Plan-MER-screening PRUP Reconversie verblijfsrecreatie Lede … · 2017. 12. 7. · vergunning voor...
Transcript of Plan-MER-screening PRUP Reconversie verblijfsrecreatie Lede … · 2017. 12. 7. · vergunning voor...
Plan-MER-screening
PRUP Reconversie verblijfsrecreatie Lede fase 2
Provincie Oost - Vlaanderen
COLOFON
Opdracht:
Plan-MER-screening PRUP Reconversie verblijfsrecreatie Lede
fase 2
Opdrachtgever:
Provincie Oost - Vlaanderen
Directie Ruimte
Dienst Ruimtelijke Planning
Provinciaal Administratief Centrum
Woodrow Wilsonplein 2
9000 Gent
Opdrachthouder:
Antea Belgium nv
Roderveldlaan
2600 Antwerpen
T : +32(0)3 221 55 00
F : +32 (0)3 221 55 01
www.anteagroup.be
BTW: BE 414.321.939
RPR Antwerpen 0414.321.939
IBAN: BE81 4062 0904 6124
BIC: KREDBEBB
Antea Group is gecertificeerd volgens ISO9001
Identificatienummer:
2268553010/jil
Datum: status / revisie:
Mei 2014 verzoek tot raadpleging
adviesinstanties
Juli 2014 Screening_Dienst MER
Vrijgave:
Marten Dugernier, Account Manager
Projectmedewerkers:
Marten Dugernier, Ruimtelijk planner
Sofie Claerbout, MER - deskundige
Jill Loos, Ruimtelijk planner
Antea Belgium nv 2014 Zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van Antea
Group mag geen enkel onderdeel of uittreksel uit deze tekst
worden weergegeven of in een elektronische databank worden
gevoegd, noch gefotokopieerd of op een andere manier
vermenigvuldigd.
2268553025 – bijlage bij MVT – screeningsnota 1 van 16
INHOUD
DEEL 1 RAPPORT................................................................................................... 2
1 BESCHRIJVING EN AFBAKENING PLANGEBIED....................................................................... 3
1.1 KADERING ........................................................................................................................... 3 1.2 INITIATIEFNEMER .................................................................................................................. 5 1.3 PLANOMSCHRIJVING.............................................................................................................. 5 1.4 PLANALTERNATIEVEN............................................................................................................. 5
2 BEPALEN VAN DE PLAN-MER-PLICHT................................................................................ 6
3 POTENTIËLE MILIEUEFFECTEN VAN HET PLAN ...................................................................... 8
3.1 BODEM ............................................................................................................................... 8 3.2 WATER ............................................................................................................................. 10 3.3 FAUNA EN FLORA................................................................................................................ 13 3.4 LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE ........................................................... 14 3.5 MENS ............................................................................................................................... 14 3.6 LUCHT EN GELUID ............................................................................................................... 15 3.7 LEEMTEN IN DE KENNIS ........................................................................................................ 16 3.8 GRENSOVERSCHRIJDENDE EFFECTEN....................................................................................... 16
4 CONCLUSIE VAN HET VERZOEK TOT RAADPLEGING .............................................................. 17
2268553025 – bijlage bij MVT – screeningsnota 2 van 16
DEEL 1 RAPPORT
Wijzigingen t.o.v. de bundel die werd bezorgd aan de adviesinstanties werden in het grijs
gemarkeerd.
2268553025 – bijlage bij MVT – screeningsnota 3 van 16
1 Beschrijving en afbakening plangebied
1.1 Kadering
In het kader van de wettelijke verplichting voor het PRUP Reconversie verblijfsrecreatie Lede fase 2
wordt een screening van mogelijk aanzienlijke effecten uitgevoerd.
