Pleitnota_Paarlberg_Ficq

168
PLEITAANTEKENINGEN Rechtbank Amsterdam, zitting houdende te Haarlem Meervoudige Kamer Inzake : Paarlberg/OM Zitting : 17 mei 2010 17 mio zaak Parketnr. : 13/007040-04 Mr. Bénédicte Ficq

Transcript of Pleitnota_Paarlberg_Ficq

Page 1: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

PLEITAANTEKENINGEN

Rechtbank Amsterdam, zitting houdende te Haarlem

Meervoudige Kamer

Inzake : Paarlberg/OM

Zitting : 17 mei 2010

17 mio zaak

Parketnr. : 13/007040-04

Mr. Bénédicte Ficq

Page 2: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

2

INDELING

I. De niet-ontvankelijkheid 3 3

II. De feiten 15 15 1. Inleiding 152. Getuigen algemeen 183. Term “misdrijf” in de tenlastelegging 304. Paarlberg, witwasser? 33

A. Startpunt van de betalingen eind 2002 34

B. Aandelenoverdracht op 31-12-99: de akte 37C. Het “terugdraaien” van de

aandelenoverdracht 53D. Gegoochel met titels; de betaling 58

Page 3: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

3

E. Bayline 67F. Het ontbreken van een schriftelijke

bevestiging uit 1999 van de afspraken met Endstra 72

G. De beschuldiging van Endstra bij de notaris 82

H. Enkele getuigen nader geanalyseerd 97I. Endstra nader geanalyseerd 113J. De achterbankgesprekken 138K. De “relatie” Holleeder Paarlberg 153L. Enige losse argumenten a décharge 159M. Conclusie: vrijspraak 165

III. Uitsluiting strafbaarheid: ambtshalve toetsing subs. O.V.A.R. 167

Page 4: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

4

I. DE NIET-ONTVANKELIJKHEID VAN HET OPENBAAR

MINISTERIE

Een week geleden hebben we kunnen luisteren naar het

requisitoir van het Openbaar Ministerie. Als onderdeel van het

onderbouwen van het opzet refereert het Openbaar Ministerie

aan een groot aantal aanwijzingen, die hij zelf “sterke

aanwijzingen” noemt, dat Paarlberg niet vrijwillig de betalingen

van Endstra in ontvangst zou hebben genomen.

Citaat requisitoir openbaar ministerie:

“De aanwijzingen dat Paarlberg niet vrijwillig heeft meegewerkt

aan het ontvangen van de betalingen van Endstra en zich op

die manier schuldig heeft gemaakt aan de verweten witwas-

gedragingen zijn van belang voor het vaststellen van het opzet

van Paarlberg.”

Hieronder treft u de opsomming uit het requisitoir over de

aanwijzingen die duiden op onvrijwilligheid bij Paarlberg

(volgens het OM) aan.

Page 5: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

5

Page 6: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

6

Page 7: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

7

Page 8: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

8

Page 9: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

9

Page 10: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

10

Page 11: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

11

Zoals gezegd heeft het Openbaar Ministerie uitgebreid

geciteerd uit de in zijn visie sterke aanwijzingen dat cliënt niet

vrijwillig zou hebben meegewerkt aan het ontvangen van de

betalingen van Endstra en gebruikt deze vaststellingen voor

het vaststellen van het opzet van Paarlberg.

Vooropgesteld: de in de visie gevolgde verdediging in het

kader van het vaststellen van het opzet is juridisch

verdedigbaar.

De onvrijwilligheid van het handelen van Paarlberg wordt door

het Openbaar Ministerie in belastende zin gebruikt.

Direct daarna concludeert het Openbaar Ministerie dat op

grond van de bewezenverklaring een gevangenisstraf moet

worden opgelegd van drie jaren. Het OM verdisconteert de

bovengeciteerde sterke aanwijzingen van onvrijwillig handelen

in de strafmaat door van die drie jaar zes maanden af te

trekken.

Page 12: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

12

In de visie van de verdediging zegt het OM (in gewone

mensentaal): Paarlberg, die was slachtoffer, er zijn sterke

aanwijzingen dat u gedwongen werd en daarom vinden wij dat

we kunnen zeggen dat u wist wat u deed maar wij twijfelen

desalniettemin in het geheel niet aan de strafbaarheid van u.

De waarheidsvinding als kerntaak van het Openbaar Ministerie

dient in ruime zin opgevat te worden: niet uitsluitend dient het

OM aan een waarheidsvinding te doen met betrekking tot de

feiten maar het OM dient ook de omstandigheden te betrekken

waaronder het strafbare feit mogelijk zou zijn begaan. Het OM

heeft hierin een zelfstandige verantwoordelijkheid en is

hieraan gebonden op grond van het Wetboek van

Strafvordering, de ongeschreven regels van behoorlijke

procesorde en de gedragsregels van het Openbaar Ministerie.

De gedragscode bepaalt ondermeer: ‘hij is onbevangen en

waarachtig en betrekt in zijn afwegingen alle omstandigheden,

zowel de belastende als de ontlastende’.

Page 13: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

13

Bovendien zal het OM in het waarheidsvindend proces steeds

uit dienen te gaan van het daderstrafrecht als basis van ons

strafprocesrecht en vanzelfsprekend niet van daadstrafrecht.

Dat daderstrafrecht ook in de vervolgingsfase een rol speelt en

dat anticiperend op het mogelijk aanvaarden door een rechter

van een strafuitsluitingsgrond mede van invloed kan zijn op

vervolgingsbeslissingen wordt geïllustreerd door diverse

beslissingen van niet verdere vervolging in zaken die verband

houden met een aan een verdachte toekomend beroep op een

strafuitsluitingsgrond. Ik verwijs hierbij naar bijvoorbeeld de

agent die in Hoek van Holland een relschopper doodt en die

door het Openbaar Ministerie niet vervolgd is in verband met

een hem toekomend beroep op noodweer.

In deze zaak zal ik niet betogen dat het Openbaar Ministerie

geen vervolgingsrecht had. Het opportuniteitsbeginsel is ruim

en is nauwelijks vatbaar voor toetsing door de rechter. In deze

zaak betoogt de verdediging evenmin dat het Openbaar

Ministerie, op grond van de door het OM gepresenteerde

sterke aanwijzingen van onvrijwillig handen, evenmin dat het

OM hieraan bij wijze van spreke het rechtsgevolg van ontslag

van alle rechtsgevolgen had moeten verbinden,

vanzelfsprekend niet. Het OM is uiteraard vrij in de

Page 14: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

14

beoordeling hoe deze sterke aanwijzingen dienen te worden

gebogen en naar het OM in vrijheid deze sterke aanwijzingen

van straffeloosheid al dan niet laat meewegen in verband met

het beantwoorden van de derde hoofdvraag van artikel 350.

De verdediging betoogt evenwel dat het Openbaar Ministerie

opportunistisch is omgegaan met disculperend relevant

dossiermateriaal met het uitsluitende doel dit in het nadeel (ter

bewezenverklaring van het opzet) van cliënt te gebruiken.

Door bewust ditzelfde materiaal compleet te negeren en met

een paardensprong van de bewezenverklaring over te stappen

op de strafmaat levert dit bewust negeren van genoemd

relevant dossiermateriaal in de visie van de verdediging

onzuiverheid van oogmerk op hetgeen in strijd is met de

gedragsregels en de ongeschreven regels van behoorlijke

procesorde.

Page 15: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

15

Het OM dient op grond daarvan niet-ontvankelijk verklaard te

worden.

II. DE FEITEN

II.1 INLEIDING

Page 16: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

16

Er zullen niet veel zaken zijn die zoveel aandacht hebben gekregen als de zaak tegen Willem Holleeder en alles wat daar mee samenhangt: De sensationele rel rondom Bram Moszkowicz, de sensationele onthulling dat de onberispelijke kasteelheer Jan-Dirk Paarlberg een compaan van Willem Holleeder zou zijn, het gefluister dat Willem Holleeder niet alleen de afperser van Willem Endstra zou zijn maar ook zijn moordenaar, de ongekende veiligheidsmaatregelen rondom het proces van Willem Holleeder, de veroordelingen van Willem Holleeder tot in hoogste feitelijke instantie, en het blijven vervolgen van Jan-Dirk Paarlberg en hem afficheren als de witwasser van Willem Holleeder.

De media aandacht is mede gevoed (dat blijkt uit diverse artikelen) door het politie-apparaat en is aangezwengeld door personen als Olierook en Fred Teeven. Al eerder is hierover het nodige gezegd in de Kolbak-zaak.

De gevolgen van de publicaties in de zaak Paarlberg zijn bijna niet meer in woorden uit te drukken. Zijn leven, zowel zakelijk, qua gezondheid als privé zijn ingrijpend (in negatieve zin) veranderd. Zeer waarschijnlijk heeft hij, wat deze gevolgen betreft, levenslang.

De omvang van de media aandacht is zo groot dat een exact overzicht over wat er allemaal gezegd en geschreven onmogelijk is.

Media aandacht heeft niet alleen een zorgwekkende uitstraling in de zaak Paarlberg maar heeft zijn invloed evenmin gemist op de getuigen die gehoord zijn in zowel de Kolbak als de

Page 17: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

17

Enclave-zaak. Achteraf is niet meer vast te stellen of, en zo ja in welke mate, de contaminatie van getuigen heeft plaatsgevonden en wat daarvan de invloed is geweest op de verklaringen die zijn afgelegd.

Vastgesteld moet worden dat de rechtbank in deze zaak erg afhankelijk is van tactisch bewijsmateriaal: De zaak wordt gedragen door getuigen van wie de belangrijkste getuige overleden is en niet meer kan worden gehoord.

De vraag of en zo ja in welke mate de werkelijkheid de juridische werkelijkheid overlapt is in de visie van de verdediging niet beantwoordbaar.

De afgelopen jaren is Nederland opgeschrikt door een aantal zogeheten juridische blunders. Het is niet toevallig dat deze zogenaamde juridische blunders juist de afgelopen jaren tot herzieningen dan wel vrijspraken hebben geleid: Dit heeft met name van doen met de wijze waarop technisch en deskundigenmateriaal scherper, beter en bewijsdragender in stafzaken is geworden.

De Beatrixpark-moord op Nienke Klijs is niet opgelost omdat er een verschil in inzicht over de interpretatie van het tactisch

bewijs is opgetreden maar omdat er een DNA-hit plaatsvond waardoor de echte dader kon worden veroordeeld. Dit geldt ook voor de Kristel Ambrosius-zaak. Tenslotte lijkt de moordzaak op de 15-jarige Andrea Lüten eveneens door een DNA-hit te gaan worden opgelost. Tenslotte wijs ik op de vrijspraak van de tot levenslang gestrafte Lucia de Berk.

Zij hadden geluk dat de zaak een andere wending kreeg omdat technisch bewijsmateriaal in hun zaak van

Page 18: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

18

doorslaggevende betekenis bleek. Moordzaken steunen in belangrijke mate op zogenaamde dadersporen: bloed, vezels, etc. Mijn cliënt heeft de enorme pech dat hij lijdend voorwerp is in een strafzaak waarin het opdoemen van later bekend geworden technisch bewijs nooit aan de orde zal zijn. Zijn zaak is een zaak die volledig beslecht moet worden aan de hand van tactisch bewijs. Ik waag het te betwijfelen of de zaak van mijn cliënt, als hij gekoppeld zou worden aan een moordbeschuldiging en als deze beschuldiging uitsluitend gedragen zou worden door een schriftelijke verklaring van een overleden persoon, de gesprekken van deze overleden persoon met CIE-ers en talrijke verklaringen van getuigen waar vraagtekens bij gezet zouden kunnen worden, er op dezelfde wijze tegen deze zaak zou worden aangekeken.

Page 19: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

19

II.2 GETUIGEN ALGEMEEN

Het ultieme doel van het strafproces is het vinden van de waarheid. Alle inspanningen in het vooronderzoek en op de zitting hebben met waarheidsvinding van doen en worden uiteraard gevoed door de achterliggende gedachte dat een verdachte pas mag worden veroordeeld als ook bewezen is dat hij een strafbaar feit heeft gepleegd en hij daarvoor ook strafbaar is.

Het waarheidsvindend proces in deze zaak wordt in hoge mate gehinderd door het overlijden van de kerngetuige in deze zaak.

Willem Endstra komt aan het woord tijdens de bewaard gebleven opnames van de achterbankgesprekken door de CIE. Hij komt middels een schriftelijke verklaring bij Van Lith de Jeude aan het woord, middels correspondentie en tenslotte middels verklaringen van horen zeggen.

Het lijkt mij in confesso is dat Willem Endstra dé getuige is in deze zaak.

Page 20: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

20

Willem Endstra is nooit bevraagd kunnen worden over al datgene wat hij heeft verteld op de achterbank en aan anderen.

In een recente uitspraak van het Europese Hof heeft het Hof benadrukt en onderstreept dat een niet te horen getuige inhoudelijke compensatie behoeft. Het recht op een eerlijk proces is geschonden, indien een bewezenverklaring uitsluitend of in beslissende mate is gebaseerd op uitlatingen van een persoon die de verdediging niet heeft kunnen ondervragen. Procedurele compensatie kan die schending niet opheffen. De mogelijkheid van de verdediging om op andere wijze de betrouwbaarheid van die persoon en de belastende verklaring aan te tasten – bijvoorbeeld door andere getuigen te ondervragen of door te wijzen op inconsistenties en onjuistheden in de belastende verklaring – kan dat evenmin.

Als uiteindelijk die ene getuige de leverancier is van het directe bewijs tegen de verdachte dan is er niets meer te compenseren. Dan kan een bewezenverklaring niet worden gebaseerd op verklaringen van die getuige.

Eigenlijk zou de juridische beslechting van deze zaak met dit gegeven tot een vrijspraak moeten leiden. De verdediging maakt zich wat dit punt betreft helaas geen enkele illusie: De rechtbank in eerste aanleg in de zaak Holleeder en het gerechtshof in de zaak Holleeder zijn geconfronteerd met hetzelfde gegeven in verband met dezelfde zaak waarvoor ook Willem Holleeder zich moest verantwoorden. Het betoog van mr. Franken op dit punt heeft het Gerechtshof niet kunnen

Page 21: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

21

verleiden tot het toepassen van de Europese rechtspraak op dit punt.

Het waarheidsvindend proces in deze zaak wordt naast het bovengenoemde ontbreken van inhoudelijke compensabiliteit ernstig gehinderd door de plaats gehad hebbende contaminatie van getuigen.

De getuigen zijn verre van “schoon” te noemen. Vanzelfsprekend is het niet altijd mogelijk om getuigen schoon te houden maar in deze zaak is wel erg veel gebeurd met betrekking tot de beïnvloeding van getuigen:

Direct na de dood van Willem Endstra wist het OM dat ze aan de vooravond stonden van een van de meest geruchtmakende zaken. Ze konden dit weten omdat Van Lith de Jeude al vrij snel met de verklaring van Endstra naar de politie stapte waarin Endstra Willem Holleeder, en Paarlberg, betichtte van afpersing. Ook de CIE gesprekken werden al vrij snel tactisch gemaakt. De media buitelden over elkaar heen en hadden alle ingrediënten om zo sensatiegericht mogelijk uit de hoek te komen: deze sensatiepers hitste betrokkenen aan, ze wisten dat ze een rol zouden gaan spelen in de zaak, wisten dat de schijnwerpers op hen gericht zouden gaan staan. Dat kietelde de ene getuige meer dan de ander en dat is een gegeven waarmee ook het openbaar ministerie rekening had moeten houden.

Uit verhoren van Haico Endstra (8 juli 2008 rechter-commissaris) blijkt dat de Enclave-officier mr. Plooy

Page 22: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

22

strafrechtelijke stukken beschikbaar heeft gesteld aan advocaat Koets en advocaat Jurjen Pen. Deze advocaten hadden intens contact met een groepje personen die ook als getuige in de Enclave en in de Kolbak zaak gehoord zijn.

De categorie “Willem Endstra-getuigen” (Haico Endstra, Trix Endstra, Arnold Endstra, Joop van der Haar, Dennis Prins,

Page 23: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

23

Erik Hummel en Bram Zeegers) komen veelvuldig bij elkaar: Op 11 februari 2009 verklaart Trix Endstra bij de rechter-commissaris

Dennis Prins verklaart bij de politie op 19 mei 2004 (!) bij de politie:

Page 24: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

24

Uit bovenstaande passages blijkt dat er behoorlijk gebrainstormd en gepuzzeld is in verband met het oplossen van het raadsel van de moord op Endstra en het verwerken van alle emoties etc.

Als vervolgens de inhoud van de verklaring van Dennis Prins over wat hij van Haico heeft gehoord, terwijl Haico Endstra op diverse plaatsen in het dossier verkaart wat hij weer van anderen heeft gehoord, onder elkaar worden gezet dan is de contaminatie van getuigen over en weer moeilijk te ontkennen:

Op 14 september 2004 is een telefoongesprek opgevangen tussen Haico Endstra en Dennis Prins waarin min of meer gevolgd kan worden hoe getuigen met elkaar spreken en hoe ze met elkaar voor de vuist weg filosoferen over de rol van onder meer cliënt Paarlberg.

Mink Kok verwoordt een en ander vrij treffend:

Page 25: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

25

Ook verbalisanten laten zich in verhoren niet onbetuigd. In het dossier zijn talloze passages te vinden waarin vragen geen vragen zijn, maar weergaven van aannames die als een soort vraag worden verpakt en waarin allerlei informatie besloten ligt

en waarop een getuige dan kan reageren. Het behoeft weinig betoog dat getuigen op deze manier gevoed worden en er na verloop van tijd niet meer achterhaald kan worden wat nu eigen wetenschap is, wat verkregen is door informatie voortkomend uit bijeenkomsten, informatie voortkomend uit gesloten vragen, etc.

Page 26: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

26

Dit zijn slechts enkele voorbeelden van onprofessionele verhoren in een zaak waarin het schoonhouden van bewijsmateriaal de hoogste prioriteit had moeten hebben.

Ook worden getuigen door het onderzoeksteam niet gecorrigeerd op de beïnvloedingspraktijken die ze in hun argeloosheid hebben laten plaatsvinden:

Joop van der Haar heeft dit verklaard in een verhoor bij de rechter-commissaris op 10 juli 2008.

Tenslotte:

Page 27: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

27

Van der Haar had het bijna niet beter kunnen verwoorden: “Je krijgt overal informatie te horen wat andere getuigen hebben verklaard. En dan ga je op een gegeven moment blijven nadenken of het iets was wat ik al wist of wat ik hoorde … Ik heb zoveel verklaringen afgelegd. Ik heb zoveel dingen gehoord.”

Het is een feit van algemene bekendheid dat de invloed van allerlei informatie leidt tot onbewust gebruik van dergelijke informatie en dat de werking van de hersenen zodanig is dat deze informatie ingebed wordt in een zogenaamde herinnering die achteraf helemaal geen herinnering blijkt te zijn. Achteraf kan vaak niet meer worden bepaald of een getuige daadwerkelijk uit eigen waarneming of ondervinding heeft verklaard of put uit de zogenaamde herinneringen die eigenlijk geen herinneringen zijn.

Arnold Endstra zegt in een van zijn verhoren dat hij de naam van Paarlberg eerder gehoord had (dus al voor de dood van Willem Endstra) en in een later verhoor bij de rechter-commissaris corrigeert hij dat en zegt hij dat hij deze informatie pas na de dood van Willem Endstra gehoord heeft van Haico Endstra.

Page 28: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

28

Er mag in mijn visie volstrekt niet voorbij gegaan worden aan dit langdurige proces van contaminatie van getuigen. Het kan niet anders zijn dan dat dit invloed heeft gehad op de authenticiteit van de verklaringen die zijn afgelegd en waarbij niet eens gezegd kan worden dat getuigen met opzet onjuist zouden verklaren maar dat ook gekeken moet worden naar de

onbewuste processen die de herinnering vervuilen en beïnvloeden.

Nog los van het gegeven dat rekening gehouden moet worden met het contamineren van getuigen in deze zaak dient ook rekening gehouden te worden met het andere “vervuilende aspect” dat gekoppeld moeten worden in de wijze waarop naar getuigenverklaringen wordt gekeken:

Neem bijvoorbeeld de categorie “criminele getuigen” (Kattee, van Tatenhoven, Willem Holleeder, Maaike Dijkhuis, advocaat Beckers, etc). He4t lijkt erop dat deze getuigen a priori niet geloofd worden omdat zij uit een verdachte hoek komen. Kattee is inmiddels vrijgesproken door het Gerechtshof te Amsterdam, maar lijkt het predicaat “crimineel” nog steeds als een zware medaille om zijn nek te hebben hangen. Uit het verloop van de zitting tegen Holleeder in eerste en tweede aanleg is gebleken dat er geen enkele waarde wordt gehecht aan zijn verklaringen.

De verklaring van Holleeder dat hij niet in contact staat of heeft gestaan met Paarlberg heeft er evenmin aan in de weg gestaan dat het Gerechtshof op basis van onzichtbare en niet kenbare feiten of omstandigheden gewoon aanneemt dat er sprake moet zijn geweest van intensieve contacten tussen Holleeder en Paarlberg. Het ontkennen door Maaike Dijkhuis

Page 29: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

29

van kwesties aangaande Paarlberg heeft in de zaak Holleeder geen enkel beletsel opgeworpen om genoemde relatie tussen Holleeder en Paarlberg desalniettemin aan te nemen. Het lijkt op het aanvaarden van de stelling: Een verdachte spreekt

nooit de waarheid en is als getuige per definitie onbetrouwbaar.

Eigen belangen, vervuilde herinneringen, niet voor de buitenwereld bekende angsten, niet voor de buitenwereld bekende motieven etc. etc. etc. kunnen er de reden van zijn dat verklaringen volstrekt niet of slechts gedeeltelijk de werkelijkheid weergeven. Vanzelfsprekend geldt dat in iedere strafzaak, maar deze zaak is in zijn soort uniek wegens het ontbreken van onomstreden getuigenmateriaal en de onmogelijkheid om inhoudelijk te compenseren in verband met het overlijden van Willem Endstra.

Ten slotte springt in de screening van de wijze waarop het waarheidsvindend proces in deze zaak heeft plaatsgevonden het volgende in het oog:

Door het Openbaar Ministerie is goed bevonden dat restricties werden aangebracht vanuit de getuigenhoek in de aangeleverde stukken die afkomstig van Willem Endstra. Haico, Arnold en Trix Endstra zijn in het bezit geweest van aantekeningen van Willem Endstra. Deze aantekeningen zijn niet integraal vertrekt aan justitie. Sommige aantekeningen zouden te privé zijn geweest.

In het licht van de problematiek rondom de inhoudelijke compensabiliteit is het aanvaarden van deze gang van zaken onbegrijpelijk. Het in stand laten van deze gang van zaken en

Page 30: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

30

het fiatteren ervan komt het waarheidsvindend proces niet ten goede. En dit is nog een understatement.

Het OM presenteert deze zaak als een zaak die opgelost is, alsof de zaak een duidelijke kern heeft (Willem Endstra) en vooral dat die kern het enige waarachtige bevat. Dat maakt het standpunt van het openbaar ministerie tot een standpunt dat geduid kan worden als reductiedenken: het OM duidt telkens een aspect in de verklaringen van Willem Endstra als essentieel en waarachtig, benoemt dat als de essentie en wijst de rest van de realiteit van Endstra en rondom Endstra van de hand als onbelangrijk, niet authentiek, vals of bedrieglijk.

Hieronder zal ik trachten het reductiedenken van het openbaar ministerie aan te tonen en uw rechtbank ervan proberen te overtuigen dat een veroordeling op basis van het gebrekkige waarheidsvindend proces heeft geleid tot gebrekkig tactisch bewijsmateriaal, dat niet als basis mag dienen voor een bewezenverklaring.

