Project Talander - Departement Omgeving · 2019. 9. 4. · Talander om te telen met een...
Transcript of Project Talander - Departement Omgeving · 2019. 9. 4. · Talander om te telen met een...
1
Project Talander
Sofie Verreydt Juul De Witte Nikolaas Van Camp Mathijs Van Dijck Cedric Willekens Senne Mellaerts Senne van der Zweep Dylan Rodrigez Millis Jordan Rodrigez Millis Liam Van Eyck Robin De Koninck Fientje Verbruggen Nele Gerits
Bachelor in Agro- en Biotechnologie
Afstudeerrichting: Milieubeheer
Academiejaar 2018-2019
Campus Geel, Kleinhoefstraat 4, BE-2440 Geel
2
INHOUDSTAFEL
INHOUDSTAFEL ................................................................................................................. 2
INLEIDING ........................................................................................................................... 4
1 TEELTEN ............................................................................................................... 5
1.1 Graanteelten ...................................................................................................... 5
1.1.1 Winterrogge ................................................................................................................... 5
1.1.2 Spelt ................................................................................................................................. 6
1.1.3 Zomertarwe ................................................................................................................... 8
1.1.4 Zomergerst .................................................................................................................... 9
1.1.5 Triticale .......................................................................................................................... 10
1.1.6 Boekweit ....................................................................................................................... 11
1.2 Akkerteelten .................................................................................................... 13
1.2.1 Voederbieten ............................................................................................................... 13
1.2.2 Biologische pompoenenteelt: ............................................................................... 14
1.3 Braak ................................................................................................................... 17
1.3.1 Groenbemester ........................................................................................................... 17
1.3.2 Fauna akkers ............................................................................................................... 19
2 TEELTVOORWAARDEN ................................................................................. 21
2.1 Mechanische onkruidbestrijding ............................................................. 21
2.1.1 Granen ........................................................................................................................... 21
2.1.2 Akkerbouw ................................................................................................................... 22
2.2 Bemesting ......................................................................................................... 22
2.2.1 Wetgeving .................................................................................................................... 23
2.2.2 Organische bemesting ............................................................................................. 24
3 VERWERKING .................................................................................................. 33
3.1 Opslag................................................................................................................. 33
3.1.1 Bewaarbaarheid van het graan ............................................................................ 33
3.1.2 Verwerking van graan ............................................................................................. 33
3.1.3 Verwerking machines ............................................................................................... 33
3.2 Kwaliteitseisen ............................................................................................... 35
3.2.1 Werkwijze ..................................................................................................................... 35
3.2.2 Ontvangstvoorwaarde ............................................................................................. 35
3.2.3 Bepaling van de kwaliteitseisen ........................................................................... 36
3.2.4 Standaardisatie bakwaardigheidstest UGent .................................................. 38
3.2.5 Info van molenaar Bart Hoofs .............................................................................. 39
3.3 Voedselveiligheid .......................................................................................... 40
3.3.1 Toelating van het FAVV ........................................................................................... 40
3.3.2 Bedrijfsvoering en organisatie.............................................................................. 40
3.3.3 Controle ......................................................................................................................... 41
3.3.4 Verkoop van afgewerkte producten ................................................................... 41
3.3.5 Meldingsplicht ............................................................................................................. 41
3.3.6 Correctieve acties en corrigerende maatregelen .......................................... 41
3
3.3.7 Etikettering .................................................................................................................. 42
3.3.8 Traceerbaarheid ......................................................................................................... 42
3.3.9 Goede Hygiënepraktijken (GHP) ......................................................................... 42
3.3.10 Hazard Analysis of Critical Control Points (HACCP) ..................................... 42
3.4 Samenwerkingen en/of afzetmogelijkheden .................................... 44
3.4.1 Bakwaardig graan ..................................................................................................... 44
3.4.2 Afzet als veevoeder .................................................................................................. 48
4 BESLUIT ............................................................................................................. 50
LIJST MET AFBEELDINGEN ......................................................................................... 51
BIBLIOGRAFIE ................................................................................................................. 52
4
INLEIDING
De studenten van de Thomas More hogeschool, van de groep 3 Agro- en Biotechnologie,
Milieubeheer, hebben in kader van het vak “Streek- en plattelandsontwikkeling” deelgenomen aan
het multidisciplinair project voor de vzw Talander. In deze opdracht werd samengewerkt met de
richtingen ICT, Business en Sociaal werk.
Talander vzw is een woonzorgcentrum voor volwassenen met een mentale beperking gelegen in
Arendonk. De bewoners van het Talander worden in de maten van het mogelijke economisch
ingeschakeld in economische activiteiten die ze zelf leuk vinden. De studenten van 3Bio Milieu
hebben in opdracht van Talander een teeltadvies uitgedacht voor het biologisch telen van granen
op gronden die de vzw in concessie heeft gekregen van het Agentschap Natuur- en Bosonderzoek
(ANB). Op deze gronden worden vanuit het ANB-voorwaarden opgelegd hoe er geteeld mag
worden. Zo mag er geen maïs en geen aardappelen aangeplant worden, moet er in een
drieslagstelsel gewerkt worden en worden er grenzen opgelegd voor de bemesting.
In dit document zal een bespreking volgen van de verschillende mogelijkheden die er zijn voor
Talander om te telen met een beschrijving van de teelttechniek. Daarna volgt er een beschrijving
van de voorwaarden voor de teelt. Hierbij wordt uitgezocht hoe onkruid biologisch bestreden kan
worden, hoe de bemesting kan gebeuren, of er mogelijkheden zijn tot beheersovereenkomsten en
hoe geoogst moet worden. Als laatste worden de mogelijkheden voor verwerking van de teelten
bekeken.
5
1 TEELTEN
In dit deel zullen de verschillende teeltmogelijkheden besproken worden. Hierbij worden de
mogelijkheden weergegeven in hoofdstukken ingedeeld volgens het drieslagstelsel. Eerst zullen de
mogelijke graanteelten besproken worden, vervolgens de mogelijke akkerteelten en als laatste
wordt uitgelegd wat de mogelijkheden zijn bij de braakperiode.
1.1 Graanteelten
1.1.1 Winterrogge
Rogge is een graanteelt die daalt in areaal de laatste jaren. Vroeger was er een groot areaal omdat
deze teelt weinig eisen stelt aan de bodem en weinig last heeft van ziekten. Door de komst van
bemesting en bestrijdingsmiddelen is het areaal gezakt omdat andere teelten met deze middelen
meer opbrengst konden leveren. Doordat rogge echter weinig invloed heeft op het milieu is dit een
interessante teelt. Zomerrogge wordt niet geteeld maar winterrogge wel, daarom wordt hier
gekozen voor de teelt van winterrogge. Rogge is een graan dat ook als groenbemester gebruikt kan
worden omdat deze goed de chemische componenten in de bodem vasthoudt. Rogge is ook ideaal
voor in een vruchtwisselingssysteem met andere granen omdat deze (bijna) geen graanziektes kan
vermeerderen. Dit graan is ook uitermate geschikt voor zandgronden.
Teeltfiche: Winterrogge
Zaaiperiode Jan feb mrt apr mei jun jul aug sep okt nov dec
Zaaidichtheid Plantdichtheid 200 planten/m²
Zaaidichtheid 250 tot 320 zaden/m²
Gevoeligheden Winterhardheid Goed winterhard
Ziekte- en plaagresistentie Goed
Legeringsgevoeligheid Gevoelig (bij te hoge N-gift)
Overige Schotgevoelig
Bemesting Stikstof (N) 150 kg/ha
Fosfor (P2O5) 60 kg/ha
Kalium (K2O) 100 kg/ha
Overige 30 kg MgO/ha
Oogstperiode jan feb mrt apr mei jun jul aug sep okt nov dec
Opbrengst Graanproductie 7.000 kg/ha
Stroproductie 6.000 kg/ha
(Darwinkel & Zwanepol, 1991)
6
1.1.2 Spelt
Spelt is een wintergraan dat geteeld wordt voor menselijke consumptie. Zowel de zaai als de oogst
gebeurt het liefst zo laat mogelijk. Hoe later er gezaaid wordt, hoe minder onkruidproblemen
zullen voorkomen. Wanneer de bodem te lang nat is en er hierdoor laat geoogst wordt, zal spelt al
gaan uitschieten en is het niet langer bakwaardig. Wel kan spelt dan als veevoeding verkocht
worden.
Oerrasen zoals Tirolerrotkorn en Oberkulnrotkorn zijn typische rassen om op armere gronden te
telen. Ze hebben een goede jeugdontwikkeling, zijn matig ziektegevoelig en zijn goed onkruid
onderdrukkend.
Teeltfiche: Spelt
Zaaiperiode Jan feb mrt apr mei jun jul aug sep okt nov dec
Zaaidichtheid Plantdichtheid 200-225 planten/m²
Zaaidichtheid 300-325 korrels/m²
Gevoeligheden Winterhardheid Winterhard
Ziekte- en plaagresistentie Oude rassen zijn goed resistent
Legeringsgevoeligheid Gevoelig (bij te grote N-gift)
Overige Schotgevoelig (bij late en natte
oogst)
Bemesting Stikstof (N) Max. 50 kg/ha voor oude rassen
Fosfor (P2O5) 12 kg/ha
Kalium (K2O) 28 kg/ha
Overige
Oogstperiode jan feb mrt apr mei jun jul aug sep okt nov dec
Opbrengst Graanproductie 3.000 kg/ha
Stroproductie 7.000 kg/ha
(Dewaele, Delanote, Van Haver, & Verbeke, praktijkgids biologische spelt, 2015)
(Jules, 1997)
7
Opbrengst:
Ongepelde spelt brengt 2-4 ton/ha op. Bakwaardige spelt heeft een marktwaarde tussen 600 en
800 euro/ton. De pelkosten zijn ongeveer 150 euro/ ton met een pelrendement van 65%. De
marktprijs voor gepelde spelt wordt dan: (600+150)/65% = 1154 euro/ton. (Dewaele, 2015) Spelt
bestaat voor 70% uit graan en voor 30% uit kaf. Hieruit wordt er nog 70% graan overgehouden na
het pellen. Er gaat tijdens het pelproces een beetje graan verloren, zo wordt er gerekend op een
pelrendement van 65%. (Vuylsteke & Govaerts, 2007)
Voor een brood is 500gram speltbloem nodig. Uit 1 ha kunnen we gemiddeld 3 ton ongepeld spelt
oogsten. Met een pelrendement van 65% krijgen we 2 ton gepeld spelt per ha. Uit 2 ton spelt
kunnen we 4000 broden halen. Stel dat de prijs van een brood 2,30 euro is, hebben we een
opbrengst van 9200 euro.
8
1.1.3 Zomertarwe
Hoewel Zomertarwe reeds wordt geteeld geven we in deze paragraaf een kort overzicht van de
teelt. Het graan kan verwerkt worden in brood en meel en is ook mogelijk te verwerken als
veevoeder.
Teeltfiche: Zomertarwe
Zaaiperiode Jan feb mrt apr mei jun jul aug sep okt nov dec
Zaaidichtheid Plantdichtheid 200 planten/m²
Zaaidichtheid 450 tot 500 zaden/m²
Gevoeligheden Winterhardheid Niet winterhard
Ziekte- en plaagresistentie Gevoelig
Legeringsgevoeligheid Gevoelig
Overige Schotgevoelig
Bemesting Stikstof (N) 150 kg/ha
Fosfor (P2O5) 60 kg/ha
Kalium (K2O) 225 kg/ha
Overige /
Oogstperiode jan feb mrt apr mei jun jul aug sep okt nov dec
Opbrengst Graanproductie 5.000 - 7.000 kg/ha
Stroproductie 3.500 kg/ha
(Vuylsteke I. , 2005)
9
1.1.4 Zomergerst
Tot slot bespreken van gerst. Het is een graansoort die eerder interessant is voor jenever- of
bierproductie, en minder voor brood. De reden daarvoor is dat het graan weinig gluten bevat.
Verder stelt de graansoort weinig eisen naar bodem. Men maakt een onderscheidt tussen oude en
nieuwe rassen. Oude rassen zouden beter omgaan met een lagere bemesting, terwijl nieuwe
rassen een hogere productie zouden leveren.
Teeltfiche: Zomergerst
Zaaiperiode Jan feb mrt apr mei jun jul aug sep okt nov dec
Zaaidichtheid Plantdichtheid 200-250 planten/m²
Zaaidichtheid 450-600 zaden/m²
Gevoeligheden Winterhardheid Niet winterhard
Ziekte- en plaagresistentie Oude rassen zijn meer resistent
Legeringsgevoeligheid Gevoelig (bij te hoge N-gift)
Overige Schotgevoelig
Bemesting Stikstof (N) 115 kg/ha
Fosfor (P2O5) 60 kg/ha
Kalium (K2O) 130 kg/ha
Overige /
Oogstperiode jan feb mrt apr mei jun jul aug sep okt nov dec
Opbrengst Graanproductie 5000 – 7000 kg/ha
Stroproductie 3500 kg/ha
(Timmer & Bosch, Teelt van zomergerst, 1999)
10
1.1.5 Triticale
Triticale is kruising tussen tarwe en rogge, op deze manier combineert het graan de hoge
productiviteit van tarwe met de goede vorst-, droogte- en ziekteresistentie van rogge. Door de
hoge eiwitwaarden en lysine-gehalte van het graan is het zeer geschikt als veevoeder. Triticale kan
echter niet gebruikt worden voor het bakken van brood. Deeg geproduceerd van triticale is slap,
kleverig en dus niet bakwaardig. Dit door de gebrekkige hoeveelheid gluten in het graan. We
stellen deze teelt dus enkel voor als alternatief indien blijkt dat bakwaardig graan telen niet
mogelijk is met de opgelegde beperkingen.