In het licht hiervan en overeenkomstig hoofdstuk II artikel 3 §1 van het besluit van de Vlaamse
regering betreffende de milieueffectrapportage over plannen en programma’s, raadpleegt de
initiatiefnemer (Provincie Oost-Vlaanderen) op eigen initiatief en uiterlijk op het ogenblik dat hij de
doelstellingen en de reikwijdte van het voorgenomen plan kan afbakenen, de volgende instanties:
1. het college van Burgemeester en Schepenen, waarop het voorgenomen plan of
programma milieueffecten kan hebben;
2. de betrokken instanties afhankelijk van de ligging en de mogelijk te verwachten
aanzienlijke effecten van het voorgenomen plan of programma op in voorkomend
geval de gezondheid en veiligheid van de mens, de ruimtelijke ordening, de
biodiversiteit, de fauna en flora, de energie- en grondstoffenvoorraden, de bodem,
het water, de atmosfeer, de klimatologische factoren, het geluid, het licht, de
stoffelijke goederen, het cultureel erfgoed met inbegrip van het architectonisch en
archeologisch erfgoed, het landschap en de mobiliteit.
Voorliggend verzoek tot raadpleging is voorzien om de instanties toe te laten de gegevens met
betrekking tot het plangebied waarover zij beschikken, die eventueel nog niet bekend zouden zijn bij
de initiatiefnemer of de Dienst Mer1, aan de initiatiefnemer over te maken zodat de Dienst Mer een
gefundeerde beslissing kan nemen over de plan-MER-plicht van het voorgenomen plan.
Op 27 mei 2014 werd hiertoe een adviesvraag geformuleerd aan de Dienst
Milieueffectrapportagebeheer (MER) en een selectie van de relevante betrokken instanties die in het
licht van het onderzoek dienen aangeschreven te worden, het betreft:
� College Burgemeester en Schepenen Gemeente Lede
� Ruimte Vlaanderen – APL - provincie Oost – Vlaanderen
� Provincie Oost – Vlaanderen - Dienst Waterbeleid
� Onroerend Erfgoed – provincie Oost-Vlaanderen
� Departement LNE
� OVAM
� ANB – provincie Oost-Vlaanderen
� Agentschap Wonen Vlaanderen
� VMM
� Departement MOW
� Toerisme Vlaanderen
� BLOSO
1 In het kader van het veranderproces “M.e.r. in beweging” heeft in juli 2011 een reorganisatie plaats gevonden
waarbij de voormalige diensten Milieueffectrapportage (Mer) en Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen
(BGP) zijn samengevoegd tot één nieuwe dienst Milieueffectrapportagebeheer (Mer). De kerntaken van de
beide voormalige diensten, zijnde het beoordelen van milieueffectenrapporten en procesbegeleiding in het
kader van milieueffectrapportage, blijven behouden.
2268553025 – bijlage bij MVT – screeningsnota 4 van 16
Overeenkomstig bovenvermeld besluit vragen wij U om binnen een termijn van 30 dagen vanaf de
ontvangst van voorliggend verzoek tot raadpleging uw advies omtrent de plan-MER-plicht van het
PRUP Reconversie verblijfsrecreatie Lede fase 2 over te maken aan Antea Group, optredend in naam
van de initiatiefnemer, zijnde de provincie Oost-Vlaanderen en dit op volgend adres:
Antea Group
Roderveldlaan 1
2600 Antwerpen
t.a.v. Jill Loos
In onderstaande hoofdstukken wordt een screening gedaan van de mogelijke milieueffecten die
kunnen optreden door uitvoering van het PRUP. Indien nodig worden er milderende maatregelen
voorgesteld. Als referentiesituatie/nulalternatief wordt vertrokken van de actuele toestand op het
terrein en de functies die het plangebied op dit moment vervult, zoals grotendeels omschreven in de
toelichtingsnota.
2268553025 – bijlage bij MVT – screeningsnota 5 van 16
1.2 Initiatiefnemer
De provincie Oost - Vlaanderen is initiatiefnemer van het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan
“Reconversie verblijfsrecreatie Lede fase 2”, en bijgevolg ook van de screening van de plan-MER-
plicht.
1.3 Planomschrijving
Voor een situering van het plangebied wordt verwezen naar paragraaf 1.3. in de toelichtingsnota van
het RUP Een omschrijving van de doelstellingen en visie van het RUP wordt gegeven in hoofdstuk 7
van de toelichtingsnota.
