enkel
andere kunstvorm kon toedragen aan muziek, doordat muziek enkel haar eigen
particuliere wezen uitdrukte. Muziek had bovendien de kracht om mensen van
de dagdagelijkse realiteit los te maken door de wereld van muziek, die zich
tussen een wakende en droomtoestand bevond. (Fubini, 1987, pp 289-96)
Muziek wordt hier opnieuw benadrukt als een absoluut fenomeen doordat het
losgekoppeld wordt – in de figuur van Beethoven – van de dagdagelijkse
realiteit, en een eeuwige, oneindige status toegedicht krijgt, waarvan het enige
reden van bestaan in zichzelf ligt. Toch blijft expressie het brandpunt van
muziek, wat muziek nog niet volledig absoluut maakte, toch niet volgens de
nauwe, positieve definitie.
Kenmerkend voor deze verschillende Duitse denkers uit de romantiek is dat ze
muziek beschouwen als een abstract fenomeen, een fenomeen dat buiten deze
wereld staat en een wereld op zich construeert. Deze wereld wordt wel nooit
losgekoppeld van een uitdrukking, van het Oneindige Verlangen, of van de
Wil bij Schopenhauer. Deze onwereldse visie op muziek staat niet los van de
grote literaire traditie waaruit deze denkers kwamen, de opvatting van de grote
muzikale werken, als afgesloten gehelen ontstaat ook niet toevallig in deze
traditie. Door de nadruk op de tekstuele kant van muziek (niet de woorden,
maar wel de partituur) probeerden men – zoals literatuur – een rationele,
bestendige basis te creëren voor muziek, en muziek uit haar efemere sfeer te
halen die aanleiding gaf tot het denigreren ervan. Deze literaire traditie gaf
22
aanleiding tot het ontstaat van het zogenaamde 'werkconcept'.
De figuur van Richard Wagner (1813 – 1883) is in verschillende opzichten een
eindpunt van deze evolutie in de negentiende eeuw. Hij zou alle kunsten
samenbrengen onder de supervisie van de muziek. Dit Gesamtkunstwerk wordt
gerealiseerd in het muziekdrama (Fubini, 1987, pp 320-29). Enerzijds
culmineert de emancipatie van de muziek hier, anderzijds wordt muziek niet
meer losgekoppeld van andere kunstvormen en kan men hier een terugkeren
waarnemen naar een aardsere visie op muziek. Maar waar voordien muziek
ondergeschikt was aan de extramuzikale kunsten, is in het muziekdrama alles
ondergeschikt aan de muziek.
Eduard Hanslick (1812-1904) werd in zijn esthetisch denken beïnvloed door
Johann Friedrich Herbart (1776-1841). Deze beweerde dat alle kunst uit vorm
bestond, niet uit expressie, en dat de waarde van kunst door de vormelijke
relaties bepaald wordt. Deze relaties kunnen empirisch bepaald worden. De
emoties die opgeroepen worden door een kunstwerk zijn volgens Herbart
slechts subjectief. Deze houding was een eerste reactie op de romantische
ideeën over kunst. Hanslick zal deze visie adapteren, en toepassen op het
domein van de muziek. Eerst en vooral koppelde hij de muziekesthetiek los
van de kunstesthetiek in het algemeen. Waar andere denkers als Schumann
meenden dat het esthetische principe van alle kunsten hetzelfde was, en enkel
het materiaal verschillend, beweerde Hanslick dat juist door het materiaal –
ingegeven door zijn formalistische denken – de esthetiek van elke kunstvorm
volledig verschillend is. Hanslick reduceerde muziek tot zijn vorm en tot de
technische manifestaties. Hierdoor komt kunst volledig los te staan van andere
kunsten doordat muziek zelfs niet meer opgenomen wordt in een hiërarchie
van de kunsten. Als muziek autonoom is, dan drukt ze niets meer uit dan
zichzelf, en men kan geen vergelijkende oordelen vellen tussen verschillende
kunstvormen. Hanslick ontkende ook dat muziek – geen enkele kunstvorm
trouwens – nooit kan gekarakteriseerd worden door het effect op de emoties,
23
dit betekent niet dat hij niet als Herbart elke expressie uit muziek ontkende.
Dit idee was deels ingegeven door Kant; zoals ik reeds beschreven heb
meende Kant dat elke kunst belangeloos was, kunst bestond uit vorm.
Schoonheid had, meenden Kant en Hanslick, geen doel. Dit betekent niet dat
kunst geen relatie had met emoties, maar deze emoties zijn slechts secundair,
ze zijn een gevolg van kunst en niet het primaire beginsel, zoals de romantici
meenden. De inhoud van muziek heeft volgens Hanslick een puur muzikale
aard. Deze pure muzikale betekenis kan volgens Hanslick niet op een talige
wijze geuit worden. Hij ontkent echter niet dat er een analogie kan bestaan
tussen de wereld van gevoelens en de muzikale wereld, meerbepaald een
symbolische relatie tussen de muziek en de emoties. (Fubini, 1987, pp 341-
351) De ideeën van Hanslick verheffen muziek tot absolute muziek doordat
muziek geen enkele referentie meer heeft naar de extramuzikale wereld. Ook
wordt elke referentie naar een expressieve inhoud en de betekenis
losgekoppeld van elke talige inhoud. Een groot verschil met romantische
denkers als Schopenhauer en de antieke ideeën is dat Hanslick geen religieuze
dimensie aan de muzikale wereld koppelde, de technische vormen van muziek
zijn namelijk niet Goddelijk, of weerspiegelen geen Goddelijke orde, en
helemaal al geen primair Natuurprincipe. Hierdoor wordt ook elke
representationeel aspect uit de muziek gefilterd.
Hanslick past in een bredere evolutie, hij was namelijk een voorloper in het
ontstaan van musicologie als een wetenschap. Waar vroeger het denken over
muziek tot het domein van de esthetica, van de filosofie, de geschriften van de
muziekcritici of van de componisten zelf behoorde, zal in de late negentiende
eeuw – ingegeven door het positivisme – er een wetenschappelijke discipline
ontstaan die zich met muziek bezighield. Hierdoor werd de status van de
muziek als een volwaardige autonome kunst bevestigd, doordat men het
waardig achtte om er nu ook rationele wetenschappelijke studiemethodes op
toe te passen. In de twintigste eeuw zal musicologie zich als een volwaardige
24
wetenschap ontwikkelen, er zullen zich twee voorname domeinen
onderscheiden. Een eerste is een historisch onderzoek, voornamelijk naar de
origines van de muziek. Een tweede domein is een natuurwetenschappelijke
benadering waarbij er een onderzoek wordt aangevat naar de fysische
eigenschappen van klank en de mechanismen van klankperceptie, met name
de akoestica en psycho-akoestica (Fubini, 1987).
7.2.6. De twintigste eeuw
In de twintigste eeuw zal de notie van absolute muziek zich radicaliseren,
samen met een radicalisatie van werkconcept. Absolute muziek zal ook het
representationele dat expressie met zich meebrengt, kenmerkend voor de
negentiende eeuw, loslaten. Absolute muziek verwordt daardoor louter tot
vorm en kan logischerwijs eigenlijk enkel bestaan in haar puurste structurele
vorm: de partituur. De partituur als bron waarin de diepere onderliggende
structuren moeten ontdekt worden en waarin de compositie zich ten volle kan
realiseren.
7.2.6.a. Formalisme
Het is moeilijk om alle denkers in de twintigste eeuw onder één groot
label te plaatsen, ondanks deze kenmerkende versplintering in de
twintigste eeuw kan men een aantal lijnen trekken. Één van deze lijnen
die het meest de notie “absolute muziek” benadert is de formalistische
aanpak. Hieronder zal ik een aantal belangrijke denkers uit deze
strekking vernoemen en kort bespreken.
Een eerste invloedrijk figuur, als denker en als componist, was Igor
Strawinsky (1882-1971). Deze componist beschouwde alle muzikale
materiaal als gelijkwaardig en speelde ermee, met als enige doel het
25
spelen op zichzelf. Strawinsky zag muziek als een product van het
ongebonden intellect, gecontroleerd door een effectieve wil, die de
echte elementen van muziek, geluid en tijd arrangeert en ordent.
Muziek bestaat uit een organisatie in de tijd: elke muziek die naam
waardig bestaat uit een bepaalde tijdspanne, en zogenaamde onmisbare
'polen van aantrekking'. Het tonale systeem beschouwde Strawinsky als
maar één van de vele systemen waarin de 'polen van aantrekking'
gerealiseerd kunnen worden (Fubini, 1987 pp 365-369). Strawinsky
stelde ook heel duidelijk dat expressie absoluut geen inherente
eigenschap van muziek was (Strawinsky, 1935). In een compositie was
eenheid van een mythisch belang voor Strawinsky, waarbij hij ondanks
alle rationaliteit die hij in zijn formalisme legde, duidelijk een
erfgenaam bleef van de romantiek. Strawinsky's formalisme reduceert
muziek net als Pythagoras en Boethius voor hem, tot een louter
technische constructie, met een aantal determinerende parameters (tijd
en geluid). Deze constructie staat los van de realiteit, van elke
functionaliteit en representatie, doordat het enkel een doel op zich heeft,
en doordat muziek enkel een spel is van het menselijke intellect.
Zodoende staat muziek los van elke referentie en elke expressie, wat
nog eens bekrachtigd wordt door de gelijkwaardigheid van alle
muzikale materiaal, waardoor Strawinsky de connotaties ervan
neutraliseerde. Ondanks het allesoverheersende formalisme van
Strawinksy, kan men moeilijk het gebruik van muziek voor andere
kunsten ontkennen (zoals de samenwerking met Djagilew), waardoor
de muziek die Strawinsky realiseerde allesbehalve als 'Absoluut' kan
gekenmerkt worden. De ideeën die de componist als denker uitte zijn
belangrijker voor het idee van absolute muziek.
De Franse Gisèle Briset zal de notie van muziek als een absoluut
autoreferentieel systeem radicaliseren doordat ze meent dat elk
26
muziekstuk een eigen, individuele esthetiek heeft. Belangrijk voor de
bijdrage tot het absolute muziek gegeven is dat ze ook doelbewust alle
expressiemogelijkheden van muziek ontkent en dat ze muziek als een
autonoom gegeven beschouwt. Muziek is voor haar een product van
een creatief proces, en dat proces wordt gekenmerkt door de dialoog
tussen materiaal en vorm en tussen tijd en vorm. Volgens haar creëert
de kunstenaar hiermee een object dat een particulier leven leidt. Het is
geen externe combinatie van vorm en leven. Expressie behoort niet tot
de wereld van de kunst, of tot de particuliere wereld die elk kunstwerk
is. Briset zal zich wel over expressie in muziek buigen, maar zal deze
expressie als een afspiegeling van een abstracte temporele dynamiek
van het bewustzijn van de componist zien. De pure vorm die muziek is,
evolueert in de tijd, en deze tijd is een afspiegeling van de ervaring die
componist van tijd heeft. (Fubini 1987, pp 369-375). Een muziekwerk
is als het ware een autoreferentieel fenomeen dat volledig volgens een
eigen dynamiek functioneert, zonder te steunen op externe referenties
of expressies, buiten de expressie van een abstracte dynamiek.
Boris de Schloezer (1881-1969) is een denker die het structuralisme
anticipeerde door als één van de eerste een analyse van de 'taal' en
'structuur' te maken op vlak van muziek. Hij beweerde dat de inhoud in
de vorm zat, in structuralistische terminologie geeft dat: „de betekenis
in de betekenaar ingeschreven is‟. Strikt genomen heeft muziek geen
betekenis, het is haar eigen betekenis (de Schloezer, 1947, pp 24).
Andere kunstvormen voldoen ook aan deze wet, maar brengen dit nooit
tot vervollediging. Waar denkers als Briset en Strawinsky tijd als het
belangrijkste aspect van muziek beschouwen, zal Schloezer beweren
dat tijd enkel een structurerende functie in een niet-temporeel medium
heeft (als men als perspectief de eenheid van het stuk neemt) (de
Schloezer, 1947). De Schloezer zal samen met Levi-Strauss muziek als
27
een gesloten taal beschouwen, een organisch en zelfvoldoenend
systeem waarbij elke expressiemogelijkheid onbestaande is (Fubini,
1987, pp 375-380). Ook hier wordt muziek losgekoppeld van een
realiteit, en wordt het als een absoluut autoreferentieel systeem
beschouwd, die alle betekenis ontleent aan zichzelf, en niet aan
extramuzikale referenties. Schloezer zal zelfs zover gaan dat hij het
temporele aspect in muziek minimaliseert.
Leonard Meyer zal een psychologisch onderzoek naar de betekenis in
muziek aanvatten en zal daarbij de distinctie tussen formalisme en
expressionisme in muziek bekijken. Hij deelde deze twee houdingen op
in de zogenaamde 'absolutisten' en de 'referentialisten'. De eerste groep
meent dat de muzikale betekenis volledig binnen de context van een
muzikaal stuk ligt, te vinden in de perceptie van de onderlinge relaties
binnenin het muziekwerk. De twee groep vindt dat de betekenis van
muziek in de perceptie van concepten, acties en emotionele toestanden
ligt, m.a.w. in de extramuzikale wereld van menselijke gemoed. De
erste groep deelde hij nog eens in twee onderdivisies op: formalisten en
expressionisten. De formalisten beschouwen de betekenis die te vinden
valt in de onderlinge relaties binnenin het muziekwerk als een meer
intellectuele betekenis, terwijl de expressionisten dezelfde relaties de
kracht toedichten om emoties op te wekken.2 Meyer beschouwde
zichzelf als een absolutist omdat hij zijn aandacht vooral richtte op
muzikale betekenis, die geconstrueerd wordt door de wijze waarop de
interne structurele relaties van een werk de luisteraar beïnvloeden. Hij
zal ook een verschil maken tussen een niet-muzikale en muzikale
ervaring. Volgens hem is een muzikale ervaring een niet-referentiële
ervaring. Een esthetische ervaring wordt namelijk bepaald door
krachten die spanningen creëren en die in tegenstelling met het niet-
2 Zie ook het stimulusmodel (Kivy, 1990)
28
esthetische veld, het dagdagelijkse leven dus, functioneel zijn, en
opgelost worden. Bij de schone kunst van de muziek, worden deze
spanningen gecreëerd en gevormd door stimuli vanuit de muziek zelf.
Bijgevolg (en hier ligt Meyers bijdrage in het idee van de absolute
muziek) refereren muzikale stimuli niet naar extramuzikale ideeën of
objecten, maar enkel naar gebeurtenissen die in het stuk zelf
plaatsvinden. Muzikale betekenis wordt als het ware gecreëerd door de
spanningen, de opgewekte verwachtingen en de gebeurtenissen in het
muziekstuk zelf, en elke muzikaal element krijgt betekenis in relatie tot
de andere, en tot de algemene muzikale context. Muziek heeft volgens
de psycholoog daardoor geen intern gefixeerde betekenis an sich, maar
krijgt pas een betekenis door de culturele en historische context (Fubini,
1987). Als men muziek als fenomeen op zich beschouwd, dan zijn de
betekenissen en referenties die muziek lijkt mee te dragen geenszins
inherent aan muziek, maar enkel gecreëerd door de context. De muziek
is op zich betekenisloos en referentieloos, en bijgevolg kan met het als
absoluut kenmerken.
7.2.6.b. Serialisme
Een tweede belangrijke stroming in de versplinterde twintigste eeuw, is
het serialisme en haar navolgers. In de vroege twintigste eeuw zal de
historische avant-garde het oude harmonische systeem aanvallen. Al bij
Hanslick ontstond het besef dat het harmonische tonale systeem niet
ingebed was, zoals Rameau en Pythagoras voor hem beweerden, in het
natuurprincipe of in een goddelijk gefixeerd gegeven. Doorheen de
19de eeuw zullen de componisten steeds complexere stukken
componeren, en steeds meer afwijkingen op het het strikte tonale
systeem incorporeren. Het denkers uit het serialisme en haar vele
varianten hebben op deze veranderingen een nieuw antwoorden en
29
nieuwe systemen bedacht om de afwijkingen te verklaren of te
legitimeren. Tegelijkertijd zal het serialisme, ondanks haar oppositie
tegenover de romantiek, zich in verschillende aspecten als een
erfgenaam van de romantische waarden profileren. (Fubini, 1987).
Arnold Schoenberg (1874-1951) zei ooit “if it is art, it is not for all, and
if it is for all, it is not art”. (Schoenberg, 1951) Deze aristocratische
visie uitte hij doorheen zijn hele corpus van publicaties. Schoenberg
legde de basis voor de twaalftonentheorie. In zijn eerste publicaties nam
hij een voornamelijk formalistische houding tegenover muziek aan.
Muziek kan volgens de componist enkel in muzikale termen beluisterd
worden, wat natuurlijk als gevolg heeft dat slechts enkelen muziek puur
in muzikale termen kunnen begrijpen. Doorheen zijn persoonlijke
evolutie als denker zal hij de puur formalistische visie op muziek
verlaten en in het vaarwater komen van de romantici door aan het
artistiek creatieproces een goddelijke status toe te dichten. Schoenberg
zal doorheen zijn ideeën ook een expressionistische visie over muziek
ontwikkelen, waarbij muziek een artistieke boodschap moest bevatten.
In dit alles toonde hij zich een erfgenaam van de romantiek
(Schoenberg, 1951). De componist zal doorheen zijn artistieke activiteit
een fundamentele bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de notie
van de absolute muziek. Hij legde namelijk de theoretische basis van
het twaalftonen systeem, waarin hij een overheersende formalistische
en constructivistische mentaliteit ten toon spreidde. Deze mentaliteit
reflecteerde het idee dat muziek een op zichzelf staand systeem is. Hij
zal daarbij een historische en theoretische legitimatie van dit nieuw
systeem opbouwen.
In een eerste fase ontmantelde Schoenberg het oude tonale systeem en
de bracht hij dissonantie binnen in de muziek. Hierdoor opende hij de
poort naar een totale vrijheid, waardoor muziek volledig autonoom
30
wordt, doordat het niet meer gebonden is aan een au fond cultureel
bepaalde rationaliteit en haar regels vandien. Door de keuze van één
bepaalde set, waarin elke toon evenwaardig wordt, creëerde hij ook een
zelfreferentiëel systeem. Om een analogie met wiskunde te trekken,
men kan op basis van een aantal andere axioma's een volledig ander
wiskundig systeem opbouwen. Schoenberg zal wel steeds de vorm en
structuur benadrukken die het twaalftonensysteem construeert, er was
volgens hem geen vorm zonder een logica, en geen logica zonder
eenheid. Ook zou hij het pure formalisme uit de weg gaan door te
verklaren dat de vorm een hoogstnoodzakelijke eigenschap is van
muziek, die muziek de mogelijkheid heeft om ten volle te
communiceren. De componist is voor Schoenberg de persoon die door
muziek een positieve boodschap communiceerde (Fubini, 1987). Zoals
reeds aangehaald, leverde Schoenberg een belangrijke bijdrage door
muziek los te maken van wat voordien als het essentiële fundament van
muziek werd beschouwd, namelijk de tonale harmonie. Daardoor
koppelde de denker muziek los van een context, en creëerde hij
theoretisch oneindige mogelijkheden. Muziek wordt daardoor enkel
door een interne, en bijgevolg arbitraire logica gereguleerd, en
functioneert daardoor als een autonoom geheel. Elk systeem heeft
namelijk zijn eigen begin en einde, dat helemaal niet eeuwig of
Goddelijk was. Muziek zal voor Schoenberg de enige manier zijn om
een Utopie uit te drukken.
Andere belangrijke serialisten zijn Paul Hindemith (1885 – 1963) en
Anton von Webern (1883 – 1945), elk met een eigen visie op het
twaalftonensysteem. Hindemith had een eerder conservatief zicht op het
twaalftonensysteem. Hij bedde de betekenis en de waarde van muziek
in een bredere historische én metafysische context: muziek was
gebaseerd op harmonische wetten, die hun basis in de Natuur hadden,
31
waardoor men deze wetten niet zomaar kan negeren. De atonaliteit van
het twaalf tonensysteem vond hij een onbegrijpelijke en steriele
rebellie, hoewel hij ervan impliciet erkent dat dit nieuwe systeem
muziek losmaakt van eeuwenoude (door God vastgelegde) regels, door
muziek te baseren op arbitrariteit.
Anton von Webern zal de twaalftonentechniek verdedigen, met als
voornaamste argument dat het nieuwe systeem een verruiming is van
het bestaande tonale systeem, én dat het bijgevolg ook zijn oorsprong
heeft in de Natuur. Hij beschouwt het systeem als volledig juist, omdat
het uit de natuur van geluid ontstaat. Er was volgens Webern geen
essentieel verschil met het oude, tonale systeem (Webern, 1960). Men
kan de visie van Webern in een formalistisch licht zien doordat hij
verschillende structuren en systemen evenwaardig vindt. Tegelijkertijd
blijkt muziek voor Webern gefundeerd in de natuur, wat geenszins
betekent dat muziek als absoluut wordt beschouwd, ondanks het
essentialisme dat in deze opvattingen verschuilt ligt. Webern zag
zichzelf ook als een erfgenaam van de romantische traditie, die muziek
als een absoluut fenomeen beschouwde.
In het Oostblok en de communistische landen zal men zich
voornamelijk bezighouden met het idee van intonatie en de esthetische
vraagstelling van realisme in muziek. Men focuste zich meerbepaald op
de relatie tussen muziek en haar economische ondergrond. Dit debat
werd voornamelijk bepaald door de Marxistische ideologie. De
verschillende stemmen in dit debat wijzen bijna allemaal naar een
reflectie-idee over muziek: muziek weerspiegeld de maatschappij en
haar ideologie waarin de muziek is ontstaan. Een voorbeeld van deze
opvattingen vindt men bij Andrey Zhdanov, die de basis van de
socialistische idee over twaalf-tonenmuziek: deze muziek
weerspiegelde volgens het socialisme en volgens Zhdanov de Westerse
32
kapitalistische maatschappij. Deze denkbeweging classificeert elke
modernistische muziek als reactionair, omdat men ze beschouwt als een
elitaire uiting van de bourgeoisie. Nu creëerde dit evenzeer een aantal
paradoxen aangezien de reactie op de Westerse avant-garde muziek
eruit bestond zich terug te richten op de klassieke negentiende-eeuwse
vormen. Symfonieën en cantata zijn namelijk muzikale vormen die in
de zogehate negentiende-eeuwse bourgeoiscultuur ontstonden. De
Poolse Zofia Lissa loste deze paradox op door – tegen de gangbare
ideeën over muziek en haar context – te poneren dat deze klassieke
muzikale vormen neutraal zijn in het licht van de klassenstrijd (Fubini,
1987), en trok hiermee de kaart van de absolute muziek, die alle
ideologische connotaties van de Weense klassieke muziek
neutraliseerde.