Qua rassenkeuze is er bij triticale een ruim assortiment aan mogelijkheden. De eigenschappen van
de verschillende rassen kunnen enerzijds sterk aansluiten bij tarwe of bij rogge. De zogenaamde
“rogge-rassen” worden eerder gekenmerkt door hun goede residenties, deze krijgen dan ook de
voorkeur in deze case. Een voorbeeld van een goed resistent ras is Vuka van zaadhuis Biocer. Dit
ras onderscheid zich van andere door zijn sterke en gezonde groei, zonder te moeten inboeten in
opbrengst. Van dit ras is er biologisch zaaizaad beschikbaar op de markt. Omdat rassenproeven bij
triticale van jaar tot jaar sterk schommelende resultaten geven, raden wij u wel aan om u bij de
aankoop van zaaizaad goed te informeren bij uw zaadhandelaar.
Teeltfiche: Triticale (voor zgn. rogge-rassen)
Zaaiperiode Jan feb mrt apr mei jun jul aug sep okt nov dec
Zaaidichtheid Plantdichtheid 200 planten/m²
Zaaidichtheid 300 tot 400 zaden/m²
Gevoeligheden Winterhardheid Winterhard
Ziekte- en plaagresistentie Goed
Legeringsgevoeligheid Gevoelig
Overige Schotgevoelig
Bemesting Stikstof (N) 150 kg/ha
Fosfor (P2O5) 60 kg/ha
Kalium (K2O) 100 kg/ha
Overige
Oogstperiode jan feb mrt apr mei jun jul aug sep okt nov dec
Opbrengst Graanproductie 7.000 kg/ha
Stroproductie 5.000 kg/ha
(Inagro, Onderzoek en Advies in Land- en tuinbouw, 2012)
(Darwinkel A. , 2003)
11
1.1.6 Boekweit
Boekweit is een pseudo-graan. Bijgevolg mag het als akkerteelt gebruikt worden in het
drieslagstelsel. Verder mag het ook gebruikt worden als groenbemester op een braakliggend
perceel, onder voorwaarde dat het niet geoogst wordt. Het is een gewas dat goed gedijt op arme
zandgronden.
Als groenbemester is het een dankbaar gewas aangezien het zeer goed is voor bestuivers. Het zit zo
doorgaans ook in akkerrand mengsels. Aangezien Talander vzw eigen bijen en imker hebben is het
inpassen van boekweit op braakliggend perceel zeker een interessant idee.
Indien boekweit wordt ingepast als akkerteelt moet er eerst goed nagedacht worden over de afzet
hiervan. Aangezien er in dit geval jaarlijks zowel een graanteelt als boekweit geoogst wordt, krijgt
men relatief grote hoeveelheden aan opbrengst die verwerkt moeten worden.
1.1.6.1 Zaaien
Datum Eind mei, begin juni. Na de nachtvorst
Rijafstand 0,45m
Zaaidichtheid 45 – 60 kg/ha
Voor het zaaien moet een vals zaaibed aangelegd worden. Ploegen en eggen is hierbij voldoende. 8
– 10 dagen na het zaaien opnieuw overeggen. Over de keuze van de rassen is zeer weinig
informatie te vinden.
1.1.6.2 Opvolging
Belangrijk voor de opbrengst van boekweit is bevruchting. Het combineren met akkerranden
die bestuivers aantrekken wordt daarom aangeraden. Dit is op Talander vzw misschien een minder
groot probleem aangezien er een imker met eigen kolonies aanwezig is.
Boekweit is gevoelig aan hoge vochtgehalten. Aangezien er op Talander vzw op zandgronden
geteeld wordt is dit geen probleem. Verder is het door zijn snelle groei weinig vatbaar voor
onkruiden. In de biologische landbouw mogen er geen chemische bestrijdingsmiddelen gebruikt
worden, de ‘resistentie’ tegen onkruiden is daarom mooi meegenomen.
Typisch aan oudere gewassen is dat ze praktisch geen bemesting nodig hebben.
1.1.6.3 Oogst en opbrengst
Boekweit vervolledigt zijn cyclus in ongeveer 3 maanden. Afhankelijk van het weer kan het geoogst
worden eind augustus tot begin september. De opbrengst bedraagt gemiddeld 1,5 ton/ha.
1.1.6.4 Verwerking
Boekweit kan voor verschillende doeleinden gebruikt worden. Ten eerste, indien het bakwaardig is,
kan het zoals andere soorten meel gebruikt worden bij het bakken van brood, koekjes,
pannenkoeken...
12
Indien het niet bakwaardig is kan boekweit gebruikt worden als veevoeder. Het is wel giftig voor
koeien. Het is zeer aannemelijk dat er jaren geen bakwaardig boekweit zal geoogst worden, of dat
er een overschot is. Het zoeken naar een samenwerking met landbouwers in de buurt om het als
veevoeder te kunnen afzetten is daarom aangeraden
(Boekweit, sd)
(van Hall, 1853)
(Vazhov, Kozil, & Odinstev, 2013)
13
1.2 Akkerteelten
1.2.1 Voederbieten
Teeltfiche: Voederbieten
Zaaiperiode Jan feb mrt apr mei jun jul aug sep okt nov dec
Zaaidichtheid Plantdichtheid 9 planten/m²
Zaaidichtheid 10 planten/m²
Gevoeligheden Winterhardheid Niet winterhard
Ziekte- en plaagresistentie Rhizoctonia-aantasting
Overige /
Bemesting Stikstof (N) 160 kg/ha
Fosfor (P2O5) 75 kg/ha
Kalium (K2O) 350 kg/ha
Overige /
Oogstperiode Jan feb mrt apr mei jun jul aug sep okt nov dec
Opbrengst Voederbiet productie 100 ton/ha
(Paulissen, 2006)
14
1.2.2 Biologische pompoenenteelt:
(wageningen, 2008)
1.2.2.1 Bodem:
Pompoenen kunnen zowel geteeld worden op zandgronden als kleigronden. Ze zijn wel gevoelig
voor natte en koude gronden, daarom is goed ontwatering bij kleigronden zeer belangrijk. Te natte
gronden kunnen leiden tot rotting van de vrucht. Bij zandgronden zal het water geen probleem zijn,
maar wel dat ze te koud kunnen worden. Door stro onder de pompoenen te leggen gaat dit
probleem opgelost geraken. Pompoenen verdragen geen te kort aan water. De planten verdampen
veel water, waardoor ze een hoge behoefte aan water hebben. Daarom is het belangrijk dat er
geen ondoordringbare lagen zitten in de bodem, zodat de planten diep kunnen wortelen.
Het voordeel van zandgronden voor de pompoenteelt is dat deze gronden in het voorjaar sneller
opwarmen, waardoor er sneller gezaaid kan worden. Wanneer er sneller gezaaid kan worden, kan
er ook sneller geoogst worden. Of er kan gespeeld worden met zaaidatum, waardoor er
verspreider geoogst kan worden. De optimale pH voor pompoenplanten ligt tussen de 6,0 tot 7,5.
Wel zouden pompoenen geteeld op een zandgrond, minder lang houdbaar zijn (hiervoor is geen
duidelijke verklaring voor te vinden).
15
1.2.2.2 Bemesting:
- Stikstofbehoefte:
Uit praktijkervaringen van biologische telers blijkt dat er met een lagere beschikbaarheid dan 160
kg stikstof voor de pompoenen ook goede resultaten gehaald kunnen worden. Mest moet
uitgereden worden in het voorjaar, op geploegde bodem. Doordat de plant een grote behoefte
heeft aan stikstof, is het interessant dat er tussen de planten grasklaver of klaver geteeld wordt.
Klaver is een vlinderbloemige, deze planten geven eiwit af aan de bodem die gebruikt kan worden
door de pompoenplant. Ook gaat deze tussenteelt de onkruiden onderdrukken die tussen de
planten zou groeien.
- Fosfaatbehoefte:
De fosfaat behoefte van pompoenen is niet groot, uit de praktijk blijkt dat door gebruik van
organische mest de fosfaatbehoefte wordt voldaan.
- Kaliumbehoefte:
Pompoenen zijn ingedeeld in de normaal kali-behoeftige gewassen. Kali is belangrijk voor de
gezondheid van een plant, maar ook de bewaarheid kan erdoor beïnvloed worden. De gift van
kalium wordt gebaseerd op basis van het K-getal. Het K-getal wordt door bemonstering van de
bodem bepaald, de kalibemesting af van de kalitoestand van de bodem en de gewasbehoefte.
- Magnesiumbehoefte:
Magnesiumgebrek is een frequent probleem, maar hier wordt in de praktijk weinig aan
gedaan. Eén van de belangrijkste oorzaken van een tekort aan magnesium is een zware kali
bemesting of een sterk kalihoudende grond. Kalium werkt de werking van magnesium tegen. Er kan
dan meer als genoeg magnesium aanwezig zijn, maar dit is dan niet bereikbaar voor de plant. Een
oplossing is het gebruik van patentkali of kieseriet.
16
1.2.2.3 Teeltwijzen:
- Zaaien:
Pompoenen kunnen ingezaaid worden van ongeveer half mei tot half juni. Maar het is niet zo
belangrijk om naar de kalander te kijken, maar eerder naar de bodem. Het is belangrijker dat de
grond bij de start voldoende droog en warm is, dan maken later gezaaide pompoenen hun
achterstand nog goed. Terwijl een slechte start heel het seizoen zichtbaar blijft.
Om een goed zaaibed te krijgen moet als eerste de uitgangssituatie goed zijn. Dit betekent dus dat
er goed vlak ploegwerk plaats moet vinden. Dit is vooral van belang omdat pompoenen tussen de
drie en vijf centimeter diepte gezaaid moeten worden. Op slempgevoelige gronden is het aan te
raden om rond de twee tot drie centimeter diep te zaaien vanwege de kans op korstvorming. In het
belang van een effectieve onkruidbestrijding kan ervoor gekozen worden om eerst een vals zaaibed
te maken, zodat er onkruid kan kiemen om deze dan voor het zaaien af te branden of te eggen. Het
zaaibed kan op verschillende manieren klaar gemaakt worden, afhankelijk van de grondsoort. Op
zand en dalgronden kan ervoor gekozen worden om te ploegen met een vorenpakker en om het
dan zo in te zaaien. Deze manier van zaaibedbereiding heeft wel als nadeel dat het zaaibed vrij
ongelijk wordt. Op de zavel en de lichte kleigronden kan men met een zaaibedcombinatie de grond
klaarleggen. Op de zware kleigronden is de effectiefste manier om het zaaibed met een rotorkopeg
klaar te leggen. Het nadeel van de rotorkopeg is dat er meestal te diep klaargemaakt wordt.
Het aantal gewenste planten per hectare ligt, afhankelijk van het teeltdoel en ras, tussen de 7000
en 18000. Om de hoogst mogelijk productie te krijgen moeten er tussen de 1,8 tot 2,2 planten per
vierkante meter komen te staan. Met dit plantaantal kunnen er 3 tot 6 volwaardige vruchten per
vierkante meter geoogst worden. Het zaad is gevoelig voor rotten in de grond zodat een snelle
opkomst gewenst is, en de beginontwikkeling goed is. Er wordt geoogst vanaf begin-half september
− Nadelen:
• Bodemgebonden ziekten die in de pompoenenteelt voorkomen zijn schimmels en
aaltjes
• Nooit pompoen na pompoen anders gegarandeerd problemen met aaltjes en
schimmels
• Hogere onkruiddruk
17
1.3 Braak
Op vraag van Christof werd gekeken of het een optie is om Bladraap als groenbemester te
gebruiken, naar het voorbeeld van Landknapen. Deze kan laat ingezaaid worden en groeit snel.
Bijgevolg kan bladraap gekoppeld worden aan een late graan- of akkeroogst. Gezien zijn groot blad
heeft deze groenbemester een enorm onkruiddrukkend vermogen. Biologisch zaad is echter niet te
verkrijgen. Bijgevolg is het voor Talander niet mogelijk bladraap op de concessiegronden te telen.
(Bij Landknapen werd hiervoor een uitzondering aangevraagd in een poging tot het verwijderen
van enkele exotische onkruiden: een cultuurvariant van Klaproos en Herik)
1.3.1 Groenbemester
Wat is een groenbemester? Een groenbemester is een gewas dat gezaaid wordt om later onder
gewerkt te worden, om het organische stofgehalte in de bodem op te krikken. Er zijn verschillende
soorten groenbemesters:
• Een bladrijke groenbemester is bijvoorbeeld facelia. Facelia is vorstgevoelig en zal in de
winter afsterven. De totale wortelmassa is gering, waardoor deze plant geen grote bijdrage
levert aan de organische-stofvoorziening van de bodem. Bladrijke groenbemesters
verteren zeer snel nadat ze ondergewerkt zijn, waardoor ze snel nutriënten zullen
vrijstellen in de bodem.
• Grasachtige groenbemesters (vb. Italiaans raaigras, snijrogge, Japanse haver) nemen traag
stikstof op. Ze zijn niet of matig vorstgevoelig, waardoor ze in de winter niet afsterven.
Grasachtige groenbemesters hebben een dicht wortelstelsel en verhogen het organische-
stofgehalte van de bodem.
• Een vlinderbloemige groenbemester (vb. lupine, wikke, klaver, luzerne) groeit snel en
sterk. Ze leeft in symbiose met stikstoffixerende bacteriën, waardoor ze een aanvulling kan
vormen op de bemesting. Sommige vlinderbloemigen zijn vorstgevoelig en hun bijdrage
aan de organische-stofvoorziening is gering
Groenbemesters zijn van groot belang in de biologische landbouw, omdat hier maar weinig
gebruik mag worden gemaakt van meststoffen. De vruchtbaarheid bij biologische teelt van
gewassen kan hoog worden gehouden door de “teelt” van (vlinderbloemige) groenbemesters.
1.3.1.1 Vrijgeven van stikstof
Naast het feit dat het belangrijk is dat een groenbemester de resterende stikstof opneemt die
aanwezig is in de bodem, is het ook heel belangrijk dat deze groenbemester de stikstof ook weer
afgeeft (bij het onder verwerken van de vegetatie). In deze tabel is te zien welke soort hoeveel
stikstof vrijgeeft.