1.4 Planalternatieven
Er zijn geen relevante te onderzoeken alternatieven. De keuze voor de herbestemming van de zone
voor verblijfsrecreatie volgt uit de globale provinciale visie op deze zone voor verblijfsrecreatie en op
het permanent wonen in weekendverblijven in de provincie.
2268553025 – bijlage bij MVT – screeningsnota 6 van 16
2 Bepalen van de plan-MER-plicht
Met de goedkeuring van het besluit betreffende de milieueffectrapportage over plannen en
programma’s door de Vlaamse Regering op 12 oktober 2007, moet de initiatiefnemer van een plan
met – mogelijk – aanzienlijke milieueffecten, zoals bijvoorbeeld ruimtelijke uitvoeringsplannen, deze
milieueffecten en eventuele alternatieven in kaart brengen.
Ruimtelijke uitvoeringsplannen waarvan de plenaire vergadering plaats vindt na 1 juni 2008, moeten
aan de nieuwe regelgeving voldoen. Er geldt evenwel enkel een plan-MER-plicht voor deze plannen
en programma’s die aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben. Om al dan niet te kunnen besluiten
tot een plan-MER-plicht moeten geval per geval de volgende drie stappen doorlopen worden:
• Stap 1: valt het plan onder de definitie van een plan of programma zoals
gedefinieerd in het Decreet houdende Algemene Bepalingen inzake Milieubeleid
(DABM)?
>> RUP’s vallen onder deze definitie;
• Stap 2: valt het plan onder het toepassingsgebied van het DABM ?
>> dit is het geval indien:
� Het plan het kader vormt voor de toekenning van een vergunning
(stedenbouwkundige, milieu-, natuur-, kap-,…) aan een project;
� Het plan mogelijk betekenisvolle effecten heeft op speciale
beschermingszones waardoor een passende beoordeling vereist
is.
Provinciale ruimtelijk uitvoeringsplannen vormen het kader voor de toekenning van een
stedenbouwkundige vergunning, die pas kan worden verleend als het voorgenomen project zich in
de bestemming bevindt die overeenstemt met de bestemming vastgelegd in het ruimtelijk
uitvoeringsplan. Het PRUP vormt dus het kader op basis waarvan de stedenbouwkundige vergunning
toegekend wordt. Het PRUP Reconversie verblijfsrecreatie Lede fase 2 valt bijgevolg onder het
toepassingsgebied van het DABM.
� Stap 3: valt het plan onder de plan-MER-plicht ?
>> Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen:
� Plannen die “van rechtswege” plan-MER-plichtig zijn (geen voorafgaande
“screening” vereist):
• Plannen die het kader vormen voor projecten uit bijlage I, II of III
van het BVR van 10 december 2004 (project-MER plicht) en
wijziging van 1 maart 2013 én niet het gebruik regelen van een
klein gebied op lokaal niveau noch een kleine wijziging inhouden
én betrekking hebben op landbouw, bosbouw, visserij, energie,
industrie, vervoer, afvalstoffenbeheer, waterbeheer,
telecommunicatie, toerisme en ruimtelijke ordening (een RUP
voldoet per definitie aan deze laatste voorwaarde);
• Plannen waarvoor een passende beoordeling vereist is,
uitgezonderd deze die het gebruik bepalen van een klein gebied
op lokaal niveau of een kleine wijziging inhouden.
� Plannen die niet onder de vorige categorie vallen en waarvoor geval per
geval moet geoordeeld worden of ze aanzienlijke milieueffecten kunnen
hebben >> “screeningplicht”
� Plannen voor noodsituaties (niet plan-MER-plichtig, maar hier niet
relevant).
2268553025 – bijlage bij MVT – screeningsnota 7 van 16
Het PRUP ‘Reconversie verblijfsrecreatie Lede fase 2’ vormt geen kader voor de toekenning van een
vergunning voor een project opgesomd in bijlage I,II of III van het project-m.e.r.-besluit van 10
december 2004, gewijzigd bij art. 18 B.Vl. Reg. 1 maart 2013, B.S. 29 april 2013, en is derhalve
screeningsgerechtigd.
