Paper Mediarecht 2012-2013

6
NAAM & VOORNAAM: Van Hove Stephanie STUDIEJAAR (2 de BACHELOR COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN of SCHAKELPROGRAMMA COMWET of GIT COMWET of CREDITCONTRACT. of VOORBEREIDINGSPROGRAMMA COMWET...) STAMNUMMER : 01204340 WORD COUNT : 2.360 COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN ACADEMIEJAAR 2012-2013 TAAK MEDIARECHT Prof. dr. Dirk VOORHOOF Nieuwe, oorspronkelijke taak : ja Zelfde taak vorig jaar ingediend: / Herwerkte versie taak vorig jaar: /

description

In opdracht van prof. Voorhoof Dirk Trefwoorden: Drukpersmisdrijf - Vrijheid van meningsuiting - Drukpersvrijheid - Verbod van censuur - Privacy - Laster - Onrechtmatige publicatie - Aantasting van de eer en goede naam - Fout - Schade - Morele schadevergoeding - Internet - Weblog - Bevel tot verwijdering van teksten op website

Transcript of Paper Mediarecht 2012-2013

Page 1: Paper Mediarecht 2012-2013

NAAM & VOORNAAM: Van Hove Stephanie

STUDIEJAAR (2de BACHELOR

COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN of SCHAKELPROGRAMMA COMWET of GIT COMWET of CREDITCONTRACT. of VOORBEREIDINGSPROGRAMMA COMWET...)

STAMNUMMER : 01204340

WORD COUNT : 2.360

COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN

ACADEMIEJAAR 2012-2013

TAAK MEDIARECHT

Prof. dr. Dirk VOORHOOF

Nieuwe, oorspronkelijke taak : ja Zelfde taak vorig jaar ingediend: / Herwerkte versie taak vorig jaar: /

Page 2: Paper Mediarecht 2012-2013

2

Rb. Brussel (20ste k.) 20 juni 2011, A&M 2012/5, pp. 363-367.

Drukpersmisdrijf Vrijheid van meningsuiting Drukpersvrijheid Verbod van censuur Privacy Laster Onrechtmatige publicatie Aantasting van de eer en goede naam Fout Schade Morele schadevergoeding Internet Weblog Bevel tot verwijdering van teksten op website

Op de weblog (http://psychiatrie.blogse.nl) van de verweerder (Y) verschijnen een aantal teksten die voor de eiser (X), die als psychiater verbonden is aan een universitair centrum, een aantal beledigende insinuaties bevatten. Het gaat onder meer om de tekst waarin de eiser met naam en toenaam wordt vermeld: “X: een symbool, maar voor wat?". Meer bepaald werd hij er in verband gebracht met slechte en gevaarlijke psychiatrie en zou hij zich inlaten met “kwakzalverij”, ook wordt hij er benoemd als een “gevaarlijk heerschap” waarvan “domme praat” uitgaat, etc.

De eiser vordert, op straffe van een dwangsom, de onmiddellijke verwijdering van alle op de weblog gepubliceerde teksten en eist dat deze teksten ook effectief van de weblog verwijderd blijven. Daarnaast vordert de eiser, op straffe van een dwangsom, dat de verweerder zich in de toekomst zou onthouden van verdere publicaties waarin zijn reputatie wordt besmeurd. Tot slot vordert de eiser vanwege de verweerder een morele schadevergoeding, globaal geschat op € 10.000.

De verweerder oordeelt dat de eiser een tergend en roekeloos geding aanhangig maakt ten aanzien van hem en vordert daarvoor een schadevergoeding.

De rechtbank van eerste aanleg in Brussel besluit dat de naam van de eiser werd geschaad en daarom alle publicaties in kwestie dienen te worden verwijderd van de weblog. De eis om een schadevergoeding van de verweerder te verkrijgen, wordt omgezet naar een symbolische euro, omdat de rechtbank het niet eens is met de begroting van de schade.

Wat de vordering betreft om de betreffende artikels van de weblog te verwijderen, is er nog weinig betwisting, gezien de artikels reeds verwijderd waren op het ogenblik van de uitspraak (en dit door de eiser niet wordt tegengesproken). Mochten de lasterlijke passages toch nog ergens gepubliceerd zijn, moeten deze onmiddellijk verwijderd worden.