Page 31: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

31

II.3. UITLEG VAN DE TERM “MISDRIJF” IN DE TENLASTELEGGING

Zoals het openbaar ministerie zelf op de zitting van 15 juli 2009 in de zaak Paarlberg heeft verwoord “De centrale verdenking in het hele onderzoek is altijd eenduidig en duidelijk geweest: Holleeder heeft Endstra afgeperst tot het doen van betalingen die aan Paarlberg zijn geschied. … Het vermoeden is blijven bestaan dat Paarlberg op zijn minst moet hebben geweten dat hij van misdrijf afkomstig geld ontving. Het gerechtshof heeft dit in de zaak Holleeder overwogen en ook kunnen overwegen: Een precies motief hoeft niet te worden vastgesteld, hoe graag wij ook zouden weten wat Paarlberg heeft bewogen zijn rekeningen hiervoor open te stellen.”

Het OM probeert nu al een min of meer subsidiair standpunt in te nemen door te betogen dat “de verdediging miskent daarmee de mogelijkheid dat niet alleen onder een valse titel, maar ook onder een reële titel een afpersingsbetaling kan hebben plaatsgevonden … Het onderzoek Kolbak heeft zich in het bijzonder gericht op de vraag of er sprake is geweest van afpersing door Holleeder … Door de verkrijging van een geldbedrag waarop Paarlberg naar de letter van een afspraak met Endstra recht zou hebben kan nog steeds een witwashandeling opleveren”.

De verdediging stelt zich op het standpunt dat indien niet bewezen kan worden verklaard dat Paarlberg zich onverschuldigd liet betalen door afpersingsgelden op zijn

Page 32: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

32

rekening te laten binnenkomen, hij niet voor witwassen kan worden veroordeeld.

Het bestanddeel “misdrijf” in het tenlastegelegde witwasverwijt in de zaak Paarlberg, dient gelezen te worden als “het misdrijf afpersing”.

De verdediging verwijst in dit verband naar datgene wat het openbaar ministerie in de zaak tegen Holleeder in hoger beroep heeft opgemerkt: “Alle betalingen die hij (Willem Endstra) aan Paarlberg deed werden verricht in verband met afpersing door Holleeder en deze gelden waren voor Holleeder bestemd”.

Hetzelfde OM vraagt uw rechtbank vandaag genuanceerder naar de beschuldiging te kijken; in feite vraagt het OM ongenuanceerder naar de hele zaak te kijken want het openbaar ministerie lijkt coûte que coûte middels de tenlastelegging van het ruimere en moeilijker tegen te verdedigen algemene witwasverwijt tot een veroordeling te willen komen van cliënt.

Het standpunt van het openbaar ministerie in de Holleeder zaak en dit algemene verwoorde standpunt in de Paarlberg zaak is in de visie van de verdediging onverenigbaar met elkaar en riekt naar détournement de pouvoir door in de ene zaak a te zeggen en in de andere zaak b, terwijl gesproken wordt over exact hetzelfde feitencomplex en te putten uit exact hetzelfde dossiermateriaal. Materieel gezien is door het OM jarenlang impliciet en expliciet gesproken over afgeperste

Page 33: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

33

gelden bij Endstra die middels Paarlberg bij Holleeder terecht kwamen of terecht moesten komen.

Samenvattend: “Misdrijf” in het tenlastegelegde witwasverwijt dient als “medeplegen van afpersing” te worden opgevat. Redengevend bewijsmateriaal voor dit verwijt zal door het OM moeten worden geleverd.

Page 34: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

34

II.4. PAARLBERG, WITWASSER?

Voor de leesbaarheid van dit onderdeel van het pleidooi heb ik dit onderdeel opgedeeld in een tiental kritische vragen. De weerlegging van deze kritische vragen vormt tegelijkertijd de basis voor de conclusie dat in de visie van de verdediging de betalingen van Endstra aan Paarlberg een zakelijke achtergrond hadden en voortkwamen uit bestaande contractuele afspraken. Minimaal zal geconcludeerd moeten worden dat er sprake is van gerede twijfel aan de juistheid van de vaststellingen dat de betalingen het gevolg zijn geweest van afpersing door Willem Holleeder en Jan-Dirk Paarlberg.

Page 35: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

35

A. STARTPUNT VAN DE BETALINGEN EIND 2002

U laat de betalingen door Willem Endstra lange tijd versloffen en wordt plots, onverklaarbaar, actief eind 2002. Dan moet het geld zo snel mogelijk binnenkomen en schakelt u Van Tatenhoven in. Wij vinden dit een verdacht moment.

Al eerder heeft de verdediging duidelijk proberen te maken dat de periode waarin cliënt actief wordt om zijn geld eindelijk te krijgen niet toevallig eind 2002 valt. Vanzelfsprekend is cliënt, zoals zovelen met hem die in zaken waren met Endstra, not amused als hij geconfronteerd wordt met de geluiden veroorzaakt door de commotie rondom het interview met Mierenmet in de Telegraaf. Dit is echter niet de hoofdreden: Het is een feit van algemene bekendheid dat mensen met veel vermogen niet ook automatisch mensen met veel liquiditeit zijn. Het liquiditeitsprobleem in 2002 was voor cliënt absoluut een issue. Hij had in verband met de overname van Uni Invest particuliere leningen afgesloten, onder meer bij Hombrug, en had de belofte gedaan om de leningen binnen afzienbare tijd terug te betalen. Cliënt is altijd een man van zijn woord geweest en had in die periode de mogelijkheid niet om zijn betalingsverplichtingen te voldoen zonder dat Willem Endstra zijn schuld aan cliënt zou voldoen.

Met betrekking tot de drukte van cliënt in die periode en de verklaring die gevonden kan worden in het laten versloffen van het achter Willem Endstra aanzitten om zijn

Page 36: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

36

betalingsverplichtingen te voldoen verwijs ik naar de overzichten die ik als bijlage zal bijvoegen waaruit blijkt dat cliënt meer dan de helft van de tijd niet in Nederland was in verband met zijn werk.

Ook van Wolfswinkel refereert in een mail aan de drukke werkzaamheden van cliënt in die periode.

Medio oktober 2002 vermeldt Roelof van Wolfswinkel: “In verband met een grote investeringsdeal is deze (Paarlberg) echter pas vanaf minimaal a.s. vrijdag hiervoor bereikbaar”.

Duidelijk is dat cliënt primair bezig was met Uni Invest en alles wat daaruit voortvloeide. Paarlberg moest 22 miljoen betalen voor de overname van Uni Invest. In juli 2002 leent hij 5,5 miljoen en belooft dit geld binnen vier maanden terug te betalen. Dit valt exact in de periode dat Paarlberg stappen zet om zijn geld terug te krijgen van Willem Endstra.

Het is natuurlijk ook een vreemde situatie dat cliënt in oktober 2002 geld moet gaan lenen van de verkopende partij in de Uni Invest deal terwijl hij nota bene het aankoopbedrag bijna geheel had kunnen financieren door de inning van de vordering die hij had op Willem Endstra. Het is voorstelbaar dat ook Paarlberg op enig moment zijn geduld verliest en besluit om achter zijn geld aan te gaan. Het is erg insinuatief om gebeurtenissen die in dezelfde periode plaatsvinden op het Endstra-front en op het Paarlberg-front automatisch aan elkaar te koppelen. Ik begrijp de verleidelijkheid van de drang tot koppelen door en voor het OM (ieder handelen van cliënt in een bepaalde periode kan daarmee in een kwaad daglicht

Page 37: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

37

worden gesteld) maar het correspondeert absoluut niet met het leven dat cliënt leidde in die tijd. Het getuigt van een ongehoorde versimpeling van het bestaan.

De verdediging meent dat de werkactiviteiten van cliënt in 2001, 2002 en 2003 in overwegende mate plaatsvonden op het Uni Invest vlak. Het was ook niet voor niets dat cliënt de afwikkeling van het innen van zijn schulden bij Willem Endstra bijna volledig delegeerde aan zijn fiscaal adviseur Van Tatenhoven. Cliënt had de ruimte en de tijd niet om zich hiermee bezig te houden. De verdediging meent hierin overigens een argument te zien dat eerder disculpeert dan beschuldigt: Zou het niet eerder voor de hand hebben gelegen, als cliënt een criminele rol zou hebben gespeeld in het innen van gelden bij Willem Endstra, hij er zorg voor gedragen zou hebben dat de papieren afwikkeling kloppend, letterlijk voor de hand liggend, en geen vragen oproepend, zou hebben klaargelegen.

Page 38: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

38

B. AANDELENOVERDRACHT OP 31-12-1999: DE AKTE

Uit de akte van 31 december 1999 (overdracht aandelen HSY) blijkt niet dat partijen, anders dan om niet, de aandelen laten overgaan. Expliciet is in de akte vermeld, dat aan “niemand enig recht van winstuitkering is toegekend”.Hoe verhoudt zich dit met de gestelde bedongen winstrechten?

Op de eerste plaats wordt opgemerkt dat cliënt altijd overduidelijk is geweest over de reden van het laten passeren van de akte op 31 december 1999. Het was voor cliënt van eminent belang dat hij in staat was de banken te tonen dat hij geen banden meer had met Willem Endstra. Hij kon door het overleggen van de akte aantonen dat Willem Endstra en hij hadden gebroken. Dit was van groot belang omdat cliënt voorzichtige signalen uit de zakenwereld opving waaruit het voor hem duidelijk was dat hij niet al te lang moest wachten met het ontvlechten van zijn belangen met Willem Endstra.

Uit een begeleidend schrijven van de Franse advocaat van cliënt, verband houdend met de overdracht van de belangen in Menoega, blijkt hoe partijen op papier afspraken kunnen maken en verder hoe deze papieren afspraken kunnen worden vergezeld door onderliggende andere separaat gemaakte afspraken.

Page 39: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

39

In casu was het doel duidelijk: Een snelle ontvlechting voor de buitenwereld.

De akte is een standaardakte en de uitwerking van deze standaardakte ziet uitsluitend toe op de overdracht van de HSY-aandelen. Het is dan ook volledig correct dat de in de standaard akte vermelde zinsnede “dat aan niemand enig recht van winstuitkering is toegekend” gekoppeld kan en moet worden aan deze HSY-aandelen.

Tot 31 december 1999 was Paarlberg indirect voor 50% aandeelhouder in HSY.De voornaamste activiteit van HSY was de projectontwikkeling op en rond de jachthaven, vooral de ontwikkeling van de gronden.Ook Willem Endstra was indirect aandeelhouder (50%) en had ook een lening verstrekt. Eind 1999 stond de teller van de lening verstrekt door Jan-Dirk Paarlberg op 12.8 miljoen gulden.Op 31 december 1999 verkoopt de rechtspersoon Ballados haar aandelen HSY voor 1 gulden aan Marpollo (Willem Endstra). Xenia/Ballados wordt niet verkocht op die datum.

Page 40: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

40

Dit is ook niet gek: als ook Xenia/Ballados op die datum verkocht zou zijn dan zou Marpollo (lees: Willem Endstra) de bezitter van de lening zijn geworden en zou de lening aan Marpollo moeten worden afgelost (lees: van Willem Endstra zijn geworden).

Vast staat dat de lening op 31 december 1999 in handen is gebleven van Paarlberg en niet is afgelost. Vast staat ook dat pas maanden later de voorbereidingen worden getroffen voor de overdracht, voor het geval er betaald zou zijn, om de aandelen Xenia, Bayline en Leopard over te dragen.

De overdracht van de aandelen van HSY op 31 december 1999 regelt dus uitsluitend de zichtbaarheid van de banden tussen Paarlberg en Endstra (imagoschade). De onderliggende afspraken worden hierdoor niet anders.

Het winstrecht is een ongelukkig gekozen term door van Tatenhoven. In principe mag een vennootschap geen in de toekomst te verwachten winsten aan zijn aandeelhouders uitkeren. Die winsten moeten immers eerst verdiend c.q. gemaakt worden. Die term deed veronderstellen dat een en ander om een schuld van HSY aan Ballados zou gaan. Dit is niet het geval: De afspraken tussen Willem Endstra en Paarlberg gingen over de waarde van de aandelen die het privébezit van Jan-Dirk Paarlberg waren: De aandelen Xenia.

Uit de omstandigheid dat de Xenia aandelen (deze hadden zonder notariële interventie kunnen worden overgedragen op 31 december 1999) niet op die datum zijn overgedragen kan afgeleid worden dat dit een argument in het voordeel van

Page 41: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

41

cliënt is en dat er onderliggende afspraken moeten zijn geweest. De waarde zat in de aandelen van Xenia.

Voor alle duidelijkheid: Paarlberg bezit in privé Xenia en heeft financieringsverplichtingen ten behoeve van deze vennootschap; de waarde van het aandeelhoudersbelang van Xenia wordt bepaald door het bezitten door Xenia van de aandelen Ballados. De waarde van de aandelen Ballados wordt bepaald door het bezit van de aandelen HSY en het bezit van de lening aan HSY.

De waarde van het aandeelhoudersbelang wordt bepaald door de verwachtingen van de uitkeerbaarheid van toekomstige winsten en door het belang van Paarlberg als financier van de leningen. Met andere woorden als Xenia nog overgedragen moet gaan worden en niet al overgedragen is eind 1999 dan is dit een duidelijke indicatie dat die toekomstige overdracht van de Xenia aandelen gekoppeld is aan een aantal afspraken.

Phfeiffer verklaarde op zitting dat de zinsnede in de akte van 31 december 1999 “dat aan niemand enig recht van winstuitkering is toegekend” gekoppeld zou kunnen worden aan de kale overdracht van de aandelen HSY. Impliciet zegt hij daarmee dat het in die zin dus wel zou kunnen kloppen dat er separaat onderliggende andere afspraken kunnen zijn gemaakt.

Hoe onwaarschijnlijk is het dat Paarlberg zijn belangen in de jachthaven zou hebben verkocht zonder een prijs te bedingen voor de op dat moment bestaande reële winstverwachtingen?

Hoe aannemelijk is het dat er bij Endstra en bij Paarlberg aanzienlijke winstverwachtingen bestonden en dat daaraan

Page 42: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

42

géén prijskaartje hing voor degene die eigenaar zou blijven van de belangen in de jachthaven? Uit het gegeven dat cliënt aanzienlijk geïnvesteerd heeft voor de verwerving van het aandelenbezit van 50% en gezien de investeringen van Marpollo kan worden geconcludeerd dat dit allemaal aanwijzingen zijn voor het gegeven dat Marpollo (Willem Endstra) meer dan droog brood zag in HSY. Dit wordt ook nog eens bevestigd door de constatering dat in 1998 en 1999 continuïteitsgaranties zijn afgegeven voor HSY door Marpollo.

De betekenis die kan worden toegekend aan de continuïteitswaardering van de accountant (van HSY), mevrouw Steenbergenen kan alleen worden verstrekt als Endstra zélf als belanghebbende de continuïteit van de onderneming heeft gegarandeerd.

Phfeiffer heeft op zitting bevestigd dat het lichtvaardig afgeven van een continuïteitsgarantie bestuursaansprakelijkheid als consequentie kan opleveren en dat de registeraccountant altijd moet kunnen garanderen dat partijen moeten kunnen waarmaken wat garandeerd wordt. In deze context moet waarde toegekend worden aan de afgifte van de continuïteitsgarantie. De registeraccountant mevrouw Steenbergenen heeft op 6 februari 2007 in de Kolbak-zaak onder meer verklaard “U vraagt mij naar deze toestemming. Ik weet dat Endstra nauw betrokken is geweest bij de toestemming van Rijkswaterstaat voor de tweede tranche. Endstra heeft ook plannen laten zien met betrekking tot dit project en een toelichting gegeven. Het

was niet enkel een verhaal …. In het laatste jaar, ik denk dus met betrekking tot het boekjaar 2001, heb ik nog gebeld met de wethouder van IJmuiden of de mogelijkheid van de tweede tranche nog bestond en of de toestemming zou worden

Page 43: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

43

gegeven. Ik weet niet meer wat het exacte antwoord was maar ik denk positief en dat de zaak nog liep, anders hadden wij deze zin niet kunnen opnemen in de paragraaf.”

Bovengenoemde uitlatingen vormen een bevestiging voor de aanname dat het in ieder geval niet onmogelijk is dat winstrechten, ook in de visie van Willem Endstra onderwerp van gesprek zijn geweest en geresulteerd kunnen hebben in afspraken over de scheiding en deling in verband met HSY. Het inleidend verweerschrift, eerder ingebracht als processtuk in deze zaak, bevat tal van stukken en argumenten om in ieder geval niet de conclusie te kunnen trekken dat het uitgesloten is dat sprake is van een pittige winstverwachting bij partijen en dat daarvoor in de toekomst nog zou worden afgerekend.

Hieronder zal ik een aantal passages de revue laten passeren waaruit blijkt dat de overdracht van de HSY aandelen slechts een formaliteit was voorafgaand aan het effectueren van de onderliggende afspraken.

Vervolgens zal ik opsommen welke passages in mijn visie door de rechtbank gebruikt kunnen worden om te komen tot de conclusie dat het zeer wel mogelijk is geweest dat er afspraken zijn gemaakt over afkoop van de winst.

Voorafgaand aan het opnemen van de passages die er in mijn visie toe doen wens ik op te merken dat de haalbaarheid van

de verwachtingen voor de te realiseren winsten in de toekomst, in mijn visie niet afdoet aan het realiteitsgehalte van de gemaakte afspraken over dit punt, immers, als partijen beiden dezelfde verwachtingen hebben over dit punt en als partijen daar geld voor over hebben dan maakt het in de visie

Page 44: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

44

van de verdediging helemaal niet uit of deze winstverwachtingen al dan niet uitgekomen zijn. Er zijn tal van aanwijzingen waaruit blijkt dat partijen toen, ondanks obstakels in verband met vergunningen etc., ondanks de situatie van een negatief eigen vermogen, geloofden in het project en daar ook geld voor over hadden. Geconstateerd moet worden dat er niet gescheiden en gedeeld is. Dit zou passen bij een situatie waarin aandeelhouders geen verwachtingen koesteren over te behalen resultaten in de toekomst. Daarnaast dient ook bedacht te worden dat Willem Endstra wellicht een voor de buitenwereld niet kenbaar belang had bij het behoud van het project, derhalve bij het uitkopen van Paarlberg.

Uit de verhoren van registeraccountant Steenbergen blijkt:

Dat Endstra enthousiast en vol goede moed is met betrekking tot het realiseren van de tweede tranche.

Endstra is op de hoogte gesteld van de noodzaak van het realiseren van de tweede tranche, realiseert zich dit kennelijk zeer goed want stelt zich persoonlijk garant. Dit betekent dat het geloof bij hem op dat moment groot is. Het is van belang om dit goed door te laten dringen in verband met de verwachtingen die Endstra zelf had. Zijn verwachtingen immers kunnen doorslaggevend zijn geweest voor het bedrag

Page 45: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

45

dat hij over heeft gehad voor het vertrek van Paarlberg uit HSY.

Steenbergen is niet betrokken geweest bij het bepalen van de prijs voor de aandelen, zij kan er niets over zeggen maar weet wel dat het mogelijk is dat onderliggende stukken, onder zo’n aandelenoverdracht, mogelijk zijn.

Page 46: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

46

De aantekeningen zijn uit 1999. Dat staat vast. Gefilosofeerd kan worden over de betekenis van de aantekening “15 miljoen winst woningen” en daaronder de pijl naar JD Paarlberg. Op zijn minst kan uit deze aantekeningen afgeleid worden dat er gesproken is over iets dat aan Paarlberg zou moeten

Page 47: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

47

toekomen omdat daar in die aantekeningen ook naar verwezen wordt. Waar dat exact over gaat weet noch Steenbergen noch Corine Bakker zich te herinneren.

Daarom is het van belang om te kijken wat de direct betrokkenen hebben verklaard over de verwachtingen die gekoppeld kunnen gaan worden over datgene wat verdiend zou kunnen gaan worden met de ontwikkeling van de gronden in HSY.

Door justitie wordt Funke Küpper in stelling gebracht (verhoor 2008 R.L.) met betrekking tot de realiteitszin van de winstverwachting. De winstverwachting zou volstrek irreëel zijn. De verdediging meent dat deze uitlatingen niet relevant zijn. Al eerder gaf ik aan dat Willem Endstra’s verwachtingen doorslaggevend moeten zijn in deze kwestie. Maar los hiervan heeft Funke Küpper op 17 augustus 2004 bij de politie het volgende verklaard:

Funke Küpper gaat er zelfs vanuit dat de afspraken moeten zijn gemaakt.

Page 48: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

48

Het is duidelijk dat in 2004 er nog steeds vol goede moed overleg is met de gemeente en met de provincie voor de projectontwikkeling binnen HSY. Als het toen een gelopen race zou zijn geweest zouden al die activiteiten volstrekt overbodig zijn geweest.

Funke Küpper had de dollartekens in zijn ogen: Ze mikken op 40 miljoen winst.

Zelfs Beesemer, die in het hele dossier afgaande op zijn verklaringen over Paarlberg hem toch niet echt goed gezind lijkt te zijn, verklaart op diverse plaatsen in het dossier dat HSY een grote stille reserve had en dat deze grote stille reserve zat in te ontwikkelen woningen. Beesemer ging er zelfs vanuit: “Deze winstpotentie moest ook nog worden afgerekend”. Beesemer verwoordt het kernachtig:

Beesemer, en hij kon het weten, benadrukt dat die haven eigenlijk bijzaak was. Over potentiële winsten in de toekomst, daar werd over gesproken. De grond, dáár zat de waarde in.

Wat uit deze opmerkingen van Beesemer kan worden geconcludeerd dat hij iemand is met een financiële achtergrond en kennis van zaken van het project. Deze getuige geeft een duidelijke bevestiging dat Jan-Dirk Paarlberg bij het uittreden uit HSY niet als een soort goedheiligman moet

Page 49: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

49

worden beschouwd die cadeautjes uitdeelt aan Willem Endstra. Van der Haar verklaart op enig moment dat er pas in het najaar van september 2003 gefilosofeerd zou zijn (voor de eerste keer) over winstrecht. Dat deze uitlating aantoonbaar onjuist is blijkt alleen al uit het feit dat het zogenaamde “agreed-document” van 25 februari 2003 de afkoop van het winstrecht al vermeldt en dat tevens de nieuw gehoorde getuigen, De Wit, Stolle en Homburg, bevestigend verklaren over de wanprestatie van Willem Endstra.

Homburg staat bij dat Paarlberg nog 19 miljoen tegoed had van Endstra. In oktober 2002 leent Paarlberg van Homburg geld voor de Uni-investdeal en is het dus ook niet vreemd dat er gesproken is over de tegoeden die Paarlberg had uitstaan bij andere partijen. Het vermelden van het bedrag van 19 miljoen (toen!) komt aardig overeen met het bedrag van een kleine 20 miljoen euro waarover Paarlberg steeds gesproken heeft en die in zijn totaliteit nooit helemaal is voldaan door Endstra.

Uit de verklaringen van Stolle en Homburg moet worden afgeleid dat de besprekingen over geld en het hebben van aanspraken op tegoeden van Willem Endstra zich moeten hebben afgespeeld in de periode vóór de publicatie in augustus in de Telegraaf over Willem Endstra. Dit betekent dat die twee onderwerpen niet aan elkaar gekoppeld kunnen worden en dit zou van betekenis kunnen zijn voor de beoordeling en de waarde van de uitlatingen die Homburg en Stolle hebben gedaan.

Page 50: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

50

Homburg en Stolle zijn beiden van onbesproken gedrag en het lijkt me erg onaannemelijk dat zij hun onberispelijke reputatie op het spel zouden zetten door iets te verklaren wat niet conform de werkelijkheid is. Ze hebben onder ede verklaard bij een rechter en weten dat hun verklaringen, gezien alle publiciteit rondom de zaak Paarlberg, breed uitgemeten kunnen worden in de zakenwereld. De rechtbank is ervan op de hoogte wat er kan gebeuren als er ook maar enigszins getwijfeld kan worden aan iemands reputatie. De banken trekken zich terug, partijen durven geen zaken meer met je te doen, het is gedaan en de gevolgen zijn onomkeerbaar.