Voor niet van rechtswege plan-MER-plichtige RUP’s dient geval per geval een screeningsprocedure
doorlopen te worden teneinde een conclusie te kunnen maken omtrent eventuele plan-MER-plicht.
In volgende paragrafen wordt het screeningsonderzoek, ook wel het onderzoek naar het voorkomen
van aanzienlijke milieueffecten als gevolg van het plan, gevoerd.
2268553025 – bijlage bij MVT – screeningsnota 8 van 16
3 Potentiële milieueffecten van het plan
3.1 Bodem
3.1.1 Referentiesituatie
Figuur 1 Bodemkaart
Op de bodemkaart wordt het plangebied voor het merendeel gekarteerd als zijnde ‘natte kleibodem‘
(Eep).
In het uiterste oosten en westen van het plangebied zijn kleine gedeelten aangeduid als nat
zandleem (Lhp).
2268553025 – bijlage bij MVT – screeningsnota 9 van 16
Figuur 2 Situering bodemonderzoeken
Uit de OVAM-databank van de verspreiding van bodemonderzoeken (situatie 03/12/1013) in
Vlaanderen, blijkt dat binnen het plangebied één site voorkomt waar in 2004 een oriënterend
bodemonderzoek werd uitgevoerd t.h.v. de zonevreemde bedrijfsloods. Daar er geen beschrijvend
onderzoek werd uitgevoerd, kan er redelijkerwijs worden aangenomen dat de mogelijk aangetroffen
verontreiniging zich beneden de geldende normen situeert.
3.1.2 Mogelijke effecten
Een mogelijk effect op de bodem wordt hoofdzakelijk teweeg gebracht door de aanleg van nieuwe
infrastructuur. Een herbestemming naar een ‘natuurgebied’ bestemming vermijdt de verdere
verdichting van de zone en de toename van de verharde oppervlaktes. Er worden in deze zone
bijgevolg geen negatieve effecten verwacht.
Enkel locaties waar reeds vergunde tuinconstructies staan worden mee opgenomen binnen een
bestemming ‘tuinzone’. Binnen deze tuinzone wordt per perceel maximaal 1 nieuw bijgebouw
toegelaten met een maximale oppervlakte van 40m². De bodem is er niet gevoelig voor
profielvernietiging maar wel zeer gevoelig voor verdichting (bodemtype Eep). Gezien de beperkte
oppervlakte die mogelijks verdicht kan worden, worden de effecten beperkt negatief ingeschat.
De bestaande vergunde bedrijfsloods is gelegen in de bestemming ‘tuinzone’ met als overdruk
‘bestaand zonevreemd bedrijf’.
Binnen het plangebied worden geen nieuwe bestemmingen toegelaten die aanleiding kunnen zijn
voor (grootschalige) bodemverontreiniging.
3.1.3 Milderende maatregelen
Milderende maatregelen worden niet noodzakelijk geacht. De maatregelen m.b.t.
bodemkwaliteitsaspecten zijn geregeld via het Bodemsaneringsdecreet.
3.1.4 Conclusie
Vanuit de discipline bodem worden geen aanzienlijk negatieve effecten verwacht wanneer de
geldende regelgeving in acht wordt genomen (Vlarebo).
2268553025 – bijlage bij MVT – screeningsnota 10 van 16
3.2 Water
3.2.1 Referentiesituatie
Figuur 3, Waterlopen per categorie, bron: AGIV
– Zie ook paragraaf § 4.7 ‘Integraal waterbeheer’ in de toelichtingsnota.
– Waterlopen: Overimpebeek, waterloop nr. S.118bis van 3de
categorie, grenst in het oosten
aan het plangebied. Oud - geklasseerde waterloop nr. 8, beheerd door de aangelanden grenst
in het westen aan het plangebied. Deze mondt uit in de Trotgracht, waterloop nr. S.119 van
2de
categorie beheerd door de provincie Oost-Vlaanderen.
– Waterbekken: Het plangebied behoort tot het “Beneden – Scheldebekken” en meer specifiek
tot het deelbekken “De Drie Molenbeken”.