1.3.1.2 Belang van een groenbemester
Een groenbemester levert niet enkel een bijdrage aan organische stof, maar nog vele andere
voordelen naar de teelt. Ze hebben een gunstig effect op de opbouw van de bodemstructuur,
doordat ze de bodem doorwortelen en losser maken. Maar ook omdat groenbemesters de bodem
bedekken waardoor de kans van dicht slempen van de bodem en erosie minimaal is. Sommige
soorten (vlinderbloemigen) fixeren nutriënten (stikstof). Maar alle soorten fixeren nutriënten,
waardoor ze niet kunnen uitspoelen. Ook heeft het bedenkende vermogen van de planten een
effect op onkruiden, die kunnen door gebrek aan ruimte en licht niet meer ontkiemen.
18
1.3.1.3 Soorten
Er zijn vele verschillende soorten groenbemesters, maar hier zijn enkel degene uitgewerkt die
interessant zijn voor Talander.
• Facelia (bijenbrood of bijenvoer) is een groenbemester die supersnel groeit. De snelle
groei zorgt voor een goede bodembedekking waardoor onkruid geen kans krijgt. Je zaait
facelia het best in juli en augustus. Facelia kan wel 60 tot 80 cm hoog worden. Deze
groenbemester wordt ook wel bijenbrood genoemd: de paarse, nectarrijke bloemen zijn
als ‘brood’ voor de bijen, ze vinden het heerlijk! Aan het begin van de winter sterft de plant
af, en kun je hem gemakkelijk door de grond spitten.
• Wikke: Ze bedekt de grond niet helemaal goed (hetgeen wieden noodzakelijk maakt),
bevriest gemakkelijk en levert een goed hoeveelheid stikstof. Kan tot 20 augustus gezaaid
worden. Wikke is een vlinderbloemige groenbemester met een sterk ontwikkelde
penwortel, waardoor dit gewas bijdraagt tot een kruimelige structuur van de bodem.
Bovendien kan wikke de stikstof fixeren en levert hierdoor een aanzienlijke hoeveelheid
stikstof voor het volggewas. Wikke kan gezaaid worden tot half augustus maar de beste
zaaiperiode is juli. Wikke vraagt wel een voldoende vochtige bodem en gedijt minder goed
op gronden met een lage pH. Wikke is een vorstgevoelig gewas.
• Bladrammenas: Bladrammenas wordt als stoppelgewas gezaaid vanaf 10 augustus tot
eind augustus. Bij te vroeg zaaien gaat rammenas nog bloeien wat ongewenst is in
verband met eventuele zaadvorming. Bladrammenas heeft een snelle ontwikkeling en
vormt een hoog gewas, waardoor het onkruid goed onderdrukt wordt. Het gewas is
vorstgevoelig, zodat het na vorst makkelijk ondergeploegd kan worden.
• Grasklaver: Grasklaver is een mengsel van diverse grassoorten in optimale verhouding met
witte en rode klaver. Deze groenbemester kan gezaaid worden bij pompoenen als gewas
dat onder de pompoenen groeit. Door het latere tijdstip is er de mogelijkheid om voor de
teelt van pompoenen een grasklaver of een klaver onderzaai te telen. Aangezien
pompoenen pas na de zomer de grootste stikstofbehoefte hebben past het
mineralisatiepatroon van deze voorvrucht of groenbemester prima bij deze teelt. Vriest
niet kapot in de winter. Naast groenbemester kan het ook gebruikt worden als rustgewas
tussen teelten in of een echte teelt. Grasklaver kan best ingewerkt worden door
‘stoppelploegen over de vorst’. Hierbij wordt de grasklaver oppervlakkig vernietigd tijdens
de winter door te stoppelploegen over de vorst. Opnieuw met de bedoeling de grasklaver
al te vernietigen zodat vroeg in het voorjaar de grond kan plantklaar gemaakt worden.
Bodemmineralisatie ligt op dat moment stil waardoor stikstofverliezen wellicht beperkt
zijn.
19
1.3.1.4 Samenvatting
Soort Voordeel Nadeel
Phacelia Goede voedselplant voor
bijen! = ecologische functie
Beperkte beworteling
Te vroeg zaaien =>
zaadvorming!
Bladrammenas Goede grondbedekking!
Diep wortelend
Te vroeg zaaien =>
zaadvorming!
Wikke Goed stikstofcapterend
vermogen
Diep wortelend
Bedekt de grond niet heel
goed.
Grasklaver Vlinderbloemige =>
stikstoffixerend
+ stikstof capterend
Goede bodembedekking
Maakt veel wortels aan
Veel werk om onder te
werken
1.3.2 Fauna akkers
Een fauna-akker is een akker, een akkerrand of een braakliggend terrein dat wordt ingezaaid met
een mengsel van akkerkruiden, grassen en/of oude landbouwgewassen. De gewassen die ingeplant
worden, worden niet geoogst voor opbrengst. Het hoofddoel van fauna-akkers is de natuurwinst
ervan. Ze zorgen voor een tijdelijke aanwezigheid van specifieke akkerkruiden en bieden veel
nectar en stuifmeel aan voor bloembezoekende insecten zoals bijen en hommels. Verder vinden
akkervogels en kleine zoogdieren er voedsel en dekking.
Door zijn bloemenrijkdom hebben fauna-akkers ook een grote landschappelijke waarde. Vooral in
de winter, wanneer het landschap er kaal bij ligt, vormen fauna-akkers een natuurlijke schuilplaats
en verbinding in een open landschap. De functie ervan mag dan eerder ecologisch dan economisch
zijn toch draagt het ook een indirecte economische functie, namelijk natuurlijke plaagbestrijding.
Gezien er bij Talander geen chemische bestrijdingsmiddelen gebruikt mogen worden kunnen
fauna-akkers een dankbare voedingsbron vormen voor natuurlijke vijanden van schadelijke
insecten. Verder zijn ze door hun tijdelijke karakter perfect in te passen in het drieslagstelsel.
Er bestaan verschillende zaadmengsels voor het inzaaien van fauna-akkers elk met hun eigen
karakteristieken, plantensoorten, doelsoorten qua fauna.... Voor Talander wordt het
landbouwmengsel aangeraden.
1.3.2.1 Landbouwmengsel
Het landbouwmengsel bestaat voornamelijk uit groenbesmesters en oude landbouwgewassen
aangevuld met akkeronkruiden en koolsoorten. Groenbemesters zorgen ervoor dat
voedingsstoffen, voornamelijk stikstof, in de bodem worden gefixeerd. Door dit landbouwmengsel
na de braakperiode in te werken in de bodem kunnen voedingsstoffen beschikbaar gemaakt
20
worden voor de daaropvolgende teelt. Gezien de beperkte bemesting die mag uitgevoerd worden
onder voorwaarde van het ANB kunnen deze groenbemesters een belangrijke rol spelen in het
telen van bakwaardig graan.
Belangrijk om in acht te nemen zijn de risico’s die de koolsoorten in het mengsel met zich
meedragen. Deze zijn gevoelig voor knolvoetziekte, wat in de bio-landbouw kan overgedragen
worden op andere koolgewassen. Verder trekken ze rupsen aan van koolwitjes die als plaag
kunnen optreden. Met dit in het achterhoofd kan besloten worden de koolsoorten uit het mengsel
weg te laten. Toch zijn deze koolsoorten nuttig in het mengsel omdat ze zorgen voor nectar in de
lente- en zomerperiode waardoor veel insecten aangetrokken worden.
Het mengsel bestaat uit éénjarige planten en heeft als doelsoorten honingbijen, akkervogels en
zoogdieren. Het kan gezet worden op droge tot matig vochtige bodem en wordt ingezaaid in mei of
juni. Onderhoud na het inzaaien is in principe niet nodig. Wel kan er in stroken gemaaid worden na
de bloei van boekweit en phacelia.
Verdere, zeer uitgebreide informatie is terug te vinden in de brochure ‘Fauna akkers: een
praktische handleiding’ van regionaal landschap Kleine en Grote Nete. Deze brochure is online
beschikbaar op volgende link:
https://www.rlkgn.be/sites/default/files/Fauna%20akkers%20een%20praktische%20ha
ndleiding.pdf .
Samenstelling:
• Bernagie (6%)
• Bladrammenas (2%)
• Radijs (5%)
• Mergkool (2%)
• Boerenkool (3%)
• Raapzaad (5%)
• Boekweit (20%)
• Dille (7%)
• Phacelia (7%)
• Gele mosterd (5%)
• Haver (15%)
• Vlas (8%)
• Zonnebloem (15%)
21
2 TEELTVOORWAARDEN
2.1 Mechanische onkruidbestrijding
In de biologische teelt mag er niet gebruik gemaakt worden van chemische bestrijdingsmiddelen,
hier moet dit gebeuren op een mechanische manier. Geen chemische onkruidbestrijdingsmiddelen
gebruiken, heeft een positief effect op de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater en op de
biodiversiteit van de percelen en hun omgeving. Vooral gewassen in rij geplant, lenen zich sterk
voor mechanische onkruidbestrijding. Dit is op een verschillende manier voor verschillende
gewassen. Een landbouwer kan beroep doen op verschillende werktuigen die mechanisch het
onkruid gaan verwijderen zoals een schoffelmachine, een wiedeg en vingereg.
Voor het zaaien kan een vals zaaibed worden aangelegd, hierbij kan men de kiemende éénjarige
onkruiden uit dit vals zaaibed verwijderen met de wiedeg. Deze onkruiden kunnen het gewas dat
volgt alvast niet meer bedreigen. Na het opruimen van de onkruiden moet het veld dan
onmiddellijk zaaiklaar worden gemaakt. Eens de gewassen zijn ingezaaid en kiemen, moet men
voorzichtig te werk gaan om geen schade toe te brengen, maar toch de onkruiddruk beheersbaar
te houden. De methodes worden hier kort aangehaald per soort teelt.
Bij sommige gewassen is het ook mogelijk om een onderteelt te laten groeien, zoals bijvoorbeeld
grasklaver. Deze gaat de bodem bedekken waardoor deze de onkruiden geen kans geven. Maar
buiten het onkruid onderdrukkend vermogen, gaat grasklaver ook nog stikstof vastleggen omdat
het een vlinderbloemige is.
2.1.1 Granen
In de biologische landbouw doet de klassieke wiedeg doorgaans prima werk in granen. Voor
minder optimale bodemomstandigheden zijn er nieuwe opties. Wiedeggen in granen kan gebeuren
vanaf het eerste uitstoelingsstadium tot het moment dat het gewas zich gaat oprichten. Vaak zijn
meerdere bewerkingen nodig, afhankelijk van de onkruiddruk en de bodemgesteldheid
(korstvorming).
• Klassieke wiedeg: de wiedeg is op biologische bedrijven een basiswerktuig voor de
onkruidbestrijding. Door de slepende en trillende werking van de wiedegtanden worden
kiemende onkruiden losgetrokken. Tegelijk is het uiteraard de bedoeling dat geplante of
gezaaide gewassen blijven staan. De wiedeg werkt bijgevolg op een verschil in beworteling
(stevigheid en diepte) tussen het onkruid en het gewas.
• Geveerde wiedeg: ook deze wiedeg werkt op een verschil in beworteling (stevigheid en
diepte) tussen het onkruid en het gewas. Naarmate de afstelling kan er scherper op dit
verschil gewerkt worden en is een hogere efficiëntie mogelijk (meer onkruid verwijderen
en minder “gewasplanten”). Deze wiedeg werkt ook bij oneffen bodem met een constante
tanddruk die vanop de tractor in te stellen is.
• Lepelwieder: de lepelwieder (rotatieve wiedeg of houe rotative) haakt met kleine lepeltjes
in de korst. Door de rijsnelheid worden de grond en het onkruid na de machine
opgeworpen. Hierdoor zullen de onkruiden uit de grond geworpen worden, waardoor ze
zullen uitdrogen.
Er zijn vele mechanische onkruidbestrijdingsmethodes die kunnen toegepast worden. Maar voor
Talander is het belangrijkste dat de bioboer die zal helpen bij het telen van de gewassen, in bezit is
22
van één van deze toestellen. De gewone wiedeg is een toestel dat het meest voor komt, omdat dit
een goedkoop en eenvoudig toestel. Het enige nadeel is dat het toestel niet erg verfijnd is, het kan
niet afgesteld worden.
2.1.2 Akkerbouw
Ook voor akkergewassen bestaan er verschillende machines, die wel wat kunnen variëren tussen
de merken van de producenten. Door de stijgende populariteit van bio landbouw, ontstaan er
meer mogelijkheden voor mechanische onkruidbestrijding. Van eenvoudige machines tot zeer
moderne. Het is ook hier belangrijk dat de bio boer die komt helpen bij Talander één van deze
machines heeft. De meest haalbare methodes worden hier aangehaald.
• Schoffelmachine: De schoffelmachine is voorzien van schoffelmessen. Schoffelmachines
kunnen 4, 6, 8, of 12 rijen in één werkgang schoffelen. Bij het schoffelen wordt een
schoffelmes onder de grond getrokken, natuurlijk tussen de rijen gewassen in. Deze
messen snijden onder de grond door de wortels van de onkruidplanten, waardoor deze
zullen afsterven.
• Vingerwieder: bij vingerwieders gaan er twee roterende schijven met plooibare vingers
langs de teelt door de bodem. De vingers gaan de grond rond de teelt een beetje
loswrikken en de onkruiden uittrekken. Het onkruid wordt gebroken, waardoor het zal
uitdrogen. Een hogere rijsnelheid, verhoogt de efficiëntie. Wanneer het gewas nog jong is,
mogen de vingers elkaar nog niet raken, want dan kunnen ze het gewas ook beschadigen.
Wanneer het gewas steviger is, mogen de vingers dichter bij elkaar staan, deze gaan een
groter effect hebben waardoor de onkruiden zeker zullen afsterven. Vingerbieders hebben
een grote efficiëntie tegen onkruid, tussen de 90 tot 100%.