Herman Sabbe heeft treffend de implicaties van het Serialistische
gedachtengoed, het minimalisme en het toevalsdenken beschreven.
Sabbe vertrekt vanuit een model dat hij aan de school van Goldmann
heeft ontleend, dit model gaat er vanuit dat een componist (en elke
persoon tout court) een mentale structuur bezit, die hij van een sociale
groep overgenomen heeft en interioriseert. Deze mentale structuur (of
wereldvisie) bepaalt de parameters waarmee zij of hij de waarde van
muzikale creaties evalueert. Hierdoor kan men de muzikale creaties
beschouwen als expressies van een wereldbeschouwing. Dit model past
Sabbe toe op het Serialisme, het Minimalisme en door hem benoemde
'toevalsdenken'. Hij ontwaart een mentale structuur die een
radicalisering is van de notie absolute muziek. Deze mentale structuur
bestaat er volgens hem uit dat er een algemene tendens tot een
subjectloosheid ('absence du sujet') en tot een tijdsloosheid ('absence
du temps'). Het eerste houdt in dat er een onverschilligheid bestaat
tegenover de creatie en een totaliserende drang. De tijdloosheid negeert
33
elk wordingsproces (een gevolg van de onverschilligheid) en daardoor
wordt elke gegeven als absoluut beschouwd. Wat er opneerkomt dat
muziek door de componisten als een absoluut, objectief gegeven wordt
opgevat (Sabbe, 1988). Muziek wordt hierdoor volledig absoluut, er is
geen subject meer waaraan het vast hangt, en geen historische evolutie
waardoor het bepaald wordt.
7.2.6.c. Carl Dahlhaus en de Idee van Absolute Muziek
De autorititeit op vlak van onderzoek naar de idee van „absolute
muziek‟ is de Duitser Carl Dahlhaus (1912-1989). Deze musicoloog
onderzocht de notie op een historische basis en kwam tot de bevinding
dat het begrip „absolute muziek‟ en de pure esthetische appreciatie van
een kunstvoorwerp (meerbepaald een muziekwerk) historisch ontstaan
is. Hij komt tot deze conclusie door een oplossing te zoeken voor de
vraag of men überhaupt muziek als een autonoom esthetische gegeven,
historisch kan onderzoeken. Zijn werk vertrekt vanuit een gevoeligheid
tegenover deze dichotomie. De algemene opvatting was namelijk dat
een historische visie op muziek haar uniciteit en haar esthetische
waarde naar beneden haalt. Anderzijds negeert een puur esthetische
visie op kunst de context van het werk en haar functie binnenin die
context volledig. Dahlhaus loste dit op door te stellen, zoals hierboven
al vermeld, dat een historische visie de pure esthetische beschouwing
niet uitsluit, en dat er geen regelrechte oppositie tussen de twee visies
bestaan. Een visie van muziek als een absoluut object ontstond volgens
Dahlhaus namelijk in de achttiende eeuw, juist vanuit een groot
historisch besef. De emancipatie van kunst naar een esthetisch
zelfvoldoenend gegeven hangt nauw samen met het lezen van
muziekwerken als historische documenten, en maakt deel uit van
eenzelfde historische proces, namelijk het verval van de monumentale
34
functies die bestonden in heilige kunst en de hofkunst. Hij beschouwt
deze twee schijnbare tegenovergestelde houdingen tegenover kunst als
een van uiting eenzelfde dieperliggende houding: namelijk het
benaderen van kunstwerken vanuit een objectiviteit en loskoppeling.
(Fubini, 1987; Dahlhaus, 1978)
Carl Dahlhaus wijdde een volledig boek aan het onderzoek van de notie
„absolute muziek‟. Hij traceerde in dit boek de origines van de term tot
de vroege Duitse romantiek. Hij gaat verder in de geschiedenis en vond
reeds een voorgeschiedenis voor de term in de Florentijnse Camerata.
De New Grove neemt in haar definitie van absolute muziek over van
Dahlhaus dat de term gemakkelijker negatief dan positief te definiëren
valt. Absolute muziek ontbeert in een negatieve definitie een
programmatische inhoud, ze laat alle extramuzikale referenties los en
ontleent geen betekenis aan een literair-tekstuele inhoud. Dahlhaus zal
dan verder in de meest abstract, romantisch, metafysische en religieuze
termen over het concept schrijven. Hij beschouwde puur instrumentale
muziek, zoals in het werk van Beethoven, als echte absolute muziek.
Hij beschrijft daarna hoe de term complexer wordt in het licht van het
Gesamtkunstwerk van Wagner. Tot slot zal hij beschrijven hoe de notie
van absolute muziek, een paradigma wordt in alle vormen van muzikaal
denken doorheen de negentiende en de twintigste eeuw. (Dahlhaus,
1978)
Niet toevallig ontstaat de term Absolute Muziek in de Duitse wereld.
Door de sterk literaire traditie waaruit de denkers kwamen, de
economische en sociologische evoluties in de muzikanten en
componistenwereld na de Franse Revolutie, moest muziek een hogere
status toegedicht krijgen dan een puur functionele, om zo het
muzikanten en componistenbestaan te legitimeren op een arbeidsmarkt.
De notie van absolute muziek op een esthetisch-filosofisch niveau en
35
ook het fixeren van muziekwerken in een canon en in het werkconcept
hielpen muziek een status van volwaardige kunst te krijgen (en haar
zodoende van haar efemere karakter te ontdoen) in de negentiende
eeuw.
7.2.7. Conclusie
Doorheen deze historische schets heb ik voornamelijk een verband tussen het
formalistisch denken en de notie van de „absolute muziek‟ geduid. Zoals in
definiëring van de term, ontstaat die formalistische visie op muziek reeds in de
Klassieke Oudheid in het denken van Pythagoras, waarbij vooral het
mathematische karakter van muziek benadrukt werd. Deze formalistische
strekking ontwikkelt zich door middel van wiskunde door de eeuwen heen tot
de Romantiek. De Romantiek zal dit formalistische en mathematische denken
loslaten in het voordeel van een expressionistische visie op muziek: muziek
drukt het absolute uit. De rationalistische strekking heeft de volle waarde van
muziek als kunst bewezen en in de romantiek zal deze emancipatie culmineren
in het beschouwen van muziek als een autonoom fenomeen die geen enkele
extramuzikale hulp nodig meer heeft. Muziek staat boven alles doordat als
enige fenomeen raakt aan het Oneindige, en die deze oneindigheid kan
uitdrukken. In de twintigste eeuw zal de formalistische strekking blijven
doorleven in de ideeën van Strawinksy en de serialisten, en zal de notie van
absolute muziek zich radicaliseren in het serialisme en het twaalf-
tonensysteem: muziek kan enkel nog bestaan in de partituur, terwijl elke
uitvoering slechts een schaduw is van de oorspronkelijke compositie.
In het volgende hoofdstuk zal ik aantonen dat de muziek van Autechre zich
ook rond dit formalistisch denken centreert, en dat deze muziek verschillende
raakpunten vertoont met de notie van „absolute muziek‟. De intelligent techno
van Autechre profileert zich op verschillende vlakken expliciet referentieloos
36
en autonoom functionerend, maar evenzeer kan men de filosofische problemen
die een ideaal als absolute muziek creëert illustreren aan de hand van de
muziek van Autechre.
37
8. Autechre als Hedendaagse Casus
Dertig maart 2007, de hallen van Schaarbeek: een voormalige, negentiende-eeuwse
fabriekshal vol jonge mensen. Na een DJ die ietwat gedateerde dance draaide gaan de
lichten uit tot enkel nog de lichtjes van in allerijl opgestelde apparatuur te zien zijn. Twee
mannen komen van achter de apparatuur gekropen, en hullen zich in het donker. Wat
volgt is een uur lange stroom van harde mechanische complexe beats zonder een echte
opbouw, zonder visuele stimuli, waarbij het ene complexe ritmische patroon in het andere
overvloeit. Elektronische dansmuziek voor neuroten of voor het brein. Koud, hard en
(letterlijk) donker. Het elektronische duo die ten dans speelt is het Britse Autechre.
Tijdens dit concert werden een aantal essentiële kenmerken van Autechre duidelijk. In het
volgende hoofdstuk zal ik deze kenmerken bespreken en zal ik de besproken problemen
van de idee van absolute muziek duiden in de muziek van Autechre. ( i ) Een eerste
kenmerk van dit concert en van Autechre is de instrumentaliteit, er is enkel muziek, en de
muziek heeft geen enkele programmatische inhoud. ( ii ) Een tweede kenmerk is de
referentieloosheid: er is enkel muziek, zoals vermeld, valt er niets tijdens dit concert te
zien, geen podiumact, geen projecties, geen zanger die teksten zingt waarmee er een
boodschap wordt gebracht. Het concert is letterlijk onzichtbaar waardoor alle focus op de
muziek gelegd wordt, en de muziek ontleent geen enkele betekenis aan extramuzikale
elementen. ( iii ) Een derde kenmerk is de focus op de vorm die deze muziek. Het concert
bestaat enkel uit ritmes, die constant muteren, zonder dat er een echt doel is. Als publiek
is men gedwongen om deze inhoudsloosheid te aanvaarden en zich enkel op de vorm van
de muziek te concentreren.
Dit concert was een ervaring waarbij de muziek een autonome zelfrefererende wereld
constitueerde in de ruimte, en waarbij men als publiek geen enkele invloed op had, men
was slechts toeschouwer.
In dit hoofdstuk zal die boven aangehaalde kenmerken één voor één bespreken. Eerst
begin ik met een korte historische schets waarin ik Autechre kort duidt, en waarin ik de
evolutie die ze doorheen hun oeuvre maken schets. Deze historische schets is beknopt en
38
heeft enkel een inleidende functie aangezien in hoofdstuk 4 dieper inga op een historische
context. In het tweede deel concentreer ik mij op de instrumentaliteit van het oeuvre,
waarvoor ik een van hun composities bespreek om een aantal problemen ervan te duiden.
In het daarop volgende deel van dit hoofdstuk concentreer ik mij op de
referentieloosheid van het oeuvre. Dit doe ik door eerst aan te tonen hoe Autechre elke
referentie in de extramuzikale aspecten van het oeuvre neutraliseert, zoals de titels, de
podiumact en de hoezen. Als tweede buig ik mij over de technische kant van Autechres
muziek. Ik beschrijf hierbij hoe een aantal praktijken die toegepast worden om muziek te
creëren, het gedecontextualiseerde karakter van de muziek versterken. Hiervoor bespreek
ik ook een tweetal composities en toon ik de problemen aan die een decontextualisatie
met zich meebrengt. Tot slot buig ik mij over het formalistische aspect van hun muziek.
Zoals duidelijk is volg ik de kenmerken die ik uitlijnde in de definitie van de notie van
„absolute muziek‟ (zie hoofdstuk één).
8.1. Een Korte Schets
8.1.1. Een Historische Schets
Autechre3 ontstond in de late jaren tachtig in Sheffield, een grauwe voorstad
van Manchester, uit de muzikale vriendschap van Sean Booth en Rob Brown.
In de jaren tachtig zal heel Midden-Engeland geteisterd worden door
werkloosheid na de sluiting van de mijnen door de Britse premier Margharet
Tatcher. Door deze maatregelen zal er een algemene verveling ontstaan bij de
jeugd, die zich in deze harde postindustriële maatschappij standhield door te
skateboarden en naar hip hop te luisteren4. Vanuit deze achtergrond hielden
Booth en Brown zich bezig met muziek te maken, in een eerste instantie
bestond deze activiteit uit mixtapes5 te compileren voor vrienden. Later zal er
3 Naar alle waarschijnlijkheid een samentrekking van „audio‟ en „architecture‟.
4 Tricia Rose stelde in een studie naar hip hop dat het een subcultuur is waarin jongeren muziek gebruiken om zich een
identiteit op te bouwen in een post-urbane context. (Rose, 1994)
5 Een mixtape is een cassette waarop men een compilatie van geliefkoosde nummers samenstelt.
39
in hetzelfde gebied een tweede summer of love6 ontstaan wanneer jongeren in
door dezelfde antisociale maatregelen leegstaande industriële panden
zogenaamde raves hielden, en hele nachten dansten op acid house en ecstacy7.
Booth en Brown zullen deze raves frequenteren en onder invloed van de
euforie waar deze feesten op mikten, muzikaal meer en meer opschuiven naar
dansmuziek en meerbepaald techno en acid house. In een later stadium laten
deze twee jongemannen het dansen voor wat het is, en willen ze meer
luistermuziek maken, muziek voor het moment na de euforie van de rave. Dit
voornemen leidde hen weg van de clichématige techno en voerde hen in de
territoria van de zogenaamde intelligent techno, of intelligent dance music,
muziek om te luisteren, muziek om met je brein op te dansen. Samen met de
stijlverwante Aphex Twin8 (die in het afgelegen Cornwall een gelijkaardige
evolutie doormaakte) werd Autechre een contract door het Sheffieldse
independent platenlabel Warp Records aangeboden. Dit label creëerde met de
profilerende albumreeks 'Artificial Intelligence' een nieuw genre, namelijk het
eerder vernoemde intelligent dance music of het ietwat arrogante intelligent
techno. Onder deze overkoepelende reeks bracht Autechre haar eerste album
uit. Sindsdien brachten Booth en Brown jaar na jaar muziek uit die doorheen
de jaren evolueerde van de typische intelligent dance music naar elektronische
muziek die meer raakpunten vertoond met de historische avant-garde elektro-
akoestische muziek dan met techno. (Reynolds, 1998; Keunen, 2002; Young
6 De tweede summer of love werd naar analogie met de zomer van 1968 zo genoemd door dezelfde euforische sfeer die
er toen heerste. De grote verschillen waren dat de eerste summer of love zich vooral in Amerika afspeelde, onder de
hippies uit San Francisco, terwijl de tweede zich vooral in Groot-Brittannië situeerde in 1988 en dat deze tweede
zomer minder expliciet politiek getint was. In de eerste werd er acid rock gespeeld, terwijl men in de tweede zomer
danste op acid house. (Collin, 1997; Sicko, 1999; Reynolds, 1999; McCall, 2001; Forment, ongepubliceerd)
7 Ecstacy oftewel MDMA is een niet-hallucinogene, amfetaminegebaseerde drugs die de perceptie van kleur en geluid
verhoogt. Naast de perceptie verhoogt ook de lichaamstemperatuur en geeft een langdurend euforisch gevoel. Een
regelmatig en veelvuldig gebruik kan psychoses , depressies, lethargie en paranoia veroorzaken. (informatie afkomstig
van het Merseyside Drug Training and Information Centre; Tagg, 1994)
8 Aphex Twin is naast o.a. AFX, Polygon Window, één van de vele pseudoniemen van Richard D. James (°1971). Deze
man experimenteerde sinds zijn tienerjaren met elektronische muziekapparatuur en bracht doorheen de jaren negentig
een hele resem platen uit, waarbij de vroegste vooral erkenning kregen door DJ's en in clubs. Zijn stijl onderscheidde
zich van veel andere techno doordat hij het genre tot zijn uiterste limieten dreef, door bijvoorbeeld heel snelle
composities te componeren. Met zijn latere werk waaronder ep's en lp's als Window Licker, Come to Daddy en
Drukqs kreeg hij een algemene erkenning, zowel commercieel als kritisch. (New Grove, pp 775) Met dit latere werk
probeert hij ook een brug te bouwen naar avant-garde klassiek.
40
2005; Forment, ongepubliceerd).
8.1.2. Een Overzicht van het Oeuvre
Men kan Autechres oeuvre ruwweg in drie fasen opdelen. Deze drie fasen zijn
niet duidelijk afgelijnd, door de losse, postmoderne opvattingen die –
beïnvloed door techno met haar 12”en en white labels – Booth en Brown erop
na houden over hun oeuvre. De platen zijn niet zoals bij de Beatles afgewerkte
gehelen, waarbij elke plaat een grote stap vooruit is in vergelijking met de
voorgaande (Negus, 1996; Taruskin, 2004). Zo bracht Autechre verschillende
EP‟s uit waarop de composities evenwaardig zijn aan het materiaal op de full-
albums9. EP 7 benadrukt de postmoderne houding: dit album is namelijk een
full-album die een EP genoemd wordt, en eigenlijk bestaat uit twee EP‟tjes,
die samen op één full album gezet zijn.
( i ) Een eerste fase kan men omschrijven als postrave. Deze muziek ademt
nog de sfeer uit van de illegale raves, maar zoals de intelligent techno, kan
men deze muziek opvatten als muziek na de rave, als de drugs begint uit te
werken bij het ochtendgloren en de melancholie duikt op als het dipje na de
roes (Reynolds, 1998; Forment, ongepubliceerd). De eerste drie platen
(incunabula) 10
(1993), Amber (1994) en Tri Repetae (1995) kan men tot deze
fase rekenen. Een voorbeeldje hiervan is het nummer Slip vanop Amber (zie
cd-bijlage, nr. 1). De melodie van dit nummer leunt heel dicht aan bij deze van
Aphex Twins On (zie cd-bijlage, nr. 2), een nummer dat dezelfde euforische
melodieën gebruikt als in acid house. Opvallend is dat zowel bij On als bij
Slip, de melodie door een melancholische zweem gekenmerkt wordt. Deze
sfeer is karakteristiek voor intelligent techno en voor de postrave fase van
Autechre.
( ii ) Een tweede fase begint bij Chiastic Slide (1997) en culmineert in
Confield (2001) en Gantz Graf (2002). Deze fase kan men de
9 Bij veel groepen zijn EP‟s een manier om overblijvend materiaal toch uit te brengen.
10 Dit album is uitgebracht in de Artificial Intelligence-reeks van Warp Records.
41
„geautomatiseerde fase‟ of de „computerfase‟ noemen. Op de platen Chiastic
Slide, LP5 (1998), Ep7 (1999) en Confield, en de verschillende EPs die er
tussen zitten (Cicli Suite (1997), Gantz Graf, Envane (1997), twee Peel
Sessions11
(1999 en 2001), radicaliseert Autechre haar werkwijze. Deze platen
staan voornamelijk in het teken van een mechanische, koude en volledig
gedehumaniseerde zelffunctionerende wereld. Chiastic Slide is bijvoorbeeld
volledig opgebouwd uit mechanische, complexe ritmes. LP5 zal voornamelijk
een volledig gedigitaliseerde, koude klanktextuur hebben en laat een
doorgedreven computermanipulatie horen. Zo kan men in het nummer Drane2
het zogenaamd Bucephalus Bouncing Ball-effect horen12
(zie cd-bijlage, nr.
3). Deze fase culmineert in Confield en Gantz Graf EP – verder bespreek ik
het titelnummer van de Gantz Graf EP om de doorgedreven manipulatie en de
implicaties ervan te onderzoeken.
( iii ) De derde fase is een terugkeer naar een meer directere omgang met hun
apparatuur en een groter gebruik van analoge apparatuur, zoals bijvoorbeeld
oude MIDIsequencers13
. Deze fase bestaat uit de albums Draft 7.30 (2003) en
Untilted (2005). Niet toevallig is de klanktextuur 'warmer' en meer analoog en
verraadt de muziek steeds meer hiphopinvloeden, maar evenzeer leunt ze
dichter aan bij de tape-experimenten uit de naoorlogse avant-garde elektro-
akoestische muziek. Een mooi voorbeeld hiervan is het nummer Surripere
vanop Draft 7.30, waarin halverwege een duidelijk hiphopbeat in opduikt (zie
cd-bijlage, nr. 4). Of het nummer Tapr vanop dezelfde plaat (zie cd-bijlage, nr.
5). Dit nummer lijkt namelijk opgebouwd uit twee loops die steeds vertraagd
en versneld worden, achterstevoor, boven en onder elkaar worden gespeeld.
11 John Peel had op de BBC een invloedrijk radioprogramma dat opviel door Peel‟s eigenwijze stijl en muziekkeuze. Hij
dong van de BBC af dat hij groepen een studiosessie kon laten opnemen in de studio‟s van de BBC. Vaak werden
deze uitgebracht als een EP.
12 Het Bucephalus bouncing ball-effect bestaat uit dat een bepaald geluid klinkt en dezelfde evolutie volgt als een
balletje die op de grond valt en verder kaatst tot het helemaal stil ligt (Young, 2003).
13 Een treffend voorbeeld is het veelvuldige gebruik van de de Alesis MMT 8, een foto (zij bijlage 1, Fig. 1) die op een
recent concert getrokken werd, toont links twee grijze apparaten, dit zijn twee MMT 8‟s. Met dit toestel kan men
digitale data opslaan, om dan als MIDI-signaal te gebruiken. Opvallend is dat het toestel magnetische band gebruikt,
in plaats van digitale opslagmogelijkheden, om deze data op te slaan.
42
Deze twee loops hebben een warme geluidstextuur, en er lijken fouten in de
loops te ontstaan die klinken alsof een platendraaier verspringt. Untilted
bewijst deze terugkeer ook, door de urgentie van de plaat, in tegenstelling tot
de puntjes uitgewerkt nummers van op bijvoorbeeld Confield, klinken de
nummers half geïmproviseerd op Untilted. Het openingsnummer LCC klinkt
bijvoorbeeld als een regelrechte clubtrack (zie cd-bijlage, nr. 6).
Men kan uiteraard argumenteren dat deze drie fasen niet volledig strikt
afgelijnd zijn. Zo kan men reeds in Ep7 de hiphopinvloeden al horen – wat
geïllustreerd wordt door het nummer Ccec (cfr. infra) – of kan men
argumenteren dat er nog steeds post-rave invloeden zitten op Chiastic Slide.
Deze schets heeft dan ook enkel een descriptieve functie: de voornaamste
functie is om een gestructureerd overzicht van de evolutie doorheen hun
oeuvre te geven.
8.2. Autechre als Instrumentale Muziek
Als eerste bespreek ik het instrumentale karakter van het oeuvre van Autechre.