– Watertoetskaarten:
o Erosiegevoeligheid: Het plangebied is hoofdzakelijk niet erosiegevoelig. Verspreid
over het plangebied zijn er kleine erosiegevoelige delen gelegen.
o Heel het plangebied is zeer gevoelig voor grondwaterstroming. (type 1). Deze zone
komt overeen met de zone aangeduid als mogelijk overstromingsgevoelig. Het
noordelijke gedeelte van het plangebied is effectief overstromingsgevoelig.
o Heel het plangebied is niet infiltratiegevoelig.
– Gelegen in VHA-zone nr.482: ‘Molenbeek/Grote Beek’
– Op basis van de grondwaterkwetsbaarheidskaart (Bron: Databank Ondergrond Vlaanderen)
blijkt dat het plangebied in weinig kwetsbaar (Dc) gebied is gelegen. Als reden hiervoor kan
aangehaald worden dat de watervoerende laag bestaat uit leemhoudend of kleihoudend zand
en er een kleiige deklaag van meer dan 10m dik aanwezig is.
– Het noorden van het plangebied wordt aangeduid als recent overstroomd gebied (ROG). Het
hele plangebied is van nature overstroombaar (NOG) vanuit een waterloop.
2268553025 – bijlage bij MVT – screeningsnota 11 van 16
– Het plangebied is niet gelegen in een waterwingebied of beschermingszone voor
grondwaterwinning.
– Zoneringsplan: de woningrij langs de Ledestraat wordt aangeduid als centraal gebied. Een
onbebouwde zone in het noorden wordt aangeduid als individueel te optimaliseren
buitengebied.
2268553025 – bijlage bij MVT – screeningsnota 12 van 16
clusters
Collectief geoptimaliseerd buitengebied
Individueel te optimaliseren buitengebied
centraal gebied
Collectief te optimaliseren buitengebied
Figuur 4 Zoneringsplan VMM t.h.v. het plangebied
3.2.2 Mogelijke effecten
De herbestemming van de bestemming ‘verblijfsrecreatie’ naar een ‘natuurgebied’ bestemming
vermijdt de verdere verdichting van de zone en de toename van verharde oppervlaktes in de
toekomst. De bestaande tuinen krijgen de bestemming tuinzone. Er worden nergens grootschalige
ondergrondse constructies voorzien, waardoor er geen effecten op de grondwaterstroming verwacht
worden.
Door het bestemmen van de noordelijke zone naar natuurgebied wordt verzekerd dat er ook in de
toekomst voldoende ruimte zal zijn voor de aangrenzende waterlopen, wat positief beoordeeld
wordt. De ligging in overstromingsgevoelig gebied vormt geen belemmering voor de geplande
bestemmingen, met name natuurgebied en tuinzone.
Volgens de nieuwe verordening hemelwater2 dient elke constructie of verharding groter dan 40 m²
te voldoen aan de verordening. Gezien er binnen het plangebied geen nieuwe bebouwing wordt
toegelaten, met uitzondering van 1 bijgebouw per perceel in de tuinzone met een maximale
oppervlakte van 40 m², is deze verordening niet van toepassing.
Gezien er geen bijkomende bebouwing toegelaten wordt binnen het plangebied (met uitzondering
van 1 beperkt bijgebouw per perceel in de tuinzone), worden geen negatieve effecten inzake het
afvalwater verwacht.
2 De Vlaamse Regering heeft op 5 juli 2013 een nieuwe verordening hemelwater definitief goedgekeurd die in
werking is getreden sinds 1 januari 2014. De nieuwe verordening betekent een verstrenging van de vorige
regelgeving (Besluit van de Vlaamse Regering van 1 oktober 2004 houdende vaststelling van een gewestelijke
stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infilgratie-voorzieningen, buffervoorzieningen en
gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater.
2268553025 – bijlage bij MVT – screeningsnota 13 van 16
3.2.3 Milderende maatregelen
Milderende maatregelen worden niet noodzakelijk geacht.
3.2.4 Conclusie
Er wordt geen aanzienlijk negatief effect verwacht voor de discipline water.