De hoogte van de tegoeden waarover Paarlberg heeft gesproken in bijzijn van Stolle en Homburg lijken zich goed te verdragen met de totale vordering van Paarlberg. Het tijdstip waarop door Paarlberg over deze vordering jegens Endstra is gesproken in bijzijn van Stolle en Homburg lijkt een neutraal tijdstip te zijn, in ieder geval niet een tijdstip te zijn waarop er toen al wat loos was tussen Willem Holleeder en Willem Endstra en het dus ook voor cliënt een onomstreden en gewone periode in zijn leven is geweest waaraan geen

vreemde en aan Willem Endstra en/of Willem Holleeder gekoppelde gedachten kunnen worden gewijd.

Page 51: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

51

Van Tatenhoven benadrukt in dit gedeelte van een verhoor dat Van der Haar in zijn visie zich niet voor niets vergist en daaraan verkeerde conclusies verbindt omdat hij (Van der Haar) in de periode dat hij nog niet in beeld was bij Willem Endstra (voor 1 maart 2003) zich niet realiseert dat een onderscheid dient te worden gemaakt tussen de afspraken uit 1999 die gemaakt zijn over de winstrechten enerzijds en de afkoop van het winstrecht zoals overeengekomen in februari 2003. Van Tatenhoven, en dat wordt bevestigd door van de Haar, spreekt Van der Haar pas voor het eerst op 30 juli 2003. Dit was in bijzijn van Van der Mark. Het is dus niet zo vreemd dat Van der Haar de indruk kan hebben gekregen dat de term “afkoop” een term is geweest waarover enige discussie heeft bestaan omdat die term inderdaad gekoppeld moet worden aan de periode begin 2003.

Op 10 juni 2004 wordt Paarlberg als getuige gehoord. Hem wordt onder meer de vraag gesteld (door Paarlberg te confronteren met een schrijven waarin wordt verwezen naar een lening van circa 3.8 miljoen euro uitgeleend door Bergheim aan Portge (volmacht tot verpanding)) waar dat bedrag van 3.8 miljoen dan op slaat. Cliënt antwoordt hierop dat dat bedrag vermoedelijk het bedrag is waarop het winstdeel is vastgesteld. “Dat is dan het winstdeel”, zegt cliënt, “op de nog te ontwikkelen woningen van Seaport Marina BV”. Cliënt vermeldt dan ook nog een totaalbedrag van circa 14 miljoen euro en zegt dat dat bedrag opgebouwd is uit de drie componenten.

Niet te ontkennen valt dat cliënt bij de politie op dat punt anders heeft verklaard dan hij later als verdachte heeft verklaard. Dit zou voor de rechtbank reden kunnen zijn om te

Page 52: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

52

twijfelen aan de hoogte van het totaalbedrag, aan bepaalde componenten van dit bedrag of aan de hele verklaring van cliënt. In de visie van de verdediging zou dit zeer onredelijk zijn: In de beoordeling van het belang van deze vergissing moet op de eerste plaats meewerken dat de uitlatingen van cliënt over dit punt tijdens zeer lange verhoren zijn gedaan en dat de vermoeidheid debet kan zijn aan het wisselend verklaren over details. Het woord “details” bedoel ik in zekere zin letterlijk; U dient in de beoordeling van de hierboven aangestipte constatering te betrekken dat cliënt een zakenman was die op veel niveaus met vele partijen in vele zaken afspraken had waarbij het niet vreemd is dat een vergissing gemaakt kan worden. De vraag is welk belang eraan gehecht kan worden. Ja, getuigen kunnen zich vergissen. Ook dat is regelmatig

uitgangspunt in het strafproces als het openbaar ministerie bijvoorbeeld bewijsmateriaal aandraagt waarin een getuige aantoonbaar niet consistent verklaard heeft en deze verklaring desalniettemin door het OM wordt ingebracht en gebruikt wordt als redengevend bewijsmiddel.

Conclusie: Het is logischer dat de akte van 31 december 1999 (waarin niet gesproken wordt over onderliggende afspraken) een standaardakte is dan dat dit een argument is om onderliggende afspraken als ongeloofwaardig weg te wuiven. Onderliggende afspraken over gestelde bedongen winstrechten van HSY zijn niet in strijd met hetgeen in de notariële akte met betrekking tot de overdracht van de aandelen is vermeld. De aanwijzingen dat ook met betrekking tot de winstrechten zou moeten worden afgerekend zijn te talrijk en komen eveneens uit onverdachte hoek.

Page 53: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

53

Page 54: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

54

C. HET “TERUGDRAAIEN” VAN DE AANDELENOVERDRACHT

Aandelenoverdracht

In 2000 zouden de aandelen die Paarlberg bezat in de vennootschappen Xenia International Holdings Ltd., Bayline International Holdings Ltd. en Leopard Ltd. Verkocht worden aan Willem Endstra, althans aan vennootschappen waarin hij rechthebbende was; dat was de afspraak tussen partijen.

De aandelen van deze vennootschappen zijn aandelen aan toonder, althans een variant daarvan. Betoogd kan worden dat met de terhandstelling van de aandelen aan Endstra en de registratie van hem (of een van zijn vennootschappen) in het aandeelhoudersregister de aandelenoverdracht formeel juridisch voltooid is.

De economische werkelijkheid bij een dergelijke aandelenoverdracht is natuurlijk anders. Immers, tegenover de daadwerkelijke overdracht van de aandelen staan ook verplichtingen van de partij aan wie overgedragen wordt. Zo moest Endstra uiteraard betalen voor de aandelen. Dat is een kernprestatie bij de aandelenoverdracht. Endstra heeft aan deze verplichting niet voldaan.

Paarlberg heeft altijd verklaard dat hij nog in afwachting was van de betaling. Dit lijkt ook te kloppen, omdat nergens uit het dossier blijkt dat Endstra wel voor deze transactie zou hebben betaald. Bovendien is het niet overdragen van de aandelen

Page 55: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

55

Xenia/Ballados en Bayline op 31 december 1999 [ overdracht HSIJ aandelen ] een sterke aanwijzing dat er onderliggende afspraken moeten zijn geweest.

Er is in het dossier en ter terechtzitting nog discussie geweest over de vraag waarom Paarlberg dan wel heeft toegestaan dat FTC Trust de overdracht heeft geëffectueerd. Paarlberg heeft gesteld dat dit op een vergissing berust. Het OM gelooft dat niet. Uiteindelijk doet dit niet zoveel ter zake. Uitgangspunt zou kunnen zijn dat formeel juridisch de aandelen zijn overgedragen, maar dat Endstra kennelijk niet betaald heeft. Daarmee is de transactie onvolwaardig.

Paarlberg heeft lang coulance betracht jegens Endstra. De reden daarvoor is wel duidelijk. Hij wachtte op zijn geld. Uiteindelijk was het geduld op en heeft Paarlberg Endstra verzocht om te bewerkstelligen dat er duidelijkheid zou komen over een mogelijk onjuist uitgangspunt over de overdracht. Dit heeft er in geresulteerd dat Endstra zelf op 15 oktober 2002 bij het trustkantoor van FTC in Wassenaar de daartoe strekkende briefjes heeft laten opmaken. Hij heeft in die briefjes enigszins ongelukkig gesteld dat hij de aandelen nooit heeft geaccepteerd. Hetgeen overigens ook bevestigd wordt door getuige Keiser op 13-03 2009.

Uit de correspondentie tussen Amicorp en Advisa Treuhand blijkt dat Amicorp aandringt bij de heer Endstra om kopieën van zijn paspoort, het paspoort van zijn broer en een referentie van de bank voor beiden op te laten sturen. Ze schrijft ook (mevrouw Hollander) dat ze indemnity agreements zou

Page 56: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

56

opsturen. Mevrouw Keiser (van Advisa Treuhand) is niet bekend met het ooit

verzonden hebben van deze stukken alsmede met het opmaken van een shareholders-agreement. Dit is opmerkelijk omdat Advisa Treuhand als trust optrad van Endstra en deze stukken vanzelfsprekend in het bezit zou moeten hebben gehad. Als dan verder wordt geïnformeerd bij mevrouw Keiser of haar ooit iets bekend is geworden in verband met de overdracht van de aandelen Xenia, Bayline en Leopard verklaart zij dat zij daar niet mee bekend is. Ook zegt zij dat ze nooit enig stuk heeft gezien waaruit blijkt dat Willem en/of Haico Endstra de aandelen van Xenia, Bayline en/of Leopard zou hebben geaccepteerd. Diverse getuigen zijn over dit onderwerp gehoord. De verklaringen van de personen verbonden aan de trustmaatschappijen bevatten diverse aanknopingspunten dat de mogelijk formeel juridische overdracht berust heeft op een vergissing.

Uiteindelijk zijn de aandelen van de betreffende vennootschappen “weer” op naam van Paarlberg of aan hem gelieerde vennootschappen gesteld.

Uiteraard kunnen eindeloze juridische discussies gevoerd worden over de vraag of deze gang van zaken nu moet worden gezien als de terugdraaiing van een volwaardige transactie, of als het niet definitief voltooien van de transactie. Een groot deel van de getuigenverhoren bij de rechter-commissaris heeft deze discussie als onderwerp. Het doet er echter allemaal niet zoveel toe.

Page 57: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

57

Het gaat immers om de feiten. Feitelijk blijkt niet dat Endstra of een van zijn vennootschappen voor de eerste aandelenoverdracht ooit de koopprijs heeft betaald.

De vooronderstelling dat cliënt alles achterlaat bij Endstra [ zijn vordering / lening van bijna 13 mio ,geen enkele vergoeding voor de winstpotentie van de gronden in de haven, geen vergoeding voor de waarde van zijn deel in de onroerend goed portefeuille in de V.O.F ] is zakelijk volstrekt onaannemelijk.

Dit betekent dat Endstra bij de keer dat hij voor de aandelen van deze vennootschappen betaalde, niet dubbel betaalde maar voor de eerste keer en er vanuit dat gezichtspunt ook al geen reden is om aan te nemen dat de tweede overdracht is opgezet om een neptitel voor betalingen te genereren.

Voor de volledigheid merk ik nog op dat er ook geen door Endstra ondertekende aandeelhoudersovereenkomsten met betrekking tot deze vennootschappen zijn aangetroffen. Ook dat is een sterke aanwijzing dat de aandelentrancties niet voltooid waren. Immers, zonder de aandeelhoudersovereenkomsten zou Endstra onder andere jegens de fiscus persoonlijk aansprakelijk zijn voor rechtshandelingen die door de vennootschappen verricht zouden worden. Dat zou hij niet gewild hebben en ook het trustkantoor (ieder trustkantoor) zou zonder de overeenkomsten niet hebben willen optreden. Tenslotte heeft het openbaar ministerie er nog op gewezen dat het merkwaardig is dat Endstra de beheerkosten voor de

Page 58: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

58

vennootschappen heeft betaald (in de periode dat de aandelen op zijn naam stonden), terwijl hij niet de daadwerkelijke eigenaar zou zijn. Paarlberg heeft hierover verklaard dat hij met Endstra heeft afgesproken dat Endstra deze kosten zou betalen, ook voordat hij de volledige koopprijs had voldaan, omdat het natuurlijk merkwaardig zou zijn om Paarlberg op zijn geld te laten wachten voor de aandelen, terwijl Paarlberg dan in de tussentijd ook nog eens de beheerkosten zou moeten voldoen. Er is geen enkele reden om aan deze mededeling te twijfelen.

Page 59: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

59

D. GEGOOCHEL MET TITELS: DE BETALINGEN

Indien de achtergrond van de betalingen zakelijk zou zijn geweest, zou het dan niet voor de hand hebben gelegen dat de titels en de betalingen maar voor één uitleg vatbaar zouden zijn geweest?

Het Openbaar Ministerie gaat ervan uit dat de betalingen door Endstra de resultante is van jegens Endstra geuite bedreigingen met geweld. Het OM betoogt dat de betalingen geen zakelijke achtergrond hadden en dat het ontbreken van deze zakelijke achtergrond in combinatie met de achterbankgesprekken, de dagboekaantekeningen en de verklaringen van een aantal personen bewijzen dat deze bedragen afkomstig waren van afpersing.

Het is voor het Openbaar Ministerie verleidelijk om op een civielrechtelijke manier te redeneren in verband met de door hem gestelde conclusie dat er geen zakelijke achtergrond is vast te stellen voor de betalingen. Op de eerste plaats meen ik dat het civielrechtelijk benaderen van deze kwestie niet thuis hoort in het strafrecht: cliënt hoeft niet op een civielrechtelijke wijze te bewijzen dat zijn aanspraken op Endstra een zakelijke achtergrond hadden. Wel moet hij aannemelijk maken dat hij die vorderingen had. In de visie van de verdediging is hij daarin geslaagd ondanks de constatering dat zijn fiscale adviseur inderdaad behoorlijk slordig, soms laks en soms te laat is geweest in het bevestigen dan wel op schrift noteren van de afspraken die in

Page 60: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

60

2003 met Endstra zijn gemaakt.

Cliënt heeft altijd duidelijk gemaakt waarom er op enig moment verschillende gefingeerde titels in de afwikkeling met Endstra besproken zijn. De uiteindelijk niet gebruikte titel (buizenproject en titels opgenomen in de volmacht tot verpanding) zijn inderdaad aan de orde geweest en hebben gespeeld met de achterliggende gedachte dat dit mogelijk een versnelling zou kunnen opleveren in de afwikkeling van het onverkwikkelijk niet betalen door Willem Endstra.

In verband hiermee druk ik hieronder een deel van een gesprek tussen Endstra en Beckers af (eind augustus 2002)

Page 61: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

61

Endstra zit te onderhandelen met Beckers en dat gaat niet over niets. Het gaat over een vordering van Mieremet van 35 miljoen. Endstra wil er uit komen met Mieremet en stelt voor dat de schuld die hij aan Mieremet kennelijk heeft van 35 miljoen wordt afgekocht op 16 miljoen. “En als je dan zegt, ik wil nog geld hebben, dan moet dat een andere titel worden. Als we nu 40 miljoen overmaken, met wat hier ligt, dan kan ik

Page 62: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

62

net zo goed meteen de handboeien omdoen. Want dan ben ik gewoon bezig met witwassen. .. “. Uit dit gesprek blijkt duidelijk dat Willem Endstra in de afwikkelingssfeer van transacties eisen stelt en de voorwaarden verbindt aan het snel betalen door te goochelen met titels.

Het is in de visie van de verdediging voor de rechtbank niet mogelijk om een oordeel te geven over het zakelijk karakter van de betalingen van Endstra jegens Paarlberg zonder ad fundum op de hoogte te zijn van de wijze waarop Endstra zijn zaken afwikkelde. In het leven is alles relatief: áls Endstra een volledig toegankelijke boekhouding zou hebben gehad en áls alles volledig in kaart zou kunnen worden gebracht en áls Endstra daar vervolgens ook nog een toelichting over zou hebben gegeven en áls er geen enkele onduidelijkheid zou hebben bestaan of nog steeds zou bestaan met betrekking tot de wijze van bedrijfsuitoefening van Endstra zelf, dán zou het wellicht mogelijk zijn geweest om een oordeel te geven over de wijze waarop afgewikkeld is met Paarlberg. Het is inherent aan het wezen van een overeenkomst om kritische informatie te verlangen van beide bij de overeenkomst betrokken partijen.

Nogmaals verwijst de verdediging naar het advies dat Endstra

heeft gevraagd en gekregen van Deloitte & Touche van 3 augustus 2000: uit het stuk blijkt onomstotelijk hoe Endstra de fiscale mogelijkheden optimaal wil benutten voor zijn eigen ondoorzichtige bedrijfsvoering. Niet alleen de bedrijfsvoering van Willem Endstra was ondoorzichtig maar ook Willem Endstra zelf was ondoorzichtig: als Endstra in staat was, om bijvoorbeeld in het gesprek met Beckers, niet eens erg verborgen, opmerkingen te uiten dat het voor hem ook

Page 63: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

63

mogelijk zou zijn om 20 tot 40 miljoen uit te geven om Mieremet om het leven te brengen (“ik kan ook 20 miljoen of 40 miljoen aan iemand anders geven. En dan zeggen … begrijp je wat ik bedoel? Want hij kan wel zo de lont aansteken maar dat kan ik ook. En voor mij is het nog makkelijker want ik ben natuurlijk toch wel redelijk vermogend …”).

Als dit soort dreigementen kunnen worden geuit en in het dossier en ook overigens vastgesteld kan worden dat er vergaande plannen zijn geweest, voorbereid door Endstra, om Willem Holleeder te laten vermoorden, dan mag de mogelijkheid niet worden uitgesloten dat Endstra ook bereid en in staat is geweest om een afpersingsbeschuldiging en het ontkennen van een zakelijke achtergrond van betalingsverplichtingen te uiten jegens derden omdat hem dat zelf op dat moment erg goed uitkwam.

De betalingen

Page 64: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

64

Een in het oog springend voorbeeld van versimpeling waaraan het OM zich schuldig maakt, is de conclusie dat de betaling aan Ballados door Endstra van 3,4 miljoen afpersingsgeld is geweest.

Achtergrond

Vastgesteld kan worden dat Endstra in zijn gesprekken met de CIE gesproken heeft over de wallenpanden die hij voor niets zou hebben moeten overdoen aan Kattee (lees Holleeder). Vastgesteld kan ook worden dat hij met geen woord rept tegenover de CIE rechercheurs over de herfinanciering van deze wallenpanden door Paarlberg. Als deze herfinanciering onder de loep wordt genomen dan kan het volgende worden vastgesteld: Op 28 februari 2003 wordt er 3,4 miljoen betaald aan Ballados door Convoy vastgoed. Dat bedrag staat in de staatjes van het dagboek en het OM verwijst ook naar die staatjes van dat dagboek om ook met betrekking tot dat bedrag de conclusie te trekken dat dit geld afpersingsgeld is. Dat nou juist met betrekking tot dit bedrag het wel overduidelijk is dat dit geld zeker niet als afpersingsgeld kan worden gezien blijkt uit het gegeven dat Paarlberg in exact dezelfde periode ingaat op het verzoek van Endstra om een schuldverhouding van Endstra met Kattee over te nemen. Paarlberg stemt hiermee in en betaalt daar 4 miljoen voor aan Endstra. Van dát geld wordt uiteindelijk 3,4 miljoen afbetaald door Endstra op de schuld aan Paarlberg,

hetgeen in de visie van de verdediging onverenigbaar is met een afpersingsscenario.

De officieren willen doen geloven dat Paarlberg betrokken is bij het afpersen van zijn slachtoffer Endstra. Mij is geen enkele

Page 65: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

65

afpersingszaak bekend waarbij de afperser 4 miljoen ter beschikking stelt aan zijn slachtoffer. Want hoe je ook tegen deze Wilburry financiering aankijkt, je ontkomt niet aan de vaststelling dat er 4 miljoen van Paarlberg is overgegaan naar Endstra, waarna hij 3,4 miljoen aan Paarlberg afbetaalt.

Het OM refereert veelvuldig aan de dagboekaantekeningen en de daarin opgenomen staatjes om de cirkelredeneringen rond te krijgen: opmerkingen tegenover de CIE hebben geleid tot betalingen en deze betalingen komen terug in de staatjes van de aantekeningen van Endstra.

De dagboekaantekeningen zijn niet authentiek. Dit kan op grond van alle verklaringen over deze aantekeningen worden vastgesteld: de oorspronkelijke aantekeningen zijn ontvreemd en waarschijnlijk in het laatste kwartaal van 2000 gereconstrueerd (zie verklaring Arnold Endstra). Aan de authenticiteit van de aantekeningen hoeft dus niet meer getwijfeld te worden: deze zijn niet authentiek.

Dat de aantekeningen ontworpen zijn met het oog op het laten vinden van deze aantekeningen door justitie blijkt uit het feit dat de CIE op meerdere momenten op de hoogte wordt gebracht van het bestaan van deze aantekeningen alsmede uit de redactie van de aantekeningen. De gekozen terminologie voedt deze gedachte alsmede het feit dát Endstra

besloten heeft aantekeningen aan het papier toe te vertrouwen. Als hij niet had gewild dat de aantekeningen gevonden zouden worden had hij geen aantekeningen hoeven maken.

In de visie van de verdediging is de waarde van deze aantekeningen van nul en generlei waarde met name omdat er

Page 66: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

66

lustig op los geïnterpreteerd wordt wat nu wel en wat nu niet gekoppeld moet en kan worden aan afpersing dan wel aan betalingsverplichtingen die niet berusten op afpersing. In de staatjes staan bedragen vermeld waarvan uit het dossier niet blijkt waar deze betalingen aan zouden moeten kunnen worden gekoppeld. Het enige wat kan worden vastgesteld is dat het betalingsstaatjes lijken te zijn en dat die betalingen of aan een zakelijke achtergrond kunnen worden gekoppeld of aan een andere achtergrond.

Even terug naar de verklaring bij Van Lith de Jeude: citaat Endstra: “De verpandingsakte welke is getekend op 26 februari 2003 is eveneens onder dwang van liquidatie van ondergetekende en/of familieleden getekend op 26 februari 2003.. “.

Twee dagen later krijgt Endstra van Paarlberg 4 miljoen! Hoe is dit uit te leggen in een afpersingshypothese? Hoe kan het openbaar ministerie nou niet wantrouwig kijken naar de staatjes en de uitlatingen van Endstra bij Van Lith de Jeude met betrekking tot de door Endstra gestelde dwang met betrekking tot het tekenen van die “verpandingsakte” op 26 februari.

Conclusie met betrekking tot de betalingen

De staatjes in de aantekeningen noch de achterbankgesprekken zijn voldoende duidelijk om hieruit ondubbelzinnige redengevende informatie af te leiden. Er kan uitsluitend worden geconcludeerd dát er betaald is.

Page 67: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

67

Page 68: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

68

E. BAYLINE

Het OM gaat ervan uit dat Bayline in Mei 2000 eigendom van Endstra is geworden. Het OM leunt zwaar op de aangetroffen en ingebrachte vermogensoverzichten van Paarlberg waaruit zou kunnen blijken dat er een soort overeenstemming over de verkoop van Bayline aan Endstra medio 1998 zou kunnen zijn ontstaan en dat betaling door Endstra plaats zou hebben gevonden in de periode van 2 tot 4 november 1998 op de rekening van Paarlberg bij de ABN die geleid zou hebben tot een wijziging in de bestaande debetstand van circa 2 miljoen en een creditstand van circa 2 miljoen.

De getoonde rekeningoverzichten van de ABN laten geen enkele ruimte voor de vaststelling dat een zodanige betaling heeft plaatsgehad.

Het zwaar leunen op de vermogensoverzichten zou gerechtvaardigd zijn als de vermogensoverzichten gekwalificeerd zouden kunnen worden als betrouwbare informatiebron. Cliënt heeft op de zitting uitgelegd hoe deze vermogensoverzichten moeten worden gezien (een soort vrijblijvende schatting van het totale vermogen) en ook in het dossier zijn aanknopingspunten voorradig teneinde met behoedzaamheid naar deze vermogensoverzichten te kijken.

Page 69: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

69

Op de eerste plaats moet worden vastgesteld dat de overzichten niet gescreend zijn naar aanleiding van een controle door de accountant. De verhoorde Koppens bevestigt het voorgaande door te benadrukken dat de overzichten niet als een door de accountant opgestelde samenstellingsverklaring te zien zijn.

De waarde van de overzichten is beperkt. Uit een brief van David Beesemer (p. 2 3917) gericht aan de heer Tebrugge van Deloitte en Touche blijkt dat Beesemer Tebrugge wijst op de niet correcte vermogensopstelling van Jan Dirk Paarlberg.