Volgens Jan L. Broeckx is namelijk de eerste voorwaarde voor volstrekt autonome
(en bijgevolg absolute) muziek de afwezigheid van extern refererende marginalia
zoals beschrijvende titels, tekst die boven de muziek gezongen wordt, of de mimesis
van uitbeeldingen (Broeckx, 2002). De New Grove (cfr. supra) splitst deze
afwezigheid van extramuzikale referenties op en stelt dat de eerste voorwaarde – bij
een negatieve definitie – de afwezigheid van tekst is. Er mag volgens dezelfde bron
wel gebruik gemaakt worden van de stem, maar enkel als geluidsbron en niet als
drager van een tekstuele boodschap.
Om de instrumentaliteit te bespreken, concentreer ik mij enerzijds op een bespreking
van de compositie Ccec vanop het album Ep7 (zie cd-bijlage, nr. 7). Ik bespreek dit
nummer uitvoerig, deels omdat het de instrumentaliteit toont, en deels omdat het ook
een aantal paradoxen blootlegt in verband met absolute kenmerken van de muziek.
43
Deze paradoxen bespreek ik verder in dit hoofdstuk. Door het gebruik van een
menselijke stem als geluidsbron is dit nummer uitermate geschikt om deze aspecten
te belichten.
Anderzijds bespreek ik een aantal kenmerken van het concert dat ik bijwoonde. Dit
toont namelijk het spanningsvlak van rock en techno en de spanningen tussen een
aantal essentiële visies op muziek in de twee genres. Dit spanningsvlak is bijgevolg
een treffende verdieping van het instrumentale aspect bij Autechre.
8.2.1. Het oeuvre.
Een oppervlakkige beluistering van het oeuvre van Autechre laat al besluiten
dat buiten een occasionele uitzondering als Pro Radii vanop Untilted (2007),
elk nummer instrumentaal is (zie cd-bijlage, nr. 8). De muziek van Autechre
wordt gecategoriseerd als intelligent dance music, dit genre (volgens Keunen
een zogenaamde kleine wave) kan men bij de categorie techno of rave steken.
Deze genres worden gekenmerkt door hun focus op textuur, timbre en ritme,
niet zoals in bijvoorbeeld rock, op de tekst of de structuur (Reynolds, 1998;
Keunen, 1996, 2002). Verschillende nummers bevatten wel stemmen, maar
deze zijn enkel gereduceerd tot hun vormelijke eigenschappen, en maken geen
gebruik van de semantische betekenis die ze aanduiden. Een voorbeeld
hiervan is het nummer Ccec vanop Ep7. Het nummer bestaat uit een lome
hiphopbeat waarboven een MC14
zijn tekst afratelt. De beat kan men
aanduiden als een 'breakbeat'15
Deze tekst is zodanig verknipt en
gemanipuleerd dat enkel te herkennen valt dat het om een menselijke stem
gaat. Alle talige betekenis is door de manipulatie uit de stem gehaald. Dit is
een letterlijke dehumanisering en decontextualisering die het nummer haar
14 MC is een afkorting voor 'Master of Ceremony'. De MC is de persoon die rapt boven de hiphopbeat, en daarbij hele
vellen tekst ritmisch, vaak in een slang dialect, aframmelt.
15 Een breakbeat is een solo drumpatroon dat voornamelijk op de snaardrum, de basdrum en de hi-hat gespeeld wordt.
Deze beat werd door veel hiphop gebruikt als ritmische basis van een nummer, en werd vaak uit andere (vaak oude
soul en funkplaten) gehaald. (New Grove)
44
instrumentaal karakter geeft. Door het synthetische karakter van de
instrumentatie (mechanische drumbeats uit drumcomputers, ijle
synthesizerlijnen) wordt het ontmenselijkte karakter benadrukt. De stem is hier
enkel verworden door een texturaal element in het nummer. Doorheen het
nummer is er geen ritmische evolutie, de beat meandert traag verder en verder
terwijl de textuur van de verknipte stem verder doorloopt. Boven deze basis
ontplooien er zich trage langgerekte melodische lijnen (een hogere en een
baslijn). Het nummer is eerder een statisch geheel zonder een echte evolutie,
de evoluties doorheen het nummer bevinden zich eerder op een microniveau,
namelijk in de timbres en de textuur. De melodie bouwt bijvoorbeeld geen
echte tonale spanning, de evolutie bestaat er voornamelijk in dat de melodie
benadrukt wordt door details of veranderingen in de structuur van het geluid.
Het nummer eindigt met een korte outro waarbij er een geluid wordt uitgerekt.
Men kan het nummer, ondanks een aantal typische eigenschappen, niet
categoriseren als hip hop. Daarvoor zijn de beats te complex, doordat ze
opgebouwd zijn uit fragmenten ruis. Zoals reeds beschreven, is de tekstuele
betekenis volledig geneutraliseerd waardoor, terwijl hiphop en rap de tekst
door de MC juist gebruikt worden om zich te manifesteren16
.
Ccec toont de instrumentaliteit van de muziek van Autechre, de menselijke
stem wordt enkel gebruikt als texturaal element, als geluidsbron. Kenmerkend
is het onmenselijke karakter van de stem door de digitale manipulatie die
Autechre erop toepast.
8.2.2. Het Concert.
Om terug te keren naar het als inleiding beschreven concert dat ik recent
bijwoonde: dit concert was een live concert. Er waren geen afgewerkte
composities, maar eerder een stroom van geluid waarin hier en daar
16 Niet toevallig bestaat er zoiets als “Battles” in een hiphopsubcultuur, waarbij verschillende MC's het muzikaal en
tekstueel tegen elkaar opnemen.
45
fragmenten te herkennen vielen uit de albums van Autechre, waarbij de
originele structuur bewust genegeerd werd. Het is zinnig om in het licht van de
instrumentale aspect van Autechre hier een vergelijking te maken met een
klassieke rocksituatie en zich meerbepaald te buigen over de vraag van
authenticiteit in popmuziek. Verschillende auteurs hebben de „rock‟
concertsituatie beschreven en verbonden aan de constructie van een
authenticiteitgevoel (Frith, 1986; Leach, 2001; Auslander, 2006;
Hesmondhalgh, 2006). Rock wordt live gekenmerkt door een zogenaamd
'stersysteem', er is één rockster die begeleid wordt door een band. Volgens
Philip Auslander is er een neiging onder de muziekpers en de muziekindustrie
om in de jaren tachtig en negentig een authenticiteit toe te kennen aan
(rock)artiesten die hun eigen nummers schreven en die zogenaamde 'echte'
gevoelens vertolken (met als schoolvoorbeeld Erik Clapton en zijn deelname
aan de Unplugged serie van MTV). Tijdens een concert zal de rockartiest een
persoonlijke betrokkenheid creëren met het publiek, en brengt hij zijn eigen
nummers; daarmee lijkt hij een boodschap over te brengen, door de nadruk op
zijn figuur en zijn stem. De muziek die op het podium wordt gemaakt is
ondubbelzinnig verbonden met de figuur van de rockster en is bijgevolg
onmiskenbaar verbonden met de tekst en de boodschap en/of de emoties die
hij uitdraagt. Niet toevallig focussen de meeste studies van rock op een
tekstueel niveau (Leach, 2001; Huq, 2002; Auslander, 2006). Rockmuziek
ontbeert tegenstelling tot rave en techno, daardoor de eerste voorwaarde om
absolute muziek te zijn, namelijk de instrumentaliteit.
De concertsituatie bij Autechre is van een heel andere aard. Deze
concertsituatie leunt dichter bij de DJ-cultuur in techno, rave en clubs. De DJ
hult zich in anonimiteit doordat hij muziek creëert met als functie een publiek
aan het dansen te brengen. De muziek die hij maakt is bovendien wat men
vanuit een rockperspectief 'inauthentiek' zou noemen, omdat hij met
andermans platen muziek maakt. De focus van het optreden wordt volgens
46
auteurs als Thornton gelegd naar het publiek, waardoor de distantie en cultus
rond de ster teniet wordt gedaan. Het is een viering van het collectieve, het
individu wordt één door het dansen met het publiek (Haraway, 1991;
Thornton, 1995; Brewster & Broughton, 1999; Huq, 2002; Pini, 2006). Het
verschil met veel clubmuziek als techno, rave en acid house – die in een
analyse door Tagg wel nog tekstuele fragmenten blijkt te bevatten (Tagg,
1994) – is dat het concert van Autechre volledig instrumentaal is. Het verschil
tussen rave en rockmuziek is dat deze tekstuele fragmenten zelden live zijn, en
dat ze door een voortdurende herhaling meer een texturaal karakter krijgen en
zodoende van hun semantische boodschap ontdaan worden. Volgens Huq gaat
rave en techno ook helemaal niet om een semantische betekenis, maar enkel
om het dansen. Hierdoor wordt veel techno en rave betekenisloos (Huq, 2002).
Een concert van Autechre steunt op dezelfde anonimiteit en instrumentaliteit.
Brown en Booth treden dan ook steevast in het donker op, zonder enige
projecties of podiumact. Autechre construeert doorheen het liveconcert een
omgeving waarin ze hun muzikale autonome wereld als een absoluut
fenomeen constitueren tegenover de bestaande wereld. Zoals individuen hun
leven construeren en controleren aan de hand van popmuziek (DeNora, 1995)
doet Autechre dit op een grote schaal tijdens een concert.
Kortom kan men duidelijk stellen dat de muziek van Autechre aan de eerste
voorwaarde van absolute muziek voldoet. Het oeuvre is, zelfs bij gebruik van
de menselijke stem, instrumentaal, en live wordt deze instrumentaliteit
bekrachtigt door zich in een techno of rave-idioom te profileren.
47
8.3. Autechre en het Neutraliseren van Referenties aan Extramuzikale
Marginalia
Een tweede kenmerk van de notie van absolute muziek is volgens de New Grove dat
absolute muziek niet mag refereren aan extramuzikale elementen. Broeckx specifiëert
dat autonome muziek geen referenties mag bezitten aan literaire marginalia als
beschrijvende titels, teksten of scenische afbeeldingen (Broeckx, 2002). Het gevolg is
dat muziek niets mag representeren en dat er geen enkele mimesis mag bestaan in de
muziek.
Het neutraliseren van referenties bespreek ik in dit deel. Het eerste, tekstuele aspect
van Autechres oeuvre zijn de titels. Een tweede aspect dat ik bespreek is de
ontbreken van referenties in de beeldvorming, die heel belangrijk is in het
betekeniscomplex dat er rond popmuziek wordt geconstrueerd. Een derde, en meest
uitvoerig besproken aspect, is de algemene technische decontextualisering. Autechre
past namelijk een aantal technieken toe, die kenmerkend zijn voor elektronische
muziek, en die de muzikale wereld decontextualiseren, en die bijgevolg alle
referenties aan extramuzikale elementen neutraliseren. Deze twee technieken zijn
samplen en geluidssynthese. Ik zal om de relatie tussen de twee in de muziek van
Autechre, de compositie VI Scose Poise vanop het album Confield bespreken (zie cd-
bijlage, nr. 9). Deze compositie juxtaposeert namelijk enerzijds digitale ruis en
anderzijds zuivere pianotonen, en dit levert een muzikaal contrast op dat heel
geschikt om de relatie tussen sampling en synthese te bespreken. Tot slot zal ik de
implicaties van deze technieken abstraheren tot drie aspecten, die de geluidswereld
van Autechre definiëren, en waardoor men kan stellen dat de geluidswereld van
Autechre functioneert als een autonoom zelfrefererend systeem. Uiteraard bespreek
bespreek ik ook de filosofische problemen die deze implicaties met zich meebrengen.
48
8.3.1. Titels
Doorheen het oeuvre van Autechre valt het gebruik van betekenisloze titels op.
Autechre gaf nummers en platen titels mee als het hierboven reeds vernoemde
'Ccec', of '6IE.CR', 'VI VV IV VV VIII' vanop het album Draft 7.30, 'Retic Ac'
(vanop Chiastic Slide), 'VI Scose Poise', 'Untilted', 'Gantz Graf' , 'Ep7' mee.
Deze titels lijken op het eerste zicht nonsensikaal, maar als men de titels nader
onderzoekt, en verschillende interviews met Booth en Brown erop naslaat
lijken de titels enkel naar de muziek zelf te refereren.
Een overduidelijk voorbeeld is de titel van hun album Chiastic Slide uit 1997.
deze term is een cryptische verwijzing naar de onbetrouwbare eigenschappen
van de crossfader17
. Door deze titel verwijzen ze enkel naar de techniek en het
materiaal waarmee de muziek gemaakt is. Door te verwijzen naar de
technische eigenschappen van gebruikt materiaal wordt extramuzikale
representatie en mimesis uitgesloten. Muziek wordt namelijk gereduceerd tot
de techniek. De eerste twee albums hadden wel nog een representatieve titel,
hun debuutalbum heet namelijk '(incunabula)', wat Latijns is voor 'eerste
stappen'18
en het tweede album heet 'Amber'. Later zijn de titels verwijzingen
naar de techniek, of een variatie op “zonder titel”. Typerend is de titel van het
laatste album, namelijk „Untilted‟; dit is niet meer is dan een woordspeling op
'untitled'. Men kan een verschuiving naar meer abstracte titels opmerken,
analoog aan de verschuiving naar meer abstracte muziek.
Door het doelbewust vermijden van elke referentie naar een duidelijke
semantische betekenis in de titels, wordt voldaan aan de voorwaarde van
absolute muziek, namelijk dat er geen referenties zijn aan extramuzikale
marginalia als een duidelijke inhoud, zoals bij programmatische muziek het
geval is.
17 Een crossfader is een schuifknop op een DJ-mengpaneel waarbij men twee geluidsbronnen in elkaar kan laten
overgaan. Deze knop wordt heel vaak gebruikt bij het zogenaamde scratchen, een handeling van een hiphop-DJ die
een vinylplaat met de hand manipuleert, en tegelijkertijd tussen twee platendraaier wisselt.
18 Deze titel draag niet meer dan een verwijzing naar het oeuvre in zich, wat op zich ook een vorm van autoreferentie is.
49
8.3.2. Beeldvorming.
Popmuziek bestaat uit een web van betekeniscomplexen waarbij elke laag
bijdraagt aan de betekenisgeving van de muziek. Zo dragen de figuur van de
ster, de hoezen, de videoclips, de interviews en de eventuele zelfmoord van
een ster, etc. bij aan de betekenis van de muziek. (Negus, 1996) Bij Autechre
is dit niet anders, daarom bespreek ik in dit deel de beeldvorming, en hoe
Autechre alle referenties naar extramuzikale marginalia neutraliseert in de
beeldvorming.
Autechre streeft een doelbewuste anonimiteit na in deze beeldvorming na.
Booth en Brown proberen om deze anonimiteit te creëren door alle referenties
– zoals in een klassiek stersysteem aanwezig is (Leach, 2001; Auslander,
2006; Hesmondhalgh, 2006) – naar de componist en zijn of haar biografie te
vermijden19
. Het bovenbeschreven concert toont dit aan (zo kropen Booth en
Brown van achter de tafel waar hun apparatuur opgesteld stond, om toch maar
niet gezien te worden), maar ook de onwilligheid om tegen de pers te praten is
hier een illustratie van – hoewel dit vaak te wijten valt de oppervlakkigheid
van de voornamelijk op britpop gerichte pers in Groot-Brittanië. Op de site
van Warp Records (www.warprecords.com) valt er ook geen enkele
promotionele uitleg over Autechre te vinden, terwijl over de andere artiesten
die het label huisvest relatief veel informatie op de site staat.
Een volgend element dat bijdraagt aan de beeldvorming en dat bijgevolg mee
het betekeniscomplex bepaalt dat rond popmuziek wordt opgebouwd, zijn de
hoezen van de albums. Het artwork bestaat, buiten dat van Amber (zie bijlage
1, Fig. 2), voornamelijk uit abstracte ontwerpen. Een voorbeeld hiervan is de
Hoes van Ep7 (zie bijlage 1, Fig. 3). Dit ontwerp toont een minimalistische
stijl die verwant is aan het minimalistisch abstracte ontwerp van Joy Divisions
Unkown Pleasures (zij bijlage 1, Fig. 4): een betekenisloos, abstract beeld 19 David Brackett heeft bijvoorbeeld in een vergelijkende studie tussen Billie Holiday en Bing Crosby onderzocht op
welke wijze de biografie toedraagt aan het betekenissencomplex rond de muziek en hoe deze biografische invalshoek
de beeldvorming rond een muzikant beïnvloed. (Brackett, 2006)
50
opgebouwd uit zwart-witte lijnen. Vaak bevatten de abstracte figuren op de
hoezen een subtiel gezichtsbedrog, waarbij het nooit heel erg duidelijk is of de
tekening tweedimensioneel of driedimensioneel is (zie bijlage 1, Fig. 5 en 6).
In extremis zijn de hoezen zelfs gewoon variaties op een blanco hoes, zoals
bijvoorbeeld de hoes van Tri Repetae en LP5 (zie bijlage 1, Fig. 7 en 8), wat
dan weer referenties oproept naar de praktijk van de white labels. Men kan
onmogelijk aan exegese van de muziek door middel van de hoezen doen,
doordat de hoezen even betekenisloos en referentieloos zijn als de muziek.
Booth en Brown verklaren ook zelf dat de hoezen betekenisloos zijn.
Autechres low profile-houding tegenover de pers, de weigerachtigheid tot het
verklaren van hun muziek en de abstracte betekenisloze hoezen waarop
bovendien nauwelijks aanwijzingen te vinden vallen over de componisten,
tonen een drang tot anonimiteit en bewijzen hun inspanningen om alle
duidelijke referenties naar extramuzikale elementen te minimaliseren. Een
gelijkaardige anonimiteit kan men traceren in de praktijk van de zogenaamde
white labels. Dit zijn 12 inch vinylplaten, die gebruikt worden door DJ's,
ontstaan als promo's die platenmaatschappijen uitzonden om disconummers te
verspreiden waarop slechts één lang nummer staat (Straw, 2002). In de
hoogdagen van de techno werd dit medium gebruikt om te DJ‟en. Een 12” is
vaak verpakt in een witte hoes (zie ook de hoezen van LP5 en Tri Repetae (zie
bijlage 1, Fig. 7 en 8)), en op de LP staat er geen enkele verwijzing naar de
componist die het nummer maakte. Dit paste volledig in een (sub)cultuur
waarin de DJ zich volledig in dienst stelt van het dansende publiek. Hij of zij
was niet de ster waar de aandacht naartoe ging, iets wat vooral door de
economie van de rave en het dancemilieu bepaald werd (cfr. infra)20
. De
meeste DJ's hulden zich in anonimiteit door het gebruik van vele verschillende
20 David Hesmondhalgh heeft een studie gemaakt naar het karakter van de economie van de Britse dance. Hij ontrafelde
hierin de economie. Deze industrie steunde vooral op independent labeltjes die zich (door economische redenen)
vooral richtten op de muziek, en zich buiten de grote platenmaatschappijen stelden. Hierbij ontwaarde Hesmondhalgh
een vorm van democratisering en decentralisatie, zoals in punk het geval was (Hesmondhalgh, 1998, 2002). Dit
ontstaat uit een dialectisch proces dat geleid wordt door de subculturele distinctie (Thornton, 1990), waarbij het
dancepubliek zich snobistisch opstelde en mede deze anonimiteit in stand hield. (zie ook hoofdstuk 4)
51
pseudoniemen. In een later stadium ontstonden er wel sterren zoals Laurent
Garnier (niet toevallig gebruikte die zijn eigen naam om muziek uit te
brengen). (Reynolds, 1998; Keunen, 2002; Hesmondhalgh, 2002; Straw; Huq,
2002) Zoals voorheen aangehaald, benadrukt Autechre tijdens hun concerten
en ook via de verpakkingen van hun muziek eenzelfde soort anonimiteit.
Sabbe zal met betrekking tot een aantal tendensen in de hedendaagse 'hoge'
muziek de term 'absence du sujet' gebruiken. Deze term slaat op de
filosofische implicaties van het toevalsdenken, het serialisme en het
minimalisme. De wereldvisie van de componisten in deze stromingen wordt
volgens Sabbe bepaald door een onverschilligheid tegenover het muzikale
materiaal. In het serialisme wordt bijvoorbeeld elk element gelijkwaardig
beschouwd, terwijl in het minimalisme het hele stuk uit het ene (le Un)
voortvloeit, waarbij het ene door toeval bepaald wordt. Deze onverschilligheid
tegenover de compositie is een logisch gevolg van het verdringen van het
subject in de compositie. Hij schrijft dit toe aan de drang van de componisten
om een objectieve wereld te creëren, een wereld los van de realiteit, een
wereld die absoluut is en bijgevolg autonoom. (Sabbe, 1988; Leibowitz; 1949)
Het verdringen van het subject valt duidelijk op verschillende niveaus bij
Autechre te ontwaren: elke referentie naar hen als individu en als componist
wordt vermeden. Bovendien wordt er in de titels en de hoezen elke referentie
naar extramuzikale elementen geneutraliseerd. Ook live wordt elke verwijzing
naar hen als componist en elke verwijzing naar extramuzikale elementen
vermeden. Booth en Brown verdringen volledig hun eigen individu als het
subject die verantwoordelijk is voor de muziek. Hierdoor wordt de muziek
absoluut, aangezien zelfs het subject niet meer aanwezig is. De muziek lijkt
enkel nog naar zichzelf te verwijzen en het hele betekeniscomplex dat rond de
muziek hangt, bekrachtigt dit.
52
8.3.3. Technische Decontextualisering.
Verschillende auteurs benadrukken dat popmuziek een gemediëerde
kunstvorm is; er bestaat onmiskenbaar een technologisch fundament waardoor
en waarin popmuziek geproduceerd wordt en betekenis gegeven wordt.
Bourdieu en Sabbe beschreven dit terrein als een 'veld van de
muziekproductie' (Sabbe, 1988). Evoluties op een technologisch vlak hebben
altijd een repercussie gehad op de popmuziek, zo zou bijvoorbeeld techno
nooit geproduceerd kunnen worden zonder het bestaan van drumcomputers en
synthesisers, en meerbepaald door een specifiek types zoals de Roland TR-303
drumcomputer. Een ander treffend voorbeeld is dat de lengte van rock „n‟
rollnummers werd bepaald door de lengte die er op een 7” singletje kan.