3.3 Fauna en Flora
3.3.1 Referentiesituatie
Voor een situering van Natura2000-gebieden en VEN-gebieden wordt verwezen naar paragraaf 4.8.2
en 4.8.3 in de bijhorende toelichtingsnota.
Er is geen Natura 2000-gebied, in of nabij het plangebied gelegen. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-
gebied zijn de Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek (op ca. 2km ten oosten van het
plangebied). Het dichtstbijzijnde vogelrichtlijngebied ‘Durme en de middenloop van de Schelde’ ligt
op 5km ten noorden van het plangebied. Het plangebied zelf is niet gelegen in VEN-gebied, maar
wordt wel omringd door een VEN – gebied, grote eenheid natuur: ‘De Valleien van de Molenbeken in
Lede’.
Voor een situering op de BWK (versie 2010) wordt verwezen naar paragraaf 3.8.1 in de bijhorende
toelichtingsnota. Het noordelijk deel van het plangebied wordt aangeduid als biologisch waardevol.
Het betreft een deel van een perceel dat gekarteerd is als soortenrijk permanent cultuurgrasland
(hp+) met bomenrijen met dominantie van populier (kbp). Verder wordt de zone in het noordoosten
aangeduid als complex van biologisch minder waardevolle en waardevolle elementen gekarteerd als
uv (terrein met recreatie-infrastructuur) en kbp (populierenrijen).
Het plangebied grenst in het noorden aan een biologisch waardevolle aaneengesloten zone,
hoofdzakelijk bestaande uit populierenbossen en waardevolle graslanden. Ook op ca. 250 m ten
zuiden van het plangebied is een grotere aaneengesloten waardevolle zone gelegen, eveneens
hoofdzakelijk bestaande uit populierenbossen en waardevolle graslanden.
Op de ecosysteemkwetsbaarheidskaart voor eutrofiëring wordt het plangebied gedeeltelijk
aangeduid als weinig kwetsbaar tot niet kwetsbaar in het westen. Het oostelijke gedeelte is niet
kwetsbaar.
Op de ecosysteemkwetsbaarheidskaart voor verzuring wordt het plangebied in het oosten als niet
kwetsbaar aangeduid. Het westelijke gedeelte is aangeduid als weinig kwetsbaar.
Op de ecosysteemkwetsbaarheidskaart voor verdroging wordt het plangebied in het oosten als niet
kwetsbaar aangeduid. Het westelijke gedeelte is aangeduid als weinig kwetsbaar tot kwetsbaar.
Op de ecosysteemkwetsbaarheidskaart voor ecotoopverlies wordt het plangebied in het oosten als
niet kwetsbaar aangeduid. Het westelijke gedeelte is aangeduid als weinig kwetsbaar tot kwetsbaar.
3.3.2 Mogelijke effecten
Gezien de herbestemming naar ‘natuurgebied’ worden de waardevolle en kwetsbare delen van het
plangebeid beschermd en kunnen de aanwezige natuurpotenties gehonoreerd worden. Het
behouden van de huidige waardevolle elementen wordt neutraal beoordeeld. Echter, ten opzichte
van de huidige gewestplanbestemming wordt het herbestemmen naar natuurgebied positief
beoordeeld, gezien het behoud van deze waardevolle elementen hiermee juridisch wordt vastgelegd
en de waardevolle elementen nog kunnen versterkt worden.
Er worden geen effecten verwacht op het aangrenzende VEN-gebied, gezien het plan als doel heeft
de huidige situatie te bestendigen. Het juridisch verzekeren van het behoud (en eventueel
versterken) van deze waardevolle elementen door de omvorming naar natuurgebied, wordt positief
beoordeeld.
2268553025 – bijlage bij MVT – screeningsnota 14 van 16
De bestaande zonevreemde bedrijfsloods krijgt een overdruk ‘bestaand zonevreemd bedrijf’. De
zuidelijke zone wordt bestendigd in zijn bestaande toestand door ze aan te duiden als tuinzone.
3.3.3 Milderende maatregelen
Milderende maatregelen worden niet noodzakelijk geacht.
3.3.4 Conclusie
Vanuit de discipline fauna en flora zijn geen aanzienlijke negatieve milieueffecten te verwachten.