De vermogensopstelling in deze zaak als uitgangspunt te nemen en als bron voor te nemen beslissingen is een discutabel standpunt. Uit de notariële akte van 30 december 1999 blijkt overduidelijk dat Bergvalk 4 (op dat moment nog onbetwistbaar van Paarlberg) 5% van de aandelen van Wijsmuller overneemt. Bergvalk 4 wordt voor 30% eigenaar van de V.o.f. Uit deze akte alleen al blijkt dat Bayline eind1999 nog in het bezit is van Paarlberg. Het standpunt van het Openbaar Ministerie dat Paarlberg het belang in de V.o.f. al in 1998-1999 zou hebben verkocht wordt daarmee al ontkracht.

Van der Haar is in zijn ijver om aanknopingspunten te vinden voor onregelmatigheden er ten onrechte vanuit gegaan dat de V.o.f. na de verkoop van het onroerend goed geen waarde meer zou hebben gehad en dat Bergvalk 4 dus “leeg” zou zijn. Hij suggereert dat de waarde van de participatie in de V.o.f. verdwijnt door de verkoop van de onroerendgoedportefeuilles.

Page 70: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

70

Hij meent dat de waarde van de V.o.f. gelijk staat aan de waarde van Bergvalk 4.

Hummel heeft hierover verklaard en bevestigd dat Van de Haar een denkfout maakt: “de waarde van V.o.f. heeft niets uitstaande met de waarde van Bergvalk 4. Door de verkopen van de onroerende zaken en de uitkeringen van de V.o.f. aan de participanten wordt de waarde van de V.o.f. uiteindelijk 0. Bergvalk 4 behoudt zijn waarde betreffende het uitgekeerde firma-aandeel van de V.o.f. Hummel heeft zich nooit achter zijn oren gekrabd toen Endstra in 2004 Bergvalk 4 overnam, hij verklaart geen enkele reden hebben gehad om aan te nemen dat die transactie onzakelijk zou moeten zijn.

Cliënt heeft steeds verklaard dat het, in 2000, wel de bedoeling is geweest Bayline over te dragen als de bedongen prijs destijds zou zijn betaald door Endstra. De waarde van zijn belang was toen 7 miljoen en was ten tijde van de verkoop in 2004 10 miljoen gulden. De waardestijging van 3 miljoen gulden gekoppeld aan de waardestijging van het onroerend goed gedurende het verstrijken van de tijd is niet alleen volgens Paarlberg een marktconforme waardestijging maar wordt tevens bevestigd door Hummel.

Dat het vermogensoverzicht uit 1999 niet lijkt te kloppen wordt overigens bevestigd door het vermogensoverzicht uit 1999 zelf: Bayline wordt daarin niet als bezit van cliënt genoemd terwijl Bayline, ook in de theorie van het OM, op z’n vroegst in mei 2000 kan zijn overgedragen.

Page 71: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

71

Een ander argument kan gevonden worden in de fax van Van Tatenhove uit maart 1999 waarin Van Tatenhove zegt dat de overdracht van de aandelen Bergvalk 4 nog (in de toekomst) moet gaan plaatsvinden. Ook dit is een argument voor de bevestiging van de uitlatingen die cliënt heeft gedaan over de waarde van vermogensoverzichten uit 1999.

Behalve de vermelding in het vermogensoverzicht is er geen enkel bewijs dat er daadwerkelijk is afgerekend in 1998 en 1999. Er zijn geen bankrekeningstukken waaruit dit blijkt, er is geen afrekening gevonden bij Endstra terwijl het OM over alle administratie lijkt te beschikken uit de achtergelaten boedel van Willem Endstra en ook overigens blijkt nergens uit dat cliënt de aandelen Bergvalk 4 al eerder zou hebben verkocht. Van Tatenhove heeft zich in 2003-2004 ingespannen om de overdracht te realiseren en ook hij verklaart daarbij geen onregelmatigheden te hebben geconstateerd.

En last but not least: Willem Endstra rept met geen woord over Bayline bij Van Lith de Jeude. Hij heeft bij de CIE benadrukt alles tot in detail te hebben verklaard bij Van Lith de Jeude en allerlei documentatie te hebben achtergelaten quod non, maar over Bayline geen woord. Als Endstra niet rept over Bayline, waarom zou het OM dat dan kunnen doen enkel op grond van een vermogensopstelling en een analoge conclusie in verband met “het terugdraaien” van de aandelenoverdracht? In de visie van de verdediging past het niet om Bayline in te lezen in verklaring van Endstra bij Van Lith de Jeude.

Page 72: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

72

Bayline was geen fictieve titel, Bayline vertegenwoordigde aantoonbaar een miljoenenbelang waarvoor door Endstra – verschuldigd – diende te worden afgerekend.

Page 73: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

73

F. HET ONTBREKEN VAN EEN SCHRIFTELIJKE BEVESTIGING UIT 1999 VAN DE AFSPRAKEN MET ENDSTRA

U verklaart dat u de afspraken op schrift heeft gezet, destijds in 1999, maar dat u dat briefje kwijt bent of heeft verscheurd. U heeft zich verder niet kunnen beroepen op enig schriftelijk stuk dat deel uitmaakt van het dossier of elders voor handen is. Graag een reactie?

Het Gerechtshof in de zaak Holleeder heeft hierover het volgende opgemerkt: “de gestelde zakelijke grondslag voor de betalingen is naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk geworden. Paarlberg heeft zich ook niet beroepen op enig schriftelijk stuk dat deel uitmaakt van het dossier of dat elders voor handen is, waaraan steun valt te ontlenen voor zijn bewering dat er een zakelijk grondslag voor de betaling bestond. Hij heeft daarentegen verklaard dat hij een handgeschreven notitie … met afspraken … eigenhandig heeft verscheurd of is kwijtgeraakt in 2004.”

De kwestie van het briefje is breed uitgemeten in de pers: “Ach, hoe toevallig, Paarlberg had het op papier maar ach, hoe toevallig, dat briefje is hij nou net kwijtgeraakt.” De scepsis druipt er vanaf als er aan wordt gerefereerd en het mag duidelijk zijn dat de teneur van de reacties met betrekking tot dit punt maar voor één uitleg vatbaar is: geklets, onzin. Paarlberg wordt op dit punt niet geloofd.

Page 74: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

74

Vergeten wordt dat genoemde briefje noch voor cliënt, noch voor Endstra van essentiële betekenis is geweest. Hieronder zal de verdediging uiteenzetten 1. dat de afspraken tussen Paarlberg en Endstra mondeling zijn geschied en dat het briefje dus eigenlijk min of meer een overbodige functie had en 2. dat de afspraken later in 2003 wel degelijk schriftelijk bevestigd zijn en ook deel uitmaken van het dossier waaruit de zakelijke grondslag voor de betalingen kan worden afgeleid.

De onroerend goed wereld

De onroerend goed wereld in de jaren ’90 en de beginjaren 2000 was er een die bestempeld kan worden als ‘the sky is the limit’. Het is inmiddels een feit van algemene bekendheid dat er in die tijd op die markt onwaarschijnlijk veel verdiend is. Het speelveld van Paarlberg in die tijd strekte zich lang niet alleen uit over de onroerend goed wereld maar speelde zich ook in belangrijke mate af in de investeringswereld. Dit blijkt uit Mediamax, dit blijkt uit Uni Invest. Mediamax speelde in 2000, Uni Invest in 2001, 2002 en 2003. Toen cliënt de inleidende danspassen zette voor de overname van Uni Invest was het voor cliënt hét moment om in ieder geval zo snel mogelijk voor de buitenwereld los van Endstra te komen. Het leven van cliënt in die tijd was een leven van extremen: extreem hard werken, extreem veel op pad, extreem veel in het buitenland.

In de onroerend goed wereld was en is het sleutelwoord vertrouwen. Dit betekent dat vele deals werden gesloten op grond van mondelinge overeenkomsten.

Page 75: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

75

Bovengenoemde uitlatingen zijn uitlatingen van Van Tatenhoven. Het is duidelijk dat het Openbaar Ministerie niet geheel in dezelfde wereld vertoeft als de onroerend goed mensen. Die wereld is zo anders en zo gekoppeld aan extreme bedragen dat het niet eenvoudig is om die knop om te zetten. Het mechanisme van de gewenning van medespelers in het veld van de onroerend goed wereld waarin gegoocheld wordt met bedragen van vele miljoenen is een mechanisme dat betrokken moet worden in de beoordeling van de vraag of het al dan niet logisch is dat de ontvlechtingsafspraken van Paarlberg op basis van mondelinge afspraken en een door beide partijen getekende briefje tot stand is gekomen.

Redenering zal zijn: als je voor vele miljoenen wilt ontvlechten en je hebt die ontvlechtingsafspraken op papier staan dan weet je dat dat briefje de vertegenwoordiging is van die vele miljoenen.

De werkelijkheid was een andere: de werkelijkheid correspondeerde met de manier waarop vele zaken werden gedaan. Hoe vaak heeft cliënt niet voor vele miljoenen transacties afgewikkeld en kon cliënt afgaan op het adagium: “een man een man een woord een woord.” Juist de grootste transacties worden afgewikkeld op basis van vertrouwen

Page 76: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

76

omdat de spelers weten dat als er niet nagekomen wordt op basis van een mondelinge afspraak je definitief uitgerangeerd bent in de onroerend goed wereld.

Het is een wereld waarin een beperkt aantal spelers het extreem voor het zeggen heeft en het dus logisch is dat je je domweg aan je afspraken houdt.

Passages uit de verklaring van Dennis Prins afgelegd op 22 mei 2008 bij de rechter-commissaris.

Uit bovengenoemde passage is af te leiden dat de beslissingsvrijheid van Prins over onroerend goed groot was; grote vrijheid en het maakte niet uit of het nou om 3 miljoen ging of om 6 miljoen ging. Uit deze passages bleek dat ondanks de problemen in 2003 Wim Endstra doorging op de onroerend goed markt en dat namens hem deals van miljoenen werden gesloten. De weergave van de

Page 77: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

77

betalingsproblemen (in die periode) door Prins hebben er niet aan in de weg gestaan om door te gaan met handelen op dat vlak.

Verklaring Beesemer over de wijze waarop Jan Dirk Paarlberg zaak deed.

Door Beesemer, zakelijk gezien toch iemand die jaren samengewerkt heeft met cliënt, wordt bevestigd dat ook cliënt een man is van mondelinge afspraken.

Page 78: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

78

Het lijkt erop dat de combinatie Willem Endstra - Jan Dirk Paarlberg op het gebied van het vastleggen van afspraken een meer dan beroerde combinatie is geweest: uit diverse verklaringen blijkt dat Willem Endstra alles mondeling deed en die wordt dan ook nog eens gekoppeld aan een andere persoon die op dezelfde manier werkt, te weten cliënt Paarlberg.

Van der Mark wordt op 25 mei 2004 door de politie gehoord:

Ook dit is weer een bevestiging dat het voor Willem Endstra in ieder geval een volstrekt normale aangelegenheid was om een miljoenen kwestie niet gedocumenteerd maar op basis van mondelinge afspraken af te wikkelen. De conclusies van de

feitenrechters in de Holleeder zaak lijken niet te rijmen te zijn met de realiteit: in die wereld en met name tussen deze twee personen (Paarlberg en Endstra) was het eerder uitzondering dan regel om schriftelijke stukken te hebben dan wel te bewaren in verband met het afwikkelen van zakelijke transacties. Dit kan ook verklaren waarom cliënt niet als een schatbewaarder op dat briefje met zakelijke afspraken heeft gelet. Als uit het dossier nou het beeld naar boven was gekomen van de zakenman Jan Dirk Paarlberg die alles

Page 79: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

79

minutieus documenteerde en als een speer naar advocaten en notarissen ging om afspraken vast te leggen zou het Hof een punt hebben gehad: dan zou het wel erg toevallig en raar zijn geweest als nou plotseling in de afwikkeling met Wim Endstra toevallig alles mondeling zou zijn afgewikkeld. Maar het is nou juist van alle kanten bevestigd dat Endstra en Paarlberg de mannen waren van het gesproken woord, van de herinnering en van het onderlinge vertrouwen.

Zoals Van der Mark heeft verklaard benadrukt Van der Mark dat uiteindelijk, na afronding van deals, bij een notaris het een en ander bevestigd werd. De verdediging merkt op dat het vanzelfsprekend zo zou zijn geweest dat in de 17 miljoen zaak, na afrekening van het totaal bedrag, de vaststellingsovereenkomst door Willem Endstra had moeten

worden getekend en moeten worden geretourneerd. Het frustrerende is dat Van Tatenhoven weet dat hij die vaststellingsovereenkomst heeft verzonden naar Endstra maar dat deze overeenkomst vervolgens niet meer is geretourneerd. Wat daar exact mee is gebeurd zal altijd ongewis blijven.

Van Tatenhoven heeft ook in diverse verklaringen bevestigd dat hij van cliënt het fiat kreeg om de mondeling overeengekomen afspraak bevestigd te krijgen van Endstra, dit alles tegen de achtergrond van wederzijds vertrouwen: Paarlberg ging er vanuit dat ook Endstra de mondelinge

Page 80: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

80

afspraak jegens Van Tatenhoven alleen maar kon bevestigen. De verdediging stelt voorop dat in dit licht niet vergeten moet worden dat dit vertrouwen gestoeld is geweest op eerder nagekomen mondelinge deals tussen Paarlberg en Endstra.

Uit het verhoor van Ellen de Wit (accountmanager) bij de rechter-commissaris blijkt:

Ook De Wit bevestigt dat Endstra alles uit zijn hoofd deed, hij goed kon hoofdrekenen en alle afspraken die hij had gemaakt zich wist te herinneren.

De Vlieger verklaart over bovengenoemde kwestie:

De Vlieger kon het weten: hij heeft het niet alleen uit verhalen maar heeft het gewoon zelf meegemaakt. Hoeveel bevestigingen over deze wijze van zakendoen door Endstra en door Paarlberg moeten er verder worden geleverd? Het is volstrekt duidelijk dat deze twee zakenmensen (Paarlberg en Endstra) een patent hadden op het maken van mondelinge afspraken.

Page 81: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

81

Boven geciteerde uitlating van Erik de Vlieger kan in het licht worden geplaatst van de wijze waarop Endstra met Paarlberg heeft afgerekend: het lijkt erop dat Endstra betaalt als hij geld heeft en zich dan later gaat bezighouden met de wijze waarop de afspraken moeten worden geformaliseerd. Dat is ook de makke van cliënt geweest: hij heeft geld laten binnenkomen, was blij dat er eindelijk werd afgerekend en heeft inderdaad daarna nog een aantal maanden voorbij laten gaan voordat de afspraken via Van Tatenhoven werden geformaliseerd. Vaststaat dat dit slordig en soms ook gedateerd is gebeurd. De gedachtevalkuil rondom deze gang van zaken is dat deze slordigheid niet gelijk gesteld kan worden met het plegen van een strafbaar feit maar dat deze gang van zaken slechts een

aanknopingspunt zou kunnen zijn voor de wijze waarop je naar de zaak kijkt. Ook de uitlating van De Vlieger over de wijze waarop Endstra werkte zal voor kennisgeving worden aangenomen omdat Endstra hier niet terecht staat maar stel dat Endstra een eigen strafrechtelijk financieel onderzoek zou hebben gehad en hij beticht zou zijn van bijvoorbeeld fiscaal gesjoemel (waarvoor veel aanwijzingen zijn dat dat overigens ook gebeurde) dan lijk het niet uitgesloten dat het pas later formaliseren van reeds betaalde of ontvangen gelden slechts tot mogelijke problemen met de fiscus zouden hebben geleid.

De conclusie moet zijn dat het thans ontbreken van een schriftelijk stuk – uit 1999 – niet in de weg staat aan de destijds tot stand gekomen overeenkomst tussen Paarlberg en Endstra.

Page 82: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

82

Page 83: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

83

G. DE BESCHULDIGING VAN ENDSTRA BIJ DE NOTARIS

Willem Endstra verklaart bij notaris Van Lith de Jeude op 10 april 2003: … “nadat de heer Paarlberg zijn aandelen in de Seaport Marina IJmuiden aan de familie Endstra had verkocht en geleverd heeft hij Ballados aan mij, W. Endstra, overgedragen voor 1 gulden, hoewel er een vordering was van Ballados op Seaport Marina van 12,5 miljoen gulden. De vordering was niet volwaardig in verband met zware verliezen van Seaport Marina. Daarom was die 1 gulden… Na de overdracht in december 2002 heb ik de vordering van Ballados ad ongeveer 12.4 miljoen gulden moeten voldoen aan Ballados bij Fortisbank Rotterdam … “

Vastgesteld kan worden dat er betalingen door Willem Endstra zijn gedaan aan Paarlberg. Kan deze vaststelling niet gewoon gezien worden als een bevestiging van de juistheid van (dit onderdeel van) de beschuldiging van Willem Endstra aan het adres van Paarlberg?

Eerst moet worden vastgesteld wat Endstra bij Van Lith de Jeude precies zegt: Hij zegt bij Van Lith: “Ja Paarlberg, je had een lening die betwist ik niet, en, nee, Paarlberg daar krijg je geen cent van terug want die lening is niets meer waard.” Al zijn beschuldigingen met betrekking tot onverschuldigde

Page 84: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

84

betalingen koppelt hij aan Ballados. De betalingsverplichting of het afrekenen ter zake van Bayline is bij Van Lith niet aan de orde. Deze opmerking nog even ten overvloede.

Endstra wil u doen geloven dat Paarlberg 12,5 miljoen gulden overhad om op papier niet meer gelinkt te kunnen worden aan Willem Endstra.

Ik meen dat vooropgesteld moet worden dat als de verdediging in staat is om te kunnen bewijzen dat Endstra liegt over het waardeloos zijn van de lening van 12,5 miljoen Endstra daarmee afgeserveerd is als betrouwbare getuige. Als hij aantoonbaar liegt over 12,5 miljoen gulden dan is dit niet een niet verschoonbare leugen en infecteert dat zijn gehele verklaring.

Ik kan niet genoeg benadrukken dat de verklaring van Willem Endstra bij Van Lith de Jeude qua “onvolwaardig zijn” van de lening als volgt gelezen moet worden. De lening van Paarlberg is in 1999 volledig onvolwaardig en in verband met deze 100% onvolwaardigheid is de koopsom bepaald op 1 gulden.

Dat Willem Endstra daar zelf anders over denkt blijkt uit de advies aanvraag aan Deloitte & Touche door Willem Endstra van 3 augustus 2000 (Enclave 5 1034 e.v.).

Het openbaar ministerie heeft kort gereageerd over de betekenis die moet worden gegeven aan dit fiscaal advies. Het OM heeft gesuggereerd dat het goed mogelijk is dat Endstra dit advies al heeft aangevraagd vóór eind 1999 en dat de

inhoud van dit advies en de vraagstelling van Endstra van geen betekenis is in het duiden van de vraag of Endstra liegt

Page 85: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

85

over het waardeloos zijn van de lening. De gedachte dat Willem Endstra een kleine acht maanden zou wachten op een fiscaal advies is een gedachte die vrij ridicuul is. Een klant zou, in die gedachte, een gedateerd advies ontvangen en daar ook nog eens een fors bedrag voor betalen. Dit is een onwaarschijnlijke gedachtegang van het openbaar ministerie.

Op 3 augustus 2000 geeft Deloitte advies in verband met de vragen van Endstra om te bezien of er mogelijkheden zijn om tot verliescompensatie in HSY te komen en om ook te bezien of dit feitelijk te realiseren zou zijn op een ander niveau van andere vennootschappen van Endstra in verband met de afkoop of overname van de leningen van Ballados aan HSY.

Uit het advies blijkt onomstotelijk dat er sprake is van in beginsel met toekomstige winsten te compenseren verliezen in HSY, van ruim 10.6 miljoen gulden, geboekt in de periode 1996-1999.

Endstra zoekt naar mogelijkheden om reeds geboekte verliezen te compenseren met te verwachte winsten in HSY die nog niet gerealiseerd zijn.

Het informeren naar mogelijkheden van verliescompensatie kan uitsluitend betekenis hebben als het uitgangspunt is dat er in de toekomst winst wordt gemaakt. Die winsten zullen dan worden geboekt en gecompenseerd met de reeds gemaakte verliezen. Dit zegt iets over de winstverwachting van Endstra

in HSY. Het ook in het advies genoemde bedrag voor de afkoop van de lening staat lijnrecht tegenover de verklaring van Willem Endstra over het waardeloos zijn van de lening van Paarlberg (Ballados).

Page 86: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

86

De afwaardering van de vordering van Paarlberg van circa 13 miljoen tot 7 miljoen strekt alleen tot doel om de vervolgens te ontvangen 13 miljoen voor het verschil van 6 miljoen te kunnen gebruiken als verliescompensatie. In dit voorstel ligt dus de verwachting besloten dat de lening toch geheel terugbetaald zou kunnen gaan worden hetgeen in strijd is met de verklaring bij Van Lith de Jeude.

Tevens oppert Endstra in genoemd advies de opwaardering van de grond van HSY teneinde eerder tot verliescompensatie te kunnen komen. Deze opwaardering kan alleen verdedigd worden als de verwachting dat de grond (in verband met de geplande projectontwikkeling) naar reële verwachting veel meer waard is dan de geboekte verliezen. HSY houdt natuurlijk ook rekening met verliezen maar een hoge winstverwachtingswaarde overtreft de verliezen. Winsten zijn immers alleen te compenseren als de verwachtingswaarde hoger is dan de verliezen. Dit argument is belangrijk omdat het niet zozeer ziet op de lening maar op het vorige onderwerp, namelijk de verwachting van Endstra zelf ten aanzien van de waarde van de geplande projectontwikkeling van HSY.

Op 3 augustus 2000 (3 maanden na de door het OM gepretendeerde aandelenoverdracht van Xenia/Ballados en Bayline) gaat ook Endstra er in de door hem geformuleerde uitgangspunten aan Deloitte & Touche, vanuit dat Paarlberg

nog steeds meerderheidsaandeelhouder is van Ballados. In Ballados zit de lening van 12,5 miljoen. Volgens de verklaring bij de notaris Van Lith de Jeude zou Ballados al op 31 december 1999 aan hem zijn overgedragen.

Page 87: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

87

Conclusie: De inhoud van het adviesrapport van Deloitte & Touche van 3 augustus 2003 is onverenigbaar met de verklaring van Willem Endstra bij Van Lith de Jeude.

Andere kenbronnen ten behoeve van het weerleggen van het in de kop aangehaalde onderdeel van de verklaring van Willem Endstra bij Van Lith de Jeude.

De verklaring van accountant Steenbergen:

De aantekeningen op het aantekeningenblad komen natuurlijk niet uit de lucht vallen. Die aantekeningen zijn het resultaat van besprekingen geweest tussen Steenbergen (accountant van HSY) en Willem Endstra. Als uit haar aantekeningenblad het een en ander blijkt en als Steenbergen zich kennelijk herinnert wat hierover is gezegd en dat ook verwoordt in haar aantekeningen dan mag ervan uit worden gegaan dat zij zich dit ook werkelijk herinnert.

Die herinnering is duidelijk: “Het was even de vraag of de

lening van Ballados zou worden gecontinueerd nu Paarlberg zijn aandelen had verkocht. Dat is kortgesloten met Endstra en de lening is gecontinueerd”.

Steenbergen zegt regelmatig dat ze zich bepaalde kwesties niet kan herinneren. Zij kan geschaard worden onder de categorie “neutrale getuigen”. Het is niet iemand met bepaalde

Page 88: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

88

belangen of te verbergen duistere kanten: Zij verklaart wat zij nog weet en als ze iets niet weet dan verklaart ze dit ook.