(Frith, 1986; Théberge, 1989; Goodwin, 1990). Bij Autechre is dit evenzeer
het geval. Het lijkt mij evenwel onzinnig om alle technische apparatuur die
Booth en Brown gebruiken, stuk voor stuk te bespreken (hoewel er lijsten te
vinden vallen met een opsomming hun technische uitrusting21
). Het lijkt mij
zinniger om de implicaties van bepaalde technieken die Autechre toepast om
muziek te maken te overlopen. Hierdoor kan ik de invloed van het technische
veld van de muziekproductie op een esthetisch niveau beschrijven, en kan ik
de rol die het technische veld speelt in het licht van de paradoxen van
Autechre als absolute muziek bespreken. Ook zal ik doorheen het bespreken
van deze implicaties een korte historische lijn trekken tussen het verleden en
Autechre.
In de historische schetsen over de vroege elektro-akoestische muziek in de
jaren vijftig van vorige eeuw, wordt er steevast een onderscheid gemaakt
tussen de Parijse musique concrète van Pierre Henry en Pierre Schaeffer en de
Elektronische Muzik uit Keulen met vaandeldrager Karlheinz Stockhausen en
zijn discipelen. Dit onderscheid bestaat erin dat men verschillende houdingen
tegenover de nieuwe technieken heeft: musique concrète zal door middel van
21 Te vinden op http://www.mikebaas.org/Autechre/, ook gepubliceerd in het tijdschrift 'future music'.
53
magnetische band met bestaande geluiden composities opbouwen om de
futuristische droom22
te vervullen, terwijl de Elektronische Muzik zweerde bij
het synthetiseren van geluid met behulp van nieuwe apparatuur om zo een
pure geluidswereld op te bouwen. (Taruskin, 2004; Osmond-Smith, 2004)
Eenzelfde tweedeling zal ik toepassen om de muzikale klankwereld van
Autechre te bespreken. Daarna zal ik de problemen die deze tweedeling
oplevert bespreken in het licht van Autechre aan de hand van de compositie VI
Scose Poise). Tot slot van dit deel zal ik de implicaties van deze technieken
bespreken.
8.3.3.a. Geluidssynthese
Geluidssynthese houdt in dat men geluiden op een synthetische manier
creëert. Concreet betekent dit dat men door middel van apparatuur de
parameters van een geluid bepaalt. Het gevolg hiervan is dat theoretisch
gezien de parameters van een geluid niet vooraf beperkt worden door
de eigenschappen van een gegeven instrument. Hierdoor ontstaat er
geluid dat geen akoestisch instrument als oorsprong heeft, en bijgevolg
los staat van het eeuwenoude instrumentarium met haar eeuwenoude
connotaties. Een voorbeeld hiervan is het manipuleren en superposeren
van sinusgolven en waarmee men elk geluid kan maken (Leman, 2002).
In de jaren vijftig werd de eerste apparatuur ontwikkeld om geluid te
synthetiseren. De avant-garde componisten sprongen hierop,
aangetrokken door de belofte dat deze manier om composities en
nieuwe geluiden te creëren een ware revolutie in de muziek zou
ontketenen. Door deze apparatuur werd de bestaande geluidswereld met
quasi oneindig aantal mogelijkheden uitgebreid. De componist was niet
meer gebonden aan de beperkingen van de bestaande instrumenten of
22 Die eruit bestond de bestaande geluidswereld uit te breiden met alledaagse geluiden (Taruskin, 2004)
54
de menselijke beperkingen van de uitvoerders. Ook werd de tweedeling
componist-uitvoerder hierdoor verbroken (Sabbe, 1998). Richard
Taruskin zag in deze ontwikkelingen een zogenaamd Busoniaans spook
rondwaren. De componisten uit de Elektronische Musik beschouwden
gesynthetiseerde muziek bijvoorbeeld als 'puur' – in tegenstelling tot
musique concrète – doordat deze muziek geen referenties met zich
meedroegen naar een extramuzikale wereld of de bestaande muziek. Dit
verlangen naar een 'jaar nul' is een erfenis van de romantische ideeën
over muziek. (Taruskin, 2004)
In de popmuziek is Kraftwerk23
één van de eersten die muziek
componeerde op basis van synthetiserende apparatuur. Ze gebruikten
voornamelijk synthesisers voor hun melodieën en drumcomputers om
hun nummers op te bouwen. Deze elektropopgroep zou een grote
muzikale invloed uitoefenen op latere generaties elektro-artiesten als
Mantronix en Afrika Bambaata en via dezen op Detroit techno (Van
Veen 1994; Fink, 2005) en via rave en techno op intelligent dance
music.
Het gebruik van drumcomputers en synthesizers is kenmerkend voor de
techno in de jaren tachtig van vorige eeuw. Deze muziekstroming
maakt doelbewust gebruik van drumcomputers en synthesizers om de
muziek te dehumaniseren en een futuristisch karakter mee te geven24
.
Het dehumaniseren was net als het streven naar anonimiteit door
techno-DJ's, een poging om een focus te leggen op de muziek, en op het
dansen. (Reynolds 1998; Huq, 2002; Forment, ongepubliceerd;).
Intelligent techno zette nog een stap verder in dit futurisme en
bijhorend gebruik van synthetiserende apparatuur. Zoals reeds
23 De leden van Kraftwerk werden beïnvloed door Stockhausen, één van de belangrijkste exponenten van de
Elektronische Muzik. (Van Veen, 1994; Fink, 2005)
24 Verschillende auteurs verbinden het streven naar een een futuristisch karakter in veel Afro-Amerikaanse muziek aan
het construeren van een zwarte identiteit door veel zwarten in Amerika. Voorbeelden hiervan zijn Jimi Hendrix, Sun
Ra en techolegende Juan Atkins. (Reynolds, 1998; Waksman, 2002; Fink, 2005)
55
aangehaald in hoofdstuk drie koppelden de componisten namelijk
techno los van haar functionaliteit, en wilden muziek maken die ook op
een artistiek niveau volwaardig was, en niet meer enkel op de
dansvloer. Autechre radicaliseert deze visie doorheen haar oeuvre, door
bijvoorbeeld het gebruik van objectgeoriënteerde Max/MSP-software,
waardoor men muzikale parameters kan koppelen aan complexe
patronen. Hierdoor is de muziek nauwer verwant met stochastische
composities van Iannis Xenakis, of met de notie 'georganiseerd geluid'
van Varèse dan met de op dansen gerichte 4/4 gebaseerde techno
(Young, 2004; Forment, ongepubliceerd).
Het oeuvre van Autechre is opgebouwd door middel van
synthetiserende apparatuur. Een blik op de hardware25
toont
voornamelijk het gebruik van drumcomputers, synthesizers en
computers om hun muziek te produceren. Bij een algemene beluistering
van het oeuvre valt de digitale manipulatie en de kenmerkende
klankkleur van deze apparatuur op. Het gebruik van synthetiserend
apparatuur heeft de implicatie dat de relatie geluidsbron–geluid
gediffuseerd wordt: bij klassieke muziek of rockmuziek kan men
duidelijk opmaken welke de afzonderlijke instrumenten zijn die samen
de muziek produceren. Zoals het symfonische orkest – niet toevallig de
instutionalisering van de autonome muziek noemt –, waarbij de bron
van afzonderlijke elementen niet meer duidelijk onderscheidbaar is
door de omvang ervan, is bij gesynthetiseerde elektronische muziek ook
niet volledig meer duidelijk welke oorsprong de afzonderlijke geluiden
hebben. Hierdoor ontstaat er muziek die opgebouwd is uit geluiden die
geen duidelijke referenties meer bezitten aan de apparatuur of de
instrumenten die ze produceerden. Het beschreven concert bevestigt
deze diffuse relatie. Waar in rockmuziek de relatie geluid–instrument
25 Te vinden op http://www.mikebaas.org/Autechre/, ook gepubliceerd in het tijdschrift 'future music'.
56
duidelijk benadrukt wordt (door bijvoorbeeld een gitaarsolo), versterkt
door de vermeende authenticiteit in rockmuziek (cfr. supra), zal tijdens
het concert van Autechre deze relatie heel onduidelijk zijn: doordat het
donker is, en nog meer doordat de podiumperformance bestaat uit twee
mannen die over hun apparatuur gebogen staan, kan men niet duidelijk
opmaken waaruit welk apparaat welk geluid produceert. Bovendien is
het onmogelijk, door de duisternis, om op te maken welke
geluidsbronnen er überhaupt op het podium staan. Door het
automatisering wordt de relatie ook temporeel verstoort: een triggeren
van een bepaald apparatuur levert niet per se direct geluid op, en het
geluid dat men hoort is niet per se hand on aangezet.
Een voorbeeld van deze synthetiserende apparatuur is de Ensoniq-
synthesizer. Dit apparaat heeft de mogelijkheid om in plaats van een
basis sinusgolf als basisgeluid te nemen, gelijk welk geluid in te laden.
Het gevolg hiervan is dat men willekeurig welk geluid kan
manipuleren, en dat men bijgevolg een absolute controle heeft over de
geluidswereld.
8.3.3.b. Sampling
Een sampler is een digitaal toestel dat in staat is om geluidsfragmenten
digitaal te stockeren en af te spelen (Negus, 1992). Men kan door het
digitaliseren van fragmenten in een sampler op een eenvoudige wijze
bestaande geluiden reproduceren, en men kan met deze
geluidsfragmenten patronen creëren door de geluiden steeds weer te
herhalen (loops) en verschillende geluiden boven elkaar af te spelen. In
tegenstelling tot de tape-experimenten die de musique concrète toepaste
om composities te maken, is een sampler heel gebruiksvriendelijk.
Economisch gezien is een sampler ook veel goedkoper in vergelijking
57
met de hele studio's die werden gebouwd in de jaren vijftig om met
bestaande geluiden muziek te creëren, zoals componisten als Pierre
Henry deden. De musique concrète betekende een ware revolutie in het
muziek maken doordat men de geluidswereld opentrok tot alle geluiden
die er bestonden. Edgard Varèse was hierin een visionair door
bijvoorbeeld sirenes in zijn composities te verwerken, en de draad zou
door futuristen als Luigi Russolo verder opgenomen worden door
middel van mechanische toestelletjes die geluiden repliceerden
(intonators). De Parijse studio's in de jaren vijftig profiteerden van de
uitvinding van de magnetische band, waardoor men letterlijk geluid kon
opnemen en verknippen en plakken (Reynolds, 1998; Taruskin, 2004;
Osmond-Smith, 2004).
De sampler kan men als een digitale opvolger beschouwen van de tape-
experimenten in de jaren vijftig. Het belooft namelijk dezelfde
mogelijkheden: het is mogelijk om elk bestaand geluid in een
compositie te incorporeren (Frith, 1990). Verschillende auteurs
beschouwen de sampler in de geest van Benjamins optimistische
toekomstvisie, als een ware revolutie in het muziek maken (Attali,
1985; Boehmer, 1988; Goodwin, 1990), waarbij het toestel de belofte
van een volledig nieuwe manier van muziek maken incorporeert.
Autechre maakt doorheen hun oeuvre geen gebruik wat Kevin Holm-
Hudson 'plunderphonics' en wat Simon Reynolds 'sampledelica' noemt:
hele composities rond duidelijke geluidsfragmenten opbouwen (Holm-
Hudson, 1997; Reynolds, 1998). Toch neemt het samplen een
belangrijk plaats in de muziek van Autechre. Er bestaan duidelijke
voorbeelden als Basscadet op (incunabula) (1993) dat in de eerste
seconden een gesampled percussie-instrument laat horen (zie cd-
bijlage, nr. 10). Algemeen genomen is voornamelijk op het vlak van het
incorporeren van ruis binnen de geluidswereld van de composities
58
waarin het belang blijkt van het samplen bij Autechre. Deze vorm van
samplen kan gecategoriseerd worden met de term van Thomas Porcello,
namelijk 'extractief samplen'. Hiermee bedoelde hij dat een
geluidsfragment wordt losgekoppeld van zijn originele context en in
een volledig andere context wordt gebruikt (Porcello, 1991). Holm-
Hudson benadrukt dat ondanks deze decontextualisering, het fragment
de referentie naar haar oorspronkelijke context blijft behouden, en deze
referentie blijft logischerwijs doorwegen op de compositie (Holm-
Hudson, 1997). Een minder systematisch model werd gebouwd door
Cutler, die deze categorie 'sounds untraceable' of het deels
overlappende 'sources irrelevant' zou benoemen. Essentieel bij deze
categorieën is dat de connotatie die de oorspronkelijke context van het
fragment met zich meedraagt, niet meer belangrijk is doordat het
fragment enkel om de functionaliteit (en bijgevolg om haar pure
esthetische kwaliteiten) geïncorporeerd wordt in de compositie. Een
laatste categorie die Cutler benoemde was er één waarbij de sample
onherkenbaar getransformeerd was, een mogelijkheid die de sampler
met zich meedraagt (Cutler, 1994). Holm-Hudson beschreef dat de
componist John Oswald demonstreerde dat de herkenbaarheid van
muziek en van geluidsfragmenten meer bepaald wordt door het timbre
dan door de lengte en de evolutie van het fragment (Holm-Hudson,
1997).
Autechre beweert samples te incorporeren in hun composities, maar
deze samples zijn zodanig ge(re)construeerd dat het de status als citaat
verlaat (ibidem). Het samplen bij Autechre is onlosmakelijk verbonden
met de digitale manipulatie van het geluidsfragment. Door deze
manipulatie wordt de context en bijgevolg elke referentie
geneutraliseerd. Het hiervoor reeds besproken nummer Ccec (zie cd-
bijlage, nr. 7) toont deze manipulatie ten volle, de gesamplede stem is
59
volledige verknipt tot ze niet meer is dan een texturale laag in het
nummer. Zoals reeds gezegd, is elke letterlijke referentie naar een
semantische betekenis is eruit weggemanipuleerd. Ook toont dit
nummer dat de stem de status van het citaat verlaten heeft, doordat de
manipulatie die oorsprong ervan verdoezeld.
Dit nummer toont evenzeer het hierboven reeds aangehaalde fenomeen
van het incorporeren26
van de ruis in het oeuvre van Autechre. Door
het verknippen van de stem tot een texturale laag, krijgt men de indruk
dat er een fouten in geslopen zijn: het geluid roept reminiscenties op
naar een cd-speler die op een bepaald punt blijft hangen. Dit geluid
wordt in de populaire muziekpers in het schrijven over elektronische
muziek 'glitch' genoemd. Cox en Warner definiëren de term als
“Glitch refers to the work of composers and sound artists who focus on
the sonic artefact (noise, blips and other unwanted sounds) produced
by the digitalization and processing of sound with computers” (Cox &
Warner, 2004).
Door de eigenschappen van een sampler kan men geluidsfragmenten op
een snelle en eenvoudige wijze manipuleren. Ondanks de boven
uitgelijnde belofte die zulke apparatuur inhoudt, heeft elk toestel haar
beperkingen. Als men een digitaal toestel verkeerdelijk gebruikt,
ontstaat er bovenop de geïncorporeerde ruis, nog een extra laag ruis,
namelijk de fouten die zich in de ontwikkeling van het geluid voordoen.
Dit wordt glitch genoemd. Zoals duidelijk wordt bij een beluistering
van het vernoemde nummer, gebruikt Autechre deze glitch, die een
gevolg is van een doorgedreven digitale manipulatie van hun
geluidsapparatuur. Door deze manipulatie neutraliseert Autechre de
26 Men kan samplen en ruis niet van elkaar loskoppelen. Ruis is in een communicatiemodel namelijk de geluiden die
storing veroorzaken op de boodschap. Muzikaal gezien betekent ruis de niet-muzikale elementen, en die worden
zoveel mogelijk vermeden in composities. Luigi Russolo zal als futurist proberen juist deze geluiden te incorporeren.
Door de praktijk van het samplen en de tape-experimenten in de jaren vijftig wordt de normaal vermeden ruis juist
geïncorporeerd in de muzikale wereld, en waardoor de geluidswereld wordt opengetrokken tot amuzikale geluiden.
(Taruskin, 2004)
60
bron van een bepaald geluid waardoor dit geluid gedecontextualiseerd
wordt. Autechre gaat hierin zover dat elk citeren en bijgevolg elke
referentie verloren gaat in de muziek.
Sampling decontextualiseert geluiden van haar context. Verschillende
studies laten blijken dat de oorspronkelijke context een
betekenisgevende rol blijft spelen in het nieuwe gebruik van het
geluidsfragment. Desondanks deze studies blijkt uit het oeuvre dat een
sample de status van het citaat kan verlaten, en bijgevolg de status van
geïncorporeerde ruis kan krijgen. Dit betekent dat het fragment als een
niet-muzikaal element in de compositie wordt verwerkt, zoals het geval
is in het nummer Ccec. Dit soort samplen vertoont gelijkaardige
kenmerken met de tape-experimenten in de musique concrète uit de
jaren vijftig van de vorige eeuw.
8.3.3.c. Sampling vs. Synthese, Ruis vs. Muzikaliteit; VI Scose Poise
De hierboven besproken tweedeling was zinnig om een aantal
kenmerken van deze technieken te bespreken in verband met elektro-
akoestische muziek en in verband met Autechre. Nu dringt zich bij een
beluistering van de composities van Autechre de grote vraag op waar
het verschil ligt tussen een sample, en een gesynthetiseerd geluid?
Hiervoor zal ik het nummer VI Scose Poise vanop album Confield
bespreken (zie cd-bijlage, nr. 9). Dit nummer is een illustratie van de
onduidelijkheid over de herkomst van bepaalde geluidsfragmenten.
Parallel met de tweedeling synthese–sampling, loopt de vraag naar de
verhouding tussen ruis en muzikale elementen in de muziek van
Autechre, een vraag waarop ik door middel van een analyse van dit
nummer een antwoord zal trachten te geven.
Dit nummer is opgebouwd uit twee lagen: een eerste is een continu
61
rinkelend geluid van een schaal. Hierin valt geen duidelijk ritme te
traceren en functioneert eerder als een drone. Dit geluid stuitert en
kaatst verder op een onvatbaar logaritme, waarschijnlijk
geprogrammeerd door middel van Max/MSP-software en MIDI27
.
Halverwege weerklinken enkele aangeslagen tonen op een piano. Deze
tonen vormen geen zonder enige echte melodie met een harmonische
spanningsopbouw. Hierdoor bouwt de melodie geen echte klassieke
tonica-dominant spanning op, iets wat deze melodie met minimalisme
van Terry Riley en met de Jazz van Charles Mingus gemeen heeft. In
tegenstelling tot techno of acid house heeft deze melodie geen
„psychedelische‟ bedoeling, maar ze ontbeert wel een harmonisch
centrum.
Het nummer roept reminiscenties op naar het werk van Alva Noto en
Ryoji Ikeda. Deze twee geluidskunstenaars die lid zijn van het Raster-
Noton collectief brachten een plaat uit volledig rond de combinatie van
strikt formalistische elektronica en glitch en loepzuivere pianotonen28
.
Wat zegt het nummer VI Scose Poise nu over de tweedeling
synthetische en gesamplede geluiden? Op het eerste plan lijkt er een
contrast tussen enerzijds gesamplede pianotonen en de gesynthetiseerde
elektronica op de achtergrond te bestaan. Een meer aandachtige
beluistering laat horen dat deze tonen geen natuurlijke ontwikkeling
hebben. Ook kan men de onderlaag evengoed beschouwen als een
gesamplede laag die door middel van gecompliceerde software
gemanipuleerd is. Wat vooral duidelijk wordt is dat de strikt uitgelijnde
27 MIDI is de afkorting van Musical Instrument Digital Interface. Dit programma stuurt signalen die digitale apparatuur
kan triggeren. Hiermee kan men op een relatief eenvoudige wijze complexe patronen programmeren, die bestaan uit
bijvoorbeeld logaritmes, en die bijgevolg schijnbaar willekeurige tonen of samples kunnen laten afspelen.
28 Het Raster-Notoncollectief is het geesteskind van de Oost-Duitse Carsten Nikolai. Deze man is naast componist van
minimalistische elektronica ook een geluidskunstenaar, en stelde in 2005 in het S.M.A.K. ten toon, met een aantal
geluidsinstallaties. In zijn werk concentreert hij zich voornamelijk op de wetenschappelijke aspecten van geluid. Zijn
gehele oeuvre wordt gekenmerkt door een strikt minimalisme: op visueel vlak toont dit zich in het gebruik van enkel
zwart en witte lijnen en vlakken, en op muzikaal vlak maakt Nikolai voornamelijk gebruik van ruis, en kliks met hier
en daar een spaarzame pianotoon.
62
tweedeling, deels door de computermanipulatie, vervaagt. Andy
Bennett gebruikte het voorbeeld van het samplen om de fluïditeit die in
de stedelijke dance heerst, zowel in de muzikaal smaak als op vlak van
het muziekmaken, te tonen (Bennett, 2006). Dezelfde stilistische
ambiguïteit valt op bij dit nummer.
Dit nummer roept ook onvermijdelijk vragen op over de verhouding
ruis–muzikale elementen. Het contrast tussen de synthese en de
sampling in het nummer lijkt duidelijk: een loepzuivere, muzikale
pianotonen tegenover een bijna krakende en rammelende ondergrond.
De pianotonen hebben de connotatie van een puur instrument, maar hier
zijn de tonen gesampled en bijgevolg als 'ruis' in de compositie
verwerkt. De ondergrond klinkt als ruis, maar is gesynthetiseerd en kan
mijn bijgevolg als 'puur', in de traditie van de Elektronische Muzik,
beschouwen.
Uit de analyse van deze compositie wordt duidelijk dat in het werk van
Autechre de relatie ruis–muzikaliteit diffuus is, door de onduidelijkheid
die er bestaat over de techniek waarmee de desbetreffende geluiden
gecreëerd werden. Door de ambiguïteit van de aangewende geluiden
wordt de connotaties die de geluiden, zoals een schijnbaar loepzuivere
pianotoon, geneutraliseerd. Bijgevolg werkt deze ambiguïteit de
referentieloosheid van de muzikale wereld van Autechre in de hand.
8.3.3.d. Implicaties
De implicaties van het gebruik van sampling, synthesizers en computers
bestaan erin dat de muziek ( i ) gedehumaniseerd wordt. Dit wordt nog
eens bekrachtigd door het gebruik van digitale manipulatie, waardoor
geluiden kan vervormd worden tot ze volledig onherkenbaar geworden
zijn. Een tweede implicatie is dat men theoretisch gezien ( ii ) elk
63
onbestaand geluid kan produceren, zodat muziek niet meer gebonden is
aan bestaande instrumenten die vaak door hun veelvuldig gebruik
bepaalde connotaties gekregen. Een derde is dat men door de praktijk
van het samplen elk willekeurig geluid kan incorporeren in de
compositie, en dat het totaalgeluid hierdoor ( iii ) gedecontextualiseerd
wordt. Hierdoor staat de functie van het geluid niet meer in relatie tot
haar oorsprong.