3.4 Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie
3.4.1 Referentiesituatie
Voor een situering op kaart wordt verwezen naar paragraaf 4.9 van bijhorende toelichtingsnota.
In het plangebied bevindt zich geen bouwkundig erfgoed. Het plangebied maakt ook geen deel uit
van een beschermd landschap, dorps- of stadsgezicht.
Volgens de Landschapsatlas lopen er geen lijnrelicten doorheen of langsheen het plangebied en zijn
er geen puntrelicten in gelegen.
Het plangebied bevindt zich wel in de relictzone ‘Molenbeek Wichelen – Wanzele, Kattenbos’. Er zijn
geen specifieke beleidswenselijkheden voor deze relictzone opgenomen.
Het landschapsbeeld wordt in het zuiden bepaald door de bestaande bebouwing en in het noorden
door de aanwezige graslanden en bomen.
3.4.2 Mogelijke effecten
De realisatie van het plan zal geen significante effecten hebben op de landschappelijk waardevolle
delen, aangezien het plan de zone grotendeels herbestemd naar natuurgebied. De natuurlijke
functie wordt bestendigd, wat aansluit op de omringende gebieden. Hierdoor worden ook geen
wijzigingen aan het landschapsbeeld verwacht.
Het RUP vormt slechts heel beperkt het kader voor nieuwe graafwerkzaamheden, met name enkel in
de tuinzone wordt bijkomende bebouwing toegelaten onder de vorm van 1 bijgebouw per perceel
met een maximale oppervlakte van 40 m². De kans op het verstoren van archeologica wordt
hierdoor heel beperkt ingeschat. Vanwege het specifieke karakter van het archeologisch erfgoed dat
voor ons verborgen zit in de ondergrond, is het onmogelijk om bijvoorbeeld op basis van de Centrale
Archeologische Inventaris uitspraken te doen over de aan- of afwezigheid van archeologische
sporen. Zekerheid omtrent aan- of afwezigheid van archeologische sporen kan immers alleen met
specifiek onderzoek vastgesteld te worden. Indien de regelgeving op archeologische vondsten strikt
wordt nageleefd, kunnen de effecten op het archeologisch erfgoed beperkt worden.
3.4.3 Milderende maatregelen
Milderende maatregelen worden niet noodzakelijk geacht.
3.4.4 Conclusie
Er worden geen aanzienlijk negatieve effecten verwacht voor de discipline Landschap, Bouwkundig
erfgoed en Archeologie.
3.5 Mens
3.5.1 Referentiesituatie
Voor een ruimtelijke situering en bespreking van de aanwezige functies binnen het plangebied wordt
verwezen naar hoofdstuk 5 ‘Analyse bestaande toestand’ in de toelichtingsnota.
2268553025 – bijlage bij MVT – screeningsnota 15 van 16
Het plangebied is niet gelegen in Herbevestigd Agrarisch Gebied (HAG). (voor de situering op kaart
wordt verwezen naar paragraaf 4.6 in de toelichtingsnota).
Er bevindt zich geen buurtweg in het plangebied. Voor de situering van de buurtwegen op kaart
wordt verwezen naar paragraaf 4.5 in de toelichtingsnota.
3.5.2 Mogelijke effecten
Impact functies:
Door de omzetting van zone voor verblijfsrecreatie naar zone voor natuurgebied en tuinzone is er
een verlies aan (potentiële) ruimte voor recreatie. Anderzijds wordt de bestaande aanwezige natuur
versterkt en beschermd, waardoor deze winst aan ruimte voor natuur positief wordt geëvalueerd op
het vlak van ruimtelijke samenhang. De bestaande functies kunnen blijven bestaan. De bestaande
tuinconstructies krijgen door de herbestemming naar tuinzone een aangepaste bestemming. De
bestaande zonevreemde bedrijfsloods wordt herbestemd naar natuurgebied met overdruk
‘bestaand zonevreemd bedrijf’. Dit bedrijf kan in stand worden gehouden volgens de geldende
zonevreemde basisrechten.