• Torsiewieder: dit toestel lijkt wat op een wiedeg. Het werkt ook met hetzelfde principe,
geveerde stangen gaan door de grond en trekken het onkruid eruit. Het enig verschil is dat
er hier minder tanden op het toestel staan, om tussen de teeltrijen te blijven. Vaak
worden ze op een schoffelmachine geplaatst, waardoor de efficiëntie verhoogd wordt. De
torsiewieder heeft vooral een hoge efficiëntie bij kiemend onkruid, niet bij forsere
onkruiden. Het is een eenvoudig toestel, maar voor de afstelling is er wel meer ervaring
vereist.
2.2 Bemesting
Bemesting is voor het telen van gewassen van essentieel belang. Gewassen hebben
voedingsstoffen nodig om te kunnen groeien en weefsels op te bouwen. In een natuurlijk systeem
zou een plant voedingsstoffen opnemen en hierdoor groeien, waardoor er minder voedingsstoffen
in de bodem zijn voor andere planten, maar uiteindelijk zou de plant afsterven waardoor de
voedingsstoffen terugkeren in de bodem, of de plant zou opgegeten worden door een dier en
uiteindelijk onder de vorm van mest terug in de bodem terecht komen. Bij de landbouw wordt de
stap van het terugkeren van de voedingsstoffen uit de plant naar de bodem echter overgeslagen
waardoor er dus alleen maar voedingsstoffen verdwijnen uit de bodem. Daarom is bemesting dus
noodzakelijk. (Pauwels, 2016).
Bij de conventionele landbouw gebeurd bemesting vaak met kunstmatige meststoffen. Dit zijn
meststoffen die in laboratoria volledig chemisch samengesteld zijn en vervolgens aan de bodem
worden toegevoegd. Bij biologische landbouw, zoals Talander wil doen, mag dit soort meststoffen
23
echter niet gebruikt worden. In dit hoofdstuk zal een beschrijving volgen van hoe de bemesting bij
biologische landbouw wel kan gebeuren.
2.2.1 Wetgeving
Sinds 1991 is er een Europese regelgeving waaraan alle lidstaten moeten voldoen waar
Nitraatrichtlijnen in staan uitgeschreven. Hierin is een basiskwaliteitsnorm uitgeschreven voor
grond- en oppervlaktewater van 50mg Nitraat/l. Als deze norm niet behaald kan worden moeten er
maatregelen worden genomen om deze norm te benaderen. Deze nitraten zijn afkomstig van te
hoge bemesting in de land- en tuinbouw. Deze maatregelen worden weergegeven in het
Mestdecreet of in het Mest Actie Plan (MAP. Om de 4 jaar wordt er een nieuw gemaakt.). (VLACO,
2015).
Het Mestdecreet bestaat uit wetgeving omtrent productie, opslag, transport en gebruik van
meststoffen. De controlerende dienst waarbij wordt gekeken of aan de wetgeving wordt voldaan
en wat voor maatregelen nodig zijn is de Mestbank. Hierbij moet een digitale Mestbankaangifte
gebeuren bij het Mestbankloket. Dit loket kan u terugvinden met volgende link:
https://www.vlm.be/nl/themas/Mestbank/aangifte/mestbankaangifte/Paginas/default.a
spx
Er moet aangemeld worden met een eID en vervolgens kan het aangifteformulier ingevuld worden.
(VLACO, 2015).
De Mestbank kan via deze toepassing aangeven het gehalte aan nutriënten dat maximaal
toegediend mag worden naargelang het bodemtype, het type mest en de locatie. Ook een
uitrijverbod kan hier aangegeven worden (periode waarin geen bemesting mag toegediend
worden). Ook rond het gebruiken van vanggewassen en het emissiearm uitrijden worden er
maatregelen gegeven. (VLACO, 2015).
De wetgeving wordt steeds weergegeven in een MAP. Van 2015 tot 2018 was MAP 5 van
toepassing. Van 2019 tot 2022 zal MAP 6 van toepassing zijn. De weg die een MAP aflegt voor deze
wordt toegepast is als volgt: Er wordt met de EU onderhandeld wat de inhoud van het MAP moet
zijn, waarna er een ontwerp-mestactieprogramma samengesteld wordt en een daarbij horend MER
(Milieu Effecten Rapport) dat publiek wordt gemaakt via de Vlaamse Land Maatschappij (VLM). Dit
zal dan door iedereen nagelezen kunnen worden, en iedereen krijgt de kans opmerkingen over het
ontwerp te mogen doorsturen naar de VLM. Vervolgens wordt er een definitief-
mestactieprogramma opgesteld waar rekening wordt gehouden met de ontvangen opmerkingen.
Vervolgens wordt het voorstel van decreet bij het Vlaams Parlement ingediend waar het
goedgekeurd moet worden. (Vlaamse Land Maatschappij, 2015)Het MAP6 bouwt verder op het
MAP5 maar wordt wat strenger om de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater sneller te
kunnen verbeteren. De kennisgevingsnota van het MAP6 is terug te vinden op de site van de VLM
en van VILT. (VILT (Vlaams Infocentrum Land- en Tuinbouw, 2018).
2.2.1.1 Bemesting volgens voorwaarden ANB
De landbouwgronden van Talander zijn gronden die in concessie zijn van het Agentschap voor
Natuur en Bos (ANB). Om te mogen telen moet er dus worden voldaan aan voorwaarden opgelegd
door het ANB. De voorwaarde met betrekking tot bemesting zijn de volgende:
24
Op alle percelen is bemesting mogelijk met een maximum van 100kgN/ha en 70kgP/ha. Er mag
geen drijfmest toegepast worden maar wel stalmest. (Agentschap voor Natuur en Bos, 2018)
2.2.2 Organische bemesting
Organische bemesting werd vroeger niet veel gebruikt door de komst van de kunstmeststoffen,
maar de veeteelt nam sterk toe waardoor heel veel mest geproduceerd werd ten nadele van het
milieu. Hierdoor is de wetgeving (voorgaande) opgesteld. Organische bemesting is eigenlijk beter
voor de bodem doordat er naast de voedingsstoffen ook organische stof wordt toegevoegd
waardoor de bodemkwaliteit verbeterd. Het zorgt er namelijk voor dat er poriën ontstaan in de
bodem voor water en lucht en zorgt daarnaast voor vrijgave van nutriënten door de afbraak van de
organische stof. De hoeveelheid organische stof in de bodem wordt weergegeven in procent
koolstof (%C). In het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid (GLB) wordt er aangegeven hoeveel %C
een bodem minstens moet hebben. Er moet echter een hogere waarde gestreefd worden omdat
dit beter is voor de bodem. (Bodemkundige Dienst België, PIBO-campus vzw, VCM, Boerenbond,
2015)
Tabel 1: procent koolstof nodig in de bodem (Tits, et al., 2016)
Om niet teveel te bemesten is het noodzakelijk te weten welk gehalte aan nutriënten reeds in de
bodem aanwezig is. Hiervoor kan via een bodemstaal bij de bodemkundige dienst van België een
analyse uitgevoerd worden, waarbij meteen ook een bemestingsadvies wordt gegeven volgens het
gewas dat geteeld zal worden. Stikstof is een nutriënt dat heel gemakkelijk uitspoelt met water.
Doordat de winter gepaard gaat met hogere regenval is het nodig om steeds in het voorjaar een N-
index-analyse uit te voeren waar ook het nodige advies aan gekoppeld wordt. (Bodemkundige
Dienst België, PIBO-campus vzw, VCM, Boerenbond, 2015)
De hoeveelheid fosfaat die op een veld gebruikt mag worden wordt bepaald door de klasse waarin
het veld hoort. Ieder velt krijgt een fosfaatklasse, en hoe hoger deze klasse, hoe minder fosfaat
gebruikt mag worden. Deze klasse wordt weergegeven in de resultaten van de bodemanalyse.
(Bodemkundige Dienst België, PIBO-campus vzw, VCM, Boerenbond, 2015)
Tabel 2: Hoeveelheid P dat toegediend mag worden per klasse
25
2.2.2.1 Bemestigswaarde
De hoeveelheid meststof dat toegediend mag worden wordt weergegeven in een
bemestingswaarde. Dit is de hoeveelheid nutriënten die tijdens het groeiseizoen zullen vrijkomen.
Organische bemesting levert echter ook nutriënten na door mineralisatie. Om de bemesting zelf te
kunnen bepalen heeft de bodemkundige dienst een webapplicatie ontworpen waarmee kan
bepaald worden hoeveel toegediend mag worden. Hiervoor moet je je aanmelden via het
bodemstaalnummer. De applicatie noemt “BDB reken mee”. Link:
https://www.bdb.be/Home/BDBrekenmee/tabid/236/language/nl-BE/Default.aspx
Ook de evolutie van het organische stofgehalte kan bekeken worden op een periode van 30 jaar via
“CSLIM”. Link:
https://bdbnet.bdb.be/pls/apex/f?p=131:23:1604396047460469
(Bodemkundige Dienst België, PIBO-campus vzw, VCM, Boerenbond, 2015)
2.2.2.2 Dierlijke mest
De hoeveelheid dierlijke mest die toegediend mag worden wordt in het mestdecreet bepaald op
basis van de hoeveelheid N en P dat toegediend mag worden. Als bij de meststoffen die je wenst te
gebruiken geen mestanalyse is toegevoegd met de hoeveelheid N en P kunnen forfaitaire waarden
gebruikt worden om te rekenen die gegeven worden door de VLM. Voor P worden de waarden
zoals reeds vermeld met behulp van de klasse bepaald.
Tabel 3: Ingekort tabel bemestingsregime fosfor.
Voor N kan algemeen genomen worden dat er maximaal 170kgN/ha/jaar uit dierlijke mest
toegediend mag worden. Om te bepalen hoeveel werkzame N in een meststof zit kan via forfaitair
bepaalde waarden berekend worden hoeveel er aanwezig is. (Bodemkundige Dienst België, PIBO-
campus vzw, VCM, Boerenbond, 2015)
Tabel 4: Forfaitaire waarde voor berekening werkzame N.
26
2.2.2.3 Groenbedekker, groenbemester en vanggewas
Naast bemesting kunnen ook nutriënten in bodem gebracht en/of vastgehouden worden door
planten. Deze worden groenbedekkers, groenbemesters of vanggewassen genoemd.
Groenbedekkers en groenbemesters zijn gewassen die geplaatst worden om de
bodemvruchtbaarheid te onderhouden en de bodem te beschermen tegen externe
weersomstandigheden. Vanggewassen zijn niet-vlinderbloemigen die N uit de bodem gaan
vangen/opnemen zodat deze niet kan uitspoelen en zorgen eveneens voor het onderhoud van de
bodemvruchtbaarheid en bescherming tegen weersomstandigheden. Groenbemesters en
vanggewassen zorgen dus dat voedingsstoffen uit de bodem opgenomen worden en vastgehouden
worden tijdens de winter. Na de winter moeten deze gewassen ondergewerkt worden waardoor
deze voedingsstoffen weer vrijkomen in de bodem en gebruikt kunnen worden door de volgende
teelt. De groenbemesters en vanggewassen worden best zo vroeg mogelijk gezaaid (langer en meer
nutriënten opnemen) en zo laat mogelijk weer ondergewerkt (zo lang mogelijk uitspoeling
tegengaan). (Bodemkundige Dienst België, PIBO-campus vzw, VCM, Boerenbond, 2015)
2.2.2.4 Transport meststoffen
Voor het transport van mest naar het bedrijf moet ook gelet worden op bepaalde regels. Aangezien
Talander niet zelf (voldoende) mest produceert voor de gronden moet er ook niet naar deze
regelgeving gekeken worden. De mest moet dus van ergens anders komen. Indien de mest komt
van een bedrijf in dezelfde gemeente of een aangrenzende gemeente valt het transport onder
“Transport met burenregeling”. Dit is goedkoper en wordt bevoordeeld om de korte keten de
stimuleren. Dit moet geregistreerd worden in het mestbankloket. Als het transport niet via een
burenregeling gebeurd dan is het “Transport door een erkende mestvoerder” wat dus duurder
uitkomt. (Bodemkundige Dienst België, PIBO-campus vzw, VCM, Boerenbond, 2015)
2.2.2.5 Uitrijregeling
Om te weten wanneer bemest mag worden bestaat er een uitrijregeling. Dit wordt onder andere
bepaald door het type meststof:
• Type 1: stalmest, champost en traag werkende meststoffen
• Type 2: alle meststoffen die niet tot type 1 of 3 behoren
• Type 3: kunstmest, spuistroom en effluent
Verder wordt het ook bepaald door het soort bedrijf, de teelt en het bodemtype. Vast staat dat er
tussen 15november en 15 januari niet bemest mag worden, en dat er tussen 15 februari en 31
augustus, zolang het gewas op het veld staat, ieder type van bemesting mag gebruikt worden. De
specifieke uitrijregeling kan bepaald worden via de VCM-uitrijtool op de VCM-website. Link:
http://uitrijregeling.vcm-mestverwerking.be/
(Bodemkundige Dienst België, PIBO-campus vzw, VCM, Boerenbond, 2015)
27
2.2.2.6 Uitvoeren bemesting
Het aanwenden van meststoffen kan op twee manieren, namelijk emissiearm of niet-emissiearm.
Emissiearme aanwending
Hierbij wordt de bemesting zodanig uitgevoerd dat er zo weinig mogelijk N in het milieu beland.
Dierlijke meststoffen en ander N-rijke meststoffen kunnen op volgende manieren toegediend
worden:
Tabel 5: Emissiearme technieken voor aanwending meststoffen.
28
Figuur 1: Zode-injectie.
Figuur 2: Mestinjectie.
Figuur 3: Sleepslang
Figuur 4: Sleufkouter
Niet-emissiearme aanwending
Deze technieken worden toegepast bij meststoffen die niet emissiearm kunnen of moeten
toegepast worden (vaste meststoffen en/of weinig risico op vervluchtiging). Voorbeelden zijn:
• Gft- of groencompost
• Stalmest of champost dat op grasland wordt aangebracht
• Stalmest of champost die in het voorjaar aangebracht worden op gronden waarop
wintergranen worden geteeld
• Spuistroom
• Effluenten van be- of verwerking van dierlijke mest laag gehalte aan ammoniak (attest van
mestbank)
• Kunstmest (uitgezonderd op steile hellingen)
29
Deze meststoffen worden via een spreider voor vaste mest op het veld gebracht. Volgende
technieken bestaan:
• Mestspreider met horizontale rollen → slechts beperkte oppervlakte spreiden per
werkgang
• Mestkar met horizontale rollen, achteraan afgeschermd door een wand, en onderaan 2
roterende schijven die de mest verspreiden. De mest wordt door de horizontale rollen op
de roterende schijven gebracht en vervolgens door deze schijven op het veld geworpen
• Mestkar met verticale rollen → breedwerpig spreiden
(Bodemkundige Dienst België, PIBO-campus vzw, VCM, Boerenbond, 2015)
Figuur 5: Mestspreider met horizontale rollen.
Figuur 6: Mestspreider met horizontale rollen en wand.
Figuur 7: Mestspreider met verticale rollen (in werking).
Figuur 8: Mestspreider met verticale rollen.
2.2.2.7 Mestfiches
Hier volgen enkele mestfiches van de verschillende soorten organische mest die reeds gebruikt
worden door Talander of gemakkelijk verkregen kunnen worden met de gemiddelde
samenstellingen volgens de bodemkundige dienst en forfaitaire waarden voor de meststoffen.
30
31
32
Voorbeeldberekening
Berekening hoeveel maximaal gebruikt mag worden:
Norm= 100kgN/ha, 70kgP/ha
Runderstalmest= 7,1kgN/ton, 2,9kgP/ton
Als er wordt gestreefd naar de normen zal men als volgt rekenen:
• 100/ 7,1 = 14,08 kg Stikstof uit runderstalmest dat gebruikt kan worden om de stikstof
norm net niet te overschrijden.
• 70/ 2,9 = 24,14 kg Fosfor uit runderstalmest dat gebruikt kan worden om de fosfor norm
net niet te overschrijden.
Wanneer naar milieuaangelegenheden wordt gekeken moet altijd gekozen worden voor de
techniek die de minste belasting geeft. Als 24 kg fosfor gebruikt wordt is de stikstof norm (enorm)
overschreden. Daarom zal verder dus gerekend worden met de 14kg. Dit resulteert in dit geval dus
voor een tekort aan fosfor waarvoor een andere manier moet worden gezocht om deze aan te
vullen.
7,1kgN → 1 ton Runderstalmest
0kgN → 1/7,1 ton Runderstalmest
14,08kgN → (1/7,1) X 14,08 ton Runderstalmest
• 1,98 ton/ha runderstalmest nodig volgens forfaitaire waarden
Om bijvoorbeeld 10 hectaren te bemesten:
1,98ton X 10 = 19,8 ton Runderstalmest nodig
Op dezelfde manier kunnen berekeningen uitgevoerd worden voor al de verschillende meststoffen
of met gegevens uit een mestanalyse.
33
3 VERWERKING
3.1 Opslag
In dit hoofdstuk zullen de criteria worden besproken waaraan voldaan moet worden voor een
goede opslag van het graan.
3.1.1 Bewaarbaarheid van het graan
Graan is een levende stof waardoor er ademhaling plaatsvindt. Hierbij worden er koolhydraten
afgebroken onder opname van zuurstof en afgifte van koolzuurgas en water, waarbij warmte wordt
ontwikkeld. Door deze opwarming ontstaat droge-stofverlies.
Een ander belangrijk element waarmee men rekening moet houden bij de opslag is de rijpheid van
de graankorrels. Graan dat onvoldoende rijp geoogst is, gaat sneller broeien dan volledig uitgerijpt
graan met hetzelfde vochtgehalte. Men moet ermee rekening houden dat de temperatuur vlak na
de opslag meteen in het oog gehouden wordt. Indien er temperatuurstijgingen optreden moet
men overgaan tot het omzetten of het belucht van de graanhoop. Dit kan gebeuren door ventilatie.
Vervolgens het aspect onzuiverheden, die een nadelig effect kunnen hebben op de
bewaarbaarheid. Hierdoor kunnen er infectiehaarden ontstaan die op de graankorrels overgaan.
Ook stof in een graanschuur kan zorgen voor nadelige effecten, daarom is het belangrijk om met
een goede stofafzuiging te werken.
Ten slotte dient het graan droog en geventileerd opgeslagen te worden. Dit wordt gedaan zodat
het graan zijn kwaliteit niet verliest. Voor opslag zijn er meerdere mogelijkheden. Zo kan er
gewerkt worden met een silo, maar dit is duur in aankoop en vaak onnodige voor kleine
opbrengsten. Een betere manier van opslag zijn jutte of papieren zakken. Deze zijn goedkoop in
aankoop en vaak herbruikbaar.
3.1.2 Verwerking van graan
Door de technieken pellen, schonen en sorteren wordt het graan verwerkt. Alle processen zijn
machinaal en dienen voor elk graan apart afgesteld te worden zodat de kwaliteit van het
eindproduct gewaarborgd blijft.
3.1.3 Verwerking machines
Als eerst dient het graan gepeld te worden. Hiervoor kan de peller gebruikt worden. Deze machine
maakt gebruik van twee stenen die over elkaar wrijven. Na het graan gepeld is moet het naar de
schoner. Dit is een cycloonblazer die met luchtstroming het kaf van de korrel scheidt. Vervolgens
beland het graan in de schudzeef. Onkruidzaden en beschadigd graan dat te zwaar was om
uitgeblazen te worden door de cycloonblazer worden hier verwijderd. De zeefgrootte kan gekozen
worden met verschillende roosters. Tenslotte wordt het graan gesorteerd volgens soortelijk
gewicht in meerdere fracties. Op deze manier worden nog ongepelde of half gepelde en eventueel
gekiemde granen verwijderd. Alle machines kunnen op maat besteld worden bij constructeurs of
kunnen tweede hand aangekocht worden.
34
Vervolgens is er ook een ouderwetse manier die voorgaande processen deels omvat, de wanmolen.
De wanmolen kan meerdere granen reinigen en hun kaf doen verwijderen. Een wanmolen kan
zowel met de hand als motorische bediend worden. De werking is als volgt. Door een bewegende
kracht zal een schoepenrad in een gesloten verticale trommel ronddraaien waardoor er een
luchtstroom ontstaat. Het graan valt langzaam naar beneden vanuit een voorraadbak, terwijl het
kaf wordt weggeblazen. Soms kan deze molen ook zeven bevatten, waardoor ook onkruidzaden
verwijderd konden worden. De meest moderne walmolens hebben een zwengelas voor het
schoepenrad. Dit is een groot tandwiel dat een klein tandwiel op het schoepenrad aandrijft,
hierdoor zal het sneller draaien. Online zijn er veel aanbiedingen voor deze machine voor weinig
geld.
Enkele constructeurs van machines voor kleinschalig pellen, schonen, zeven en sorteren worden
hieronder opgelijst, waar mogelijk met modelnummers en bruto debiet
Multi Service Elevage (Frankrijk)
http://www.multi-service-elevage.fr/fr/
D250 (100 kg/u), D800 (300 kg/u)
Gecombineerde opstelling incl. pellen, schonen, zeven
Transferme (Frankrijk)
http://transferme.fr/moulins-cereales/
A250 (150 kg/u; vanaf €7900), A800 (500 kg/u)
Gecombineerde opstelling incl. pellen, schonen, zeven, sorteren
Horn Technic (Duitsland)
http://www.horn-technic.de/
DVC 2 (tot 1300 kg/u)
Gecombineerde opstelling incl. pellen, schonen, zeven, sorteren; ook voor zacht pellen (zaaizaden)
Heger (Duitsland)
http://www.heger-recycling.de/
DS (3 modellen: 150 kg/u tot 2500 kg/u)
Enkel pellen, ook voor zacht pellen (zaaizaden)
JK Machinery (Duitsland)
http://de.jk-machinery.com/
KMPP 300 (200-500 kg/u)
Pellen en schonen
35
3.2 Kwaliteitseisen
In dit deel van het document zullen de kwaliteitseisen voor de verschillende graan toepassingen
besproken worden. Deze zijn van belang om te kunnen bepalen of er bakwaardig graan geteeld
wordt of niet en om de juiste afzet te kunnen zoeken voor het eindproduct. Hiervoor is er
voornamelijk gezocht naar de eisen die gesteld worden voor bakwaardig en brouwwaardig graan.
Verder wordt er gekeken naar de eisen van graan voor het vervaardigen van koekjes en pasta.
3.2.1 Werkwijze
Eerst werd een desktopanalyse uitgevoerd. Hieruit bleek dat de kwaliteitseisen voor
bakwaardigheid elk jaar veranderen en enkel personen die aangesloten zijn bij Synagra deze eisen
ontvangen. Ook zijn de kwaliteitseisen onderling af te spreken met de molenaar en de afnemer van
het uiteindelijke meel. Dit zal verder uitgezocht moeten worden wanneer er geweten afnemer en
molenaar bekend zijn.
De ontvangstvoorwaarden voor graan, opgesteld door Synagra, van 2018 zijn wel gevonden en
worden verder besproken.
3.2.2 Ontvangstvoorwaarde
Eén van de gecontacteerde personen wist ons te zeggen dat er ontvangstvoorwaarden zijn
waaraan gehouden dient te worden. Jaarlijks worden er door het bedrijf SYNAGRA (vanaf dit jaar
FEGRA genoemd) ontvangstvoorwaarden opgesteld voor granen. De ontvangstvoorwaarden zijn de
klassieke kwaliteitseisen die er gesteld worden voor de verschillende graansoorten (Camerlinck,
2018). Deze zijn op de volgende pagina terug te vinden voor de graan teelten die in het advies
besproken werden.
De levering van de granen zal hier ook moeten gebeuren met dekking door een
autocontrolesysteem (Vegaplan) of kwaliteitsovereenkomst. Hierbij is het van belang te onthouden
dat er een meldingsplicht is. Dit houdt in dat er een melding zal moeten gebeuren aan de eerste
koper indien er zichtbare aantasting is door Fusariose, indien er moederkoren aanwezig is en indien
er stockagemogelijkheid op de hoeve zijn van zowel granen als aardappelen (CIPC-problematiek).
De aanvaarding zal hier ook altijd moeten gebeuren in het magazijn van de koper per vracht of per
perceel.
36
Tabel: Ontvangstvoorwaarden 2018 (SYNAGRA, 2018)
3.2.3 Bepaling van de kwaliteitseisen
Bij de desktopanalyse werden er enkele bepalingen gevonden voor kwaliteitseisen. Deze worden
hier verder uitgediept. Enkele bepalingen staan niet tussen de eerder vermelde
ontvangstvoorwaarden maar kunnen later wel van belang zijn.
Normen Brouwgerst Winter- en
zomervoedergerst
Rogge en
Triticale
Spelt
Vochtgehalte
- Max
- Aftrek
14%
Vanaf 14,1: 0,15 per
0,1%
>17 declassering
naar voedergerst
14,5%
Vanaf 14,6: 0,15 per 0,1%
14,5%
Vanaf 14,6:
0,15 per
0,1%
13,5%
Vanaf 13,6: 0,15
per 0,1%
Droogkosten: van
15 tot 15,5 %: € 1
>15,5 %: zie tabel
Hectolitergewicht
- Minimum
- Vergoeding
- Aftrek
/
/
/
63 kg
62,9 tot 58kg:0,05% per
0,1
<58 kg: 0,1% per 0,1
70 kg
69,9: 0,05%
per 0,1
/
/
/
Onzuiverheden
(Vreemd gebroken korrels,
met een volume kleiner
dan en zeef van 2mm)
Forfait 0,5%
Vanaf 0,5%: 0,1 per
0,1
/
Forfait: 0,5%
Vanaf 0,51%: 0,1 per 0,1
/
Forfait: 0,5%
Vanaf 0,51%:
0,1 per 0,1
Forfait 1,5%
vanaf 1,51%: 0,1
per 0,1
Gewichtsverlies 0,5% 0,5% 0,5% 0,5%
Staat van granen
- Gekiemde granen
- Moederkoren (=
schimmel)
Eiwitgehalte: max.
11,5
Kalibrage: min. 90%
op zeef 2,5mm Vanaf
89,9 tot 80%: aftrek
0,05 per 0,1
Orgettes: max. 3%
op zeef 2,2mm
Kieming: minimum
95%
Raszuiverheid:
minimum 94%
/ /
Maximum
1g/kg
/
Maximum 1g/kg
Ventileren en drogen uit te
voeren vanaf
14,1%
15,6%
15,6%
15,1%
37
3.2.3.1 Asgehalte
Het asgehalte is een maat voor de uitmalingsgraad van bloem of meel. Met deze methode kan het
meel en bloem indelen in bepaalde categorieën volgens de uitmalingsgraad. Het asgehalte staat
echter los van de bakwaardigheid van het meel of bloem. Het asgehalte is dus enkel van belang om
het meel of de bloem een bepaalde naam te kunnen geven. Het asgehalte geeft dus eigenlijk de
percentage droge stof waarde weer.
Werkwijze: Bij deze methode zal het meel of bloem twee uur bij 130°C worden verhit. Dit dient om
het vocht te verdampen. Nadien zal dit nog is twee uur bij 90°C verwarmd (dit noemt men de
verassing). Bij deze verhitting zal een verbranding gebeuren van het organisch materiaal en blijft
enkel het anorganisch materiaal over (broodsmakelijk.nl, s.a.). Voor bakmeel zullen volgende
asgehalte ‘s van belang zijn:
Benaming Minimaal Nominaal Maximaal
Bakmeel 0,490 0,550 0,580
(classofoods, s.a.)
3.2.3.2 Zeleny
De Zeleny waarde is een waarde die weergeeft hoe hard een tarwe-eiwit zal zwellen in een zuur
milieu. Zeleny ontdekte dat dit in verband stond met de kwaliteit van de tarwe. De opgezwollen
deeltjes gaan sedimenteren in de suspensie. Hoe meer sediment hoe groter het volume van het
brood.
Werkwijze: Je doet 3,20 g bloem in een maatcilinder en mengt deze met 50 ml gedistilleerd water.
Daarna voegt men 25 ml van een mengsel dat 0,5 N melkzuur en 20 % isopropylalcohol bevat. Deze
wordt dan goed geschud, nadien laat men het rusten en na 5' leest men af hoeveel bezinksel er
zich gevormd hebben. Dat is de sedimentatiewaarde van Zeleny, deze kan variëren tussen de 10 en
de 70 ml. Voor baktarwe ligt de ideale waarde tussen de 50 en de 70 maar tussen de 30 en de 40
kan ook nog gebruikt worden voor brood (Wouters, 2016).
3.2.3.3 Eiwitgehalte
De prijs van de geproduceerd bloem wordt in sommige gevallen bepaald door het eiwitgehalte.
Daardoor is deze factor van groot belang. Eiwit is een molecule die veel N-atomen bevat waardoor
hier de Kjeldahl methode kan toegepast worden. Echter zal de hoeveelheid stikstof niet hetzelfde
zijn als de hoeveelheid eiwit waardoor er nog een omrekening zal moeten gebeuren. Niet elk graan
bevat echter dezelfde eiwitten waardoor men met specifieke waarde moet werken per soort. Ook
kan er gebruik gemakt worden van een gemiddelde maar dit zal niet de exacte waarde geven. Bij
dit gemiddelde zal men er dan van uitgaan dat er 16% N aanwezig is in een eiwit. Dit zal dus een
eiwitfactor geven van 100/16 =6,25. Er wordt hier gekozen om het eiwit Gluten te bepalen.
Werkwijze: Hierbij zal er een deegje gemaakt moeten worden met 10g bloem en 5,5 ml van een 2
% zoutoplossing. Dit deegje moet dan goed worden gehomogeniseerd. Nadien wast men deze uit
met 75 ml zoutoplossing (druppelsgewijs bij 18°C). Dit zal dan de hoeveelheid nat gluten geven. Als
men deze laat drogen geeft dit het waterbindend vermogen van de bloem weer. Voor bloem van
goede bakkwaliteit zal het gluten gehalte tussen de 20 en 27% liggen en het waterbindend
vermogen tussen de 160 en 200% (Wouters, 2016).
38
3.2.3.4 Valgetal van Hagberg
Deze methode geeft de activiteit van het enzym Alfa-amylase weer en zal betrekking hebben op de
hoeveelheid niet-ontsloten suikers in het zetmeel.
Werkwijze: In een buisje wordt 7 gram meel en 25 ml water gedaan. Deze dient goed geschut te
worden. Nadien voegt men in het buisje een roerder toe en wordt het geheel in een kokend
waterbad geplaatst. Nadien wordt het buisje zodanig geschud dat de roerder 55 maal op en neer is
gewest en stopt men met schudden wanner de roerder zich op het hoogste punt bevindt in de buis.
Door het schudden zal het mengsel verstijven waardoor de roerder moeilijker zal kunnen zakken.
De tijd die de roerder nodig heeft om tot de bodem van de buis te zakken zal het valgetal
weergeven. Dit kan variëren tussen de 61 en de 600 seconden. De optimale waarde hierbij zal
liggen tussen de 200 en 250 seconden. Meel met een te laag valgetal (lager dan 200 maar wel
hoger dan 120) kan toch nog wel verwerkt worden als er een tarwe aan toegevoegd wordt met een
hoog valgetal. Is het valgetal echter te hoog, dat wil zeggen boven de 300, dan kan dat valgetal tot
de gewenste hoogte worden teruggebracht door er diastatische mout of iets schottige tarwe aan
toe te voegen (Wouters, 2016).
3.2.3.5 Hectolitergewicht
Dit is een maat om de opbrengst uit te drukken aan graan.
Werkwijze: uit lucht droog staal zullen er 4 stalen van 1/4 liter graan genomen worden. Dit wordt
gewogen en bij elkaar opgesteld en dan bekomt men het hectolitergewicht van het graan (Paauw,
1951).
3.2.3.6 Vochtgehalte
Het vochtgehalte is van belang om de opslag van het graan zo optimaal mogelijk te laten verlopen.
Het vochtgehalte zal dus onder een bepaald maximum moeten blijven. Dit kan zelf al op het bedrijf
gebeuren.
Werkwijze: Voor de bepaling van het vochtgehalte is het volgende nodig: een nauwkeurige
weegschaal, 100 gram graan en een oven. Hierbij zal je dus de massa van 100 gram graan wegen
(zal dus 100 gram zijn). Nadien doe je dit graan 3 uur in de oven bij 80°C. nadien weeg je terug de
massa van het graan en zo weet je hoeveel vocht er uit het graan verdampt is tijdens het drogen.
Dit moet dan nog omgezet worden in procent (broodsmakelijk.nl, s.a.).
3.2.4 Standaardisatie bakwaardigheidstest UGent
Bij de Ugent is er een labo voor graantechnologie. Binnen dit labo is hun onderzoek en expertise
gericht op graan- en bak technologische parameters, diervoederproductie en consulting
activiteiten.
Voor deze opdracht is hun expertise in graan- en bak technologie dus het interessantste. Zo zijn ze
bezig met de ontwikkeling van een gestandaardiseerde baktest om zo de bakwaardigheid te
bepalen. Ook onderzoeken ze hoe het deeg zo optimaal mogelijk geprepareerd kan worden.
Ook kan het interessant zijn een samenwerking te starten met de universiteit omdat deze ook aan
dienstverlening doen. De interessante dienstverleningen hier is de kwaliteitscontrole op tarwe,
bloem en afgeleiden. Zo zullen ze technologische parameters bepalen, reologische eigenschappen,
de technologische verwerkbaarheid en zullen ze ook een bakproef uitvoeren. Zij beschikken
39
immers over alle apparatuur die hiervoor nodig is waardoor dit een zeer goede optie is voor
samenwerking (Ugent, s.a.).
Hier zijn de contact gegevens van dit labo terug te vinden:
Ingrid De Leyn (werkleider, laboverantwoordelijke)
E-mail: [email protected]
Telefoon: 09 243 24 90
Mia Eeckhout
E-mail: [email protected]
Telefoon: 09 243 24 81
Filip Van Bockstaele (doctor assistent)
E-mail: [email protected]
Telefoon: 09 264 62 09
0498 24 44 63
3.2.5 Info van molenaar Bart Hoofs
Tijdens het maken van dit deel tekst werd ook de molenaar Bart Hoofs gecontacteerd. Deze
antwoorde echter maar enkele dagen voor het indienen van de opdracht waardoor deze info niet
verder uitgezocht is geweest. De molenaar had namelijk enkele andere personen aan te bieden die
meer zouden kunnen vertellen over de kwaliteitseisen die er gesteld zullen worden. Hier zal er
bijgevolg een tabel worden weergegeven met deze personen en contactgegevens.
Contactpersoon Gegevens
Jan Pot Bedrijfsnaam: Molen Mulder Pot
E-mail: [email protected]
Telefoon: 0598 - 394 953
Adres: Bezoekadres = Woldweg 70, 9606 PG Kropswolde
Postadres = Korte Groningerweg 35, 9607 PS Foxhol Nederland
Joep Lips Bedrijfsnaam: HERMUS MADE B.V.
E-mail: [email protected]
Telefoon: +31 6 162 - 68 00 11
Adres: Brieltjenspolder 6; 4921 PJ Made Nederland
Joosen-Luykx Bedrijfsnaam: Joosen-Luyckx NV
E-mail:/
40
Telefoon: +32 (0)14 47 27 10
Adres: Oude Kaai 26; 2300 Turnhout België
Gust Smits Bedrijfsnaam: VZW Kempens landschap heeft molen in erfpacht aan de
gemeente Lille
E-mail: [email protected]
Telefoon: 014448233
Adres: Molenstraat; 2275 Gierle (Lille)
3.3 Voedselveiligheid
Wanneer Talander hun producten gaat verwerken en verkopen, moeten ze dit aangeven bij het
FAVV en worden ze hoeveproducenten genoemd. Er zijn 4 groepen hoeveproducenten, Talander
valt onder de groep detailhandelaars en producenten van plantaardige producten op het
landbouwbedrijf. In de brochure “Verwerking en verkoop op de hoeve” staat uitgelegd waarmee
een hoeveproducent rekening mee moet houden. Dit wordt hieronder kort samengevat. Onderaan
deze paragraaf zijn links toegevoegd waarin de regelgeving waaraan voldaan moet worden terug te
vinden is.
Operatoren in de voedselketen zijn wettelijk verplicht om te beschikken over een
autocontrolesysteem (ACS). Er is een autocontrolegids opgesteld door het FAVV voor de brood- en
banketbakkerij. Talander kan deze gids gebruiken voor het opstellen van een autocontrolesysteem.
3.3.1 Toelating van het FAVV
In deze autocontrolegids staat alle regelgeving waaraan Talander moet voldoen, opgesomd. Als
eerste moet Talander over een geldige toelating van het FAVV beschikken. Talander valt onder de
toelatingsvoorwaarden 1.1. Detailhandel in levensmiddelen. Deze voorwaarden worden opgedeeld
in 3 soorten: infrastructuurvoorwaarden, uitrustingsvoorwaarden en exploitatievoorwaarden.
Voor een toelating wordt een formulier ingevuld en opgestuurd naar de Lokale Controle Eenheid.
Deze bevindt zich in Antwerpen: AMCA-gebouw, Italiëlei 4 bus 18. Wanneer de toelating is
goedgekeurd krijgt Talander een affiche die verplicht op een voor de consument van buitenaf
zichtbare en toegankelijke plaats moet gehangen worden.
3.3.2 Bedrijfsvoering en organisatie
Als eerste wordt het beleid en de organisatie vastgelegd in het ACS. In de beleidsverklaring staan
concrete doelstellingen, hoe deze doelstellingen bereikt worden en welke financiële middelen
hiervoor nodig zijn. In het organigram staat de structuur van de organisatie, wie voor wat
verantwoordelijk is, wie welke taken uitvoert, die de leiding heeft, …
Alle elementen die bij het ACS horen, worden bijgehouden en beheerd. Alle procedures en
instructies worden gebundeld. Registratieformulieren tonen aan dat de uitvoering volgens de
procedures en instructies gebeurt. Er wordt een persoon aangesteld die verantwoordelijk is voor
het uitgeven, actualiseren, verspreiden en archiveren van bovengenoemde gegevens.
41
3.3.3 Controle
Er moet minstens 1 keer per jaar een interne audit doorgevoerd worden. Dit houdt in dat de
bedrijfsverantwoordelijke nagaat of alle doelstellingen waargemaakt worden en of de
medewerkers volgens de gemaakte afspraken werken. Wanneer dit niet het geval is, moet de
oorzaak achterhaald worden en moet er een eventuele aanpassing gebeuren. De persoon die de
interne audit uitvoert, moet kunnen aantonen dat hij hierin ervaring heeft of een nodige opleiding
gevolgd heeft en moet onafhankelijk zijn. Deze audit kan bijvoorbeeld door een collega bakker
worden uitgevoerd.
Het FAVV kan onverwachte controles uitvoeren. Een controle bestaat uit 2 delen: een
administratieve controle en een fysische controle. De administratieve controle houdt het nakijken
van de administratieve gegevens van de operator in. Bij de fysische controle wordt gedaan aan de
hand van een checklist. Hieronder staat een link naar een document dat kan helpen bij de
voorbereiding van een eventuele controle.
Een externe controle is niet verplicht, maar wel nuttig. Deze controle gebeurt door een
onafhankelijke certificeringsinstelling (OCI) en is om de 3 jaar. Dergelijke controle is betalend, maar
wanneer je een bewijs krijgt dat alles tijdens de controle in orde was, moet je minder betalen aan
het FAVV.
3.3.4 Verkoop van afgewerkte producten
Van de afgewerkte producten wordt een productbeschrijving gemaakt vooraleer ze bewaard
worden. Deze productbeschrijving bestaat uit een aantal specificaties zoals de identificatie van de
leverancier, productbeschrijving, productsamenstelling, bewaarvoorschriften,
gebruiksvoorschriften…
Bij de verkoop van producten wordt eerst vastgelegd hoe deze en onder welke voorwaarden deze
verkocht worden. De productbeschrijving moet in orde zijn voor de producten verkocht worden.
Ook moeten ze gecontroleerd worden op conformiteit. Deze controle werd vastgelegd in een
procedure. Wanneer Talander de producten rechtstreeks verkoopt, hoeven ze geen systematische
analyse uit te voeren. Wanneer ze verkopen aan andere afzetmarkten, moeten ze een
bemonsteringsplan opstellen. Hierin wordt vastgelegd welke producten met welke frequentie
geanalyseerd dienen te worden. Er moet op voorhand een plan worden opgemaakt waarin staat
beschreven wat er moet gebeuren in het geval de producten niet voldoen aan de gestelde normen
of vastgelegde eisen met betrekking tot voedselveiligheid.
3.3.5 Meldingsplicht
Wanneer Talander van mening is of redenen heeft om aan te nemen dat een verwerkt of
gedistribueerd product schadelijk kan zijn voor de gezondheid van mens, dier of plant, moet het
FAVV verwittigd worden. De melding moet gedaan worden bij de Lokale Controle Eenheid en er
moet een meldingsformulier worden ingevuld.
3.3.6 Correctieve acties en corrigerende maatregelen
De verantwoordelijke moet ervoor zorgen dat elk product dat niet conform is aan de eisen duidelijk
wordt geïdentificeerd en gecontroleerd om onbedoeld gebruik of levering ervan te voorkomen.
42
3.3.7 Etikettering
De producten moeten voorzien worden van een etiket dat aan de regelgeving voldoet. Op het
etiket staan de naamgeving, ingrediënten, hoeveelheid van een ingrediënt, houdbaarheidsdatum
of uiterste verbruiksdatum, nettogewicht, bewaarinstructies, gegevens producent, verpakker en
verkoper, bereidingswijze, voedingswaarde…
3.3.8 Traceerbaarheid
De trajecten van de producten moeten traceerbaar zijn. Er zijn 3 verplichtingen inzake
traceerbaarheid: registratieplicht, aanvoerregister en afvoerregister. De registratieplicht houdt in
dat Talander zich registreert bij het FAVV. Het aanvoerregister houdt in dat alle ontvangen
producten geregistreerd worden: de aard, de identificatie en hoeveelheid van het product, de
ontvangstdatum, de identificatie van de vestigingseenheid die het product levert en andere
gegevens die door de minister worden voorgeschreven. De inhoud van het afvoerregister is
dezelfde als van het aanvoerregister, toegepast op afvoer.
Talander kan een versoepeling aanvragen wanneer Talander de producten alleen zelf verkoopt of
wanneer de verwerkte producten worden geleverd aan andere instellingen, maar de opbrengst
hiervan mag niet meer dan 30% van de jaaropbrengst zijn en deze instellingen zich binnen een
straal van 80 km bevinden. Of wanneer in de andere inrichting slechts 2 voltijdse equivalenten
tewerkgesteld zijn. Deze versoepelingen houden in dat de documenten met betrekking tot de
traceerbaarheid moeten worden bewaard tot 6 maand na afloop van de datum van minimale
houdbaarheid of de uiterste consumptiedatum.
Voor meel en bloem die in een silo worden opgeslagen moeten extra documenten worden
bijgehouden: wanneer de silo werd bijgevuld, uit welk compartiment van de vrachtwagen dit
product geblazen werd en wanneer de silo leeg was en/of gereinigd is.
3.3.9 Goede Hygiënepraktijken (GHP)
Er is een hele regelgeving gebonden aan hygiëne binnen voedingsmiddelenproductie en verkoop.
Deze regelgeving wordt opgedeeld in hygiëne-eisen en hygiëne tijdens het productieproces.
Hygiëne-eisen zijn eisen omtrent de externe en interne structuur, stromen, materiaal en
apparatuur, personeelsaccomodatie, reiniging en onderhoud, afvalbeheer, ongediertebestrijding,
persoonlijke hygiëne en opleiding.
De hygiëne tijdens het productieproces omvatten: de productietemperatuur, het gebruik van
eieren, kruisbesmetting, ontvangst en opslag van grondstoffen, productie, verpakking, opslag van
eindproducten, transport en verkoop.
3.3.10 Hazard Analysis of Critical Control Points (HACCP)
HACCP is een preventief kwaliteitssysteem waarbij potentiële gevaren voor de consument
geïdentificeerd en vastgesteld worden. Voor deze gevaren worden beheersmaatregelen vastgelegd
zodat de gevaren geëlimineerd of tot een aanvaardbaar niveau gereduceerd worden.
Talander kan een versoepeling aanvragen onder dezelfde voorwaarden die voor een versoepeling
van traceerbaarheid gelden. Een versoepeling betekent dat de gevaren, identificatie van kritische
punten en de corrigerende acties zonder wijziging vanuit de gids overgenomen kunnen worden.
43
Ook de vastgelegde kritische grenswaarden ter preventie, eliminatie en reductie van potentiële
gevaren kunnen overgenomen worden.
Voor de uitwerking, implementatie, verificatie en herziening van het HACCP-plan wordt een team
aangeduid. Dit team kan voor Talander uit 2-3 personen bestaan, maar deze loeten over de nodige
kennis van het proces en het HACCP-systeem beschikken. Dit kan door ervaring, bijscholing,
externe adviesbureaus, literatuur…
Verwerking en verkoop op de hoeve
http://www.favv.be/professionelen/publicaties/thematisch/opdehoeve/_documents/201
7-12-20_Hoeveproducten_NL_web.pdf
Aanvraagformulier voor een toelating
http://www.favv.be/professionelen/erkenningen/aanvraag/
Toelatingsvoorwaarden: detailhandel in levensmiddelen
http://www.favv.be/erkenningen/erkenningsvoorwaarden/bijlage3.asp
Goede hygiënische praktijken
http://www.favv.be/professionelen/autocontrole/hygiene/
Autocontrole
http://www.favv.be/autocontrole-nl/sectorspecifieketools/
Autocontrolegids brood- en banketbakkerij
http://www.favv.be/autocontrole-nl/gidsen/distributie/g026/_documents/G-
026_V2_NL_18-06-2013.pdf
Autocontrolegidsen
http://www.favv.be/professionelen/autocontrole/gidsen/
Traceerbaarheid
http://www.favv.be/professionelen/autocontrole/gidsen/oci/_documents/2016-11-
08_TS_Tracabilite_NL.pdf
Meldingsplicht en meldingslimieten
http://www.favv.be/meldingsplicht/meldingslimieten/_documents/2018-06-
07_clean_Meldingslimietvers13NL_finaal.pdf
Controle
http://www.favv-afsca.fgov.be/thematischepublicaties/_documents/2011-09-
01_Controle_V02_2014-12-15_nl.pdf
44
3.4 Samenwerkingen en/of afzetmogelijkheden
Zowel de mogelijke samenwerkingen als de afzetmogelijkheden zijn sterk afhankelijk van de
bakwaardigheid van het verkregen graan. Indien er succesvol bakwaardig graan geteeld kan
worden, kunnen deze producten verder verwerkt worden tot brood, koekjes, pasta, bier of jenever.
Als de bakwaardigheid niet gehaald wordt, zal het graan eerder als veevoeder afgezet moeten
worden. Hieronder worden beide sporen verder uitgewerkt.
3.4.1 Bakwaardig graan
Omtrent de mogelijke samenwerkingen en/of afzetmarkten van het bakwaardig graan, werd de
focus gelegd op het korte keten verhaal. Dat is enerzijds ecologisch belangrijk, anderzijds kan op
die manier ook naambekendheid verkregen worden waardoor de weg naar recreatie binnen
Talander wordt open gemaakt.
3.4.1.1 Malen van graan
Om het graan te kunnen gebruiken voor het bakken van brood moet dit gemaald worden tot meel.
Dit kan industrieel gebeuren of artisanaal door een molen. In kader van deze opdracht werden
enkele molens in de buurt van Arendonk gecontacteerd met de vraag of er mogelijkheid is tot het
laten malen van de granen, wat de voorwaarden zijn en wat de kost is. Hier enkele molens en hun
reactie:
• Molen Nooitgedacht:
Deze molen bevindt zich in de gemeente Budel in Nederland. Contactpersoon van de
molen is Johan Kees. Hier kan spelt gemalen worden maar hier dient eerst het kaf van
verwijderd te zijn en het moet gereinigd zijn. De kost is 22 euro per 100kg waarmee dan
speltkorenmeel of speltbloem gemaakt kan worden. (Kees, 2018)
Contactgegevens:
Tel.:0651/ 40 49 56
Adres: Meemortel 22, 6021 AE Budel
Email: [email protected]
Website: http://www.molennooitgedagtbudel.nl/
• Afortiori:
Dit is een molen in Brasschaat die rogge, tarwe en spelt maalt en op een biologische
manier waardoor het product een bio-label kan krijgen. Deze molen heeft echter laten
weten dat zei liever niet samenwerken en verder werken met de klanten die ze reeds
hebben. (Afortiori, 2018)
45
• De Doornboom:
Deze molen is gesitueerd in de gemeente Hilvarenbeek in Nederland. De contactpersoon
hier is Bart Hoofs. Hij is één van de molenaars. Van deze molen is een heel positieve reactie
teruggestuurd. De molenaar vermeld dat zei reeds voor 4 bakkers malen maar als Talander
geen te grote hoeveelheid heeft voor hun zei dit met plezier ook zouden malen. Zei malen
bijvoorbeeld reeds St. Jansrogge van Landgoed De Hoevens in Alphen. Hij verwijst naar het
Brabants Landschap dat in Baarschot graan zou kunnen reinigen en Hermus is Made. De
molenaar nodigt ons zelfs uit om een bezoek te brengen om alles beter te bespreken,
eventueel advies over bemesting en dergelijke voor het telen van graan te krijgen van hun
eigen speltboer en hij verwijst naar de molen in Oisterwijk waar momenteel een project
met oude granen bezig is. Door tijdgebrek hebben we zelf geen bezoek kunnen brengen.
Hij laat weten dat hij met veel plezier nadenkt hoe de teelten tot een succes gebracht
kunnen worden. Zei kunnen zelf tarwe, rogge en spelt malen en deze moeten op voorhand
gereinigd zijn en in geval van spelt moet het kaf verwijderd zijn. Indien het graan eerder
afgezet zou worden als diervoeder kent hij ook collega’s in de regio Arendonk/ Reusel waar
dit zou kunnen. Deze molen rekent 5,50 euro aan als maalloon inclusief een degelijke 25kg
zak in papier. Hierbij is het wel nodig zelf het graan aan te leveren. (Hoofs, 2018)
Contactgegevens:
Adres: Doelenstraat 51, 5081 CK Hilvarenbeek
Email: [email protected]
Website: http://www.doornboom.nl/
3.4.1.2 Afzet
Indien de bakwaardigheid van het graan gehaald kan worden, kunnen er verschillende producten
vervaardigd worden. De afzet van volgende producten werd bekeken: bloem, brood, pasta en
koekjes, alsook bier en jenever. In het algemeen kan gesteld worden dat de interesse vooral gaat
naar bloem, pasta en koekjes. De verkoop van brood is moeilijker om wille van de beperkte
houdbaarheid en de markt van streekeigen bier en jenever lijkt reeds verzadigd te zijn.
a. Verkoop op Talander
In eerste instantie werd de mogelijkheid bekeken om de bakwaardige bloem zelf te verwerken tot
brood, pasta of koekjes. Gezien de korte houdbaarheid van brood is het moeilijk dit product elders
te koop aan te bieden. Wel kunnen er vb. 1 of 2 vaste bakdagen per week georganiseerd worden,
uiteraard rekening houdend met de mogelijkheden binnen Talander zelf. Zo kan ter plaatse een
broodverkoop georganiseerd worden op de dag de groentepakketten ter beschikking worden
gesteld of op zondag als er veel recreatie is. Uiteraard kunnen op dat moment ook andere
afgewerkte producten verkocht worden. Een milieubewust en origineel extraatje kan zijn om de
koekjes per gewicht (en zonder verpakking) te verkopen en de mensen aan te sporen zelf een doos
of zakje mee te brengen. Ook kunnen katoenen, herbruikbare broodzakken worden verkocht die
telkens opnieuw gebruikt kunnen worden. Deze broodzakken kunnen bedrukt worden om zo
tegelijkertijd reclame te maken.
46
b. Verkoop op de Liereman
In het kader van het beleefbaar maken van het platteland binnen de ARO-studie zou een
samenwerking met het bezoekerscentrum De Liereman een grote meerwaarde zijn. Bovendien
wordt door deze samenwerking een zeer gericht publiek bereikt. Gezien de langere houdbaarheid
van de producten willen ze graag meewerken aan de verkoop van bloem of pasta en eventueel
koekjes. Het assortiment van drank is bij hen reeds groot genoeg.
c. De markt van Arendonk
Bovendien werd er gekeken of er een mogelijkheid is om afzet te creëren op de markt in Arendonk.
Hiervoor werd contact opgenomen met de gemeente. De standplaatsen zijn echter allemaal bezet.
Maar “occasionele niet-commerciële verkopen” op de markt is wel een mogelijkheid. Bovendien is
op die manier geen machtiging nodig voor ambulante activiteiten. Hier zijn 2 voorwaarden aan
gekoppeld:
1. Occasioneel betekent 1 of 2 keer per jaar
2. De opbrengst van de verkoop moet ten voordele zijn van in de wetgeving voorziene doelen
zoals vb. sociaal doel, promotie van de natuur, een ambacht of een streekproducten
Beide voorwaarden zijn dus voldaan. Uiteraard hangt deze optie ook af van de mogelijkheden van
de bewoners van Talander zelf. Bij interesse kan contact opgenomen worden met Kristine Nijs
Het aanvraagformulier vind je in deze link: https://www.arendonk.be/e-
loket/economie/occasionele-verkoop-met-niet-commercieel-karakter/
Meer info omtrent deze occasionele niet-commerciële verkoop vind je hier:
https://www.arendonk.be/werken/ondernemen/ambulante-handel/.
d. Pure Kempen
Een mooi initiatief binnen de provincie Antwerpen is het “Pure Kempen” label, een kwaliteitslogo
voor streekgebonden goederen en diensten in de Kempen. Ondernemers van het platteland
worden op deze manier gepromoot voor hun unieke zaakvoering binnen de streek. Een originele
cadeaumand met verschillende van deze streekeigen producten werd gedoopt als “De
Kempenkorf”. Het zou toch fantastisch zijn hieraan te kunnen deelnemen! Er werd dan ook contact
opgenomen met Rurant, Talander past helemaal in het plaatje. Momenteel zijn er echter
gesprekken aan de gang met de provincie Antwerpen om meer verankering van het initiatief
binnen de provincie te verkrijgen. Zolang er niet meer duidelijkheid hieromtrent is, ligt het project
min of meer stil.
e. Samenwerking met bakkers uit de buurt
Verschillende bakkers werden gecontacteerd met de vraag of er enerzijds bloem of zelfs Talander-
brood verkocht kon worden, anderzijds werd gevraagd of Talander eventueel broodzakken mag
leveren om zo naambekendheid en reclame te verwezenlijken. Bakkerij Beersemans (Arendonk)
was enthousiast over het initiatief. Broodzakken met reclame is uiteraard mogelijk. Bovendien kan
de bloem, indien traceerbaarheid verzekerd is, verwerkt worden tot koekjes, cake of brood.
Andere bakkers hielden zich afzijdig gezien het concurrerende product.
Ook werd Florentien (“Koekje van eigen deeg”) gecontacteerd, maar eveneens zonder succes.
47
f. Recht van bij de boer - hoevewinkels
Een ander interessant initiatief in Vlaanderen is “Recht van bij de boer”. Via deze denkpiste werden
verschillende hoevewinkels aangeschreven met de vraag of er ook Talander-producten verkocht
konden worden. Zowel Franken NV (Mol-Postel) als Trezemieke (Retie) waren heel enthousiast
omtrent deze mogelijke samenwerking. Franken NV bevestigde eveneens dat de biermarkt
verzadigd is met streekproducten, meel en pasta zijn daarentegen heel toegankelijke producten.
Tuur Vandeweyer (Trezemieke) is adviseur in de duurzame landbouw. Hij begeleidt akkerbouwers
in hun teelten. Voor vragen kan je altijd bij hem terecht!
Appelen Roes werkt reeds met verschillende partners samen. Een uitbreiding van zijn gamma was
voor hem momenteel niet van toepassing.
g. Recht van bij de boer - de buurderij
Een andere optie is om mogelijk samen te werken met een Buurderij via Boeren en Buren. Boeren
en buren is een samenwerkingsverband van verschillende boeren die hun producten via korte
keten verkopen aan consumenten. Geproduceerde producten worden geleverd en samengebracht
in een gezamenlijke plaats eens per week. Hoewel er in Arendonk en omstreken geen
verzamelplaats is, zou Talander eventueel terecht kunnen in verzamelpunten zoals Vorselaar,
Zandhoven.
Samenwerking met een buurderij houdt een heel aantal voordelen in voor de landbouwer/teler
zelf. In eerste instantie is het toegestaan voor de teler om zelf zijn prijzen te bepalen en ook heeft
de Landbouwer zelf te beslissen wat een minimale bestelhoeveelheid moet zijn voor hij overweegt
om te leveren. Verder beheerd de landbouwer ook zelf zijn voorraad en zijn aanbod. De
landbouwer is in staat om dit aanbod zelf te regulariseren al naargelang zijn opbrengsten. Omwille
van het feit dat de landbouwer zelf zijn aanbod heeft en zelf zijn prijzen mag bepalen is hij in staat
iedere week te bepalen wat zijn opbrengst zal zijn van zijn product. Een laatste zaak die mooi is
meegenomen, is het feit dat de boekhouding eigenlijk voor jou wordt gedaan. Je kan
leveringsbonnen en bestellingen allemaal raadplegen op de site van Boeren en buren mits je een
account hebt.
Bij boeren en buren staat er een team klaar dat helpt met de uitbreiding van de verkoop en met
een vereenvoudiging van de logistiek. De landbouwer krijgt de mogelijkheid om een persoonlijke
webwinkel te openen waarop de geteelde producten gepromoot en verkocht kunnen worden. Het
is de verantwoordelijk van de buurderij om in te staan voor het ronselen van klanten en niet de
landbouwer zelf. Als deelnemer kan men dus genieten van een groeiend consumentenaantal en
kan deelname zorgen voor eventuele naambekendheid. Het zal ook deze verantwoordelijke zijn die
als taak heeft om de landbouwer te begeleiden in zijn aanbod en zijn productie voor de buurderij.
Een laatste zaak waarvan men kan genieten als deelnemer is de mogelijkheid om een voordelige
crowdfundingsoplossing aangeboden te krijgen om toekomstige ontwikkelingsprojecten te
ondersteunen.
48
Het gegeven van de buurderij is natuurlijk geen gratis dienst en gaat gepaard met een aantal
voorwaarde. Financieel vraagt de buurderij 20% van de omzet die verkregen is uit het rechtstreeks
verkopen aan Buren exclusief belastingen. Om voor buurderij te mogen produceren moet er wel
aan een aantal voorwaarden worden voldaan. In eerste instantie moeten de goederen uit de
landbouw komen, bij voorkeur biologisch, of van ambachtelijke producenten zijn. Voor Talander
VZW zal er wellicht aan deze voorwaarden worden voldaan. Verder levert de producent zelf zijn
producten en wordt er gevraagd om aanwezig te zijn op de buurderij. De producent creëert
vertrouwen en bindt zich aan transparantie naar de verantwoordelijke van de buurderij toe. Je
respecteert de waarden van boeren en buren en ondertekend de kwaliteitsvoorschriften die
worden opgelegd.
Contactgegevens boeren en buren
E-mail: [email protected]
Website: https://boerenenburen.be/nl-BE
3.4.2 Afzet als veevoeder
Indien een graanteelt niet bakwaardig of niet brouwwaardig wordt verklaard, houdt dit niet in dat
de teelt af te danken valt. Als er geen bakwaardig graan kan geteeld worden, kan het graan wel nog
verwerkt worden in veevoeders. Ze kunnen in bulk worden verkocht als graankorrels. Dit zou dan
voor pluimvee kunnen dienen, maar het kan ook in de vorm van meel worden verkocht. Dit zou
dan eventueel kunnen voor varkens of rundvee.
Om granen als veevoeder te verkopen in korte keten was er geen interesse bij landbouwers in de
buurt. Er moet worden opgemerkt dat de bedrijven die we hebben gecontacteerd wel enkel
gangbare veehouderijen waren. Biologische bedrijven zijn niet gecontacteerd geweest.
Onderstaande lijst van bedrijven in de omgeving zijn gecontacteerd geweest en gaven een negatief
antwoord.
• Arendonk
o Van Echelpoel
o Frans Bierens
o Pollo NV
• Ravels
o Bart Bax
o Paul Beyens
• Oud-Turnhout
o Paul Van Miert
Wat eventueel wel een mogelijkheid is om granen te laten verwerken als veevoeder, is om contact
op te nemen met grootschalige verwerkers. Voor biologische granen komt men bij twee bedrijven
uit. In eerste instantie bij Agrifirm in Grobbendonk (33 minuten). Het bedrijf verwerkt gewassen als
veevoeder en zij nemen granen rechtstreeks af van landbouwers.
Contact
E-mail: [email protected]
Website: www.agrifirm.be
49
Een tweede grote verwerker waar een graanafzet eventueel mogelijk zou zijn is CZAV in Eindhoven
(33 minuten). Ook dit bedrijf is een rechtstreekse afnemer van biologische producten en zij nemen
naast graan ook voedergewassen en akkerbouwproducten af. CZAV verwerk deze dan als
veevoeder maar ook eventueel als stro of plant-/pootgoed
Contact
E-mail: [email protected]
Telefoon: 0031 113 62 90 00
Website: www.czav.nl
Bronnen:
https://www.bioforumvlaanderen.be/nl/detail?id=17944
https://www.bioforumvlaanderen.be/nl/detail?id=21444
50
4 BESLUIT
Spelt is het meest geschikt voor de productie van bakwaardig graan. Het heeft weinig bemesting
nodig en kan zeer goed groeien op arme zandgronden. Spelt lijdt zelfs onder een te hoge
stikstofbemesting.
Boekweit is ook zeer geschikt voor arme zandgronden, vooral de grijze boekweit. Het heeft ook
weinig bemesting nodig en onderdrukt onkruid zeer goed.
Triticale is een goed gewas als het niet lukt om bakwaardige tarwe te bekomen. Het heeft weinig
bemesting nodig en afhankelijk van het ras, heeft men ook geen last van onkruid en ziekten.
Door de slechte afzetmogelijkheden van pompoenen, zouden we als akkerteelt voederbieten
zetten. Deze zijn zeer gegeerd bij veehouders als veevoeder. Ze zijn een goede vrucht in de
wisselteelt vanwege hun werking op de bodem en laten slechts weinig stikstof achter in de bodem.
Tijdens de braaklegging is er de mogelijkheid om een groenbemester in te zaaien of te kiezen voor
een fauna-akkermengsel. Beiden brengen stikstof en organisch materiaal in de bodem. Een fauna-
akkermengsel brengt minder stikstof in de grond dan een fauna-akkermengsel, maar afhankelijk
van de volgteelt kan dit net positief zijn.
In de ideale omstandigheden, waarbij bakwaardig graan verkregen kan worden, lijkt het ons het
beste plan om spelt te zetten, in combinatie met voederbieten en een fauna-akkermengsel. Spelt
mag slechts weinig stikstof krijgen en daarom zou een groenbemester negatief kunnen zijn.
Voederbieten zijn een hakvrucht die de structuur van de bodem verbeteren.
Als bakwaardig graan niet haalbaar is, gaan wij over op Triticale voor veevoeder, in combinatie met
voederbieten en een groenbemester, zodat het Triticale genoeg stikstof heeft om te groeien.
51
LIJST MET AFBEELDINGEN
Figuur 1: Zode-injectie. ............................................................................................................ 28
Figuur 2: Mestinjectie. ............................................................................................................... 28
Figuur 3: Sleepslang ................................................................................................................... 28
Figuur 4: Sleufkouter ................................................................................................................. 28
Figuur 5: Mestspreider met horizontale rollen. ................................................................ 29
Figuur 6: Mestspreider met horizontale rollen en wand. ............................................. 29
Figuur 7: Mestspreider met verticale rollen (in werking). ........................................... 29
Figuur 8: Mestspreider met verticale rollen. ..................................................................... 29
52
BIBLIOGRAFIE
Afortiori. (2018, December 10). Malen van graan. (D. R. Milis, Interviewer)
Agentschap voor Natuur en Bos. (2018). Verduidelijking, verfijning drieslagstelsel. Brussel.
Bodemkundige Dienst België, PIBO-campus vzw, VCM, Boerenbond. (2015). Organische bemesting.
Wat en hoe?
Boekweit. (sd). Opgehaald van Waterwereld: http://www.waterwereld.nu/boekweit.php
broodsmakelijk.nl. (s.a.). asgehalte of asrest van bloem. Opgehaald van broodsmakelijk.nl:
https://broodsmakelijk.nl/asgehalte
broodsmakelijk.nl. (s.a.). Vochtgehalte bepalen van graan. Opgehaald van broodsmakelijk.nl:
https://broodsmakelijk.nl/vochtgehalte-graan-bepalen
Camerlinck, M. (2018, 12). Bak- en brouwwardig graan? (S. V. Zweep, Interviewer)
classofoods. (s.a.). grondstoffen. Opgehaald van classofoods.com:
http://www.classofoods.com/pagina1_1.html
Darwinkel, A. (2003). Teelt van triticale. Wageningen: Wageningen UR, Praktijkonderzoek Plant en
Omgeving B.V.
Darwinkel, d., & Zwanepol, S. (1991). Teelt van Winterrogge. Wageningen: Wageningen
Universiteit.
Dewaele, K. (2015). praktijkgids biologische spelt.
Dewaele, K., Delanote, L., Van Haver, S., & Verbeke, P. (2015, Maart). praktijkgids biologische spelt.
Dewaele, K., Delanote, L., Van Haver, S., & Verbeke, P. (2015). Praktijkgids biologische spelt. Inagro.
Hoofs, B. (2018, December 11). Molen De Doornboom. (D. R. Milis, Interviewer)
Inagro, Onderzoek en Advies in Land- en tuinbouw. (2012). Biobedrijfsnetwerk Veehouders-
Akkerbouwers: Toelichting veldproeven. Inargo.
Jules, J. (1997). Plant breeding reviews.
Kees, J. (2018, December 10). Molen Noitgedacht. (D. R. Milis, Interviewer)
Keesd, J. (sd).
Paauw, F. V. (1951). Hectolitergewicht, duizend-korrelgewicht in afhankelijkheid van de
bemestingstoestand. Groningen, Nederland.
Paulissen, P. (2006). Mogelijkheden en praktische overwegingen van voederbieten. Aartselaar:
Interprovinciaal proefcentrum voor de biologische teelt.
Pauwels, J. (2016). Bodemkunde. Geel: Thomas More.
SYNAGRA. (2018). ONTVANGSTNORMEN VOOR GRANEN, OLIEHOUDENDE- EN EIWITRIJKE
GEWASSEN door de producenten geleverd aan de handelaar-ontvanger OOGST 2018 .
Vlaanderen, België.
53
SYNAGRA. (2018). Ontvangstvoorwarden. Opgehaald van SYNAGRA.be.
Timmer, R. D., & Bosch, H. K. (1999). Teelt van zomergerst. Lelystad: Praktijkonderzoek voor de
akkerbouw en de Vollegrondsgroenteteelt.
Timmer, R. D., & Bosch, H. K. (1999). Teelt van zomergerst. Lelystad: Praktijkonderzoek voor de
Akkerbouw en de Vollegrondsgroenteteelt.
Tits, M., Elsen, A., Deckers, S., Boon, W., Bries, J., & Vandenddriessche, H. (2016).
Bodemvruchtbaarheid van de akkerbouw- en weilandpercelen in België en Noordelijk
Frankrijk (2012-2015. Bodemkundige dienst van België.
Ugent. (s.a.). Labo voor graantechnologie. Opgehaald van www.ugent.be:
https://www.ugent.be/bw/biowetenschappen/nl/onderzoeksgroepen/levensmiddelenwet
enschappen-en-technologie/graantechnologie
van Hall, H. (1853). De boekweit-teelt in Nederland.
Vazhov, V. M., Kozil, V. N., & Odinstev, A. V. (2013). General Methods of Buckwheat Cultivation in
Altai Region. Biysk: World Applied Sciences Journal.
VILT (Vlaams Infocentrum Land- en Tuinbouw. (2018, Augustus 14). Zesde mestactieplan op zijn
milieueffecten beoordeeld. Opgehaald van VILT: http://www.vilt.be/zesde-mestactieplan-
op-zijn-milieueffecten-beoordeeld
Vlaamse Land Maatschappij. (2015, Augustus 4). MAP 5: resultaten openbaar onderzoek en
definitief mestactieprogramma. Opgehaald van Vlaamse Land Maatschappij:
https://www.vlm.be/nl/nieuws/Pages/Resultaten-openbaar-onderzoek-MAP5.aspx
VLACO. (2015). MAP5. Opgehaald van VLACO:
https://www.vlaco.be/kenniscentrum/wetgeving/map-5
Vuylsteke, I. (2005). Praktijkgids biologische akkerbouw: Deel zomertarwe. Chistine Boutin.
Vuylsteke, I., & Govaerts, W. (2007). Praktijkgids 100% biologisch voeder.
wageningen, U. (2008). http://edepot.wur.nl/21291.
Wouters, S. (2016). Teelten Thomas More. Thomas More Geel, Antwerpe, België.