Daarbovenop oordeelt de rechtbank dat de vordering van de eiser (X) om de verweerder (Y) te verbieden in de toekomst nog artikels in die zin te publiceren in strijd is met art. 25 GW die het recht op vrijemeningsuiting garandeert en wijst bijgevolg deze vordering af.

Page 3: Paper Mediarecht 2012-2013

3

De hoofdvordering van de eiser is ontvankelijk en gegrond en kan dus niet als tergend of roekeloos worden beschouwd, zoals de tegenvordering van de verweerder luidt.

In het vonnis komen hoofdzakelijk twee heikele punten van het mediarecht aan bod. Enerzijds gaat het om de moeilijke verhouding tussen het recht van vrije meningsuiting en het recht op morele integriteit. Anderzijds wordt nagegaan of en in welke mate het schrijven van een tekst (en dus gebruik maken van het recht op vrije meningsuiting) beschouwd kan worden als een fout, die in toepassing van art. 1382 BW, aanleiding kan geven tot een schadeloosstelling.

Het recht op vrije meningsuiting wordt op een bijzondere manier beschermd. Elk misdrijf kan als drukpersmisdrijf worden gekwalificeerd als het gaat om (1) een mening of opinie (een intellectueel element), (2) die bij wet strafbaar is, (3) die openbaar werd gemaakt (materieel element), (4) via (volgens de letter van de grondwet) de gedrukte media.

Wat dit laatste betreft werd in het verleden een e-postkrant al erkend als drukpersmisdrijf1, maar inmiddels is het algemeen aanvaard binnen de rechtspraak dat strafbare opinies die op het internet gepubliceerd worden een drukpersmisdrijf zijn2. De lagere rechtbanken en hoven waren het hierover al sedert geruime tijd eens, maar sinds de 2 arresten van 6 maart 2012 sluit het Hof van Cassatie hieromtrent het laatste vleugje twijfel uit3. Belangrijk is om hier te benadrukken dat het om elke mening of opinie kan gaan, het is niet vereist dat er een maatschappelijke relevantie mee gemoeid gaat4. Voor drukpersmisdrijven wordt in principe een assisenhof samengeroepen. In de praktijk leidt dit tot een feitelijke strafrechtelijke immuniteit, want drukpersmisdrijven worden nimmer of nooit vervolgd door het hof van assisen. Daarom wordt in plaats van een strafklacht een civiele procedure opgestart, al dan niet met een schadevergoeding tot gevolg5. De zaak in kwestie werd voor de civiele rechtbank aanhangig gemaakt. Daarom diende er een duidelijke inbreuk op art. 1382-1383 BW te worden vastgesteld6. De vraag die de rechtbank voorafgaandelijk moet oplossen betreft de afweging tussen de twee grondrechten, deze van de persvrijheid en deze van de morele integriteit. Indien het grondwettelijk recht van de vrije meningsuiting absoluut zou primeren op de andere vrijheden van het individu, zou

1 Rb. Antwerpen 9 februari 2006, Denissen t. Murrath, A&M 2006/2, 204.

2 Zie ook: Rb. Antwerpen 20 december 2006, Colla t. Lambrecht, Joris en n.v. Telenet, A&M 2008/2, 133-139;

Corr. Namen 13 februari 2007, s.a. S.N.C.B. Holding en X en Y t. Marc V., A&M 2007/1-2, 177-178; Cass. 6 maart 2012, onuitg., P.11.1374.N/1; Cass. 6 maart 2012, onuitg. P.11.0855.N/1; Cass. 12 januari 2012, SKEPP e.a. t. Gorter, A&M 2012/4, 358. 3 D. VOORHOOF, “Weblogs en websites zijn voortaan ook ‘drukpers’”, De Juristenkrant 2012/246, 4-5.

4 D. VOORHOOF, “De notie drukpersmisdrijf van de 19de naar de 21ste eeuw: internetmedia, weblogs en

websites zijn ook drukpers!”, A&M 2012/2-3, 254-259. 5 3: De bevoegdheid van het hof van assisen inzake drukpersmisdrijven. In: D. VOORHOOF, Handboek

Mediarecht, Brussel, Larcier, 2011, 94. 6 Art. 1382-1383 BW: Misdrijven en oneigenlijke misdrijven; 2.1 en 2.2: De civielrechtelijke aansprakelijkheid

voor perspublicaties. In: D. VOORHOOF, Handboek Mediarecht, Brussel, Larcier, 2011, 184-185.