Funke Küpper verklaart op 17 augustus 2004 als getuige bij de politie:

In het eerste blok uit de verklaring van Funke Küpper kan de opmerking van Endstra “dan ben ik van Paarlberg af” logischer

geduid worden door uit te gaan van de juistheid van de verklaring van Paarlberg dan door uit te gaan van de beschuldigingen van Endstra.

Het sterkste argument dat Willem Endstra heeft zitten liegen bij Van Lith de Jeude is dat hij Funke Küpper kennelijk heeft laten instappen in HSY zonder hem op de hoogte te stellen van de meerwaarde van HSY. Als die schuld aan Ballados onvolwaardig zou zijn geweest zou dat immers betekend hebben dat Funke Küpper plotseling, samen met Willem

Page 89: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

89

Endstra, de helft van 12,5 miljoen gulden rijker zou zijn. Funke Küpper zal dit niet geweten hebben want vond het volstrekt logisch dat die schuld werd betaald omdat die ook in de boeken stond. Hij ging ervan uit dat die vordering nog moest worden voldaan.

Phfeiffer heeft op de zitting en in zijn rapport de conclusie verwoord dat het voordeel van de twijfel moet worden gegeven aan Paarlberg daar waar Paarlberg betoogt dat Endstra hem geld schuldig was in verband met de lening HSY (en Bayline). Hij wil wel meegaan in de mogelijkheid dat de schuld bestond.

Zelfs Joop van der Haar gaat ervan uit dat de betalingen ter aflossing van de lening verschuldigd waren:

In vele uitlatingen van Van der Haar benadrukt hij dat hij pas wantrouwig werd toen er boven het leenbedrag gelden naar Ballados gingen.

Wederom benadrukt Van der Haar dat hij vrij normaal tegen die lening van Ballados aankeek. “Er is geld ingestopt in de tijd van de opbouw van de jachthaven”. Met andere woorden als je er geld in stopt wil je op enig moment je geld ook terug zien.

Page 90: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

90

Van der Haar verklaart nergens, en hij is toch de getuige die de meeste verklaringen heeft afgelegd, dat Willem Endstra hem ooit verteld heeft dat die lening niet meer betaald zou hoeven worden, dat die lening onvolwaardig zou zijn geweest eind 1999 en dat Paarlberg de lening plots gereactiveerd zou hebben. Het is toch niet meer dan logisch dat Endstra daarover geklaagd zou hebben en dat in het licht van alles wat hij gezegd zou hebben in verband met de afpersing van Willem Holleeder en betalingen aan Ballados hij daar duidelijkheid van zaken over zou hebben gegeven. Met name omdat Van der Haar Willem Endstra is gaan aanspreken op zijn betalingsgedrag aan Ballados op het moment dat de betaling het leenbedrag overschreed. Dat zou het moment zijn geweest voor Willem Endstra om te zeggen: “Ja maar ik had afgesproken met Paarlberg dat ik die lening niet zou hoeven te betalen en jij gaat er ten onrechte vanuit (Van der Haar) dat ik dit moet betalen maar dat is niet zo”.

Ook de brief van 19 juni 2001 is een bevestiging voor de juistheid van de verklaring van cliënt.

Page 91: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

91

Onmogelijk kan worden staande gehouden dat de beschuldiging van Willem Endstra waar kan zijn geweest.

Als Van Wolswinkel bevestigt dat het matsen, qua rente, van Willem Endstra in 2001 uit de koker van Paarlberg dan wel

Beesemer komt en als ook kan worden vastgesteld dat in 2001 er nog geen sprake was van toestanden met of rondom Willem Holleeder en Willem Endstra, dan is dit stuk wel degelijk van grote betekenis: Dan betekent dit stuk dat aangetoond kan worden (in combinatie met de

Page 92: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

92

getuigenverklaringen en in combinatie met het Deloitte advies van 3 augustus 2000), dat Willem Endstra glashard bij Van Lith de Jeude heeft zitten liegen.

De vraag is of het kunnen vaststellen van deze leugen voldoende is om Willem Endstra af te serveren als betrouwbare “getuige”. In de visie van de verdediging wel. Desalniettemin zullen ook andere aanwijzingen voor de onbetrouwbaarheid van de beschuldigingen van Endstra besproken worden.

Andere onbetrouwbare punten in de 10 aprilverklaring

Er moet worden vanuit gegaan dat de verklaring bij Van Lith de Jeude afgelegd is ná de sessies bij Lexence en ná zijn gesprek bij de CIE rechercheurs. In de verklaring wordt immers gerefereerd wordt aan genoemde onderdelen.

“Al daar werd ik gedwongen te tekenen”

Deze opmerking is onverenigbaar met zijn uitlatingen over nette mensen en het slachtofferschap van de nette mensen waarover hij spreekt bij de CIE.Dit aspect wordt ook pertinent, stellig en verontwaardigd

ontkend door notaris Ten Have.

Ook Van Tatenhoven (die op zitting een rechtschapen indruk maakte) ontkent dit aspect pertinent.

“De verpandingsakte welke is getekend op 26 februari 2003 is eveneens onder dwang van liquidatie …. getekend”.

Page 93: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

93

Deze aantijging wordt weersproken door de stukken, de zogenaamde “agreed-documenten”, die tot driemaal toe door Endstra zijn ondertekend. Deze zogenaamde “agreed-formulieren” lijken te zijn opgestuurd vanuit zijn adres naar de ontvangende partij. Met name de handgeschreven toevoegingen op deze stukken in februari “please send original”, en de aanwijzingen dat het concept door de inspanningen van Willem Endstra zelf tot stand gekomen is, geeft geen enkele ondersteuning aan de uitlatingen hieromtrent bij Van Lith de Jeude.

“Aanvankelijk weigerde ik te tekenen en ben zonder iets te zeggen weggelopen en rechtstreeks naar de heer van Looien gegaan… “

Dit klopt aantoonbaar niet gezien de tijdstippen die vaststaan in de gespreksregistraties op de achterbank: rond 13:00 uur zat Endstra op de achterbank met de CIE rechercheurs. Hij refereert in die achterbankgesprekken aan een telefoontje dat hij heeft gehad om te komen tekenen. Deze tijdstippenregistratie, voorzover van belang, klopt en komt derhalve niet overeen met zijn uitlating bij Van Lith.

(Vanzelfsprekend zijn de inhoudelijke mededelingen van Willem Endstra het belangrijkste.) De opmerking in de verklaring bij Van Lith dat Van Tatenhoven verklaard zou hebben “dat Paarlberg onder dwang aan de verpanding en/of afpersing meewerkte maar dat Paarlberg ook onder dwang handelde” wordt niet op deze manier bevestigd door Van Tatenhoven.

“… Hij heeft Ballados aan mij Endstra overgedragen voor 1

Page 94: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

94

gulden hoewel er een vordering was van 12,5 miljoen. De vordering was niet volwaardig in verband met zware verliezen…”

Eerder is betoogd dat het onvolwaardig zijn van de lening weersproken wordt door, met name, het advies dat Endstra heeft ingewonnen bij Deloitte & Touche op 3 augustus. In dat stuk worden aannames geformuleerd die haaks staan op de uitlating dat de vordering onvolwaardig zou zijn.

“Heb ik bij FTC Trust stukken moeten tekenen dat ik geen eigenaar meer was van Ballados”. ‘

Uit niets blijkt dat deze verklaring onder dwang zou zijn afgelegd: integendeel, uit de verklaring van Willem Endstra zelf blijkt dat niet maar ook uit de verklaring van Van Wolfswinkel blijkt dat evenmin, integendeel. Endstra zegt in de verklaring bij Van Lith de Jeude overigens helemaal niets over het zogenaamd moeten teruggeven van Bayline. Maar dit ten overvloede.

“Mocht ik toch worden geliquideerd dan verzoek ik notaris Van Lith de Jeude deze verklaring aan de politie te overhandigen.”

Deze opmerking is zeer intrigerend en roept veel vragen op. Waarom heeft Endstra het openbaren van deze verklaring gekoppeld aan zijn overlijden? Waarom heeft hij die verklaring bij Van Lith de Jeude geheim willen houden? Hoe verhoudt zich deze wens met het ten opzichte van getuigen, als we hen mogen geloven, wél noemen van de naam van Paarlberg? Van der Haar heeft immers verklaard dat op enig moment de

Page 95: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

95

naam van Paarlberg gevallen is en Bram Zeegers en Haico Endstra zeggen dat eveneens.

Vergissen of liegen deze getuigen? Manipuleert Endstra door dit bij de notaris zo expliciet te koppelen aan het moment van zijn overlijden? Wat is de betekenis van het “kietelen” van de CIE rechercheurs door er keer op keer op te wijzen dat hij alles heeft vastgelegd bij twee notarissen, en daar een heel dossier heeft achtergelaten (wat evenmin blijkt te kloppen) en dat hij ook nog een verklaring bij een privé persoon heeft achter gelaten. Was dit de aankondiging van het cadeau dat hij in petto had: geconstrueerde afpersingszaak tegen zijn “vriend” Willem Holleeder? Het antwoord op deze intrigerende vragen zal nooit beantwoord kunnen worden. Alleen Endstra had dit geheim kunnen prijsgeven.

Theorieën van de verdediging omtrent de vraag waarom Willem Endstra de verklaring bij Van Lith de Jeude heeft gedeponeerd en de openbaring ervan heeft gekoppeld aan zijn overlijden.

1.Willem Endstra was razend omdat hij zijn aandelen c.q. de eigendom van zijn aandelen kwijt zou raken bij niet tijdige

betaling van de schuld aan Paarlberg. Het ging om een bedrag van circa 10 miljoen en ook de boete maakte hem razend. Het belangrijkste is waarschijnlijk dat hij de betalingswens van Paarlberg mogelijk als een oorzaak heeft ervaren voor het vergroten van de kans dat hij vermoord zou gaan worden. Als hij door te betalen aan Paarlberg nog meer in de betalingsproblemen zou komen is het niet vreemd dat hij dit ziet als het vergroten van de kans dat hij vermoord zou gaan

Page 96: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

96

worden. Omdat hij dan zijn andere betalingsverplichtingen op grond van afpersing niet zou kunnen nakomen.

2.De verdediging kan zich voorstellen dat Willem Endstra onder de dreiging van grote problemen met andere schuldeisers er alles aan wil doen om niet ook nog zijn bezittingen te verliezen en niet ook nog een pittige meervordering aan zijn broek te krijgen. (de boeterente zou hem tientallen duizenden euro’s per dag kosten bij niet tijdige betaling)

3.Belangrijk is om te beseffen dat de verklaring bij Van Lith de Jeude niet slechts op één manier naar buiten zou kunnen komen: het klopt niet dat deze verklaring alleen na zijn overlijden zou kunnen worden geopenbaard. Ook door eigen toedoen, als Willem Endstra daar zelf voor zou kiezen, zou deze verklaring door hem gebruikt kunnen worden. Deze laatste mogelijkheid dient onderkend te worden in verband met het hiernavolgende:

Stel dat hij zijn schulden aan Paarlberg vóór 1 mei niet zou betalen. Dan weet hij dat de volmacht tot verpanding geëxecuteerd kan worden en dan weet hij ook dat hij een

enorme dagrente moet gaan betalen. Niet geheel ondenkbaar is de volgende gedachte: De woede op 10 april is door Endstra voorgewend met het oog op de in de toekomst mogelijk te gebruiken verklaring afgelegd bij Van Lith de Jeude. Niet onbruikbaar is dat Paarlberg, na het verstrijken van de termijn, gebruik zou gaan maken van de volmacht tot het vestigen van pandrecht. Endstra heeft hier mogelijk op geanticipeerd door te betogen dat de volmacht onder dwang tot stand is gekomen om op die manier de rechtsgeldigheid van de volmacht aan te vechten. Dat Endstra cliënt niet echt

Page 97: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

97

hoog had zitten is al eerder betoogd en kan worden afgeleid uit de niet fraaie bijnamen die hij gebruikte tegenover derden.

4.Het gebruikt maken van de verklaring afgelegd bij Van Lith de Jeude na zijn dood past in de schakersmentaliteit van Willem Endstra: hij werd helemaal leeg getrokken en had nauwelijks meer liquiditeit over. Is het nu werkelijk geheel ondenkbaar dat hij heeft geanticipeerd op het verzorgen van zijn geliefde familie door te bedenken dat hij door het openbaar laten maken van die verklaring bij Van Lith de Jeude en Willem Holleeder de gevangenis in zou kunnen krijgen en zijn familie zou kunnen voorzien van in ieder geval de bedragen die hij had betaald aan Paarlberg.

Page 98: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

98

H. ENKELE GETUIGEN NADER GEANALYSEERD

Toch verklaren ook anderen belastend over de rol van Jan-Dirk Paarlberg in relatie tot Willem Endstra en Willem Holleeder. Bram Zeegers en Haico Endstra verklaren op enig moment dat hun vriend respectievelijk broer de naam van Paarlberg heeft laten vallen als de partij die de afgeperste gelden voor Willem Holleeder in ontvangst heeft genomen.

Bram Zeegers

Zeegers is in september 2004 in aanwezigheid van zijn advocaat kluisverklaringen gaan afleggen bij het openbaar ministerie. Op het moment van het afleggen van de kluisverklaring liep tegen Zeegers een strafzaak in Rotterdam onder leiding van zaaksofficier van justitie mr. Maan. Achteraf is niet meer vast te stellen, in verband met het overlijden van Zeegers, in hoeverre Zeegers een belang zou kunnen hebben gehad om “interessant te verklaren” in de zaak Endstra maar geheel uitgesloten kan dit ook niet worden. Enig belang zou aanwezig hebben kunnen zijn om “aantrekkelijk”, lees de zaak oplossend, te gaan verklaren. Opmerkelijk is dat Zeegers pas in het voorjaar van 2004 zegt te hebben gemerkt dat Endstra in liquiditeitsproblemen verkeerde.

Page 99: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

99

Zeegers zegt in maart 2003 een verlanglijstje van de organisatie gezien te hebben dat door Endstra is getekend. Endstra zou in dat jaar heel veel geld moeten betalen en Zeegers dacht dat dat 60 miljoen was waarvan 15 miljoen in april 2003. Het openbaar ministerie koppelt deze opmerking aan het afsprakenlijstje opgemaakt door Van Tatenhoven.

Ik kom hier later op terug.

Op 13 oktober 2004 wordt Zeegers wederom gehoord in aanwezigheid van zijn advocaat. Opmerkelijk is dat hij nog steeds niet de naam van Jan-Dirk Paarlberg heeft genoemd ondanks het feit dat hij bezig is met de zeer vertrouwelijke kluisgesprekken op het Landelijk Parket. Dit is hoogst opmerkelijk. Endstra is in mei 2004 vermoord en Bram Zeegers is al enige tijd bezig zijn ziel en zaligheid bloot te leggen bij het Landelijk Parket. Het is niet te verklaren dat de naam van cliënt niet een keer gevallen is in die intensieve fase van vertrouwelijke gesprekken. De vraag is waarom die naam nog niet gevallen is en of het niet vallen van de naam gekoppeld kan worden aan de contaminerende bijeenkomsten van het groepje vertrouwelingen Endstra, mr. Koets, mr. Pen en Bram Zeegers, Haico Endstra en anderen.

Arnold Endstra is duidelijk wat over wat hij van Bram Zeegers vindt, refereert nog aan een verhaal dat hij gehoord heeft van Bram Zeegers dat erop neerkomt dat Willem Endstra het plan had om Willem Holleeder dood te schieten, waarna Endstra Holleeder daarna een ander wapen in Holleeder’s hand zou duwen zodat het zou lijken dat Wim had geschoten uit

Page 100: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

100

zelfverdediging. Bram Zeegers zou meegaan om dit verhaal uit te voeren.

Zegt dit iets over de integriteit van Zeegers? Klopt dit verhaal? Moet Arnold geloofd worden of is dit slechts een indianenverhaal? Niemand zal het kunnen zeggen nu en Endstra en Zeegers er niet meer zijn.

Ook refereert Arnold Endstra in zijn verklaring aan de procedures die Bram Zeegers na de dood van Willem Endstra tegen de erven Endstra voert en die hij de “waanzinnigste zaken” noemt. Doet dit afbreuk aan de betrouwbaarheid van Zeegers? Ja, dit is zeer wel mogelijk, zeker in het licht van de andere aanwijzingen over geldzuchtigheid van Zeegers. Deze geldzuchtigheid kan zeker van invloed zijn geweest op de wijze waarop Zeegers heeft verklaard en dus ook op het oordeel over zijn betrouwbaarheid.

Prins verklaart over de vete tussen de familie Endstra en de heer Zeegers dat er op enig moment sprake zou zijn van het vervalsen van een stuk in de procedure tegen de erven Endstra door Zeegers.

Ik kan nog wel even zo doorgaan: Iedereen zegt wel iets over iedereen en in de grabbelton van verklaringen kan zo goed als elke hypothese opgetuigd worden met verklaringen die steunend zijn voor de betreffende hypothese. Het OM kiest voor Van der Haar, voor Bram Zeegers, niet omdat er zoveel argumenten te bedenken zijn waarom deze getuigen zoveel betrouwbaarder zouden zijn dan anderen, maar omdat ze zich uiten over aspecten die een eventuele

Page 101: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

101

bewezenverklaring zouden kunnen dragen, althans in de visie van het OM.

Haico Endstra, over wie bijna iedereen zegt dat hij zich erg afzijdig hield van het bedrijf van zijn broer, wordt plots als een betrouwbare ingewijde gepresenteerd als hij na geruime tijd gaat betogen dat zijn broer hem de naam Paarlberg heeft genoemd als ontvanger van de gelden van zijn broer. Haico Endstra verklaart uitgebreid over de wijze waarop hij tot de conclusie is gekomen dat de geldstroom moest worden vastgesteld op 17 miljoen, wie er bij het bepalen van het bedrag betrokken is geweest en welk criterium gehanteerd werd om tot dat bedrag te komen. “Als er geen titel of een onjuiste titel voor te vinden was” “Ik ben samen met meneer Van der Haar door de boeken gelopen en toen zijn we aan dat bedrag gekomen, op grond van dat criterium,.”

Uit een ander verhoor: “Ik baseer me dan op de mededeling van hem (Van der Haar) dat de BV’s leeg of nagenoeg leeg waren. Althans dat er iets voor betaald was wat niet in overeenstemming was met de waarde van de vennootschappen. Hij had zijn kennis op basis van onze administratie.”

Ook vertelt Haico Endstra dat stukken uit de strafzaak beschikbaar zijn gesteld aan de benadeelde partij (de erven Endstra). Er is toen op het kantoor van Koets gesproken “we hebben voorbereidingen getroffen wat betreft de claim bij meneer Paarlberg en daar zullen ongetwijfeld dingen uit de zaak naar voren zijn gekomen die uit het dossier zijn

gehaald… hoe groot was het dossier …. enkele verhuisdozen.”

Page 102: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

102

Enkele dagen na de liquidatie van Willem Endstra wordt Haico Endstra gehoord onder meer over de ongewilde betalingen van zijn broer en wordt er aan Haico de vraag gesteld of die betalingen naar Holleeder toegingen en dan zegt Haico Endstra: “dat heeft hij (Willem Endstra) me nooit verteld.”

In een veel later rc-verhoor komt Haico daarop terug en zegt ie: “ja dat heeft ie me wel verteld.” Eerder heeft Haico Endstra in ieder geval gezegd “ik weet niet aan wie het betaald is en ik weet ook niet aan wie het afgegeven werd”.

Ik kan ook met betrekking tot deze getuige doorgaan in het vinden van citaten te koppelen aan uitspraken waarin hij op het ene moment X zegt en op het andere moment Y. In ieder geval staat vast dat ook deze getuige na de dood van zijn broer veel contact heeft gehad met allerlei medegetuigen en dat de mate van contaminatie achteraf niet meer vast te stellen is. Als het OM citaten van Haico Endstra, waarin hij zegt de naam Paarlberg gehoord te hebben van zijn broer, gebruikt dan zal het OM dienen te erkennen dat Haico Endstra in zijn meest “verse” verhoren de naam van Paarlberg in het geheel niet noemt en hij benadrukt dat hij niet wist aan wie het betaald is en aan wie het geld afgegeven werd.

Page 103: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

103

Deze uitlating komt uit de mond van Bram Zeegers (de getuige op wie het OM zwaar leunt) waaruit kan worden afgeleid dat Bram Zeegers in ieder geval een spreekverbod richting Haico zou hebben gekregen van Wim Endstra omdat Haico evenals zijn vader niks mocht weten.

Het wordt wel erg moeilijk om te gaan beargumenteren waarom de ene getuige nou wel zou moeten worden geloofd, en waarom de andere getuige nou niet zou moeten worden geloofd, welke gedeelten van de ene getuige als geloofwaardig kunnen worden beschouwd en welke andere gedeelten, die er lijnrecht tegenover staan, maar weer moeten worden genegeerd, welke getuigen gecontamineerd zijn en welke niet en als belangrijkste vraag over de bron van de wetenschap bij de diverse getuigen, of de bron wel betrouwbaar is geweest.

Want ook het hierboven ingescande stukje betreft informatie waaruit afgeleid kan worden dat Willem Endstra zijn naasten of onjuist of beperkt of helemaal niet informeerde waarbij ook nog moet worden opgemerkt dat de informatie die anderen zeggen van Endstra gekregen te hebben over dezelfde onderwerpen verschillend is (voorbeeld wallenpanden).

Aanvankelijk verklaren Haico Endstra en Bram Zeegers helemaal niet belastend over Paarlberg, ze noemen hem niet eens.

Pas veel later (maanden en verhoren verder) valt plotseling, als ernaar gevraagd wordt, de naam Paarlberg en is plots de reactie dat Paarlberg als een schakel tussen Endstra en Holleeder zou hebben gezeten.

Page 104: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

104

Het openbaar ministerie kwalificeert deze getuigen als bijzonder betrouwbaar, maar nog los van de te constateren verschillen in de verklaringen zelf kan niet anders dan geconcludeerd worden dat deze getuigen “de auditu” verklaren wat ze van Willem Endstra gehoord hebben en dat de constateringen van het openbaar ministerie dat er ook uit eigen wetenschap iets bekend zou zijn, constateringen zijn die het gevolg zijn van het trekken van conclusies.

Al eerder noemde ik de veel te gemakkelijke conclusies die het openbaar ministerie trekt daar waar het gaat om de opmerkingen van Bram Zeegers met betrekking tot een lijstje dat hij gezien zou hebben over afpersingen en daar aan gekoppelde termijnen waarin een en ander betaald zou moeten worden.

Page 105: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

105

Het lijstje is in mijn visie helemaal niet te koppelen is aan het afsprakenlijstje van Van Tantenhoven. De omschrijving van het Zeegers-lijstje is te verschillend van het afsprakenlijstje van Van Tatenhoven. De beschrijving van de 1 of 2 regelige onderwerpen correspondeert niet. Maar met name de kennelijk niet op het lijstje vermelde bedragen (“ik heb Wim op een later moment gevraagd over hoeveel geld het ging.”) doet vermoeden dat Endstra kennelijk een ander lijstje heeft getoond. De bedragen op het afsprakenlijstje van Van Tatenhoven waren immers zichtbaar, overzichtelijk en opvallend in het oog springend. Bram Zeegers had deze bedragen zeker gezien als hij het Tatenhoven-lijstje had gezien.

Mevrouw Keiser, verbonden aan Advisa Treuhand Anstalt, heeft ook het een en ander over Bram Zeegers verklaard. De geldzuchtigheid van Zeegers ontgaat haar niet en kan zij zich

goed herinneren. Het komt er op neer dat aangenomen mag worden dat Bram Zeegers niet echt onderbedeeld werd door Willem Endstra en dat na de dood van Endstra ook vastgesteld is kunnen worden dat hij als premiejager 10% van

Page 106: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

106

de “afpersings-gelden” die aan Holleeder zouden zijn betaald zou kunnen opstrijken. Bram Zeegers kan onmogelijk als neutrale en belangenloze getuige door het OM worden opgevoerd. Ook deze getuige is besmet, ook deze getuige kan niet anders dan met de grootste terughoudendheid op betrouwbaarheid te worden beoordeeld.