8.3.3.d.1. Dehumanisering
Het dehumaniseren van muziek heeft als gevolg dat er geen
referentie meer bestaat aan de menselijke en lichamelijke beweging
die het geluid produceert. Zoals reeds verteld wordt door diffuse
relatie tussen de geluidsbron en het geluid de referentie naar de
apparatuur en de technieken waarvan de muzikanten gebruikmaken
geminimaliseerd. Tijdens het reeds beschreven concert dat ik
bijwoonde, kon men bijvoorbeeld niet opmaken hoe de stroom
geluid geproduceerd werd, de afzonderlijke geluiden verdronken in
elkaar, men kon niet opmaken welk soort geluid er uit welke
apparatuur kwam, en er was geen podiumperformance opgebouwd
rond performende individuen.
In het schrijven over rave wordt vaak het gedehumaniseerde
karakter ervan benadrukt: in de subcultuur van rave wordt volgens
sommige auteurs de klassieke divisie tussen lichaam–geest en
individu–collectieve opgegeven ten voordele van een meer
holistische beleving. Het lichaam wordt in de rave-(sub)cultuur,
vaak onder invloed van ecstacy (zie supra), als een deel van een
collectieve beleving beschouwd. Het lichaam wordt als een deel
van een collectief circuit beschouwd, waarbij zijn individualiteit
opgelost wordt in het collectieve. Dezelfde auteurs benadrukken het
aseksuele van rave, hierbij wordt het discours van Deleuzes 'Corps
64
Sans Organes' overgenomen. (Haraway, 1991; Pini, 2002). Huq
beschrijft dat de anonieme DJ-cultuur de muziek ontmenselijkt
door enerzijds de anonimiteit van de DJ, die in dienste van het
dansen muziek maakt, en anderzijds doordat ook de muziek in
dienste van het urenlange dansen staat. Ook op een technologische
basis door het gebruik van sampling en de synthetiserende
technologie wordt volgens Huq rave en techno inauthentiek en
gedehumaniseerd. (Huq, 2002) Deze gedehumaniseerde sfeer in
rave zet zich voort in het (retro)futurisme dat in techno heerst, en
die zich in bijvoorbeeld jungle radicaliseert, waarbij de wereld
wordt opgevat als een postindustriële, vijandige context, waarin
men zich hard moet opstellen om te overleven (Reynolds, 1998).
Intelligent techno steunt evenzeer op eenzelfde dehumanisering. De
hoes van de eerste Artificial Intelligence-compilatie (waarvoor
Autechre een track leverde), vat volgens Reynolds en Keunen goed
samen waar de intelligent techno, oftewel intelligent dance music
voor stond (Reynolds, 1998; Young, 2005).29
Op de hoes (Fig. 8)
ligt een robot in een zetel een joint te roken, terwijl hij (of zij)
luistert naar oude jaren zeventig pyschedelische rockplaten30
. De
mens in dit universum komt is helemaal afwezig, verworden tot een
cyborg door het collectieve dansen. Volgens Reynolds is opvallend
dat de robot, in tegenstelling tot het collectieve van rave, alleen is
(Reynolds, 1998). Deze hoes ondersteunt ook het gevoel van
escapisme die doorheen de intelligent dance music waart. Deze
muziek lijkt een opening te bieden om te ontsnappen aan de
realiteit, door een andere realiteit te constitueren. Dit is een erfenis
uit de rave muziek, die steeds naar een roes door het dansen en
29 Dit is dan ook een duidelijk geprofileerd album, waarbij in de bijhorende hoesnota's een duidelijk doel voorgesteld
wordt door Warp Records.
30 Op grond liggen de LP's Dark Side of The Moon van Pink Floyd, en Autobahn van Kraftwerk.
65
drugs streefde.
Ook in de elektro-akoestische muziek van de historische avant-
garde duikt het romantische spook van een dehumanisering op.
Sabbe noemt dit de 'verdringing van het subject' (zie supra) (Sabbe,
1988). Taruskin noemt dit een Busionaanse droom: Busoni
geloofde als futurist namelijk dat de techniek de muziek zou
bevrijden van menselijke beperkingen en zo ook de mensheid van
haar beperkingen (Taruskin, 2004).
Het belangrijkste aspect van dehumaniseerde muziek is dat deze
muziek geen relatie meer heeft met de mens en met een expressie
van het menselijke gemoed. De muziek staat los van het subject dat
deze muziek creëerde en functioneert bijgevolg als een autonoom
gegeven zonder referenties. Zoals we gezien hebben is dit één van
de voorwaarden van absolute muziek (zie supra). Het oeuvre van
Autechre vertoont een aantal gedehumaniseerde aspecten, enerzijds
doordat de muziek de illusie opwekt dat ze geen directe relatie met
de apparatuur en de componisten meer heeft; anderzijds door de
verdringing van het subject doorheen de muziek. Deels beïnvloed
door het escapisme dat de intelligent dance music geërfd heeft van
de euforische acid house- en rave-cultuur, constitueert Autechre
een autonome, gedehumaniseerde wereld doorheen en in hun
muziek.
8.3.3.d.2. The Sky is the Limit.
Een tweede implicatie, naast de dehumanisatie van het gebruik van
gesynthetiseerde en gesamplede muziek is dat men niet meer
gebonden is aan de bestaande beperkingen van instrumenten, en
van de geluiden die in de natuur gefundeerd zijn. Zoals reeds
66
gezegd wordt muziek hierdoor losgekoppeld van bestaande
instrumenten die door hun veelvuldig gebruik in de
muziekgeschiedenis een complex aan connotaties met zich
meedragen. Een belangrijke implicatie hiervan is dat een geluid
geen referentie meer in zich draagt aan de instrumenten die het
produceerden. Deze belofte draagt een paradox met zich mee.
Deze paradox bestaat eruit dat elk apparatuur beperkingen heeft en
bijgevolg specifieke kenmerken. De synthetiserende apparatuur
zoals de Roland TB-303 Bassline, of de Roland TR-606
drumcomputers, waar techno-artiesten bijvoorbeeld gebruik van
maakten, was toen reeds gedateerde apparatuur. Uit deels
economische redenen droegen deze instrumenten de voorkeur weg
van deze muzikanten, maar deze toestellen waren voornamelijk
geliefd om de typische klankkleur en de directere omgangswijze, in
vergelijking tot de nieuwere digitalere apparatuur (Reynolds, 1998;
Keunen, 2002). Uit dit voorbeeld wordt duidelijk dat in popmuziek
de synthetiserende apparatuur, en zo ook bij Autechre, juist om
haar karakteristieke eigenschappen gebruikt wordt en minder om de
theoretische belofte.
De bovenbeschreven glitch, die een voorbeeld is van het
incorporeren van ruis in de composities bij Autechre, ontstaat
evenzeer door de fouten in software. In tegenstelling tot Alva Noto
of Pan Sonic, beweert Autechre niet doelbewust te zoeken naar
deze fouten. Toch toont dit het probleem van beperkingen van de
apparatuur.
Belangrijk om te onthouden is dat de belofte die synthetiserende
apparatuur met zich meedraagt, eigenlijk een loze belofte is. Deze
apparatuur heeft uiteraard ook haar eigen beperkingen en specifieke
kenmerken. Dit is blijkbaar geen argument om deze apparatuur niet
67
te gebruiken, maar juist een reden óm ze aan te wenden in de
composities. Ondanks de vermeende referentieloosheid, blijven er
connotaties aan de synthetiserende apparatuur hangen.
8.3.3.d.3. Decontextualisering.
Een derde implicatie – naast het vermeende oneindig aantal
mogelijkheden en de dehumanisering van de geluidswereld – is het
gedecontextualiseerde karakter van het geluidenspectrum dat
Autechre gebruikt. Dit wordt voornamelijk benadrukt het gebruik
van sampling. Door het geluid uit haar context te halen, wordt een
extramuzikaal geluid tot een autonoom functionerend gegeven in de
compositie verheven. Robert Fink onderzocht een casus (in
betrekking tot een Strawinsky-fragment) hiervan, om aan te tonen
dat door het veelvuldige gebruik van een bepaalde sample, deze
sample haar orginele connotaties verliest. In ditzelfde artikel wordt
ook duidelijk dat een sample nooit haar volledige connotaties kan
verliezen, hoe gedecontextualiseerd het fragment ook is, de sample
ontsnapt nooit aan een nieuwe betekenis door haar nieuwe context
(Fink, 2005). Holm-Hudson onderzocht, zoals reeds besproken in
kapittel over samplen, de praktijk van het samplen in een bredere
context van het citeren (Holm-Hudson, 1997).
Zoals reeds besproken komen er in het geluidsspectrum van
Autechre zelden duidelijke citaten en samples voor. De samples
worden vaak doelbewust gemodificeerd om zo hun herkenbaarheid
te verkleinen. Hierdoor staat de geluidswereld van Autechre op
zich, de extramuzikale referenties worden volledig geneutraliseerd.
Dit wordt nog eens versterkt door het steeds ambigue karakter van
de gebruikte geluidsfragmenten: zelfs in het geval van herkenbare
68
geluiden, is het toch nooit duidelijk of het om een gesampled geluid
gaat of een gesynthetiseerd.
8.3.4. Problemen
Bij een nauwkeurige analyse van de geluidswereld van Autechre wijzen
verschillende aspecten (decontextualisering, dehumanisering) op het
autonoom functionerende karakter van het oeuvre. Nu duiken er een aantal
paradoxen op in verband met dit gegeven. In dit deel zal ik een aantal van deze
problemen bespreken. Eerst en vooral belicht ik het een reeds besproken
compositie, waarin ik een aantal aspecten in verband met een
decontextualisatie benadrukte. Nu zal ik de paradoxen die deze aspecten bij
deze compositie met zich meebrengen belichten. Als tweede zal ik het hebben
over een specifieke casus, waarbij ik het apolitieke karakter van rave en van
het oeuvre van Autechre bekijk aan de hand van het nummer Flutter (zie cd-
bijlage, nr. 11).
Het nummer Cecc incorporeert een aantal paradoxen in verband met het
neutraliseren van alle referenties naar extramuzikale fenomenen in het oeuvre
van Autechre. De stemsample die verknipt wordt tot het niet meer is dan een
texturale laag, roept onmiskenbaar nog referentie op naar de praktijk het
rappen. Hierbij wordt er boven een (wederom) gesamplede beat, vaak
afkomstig van oude funk- of soul-LPs, teksten 'gerapt' door een MC. (Rose,
1994) Ondanks het neutraliseren van elke semantische betekenis in het
nummer, blijft er een hierdoor referentie naar hip hop en rap gelden. En
hiermee een blijvende herinnering aan hun jeugd. In het licht van het
gedecontextualiseerde karakter van dit nummer, is deze verwijzing treffend,
en duidt voornamelijk op de blijvende connotaties die deze sample met zich
mee draagt. Dit toont het feit dat men nooit volledig de referentie uit een
sample kan halen, ondanks de manipulatie ervan. Dit toont dat ook het oeuvre
69
van Autechre, nooit volledig absoluut, en referentieloos is.
Deze paradox duikt evenzeer op bij het ideaal van absolute muziek. In de
negentiende eeuw blijft toch de expressie in absolute muziek hangen, het is de
uitdrukking van het oneindige. Hoe men het draait of keert: muziek als
fenomeen kan nooit volledig referentieloos zijn. Een basisbeginsel van
musicologie uit de tweede helft van de twintigste eeuw is dat muziek altijd in
een bredere context ingebed is, ook al is de intentie van de componist en van
de compositie anders.
Ook het nummer Flutter dat op de Anti EP staat, houdt een dergelijke paradox
in. Autechre beweert dit nummer gecomponeerd te hebben naar aanleiding van
de Criminal Justice Bill. Deze Britse wet werd in 1994 uitgevaardigd om de
illegale raves aan banden te leggen – deels ingegeven door de angst van de
publieke opinie voor de drugs waarmee rave omgeven was. Dit deed de Britse
regering door op muzikaal vlak repetitieve beats te verbieden, om hierdoor de
feesten die dreven op zulke muziek aan banden te leggen. Deze wet zal
uiteindelijk er nooit echt doorkomen en ook nooit echt veel invloed hebben op
de rave-cultuur. (Huq, 2002) Autechre maakte dit nummer als reactie op deze
wet. Het nummer is volgens de (ironische) sticker (zie bijlage 1, Fig. 9) op het
doosje van de Anti EP, opgebouwd uit non-repetitieve beats, in tegenstelling
tot de andere twee nummers die wel repetitieve beats bevatten en bijgevolg
illegaal zijn.
De paradox bestaat eruit dat het nummer enerzijds een duidelijke politieke
inhoud bevat, door de sticker. Maar anderzijds, als men het nummer beluistert,
kan men nauwelijks opmaken dat het nummer expliciet non-repetitieve beats
bevat doordat het een typische intelligent dance music nummer is. De politieke
boodschap lijkt hierdoor enkel op een extramuzikale basis aan de muziek
toegevoegd te worden. Huq duidt een politiek aspect van rave: hij beweert dat
rave niet gericht is tegen iets of iemand, maar dat het feesten en het streven
naar het recht op feesten an sich een politieke daad is (Huq, 2002). Nu is dit
70
nummer slechts een uitzondering in het oeuvre van Autechre, de rest van het
oeuvre is losgekoppeld, zoals ik reeds besproken heb, van elke referentie en
betekenis.
8.4. Het Formalisme in het oeuvre van Autechre.
In de definiëring van de notie absolute muziek heb ik aangeduid dat er met een
negatieve definitie van de term filosofische problemen opduiken en deze focussen
zich meerbepaald rond de vraag: is muziek expressief, of is muziek juist abstract en
ontbeert ze elke expressie31
? Ten einde deze problematiek te vermijden heeft men
een positieve definitie trachten uit te lijnen die onvermijdelijk, via een omweg van de
wiskunde, op een formalisme afstevent. Dit formalisme is onmiskenbaar één van de
dominerende denkpistes in verband met de muziek van Autechre. In dit hoofdstuk
onderzoek ik waaruit dit formalisme bestaat in het oeuvre van Autechre. Ik
concentreer mij op de analyse van één bepaald nummer dat exemplarisch is voor
hiervoor, namelijk het titelnummer van de Gantz Graf EP (zie cd-bijlage, nr. 12).
Daarbij concentreer ik mij op één welbepaalde digitale manipulatie, om aan te duiden
hoe er zich een autonome muzikale wereld doorheen de muziek manifesteert, en
waardoor deze wereld de muziek tot een objectief gegeven verheven wordt.
8.4.1. Muziek als object.
Als men absolute muziek beschouwt als pure vorm, als een fenomeen dat
enkel in termen van zichzelf te begrijpen valt, met andere woorden, als een
autonoom, autorefererend systeem, dan wordt muziek beschouwd als een
object op zichzelf. Elke subjectiviteit wordt erin genegeerd. Men kan hierbij
een analogie trekken met pure wiskunde, wiskunde als een systeem zonder
functionaliteit. Om muziek als een object te beschouwen, dan moet met de
muziek op het niveau van de structuur beschouwen en meerbepaald zich
focussen op de structurele relaties in de muziek (Scruton, New Grove for
31 En is bijgevolg elke parallel met het menselijke gemoed enkel op toeval gebaseerd.
71
Music and Musicians).
Door het constitueren van een autonoom, zelfrefererend systeem doorheen de
muzikale wereld, focust het oeuvre van Autechre zich vooral op de vorm. Alle
focus van de muziek ligt op de vorm zelf en meerbepaald op de structuur
ervan. Dit betekent – naar een analogie met pure wiskunde – dat deze wereld
enkel in termen van zichzelf begrepen kan worden. Dit formalisme neemt de
gedaante aan van een radicale benadering van de muziek door de
doorgedreven technische manipulatie door middel van computermanipulatie.
Om dit te belichten zal ik een analyse van het nummer Gantz Graf vanop de
gelijknamige EP maken. Dit nummer toont het duidelijkst hoe ver de
manipulatie doorgevoerd is op verschillende niveaus van de muziek.
Interessant is de bijhorende videoclip, die een treffende abstracte visualisatie
van de muziek is. Ik wil mij hierbij niet focussen op de studie van de
structuren bij Autechre, maar wel op hoe dit formalisme zich manifesteert bij
Autechre en op de implicaties en de problemen die een formalistische houding
met zich meebrengt, als een radicalisering van de notie van absolute muziek.
8.4.2. Analyse Gantz Graf
Het nummer is opgebouwd uit een digitale manipulatie die 'timestretchen'
heet. Hierbij wordt een geluid vertraagd of versneld zonder dat de toonhoogte
gewijzigt, zoals het geval is bij het letterlijk vertragen of versnellen of een
geluid door bijvoorbeeld de bandrecorder trager te laten spelen. De
ongewijzigde toonhoogte wordt verkregen doordat het geluid in verschillende
kleine kaders opgedeeld wordt, en deze worden naargelang de graad van
stretching, gekopieerd en tussen de oorspronkelijke kaders gekopieerd,
waardoor men de indruk krijgt dat het geluid vertraagt of versnelt. Dit nummer
is gesteund op een beat die opgebouwd is uit getimestrechte geluiden.
Hierdoor krijgt het ritme een complex karakter, en heeft het weinig te maken
72
met een typische 4/4 technopuls. Na een aantal maten komt er een korte
melodie, bestaande uit heel korte noten en veel rust tussen de noten, die
daardoor klinkt alsof de afzonderlijke noten ervan tussen de beats verstopt
zitten. Halverwege verandert het ritme van de beat, die door het stretchen
helemaal tot een texturale, digitale laag ruis verwordt, terwijl een lichte 4/4 tik
eronder schuift. Terwijl dit doorgaat, schuiven er lange synthesizerlijnen naar
de voorgrond, terwijl de texturale getimestrechte laag wegvalt. Hierna keert
het nummer terug naar de beat in het begin, zonder melodie.
8.4.3. Implicaties Time Stretching
Het gevolg van het time stretchen is dat de illusie wordt geschapen dat er een
loopje wordt genomen met het normale temporele verloop van een compositie.
Het geluid van een time stretch roept reminiscenties op aan het geluid van het
zogenaamde scratchen in hip hop. Tricia Rose ontwaarde een aantal algemene
kenmerken in hiphop: het eerste kenmerk is 'rupture', een twee 'layering' en
een derde 'flow'. Ze ontwaarde deze drie kenmerken in verschillende uitingen
van de hiphopcultuur uit de jaren zeventig in de Bronx, een achtergestelde
wijk in New York waar voornamelijk zwarten woonden. Scratchen behoorde
volgens haar in de eerste categorie, namelijk die van de onderbreking
(rupture). Scratchen is namelijk een letterlijk beetnemen van de vinylplaat op
een draaitafel en het verloop ervan onderbreken om zo de muziek te
reconfigureren tot nieuwe muziek (Rose, 1994). Scratchen is het analoge
equivalent van het time stretchen dat men in Gantz Graf kan horen. Het lijkt
een uitwerking van wat Sean Booth vertelde:
“You can get hold of time and absolutely fuck it over, turn it inside out.
You're actually, literally, folding time.”32
32 Dit citaat komt uit interview door Steve Lafreniere voor het index magazine afgenomen.
(http://www.indexmagazine.com/interviews/autechre.shtml)
73
Net als time stretchen is scratchen een manipuleren van het temporele verloop
van een plaat, of de muziek in het algemeen.
Theoretisch gezien stelt het gebruik van een doorgedreven manipulatie als
time stretching, de geluidswereld van Autechre buiten elke referentie en buiten
elke connotatie. Als men de wetten van de tijd reconfigueert, dan koppelt men
de geluidswereld los van de reële wereld. Door het time stretchen wordt er een
reflectie en een letterlijke manipulatie van de tijd in muziek gegeven. In het
nummer Gantz Graf wordt de tijd aan andere wetten onderhevig dan aan de
wetten in de dagdagelijkse extramuzikale wereld. Hierdoor wordt het nummer
als een autonoom functionerende muzikale wereld gesteld. Als een autonoom
object, dat enkel haar eigen logica en structuur volgt, zonder dat er een subject
iets mee te zien heeft. Tegelijkertijd levert dit problemen op doordat het
nummer enkel op een theoretische niveau als een autonoom functionerend
gegeven kan beschouwd worden. Broeckx stelde reeds dat “(kunstproducten)
op zichzelf een aparte werkelijkheid uitmaken, die met de buitenartistieke
wereld slechts een zinspelende relatie onderhoudt” (Broeckx, 2002).
Sabbe beschreef dat het serialisme en het minimalisme een objectieve wereld
in en doorheen de muziek construeren. Hiervoor gebeurt er een doelbewuste
verdringing van het subject, waardoor de muzikale wereld objectief wordt.
Een tweede kenmerk is het statische karakter van deze objectieve wereld, elk
historisch perspectief ontbreekt namelijk. Een historisch perspectief bedt
namelijk muziek in een groter verloop van gebeurtenissen, waardoor deze
geenszins absoluut wordt, alles wordt namelijk begrepen in een grotere
context. (Sabbe, 1988) Absolute muziek negeert de historische context door
juist geen enkele referentie en betekenis naar extramuzikale fenomenen.
Absolute muziek kan namelijk enkel begrepen worden in zichzelf, als een
objectief, autonoom functionerend systeem. Zowel de muzikale visies die
Sabbe besproken heeft, als de wereld van de muziek van Autechre, waar het
nummer Gantz Graf exemplarisch is, toont eenzelfde neiging naar het absolute
74
en objectieve.
Een tweede paradox wordt door de bijhorende videoclip33
gesteld. Deze
videoclip van Alexander Rutterford toont een 3D-visualisatie van de evoluties
die in Gantz Graf te horen vallen, maar dan vormgegeven als een muterende,
abstracte machine. De mutaties lopen parallel met de muziek. Enerzijds kan
men stellen dat het nummer geen extra betekenis krijgt door de bijhorende
videoclip, maar anderzijds kan men het nummer beschouwen als een
representatie van het beeld dat erin wordt getoond. De videoclip toont wel
eenzelfde formalisme: het gaat nergens over, heeft geen duidelijk narratief, en
heeft een even gedehumaniseerde sfeer als de muziek van Autechre, er wordt
enkel gespeeld met vormen.