Page 4: Paper Mediarecht 2012-2013

4

van een onrechtmatige daad geen sprake kunnen zijn. De rechtbank beroept zich op artikel 10 EVRM en in het bijzonder op de tweede paragraaf van dit artikel om het geschrift, dat in het kader van de persvrijheid werd geschreven, te toetsen aan andere wettelijke bepalingen. Het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden vermeldt dat «de uitoefening van de expressievrijheid plichten en verantwoordelijkheden met zich meebrengt»7. Op basis van dit artikel is zo’n rechterlijke toetsing, die in wezen een overheidsinmenging inhoudt, toegestaan. Deze overheidsinmenging is dus strikt noodzakelijk in een democratische samenleving (waarbij de beperking moet voldoen aan een dwingende sociale behoefte en deze steeds proportioneel moet zijn aan het nagestreefde doel). Daarbij rijst de vraag of er sprake is van een dwingende sociale behoefte: is de opgelegde beperking noodzakelijk? Deze dient op voldoende wijze gemotiveerd te worden8. Er werd rekening gehouden met de kritische context waarin en de manier waarop de aantijgingen werden geuit. De vordering van de eiser om in casu ook alle toekomstige publicaties van de verweerder (Y) te verbieden waarbij de goede naam van X ‘zou kunnen’ worden aangetast, werd geweigerd. Dit logisch gevolg kadert binnen het verbod op censuur9. De rechtbank stelt terecht dat het haar niet toekomt om op welke wijze ook het recht op vrije meningsuiting preventief te verbieden of op welke wijze dan ook deze in te perken.

Waar een misdrijf (strafrechtelijk gesanctioneerd) in principe steeds twee bestanddelen heeft, materieel en intentioneel, is dit voor een onrechtmatige daad niet het geval. Een handeling kan als onrechtmatig worden beschouwd zelfs als de auteur niet de intentie had om schade te berokkenen. Het intentionele element is dus irrelevant. In het vonnis staat bovendien vermeld dat «de burgerrechtelijke fout geen bewijs van een bijzonder opzet of de bedoeling te schaden vereist»10. Artikel 1382 BW bepaalt dat «elke daad van de mens, waardoor aan een ander schade wordt veroorzaakt, verplicht degene door wiens schuld de schade is ontstaan, deze te vergoeden». Er zijn drie fundamentele voorwaarden in de toepassing van artikel 1382 BW:

− de fout (een daad, vrijwillig of onvrijwillig, intentioneel of niet-intentioneel); − schade; − en een oorzakelijk verband tussen de fout en de schade.

De fundamentele vraag, waarvoor de rechtbank in casu wordt gesteld, is de vraag of het gebruik maken van een fundamenteel recht als een fout, in de zin van artikel 1382 BW, beschouwd kan worden. Uit het voorgaande (afweging van het recht van vrije meningsuiting tegenover andere fundamentele rechten) mag duidelijk zijn dat de rechter wel de bevoegdheid heeft, om het gedrag van de auteur te toetsen aan dat van “een normaal zorgvuldige journalist”11 die in dezelfde omstandigheden zou handelen. Kwetsend en beledigend taalgebruik kan een fout inhouden, wanneer de auteur dit doet zonder een belang aan te tonen ten aanzien van de publieke opinie. De auteur moet optreden als een goede huisvader en mag niet onnodig kwetsende en beledigende woorden gebruiken. In zijn besluit maakt de rechtbank eerst een afweging tussen enerzijds de

7 Art. 10 § 2: Vrijheid van meningsuiting; 2: Art 10 EVRM. In: D. VOORHOOF, Handboek Mediarecht, Brussel,

Larcier, 2011, 37. 8 Zie ook D. VOORHOOF, “Een gediplomeerd arts is geen kwakzalver”, De Juristenkrant 2010 (10 november), 2.

9 Art. 25 GW: «De drukpers is vrij; de censuur kan nooit worden ingevoerd […]»; 1: Het verbod van preventieve

maatregelen. In: D. VOORHOOF, Handboek Mediarecht, Brussel, Larcier, 2011, 69. 10

Rb. Brussel 20 juni 2011, Auteurs en media 2012/5, 463. 11

3: Wat is een onrechtmatige daad. In: D. VOORHOOF, Handboek Mediarecht, Brussel, Larcier, 2011, 188.