Impact mobiliteit:
De huidige ontsluiting gebeurt via private opritten. Deze zijn doodlopend.
Het plan voorziet in de natuurlijke ontwikkeling van het gebied. De voorziene bestemmingen
introduceren in principe geen bijkomend verkeer. Ten opzichte van de bestaande bestemmingszone
(verblijfsrecreatie) zijn de te verwachten effecten positief.
Impact landbouw:
In het westen van het plangebied zijn twee landbouwpercelen gelegen. Deze zijn momenteel
zonevreemd gelegen (binnen een zone voor verblijfsrecreatie). Door uitvoering van het RUP zijn deze
nog steeds zonevreemd gelegen en komen ze binnen natuurgebied te liggen waardoor deze
mogelijks onderhevig zijn aan een andere (strengere) wetgeving. Ten opzichte van het deeldomein
landbouw wordt dit beperkt negatief beoordeeld.
Impact veiligheid:
Binnen het plangebied van het RUP en in een straal van 2 km er rond, zijn geen Seveso-bedrijven
aanwezig. Het oprichten van een nieuwe SEVESO-inrichting binnen het plangebied is niet toegestaan.
Er wordt bijgevolg geen significante impact wat betreft veiligheid verwacht.
3.5.3 Milderende maatregelen
Er worden geen milderende maatregelen voorgesteld.
3.5.4 Conclusie
Er worden geen aanzienlijk negatieve milieueffecten verwacht voor de discipline Mens.
3.6 Lucht en geluid
In de huidige toestand zijn er geen bijzondere knelpunten inzake lucht en geluid. Een mogelijke
geluidsoverlast is mogelijk van de bestaande zonevreemde bedrijfsloods en is in dit geval momenteel
ook reeds aanwezig. Uitvoering van het RUP heeft hierbij geen significant bijkomende negatieve
gevolgen. Bijkomende geluidsoverlast is niet te verwachten.
Het plan zal de huidige toestand op het terrein bestendigen en geeft voorrang aan
natuurontwikkeling, waardoor er geen significante effecten te verwachten zijn op het gebied van
lucht en geluid.
2268553025 – bijlage bij MVT – screeningsnota 16 van 16
3.7 Leemten in de kennis
Er zijn niet onmiddellijk leemten vastgesteld die ervoor zorgen dat een effect niet kan worden
beoordeeld.
3.8 Grensoverschrijdende effecten
De afstand in vogelvlucht tot de gewestgrens is ca. 24km. Er worden geen grensoverschrijdende
effecten verwacht.
2268553025 – bijlage bij MVT – screeningsnota 17 van 16
4 Conclusie van het verzoek tot raadpleging
Het ruimtelijk uitvoeringsplan ‘Reconversie verblijfsrecreatie Lede fase 2’ geeft antwoord op de
problematiek van de zone voor verblijfsrecreatie in de gemeente Lede. De doelstelling wordt
uitgewerkt in nauwe relatie tot de omgeving en de specifieke karakteristieken en bestaande
ruimtelijke invulling van het plangebied. Dit leidt tot een gedeeltelijke herbestemming naar
natuurgebied en naar tuinzone. De bestaande zonevreemde bedrijfsloods krijgt een overdruk
‘bestaand zonevreemd bedrijf’.
Het plan leidt tot een optimaal evenwicht tussen de bestaande structuur in de zone en de omgeving
en de gewenste ontwikkeling. Er is vooral rekening gehouden met de natuurlijke waarde en
ruimtelijke inpassing van het plangebied in zijn directe omgeving.
Uit de screening blijkt dat er geen aanzienlijke milieueffecten te verwachten zijn. Het PRUP
‘Reconversie verblijfsrecreatie Lede fase 2’, dat voorwerp vormt van dit onderzoek tot
milieueffectenrapportage, valt volgens voorgaand effectenonderzoek bijgevolg niet onder de plan-
MER-plicht zoals voorzien in het plan-MER-decreet van 27/04/2007. De eventuele nodige
voorgestelde milderende maatregelen voorgesteld in dit onderzoek worden opgenomen of verder
mee opgenomen in het RUP proces.