8.4.4. Conclusie
Waar ik naartoe wil met deze exhaustieve bespreking van Gantz Graf is aan te
tonen dat dit nummer geen betekenis heeft op zich, maar enkel kan begrepen
worden in de termen van muziek zelf en bijgevolg enkel op een vormelijk
niveau. Het nummer ontleent zijn betekenis niet aan extramuzikale kenmerken
als tekst, of aan expressie, mimesis. Het nummer is namelijk volledig
instrumentaal, kent geen verwijzingen naar bestaande genres, of ontbeert elke
citaat. Een enkele verwijzing is naar het scratchen, hier in de vorm van time
stretchen. Op een dieper niveau opereert het nummer als een autonome
klankwereld die zelfs door het time stretchen een eigen temporeel verloop
heeft die niets te maken heeft met een extramuzikale, reële tijd. Het is geen
afspiegeling of nabootsing van de natuur. Het nummer is op een bepaald
niveau niet meer dan een autonoom functionerend systeem, dat enkel terloops
een reflectie betekent over het temporele karakter van muziek. Het enige wat
eigenlijk gebeurt in het nummer zijn muzikale vormen die gemanipuleerd
33 http://www.youtube.com/watch?v=nfwD05XA2YQ
75
worden, en die zich volgens eigen regels ontplooien. Hierdoor voldoet het op
verschillende niveaus aan de notie van absolute muziek.
8.5. Een Algemene Conclusie Over het Oeuvre van Autechre Als een
Autonoom Functionerend, en Bijgevolg Absoluut Gegeven.
In dit hoofdstuk heb ik drie aspecten van de idee van absolute muziek uitgelijnd om
daaraan het oeuvre van Autechre te toetsen. De bedoeling hiervan was om na te gaan
in hoever dit ideaal van absolute muziek toepasbaar is op het oeuvre van Autechre.
( i ) Een eerste kenmerk is de instrumentaliteit. Zoals bleek uit de compositie Ccec is
de geluidswereld van Autechre helemaal instrumentaal. Ook de concertsituatie
bestendigt deze instrumentaliteit. Dit toonde ik aan door een vergelijking te maken
tussen de concertsituatie van rockmuziek te vergelijken met de concertsituatie van
techno. Autechre toont het meest gelijkenissen met de techno concertsituatie, die
gekenmerkt wordt door een focus op het publiek, en niet, zoals bij rock of pop, op de
ster en de podiumact. Techno is bijgevolg instrumentaal, terwijl rock of pop vaak
zich beroept op tekst.
( ii ) Het tweede kenmerk van absolute muziek is het ontberen van elke referentie
naar extramuzikale fenomenen of een extramuzikale context. Zoals blijkt uit de
nonsensikale titels, de abstracte hoezen en het streven naar anonimiteit – een erfenis
uit techno en rave – ontbeert Autechre elke referentie naar extramuzikale marginalia.
Op een technische niveau ligt dit een stuk moeilijker. Enerzijds belooft het gebruik
van technieken als sampling, geluidssynthese en de digitale manipulatie een volledig
gedecontextualiseerde, autonoom functionerende muzikale wereld. Dit wordt beloofd
door enerzijds de mogelijkheid om elk bestaand (amuzikale) geluidsfragment in een
compositie te incorporeren, en anderzijds door de mogelijkheid om elk onbestaand
geluid door middel van geluidssynthese, te creëren en zo aan te wenden in de
componeren. Autechres oeuvre wordt ook gekenmerkt door de onduidelijkheid over
deze twee technieken: zoals duidelijk werd uit de analyse van de compositie VI Scose
76
Poise, kan men niet de oorsprong van de geluiden waarmee de composities
opgebouwd zijn achterhalen.
Anderzijds wordt duidelijk dat de beloftes die sampling en geluidssynthese inhouden
niet volledig opgaan. Een gesampled fragment draagt vaak nog de connotaties vanuit
haar oorspronkelijke context met zich mee. De belofte die synthese inhoudt, wordt
deels geneutraliseerd doordat synthetiserende apparatuur net als akoestische
instrumenten, evengoed haar beperkingen heeft. Vaak zijn deze beperkingen, met
name de specifieke eigenschappen van een synthetiserend toestel, juist de
doorslaggevende factor voor het gebruiken ervan. Dit blijkt uit verschillende
voorbeelden uit techno.
In het licht van Autechre bewijst een compositie als Ccec dat referenties nooit
volledig uitgesloten kunnen worden, dit nummer roept namelijk reminiscenties op
naar de stilistische kenmerken van hip hop.
Op een technisch niveau blijkt dat Autechres oeuvre een hoge graad van
dehumanisatie heeft. Dit houdt concreet in dat door het technische niveau er een
mechanische, expressieloze wereld wordt geconstitueerd doorheen de muziek. Het
ontberen van elke expressie is een belangrijk aspect van de notie van de absolute
muziek in de twintigste eeuw.
( iii ) Het laatste aspect van de idee van absolute muziek werd bepaald door het
zoeken naar een positieve definitie van de idee. Hierdoor stevende men af op een
formalisme. Zoals gezegd, betekent dit formalisme dat men muziek als een object
beschouwd, bepaalt door haar interne structuur. Het oeuvre van Autechre kan men als
een object beschouwen doordat door het gedehumaniseerde karakter het subject
afwezig is. Om dit te bekrachtigen gaf ik een analyse van het nummer Gantz Graf,
waaruit bleek dat de muzikale wereld enkel haar interne wetten volgt. Deze wetten
hebben niets te zien met de reële wereld waarin de componist als subject
functioneert.
Het oeuvre van Autechre kan men beschouwen als een autonoom zelfreferentieel
77
object en bijgevolg als absolute muziek. Uiteraard is dit slechts de intentie die de
muzikale wereld heeft, aangezien uit de analyses blijkt dat er wel bijvoorbeeld wel
referenties bestaan naar zaken die zich buiten deze autonome wereld afspelen. Het is
bovendien onmogelijk op deze autonome wereld in termen van zichzelf te begrijpen.
78
4. De context
Autechre valt, hoe ahistorisch en absoluut het oeuvre ook opgebouwd is, in een grotere
historische en sociologische context te plaatsen. Historisch gezien kan Autechre geplaatst
worden binnen een ruime technobeweging, en meerbepaald binnen haar Britse exponent,
de ravecultuur met haar acid house. Autechre kan men specifiek situeren in de
zogenaamde intelligent techno beweging, die in de vroege jaren negentig mede door Warp
Records gelanceerd werd.
Op een sociologische vlak wil ik een parallel trekken tussen hip hop, intelligent techno en
de historische avant-garde. Hiermee wil ik een verklaring geven voor de absolute karakter
van Autechre.
4.1. Historische Situering
Autechre is zoals ik aangeduid heb in een korte inleidende historische schets te
situeren in de bredere historische context van techno, en meerbepaald in de Britse
rave. Deze stromingen ontstonden begin jaren tachtig van vorige eeuw. Als tweede
zal ik het kort hebben over Warp Records en de hele intelligent techno-stroming die
ontstond begin jaren negentig, en waarin Autechre te situeren valt. Ik zal ook een kort
overzicht geven van de elektro-akoestische muziek, waarmee Autechre stilistische
raakpunten heeft, en ook omdat deze stroming het begin is van elektronische muziek,
hoewel er een aantal belangrijke verschillen zijn.
4.1.1. Het Ontstaan van Elektro-Akoestische en Elektronische Muziek
Autechre is elektronische muziek. De allereerste elektronische muziek
ontstond in studio‟s en labo‟s van avant-garde componisten en onderzoekers.
De eerste evoluties in de elektronische of de elekro-akoestische muziek lopen
parallel met een aantal technologische vernieuwingen. Taruskin maakt een
79
tweedeling in de twee eerste stromingen van de elektro-akoestische muziek in
de jaren 40 en vijftig. Hieronder zal ik een korte historische schets geven van
deze twee stromingen, en van de verdere evolutie van deze „hoge‟ elektro-
akoestische muziek.
4.1.1.a. Parijs
De eerste elektronische stroming ontstond in de Parijse studio‟s onder
de auspiciën van Pierre Schaeffer en zijn discipel Pierre Henry. Deze
twee componisten ontdekten de voordelen van geluidsopslag op
magnetische band (oftwel tape). Deze geluidsdrager heeft namelijk de
mogelijkheid om eindeloos te verknippen en plakken, te vertragen, te
versnellen, achterstevoor af te laten spelen, waardoor geluid op een tot
dan toe ongeziene manier kon gemanipuleerd worden. De twee Franse
componisten zouden deze mogelijkheden ten volle uitbuiten. Hun visie
op elektro-akoestische muziek bestond eruit dat ze bestaande geluiden
(ruis – zie supra) als basismateriaal gebruikten om daarmee, door
middel van lussen (loops), en de patronen die zo ontstaan, composities
te creëren (Taruskin, 2004).
4.1.1.b. Keulen
In Keulen ontstond er een tegenreactie rond de figuur van Karlheinz
Stockhausen. Deze stroming werd ook voornamelijk bepaald door een
technologische veld: Stockhausen gebruikte namelijk nieuwe
synthetiserende apparatuur (waar de theremin, uitgevonden door de Rus
Lev Theremin, een eerste voorbeeld van is). Stockhausen hield er
oorspronkelijk een puristische visie op na, waarbij volgens hem alle
muziek uit enkel „pure‟ (i.e. „gesynthetiseerde') geluiden moest bestaan.
Deze visie was ingegeven door een romantische ideeëngoed waardoor
gesynthesiseerd geluid als „muzikaal” kan beschouwd worden in
80
tegenstelling tot de bestaande geluiden die men in de Parijse studio‟s
gebruikten (Taruskin, 2004).
4.1.1.c. Italië en mengvormen.
In Italië zal Lucio Berio er een iets genuanceerdere visie op nahouden
en zal zowel tape, en musique concrète als geluidsynthese gebruiken in
zijn composities. Over heel de wereld zullen er componisten zijn die
zich op elektro-akoestische muziek werpen. Ook Stockhausen zal een
puristische visie loslaten, getuige de compositie Gesang der Jünglinge,
waar hij gesynthetiseerde geluiden juxtaposeert tegenover geluiden van
jongens. In de jaren tachtig de uitvinding van de computer nieuwe
dimensie gaf aan de elektro-akoestische muziek (Taruskin, 2004;
Osmond-Smith, 2004).
4.1.2. Elektronische Popmuziek: Kraftwerk en NEU!
Het is onzinnig om een verder gedetailleerd overzicht te geven van de
zogenaamd „hoge‟ elektro-akoestische muziek in het licht van techno, rave en
meerbepaald intelligent techno. Deze stromingen zijn namelijk au fond
popmuziek, en bestaan in een heel ander complex van productie,
betekenisgeving en functie. Toch kan er een brug gebouwd worden tussen de
elektronische dansmuziek uit de jaren tachtig en negentig en de elektro-
akoestische muziek uit de jaren vijftig en zestig. Deze brug werd gebouwd
door de elektro(pop) groep Kraftwerk en door de krautrockgroep34
NEU!.
Kraftwerk is een Düsseldorfse elektropopgroep die muziek maakte door
middel van synthesisers, zelfgebouwde elektronica en drumcomputers. Deze
nieuwerwetse apparatuur verving de traditionele bas, drum en gitaren waarvan
34 Krautrock – afgeleid van “Sauerkraut” was een ietwat spottende benaming voor een aantal Duitse experimentele
rockgroepen uit de jaren zeventig. Neu, Can en Kraftwerk zijn hiervan de bekendste exponenten.
81
de popmuziek tot dan toe gebruik van maakte. In hun oeuvre verwerkten ze
een avant-garde ideeën – zoals de studie van Fink toont (Fink, 2005) –, maar
ze vertaalden deze erfenis naar een toegankelijker popidioom. Door de
synthetische, futuristische klankkleur van hun muziek zullen ze rechtstreeks
techno-artiesten als Derrick May en Juan Atkins beïnvloeden. De leden van
Kraftwerk frequenteerden regelmatig WDR-opvoeringen van Stockhausen en
de performances van minimalisten als La Monte Young waar ze de avant-
garde ideeën leerden kennen (Van Veen 1994; Reynolds, 1998; Keunen, 2002;
Forment, ongepubliceerd).
Waar Kraftwerk muziek maakte op een synthetiserende basis, zal NEU! (sic) –
niet toevallig bestaande uit twee ex-Kraftwerkleden Klaus Dinger en Michael
Rother – op een meer tape-gebaseerde wijze muziek maken. NEU! bouwde op
hun twee platen NEU! en NEU 2 ritmische composities op die men later
krautrock zal noemen. Deze „krautrock’ wordt gekenmerkt door een
repetitiviteit en minimalisme waarbij er door middel van tape-manipulaties
ritmes worden opgebouwd. Bovenop deze ritmische basis werden door tape-
experimenten gemanipuleerde gitaren geplaatst. Deze gitaren bezitten geen
duidelijke melodie meer, maar vormen eerder een texturaal element in de
muziek. De nummers worden vaak gekenmerkt door een open structuur die de
latere techno ook zal kenmerken. Net als Kraftwerk incorporeerde NEU!
avant-gardetechnieken in een popcontext, maar dan meer vanuit een Parijse
erfenis. Nu is er weliswaar geen rechtstreekse lijn tussen de elektro-
akoestische avant-garde en techno. De leden van Kraftwerk begrepen
bijvoorbeeld niet dat er op hun muziek gedanst kon worden, terwijl
Stockhausen zich bij een beluistering van Aphex Twin en Scannerfunk zich
druk maakte over de zogenaamde tekortkomingen van deze muziek (Forment,
ongepubliceerd).
82
4.1.3. Techno & Rave
Techno is een overkoepelende term voor een hele resem substijlen die zich
doorheen de late jaren tachtig en de jaren negentig ontwikkelden. Er bestaan
kant-en-klare definities voor „techno‟, maar veel auteurs verschillen van
mening over dit fenomeen. Techno ontstond in de grauwe Amerikaanse stad
Detroit. In deze stad zou ene Juan Atkins zich interesseren voor muziek en
meerbepaald voor de elektropop van Kraftwerk. Hij zou samen met een aantal
schoolmakkers (Derrick may, Eddie Folkwes) een nieuwe stijl ontwikkelen
door middel van afgedankte muziekapparatuur (zoals gezegd, deels uit
economische redenen, deels uit esthetische voorkeuren). Deze nieuwe stijl
gaven ze na het lezen van science fiction literatuur35
de benaming „techno‟.
Naast de elektropop was een grote invloed voor het trio zal de zwarte
dansmuziek zijn, en meerbepaald de harde psychedelische P-funk van
Parliament en George Clinton. De eerste generatie techno-artiesten probeerden
vanuit deze zwarte erfenis, het spontane karakter van de zwarte muziek in de
klinische elektronische muziek te injecteren. Enerzijds is de techno een
reflectie op het grauwe, industriële bestaan in Detroit (de mechanische, harde
sfeer van de auto-industrie), anderzijds was het een alternatief doordat het een
andere, futuristische en kleurvollere wereld constitueerde doorheen de muziek
(Reynolds, 1998; Forment, ongepubliceerd).
Keunen beschouwt techno niet als een overkoepelende stroming maar eerder
als een ideologische afsplitsing van house – dat andere elektronische genre uit
de jaren tachtig. Waar house volgens de techno-artiesten als „commerciëel‟ en
'zielloos' werd bestempeld, wilden de technoartiesten meer menselijkere
muziek maken. Ze wilden – paradoxaal genoeg, in het licht van het
gedehumaniseerde karakter van het dansen (zie supra) – de mens achter de
machine centraal stellen. De techno-artiesten streefden volgens Keunen naar
een spirituelere en bijgevolg, emotionelere en menselijkere ervaring (Keunen,
35 En meerbepaald uit Alvin Tofflers The Third Wave (1980).
83
2002).
Huq, Tagg, Thornton en Reynolds gebruiken dan weer eerder de woorden
„rave‟ en „dance‟ als overkoepelende termen voor wat Forment en Keunen
techno noemen. (zie supra) (Tagg, 1994; Thornton, 1995; Reynolds, 1998;
Huq, 2002)
In Groot-Brittannië zou techno in de zomer van 1988 de vorm aannemen van
acid house en zich manifesteren op raves. Zoals reeds gezegd in de korte
schets van Autechre in hoofdstuk drie zijn dit illegale feesten die
georganiseerd werden op illegale plaatsen zoals leegstaande fabriekspanden.
Op deze feesten dansten jongeren in voornamelijk Midden-Engeland een hele
nacht op acid house en vaak E of XTC. Hier ontstond de overkoepelende term
„rave‟, voor wat voordien 'techno' werd genoemd. In de meeste literatuur
worden de termen dooreen gebruikt.
4.1.4. Ambient House en Intelligent Dance Music
Rupa Huq merkte terecht op dat dance, techno of rave „geaccelereerde
culturen‟ zijn, waarin de tijd en ruimte letterlijk en figuurlijk gereconfigureerd
wordt. Deze feesten gingen bijvoorbeeld voornamelijk door op illegale
plaatsen door, en door algemeen drugsgebruik verloor men het besef van tijd.
Om een meer figuurlijk niveau betekent dit dat de ontwikkeling van tientallen
substijlen onwaarschijnlijk snel gaat. Wat de ene maand nog „in‟ is, is de
volgende al weer „out‟ (Huq, 2002). Reynolds wijdde een volledig boek aan
rave en al de substijlen, waarbij hij op een quasi-sociologische wijze de
ontwikkelingen in de dance beschrijft (Reynolds, 1998). Forment merkte
terecht op dat er voor elke (al dan niet kunstmatig opgewekte)
gemoedstoestand wel een gepast subgenre bestaat (Forment, ongepubliceerd).
Één van deze substijlen was de zogenaamde ambient house. Volgens de New
Grove is ambient house een twintigste-eeuwse vorm van clubmuziek, die
84
ontstond in de zogenaamde chill out zalen van clubs. Deze muziek was niet
bedoeld om te dansen. Alex Paterson van de Britse groep The Orb zal in deze
muziek een hele hoop willekeurig samples injecteren – wat Fulford-Jones in
de New Grove verleidt ambient house 'een jaren tachtig popversie van
musique concrète‟ te noemen36
. Ambient house deelde met intelligent techno
of zogenaamde intelligent dance music de visie dat het muziek wou maken om
naar te luisteren, en die het puur functionele van het dansen overstijgt. Het
grote verschil – hoewel de stilistische grenzen tussen intelligent techno en
ambient house nooit heel duidelijk is, zie bijvoorbeeld Aphex Twins Selected
Ambient Works II (1994) – is volgens Keunen dat intelligent techno op een
technisch niveau de werkwijze van techno overnam: het doelbewuste gebruik
van synthetiserende apparatuur om de specifieke eigenschappen ervan.
4.1.5. Warp Records
Warp Records speelde een belangrijke rol in het op de kaart zetten van de
zogenaamde intelligent techno. Dit independent label werd in 1989 door Rob
Mitchell en Steve Beckett opgericht in Sheffield. Oorspronkelijk brachten ze
voornamelijk experimentele dansmuziek uit, maar in de vroege jaren negentig
zullen ze een tweede generatie artiesten tekenen waaronder de LFO, Aphex
Twin, 12, the Black Dog, Fuse, Speedy J en ook Autechre. Zoals reeds verteld,
brachten ze twee compilatiecd‟s uit onder de naam „Artificial Intelligence‟ en
een gelijknamige albumreeks. Deze twee cd‟s tonen voor veel auteurs waar
intelligent dance music voor staat, namelijk luisteren. Autechre leverde
hiervoor een track en ook wat ik in een korte schets van hun oeuvre de „post-
rave‟-fase noem, bevat verschillende kenmerken van deze intelligent techno.
Deze tweede generatie artiesten zullen zich meer focussen op een
technologische kant van techno, waarbij er een futuristisch universum werd
36 The Orb maakte gebruik van wat Holm-Hudson 'Plunderphonics' en van wat Reynolds 'Sampledelica' noemde.
(Reynolds, 1998; Holm-Hudson, 2005)
85
geschapen waarin er niet meer fysieke gedanst werd (Reynolds, 1998; Keunen,
2002; Young, 2005). Een treffende illustratie hiervan is de videoclip bij
Second Bad Vibel37
, vanop de Anvil Vapre EP (1995). Deze door Chris
Cunningham geregisseerde clip toont een synchroon op de muziek bewegende
robot, zonder dat er – ondanks het dansbare karakter van het nummer – enige
menselijke aanwezigheid lijkt te zijn. De cameravoering lijkt ook referenties
op te roepen naar geautomatiseerde bewakingscamera‟s.
Andere groepen die intelligent techno op elk hun eigen manier interpreteerden
en vormgaven zijn Aphex Twin (die een radicalere drum ‘n’ bass-jungle
versie maakte, geïnjecteerd met kinderlijke naïviteit en angsten), Squarepusher
(die zijn drill ‘n’ bass38
injecteerde met jazz en bassolo‟s) en later Boards of
Canada (die in nostalgische elektropop vol verwijzingen naar oude televisie-
intro‟s grossierden).
Intelligent techno is een erfgenaam van elektro-akoestische avant-garde
componisten uit de eerste helft van de vorig eeuw, maar deze verwantschap is
niet rechtlijnig. Ze loopt via de elektropop en krautrock van de Duitse avant-
garde popgroepen Kraftwerk en NEU! Deze twee groepen oefende een
esthetische invloed uit op de Detroit techno in de jaren tachtig, alwaar de
elektronische muziek een stevige dosis 'zwartheid' geïnjecteerd kreeg. Het
brandpunt van techno verplaatste zich in de zomer van 1988 naar Midden-
Engeland, waar ze een grote invloed zou oefenen op het ontstaan van
intelligent dance music en op Autechre.
37 http://www.youtube.com/watch?v=-8ZeEHp0afA
38 Drill „n‟ Bass is een verbastering van Drum „n‟ bass, en tegelijkertijd een spottende benaming voor de doorgedraaide
versie die Squarepusher en latere Aphex Twin van het drum „n‟ bass en junglegenre maakten.
86
4.2. Sociologisch Perspectief
De in hoofdstuk drie besproken absolute kenmerken in het oeuvre van Autechre
hebben uiteraard ook een sociologische context, net zoals het ontstaan van de idee
van absolute muziek gelinkt was aan het wegvallen van de functionele status van de
muziek, in dienste van het hof, na de Franse Revolutie. Om een sociologische
verklaring te geven zal ik een parallel trekken tussen enerzijds de postindustriële
context zoals Tricia Rose die beschrijft, en anderzijds de posturbane context van de
jaren tachtig waarin de tweede summer of love plaatsvond. De gemeenschappelijk
kenmerken hiervan link ik aan de bespreking van de mentale structuur van de
serialistische componisten, het toevalsdenken en het minimalisme zoals uitgelijnd
door Herman Sabbe.