Page 5: Paper Mediarecht 2012-2013

5

persvrijheid en het recht van vrije meningsuiting en anderzijds het recht op de eerbiediging van het privéleven (zoals het recht op de bescherming van iemands goede naam) en het gezinsleven. Vervolgens beslist de rechtbank dat de auteur “volgens de normale maatschappelijke norm van een voorzichtig en vooruitziend auteur in dezelfde concrete omstandigheden en in dezelfde context geplaatst, meermaals kwetsende en eer rovende terminologie gebruikt heeft” en dat hij dus een fout gemaakt heeft in de zin van art. 1382 BW. Van een ‘normaal zorgvuldige’ doctor was er in dit geval dus duidelijk geen sprake. «De termen zijn kwetsend, buiten elke proportie en geenszins nodig om zijn stelling te maken» voegt de rechter hieraan toe. De verweerder heeft de normale zorgvuldigheidsnorm overschreden. De schade zou in het vonnis eruit bestaan dat de goede naam van de eiser (X) zou zijn besmeurd. De wetgever heeft echter nagelaten om de term “schade” te definiëren. Om te bepalen of er schade is, wordt daarom de actuele toestand van de benadeelde vergeleken met de hypothetische toestand van de benadeelde indien de onrechtmatige daad niet zou zijn gebeurd12. Het vonnis gaat weinig in op deze problematiek en neemt aan dat gezien de wereldwijde publicatie van de teksten, de reputatie van de eiser (X) besmeurd werd in vergelijking met de reputatie vóór de artikels. «De schade bestaat in een ontegensprekelijke krenking van de goede naam van X»13. Het betreft een morele schade. Gezien de eiser deze schade zelf niet op een redelijke wijze begroot heeft, kan de rechter hem niet volgen en kent hij, naast het bevel tot onmiddellijke verwijdering van de teksten (schadeloosstelling in natura), een morele schadevergoeding toe van een symbolische euro.

Het oorzakelijk verband tussen fout en schade is de derde voorwaarde voor de toepassing van art. 1382 BW. In casu wordt de oorzaak van de verminderde reputatie van X na de publicatie in verband gebracht met «[…] de plaats waarop de teksten werden gepubliceerd, een weblog, gesticht door Netwerk Psychiatrie&Samenleving […], de respons dat zijn teksten opwekken bij het brede publiek en het feit dat een publicatie van een artikel of tekst op het internet, wereldwijd gebeurt […]»14. Daarom wordt Y verantwoordelijk geacht voor de schade die hij berokkend heeft aan X.15. Er is dus sprake van een oorzakelijk verband tussen de schade en de fout, gezien de publicatie wereldwijd gebeurd is voor een publiek dat bestaat uit psychotherapeuten, medici, patiënten, politici en academici (een doelgroep waarop de site uitdrukkelijk is gericht).

Sinds het cassatiearrest van 31 mei 1996 is de getrapte verantwoordelijkheid ook van toepassing op civiele procedures en is het logisch dat de auteur verantwoordelijk gesteld wordt voor zijn daden, want de auteur is bekend en heeft zijn woonplaats in België. In dit geval kan b.v. de hosting provider van de virtuele ruimte op het internet dus niet verantwoordelijk gesteld worden voor de daden van de auteur. Toch bestaat in de rechtspraak hieromtrent heel wat discussie16.

12 R. Dillemans, Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1999, 14. 13 Rb. Brussel 20 juni 2011, Auteurs en media 2012/5, 466. 14 Ibid. 15

3.1.2: Sanctionering van een onrechtmatige publicatie. In: D. VOORHOOF, Handboek Mediarecht, Brussel, Larcier, 2011, 188. 16

S. MAMPAEY, E. WERKERS, “Drukpersmisdrijven in de digitale informatiemaatschappij: tijd om te bezinnen over de toekomst van art. 25 GW”, A&M 2010/2, 150-165; 4: De getrapte verantwoordelijkheid: De relativering van de doorwerking van de regel van de getrapte verantwoordelijkheid. In: D. VOORHOOF, Handboek Mediarecht, Brussel, Larcier, 2011, 98.