Joop van der Haar

Joop van Haar (boekhouder van Willem Endstra sinds 1 maart 2003) valt het op dat er veel onverklaarbare betalingen aan vennootschap Ballados zijn gedaan. Hij spreekt hierover Willem Endstra aan. Willem Endstra vertrouwt hem later toe dat hij door Willem Holleeder wordt afgeperst en dat de betalingen via Ballados (lees: Paarlberg) naar Willem Holleeder gaan. Het in onontkoombaar om wederom te kijken naar datgene wat feitenrechters in het nadeel van cliënt hebben gebruikt voor de bewezenverklaring in dezelfde zaak tegen de Holleeder kwestie. Het hof overweegt …. “hoewel Endstra tijdens de achterbankgesprekken niet met zoveel woorden de naam van Paarlberg heeft genoemd, valt uit zijn uitlatingen tegenover CIE rechercheurs, in samenhang met de inhoud van overige bewijsmiddelen, onder meer de verklaringen van Zeegers en van Van der Haar, af te leiden dat hij zelf wel degelijk de betalingen aan Paarlberg als

afgedwongen door de verdachten beschouwt.”

Joop van der Haar wordt kennelijk als betrouwbare getuige aangemerkt. Hieronder zal ik uiteen zetten waarom Van der Haar juist niet als betrouwbare basis kan dienen voor het beoordelen of Endstra al dan niet betrouwbaar is.

Page 107: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

107

Kort gezegd komt een en ander op het hierna volgende neer.1. Hij is de getuige die pas sinds 1 maart 2003 in de directe nabijheid van Endstra verkeert.2. Hij wordt aantoonbaar buiten bepaalde zaken door Endstra gehouden.3. Hij is als getuige gewild of ongewild beïnvloed door de gezamenlijke besprekingen die zijn gevoerd bij de civiele advocaat en door de invalshoek die in civilibus is ingenomen.4. Hij heeft van het onderzoeksteam een behoorlijk belangwekkende rol toebedeeld gekregen door regelmatig geconfronteerd te worden met de vraag van het team of hij uit zijn eigen onderzoek nog iets belangwekkends aan het team zou kunnen mededelen.5. De betrouwbaarheid van Van der Haar staat of valt bij de betrouwbaarheid van Willem Endstra nu Van der Haar als de auditu getuige moet worden beschouwd. Indien Willem Endstra immers niet zou hebben verteld dat hij zou zijn afgeperst en hij de stukken opgesteld door Van Tatenhoven aan Van der Haar zou hebben overhandigd dan had Van der Haar de bedragen kunnen “alloceren” (term Van der Haar) aan betalingsafspraken.

Van der Haar is een koning in het trekken van conclusies: Enkele voorbeelden

Page 108: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

108

Het verhaal van Van der Haar komt er eigenlijk op neer dat als cliënt zijn vordering bij de erven zou hebben neergelegd Van der Haar tot een andere conclusie gekomen zou zijn (mogelijk).

Het lijkt erop dat Van der Haar concludeert dat een betaling niet klopt omdat er niets vermeld staat voor de reden van de betaling.

Page 109: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

109

Voorbeeld van de wijze waarop Van der Haar door Endstra werd geïnformeerd. Van der Haar kan dan wel concluderen dat hij steeds completer werd geïnformeerd maar uit andere verklaringen (die volgen later) blijkt dat Endstra met name het niet “need-to-know-principe” ten opzichte van Van der Haar heeft gehanteerd.

Zelfs Van der Haar realiseert zich dat hij onvolledig of verkeerd is geïnformeerd door Willem Endstra.

Ook hier weer een voorbeeld van het “need-to-know-principe” dat door Willem Endstra richting Van der Haar werd gehanteerd. Nooit zal achterhaald kunnen worden wat er werd achtergehouden voor Van der Haar.

Page 110: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

110

Van der Haar zegt het rechtuit: Hij trok zelf de conclusie dat de achterliggende partij Holleeder was.

Een mooi voorbeeld van hoe het team Van der Haar groot maakt en belangrijk door hem te consulteren over de vraag hoe Van der Haar zelf het idee heeft dat het bedrag van 40 miljoen is ontstaan. Het lijkt mij toch meer de taak van het team zelf om daar onderzoek naar te doen en niet een getuige te bevragen en hem op te zadelen met de wens dat hij het team behulpzaam moet zijn bij het oplossen van de zaak.

Getuigen onderkennen de praatgraagte van Joop van der Haar: “Joop praat gewoon vreselijk veel”. En passant wordt in gesprekken ook nog gezegd dat Haico het een en ander over Paarlberg in de mappen heeft gelezen. Van der Haar is ook steeds aanwezig geweest bij overlegbijeenkomsten bij mr. Koets.

De getuigenverklaringen van Van der Haar analyserend mag geconcludeerd worden dat Van der Haar een getuige, naar mate hij vaker is gehoord, steeds stelliger wordt in de wetenschap die hij zegt te hebben over wat hij heeft gehoord

van Willem Endstra en dat hij daarin ook aantoonbaar niet consistent is. Voor Van der Haar begon een en ander verdacht te worden toen er meer betaald werd dan de schuld aan Ballados. Toen is hij Willem Endstra gaan aanspreken op de betaling aan Ballados en heeft hij Willem Endstra zelfs gedreigd te verlaten als Endstra hem niet in vertrouwen zou nemen. Daarna komt eerst het kantoorverhaal en daarna het broodjeshuisverhaal waarin Van der Haar zegt geïnformeerd te zijn over de afpersingen door Willem Holleeder. Uit alle verklaringen valt achteraf niet meer op te maken in hoeverre de naam Paarlberg is gevallen of dat de naam Paarlberg in het brein van Van der Haar opgekomen is omdat

Page 111: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

111

hij ervan uit ging dat alle betalingen aan Ballados de resultante was van de afpersingen verricht door Willem Holleeder. Hij wist wie er achter Ballados zat en dus was het voor Van der Haar zo klaar als een klontje: Paarlberg was de achterliggende partij (conclusie). In combinatie met de verklaringen van Van Tatenhoven is deze conclusie echter absoluut niet te trekken en dient er juist met grote behoedzaamheid gekeken te worden naar de verklaringen van Van der Haar.

Ook Arnold Endstra sluit niet uit dat Joop van der Haar de aantekeningen heeft gezien van Willem Endstra die in eerste instantie door Arnold Endstra en Haico Endstra zijn achtergehouden voor de politie. Uit die bundel papieren is een deel naar de politie gegaan en de rest is “en petit comité” geselecteerd. Ik heb daar al het een en ander over gezegd. De waarschijnlijkheid van het gezien hebben van de aantekeningen gecombineerd met de uitbundige uitwisseling van theorieën tussen de getuigen onderling doet de wenkbrauwen toch wel behoorlijk fronsen.

Van Tatenhoven ontkent pertinent wat Van der Haar zegt te hebben gehoord van Van Tatenhoven over de druk waaronder Paarlberg zou hebben gestaan.

Het is de verdediging natuurlijk bekend dat de rechter vrij is in het waarderen van bewijsmateriaal. Toch lijkt het in deze zaak een hachelijke onderneming: waarom zou Van der Haar perse betrouwbaarder zijn dan Van Tatenhoven? Soms lijkt het er een beetje op dat de betrouwbaarheid van een getuige afgemeten wordt aan de mate van de belastendheid van de informatie. De indruk op de zitting over de betrouwbaarheid van Van der Haar en Van Tatenhoven zou net zo gemakkelijk in het voordeel van Van Tatenhoven kunnen worden beslecht.

Page 112: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

112

Van der Haar maakt op zitting een zeer willige en behulpzame indruk, in de visie van de verdediging tevens zijn zwakste plek.

De verdediging kan niet genoeg benadrukken dat deze hele zaak staat of valt bij de betrouwbaarheid van Willem Endstra. Nogmaals, getuigen die worden opgevoerd door het openbaar ministerie verklaren niet uit eigen wetenschap maar vertellen slechts wat Endstra hen zou hebben gezegd.

De eventuele meerwaarde van het noteren van gemoedstoestanden bij Endstra leveren geen direct bewijs op voor de bevestiging van de originele verklaring. Dit is conform de Straatsburgse en de Nederlandse jurisprudentie.

Nu de verklaringen van Van der Haar geen direct bewijs opleveren en ook overigens de toets van de betrouwbaarheid niet kunnen doorstaan, meent de verdediging dat Van der

Haar niet als basis voor een eventuele bewijsconstructie gebruikt zou mogen worden.

Page 113: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

113

I. ENDSTRA NADER GEANALYSEERD

Willem Endstra heeft in de achterbankgesprekken aangekondigd dat hij zou worden vermoord. Op 17 mei 2004 blijkt hij inderdaad vermoord te zijn. Over dit vreselijk lot heeft hij de waarheid gesproken; ligt het niet voor de hand om Endstra dan ook maar te geloven in zijn afpersingsverhaal?

Kennelijk heeft het Openbaar Ministerie de betrouwbaarheid van Willem Endstra niet zodanig groot geacht dat Willem Holleeder opgepakt is voor de moord op Willem Endstra. Dit ondanks de tientallen keren dat Willem Endstra de CIE-ers verzekerde dat als hij zou worden vermoord, dit het werk dan wel de opdracht was van Willem Holleeder. Wat maakt die moordbeschuldiging zo anders dan de afpersingsbeschuldiging?

In deze zaak staat vast dat er betalingen zijn gedaan door Willem Endstra aan Jan Dirk Paarlberg. De beschuldigingen aan het adres van Paarlberg zijn niet geuit tijdens de achterbankgesprekken maar zijn tegenover notaris Van Lith de Jeude geuit. Deze beschuldigingen worden herhaalt in sommige verklaringen van Haiko Endstra en Joop van der Haar. Steeds één bron: Willem Endstra.

Geconstateerd kan worden dat de dossiers opgebouwd zijn uit een veelheid aan verklaringen afkomstig van allerlei personen uit de directe omgeving van Endstra: de criminele omgeving,

Page 114: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

114

de zakelijke omgeving, de intieme omgeving, de juridische omgeving en de politiecontacten-omgeving. Het resultaat van de verhoren van al deze mensen is de totstandkoming van een veelheid aan verklaringen over Willem Endstra waaruit een man vele gezichten kan worden gereconstrueerd.

Willem Endstra, de leugenaar. Willem Endstra, de intrigant. Willem Endstra, de schaker. Willem Endstra, de crimineel. Willem Endstra, de charmeur. Willem Endstra, de versierder. Willem Endstra, de fiscale sjoemelaar. Willem Endstra, de paranoïde patiënt. Willem Endstra, de opgejaagde schuldenaar.

Het Openbaar Ministerie is er vast van overtuigd dat zij kunnen vaststellen met wie zij postuum van doen hebben: een in de kern betrouwbare getuige die geen enkele reden heeft gehad om de waarheid geweld aan te doen.

Hieronder zal ik een aantal aspecten, die ook bij Willem Endstra hebben gehoord, de revue laten passeren om uiteindelijk tot de conclusie te komen dat postuum nooit geoordeeld kan worden dat de beschuldigingen van Willem Endstra juist zijn. Hiervoor is Willem Endstra domweg te onbetrouwbaar gebleken op een groot aantal momenten in zijn leven en tegenover te veel personen.

Page 115: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

115

Hieronder vermeld ik een opsomming met de daar aan gekoppelde uitlatingen van anderen teneinde de diverse gezichten van Willem Endstra te illustreren.

De intrigant

Uit ondermeer deze passage maar ook de passages die in het zelfde verhoor daaronder volgen zou de gevolgtrekking kunnen worden gemaakt dat Willem Endstra bang was voor een strafrechtelijk financieel onderzoek en dat het hem beter uitkwam om het Royal Finance pand niet meer in zijn bezit te hebben.

Uit de achterbankgesprekken blijkt dat Endstra zit te draaien over dit onderwerp en dat er haken en ogen zitten aan het duiden van de vraag waarom die panden door Endstra van de hand zijn gedaan. Het is te eenvoudig om daar weer het Holleeder-vooroordeel aan vast te plakken en er van uit te gaan dat Kattee voor Holleeder hield en dat Endstra gedwongen zijn bezit heeft moeten afstaan. Kattee is door het Gerechtshof kennelijk niet afgeserveerd als onbetrouwbaar; kennelijk is aan zijn verklaringen waarde gehecht, gezien de uitkomst van zijn zaak: vrijspraak.

Page 116: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

116

Wat heeft dit alles met intrigeren te maken? Het intrigeren zit hem in het vertellen van volstrekt verschillende verhalen tegen de politie enerzijds en tegen anderen anderzijds. Kattee hoorde over dit onderwerp X en cliënt hoorde van Endstra Y. De CIE heeft variant Z voorgeschoteld gekregen.

Deze passage komt uit een verhoor van Bram Zeegers. Het is illustratief voor de wijze waarop Endstra mensen tegen elkaar uitspeelde: tegen de CIE benadrukte hij hoe belangrijk het was dat er vooral ook maar helemaal niets naar buiten kwam van wat hij allemaal vertelde en tegen Bram Zeegers benadrukte hij dat de contacten met de CIE helemaal niets vond. Ook zegt hij, volgens Bram Zeegers, dat hij de CIE alles had verteld over de geldstromen. Uit deze passage blijkt dat de CIE niet als vertrouwensinstantie door Willem Endstra wordt gebruikt omdat Endstra er vanuit gaat dat alles wat bij de CIE wordt verteld naar buiten gaat.

De rechtbank zou er rekening mee moeten houden dat alle informatie geuit tijdens de achterbankgesprekken ‘geregisseerde’ info is geweest. Mogelijk vertelde Endstra juist wat hij naar buiten wilde laten komen.

Page 117: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

117

Dit is een belangrijke brief, in alle opzichten, omdat hier mogelijk een belangrijke invalshoek gevonden kan worden voor het dubbelspel dat Willem Endstra heeft gespeeld in die periode. In die brief zegt Endstra: Sorry Mieremet, ik kan je niet betalen want al mijn geld gaat naar Holleeder en Holleeder zegt dat ik niet aan jou mag betalen.

Page 118: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

118

Uit de verklaring van Van der Haar (hierboven) vertelt Van der Haar over de ruzie tussen Mieremet en Wim Endstra op kantoor. Endstra heeft hem verteld “dat toen Holleeder voor de laatste keer langskwam, hij wel wist te melden, dat nu Mieremet alles had gekregen, dat als het tot een probleempje zou leiden hij dat wel even voor hem zou oplossen”.

Uit bovengenoemde passage zou kunnen worden afgeleid dat Holleeder dezelfde mededeling heeft gehad: Sorry Willem, ik

kan je niet betalen want Mieremet heeft alles van mij gekregen.

De verdediging kan constateren dat er twee bronnen zijn over Endstra’s opstelling tegenover Mieremet enerzijds en

Page 119: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

119

Holleeder anderzijds. Deze opstelling kan gezien worden als het spelen van een dubbelspel. En deze conclusie is nog aan de voorzichtige kant. Het lijkt er op dat de bedoeling van Endstra mogelijk kwaadaardiger is geweest. Hier kom ik later op terug.

De charmeur

Uit vele verklaringen, met name van de vrouwelijke getuigen, blijkt dat Endstra een charmante man moet zijn geweest. Hij hield erg van vrouwen en de vrouwen hielden erg van hem. Maar ook in het zakenwereldje was hij de charmeur die mensen gemakkelijk kon enthousiasmeren en welke kwaliteit hij dan ook op alle fronten inzette.

Dit citaat komt uit een verklaring van Kattee bij de rechter-commissaris. De charme van Endstra heeft zeker een rol gespeeld tijdens de achterbankgesprekken. Bij het beluisteren van deze gesprekken viel met name het “oude jongens

krentenbrood sfeertje” op. Gebabbel, op horizontaal niveau, waarbij het enige dat nog een verschil aanbrengt tussen de gesprekspartners onderling het vousvoyeren van de CIE’ers van Endstra is. Overigens worden de rechercheurs zelf door Endstra getutoyeerd. Het is een feit van algemene bekendheid dat het

Page 120: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

120

charmant kunnen inpakken van anderen, op een instrumentele manier, ook hoort bij bepaalde persoonlijkheidsstoornissen.

Gezien de vele levens die Endstra gelijktijdig (ogenschijnlijk gewetenloos) naast elkaar leefde, sluit de verdediging niet uit dat er in zekere zin ook een persoonlijkheidsontwikkelingsdefect ten grondslag heeft gelegen aan de grote problemen waarin Endstra vermoedelijk terecht is gekomen. Er mag niet uit het oog worden verloren dat de gesprekspartners van Willem Endstra volledig door hem ingepakt kunnen zijn door zijn charme terwijl er onder die charmante laag niet gekende duistere kanten aanwezig waren.

De leugenaar

Van der Haar vertelt hier over het claimen door Endstra van het bezit van de Euromast. Werkelijk nergens (en het onderzoek is langdurig geweest) is gebleken dat de Euromast ooit van Endstra is geweest. Toch lijkt hij dit zonder enige scrupule zo links en rechts te hebben vermeld. Uit de

vraagstelling van de politie blijkt dat ook de politie gemakshalve er maar vanuit gaat dat Endstra mede-eigenaar van de Euromast is geweest. Deze goedgelovigheid zal toch ergens op gebaseerd moeten zijn. Er zijn overigens diverse getuigen die hebben verklaard over het onzingehalte van deze uitlating van Endstra.

Page 121: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

121

In hetzelfde verhoor verklaart Van der Haar in relatie tot de Euromast dat Endstra hem gezegd had dat de Euromast onderdeel van de ontvlechting is geweest en dat alles al verrekend is. Dit is interessante informatie: Endstra zegt bij Van Lith de Jeude dat bij de ontvlechting en verrekening de lening van Jan Dirk Paarlberg, de vordering dus, waardeloos was geworden in verband met de verliezen van HSY. En tegen zijn boekhouder zegt hij kennelijk dat er wel is betaald middels zijn deel in de Euromast. (!)Ook hier weer de vraag: Als Joop van der Haar dan al als zo’n betrouwbare getuige wordt gepresenteerd door het OM dan dient ook dit onderdeel van zijn verklaring als betrouwbaar te worden aangemerkt en dan staat de beschuldiging bij Van Lith de Jeude haaks op deze opmerkingen tegen Van der Haar.

Dit is een onderdeel uit de verklaring van notaris Ten Have waarin de notaris over de stemming van Willem Endstra op 10 april 2003 spreekt en welke uitlating moet worden afgezet tegen de uitlating van Van Lith de Jeude die iets gezegd heeft over de geëmotioneerdheid van Willem Endstra ten tijde van het afleggen van zijn verklaring.

Page 122: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

122

Ten Have is een notaris, er is geen enkele reden om te twijfelen aan de oprechtheid van zijn uitlatingen. Van Lith de Jeude is ook een notaris, ook voor hem geldt: er is geen enkele reden om te twijfelen aan zijn uitlatingen over de gemoedsgesteldheid van Willem Endstra. Wat opvalt is dat de verklaring van Endstra bij Van Lith de Jeude moet zijn afgelegd nadat het hele traject bij Lexence Advocaten achter de rug was (de twee sessies) en nadat hij met de CIE is gaan praten.

Geconstateerd kan worden dat het incident bij Lexence bij de CIE geen enkele emotie heeft opgeleverd. We hebben dat stuk beluisterd op zitting; Endstra vertelt eigenlijk (ergens middenin het gesprek) dat hij ook nog een raar telefoontje heeft gekregen en doet er een beetje lacherig en babbelig over. Het is voor de verdediging oninvoelbaar waarom Endstra zich wel geëmotioneerd heeft voorgedaan bij Van Lith de Jeude. Emotie speelde geheel niet bij de CIE. Het roept op z’n minst zeer kritische vragen op als dan plotseling die emoties wel worden getoond bij Van Lith de Jeude. Hier klopt iets niet: het

lijkt erop alsof het etaleren van de gemoedstoestand bij Van Lith de Jeude geregisseerd is door Endstra. Hij heeft mogelijk moeten en willen anticiperen op het kenbaar worden van deze zogenaamde emotie. Dat wordt bevestigd door het feit dat hij Van Lith de Jeude gevraagd heeft om met zijn verklaring naar buiten te treden op het moment dat hij vermoord zou worden. Hij wist dus dat Van Lith de Jeude ooit, als hij vermoord zou worden, gehoord zou gaan worden als getuige. Heeft hij hierop geanticipeerd? We zullen het nooit weten.

Ten Have bestrijdt ook

Page 123: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

123

de bovenstaande uitlatingen die Willem Endstra zou hebben gedaan tegenover Bram Zeegers en waarmee Ten Have, de notaris, wordt geconfronteerd. Ten Have is oprecht verbijsterd over deze uitlating. De ontkenning van de notaris is overtuigend en het bevestigt des te meer dat Willem Endstra, tegenover Bram Zeegers onwaar heeft verklaard.

Tenslotte nog een passage uit de verhoren van Kattee. Dat hallenverhaal, waarover Kattee spreekt (zie hierboven) staat niet alleen lijnrecht tegenover het verhaal dat Endstra over de hallen heeft gedaan tijdens de achterbankgesprekken, maar is tevens volstrekt raadselachtig in verband met “het rondje geld” dat niet uit te leggen is in een scenario zoals geschetst door het OM.

Page 124: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

124

Page 125: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

125

De crimineel

Page 126: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

126

Het is wellicht een slechte gedachte, maar de verdediging kan zich niet aan de indruk ontrekken dat Willem Endstra wellicht gehoopt heeft dat er een oplossing zou komen voor zijn problemen met zowel Mieremet als Holleeder door ze op deze manier tegen elkaar uit te spelen: Mieremet woedend maken omdat hij zijn geld niet krijgt omdat Holleeder alles inpikt en Holleeder woedend maken omdat Mieremet alles inpikt. Van der Haar zegt het ook met zoveel woorden: ‘Holleeder zou tegen Wim Endstra hebben gezegd zal ik dit probleempje dan maar even voor je oplossen!’ Het is duidelijk in welke context en op welke manier Joop van der Haar deze opmerking van Willem Endstra heeft opgevat. De onderliggende boodschap is duidelijk: Zal ik Mieremet dan maar even uit de weg ruimen.

Page 127: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

127

Als dan met de brief van Willem Endstra zelf de toorn van Mieremet wordt opgestookt omdat hij expliciet in die brief vermeldt dat “Holleeder het zelfs niet goed vindt dat er aan Mieremet wordt betaald” dan kan de verdediging zich niet aan de indruk ontrekken dat er hoop is geweest dat die twee elkaar van het leven zouden beroven.

Deze gedachte is natuurlijk ook niet zo gek gezien de onderzoeken die zijn gedaan en de aanhoudingen die zijn verricht in verband met voorbereidingshandelingen van de drie Willemen van het plegen van een moord op Willem Holleeder in opdracht van Willem Endstra. Ook de verdenking dat Endstra van doen zou hebben met de poging tot moord op Ronald van Essen voedt de gedachte dat het uitspelen van Mieremet tegen Holleeder een ingenieus spel van Willem Endstra kan zijn geweest.

Tenslotte verwijs ik u naar het opgenomen en uitgewerkte gesprek van Willem Endstra met de advocaat Beckers op zijn kantoor welk gesprek uitgezonden is door Peter R. de Vries. Opvallend in dat gesprek is de bijna laconiek te noemen Willem Endstra die tussen neus en lippen laat vallen dat hij er ook wel een paar miljoen voor over zou hebben (twintig of veertig) om Mieremet uit het leven te helpen als hij doorgaat met zijn beschuldigingen en niet een oplossing vindt voor de wijze waarop hij zich heeft uitgelaten in De Telegraaf (hij moet maar even naar psychiater en zeggen dat hij in de war was geweest).