Uiteraard kan men in een sociologische schets niet om het vele studiewerk dat op
vlak van de popmuziek gedaan werd (hierin bespreek ik de status questionis).
Popmuziek is volgens Toynbee een onvermijdelijke katalysator in het construeren
van een sociale identiteit. Van deze studies zal ik een korte schets geven,
voornamelijk in het licht van Autechre, techno en rave. Rave en haar drugcultuur is
namelijk een geliefkoosd onderwerp van sociologische studies. Ik concentreer mij
voornamelijk op de hele intelligent techno of intelligent dance music stroming en het
ontstaan van Warp Records. Deze stroming profileerde zich namelijk sterk tegenover
andere substijlen in de techno, en is een uitstekende casus om de verschillende
sociologische theorieën over jongerencultuur en de rol van muziek hierin te belichten
en om (economische) de mechanismen in wat Thornton „clubland‟ noemde te duiden.
Bijkomend is dat Autechre in deze stroming past, hoewel ze zich achteraf in
interviews deels distantieerden van deze beweging.
4.2.1. Het Subculturele Denken
In de jaren zeventig en tachtig is er plotse interesse in de cultuur van de
zogenaamde lagere klassen en meerbepaald voor de jongerencultuur van de
87
jeugd uit de arbeidersklasse. Het Birmingham Centre for Contempory Cultural
Studies zal hiervoor een discours uitwerken, waarbij er een sociologische
model werd opgesteld om de relatie tussen jeugd, stijl en muzikale smaak te
verklaren. Dit discours is vooral opgebouwd rond het idee van verzet tegen
van de jeugd tegen een dominante klasse. Het focuste zich vooral op de na-
oorlogse subculturen van arbeidersjeugd als Punk, Teddy boys, de Mods, die
volgens de CCCS verschillende vormen aannam in hun reactie (Bennett,
2006).
Veel vormen van rock en pop passen in dit subculturele denken, toch kan men
een aantal belangrijke kritieken – wat vele auteurs uiteraard gedaan hebben –
op dit subculturele denken uiten. In verband met dance en rave stelt Huq dat
( i ) dance dit subculturele denken ontkracht om het zich te weinig expliciet
een verzet in zich draagt. Dance lijkt an sich voornamelijk betekenisloos, de
betekenis van dance ligt voornamelijk in het dansen zelf39
. Auteurs als Clarke
zullen zich ook verzetten tegen de strikte relatie tussen subcultuur en sociale
klasse, waarbij de klasse zich zou verzetten door subculturen (Clarke, 1981;
Bennett, 2006). ( ii ) De notie van een subcultuur is ook te rigide en te weinig
fluïde om een versnelde en gefragmenteerde cultuur als de rave en dance te
beschrijven40
. Bennett duidt een aantal denkers aan die aantonen dat de notie
van een strikt afgelijnde subcultuur diep problematisch is. (Cagle, 1995;
Bennett, 2006). ( iii ) Een derde probleem is dat het subculturele discours zich
voornamelijk concentreert op de studie van uiterlijke kenmerken (punk en
mod zijn bijvoorbeeld heel sterk visueel geaccentueerd), terwijl dance
voornamelijk gezichtloos is. Veel techno-DJ's brachten hun muziek anoniem,
of verscholen achter talloze pseudoniemen, op de markt. De voornaamste
focus ligt bij rave namelijk op het dansen en de holistische, collectieve (Huq,
39 Dansen is volgens Huq op zich wel een politieke daad. Hij benadrukt dat rave zich voornamelijk draait om het recht
om te feesten. Met de Criminal Justice Bill (zie in verband met deze wet het hoger besproken nummer Flutter) werd
dance en rave plots wel politiek (Huq, 2002).
40 Zoals reeds gezegd, is Generation Ecstacy van Simon Reynolds (1998) een goed gids totde gefragmenteerde wereld
van de rave.
88
2002; Pini, 2006). Hesmondhalgh toont echter dat in een later stadium de
dance-industrie zich laat incorporeren en toch Sterren produceert
(Hesmondhalgh, 2006). Ook Warp is hier niet vreemd aan met bijvoorbeeld de
hele creatie van een mythe rond Aphex Twin.
4.2.2. Neotribalisme
Andy Bennett lijnde een aantal implicaties uit van het subculturele denken om
er de problemen die reeds hierboven besproken werden van te tonen. Hij ijvert
voor een minder strikt descriptief systeem in verband met jongeren cultuur dat
de fluïditeit ervan in haar waarde laat. Hiervoor richt hij zich naar een systeem
van Maffesoli, en wil hij de term „subcultuur‟ en haar afgeleiden vervangen
door het discours van „neo-tribaliteit‟ omdat volgens hem dit discours beter
toelaat de jeugdcultuur meer accuraat te omschrijven. Hij haalt hiervoor
Shields aan die argumenteert dat subculturen eerder een voorbeeld zijn van de
onstabiele en veranderende culturele banden die kenmerkend zijn voor
laatmoderne consumentgebaseerde maatschappijen. Shields benadrukt het
gegeven van een 'postmoderne persona' die steeds beweegt tussen
verschillende plaatsen en samenkomsten, en wiens verschillende identificaties
een dramatis personae vormen, een zelf dat niet simpel als geünificeerd kan
beschouwd worden (Shields, 1992). De groep is in dit discours geen brandpunt
meer van een individu waarin het zijn geünificeerde ik definieert, maar eerder
een van de verschillende plaatsen waarin het individu een tijdelijke identiteit
in construeert. De definitie van dit soort groep ligt dichter bij het concept van
de tribus. Dit concept werd uitgelijnd door Maffesoli, en heeft volgens deze
man weinig te maken met de rigiditeit van vormen van organisatie die wij
kennen. De tribus heeft meer te maken met een bepaalde sfeer, met een
geestesgesteldheid, en wordt bij voorkeur uitgedrukt doorheen en –in
levensstijlen die vorm en verschijning benadrukken (Maffesoli, 1996). Shields
neemt dit over en benadrukt dat tribale identiteiten de temporele natuur van
89
laat-moderne collectieve identiteiten illustreren. Individuen bewegen namelijk
tussen verschillende sites van collectieve expressie om zich zo te
reconstrueren (Shields, 1992). Bennett toont dat dit concept van neo-tribaliteit
treffende geïllustreerd wordt door de urbane dance. Hij stelt dat bijvoorbeeld
de praktijk van het samplen, waarvan dance gebruik maakt, deze fluïditeit
toont doordat er stukjes van bestaande muziek uit hun context gelicht worden
en in een nieuwe context gereconstrueerd worden. Een sample construeert zijn
betekenis ook aan de hand van de context (de groep), waarin het zich tijdelijk
bevindt, en niet meer aan de fixeerde oorspronkelijke context (zie ook
hoofdstuk drie). Bennett vergeet ook niet de vele mengvormen tussen de
verschillende substijlen te vermelden. Alsook haalt hij het voorbeeld aan van
het ontstaan van verschillende zalen met verschillende stijlen in clubs als een
fysieke verwezenlijking van zich tussen verschillende stijlen en subculturen te
bewegen. (Bennett, 2006).
Nu kan men kritiek uiten op een iets té postmoderne visie, waarbij
postmoderne personae lijken ten prooi gevallen zijn aan schizofrenie en
willekeur en hun eigen identiteit invullen, opsplitsen, negeren en
reconstrueren. In de gefragmenteerde ravecultuur wordt heel duidelijk dat –
deels om hun eigen credibiliteit te waarborgen – dat de jongeren die zich erin
bewegen een groot besef hebben van de verschillende substijlen41
. Wel wordt
deze postmoderne visie gesteund door de snelheid van verandering, en door de
vele crossovers tussen dance en rock zoals bijvoorbeeld Britse groep The
Prodigy, een kruising tussen dance en een rockact.
De fluïditeit kan men ook bespeuren in de evolutie van Warp Records, die zich
oorspronkelijk vooral op een dance-markt concentreerde (denk maar aan de
Track with no Name van Forgemaster), maar zich dan afkeerde van het
geaccelereerde, vaak puristische denken en zich meer concentreerde op
41 Subculturen zijn niet vreemd aan het telescoopeffect. Doordat de jongeren met hun neus erop zitten, zien ze elke
microscopische beweging in clubland, terwijl ze vinden dat alle rock hetzelfde klinkt.
90
luistermuziek – de zogenaamde intelligent techno – en op albums in plaats van
12”en. Ook de evolutie van Autechre van postrave naar meer abstractere
muziek die meer verwant is met geluidssculpturen en met abstracte hip hop,
dan met techno is exemplarisch voor de fluïditeit die wat men gemakshalve
subculturen noemt, kenmerken. Autechre en Warp zijn bijgevolg mooie
illustraties van de ontoereikendheid van het subculturele denken, en deze zijn
als casi bijgevolg goede argumenten voor meer fluïdere opvattingen in
verband met popmuziek, rave en hun relatie tot een jongerencultuur.
4.2.3. (Sub)cultureel Kapitaal en de Rol ervan in het Ontstaan van Intelligent
Techno
De socioloog Pierre Bourdieu bouwde in zijn boek „distinctie‟ een
sociologisch model op rond de notie van „cultureel kapitaal‟. Cultureel
kapitaal wordt verworven door educatie en is onlosmakelijk verbonden met
een sociale positie, hoewel economisch kapitaal en cultureel kapitaal niet in
een evenredige relatie tot elkaar staan. Het culturele kapitaal is een belangrijk
idee in een model van distinctie, waarbij men door middel van een cultureel
kapitaal zich onderscheid van andere mensen. Hierdoor worden volgens
Bourdieu culturele en sociale hiërarchieën bestendigd (Bourdieu, 1984). Sarah
Thornton bouwt op dit distinctiesysteem verder om de systemen in de
clubcultuur te beschrijven en begrijpen. Ze verfijnt de notie van cultureel
kapitaal tot subcultureel kapitaal. Dit gebruikt ze vooral om een meer nuttige
definitie van het begrip „hipheid‟ te geven. Ze stelt dat hipheid zich op
verschillende niveaus manifesteert, namelijk op een objectieve wijze, op vlak
van uiterlijk en van bezit – en meerbepaald het bezit van bepaalde platen – en
op een subjectieve wijze, meerbepaald spreekwijze en gedragscodes. Ze stelt
dat men ook een economisch kapitaal kan verwerven door middel van het
subculturele kapitaal, en dat dit het ultieme bevestigen van een subcultureel
kapitaal is (denk maar aan een DJ die zijn levensonderhoud voorziet door het
91
DJ'en). Een subcultureel kapitaal onderscheid zich volgens Thornton van een
cultureel kapitaal doordat het minder strikt klassegebonden is, maar juist meer
leeftijdsgebonden, en dat de media er een grote rol in speelt (Thornton, 1995).
Warp records profileerde – zoals ik hierboven in een historische schets
beschreef – zich door de Artificial Intelligence-reeks, en met de bedoeling om
muziek uit te brengen die de dansvloer oversteeg. Met dit doel probeerde
Warp Records zich te onderscheiden in een postrave technonetwerk, waarbij
veel ravers het gevoel hadden dat rave dood was. Door de snelheid waarmee
de dance-industrie zich ontwikkelde en zich bijgevolg fragmenteerde was er
een vermoeidheid ontstaan bij verschillende ravers. Veel ravers uit de eerste
generatie vonden dat er te veel weinig „echte‟ ravers nog waren, zeker met de
opkomst van acid house in de hitparades. Ze voelden dat wat hen ooit een
subcultureel kapitaal gaf, uitgevlakt werd door de vele mensen die zich dit
kapitaal toe-eigenden. Met intelligent techno beweerde Mitchell en Beckett dat
er werd teruggekeerd naar de oorsprong van techno, naar de 'ware'
basisbeginselen. (Thornthon, 1990; Reynolds, 1998). Steve Beckett vertelde
dat de bedoeling van Warp Records was om zich meer op bands – paradoxaal
tegen de basisbeginselen van techno – en full-albums te concentreren. Beckett
wou niet in het straatje verzeild geraken waarin veel dance-labeltjes terecht
kwamen, dat ze binnen het jaar aan de top staan om het jaar erna reeds failliet
te zijn. Beckett wou met Warp een meer waardevollere, en blijvender koers
inslaan (Reynolds, 1998).
Intelligent techno ontstond dus vanuit een drang om terug naar de waarden
van de oorspronkelijke techno te keren, met andere woorden: om eenzelfde
subcultureel kapitaal op te bouwen als de vroege techno, maar niet door puur
functionele dansmuziek te componeren, maar juist door muziek die, niet enkel
in een roes kon gesmaakt worden; muziek die ook een autonome artistieke
waarde bezat.
92
4.2.4. De Britse Dance-Industrie en de Plaats van Warp Records Hierin
Het is zinnig om Warp Records kort te belichten in en economische context,
en meerbepaald in de context van de Britse dance-industrie, om zo de
mechanismen ervan bloot te leggen. Het is ook zinnig om zo te tonen hoe het
ontstaan van de term intelligent techno deels bepaald werd door economische
redenen. Hesmondhalgh heeft een studie uitgevoerd naar de al dan niet
vermeende onafhankelijkheid van de Britse labeltjes die zich op dance en rave
concentreerden. Doordat de ravecultuur zich op andere waarden beroep deed
dan in rock het geval was, namelijk op de onmiddellijkheid en sensualiteit in
plaats van authenticiteit, ernstigheid en integriteit, creëerde deze industrie
vooral artiesten die zich in anonimiteit hulden. Deze artiesten – die in
tegenstelling tot rock, vaak de technici in de studio‟s waren – hebben geen
grote promotiecampagnes nodig om hun platen te verkopen, doordat de dance-
industrie vooral steunde op een kleine nichè van geïnteresseerden die zich
reeds concentreerden op het volgen van deze markt en die deze markt ook op
een meer directere wijze beïnvloedt. Hierdoor draait volgens Hesmondhalgh
deze industrie niet meer mee in het sterrensysteem van de grote
platenmaatschappijen (de zogenaamde majors), en is er een grotere
democratisering, door de decentralisering die het als gevolg heeft.
(Hesmondalgh, 2006)
In tegenstelling tot de politiek en antiautoritair geïnspireerde punklabeltjes in
de jaren zeventig, die doelbewust naar een autonome basis streefden – als
independent – worden de kleinschalige dancelabels niet zo sterk gedreven
door een idealistisch geïnspireerd gedachtegoed. Hesmondhalgh haalt een
aantal casi aan om aan te tonen dat veel dancelabeltjes samen werken met
majors, en dat er een verschillende soorten systemen bestaan waarbij er
sublabels van de majors opgericht worden, die een relatieve autonomie hebben
om zich meer op een niche te richten. Hesmondhalgh beschrijft ook twee
technieken om financieel te renderen, namelijk het uitbrengen van de
93
compilatiealbums of het zoeken naar crossovers, waarbij er een nummer en/of
een act aandacht krijgt in het rockmilieu, en eventueel in de hitlijsten terecht
komt. Het grote probleem hierbij is het verlies van de credibiliteit, of het
subculturele kapitaal, waardoor als labeltje minder verkoopt in het
nichewereldje. Dit toont de moeilijke relatie die undergroudlabeltjes hebben
met eventueel succes. Vaak stoppen de labeltjes die niet meewerken uit
financiële noodzaak. Andere labels, zoals Warp Records, zullen doelbewust
een meer stergericht systeem aannemen (Hesmondhalgh, 2002).
Warp is een typevoorbeeld van een oorspronkelijk independent label dat
noodgedwongen heeft moeten herstructureren en herprofileren heeft om te
overleven op de muziekmarkt. Oorspronkelijk bracht Warp Records
voornamelijk clubgerichtere releases uit. Warp zal zich in het begin van de
jaren negentig van de vorige eeuw, een meer „rock‟-gebaseerd sterrensysteem
aanmeten waarbij het artiesten een platencontract aanbiedt – in tegenstelling
tot de anonieme artiesten die white labels uitbrachten – en full-albums
uitbrengt. Om zich te herstructureren en te herprofileren op een bredere markt,
zal Warp de Artificial Intelligence-albumreeks uitbrengen, hiermee baseerde
het label zich meer op een 'rock'-gerichte waarden: authenticiteit en integriteit.
De muziek was bedoelt om naar te luisteren, om het functionele, het dansen te
overstijgen en dus een artistieke waarde op zich te hebben. (Young, 2006)
Warp probeerde enerzijds haar credibiliteit, haar subcultureel kapitaal te
behouden en anderzijds om te overleven door zich op een bredere markt te
richten. Een artiest als Aphex Twin toont deze evolutie duidelijk:
oorspronkelijk bracht hij techno uit onder het pseudoniem Polygon Window,
om later te verrijzen als the Aphex Twin, waarmee hij zijn persoonlijkheid –
een gemuteerde versie weliswaar – op de voorgrond plaatst. Het album
„Richard D. James Album‟ (1995) is hier een culminatie van: op de hoes staat
een foto van zijn gelaat (zie bijlage 1, Fig. 10) met een verwrongen grijns, en
de plaat draagt zijn echte naam. Uiteraard vergeet Warp haar technoverleden
94
niet: Autechre blijft bijvoorbeeld eenzelfde DJ-anonimiteit behouden, maar dit
is meer vanuit een doelbewust dehumaniseren van hun oeuvre, en Aphex Twin
lijkt met zijn griezelige demonische grijns meer een parodie op de super-DJ
sterren zoals Fatboy Slim en Laurent Garnier dan een echte ster42
.
Momenteel heeft Warp haar visie volledig uitgebreid, en zich volledig op een
pop/rockmarkt geworpen door zelfs twee indierockgroepen te tekenen: Battles
en Maximo Park, dat met hun new wave geïnspireerde rock een antwoord was
op alle garagerockgroepjes die na the Strokes onstonden.
4.2.5. De Postindustriële Context en het Verlies van het Verlichte Geloof in
Progressie
Ik zal tot slot van dit hoofdstuk een voorzichtige verklaring geven over de
redenen van het constitueren van een absolute, autonome zelfrefererende
muzikale wereld doorheen het oeuvre van Autechre. Hiervoor zal ik enerzijds
steunen op het werk van Tricia Rose en anderzijds op het werk van Herman
Sabbe.
4.2.5.a. Een Autonome Muzikale Wereld
Zoals duidelijk blijkt uit de analyse van Autechres muziek, constitueren
Brown en Booth een autonome, zelfreferende en zelffunctionerende
wereld doorheen hun muziek (zie de afsluitende conclusie van
hoofdstuk drie). Dit soort componeren wordt door Sabbe „integraal
componeren‟ genoemd.
Men kan een autonome muzikale wereld drie eigenschappen toedichten.
( i ) Een eerste is dat deze wereld objectief is. Dit impliceert dat er een
afwezigheid van het subject is (absence du sujet). Dit betekent dat deze
42 Een ster moet er mooi en aantrekkelijk ogen om te verkopen.
95
wereld op zich staat, en bijvoorbeeld geen geïndividualiseerde visie van
een individu op de wereld is. Een objectieve wereld zal bijgevolg ook
mechanisch zijn, en zich volgens een aantal interne wetten ontplooien
en evolueren. Zoals reeds besproken is de gedehumaniseerde wereld
van Autechre hier op enerzijds een filosofisch niveau en anderzijds op
een stilistisch niveau niet vreemd aan. Het reeds aangehaalde voorbeeld
Anvil Vapre toont het gedehumaniseerde karakter, alsook het toepassen
van sampling, synthese en digitale manipulatie in het uitvoerig
besproken composities Ccec en Gantz Graf tonen de objectieve,
gedehumaniseerde karakter van de muzikale wereld van Autechre.
( ii ) Een tweede eigenschap van een autonome muzikale werelds is dat
deze absoluut en totalitair is. Door haar objectieve karakter
constitueert men een wereld die alles is, was en zal zijn, of kan zijn.
Ook wordt alle bestaande materiaal theoretisch gezien in deze wereld
geïncorporeerd. De technieken van het samplen en van de
geluidssynthese betekenen theoretisch dat men respectievelijk gelijk
welk bestaand geluid kan incorporeren in de compositie, of elk
onbestaand geluid kan synthetiseren en in de compositie gebruiken.
( iii ) Een laatste eigenschap van een autonome wereld is dat ze
ahistorisch is. Door haar objectiviteit – het verdrongen subject – en
haar totalitaire karakter wordt elk historisch wordingsproces genegeerd.
Deze wereld is er al altijd zo geweest als een onwrikbaar gegeven.
Stilistisch gezien valt bijvoorbeeld op in het oeuvre van Autechre dat de
evoluties in veel nummers zich op een subatomisch niveau afspelen.
Het oeuvre heeft ook een relatief grote stilistische consistentie. Uit een
nummer als Gantz Graf blijkt dat de muziek aan enkel interne wetten
lijkt te gehoorzamen, en dat men met de tijd een loopje neemt.
96
4.2.5.b. Een Mentale Structuur
Als verklaring voor deze constructie van een objectieve, totalitaire en
ahistorische muzikale wereld, richt ik mij op het opbouwen van de
mentale structuur van Autechre. Een mentale structuur is een ander
woord voor een wereldvisie. Deze neemt een individu over van de
sociale groep waarin hij zich bevindt. Deze mentale structuur bepaalt de
parameters en de criteria waarmee een componist muzikale creaties
beoordeelt, en bijgevolg vorm geeft. Men kan dus zeggen dat muzikale
creaties uitingen zijn van eenzelfde mentale structuur die een componist
deelt met de leden van de sociale groep waarin hij behoort. Bijgevolg
wordt een individu bepaald door haar of zijn socio-economische
context waarin hij of zij zich beweegt (Sabbe, 1988).
Sabbe stelt dat de een aantal stromingen van de naoorlogse avant-garde
eenzelfde mentale structuur bezitten, ondanks de stilistische verschillen
die er bestaan. Zoals reeds aangehaald, gebruikt hij hiervoor twee
concepten, namelijk 'absence du sujet' en 'absence du temps'. Deze
twee noties kunnen ook toegepast worden op de autonome,
zelfregulerende wereld van Autechre, omdat deze dezelfde kenmerken
bezit als het serialisme, het minimalisme, en het toevalsdenken – de
drie naoorlogse tendensen waar Sabbe eenzelfde mentale structuur in
ontwaart. Deze mentale structuur bestaat er concreet uit dat de
autonome wereld objectief is, en dus elke subjectiviteit ontbeert.