Page 6: Paper Mediarecht 2012-2013

6

Uit dit vonnis en de illustrerende vonnissen en arresten blijkt dat een drukpersmisdrijf onderhevig is aan interpretatie. Niet alleen het al dan niet gepubliceerd zijn via de analoge of digitale weg zorgt voor heel wat discussie, ook de context, de toegankelijkheid van het medium (al dan niet met een abonnement), de hoedanigheid van de persoon, het publiek waarnaar de publicatie gericht is, etc. zorgen ervoor dat de rechtspraak bijzonder casuïstisch is.

Nu strafbare online meningen en opinies ook als drukpersmisdrijf worden gezien, wat enerzijds een vereenvoudiging lijkt te zijn, brengt dit anderzijds enkele nieuwe problemen met zich mee. Hoe dient men om te gaan met de getrapte verantwoordelijkheid die van toepassing is op drukpersmisdrijven? Het internet kent geen grenzen, maar de getrapte verantwoordelijkheid kent die wel. Kan de provider in deze context verantwoordelijk gesteld worden, indien de auteur niet bekend is of zijn/haar woonplaats niet in België heeft?

Toen de grondwetgever de artikelen met betrekking tot vrije meningsuiting en drukpersvrijheid in de grondwet opnam in 1830, was dit met het oog op de fundamentele waarborg dat elke burger vrij is. Daarnaast is de pers de waakhond van de democratie. Daarom werd een extra waarborg ingebouwd: alleen een hof van assisen kan over drukpersmisdrijven oordelen. Het is aan de jury die bestaat uit burgers om te oordelen over hun gelijken, want zo wordt de burger beschermt tegen mogelijke rechterlijke misbruiken17.

Nu iedereen toegang heeft tot de verschillende publicatiekanalen, ontstaat er een druk op het systeem. Bij het vonnis in kwestie had de eiser ook bij het parket klacht kunnen neerleggen en had de procureur een strafrechtelijke procedure wegens laster en eerroof kunnen opstarten. Gezien het om een drukpersmisdrijf gaat, zou een hof van assisen samengeroepen moeten worden. Ook in dit geval weegt de inbreuk niet zwaar genoeg om een assisenprocedure op te starten. Daarmee blijft er evenwel een onrechtvaardigheidsgevoel hangen, want hoe het ook gedraaid of gekeerd wordt, er blijft sprake van een feitelijke straffeloosheid. Dit vormt een basis waarom de burgerlijke rechter zich (los van de strafrechtelijke procedure) uitspreekt over de fout, de schade en het oorzakelijk verband (art. 1382 BW) van het drukpersmisdrijf in casu. Hier rijst de vraag waar de grens zich bevindt tussen het verantwoorde gebruik van de persvrijheid en vrije meningsuiting en laster en eerroof? Wie bewaakt de grens? Het onbehagen over de macht van de pers is vandaag heel actueel. Het rapport van de Britse rechter Brian Leveson is erop gericht om (net omwille van het uit de spuigaten lopen van de vrije meningsuiting, de persvrijheid en de vrije nieuwsgaring) beperkingen op te leggen aan deze grondwettelijke en fundamentele rechten. Het voorstel houdt in dat ofwel de pers zelfregulerend optreedt, ofwel dat het Britse parlement (en dus de politiek) boven de pers zou staan18. Wat die laatste optie betreft, gaat het Verenigd Koninkrijk wellicht een stap te ver waardoor de grens met censuur wel zeer vaag wordt. Maar de eerste optie is niet echt sluitend, want het systeem van zelfregulering is nu duidelijk gefaald.

De burgerlijke rechtbanken springen in de bres op grond van artikel 1382 BW. Volgens het Hof van Cassatie in het SKEPP-arrest19 moeten de burgerlijke rechtbanken meer omzichtigheid aan de dag leggen alvorens het recht op vrije meningsuiting en drukpers aan banden te leggen. De omstandigheden moeten meer in een maatschappelijke context gekaderd worden.

17

C. BAEKELAND, “De hervorming van de juryrechtspraak van het hof van assisen en artikel 150 gw.: een zinvolle stap voorwaarts of een slag in het water?”, Chroniques de Droit Public 2009/3, 394. 18

D. MINTEN, “Perswet splijt Brits kabinet”, De Standaard, 30 november 2012, 18. 19

D. VOORHOOF, “Cassatie vernietigt veroordeling SKEPP”, De Juristenkrant 2012/243, 5.