Page 128: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

128

De schaker

Deze passages komen uit de verklaringen van Kattee. Door Endstra is Kattee altijd afgeschilderd als de financiële man van Willem Holleeder. Kattee, die dit ontkent en daarin bijval krijgt van Van Tatenhove, verklaart dat dat helemaal niet zo is: ‘Ik werkte voor meneer Endstra’. Ook vertelt Kattee dat Endstra behoorlijk instrumenteel met personen omgaat. Het paait Maaike Dijkhuis om opnieuw zaken te kunnen gaan doen voor

Page 129: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

129

de familie Dijkhuis. ‘Dat vond hij interessant, ook naar de banken toe.’

Dat aspect van interessantdoenerij, is een aspect dat cliënt altijd erg opgevallen is en waar cliënt ook betekenis aan heeft gegeven in verband met de beschuldigingen die door Endstra zijn geuit bij Van Lith de Jeude. Endstra was een pauw die graag met z’n veren uitgestrekt liep te paraderen in de onroerend goed wereld. Als bepaalde contacten je ijdelheid strelen dan roept het verbreken van dezelfde contacten ook tegenovergestelde gevoelens op. Los van het bovenstaande blijkt uit bovengenoemde passage dat het aanhalen van contacten door Endstra geschetst kan worden als instrumenteel. Deze constatering is van belang in verband met het beoordelen van de vraag of Willem Endstra een waarachtig persoon is geweest. In mijn visie kunnen grote vraagtekens worden geplaatst bij de betrouwbaarheid van Endstra.

Uit een verklaring van Van der Haar:

Page 130: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

130

Uit deze passage blijkt de stiekeme kant van Endstra. Natuurlijk wist hij dat de keuken voorzien was van afluisterapparatuur en als hij dan ging spreken met mensen in die keuken dan suggereerde hij intieme vertrouwelijkheid door bijvoorbeeld de deur te sluiten waardoor mensen uiteraard het gevoel kregen dat ze in alle privacy en ongestoord en ongehinderd en niet bang voor afluisteren met Endstra konden spreken. Ondertussen regisseerde Endstra alles: de gesprekken werden zo geleid dat Endstra op de band kreeg wat hij op de band wilde krijgen. Ook hierin is een aspect terug te vinden van manipulatieve geregisseerde instrumentele omgang met anderen.

Bovengenoemd citaat is een onderdeel van de verklaring Anita Schuts. Schuts was de hoofdvriendin van Willem Endstra en het OM mag er vanuit gaan dat Schuts Endstra behoorlijk goed heeft gekend. Bovengenoemde uitlating illustreert dat Endstra niets aan het toeval overlaat: hij regisseerde het allemaal zelf en het lijkt erop dat hij op vele schaakborden tegelijk heeft gespeeld.

Page 131: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

131

Wederom de brief van Enstra aan Beckers:

Page 132: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

132

Als ultieme illustratie voor de diverse kanten van de persoonlijkheid van Willem Endstra toon ik u wederom de al eerder genoemde passages die door de verdediging als vrij schokkend en illustratief worden ervaren: de Willem Endstra die de twee aartsvijanden gevaarlijk tegen elkaar opzet. De calculerende Endstra heeft dit geregisseerd gedaan. Er is in mijn visie geen twijfel over de al dan niet bewustheid van dit tegen elkaar opzetten. Dit is bewust gedaan!

Page 133: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

133

De rekenaar

Bovengenoemde uitlatingen zijn gedaan door Kattee over de wijze waarop er financieel gerekend en geschoven werd. Het is illustratief voor het belang dat Endstra hechtte aan deals die voor hem gunstig zouden uitpakken.

De woede colaps van Willem Endstra op 10 april 2003 (het tekenen van de volmacht tot verpanding) heeft, in de visie van de verdediging, ook alles van doen met geld: de shock bij Endstra over de combinatie van de dagboeterente met de ingangsdatum 1 maart 2003. Dit werd door Willem Endstra al snel omgezet in de uitkomst van een rekensom: de

Page 134: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

134

overschrijding van de termijn vanaf 1 maart zou hem miljoenen kosten (60 keer € 52.000 is € 3.120.000) en de mogelijkheid van toekomstig verlies van zijn aandelen. Gezien de betalingsverplichtingen die hij in die periode moet hebben gehad, richting diverse partijen, zal dit rekensommetje zeker tot grote woede (en mogelijk angst) bij Endstra hebben geleid.

Bovengenoemd citaat komt uit de verklaring van Hummel, in die zin illustratief voor de rekenaar achter de persoon Endstra. Dit zijn maar één van de vele, vele voorbeelden zijn van hoe Endstra op zijn financiële winkel lette.

De paranoïde in paniek geraakte man

Indien Anita Schuts verklaart dat zij de indruk al in 2000 heeft dat Endstra paranoïde op haar overkwam (zij koppelt dat aan de affaire met Ronald van Essen) dan is niet geheel

onvoorstelbaar dat de problemen na de publicatie in augustus 2002 hebben geleid tot enorme stress in het hoofd van Willem Endstra. Is de mogelijkheid wel uitgesloten dat Endstra, zonder dat de buitenwereld dit werkelijk heeft kunnen

Page 135: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

135

opmerken, heeft geleden aan paranoïde wanen? Dat hij randpsychotisch is geweest?

Is bovengenoemde uitlating van Anita Schuts een aanwijzing hiervoor? We zullen het niet, nooit meer weten. Deze constatering is belangwekkend in verband met het niet meer te verkrijgen antwoord op de vraag of Endstra wellicht vanuit die geestesgesteldheid feiten verkeerd is gaan interpreteren en is gaan koppelen aan de demonen in zijn hoofd. Kan uitgesloten worden geacht dat demonen ervoor hebben gezorgd hebben dat hij ervan overtuigd is geraakt dat zijn schuld aan Paarlberg opgeëist werd omdat Willem Holleeder daar achter zat? En kan het zo zijn dat dit alleen maar in het hoofd van Willem Endstra werkelijkheid is geweest? In strafprocedures waarin fatsoenlijk onderzoek wordt gedaan is dit een mogelijkheid die zeer zeker onderzocht zou zijn als Endstra nog geleefd zou hebben. Als Endstra zijn beschuldigingen bij leven officieel zou hebben geuit waarna een strafrechtelijk onderzoek zou zijn begonnen, zou deze mogelijkheid zeker zijn onderzocht. Het is ook niet vreemd om aan deze mogelijkheid te denken omdat uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat de gevolgen van P.T.S.S. op de werking van de hersenen evident is.

De achterhouder

Willem Endstra was geen open boek; Willem Endstra liet niet het achterste van zijn tong zien.

Page 136: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

136

Bram Zeegers verklaart over datgene wat Wim Endstra met hem over de CIE heeft besproken. Ik heb deze passage al in een eerder verband opgenomen en vind deze passage illustratief voor de wijze waarop Willem Endstra heeft gecommuniceerd met derden: uit deze passage kan de gevolgtrekking worden gemaakt dat Willem Endstra in die achterbankgesprekken terughoudend en sturend moet zijn geweest.

Bram Zeegers verkaart hierboven over de openheid van Wim: zelfs als Wim Endstra mensen vertrouwde vertelde hij hen niet alles. Dit past goed in het beeld van de ondoorgrondelijke Willem Endstra: alles gelezen hebbend over Endstra doemt een beeld op van een man met veel geheime tuintjes. In alle oprechtheid is het volgens mij onmogelijk om te concluderen dat deze man gepeild kan worden op betrouwbaarheid. Vooruit lopend op de analyse van de achterbankgesprekken blijkt uit deze gesprekken dat Endstra de achterbankgesprekken ook gebruikt om de rechercheurs uit te horen: ettelijke keren vist hij bij de CIE’ers naar het antwoord op de vraag of hij getapt wordt door justitie. Hij probeert daar op een charmante en een vaak lacherige manier achter te komen. Het achterhalen van het al dan niet getapt worden is voor Endstra kennelijk een belangrijk issue: het laat zich raden waarom.

In het dossier zijn tal van passages te vinden in verklaringen van getuigen die allen beamen dat Endstra vertelde wat hij wilde vertellen, dat Endstra geen open persoon was, dat

Page 137: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

137

Endstra regelmatig leugens vertelde, dat Endstra andere mensen instrumenteel gebruikte etc.

Het is te gemakkelijk om de kritiek van de verdediging te pareren met de opmerking dat het de verdediging wel uitkomt om Willem Endstra zwart te maken. Ik merk op dat de verdediging Willem Endstra helemaal niet zwart maakt maar Willem Endstra postuum probeert te duiden en tot conclusie moet komen dat Endstra niet anders gezien kan worden dan een man met vele gezichten die op vele schaakborden tegelijk schaakte.

De pogingen van het Openbaar Ministerie om Endstra neer te zetten als een eendimensionale persoon, zonder gelaagdheid, zonder geheime tuin kan alleen lukken als het beeld dat opdoemt over Endstra uit het dossier geweld wordt aangedaan. De verdediging merkt op dat het dossier natuurlijk nooit als dekkend kan worden beschouwd voor wat zich destijds in werkelijkheid heeft afgespeeld.

Conclusie van de verdediging is dat Willem Endstra een groot raadsel is gebleven en niet als betrouwbare kerngetuige in deze strafzaak kan worden gebruikt.

J. DE ACHTERBANKGESPREKKEN

De achterbankgesprekken vermelden niet de naam van Paarlberg, maar toch valt uit zijn uitlatingen tegenover de CIE in samenhang met andere aanwijzingen, af te leiden dat Willem Endstra zelf wel degelijk de betalingen aan Paarlberg als afgedwongen door Willem Holleeder beschouwde. Bevatten de achterbankgesprekken in uw

Page 138: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

138

visie dan aanknopingspunten dat Willem Endstra het juist niet over uw cliënt heeft?

Ten aanzien van de juridische status van de verslagen van de achterbankgesprekken met Endstra is het in confesso is dat deze gesprekken gezien moeten worden als “andere geschriften” zoals bedoeld in artikel 344 lid 1 sub 5 Sv.

De bewijskracht zal dus moeten worden ontleend aan de interpretatie en de waardering van de inhoud hiervan. Uit het hierna volgende zal blijken waarom dit per definitie op problemen stuit. Overbodig is te vermelden dat juist ten aanzien van de inhoud van de gesprekken op de achterbank het nooit meer op te lossen probleem van het niet hebben kunnen horen van Endstra.

Het horen van de drie rechercheurs van de CIE die hebben deelgenomen aan de gesprekken, kan in de visie van de verdediging niet als inhoudelijk compenserend worden beschouwd. De wijze waarop deze rechercheurs Endstra aan de hand hebben genomen in de te bespreken onderwerpen, Endstra gevoed hebben in het vooral ongebreideld spuien

over de “glazen kaak”, Endstra aan de lopende band onderbroken hebben en door Endstra niet afgemaakte zinnen door eigen uitlatingen hebben aangevuld etc. diskwalificeren deze rechercheurs in die zin dat zij in de visie van de verdediging strafvorderlijk eerder afbreuk hebben gedaan aan de waarheidsvinding dan dat ze een bijdrage hebben geleverd aan de totstandkoming van een betrouwbaar informatief gesprek.

Toegegeven: aanvankelijk leek het niet de bedoeling dat deze gesprekken tactisch gemaakt zouden worden. Desalniettemin

Page 139: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

139

is het achteraf gezien shockerend om te moeten constateren dat tijdens de prille opbouw van een strafzaak, een zeer belangrijke getuige zo gecontamineerd, geleid en opgehitst wordt door CIE rechercheurs, dat dit van onomkeerbare negatieve invloed is geweest op de inhoudelijke waarde van de gesprekken.

Het is op grond van allerlei verklaringen duidelijk dat Wim Endstra er sterk rekening mee hield dat alles wat hij tegen de CIE zei naar buiten zou komen. Er zijn diverse aanknopingspunten voor.

Als hiervan wordt uitgegaan dan betekent dit dat alle uitlatingen die hij wel doet tegenover de CIE’ers geacht moet worden wel naar buiten te kunnen gaan. In dit verband is het bij de verdediging in ieder geval nog steeds een raadsel waarom Endstra Willem Holleeder zo uitbundig en ongebreideld beticht van zo ongeveer alle liquidaties gepleegd in de onderwereld. In dat licht is het ongeloofwaardig dat hij zich op andere momenten terughoudend opstelt (in het prijsgeven van namen) met als reden dat hij bang is om geliquideerd te worden terwijl hij aan de andere kant de meest ernstige beschuldigingen jegens Willem Holleeder uit. De verdediging heeft zich meermalen niet aan de indruk kunnen onttrekken dat Willem Endstra zijn schaakspel ook met de CIE speelde. De vraag is gerechtvaardigd hoe manipulatief

Page 140: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

140

deze gesprekken zijn geweest. In dit kader is het opvallend dat Mieremet tijdens de achterbankgesprekken niet of nauwelijks wordt genoemd. Terwijl tegelijkertijd wel kan worden vastgesteld dat er vele miljoenen in de richting van Mieremet via Eelzak zijn betaald. Dat blijkt ook uit zijn brief aan Beckers en uit het opgenomen gesprek tussen Willem Endstra en Beckers.

De gedachte bekruipt de verdediging dat de achterbankgesprekken misschien nog een ander doel hebben gediend: heeft Mieremet Endstra op pad gestuurd met de opdracht om desinformatie uit te zetten contra Willem Holleeder? Is hij niet opvallend open in zijn brief in december 2003 aan Beckers waarin hij mededeelt niet aan Mieremet te kunnen betalen omdat Willem Holleeder dit verbiedt? Al eerder heb ik deze brief naast de uitlating van Van der Haar geplaatst waarin hij verklaart dat Mieremet heftig ruziënd op kantoor van

Willem Endstra is gekomen en dat Wim hem naderhand (aan Van der Haar) verteld heeft dat hij aan Willem Holleeder had verteld dat hij alles aan Mieremet had betaald en dat Willem Holleeder toen voorgesteld had om dat probleempje voor hem op te lossen.

Het is niet vreemd om behoorlijk wantrouwig tegen deze achterbankgesprekken aan te kijken.

Los van dit wantrouwen moet worden vastgesteld dat de naam Paarlberg, als tussenstation tussen Endstra en Holleerder, in verband met de geldstromen niet één keer wordt genoemd.

Op 20 november 2008 wordt Mink Kok bij de rechter-commissaris gehoord. Uit genoemd verhoor heb ik een passage geknipt en geplakt welke ik – deels – wil voorhouden.

Page 141: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

141

De uitlatingen van Kok intrigeren: Hij verwoordt wat er aan de hand kan zijn geweest en zegt dat de bron bij hem bekend is en betrouwbaar. In het door Kok geschetste scenario lijkt de dreiging en de druk het meest uit de hoek van Mieremet te komen en wordt de levensbedreigende situatie voor Endstra, in ieder geval ook, gecreëerd door de bedreigende activiteiten van John Mieremet. “Hij had de zaak niet meer in de hand, was de regie over zijn leven kwijt. Hoe kon hij mensen als Mieremet en Holleeder nog van zich afhouden.” (Ten overvloede Paarlberg wordt door Kok niet genoemd en het lijkt er toch op dat Endstra behoorlijk intiem is geweest met Kok).

In de achterbankgesprekken komt de naam Mieremet niet of nauwelijks voor. Ook de bedreiging waar Kok over spreekt door Mieremet (het pistool tegen zijn hoofd) blijft onbesproken op de achterbank. Eerder noemde ik al dat de uitlatingen in de brief aan Beckers (lees Mieremet) bijna een uitnodiging lijkt te zijn voor het nemen van maatregelen door Mieremet tegen Holleeder, dat in

Page 142: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

142

deze brief zo expliciet verwezen wordt naar het verbod van Holleeder om aan Mieremet te betalen, dat het verdacht wordt.

Terug naar de achterbankgesprekken: Het is van tweeën een: De achterbankgesprekken zijn betrouwbaar of ze zijn het niet. Niet kan worden gezegd: ze zijn soms wel en soms niet betrouwbaar/

Tijdens de achterbankgesprekken is dit de eerste keer dat Endstra spreekt over geldstromen. Deze uitlatingen bevatten de volgende aanwijzingen: 1. De gelden worden overgemaakt naar bedrijven2. De bedrijven zijn opgezet door de financieel deskundige van de groep3. Die bedrijven stallen het geld voor Holleeder en zijn maten

Commentaar: Ballados valt op geen enkele manier onder deze omschrijving. Hoezo zou Ballados als een door de groep voor de gelegenheid opgezet bedrijf kunnen worden aangemerkt. Als er dan al belang wordt gehecht aan die uitlatingen van Endstra op de achterbank dan is bovengenoemde specificering van de afpersingspraktijken verwoord door Endstra op geen enkele manier te liëren aan cliënt.

Page 143: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

143

Commentaar: Dit is de tweede keer dat hij over geldstromen spreekt: Een aantal in het oog springende details: 1. De betalingen zouden gewoon via gerenommeerde bedrijven gaan2. Willem Holleeder is dominant aanwezig in de buurt van de mensen die dat geld ontvangen3. De mensen die dat geld ontvangen doen dat niet vrijwillig

Met name de eerste twee punten doen de wenkbrauwen fronsen. Ballados is een totaal onbekende vennootschap! Het dossier biedt juist geen enkel aanknopingspunten om banden vast te stellen tussen cliënt en Holleeder, laat staan hechte banden.

Page 144: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

144

Page 145: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

145

Bovengenoemde passage is ook gebruikt door het openbaar ministerie en dan in omgekeerde zin: Met de uitlating “een andere media” concludeert het OM dat Endstra daarmee wel moet hinten naar Mediamax. Een wel erg vrije interpretatie!

Het openbaar ministerie heeft uitlatingen uit de context

getrokken en zou de uitlatingen van Endstra vanaf 19:48:15 uur hebben moeten weergeven.Van Looien vraagt “zijn er nog andere mensen uit die onroerend goed wereld die uh ….” Endstra zegt dan: “Ik heb er een aantal genoemd.” Van Looien vervolgt: “Nee, maar

Page 146: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

146

anderen dan uit de onroerend goed wereld?” En dan begint Endstra zijn verhaal over de media, over Joop van den Ende en over de persoon die niet met naam genoemd wordt en die hij schaart onder de andere media.In mijn visie kan het niet zo zijn dat Endstra hint naar Jan-Dirk Paarlberg omdat Jan-Dirk Paarlberg juist wél uit die onroerend goed wereld komt.

Het gesprek dat op de achterbank plaatsvindt op 10 april 2003 is boeiend. Er wordt weliswaar gesproken over een “belletje” dat hij heeft gekregen en dat hij “iets zou hebben moeten tekenen” maar de toon waarop dit verteld wordt is kabbelend en zo rustig dat dit weer volledig in tegenspraak is met datgene wat verklaard wordt over de toonzetting van Endstra bij Van Lith de Jeude (dat hij zeer geëmotioneerd zou zijn) dat het erop lijkt dat dit gedeelte behoorlijk gemanipuleerd zou kunnen zijn geweest door Endstra. Endstra: “kreeg straks een vreemd belletje. Dus ik bedoeld als jullie tappen dan (lacht…). CIE: Ja, nee, maar in wat voor vorm? Wij tappen niet … Endstra: Ik moest iets tekenen… tekenen, … gesprek …. Jullie tappen… CIE: Nee Endstra: Ik neem aan dat. Ik ben al tien jaar getapt (Wim lacht).”

De gemoedsgesteldheid van Endstra als hij op de achterbank spreekt over “iets moeten tekenen” is lacherig, babbelig en absoluut niet overstuur.

Op 10 april vangt het gesprek ook niet aan met het verhaal over het telefoontje; hij komt ongeveer halverwege tijdens het achterbankgesprek plotseling met dat het telefoontje over “het moeten tekenen” aanzetten. En hij informeert net iets te vaak bij de rechercheurs of hij getapt wordt. Alles bij elkaar lijkt de inhoudelijke informatie op 10 april over wat er gebeurd zou zijn niet te corresponderen

Page 147: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

147

met wat hij zegt bij Van Lith de Jeude en de gemoedsgesteldheid die hij (mogelijk voorwend?) etaleert bij Van Lith de Jeude niet te corresponderen met de gemoedsgesteldheid tijdens de achterbankgesprekken. Dit roept op zijn minst vragen op.Het zou niet meer dan logisch zijn geweest dat hij op dat moment tegenover de CIE rechercheurs, eventueel zonder het noemen van namen, wat meer details zou hebben gegeven over wat er die dag volgens hem gebeurd was.

Dat doet hij pas zes dagen daarna:

In dit stuk staat een opmerkelijke zin: dat is de vierde zin van boven. “Ja, ze hebben een bedrag vastgesteld van enige miljoenen, een behoorlijk bedrag en dan zou ik er van af zijn.” Hij doet alsof hij iets nieuws vertelt. Alsof er plotseling een bedrag van 20 miljoen voor hem uit de lucht komt vallen gekoppeld aan die nieuwe datum van 1 mei.

Het is vreemd dat hij pas ná 10 april over deze zogenaamde afpersingsgeldstroom spreekt. Met name omdat de bedragen

Page 148: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

148

die hij verschuldigd was aan Jan-Dirk Paarlberg al in januari met Endstra tot overeenstemming hadden geleid en in februari (26 februari 2003) tot driemaal toe voor akkoord waren getekend door Willem Endstra. Het is onverklaarbaar en het komt ook zeer onwaarachtig over dat hij doet alsof dat bedrag van 20 miljoen als een soort nieuw eisenpakket aan hem gepresenteerd is bij de notaris en dat naar aanleiding van dat nieuwe eisenpakket hij ten einde raad binnen gelopen is bij Van Lith de Jeude op 10 april 2003 om zijn verhaal te doen over het zogenaamde afspersingstraject van het geld dat hij heeft betaald.

Alleen al het gegeven dat hij niet bij een notaris is binnengelopen in februari 2003, toen hij tot driemaal toe voor akkoord heeft getekend voor de schuld die hij had aan Jan-Dirk Paarlberg, voedt het idee dat Endstra op 10 april uit woede Paarlberg als tussenstation genoemd heeft voor door hem betaalde gelden aan Paarlberg, voorwendend dat hij geen schuld had aan Paarlberg.

Uit diverse uitlatingen tijdens de achterbankgesprekken blijkt dat Willem Endstra zijn hersens laat kraken om Willem Holleeder “er in te naaien”.

Vastgesteld kan worden dat Willem Endstra zeker een slimme man is geweest. En dat het voor hem echt niet zo ingewikkeld was om te bedenken dat traceerbare geldstromen handig zouden zijn om een case tegen Willem Holleeder te construeren. Het kan niet uitgesloten worden geacht dat de drang om Holleeder de bak in te krijgen, desnoods postuum, zo groot is

Page 149: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

149

geweest bij Endstra dat hij een bewijsbare afpersingszaak heeft willen leveren. De mogelijkheid dat de geldstromen een zakelijke en volstrekt legale achtergrond hadden worden in zekere zin ook beaamd, ze worden in ieder geval niet tegengesproken, in een deel van een gesprek wat hieronder wordt afgedrukt.

Van Looien zegt: “… U zegt ook dat het zijn legale uh geldstroom legaal dus daar kunnen we niet bijkomen …”.

Als die geldstromen inderdaad zo fictief zouden zijn geweest zoals Willem Endstra bij Van Lith de Jeude heeft doen willen voorkomen dan zou hij toch op deze samenvattende opmerking van Van Looien zijn ingegaan? Dan zou hij toch gezegd hebben: “Nou, het zijn wel geldstromen die via bedrijven lopen maar het zijn niet echt legale geldstromen alleen lijkt dit op het eerste gezicht zo” of iets in die geest. Ook hier weer een aanwijzing waardoor je niet anders dan tot de conclusie kunt komen dat je met die achterbankgesprekken echt alle kanten op kunt of omdat Endstra de boel lijkt te

Page 150: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

150

manipuleren, of omdat Endstra iets niet weerspreekt wat haaks staat op de veronderstelling van het openbaar ministerie in deze zaak, of omdat Endstra verwijst naar personen die op geen enkele manier in verband te brengen zijn met cliënt, of omdat Endstra er in de visie van de verdediging volledig vanuit gaat dat alles wat hij vertelt op de achterbank eventueel ook weer bij Willem Holleeder terecht kan komen, of omdat Endstra wellicht op verzoek van Mieremet deze gesprekken heeft gevoerd, of omdat Endstra zijn lopende strafzaken op die manier wil gaan “afkopen”, of om eventuele fiscale problemen voor te zijn etc.