Hierdoor wordt deze wereld totaliserend en arbitrair: elk element maakt
theoretisch gezien deel uit van de muzikale wereld. Deze objectieve
wereld is ook niet onderhevig aan het worden, of aan enig historische
evolutie en ontbeert bijgevolg elke tijd (Sabbe, 1988).
Sabbe haalt als oorzaak voor deze mentale structuur het verlies van het
verlichte geloof in vooruitgang. Als escapisme zullen deze componisten
een objectieve wereld proberen constitueren die absoluut is en die niets
97
te maken heeft met de historisch gevormde reële wereld. Hierin is er
geen plaats voor een subject, en deze wereld is ook niet afhankelijk van
verandering. De interne wetten van zo‟n wereld zijn objectief en
bijgevolg onveranderlijk – met andere woorden, niet onderhevig aan
evolutie en bijgevolg dus ahistorisch. Een statisch gegeven. Deze visie
is bijgevolg mechanisch en dominant, alles verloopt volgens een aantal
strikt vastgestelde, interne en objectieve wetten. Deze visie construeert
zo een zelfregulerende wereld.
4.2.5.c. Postindustrialiteit, Hip Hop, Detroit Techno, Tatcher en het Verlies
van Geloof in Progressie
Tricia Rose beschouwt hip hop als een reflectie op en als reactie tegen
het harde bestaan in de verpauperde wijken door een zwarte minderheid
in New York. Ze bekijkt het fenomeen als een agressieve vorm van
identiteitsconstruerende expressie in een harde, economisch
verpauperde omgeving (Rose, 1994).
In eenzelfde context kan men het ontstaan van techno in Detroit
plaatsen. Detroit was een bloeiende industriestad die voornamelijk
gericht was op auto-industrie. Door de recessie in de jaren tachtig zal er
een algemene werkeloosheid en vergrauwing van de stad ontstaan. De
techno die er gemaakt werd, wordt net als hip hop in de Bronx
beschouwd als een reflectie op en een reactie tegen het harde post-
urbane leven. In tegenstelling tot hip hop, die haar omgeving
herstructureerde, vluchtte Techno weg in een eigen mechanische,
futuristische wereld (Reynolds, 1998; Keunen, 2002; Forment,
ongepubliceerd).
Door de antisociale maatregelen van Tatcher werden in de jaren tachtig
in Midden-Engeland veel mijnen gesloten en hieronder leed de Engelse
98
industrie. Net als in New York en Detroit zal er rond Manchester een
algemene verpaupering ontstaat. Niet toevallig ontstonden juist in de
die periode de illegale raves, meestal in leegstaande fabriekspanden en
opslagloodsen. Acid house en de hele ravecultuur was net als de techno
in Detroit een poging tot het ontsnappen van de ravers in een euforische
luchtbel, door het dansen en door middel van drugs. De ravers poogden
een eigen realiteit te constitueren naast de harde werkelijkheid van de
week. Zoals ik reeds beschreven heb ontstond in de nasleep van rave
intelligent techno.
Hip hop, techno en rave hebben elk stilistisch en sociologisch gezien
een grote invloed gehad op intelligent techno en op Autechre. Ook kan
men een gemeenschappelijk kenmerk ontdekken in deze drie
momenten, namelijk het teloorgaan van een economische vooruitgang,
die vaak gepaard ging het verlies van een optimisme (zoals
bijvoorbeeld de golden sixties). Dit verlies van een optimisme wordt
gereflecteerd in de drie contexten, en vertoont parallellen met de
mentale structuur van de beschreven naoorlogse avant-garde. Men kan
bijgevolg stellen dat verlies van geloof in een historische progressie als
gevolg heeft dat men een andere realiteit doorheen muziek probeert te
construeren. Rose duidt in hip hop de duidelijk agressieve
identiteitsvorming, heel hard gericht tegen de postindustriële omgeving.
De techno-artiesten vluchtten in een futuristische, doelbewust
gedehumaniseerde realiteit. Rave vluchtte ook in een andere realiteit,
een wereld van acid house, dansen en drugs. Intelligent dance music
vluchtte weg in zichzelf, in een cocon waar men alleen naar de muziek
luistert.
Zoals reeds beschreven constitueert Autechre ook een autonome,
zelfregulerende wereld doorheen hun muziek, en ik denk dat ik niet te
ver ga door te beweren dat Booth en Brown ongeveer eenzelfde
99
mentale structuur delen met rave en techno, door de gelijkaardige
socio-economische context. Deze mentale structuur vertoont parallellen
met de mentale structuur van de beschreven stromingen uit de na-
oorlogse avant-garde, en het is dan ook niet verwonderlijk dat dit
repercussies heeft op het esthetische niveau. Booth en Brown proberen
namelijk evenzeer absolute muziek te maken als een substituut voor de
realiteit die hen niets meer biedt. Een autonome wereld waar ze zichzelf
volledig in kunnen terug trekken.
100
5. Conclusie.
Ik heb in de voorgaande drie hoofdstukken een beeld te proberen schetsen van de
absolute kenmerken van het oeuvre van het elektronische duo Autechre. De werkwijze
die ik hiervoor aanwendde bestond eruit eerst een definitie te geven van de notie
'absolute muziek' (te vinden in hoofdstuk 2). Hiervoor gebruikte ik de definitie die
Scruton in de New Grove for Music and Musicians vastlegde. Het brandpunt van deze
definiëring is dat deze notie eerder slaat op een esthetisch probleem dan op een feitelijk
gegeven. Ik heb een aantal kenmerken van deze idee uitgelijnd. Het eerste kenmerk is
dat absolute muziek instrumentaal is. In eerste deel van het derde hoofdstuk ging ik na,
door de analyse van de compositie Ccec en door het bespreken van de concertsituatie
van Autechre, in hoeverre Autechres oeuvre instrumentaal is. Uit deze analyse bleek dat
men kan stellen dat dit oeuvre instrumentaal is.
Het tweede kenmerk van absolute muziek is het ontbreken van alle referenties naar
extramuzikale marginalia en fenomenen. Om dit te analyseren bij Autechre, heb ik mij
enerzijds gericht op de titels en de beeldvorming rond Autechre, en anderzijds op een
dieper niveau, namelijk de muzikale technieken. Deze splitste ik naar analogie met de
avant-garde elektro-akoestische muziek in twee categorieën op: de eerste is
geluidssynthese; de tweede categorie was sampling (de postmoderne reïncarnatie van de
tape-experimenten van musique concrète). Ik besprak deze twee technieken, om als
volgt er de ontoereikendheid van te duiden om de geluidswereld van Autechre te
bespreken. Toch heb ik een aantal beloftes ervan uitgelijnd om daaraan een drietal
implicaties van deze technieken te hangen.
( i ) De eerste implicatie is dat een geluidswereld die opgebouwd wordt door sampling
en geluidssynthese een gedehumaniseerd karakter krijgt. Hierdoor verdwijnt het subject
in de composities en wordt er een objectieve wereld gecreëerd. In het vierde hoofdstuk
heb ik dit vanuit een historisch en sociologisch perspectief bekeken. Hieruit heb ik de
conclusie getrokken dat het dehumaniseerde karakter van de geluidswereld van
Autechre historisch gezien een erfgenaam is uit techno en rave. Deze deels
overlappende stromingen hebben namelijk als kenmerk dat de mensen die muziek
101
componeren anoniem zijn, doordat de muziek in dienste van het dansen staat. Het
individu verdwijnt door het dansen in een collectieve beleving. Sociologisch gezien
verklaarde ik deze dehumanisering en objectivering als een gevolg van een verlies in het
geloof in progressie. Dit haalde ik uit een sociologisch model die Sabbe opbouwde om
een aantal tendensen te verklaren bij de hoge hedendaagse klassieke componisten.
Hier wordt de notie van absolute muziek problematisch: als absolute muziek objectief
en gedehumaniseerd is, wat doet men met de expressie die in de romantiek als een
belangrijkste voorwaarde voor muziek werd beschouwd? De muziek van Autechre lijkt
geen menselijke gemoedstoestand uit te drukken, maar toch kan men moeilijk alle
menselijke expressie ervan ontkennen.
( ii ) De tweede implicatie is dat er een oneindig aantal mogelijkheden beloofd wordt.
Bijgevolg is muziek die door middel van synthese, sampling en computermanipulatie
gemaakt wordt, niet meer gebonden aan bestaande wetten en beperking van traditionele
instrumenten. Uit de analyse van Autechres oeuvre blijkt dat dit enerzijds de intentie is,
maar dat anderzijds er nog steeds connotaties liggen verscholen in de muziek. Niet
onbelangrijk is dat de synthetiserende apparatuur die techno-artiesten gebruiken, juist
om hun beperkingen gebruikt worden. Hier komt een tweede problematische aspect van
de idee van absolute muziek om de hoek kijken. Muziek is namelijk altijd gefundeerd in
een technologische basis die altijd een invloed heeft. Ruimer gezien draagt muziek altijd
de invloed van haar historische, sociologische en economische context mee. In het geval
van Autechre toont hoofdstuk vier dit duidelijk.
( iii ) Tot slot is de derde implicatie van het technische muzikale vlak de
decontextualisatie van het muzikale materiaal. Zoals reeds vermeld is dit gegeven in het
licht van de notie van absolute muziek problematisch. Toch blijkt uit de analyse van
Autechres muziek dat deze muziek relatief gedecontextualiseerd is. Men kan nergens
duidelijk opmaken hoe deze geluidswereld precies gecreëerd werd. De relatie
apparatuur–geluid is diffuus, waardoor het geluid autonoom lijkt te functioneren.
Doorheen de muziekgeschiedenis werd er gezocht naar een positieve definitie van de
idee van absolute muziek. Hierbij kwam uit op – via de omweg van de wiskunde – een
102
formalistisch opvatting van muziek. Twee elementen zijn hier belangrijk in: enerzijds
objectiviteit en anderzijds structuur. Als men muziek objectief wil benaderen dan kan
men ze enkel op een vormelijk niveau beschouwen. Door de analyse van het nummer
Gantz Graf heb ik proberen duiden hoe de radicale digitale manipulatie de muzikale
wereld van Autechre haar betekenis op een vormelijk niveau krijgt.
In het vierde hoofdstuk heb ik de historische en de sociologische context van Autechre
geschetst. Historisch gezien kan Autechre in de elektronische muziek gesitueerd
worden. Deze neemt aanvang in de jaren veertig en vijftig van vorige eeuw, als 'hoge'
muziek. In de jaren zeventig ontstond er elektronische popmuziek, die een grote invloed
had in de jaren tachtig op een aantal zwarte muzikanten. Deze muzikanten zullen een
nieuwe stijl ontwikkelen, namelijk techno. Doorheen de jaren tachtig en negentig
schakelt techno in een hogere versnelling en fragmenteert in tientallen, misschien zelfs
honderden substijlen. Autechre kan men in een van deze substijlen situeren, namelijk de
intelligent dance music. De opkomst van intelligent dance music heb ik in het tweede
deel van dit hoofdstuk vanuit een sociologisch perspectief gesitueerd. Hiervoor vertrok
ik vanuit korte samenvattingen van studies over jongerenculturen. Ik vernauwde mijn
blikveld op techno en meerbepaald op de Britse dance-industrie. In deze context
situeerde ik Warp Records, het label dat Autechre een platencontract gaf en dat tot de
dag van vandaag hun muziek uitbrengt. Warp Records had een groot aandeel in het
ontstaan van de substijl intelligent dance music. Deze substijl bleek deels bewust
gecreëerd te zijn door Warp Records, om te overleven in een gefragmenteerde en veel te
snel evoluerende markt.
Tot slot van het vierde hoofdstuk heb ik een voorzichtig sociologische verklaring
gegeven over de mentale structuur van Autechre, door een aantal parallellen te trekken
tussen de historische avant-garde, het ontstaan van hip hop, de geboorte van techno en
de context waarin intelligent dance music en Autechre ontstond. Aan de hand van deze
parallellen heb ik de oorzaak van het construeren van een objectieve, autonome en
zelfreferentiële muzikale wereld proberen te achterhalen. De toverterm hiervoor was
'het verlies in het verlichte geloof in progressie'.
103
Als slotconclusie kan men stellen dat de muzikale wereld van Autechre opgevat wordt
als een autonoom zelfreferentiëel systeem. Daardoor krijgt dit oeuvre een aantal
absolute kenmerken, maar deze zijn op bepaalde punten problematisch. Dit constitueren
van een autonome muzikale wereld heeft uiteraard een sociologisch en historisch
context, die een aantal aspecten ervan verklaart.
~
104
Bibliografie
Attali, Jacques – Noise, The Political Economy Of Music (1985) – University Of
Minnesota Press, Minnesota
Auslander, Philip – Liveness, Performance And The Anxiety Of Simulation (2006)
– The Popular Music Studies Reader (Ed. Bennett A., Shank B. & Toynbee J.)
– Routledge, New York
Bennett, A., Shank B. & Toynbee J. (Ed.) – The Popular Music Studies Reader
(2006) – Routledge, New York
Bennett, Andy – Subcultures Or Neo-Tribes? Rethinking The Relationship
Between Youth, Style And Musical Taste (2006) – The Popular Music Studies
Reader (Ed. Bennett, A., Shank B. & Toynbee J.) – Routledge, New York
Boehmer, Konrad – Die Dritte Revolution Der Musik, Vom Konzert Zur Disko
(1998) – Tijdschrift Voor Muziektheorie Nr. 1
Bourdieu, Pierre – La Distinction, Critique Sociale Du Jugement (1979; Vertaling
Naar Engels, 1984) – De Minuit, Parijs
Brackett, David – Family Values In Music? Billie Holiday's And Bing Crosby's
'I'll Be Seeing You' (2006) – The Popular Music Studies Reader (Ed. Bennett
A., Shank B. & Toynbee J.) – Routledge, New York
Broeckx, Jan L. – Onbegrijpelijk De Nachtegaal, Essay Over Esthetiek En Kunst
(2002) – Vubpress, Brussel
Cagle, V.M. – Reconstructing Pop Subculture, Art, Rock And Andy Warhol (1995)
– Sage, Londen
Clarke, J. – Defending Ski-Jumper, A Critique Of Theories Of Youth Subcultures
(1981) – On Record, On Rock, Pop And The Written Word (Ed. Frith S. &
Goodwin A.) – Routledge, New York
105
Clayton, M Et Al. (Ed.) – The Cultural Study Of Music (2003) – Routledge, New
York
Cox, Christoph & Warner Danial – Audioculture, Readings In Modern Music
(2004) – Continuum, Londen
Cutler, Chris – File Under Popular, Writings About Popular Music (1985) –
Semiotext(E)/Autonomedia, New York
Cutler, Chris – Plunderphonia (1994) – Musicworks Nr. 60
Dahlhaus, Carl – Die Idee Der Absolute Muzik (1978) – Bärenreiter-Verlag,
Kassel
Denore, Tia – The Musical Composition Of Reality? Music, Action And Reflexivity
(1995) – Sociological Review, Nr. 43
Fink, Robert – The Story Of ORCH5, The Classical Ghost In The Hip-Hop
Machine (2005) – Popular Music Vol. 24/3 – Cambridge University Press,
Cambridge
Frith, Simon – Art Vs. Technology, (1986) – Media, Culture And Society, Nr. 8
Forment, Bruno – A Brave New Techo (2005) – Ongepubliceerd
Fubini, Enrico – A History Of Music Aesthetics (1987) – Macmillan Press
Limited, Londen
Goodwin, A – Sample And Hold, Pop Music In The Digital Age Fo Reproduction
(1990) – On Record, Roch, Pop And The Written Word (Ed. Frith S. &
Goodwin A.) – Pantheon, New York
Haraway, D. – Simians, Cyborgs And Women (1991) – Free Association Books,
Londen
Hesmondhalgh, David – Post-Punk‟s Attempt To Democratise The Music
Industry, The Success And Failure Of Rough Trade (1997) – Popular Music,
16/3
106
Hesmondhalgh, David – The British Dance Music Industry, A Case Study Of
Independent Cultural Production (2006) – The Popular Music Studies Reader
(Ed. Bennett A., Shank B. & Toynbee J.) – Routledge, New York
Holm-Hudson, – Quotation And Context, Sampling And John Oswald's
Plunderphonics (1997) – Leonardo Music Journal Vol. 7
Huq, Rupa – Raving, Not Drowning, Authenticity, Pleasure And Politics In The
Electronic Dance Music Scene (2002) – Popular Music Studies (Ed.
Hesmondhalgh D. & Negus K.) – Oxford University Press, Oxford
Huq, Rupa – Beyond Subculture, Pop, Youth And Identity In A Postcolonial World
(2005) – Routledge, New York
Keunen, Gert – Surfing On Pop Waves, Een Kwarteeuw Popmuziek (1996) –
Lannoo Leuven
Keunen, Gert – POP!, Een Halve Eeuw Beweging (2002) – Lannoo, Leuven
Kivy Peter – Music Alone, Philosophical Reflections On Th Purely Musical
Experience (1990) – Cornell University, Cornell
Leach, Elizabeth E. – Vicars Of 'Wannabe', Authenticity And The Spice Girls
(2001) – Popular Music Vol. 20/2
Leman, Marc – De Klankwereld Van Muziek, Inleiding Tot De Akoestische En
Sonologische Grondslagen Van De Muziekwetenschap (2002) – Acco, Leuven
Maffesoli, M. – The Time Of The Tribes, The Decline Of Individualism In Mass
Society (1996) – Sage, Londen
Negus, Keith – Producing Pop, Culture And Conflict In The Popular Music
Industry (1992) – Edward Arnold, Londen
Negus, Keith – Popular Music In Theory, An Introduction (1996) – Polity Press,
Cambridge
107
Osmond-Smith, David – New Beginnings, The International Avant-Garde –
Cambridge History Of 20th Century Music (2004) – Cambridge University
Press, Cambridge
Pini, Maria – Women And The Early Rave Scene (2006) – The Popular Music
Studies Reader (Ed. Bennett A., Shank B. & Toynbee J.) – Routlegde, New
York
Porcello, Thomas –The Ethics Of Digital-Audio Sampling, Engineer's Discourse
(1991) – Popular Music Vol. 10/1
Reynolds, Simon – Generation Ecstacy, Into The World Of Techno And Rave
Culture (1998) – Routlegde, New York
Rose, Tricia – A Style Nobody Can Deal With (1994) – Microphone Fiends,
Youth Music And Youth Culture – Routledge, New York
Sabbe, Herman – Esquisse D'une Sociologie De Certaines Musique
Contemporaines (1988) – Musique Et Societé, Hommages A Robert
Wangermée (Ed. Vanhulst H. & Haine M.) – Editions De l'Université De
Bruxelles, Brussel
Sabbe, Herman – All That Music! Een Antropologie Van De Westerse
Muziekcultuur (1996) – Acco, Leuven
Schoenberg, Arnold – Style And Idea, A Collection Of Essays (1951) – Williams
& Norgate, Londen
Shields, R. – Lifestyle Shopping, The Subject Of Consumption (1992) –
Routledge, New York
Straw, Will – Value And Velocity, The 12-Inch Single As Medium And Artefact
(2002) – Popular Music Studies (Ed. Hesmondhalgh D. & Negus K.) – Oxford
University Press, Oxford
Stubbs, David – The Futurologists (2003) – The Wire, Nr. 230
108
Tagg, Philip – From Refrain To Rave, The Decline Of Figure En The Rise Of
Ground (1994) – Popular Music Vol. 13/2 – Cambridge University Press,
Cambridge
Taruskin, Richard – The Third Revolution – The Oxford History Of Western
Music, The Late Twentieth Century (2004) – Oxford University Press, Oxford
Théberge, Paul - The 'Sound' Of Music: Technological Rationalisation And The
Production Of Popular Music (1989) – New Formations Vol. 8
Thornton, Sarah – Club Cultures, Music, Media And Subcultural Capital (1995) –
Polity Press, Cambridge
Van Veen, Gert – Welcome To The Future (1994) – Arena, Amsterdam
Webern, Anton Von – Der Weg Zur Neuen Muzik (1960) – Universal, Wenen
Young, Rob – Transformed By Sound (1997) –The Wire, Nr. 156
Young, Rob – Worship Of The Glitch, Digital Music, Electronic Distubance
(2002) – Undercurrents, The Hidden Wiring Of Modern Music (Ed. Young R.)
– Continuum, Londen
Young, Rob – Warp, Labels Unlimited (2005) – Black Dog Publishing, Londen
109
Selectieve discografie
Aphex Twin – On EP (1993) – Warp Records
Aphex Twin – Selected Ambient Works, vol. II (1994)– Warp Records
Aphex Twin – Richard D. James Album (1995) – Warp Records
Aphex Twin – Druqks (2001) – Warp Records
Kraftwerk – Autobahn (1974) – Capitol
Kraftwerk – Radio-Activity (1975) – Capitol
Kraftwerk – Trans-Europe Express (1977) – Capitol
NEU! – NEU! (1972) – Brain Records
NEU! – die 2 (1973) – Brain Records
Squarepusher – Hard Normal Daddy (1997) – Warp Records
110
Bijlage 1: afbeeldingen
Fig 1. foto van een concert van Autechre , waarop de MMT 8 te zien is
Fig. 2 de hoes van Amber
111
links: Fig. 3 het artwork van Ep7
rechts: Fig. 4 het artwork van Joy Divisions Unknown Pleasures (1979) door Peter Saville
Fig. 5 het artwork van Draft 7.30 Fig. 6 het artwork van Envane EP
112
Fig. 7 de hoes van Tri Repetae Fig. 8 de hoes van LP5
Fig. 8 de hoes van de Artificial Intelligence-compilatie
113
Fig. 9 de sticker die de Anti EP vergezeld
114
Fig. 10 de hoes van Aphex Twins Richard D. James Album (1995)
115
Bijlage 2: cd-bijlage
Cd 1
nr.1. Slip
nr.2. On (Aphex Twin)
nr.3. Drane2
nr.4. Surripere
nr.5. Tapr
nr.6. LCC
Cd 2
nr.7. Ccec
nr.8. Pro Radii
nr.9. VI Scose Poise
nr.10. Basscadet
nr.11. Flutter
nr.12. Gantz Graf