We weten het niet, we zullen het nooit weten en daarom zal in de visie van de verdediging de rechtbank de inhoud van deze gesprekken niet mogen gebruiken voor een eventuele bewezenverklaring.

Page 151: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

151

In bovengenoemde passage zit Endstra over John de Mol te praten. Dat is duidelijk. Het OM redt zich hieruit door te zeggen dat Endstra zich hier waarschijnlijk vergist en dat hij het mogelijk heeft over cliënt en dat cliënt misschien ook wel een ontvoeringsverhaal aan zich heeft plakken. Allemaal suggesties, invullingen, interpretaties, en voorbijgaand aan de mogelijkheid dat Willem Endstra mogelijk de CIE aan het inpakken is en gewoon met zijn eigen verhaal bezig is, met

zijn eigen schaakspel waarachter een motief ligt dat niemand kent en waar we nooit achter zullen komen.

Page 152: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

152

K. DE “RELATIE” HOLLEEDER PAARLBERG

Justitie gaat ervan uit dat er toch een relatie moet hebben bestaan tussen Willem Holleeder en Jan-Dirk Paarlberg en refereert in verband hiermee aan een aantal vastgestelde contacten en met name aan de verklaring van een oud-werknemer van Paarlberg die hierover in 2010 een verklaring heeft afgelegd. Is het reëel om de uitlatingen van justitie over de vaststelling van een relatie tussen Willem Holleeder en Paarlberg als uitgangspunt te nemen?

Justitie heeft betrekkelijk veel energie gestoken in het trachten aan te tonen dat de relatie Willem Holleeder – Jan-Dirk Paarlberg moet hebben bestaan. Op de eerste plaats refereert justitie in haar requisitoir aan twee OT-verslagen van 2 mei 1996 en 12 augustus 1996. “In het onderzoek Citypeak werd vastgesteld dat er een ontmoeting is geweest tussen Paarlberg en Holleeder bij Endstra thuis”.

Op de eerste plaats is het tijdstip van de vastgestelde observaties volstrekt niet relevant voor deze zaak: in 1996 was Endstra nog dik bevriend met Holleeder en staat ook vast dat Paarlberg nog gemeenschappelijke belangen had met Endstra en is de constatering van een eventueel op hetzelfde moment op hetzelfde adres aanwezigheid van én cliënt én Holleeder van geen enkele waarde. Nog daargelaten dat in een van de OT-verslagen een persoon wordt beschreven met zwart krullend haar welk signalement nou niet echt overeen kan komen met het signalement van cliënt. Maar ook los daarvan

Page 153: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

153

is de relevantie van deze “ontmoetingen” geen bevestiging van het kunnen aantonen van banden tussen Holleeder en Paarlberg als het OM slechts met dit soort constateringen de relatie tussen Holleeder en Paarlberg wil aantonen. Kom dan met iets relevants uit de periode die ertoe doet in deze zaak: 2002, 2003, 2004? Justitie moet bovenop Holleeder hebben gezeten en ook bovenop Willem Endstra in die jaren. Alleen al het gegeven dat er met informatie uit 1996 wordt geschermd zegt genoeg over de meer dan onwaarschijnlijkheid van het bestaan van een relatie tussen Holleeder en Paarlberg. Geen enkele observatie, geen enkel telefoongesprek, geen enkele verklaring van een getuige die met betrouwbare informatie hierover komt.

Vooropgesteld: cliënt heeft nooit ontkend met enige regelmaat over de vloer bij Willem Endstra te zijn gekomen. In de periode van de gemeenschappelijke zakelijke belangen kwam dit voor en ook met een zekere regelmaat in de periode dat cliënt heeft ontvlochten met Willem Endstra.

De tweede pijler waarop het openbaar ministerie het contact tussen Willem Holleeder en Paarlberg wil aantonen is een breed uitgemeten verklaring van een oud-werknemer van Paarlberg, te weten Van Zeyderveld. Deze getuige komt in 2010 zijn verhaal doen bij de politie en wordt omarmd als een soort verlosser. Cliënt heeft op de zitting een verklaring afgelegd over de kwestie rondom de Woerdense Verlaat en sluit achteraf niet uit dat Willem Endstra zijn toenmalige goede vriend Willem Holleeder op pad heeft gestuurd zonder dat cliënt daar zelf om gevraagd had, in verband met een zijdelingse opmerking die cliënt ooit tegenover Willem Endstra

Page 154: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

154

had gemaakt over zijn toenmalige vriendin wat angstig was in verband met een niet te plaatsen auto met daarin ongure personen.

Hoe het ook zij, er is uiteindelijk geklust aan de boerderij in Wilnis. In 2004 bevestigt Frederik Beets dat hij een beveiligingsklus heeft gedaan aan de boerderij van Paarlberg. In die tijd was de alertheid jegens Holleeder niet echt een issue: Beets heeft dit niet als zodanig ervaren en zegt later dat als hij had geweten wie Holleeder was hij de klus niet zou hebben aangenomen. Uiteindelijk blijkt dat Beets die klus op beveiligingsgebied ook vollledig heeft gedaan. Uit de verklaringen, ook van Ilonka Schreuder, zou kunnen worden afgeleid dat Holleeder getracht heeft de beveiligingsopdracht te krijgen. Uit de verklaringen blijkt evenwel dat dit niet door is gegaan.

Pieter van Zeyderveld wordt op 16 februari 2010 gehoord. In het requisitoir wordt nogal wat ruimte ingebouwd voor deze Van Zeyderveld die zich opwerpt als iemand die het goed voorheeft met Paarlberg. Deze opmerking kan nauwelijks serieus genomen worden in de reuring die hij veroorzaakt door op de manier te verklaren zoals hij heeft verklaard. De verklaring van Van Zeyderveld wordt in ieder geval op het punt van de frequentie en de intensiteit van de contacten die hij zegt te hebben bemerkt op geen enkele manier bevestigd door welke getuige dan ook. Het lijkt er eerder op dat deze getuige zich teveel verdiept heeft in de (in boekvorm te verkrijgen) achterbankgesprekken. Met name het onderdeel in de verklaring van Van Zeyderveld dat Paarlberg hem verteld zou hebben Holleeder bij zakelijke vergaderingen van Paarlberg

Page 155: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

155

zomaar binnen kwam vallen en er dan “met zijn poten op tafel bij ging zitten” is een uitlating die veelvuldig aan de orde is gesteld. In de achterbankgesprekken komt deze passage in een ander verband voor: Holleeder zou zich zo hebben gedragen bij de zakelijke besprekingen die plaatsvonden op het kantoor van Endstra waar Endstra bij was!

De chauffeur van cliënt, Jacob, is op zitting gehoord en kan absoluut niet als steun worden gebruikt voor de verklaring van Van Zeyderveld. Bovendien zijn de uitlatingen van Van Zeyderveld “het was Holleeder met wie ik de eerste weken contact had. In het begin kwam hij twee a drie keer in de week. Er liepen namelijk best veel mensen in de rondte. De glaszetters waren in de weer maar ik weet niet meer wie dat waren er liep een schilder maar ik weet ook niet meer wie die was.” niet geverifieerd.

Er is echter geen enkele bevestiging gevonden voor de uitlatingen van deze getuige met uitzondering van het gegeven dat het inderdaad zo is geweest dat Holleeder zijn neus wel eens heeft laten zien vóór de verbouwingsklus aan de Woerdense Verlaat. Opvallend is dat er plotseling in zijn herinnering niemand kan worden aangewezen die zijn beweringen zouden kunnen staven.

Dit roept bij de verdediging de nodige vraagtekens op. Het openbaar ministerie gaat er wel erg gemakkelijk vanuit dat de ontkenning van Van Zeyderveld dat hij nooit eerder met de politie heeft gesproken op waarheid berust. De informatie uit het proces-verbaal van bevindingen van de CIE met betrekking tot het gedeelte dat betrekking heeft op de Jacob

die tevens voor de DKDB zou hebben gewerkt zou niet uit de koker van Van Zeyderveld kunnen komen omdat hij “nooit eerder met de politie heeft gesproken”.

Page 156: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

156

Om een lang verhaal kort te maken: twee OT-verslagen uit 1996, een discutabele eenling uit 1998 is het resultaat van jarenlang onderzoek naar de banden tussen Holleeder en Paarlberg. Daarmee wil het OM doen geloven dat daarmee aangetoond zou zijn dat er sprake is van een strafrechtelijk relevante band tussen Paarlberg en Holleeder.

In het licht van de materiële verdenking die geformuleerd is jegens Paarlberg, te weten het medeplegen van het afpersen van geld bij Endstra, kan een nauw en intensief samenwerkingsverband tussen Paarlberg en Holleeder vanzelfsprekend geheel niet worden gebaseerd op deze magere en nietszeggende vaststellingen.

Het Gerechtshof in Amsterdam doet er nogal gemakkelijk over: “Het feit dat het onderzoek overigens weinig relevante gegevens over de contacten tussen de verdachte (lees Holleeder) en Paarlberg aan het licht heeft gebracht is daarvoor evenmin van belang”.

Natuurlijk is het niet vereist dat bewezen wordt dat verrichte betalingen aan een afperser ten goede zijn gekomen. Maar vanzelfsprekend zijn alle eisen die gelden voor de bewezenverklaring van medeplegen strafrechtelijk wel relevant. Ik heb al eerder gesteld dat het openbaar ministerie materieel gesproken al het gestelde in het requisitoir heeft afgestemd op (materieel) medeplegen van afpersing en dat onder die omstandigheden kan worden gevergd dat in het

dossier dan ook steun wordt gevonden, wellicht niet eens formeel, maar wel materieel, voor de beweerdelijke nauwe en intensieve samenwerking tussen Paarlberg en Holleeder waarop hun beider opzet gericht moet zijn geweest. Het

Page 157: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

157

formuleren van een soort “toverformule” dat er dan wel contacten moeten zijn geweest om op die manier te kunnen komen tot een aantal vaststellingen in de witwaszaak lijkt is ontoereikend om strafrechtelijk relevante betrokkenheid te kunnen vaststellen voor de ten laste gelegde witwasverwijten.

Het openbaar ministerie heeft kunnen traceren waar de geldstromen naar toe zijn gegaan: de gelden zijn grotendeels gebruikt ter herinvestering in bedrijven van cliënt. Een deel van het geld is gebruikt ter aflossing van een deel van de schuld die Endstra aan cliënt zelve had. Deze affaire Wilburry zal ik op een later moment bespreken omdat Wilburry het ultieme argument a décharge is.

Page 158: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

158

L. ENIGE LOSSE ARGUMENTEN A DÉCHARGE

1. De Wilburry-constuctie :

Volgens justitie maakt het geld een verdacht rondje:Als er al sprake is van een verdenking van afpersing, dan in ieder geval niet in de richting van cliënt:Door het overmaken van 4 miljoen euro door cliënt aan Willem Endstra krijgt Willem Endstra de beschikking over een hoop geld, waarover hij op dat moment vrijelijk kon beschikken en welk geld door Willem Endstra, als hij dat had gewild, ook gemakkelijk had kunnen worden weggesluisd.

Is er enige afpersingszaak bekend waarin de zogenaamde afperser miljoenen overmaakt naar zijn slachtoffer?

2.

Bovenstaande passage komt uit een verhoor van Van der Haar; Van der Haar vertelt dat er één miljoen moest worden betaald en dat Paarlberg dat voor Endstra had voorgeschoten.

Page 159: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

159

Als Van der Haar (door het OM zo betrouwbaar geacht) zoiets beweert, zijn deze uitlatingen onverenigbaar met de hypothese dat cliënt een mede-afperser is geweest. Er is de verdediging geen afpersing bekend waarin de afperser zijn toekomstig slachtoffer één miljoen voorschiet als voorbereidingshandeling om hem daarna af te persen.

3. De rol die justitie Kattee toe bedeelt:

Kattee zou het hulpje van Holleeder zijn en dat zou blijken uit diverse verklaringen. Dit alles met het oog op het construeren van een band tussen Paarlberg en Holleeder.Nog even los van het feit dat Kattee zelf omstandig heeft uitgelegd dat hij niet voor Holleeder maar voor Endstra werkte en dat daar niet zonder sterke argumenten aan voorbij kan worden gegaan, heeft het OM op geen enkele manier gerefereerd aan de vrijspraak van Kattee in zijn zaak.

Als hij als onbetrouwbaar zou zijn beoordeeld door het Hof dan zou een vrijspraak door het gerechtshof toch niet echt voor de hand hebben gelegen.

Het gemak waarmee het OM kiest voor uitgangspunten die passen bij de hypothese die zij willen bewezen-verklaren-krijgen, past niet bij een behoorlijk optreden van het Openbaar Ministerie.Maar ook als het Openbaar Ministerie gevolgd zou worden in de redenering omtrent de rol van Kattee dan nog is dit gegeven juist disculperend voor cliënt:

Als de hypothese van het Openbaar Ministerie zou kloppen dan zou in die visie mijn cliënt vrijwillig met Holleeder een

Page 160: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

160

constructie hebben opgezet om afpersingsgelden van Endstra te stallen. Het lijkt niet meer dan voor de hand te liggen dat controle door een kompaan van Holleeder bij Endstra in het geheel niet nodig zou hoeven zijn.Holleeder zou dan toch de mogelijkheid hebben om zijn partner in crime op te bellen en hem te laten vertellen of het geld van Endstra al binnen is?

4. Opvallend is dat de naam Paarlberg pas opduikt in de verklaring van Van Lith de Jeude (de verdediging betwist de verklaringen van Van der Haar en Zeegers dat zij de naam van cliënt van Endstra al eerder hadden gehoord).

Dat kan wijzen op diverse redenen:- Hij noemde de naam van Paarlberg niet omdat Paarlberg

er niets mee te maken had.- Hij noemde de naam van Paarlberg niet omdat het

zogenaamd een taboe onderwerp zou zijn.- Hij noemde de naam van Paarlberg niet omdat hij

Paarlberg als medeslachtoffer zag.

Ook kunnen er andere redenen aan ten grondslag hebben gelegen. We kunnen Endstra hierover niet verder bevragen.Opvallend is het echter wel.

Ook valt op dat Endstra niet echt dol was op Paarlberg, er zijn diverse verklaringen waaruit blijkt dat hij Paarlberg de bijnaam ‘schijtnicht’, ‘valse nicht’ heeft gegeven. Was het noemen van de naam van cliënt een wraakreactie op de ontvluchting?

Page 161: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

161

5. Het feit dat Jan-Dirk Paarlberg (ondanks Willem Endstra’s wanprestatie in zijn betalingsverplichting), de getekende volmacht tot verpanding niet gebruikt, levert een argument op dat cliënt Willem Endstra in ieder geval de mogelijkheid gaf om vrijwillig te betalen. Dit is een argument dat ondersteunend is voor de zakelijke achtergrond van de betalingsverplichting van Willem Endstra jegens Paarlberg en tevens een argument tegen de afpersingshypothese.

6. Hoe reëel is het om te veronderstellen dat Paarlberg een volmacht tot verpanding bij de notaris zou moeten laten effectueren als hij in een afpersingsrelatie tot Endstra zou hebben gestaan?Ik denk dat als u uitgaat van de veronderstelling dat Willem Holleeder achter de afpersingen van Willem Endstra zat en als u de uitlatingen van Endstra over zijn angst voor Willem Holleeder als vaststaand aanneemt dat u dan ook tot de conclusie moet komen dat juridische stokken achter de deur volstrekt ridicule en overbodige inspanningen zijn.

Conclusie:

Samenvattend komt de verdediging tot de volgende conclusie:

- Het waarderen van de betrouwbaarheid van het bewijs is ernstig bemoeilijkt door het niet hebben kunnen horen van de kerngetuige Endstra.

- Door het niet hebben kunnen horen van getuige Zeegers.- Door het niet kunnen vaststellen van de selectiecriteria van

de familie Endstra in de schifting van de

Page 162: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

162

- dagboekaantekeningen die door de familie Endstra achtergehouden zijn

- Door het achteraf niet meer kunnen vaststellen van de wijze van contaminatie en de ernst van de contaminatie van de getuigen die een belangrijke rol in deze zaak spelen

- Door het niet kunnen doorgronden van de werkelijke problemen die geleid hebben tot de dood van Willem Endstra en die van belang zouden kunnen zijn voor de wijze waarop het bewijs in deze zaak gewaardeerd wordt

- Door het constateren van de aanwezigheid van een grabbelton vol met verklaringen die ondersteunend zijn voor diverse theorieën die elkaar niet uitsluiten

- Door de onmogelijkheid om achteraf vast te stellen dat Willem Endstra mogelijk zó paranoïde is geweest in 2003-2004 dat hij spoken heeft gezien die er niet waren

- Dat Endstra gestuurd is door criminelen die hem dwongen om manipulatief en selectief desinformatie het justitiële milieu in te brengen

- Door het niet kunnen doorgronden waardoor volgens sommigen de naam Paarlberg niet mocht worden genoemd

- Door de onmogelijkheid achteraf om niet de simpele vraag aan Endstra te hebben kunnen stellen over het bestaan van de vorderingen van Paarlberg op Endstra

- Door het niet kunnen confronteren van Willem Endstra met het gegeven dat zijn uitlatingen bij de CIE over de wallenpanden niet stroken met het herfinancieringstraject

- Door het confronteren van Endstra met de inhoud van de brief aan Beckers in relatie tot de uitlatingen van Van der Haar waarin hij tegenovergesteld over de betalingen aan Mierenmet en Holleeder aan Van der Haar heeft verteld, etc.

Duidelijk wordt dat de inhoudelijke compensatiemogelijkheden in verband met het niet hebben kunnen ondervragen van Endstra zeer ontoereikend zijn geweest. De toereikendheid ervan, inhoudelijk, zoals het Europese Hof eist, zou alleen het

Page 163: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

163

geval zijn geweest als bovengenoemde vragen beantwoord zouden zijn middels het horen van compenserende getuigen dan wel tengevolge van compenserend onderzoek. Niets van dit alles, de vragen blijven vragen en de antwoorden kunnen niet worden gegeven.

Page 164: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

164

M. CONCLUSIE: VRIJSPRAAK

Hieronder schets ik 8 scenario’s:

1 echte schuld van WE die- terecht- door JDP werd opgeëist [ verkeerd moment / verkeerde omgeving , JDP onschuldig ]

2 echte schuld van WE aan JDP die door WH en JDP versneld werd opgeëist [ partners in crime ] [ afpersing van verschuldigde gelden ]

3 echte schuld die- terecht- door JDP wordt opgeëist en waar WH lucht van kreeg en die – zonder dat JDP dit wist - als appel voor de dorst werd gezien door WH , op te eisen op een later, nog onbekend moment.

4 echte schuld die- terecht- door JDP werd opgeëist en waar WH lucht van kreeg en die [ gedwongen ] bewaard moest blijven tbv WH. JDP wordt in dit scenario gedwongen dit te doen en als bewaarder op te treden tbv WH ; JDP wordt tijdens de rit gedwongen mee te werken met WH.

5 nepschuld die door WH en JDP werd opgeëist [ partners in crime ] [ afpersing van onverschuldigde gelden ]

6 nepschuld die door JDP werd opgeëist bij WE onder dwang van WH [ cliënt in positie van slachtoffer van psychische overmacht, die gedwongen wordt geld af te persen van WE ; JDP wordt ingeschakeld op moment gelegen vóór de betalingen gedaan door WE ]

Page 165: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

165

7 Gemengde echte/ nep schuld ; WH kreeg door info van WE lucht van schuldverhouding en heeft die relatie als dekmantel misbruikt om daar een onverschuldigde betaling onder te hangen waarbij cliënt gedwongen werd hier aan mee te werken. Dwang door WE, WH en WE of WH

8 Een ander onbekend scenario

Scenario 2 en 5 zijn het meest onwaarschijnlijk. Scenario 1 is de door cliënt geschetste realiteit. Mocht er bij uw rechtbank twijfel zijn aan dit door cliënt geschetste scenario, dan dient u te bezien of de resterende scenario’s door het dossiermateriaal als onwaarschijnlijk ter zijde zou moeten worden geschoven. Indien dit niet lukt (en in de visie van de verdediging in dit niet mogelijk) kan dit slechts tot één conclusie leiden en dat is dat cliënt moet worden vrijgesproken.

Page 166: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

166

III. UITSLUITING STRAFBAARHEID: AMBTSHALVE TOETSING SUBS. O.V.A.R.

Uitsluiting strafbaarheid?

Cliënt heeft altijd ontkend te zijn afgeperst. Hij heeft van meet af aan betoogd reële vorderingen te hebben gehad op Willem Endstra. Cliënt is door het overlijden van Endstra erg geschaad in zijn bewijsmogelijkheden om de vorderingen door getuigenbewijs aannemelijk te maken.

De ontkenning te zijn afgeperst ontslaat de rechtbank niet van het doen van eigen onderzoek in antwoord op de vraag of [ in geval van bewezenverklaring ] de dader strafbaar is, m.a.w. of er mogelijk sprake is geweest van handelen onder invloed van een strafuitsluitingsgrond; volgens de jurisprudentie dient de feitenrechter hierin een actieve onderzoeksrol in in te nemen.

In het kader van het gevoerde niet ontvankelijkheidverweer is verwezen naar het door het O.M. in kaart gebrachte overzicht van feiten en omstandigheden waaruit zou blijken dat client gedwongen zou zijn geweest mee te werken aan de feiten die hem verwezen worden. Het O.M. vond deze opsomming relevant voor de onderbouwing van het opzet.

De vraag die de rechtbank ambtshalve zal moeten beantwoorden is de vraag of uit deze feiten en omstandigheden [ verwezen wordt naar de opsomming van het O.M. in het requisitoir op de pagina’s 169 tot en met 173 ]

Page 167: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

167

kan worden afgeleid dat het bewezen verklaarde [ mocht dit door uw rechtbank al worden aangenomen ] gepleegd is onder invloed van een van buiten komende dwang waartegen weerstand weliswaar niet volkomen onmogelijk was doch redelijkerwijze niet kon worden gevergd.

Het criterium waar de rechtbank de lat naast zal moeten leggen is het criterium van de “aannemelijkheid”. Het is de rechtbank natuurlijk bekend dat strafuitsluitingsgronden niet hoeven te volgen uit redengevend bewijsmateriaal: Artikel 338 e.v. van het wetboek van strafvordering is hierop niet van toepassing.

Het ambtshalve door de rechter te hanteren criterium is dat van de aannemelijkheid. De zichtbaarheid voor de aanname van het bestaan van een strafuitsluitingsgrond dient te worden gebaseerd op feiten en omstandigheden.

In een eerdere zaak (de zaak tegen Erik de Vlieger) heeft het openbaar ministerie zich over ontkenningen in afpersingszaken als volgt uitgelaten :

Page 168: Pleitnota_Paarlberg_Ficq

168

In deze zaak heeft dit de rechtbank er niet van weerhouden Erik de Vlieger als afgeperst slachtoffer te kwalificeren en de verdachte in die zaak te veroordelen voor afpersing.

Voorop blijft staan dat cliënt pertinent ontkent te zijn afgeperst.

Mocht uit de ambtshalve toetsing volgen dat moet worden geconcludeerd dat sprake is van de aanname van het hebben bestaan van een strafuitsluitingsgrond in de zin van psychische overmacht, dan zal dit dienen te leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging.