portfoliomerlewissink.weebly.comportfoliomerlewissink.weebly.com/uploads/1/7/1/1/... · Web viewZe...

52
Actieonderzoek 2012-2013 Merle Wissink VR4C Stap 1 Constatering van een probleem of uitdaging in de werksituatie. Constatering van het probleem of uitdaging, door mijzelf en door anderen. a. Wat is het probleem of de uitdaging in mijn werksituatie? Het probleem in mijn werksituatie is als volgt: ’s middags wordt het vaak onrustig in de klas, vanwege het feit dat een aantal kinderen steeds negatief op elkaar reageert en hieruit vaak een ruzie ontstaat. De onrustige sfeer in de klas wordt gecreëerd door het gedrag van een meisje die lijdt aan ADHD en een aantal jongens die haar gedrag op een negatieve manier aanmoedigen. Het meisje heeft dankzij medicijnen haar ADHD ’s morgens goed onder controle, maar op de helft van de middag is deze medicatie uitgewerkt en is ze dus erg gevoelig voor allerlei prikkels. Ze kan dan haar gedachten, gevoelens en gedragingen niet meer onder controle houden, waardoor ze op alles reageert wat de jongens doen en/of zeggen. Als ik haar dan corrigeer, dan staat ze daar niet voor open en meestal wordt het dan alleen maar erger. De jongens daarentegen luisteren wel, maar als zij dan weer iets uithaalt, dan beginnen de jongens opnieuw. Ik voel mij hier dan machteloos over, omdat ik het idee heb dat ik de situatie niet in de hand heb. Ook raak ik dan steeds meer geïrriteerd, omdat ik constant de les moet stilleggen en ik het vervelend vind om op deze manier les te geven en dan het plezier in lesgeven te behouden. b. Wat zijn de redenen waarom ik dit als een probleem of uitdaging ervaar? Ik ervaar dit als een probleem, omdat ik constant moet corrigeren en de lessen naar mijn idee niet meer soepel verlopen. Ik vind dit vervelend voor mezelf, maar ook voor de andere kinderen in de klas die wel graag de lessen willen volgen en goed mee willen doen. Ik wil graag dat kinderen op een respectvolle manier met elkaar en mij omgaan en dat ze het gedrag van een ander ook accepteren in bepaalde mate. Op zijn tijd moet er ook ruimte zijn voor een stevige discussie of kleine ruzie, omdat kinderen daar ook van kunnen leren. Het gedrag van het meisje is ’s middags onacceptabel, maar ik vind wel dat de jongens moeten relativeren dat zij er zelf ook weinig aan kan doen. In plaats van dat zij er constant op gaan reageren, kunnen ze ook verstandig zijn en haar verder met rust laten. Op deze manier zou er veel minder ruzie zijn en dit zou de sfeer in de klas ’s middags ook ten goede komen. Als er van eerdergenoemde sprake zou zijn, dan kan ik de kinderen ’s middags ook uitdagende lessen aanbieden en kunnen we de middag met een beloningsactiviteit afsluiten. Op die manier houden de kinderen, maar ook ik een prettig gevoel over aan de middag. c. Noem zoveel mogelijk relevante factoren die van invloed zijn op dit probleem of deze uitdaging. Op welke wijze ben ik zelf onderdeel van het probleem of de uitdaging? Pagina 1 van 39

Transcript of portfoliomerlewissink.weebly.comportfoliomerlewissink.weebly.com/uploads/1/7/1/1/... · Web viewZe...

Actieonderzoek 2012-2013 Merle Wissink VR4C

Stap 1Constatering van een probleem of uitdaging in de werksituatie.

Constatering van het probleem of uitdaging, door mijzelf en door anderen.

a. Wat is het probleem of de uitdaging in mijn werksituatie?

Het probleem in mijn werksituatie is als volgt: ’s middags wordt het vaak onrustig in de klas, vanwege het feit dat een aantal kinderen steeds negatief op elkaar reageert en hieruit vaak een ruzie ontstaat. De onrustige sfeer in de klas wordt gecreëerd door het gedrag van een meisje die lijdt aan ADHD en een aantal jongens die haar gedrag op een negatieve manier aanmoedigen. Het meisje heeft dankzij medicijnen haar ADHD ’s morgens goed onder controle, maar op de helft van de middag is deze medicatie uitgewerkt en is ze dus erg gevoelig voor allerlei prikkels. Ze kan dan haar gedachten, gevoelens en gedragingen niet meer onder controle houden, waardoor ze op alles reageert wat de jongens doen en/of zeggen. Als ik haar dan corrigeer, dan staat ze daar niet voor open en meestal wordt het dan alleen maar erger. De jongens daarentegen luisteren wel, maar als zij dan weer iets uithaalt, dan beginnen de jongens opnieuw. Ik voel mij hier dan machteloos over, omdat ik het idee heb dat ik de situatie niet in de hand heb. Ook raak ik dan steeds meer geïrriteerd, omdat ik constant de les moet stilleggen en ik het vervelend vind om op deze manier les te geven en dan het plezier in lesgeven te behouden.

b. Wat zijn de redenen waarom ik dit als een probleem of uitdaging ervaar?

Ik ervaar dit als een probleem, omdat ik constant moet corrigeren en de lessen naar mijn idee niet meer soepel verlopen. Ik vind dit vervelend voor mezelf, maar ook voor de andere kinderen in de klas die wel graag de lessen willen volgen en goed mee willen doen. Ik wil graag dat kinderen op een respectvolle manier met elkaar en mij omgaan en dat ze het gedrag van een ander ook accepteren in bepaalde mate. Op zijn tijd moet er ook ruimte zijn voor een stevige discussie of kleine ruzie, omdat kinderen daar ook van kunnen leren. Het gedrag van het meisje is ’s middags onacceptabel, maar ik vind wel dat de jongens moeten relativeren dat zij er zelf ook weinig aan kan doen. In plaats van dat zij er constant op gaan reageren, kunnen ze ook verstandig zijn en haar verder met rust laten. Op deze manier zou er veel minder ruzie zijn en dit zou de sfeer in de klas ’s middags ook ten goede komen. Als er van eerdergenoemde sprake zou zijn, dan kan ik de kinderen ’s middags ook uitdagende lessen aanbieden en kunnen we de middag met een beloningsactiviteit afsluiten. Op die manier houden de kinderen, maar ook ik een prettig gevoel over aan de middag.

c. Noem zoveel mogelijk relevante factoren die van invloed zijn op dit probleem of deze uitdaging. Op welke wijze ben ik zelf onderdeel van het probleem of de uitdaging?

De mogelijk relevante factoren die van invloed zijn op dit probleem zijn de volgende: ADHD: Is een aandachtstekort-stoornis met hyperactiviteit. Het meisje in mijn klas

heeft last van fysieke en mentale onrust en is hierdoor overbeweeglijk (hyperactief), impulsief en kan zich moeilijk blijven concentreren op haar taak;

Groepscohesie: dit is de mate waarin de groep in staat is om samen te blijven. Hiermee wordt bedoeld in welke mate de kinderen zich aangetrokken voelen tot een groep en in welke mate ze er naar verlangen om bij een groep te blijven. ’s Morgens is dit wel het geval, maar ’s middags is er geen sprake van een saamhorigheidsgevoel in de groep;

Sociale rollen: is een sociaal omschreven gedragspatroon dat mensen in een bepaalde omstandigheid of groep behoren te vertonen. De kinderen horen naar mijn mening respectvol met elkaar om te gaan en verstandig te zijn (weglopen, niet reageren) als een ander gedrag vertoont dat niet acceptabel is;

Negatieve sfeer: dit is ‘s middags in de klas aanwezig als het beschreven probleem zich voordoet. De kinderen reageren negatief op elkaar, staan niet open voor elkaars gedrag en dit leidt tot ruzies;

Pagina 1 van 39

Actieonderzoek 2012-2013 Merle Wissink VR4C

Regels: in de klas zijn er (on)geschreven klassenregels waar de kinderen zich aan moeten houden. Een van die regels is om niet op elkaar te reageren, maar deze regel leven het meisje en een aantal jongens ’s middags niet of nauwelijks na.

Consequent zijn: het op dezelfde manier blijven handelen naar de kinderen toe. Soms probeer ik het meisje door middel van voortrekken (het aanbieden van een andere activiteit) rustig te houden. Op deze manier ben ik niet consequent in mijn handelen naar de andere kinderen toe, want zij moeten de les wel gewoon blijven volgen.

Rust uitstralen: als het probleem zich voordoet, dan moet ik rustig blijven en dan ook vooral rust proberen uit te stralen. De kinderen moeten niet aan mij merken dat ik zelf het idee krijg dat ik de situatie niet in de hand heb en aan mezelf begin te twijfelen.

Als ik het probleem onder controle heb, dan kan ik de situatie voorkomen/verhelpen/ of er beter mee omgaan dat de kinderen negatief op elkaar gaan reageren en dit zal de groepssfeer ten goede komen.

Constatering van het probleem of de uitdaging door anderen.

a. Wat geven anderen (bijvoorbeeld medestudenten, collega’s, IB’er, directie, leerlingen) aan over mijn probleem of uitdaging in mijn werksituatie?

MentorHet is een probleem dat zich al enkele jaren voordoet en waarover al vele gesprekken met de kinderen, ouders en ib-ers zijn gevoerd. Meestal gaat het na zo’n gesprek weer een aantal dagen goed, maar daarna vervallen de kinderen al snel weer in het oude patroon. Het probleem is nu ook dat de puberteit een rol gaat spelen, waardoor de jongens steeds opstandiger en mondiger worden en hierdoor de situatie vaker eerder uit de hand loopt. Hij denkt dat het probleem niet op te lossen is binnen zes weken, maar er kan wel worden gewerkt aan een betere omgang met het probleem.

MedestudentHet is een probleem dat in de meeste klassen wel voorkomt en dat, zeker als het al enkele jaren voortduurt, moeilijk is om te zetten in een positieve situatie. Je zal de jongens duidelijk moeten maken dat het gedrag van het meisje niet acceptabel is, maar ook zeker hun gedrag een grote bijdrage levert in de negatieve sfeer in de klas.

Kinderen uit de stageklasDe andere kinderen uit de klas vinden het erg vervelend dat sommige jongens het gedrag van het meisje negatief bemoedigen, waardoor er een negatieve sfeer in de klas ontstaat. Zij corrigeren de jongens als de situatie zich voordoet, alleen staan de jongens daar niet voor open.

b. Op welke wijze heeft de ander (bijvoorbeeld een collega, de IB’er, directie, leerlingen) mijn probleem gesignaleerd en in kaart gebracht, dan wel de uitdaging als wenselijk aangemerkt?

Mijn mentor heeft aangegeven dat hij tijdens een observatie inderdaad zag dat het door het meisje en een aantal jongens onrustig werd en ik hierdoor veel moest corrigeren en dat dit niet ten goede kwam aan de sfeer in de klas. Hij zag dat ik het juist verbaal wilde oplossen en dat hier het gevaar in schuilt dat je jezelf gaat overschreeuwen en dat het hierdoor nog onrustiger wordt.

c. Op welke wijze hebben anderen met mij gecommuniceerd over het geconstateerde probleem of de gewenste uitdaging? Ervaren zij het ook als een probleem?

Met mijn mentor heb ik een gesprek gehad over deze situatie, waarin hij aangaf dit zelf ook als een probleem te ervaren. Dit is echter het tweede jaar dat hij deze klas lesgeeft, waardoor hij de kinderen beter kent en hierdoor ook makkelijker de situatie voor kan zijn door middel van non-verbaal gedrag of een bepaalde interventie. Hij geeft zelf ook aan dat het hem zelf ook niet altijd lukt en dat het dus een belangrijk punt blijft om extra aandacht aan te geven.

Pagina 2 van 39

Actieonderzoek 2012-2013 Merle Wissink VR4C

Pagina 3 van 39

Actieonderzoek 2012-2013 Merle Wissink VR4C

Stap 2 Verkenning van en onderzoek naar een probleem of uitdaging in de werksituatie: formulering en analyse.

Verkenning van mijn werksituatie: een eerste duiding van het probleem.

a. Herformuleer het probleem of jouw uitdaging naar aanleiding van een oriënterende literatuurstudie: welke onderwijsbegrippen horen bij mijn probleem of uitdaging in de werksituatie? Wat is de essentie?

De kennis en de vaardigheden die ik bezit en toepas over het corrigeren van ongewenst gedrag van kinderen, geven mij te weinig handvatten om een aantal kinderen te laten inzien dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor de geringe groepscohesie en de negatieve groepssfeer in de klas.

[Belonen positief gedrag, straf, sociale rollen, groepscohesie, groepssfeer]

Belonen positief gedragVolgens Skinner (n.d., zoals beschreven in Alkema, Van Dam, Kuipers, Lindhout & Tjerkstra, 2006) benadrukt het belang van een positieve versterker, namelijk het belonen van deelhandelingen van kinderen. In de klas kan de leerkracht een situatie scheppen waarin kinderen bepaalde positieve gedragingen kunnen laten zien en deze dan ook beloont. Deze beloningen kunnen betrekking hebben op het leergedrag van kinderen, maar ook op hun sociaal wenselijke gedrag (zoals de manier waarop ze met elkaar omgaan). Als een kind een beloning krijgt van een leerkracht hoeft dat niet altijd iets tastbaars te zijn. De volgende vormen zijn ook beloningen: duim opsteken, hand op schouder en korte aanmoediging als “je werkt goed, ga zo door” (Alkema et al., 2006).

Het belonen van kinderen is een vorm van bemoediging van goed gedrag. Het kind beseft, op grond van de positieve uitlatingen van de leerkracht, dat het goed genoeg is zoals het nu is zonder dat hij/zij volmaakt moet zijn en dit laat het zelfvertrouwen toenemen. Negatieve correcties, zoals het geven van straf, roepen vaak negatieve energie op en werken juist remmend in het tonen van goed gedrag.Het belonen en straffen als leerkracht heeft invloed op de gevoelens en het gedrag van kinderen. Kinderen vragen constant aandacht van de leerkracht. Zodra ze die in positieve zin krijgen, leidt dit tot zelfbevestiging van het kind en hierdoor zal het positieve zelfbeeld van het kind versterkt worden. Het belonen en straffen in de klas zijn middelen om waarden en normen over te brengen aan kinderen. Door het belonen van bepaald gedrag, zal het kind beseffen dat dit gedrag gewaardeerd wordt en zal dit dus gaan herhalen. Het straffen van een kind heeft vaak een tegenovergesteld effect, waardoor het kind bepaald negatief gedrag blijft vertonen (Alkema et al., 2006).

StrafDoor structuur aan te brengen in je manier van lesgeven, door middel van het maken van afspraken, belonen en straffen, worden er grenzen gesteld waar binnen de kinderen mogen opereren. Deze grenzen zijn voor kinderen belangrijk, vanwege het feit dat het hun een gevoel van veiligheid geeft. Als het kind een overtreding maakt, is het voor hem/haar een logisch gevolg dat hij daarvoor gestraft wordt. Als een kind vaak overtredingen maakt door het niet naleven van de afgesproken regels en zich hierbij moeilijk laat corrigeren, dan wordt er gesproken van storend gedrag (Alkema et al., 2006).

Het kind moet altijd iets van de straf leren, waardoor het gericht moet zijn op de verbetering van zijn/haar gedrag. De drieslag ‘constatering – correctie – gesprek’ geeft kinderen inzicht in hun eigen gedrag. De drie aspecten houden het volgende in:

Constatering: dat je als leerkracht ziet dat een kind zich niet houdt aan de afgesproken regels;

Correctie: dat je het kind wijst op zijn ongewenste gedrag en dat je hem/haar daarom straf geeft;

Gesprek: hierin laat je het kind reflecteren op zijn eigen gedrag in de ontstane situatie

Pagina 4 van 39

Actieonderzoek 2012-2013 Merle Wissink VR4C

(Alkema et al., 2006).

Met het inzetten van deze drieslag wordt er geprobeerd dat het kind de afgesproken regels naleeft en er dus geen correctie meer hoef plaats te vinden.Als je als leerkracht een kind moet straffen vanwege zijn ongewenste gedrag, zijn er een aantal aspecten die hierbij belangrijk zijn:

Rustig en beheerst blijven; De straf direct na het constateren van de overtreding geven; Aangeven welke regel is overtreden, dus de reden waarom je straf geeft; Aangeven tijdsduur straf; De mate van straf moet overeenkomen met de mate van overtreding van een regel; Afspraak maken over het gesprek; Aandacht blijven houden voor het herstel van de relatie tussen jou en het kind

(Alkema et al., 2006).

Sociale rollenEen sociale rol is een sociaal omschreven gedragspatroon dat mensen in een bepaalde omstandigheid of groep behoren te vertonen. Deze rol maakt dus duidelijk op welke manier je je moet gedragen in een bepaalde situatie. In elke groep ontwikkelen mensen zijn/haar eigen sociale rollen. Binnen een groep bestaan er ook ongeschreven regels die voor de groepsleden duidelijkheid geven over op welke manier ze zich moeten gedragen. Deze worden sociale normen genoemd (Vincke, 2000).Bij het aannemen van een bepaalde rol kunnen de volgende problemen optreden:

Rolconflict: iedereen speelt rollen en hierdoor kan het gebeuren dat personen verschillende opvattingen hebben over een bepaalde rol. Een leerkracht vindt namelijk dat een kind een goede werkhouding moet hebben in de klas, terwijl het kind zelf vindt dat hij gewoon in de klas moet zitten en per situatie wel bepaalt hoe zijn werkhouding is.

Rolspanning: als iemand een bepaalde rol uitvoert, maar niet tegemoet kan komen aan de verwachtingen die anderen aan deze rol stellen;

Rolverwarring: als bij iemand verwarring ontstaat over zijn gedrag, vanwege het feit dat hij niet weet welke rol hij moet aannemen in een bepaalde situatie (Vincke, 2000).

GroepscohesieCohesie is een synoniem voor het begrip samenhang. Als er meer samenhang aanwezig is in een groep, dan is er sprake van meer cohesie. Volgens Keers en Wilke (1983, zoals beschreven in Weber, 2002) is cohesie het resultaat van alle krachten die op alle groepsleden werken om in een groep te blijven (Weber, 2002).

Aspecten die belangrijk zijn voor cohesie zijn de volgende: Attractiviteit: de mate waarin leden van een groep zich tot elkaar aangetrokken

voelen binnen deze groep; Waarde: als het deelnemen aan een groep een grote waarde heeft voor de

groepsleden, dan zullen zij naar cohesie streven; Omvang van de groep: dit heeft invloed op de mate van cohesie binnen een groep,

waarbij dit eerder bij een kleine dan bij een grote groep zal optreden. In een kleine groep leren mensen elkaar eerder en beter kennen, omdat de communicatie directer is en hierdoor kan een samenhorigheidsgevoel sneller ontstaan als in een grote(re) groep.

Een sterke cohesie hoeft niet altijd te leiden tot een succesvol groepsresultaat, want dit hangt af van de doelen die de groep nastreeft en of die wel overeenkomen met de doelen die door de omgeving van deze groep als waardevol worden gezien (Weber, 2002).

GroepssfeerDe groepssfeer in een klas wordt bepaald door interne en externe omstandigheden. De samenstelling van de groep, rolverdeling, vastgestelde normen en normveranderingen zijn voorbeelden van interne factoren die een bepalende rol spelen op de groepssfeer. Externe factoren zijn de maatschappij, de cultuur en de schoolorganisatie (Haas, 2006).De sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen vindt plaats binnen een pedagogisch klimaat in de klas en de school. Het leren en het bieden van ondersteuning door de leerkracht speelt zich af in een leeromgeving waarin zowel leerkrachten als kinderen bepalend zijn. Het

Pagina 5 van 39

Actieonderzoek 2012-2013 Merle Wissink VR4C

klassenklimaat wordt gevormd door de klassenorganisatie, leeromgeving en de omgangsstijl van de leerkracht. De school en de klas moeten een veilige plaats zijn voor alle kinderen, want ze moeten zich op hun gemak voelen, zichzelf durven te zijn, zich geaccepteerd voelen en vertrouwen in zichzelf en anderen kunnen hebben. Om een goede groepssfeer te creëren en te behouden is het belangrijk dat een goed pedagogisch klimaat aanwezig is. Bij een goed pedagogisch klimaat moet er gedacht worden aan de organisatie en de omgangsstijl van leerkrachten (Van Meesbergen, 2005).

b. Wat hebben ik en anderen al geprobeerd om het probleem op te lossen of een meer gewenste werksituatie te bereiken?Samen met mijn mentor heb ik een gesprek gehad waarin we hebben geprobeerd om te achterhalen wat mijn rol is in het onder controle houden van de situatie, daaruit kwamen de volgende punten:

Rust uitstralen; Duidelijke en korte zinnen gebruiken; Consequent zijn (doorpakken als je straf geeft); Regel van de week invoeren: niet op elkaar reageren; Samen met de kinderen de regels doornemen, zodat iedereen weet waar ze aan toe

zijn en wat er van ze wordt verwacht.

Onderzoek van mijn werksituatie: een concrete beschrijving van hoe het probleem zich nu in mijn werksituatie voordoet.

a. Een eigen beschrijving van mijn huidige werksituatie:

Het gaat over:

X de eigen rol (gedrag)X de rol van anderen (gedrag)X aspecten van de leerwerkomgeving anders, namelijk: Mijn eigen beschrijving

Tijdens een les Estafette waren er drie niveaugroepen, namelijk een plusgroep, aanpak één en twee. Op dat moment wist ik nog niet precies welke kinderen in welke groep zaten. Op een gegeven moment ontstond hierover onduidelijkheid, omdat het meisje zei dat zij in groep twee zat en dus niet mee hoefde te doen met het klassikaal lezen. Een van de jongens reageerde daarop dat zij in groep één zat, waarop zij reageerde dat ze het zelf wel beter wist. De andere jongens hoorden dit en begonnen negatief op haar te reageren, waarbij er flauwe grappen werden gemaakt en er ook werd gezegd “jij kan niet lezen, dus jij zit in groepje één”. Het meisje reageerde hier erg verbaal op door te schreeuwen en vervelende opmerkingen te maken. De jongens reageerden verschillend op mijn correcties, waardoor het meisje naar mijn mening veel prikkels bleef ervaren. Op een gegeven moment kon ze dit niet meer onderdrukken en trapte een jongen in de rug van zijn stoel. Deze jongen reageerde daar eigenlijk vrij nuchter op en zei niets tegen haar. Op dat moment schreeuwde ze tegen de klas het volgende: “ik haat jullie allemaal, ik wil weg uit deze klas” en meer van dat soort opmerkingen. Vanwege het feit dat ik al een aantal keer had geprobeerd om haar en de jongens te corrigeren en de situatie desondanks uit de hand liep, heb ik haar uit de klas gestuurd om te proberen om op deze manier de situatie te verhelpen. Het probleem was alleen dat ze niet ging, waardoor ik haar mee moest trekken naar de gang. Op dat moment had ik heel erg het gevoel dat ik een machtsstrijd met haar, maar ook met de rest van de klas moest voeren. Ik heb haar op de gang gezet en niet met haar gepraat, omdat ik wist van mijn mentor dat op zulke momenten niet met haar te praten valt. Nadat ik haar eruit heb gestuurd, heb ik met de rest van de klas erover gehad op welke manier deze situatie kon ontstaan en dat ze bij zichzelf eens goed moesten nagaan wat hun rol was in deze situatie. Na schooltijd heb ik de situatie met haar nabesproken en

Pagina 6 van 39

Actieonderzoek 2012-2013 Merle Wissink VR4C

zag ze haar eigen fouten ook wel in. Wel gaf ze aan dat de jongens altijd op haar gericht zijn, dat ze haar proberen uit te dagen en dat de fout dus ook grotendeels bij de jongens ligt.

b. Een beschrijving van mijn huidige werksituatie, waarbij ik wat meer afstand neem.

Deze beschrijving krijg ik door een video-opnameX een observatieX een gesprek met anderen anders, namelijk:

Het gaat over:X de eigen rol (gedrag)X de rol van anderen (gedrag) aspecten van de leerwerkomgeving anders, namelijk:

Beknopte beschrijving

Tijdens een observatie van mijn mentor werden de kinderen tijdens mijn les onrustig en daardoor begonnen een aantal jongens zich te richten op het gedrag van het meisje. Ik probeerde zelf de situatie te voorkomen door verbaal op te treden, waarbij ik hoopte dat ze zich zouden gaan gedragen en dus minder op elkaar gingen reageren. In de evaluatie na de les gaf hij aan dat ik veel moest corrigeren, maar dat dit eigenlijk niet voldoende hielp om de situatie te voorkomen/verhelpen. Hij merkte op dat ik het vooral verbaal wilde oplossen, waardoor ik mij zelf ging overschreeuwen en het daardoor nog onrustiger werd. Hij zei dat de situatie eigenlijk al was ontstaan voordat ik de situatie verbaal wilde voorkomen.

g

De gewenste werksituatie: waar werk ik naar toe?

Hoe zou ik de gewenste werksituatie (SMART) beschrijven als mijn probleem is opgelost?Ga ook in op de verschillende factoren uit stap 1:

Als ik het probleem onder controle heb, dan kan ik de situatie voorkomen/verhelpen/of er beter mee omgaan dat de kinderen negatief op elkaar gaan reageren en dit zal de groepssfeer ten goede komen.

Specifiek: Hetgeen wat ik graag wil bereiken is concreet genoeg omschreven, omdat ik daar precies uit kan afleiden waar ik aan wil werken in de komende stageweken.

Meetbaar:De gewenste werksituatie is vast te stellen door mijn mentor, vanwege het feit of hij kan zien of ik de situatie kan voorkomen/verhelpen/er beter mee kan omgaan. Als de gewenste werksituatie aanwezig is, dan houden de kinderen zich aan de regels, reageren ze niet steeds op elkaar en zou er daarom ook ’s middags sprake zijn van een positieve groepssfeer. Voor mezelf is dit ook meetbaar, omdat ik zelf ook kan merken of de situatie zich voordoet of dat ik deze kan voorkomen door middel van corrigeren, rust uitstralen en consequent te handelen.

Acceptabel: Het omgaan met kinderen met adhd, kennis over sociale rollen en groepscohesie, het corrigeren van kinderen en het verbeteren van de groepssfeer zijn belangrijke aspecten van het beroep leerkracht, omdat je ervoor moet zorgen dat er een pedagogisch klimaat

Pagina 7 van 39

Actieonderzoek 2012-2013 Merle Wissink VR4C

aanwezig is waarin elk kind zich veilig en gewaardeerd voelt.

Realistisch:Het doel sluit aan bij wat ik al kan en wat ik nog wil leren, omdat ik graag wil dat kinderen naar mijn correcties luisteren en zelf het inzicht krijgen dat ze een grote rol spelen in de negatieve sfeer die hierdoor ’s middags ontstaat.

Tijdgebonden:Het leren omgaan met mijn probleem is haalbaar binnen een redelijke termijn, want ik wil graag dit de komende zes weken gaan toepassen. Hierin heb ik genoeg tijd om aan mijn probleem te werken en hoop ik dat ik aan het eind van dit semester beter met de situatie kan omgaan.

Pagina 8 van 39

Actieonderzoek 2012-2013 Merle Wissink VR4C

Stap 3 Nader onderzoek naar de oplossing van mijn probleem in de huidige of de realisering van mijn uitdaging in de nieuwe werksituatie.

Blok 1: Voorbereiding voor de vaststelling van onderzoeksvragen en -activiteiten.

1. Benoem in de eerste kolom de aspecten, die je aan het eind van stap 2 hebt beschreven als uitkomst van je orientatie in theorie en praktijk (literatuuronderzoek, gesprekken met mentor, andere deskundigen). Let daarbij nu op de volgorde in de aspecten. Zet die aspecten bij elkaar, die volgens jou goed samen genomen kunnen worden en let ook op de volgorde. Welke aspecten wil je eerst onderzoeken? Welke daarna?2. Beschrijf in de tweede kolom door het nummer van de onderzoeksvraag te benoemen welke aspecten samengenomen kunnen worden in één onderzoeksvraag. Zoals je weet formuleer je minimaal drie onderzoeksvragen. 3. Benoem in kolom drie door middel van een term de kern van elke onderzoeksvraag. Bijvoorbeeld samenwerken leren of zelfstandig werken of positief klassenklimaat. Dat zijn termen waar de verschillende aspecten weer onder vallen.

Aspecten Koppel aan onderzoeksvraag 1, 2 of 3.

Kern hoofdvragen

1 Sociale rollen 1 Sociale ontwikkeling2 Belonen positief gedrag 23 Straf 2 Leerkrachtgedrag4 Groepscohesie 35 Groepssfeer 36 Pedagogisch klimaat7

Pagina 9 van 39

Actieonderzoek 2012-2013 Merle Wissink VR4C

Blok 2: Beschrijving onderzoeksvragen en -activiteiten

1. Formuleer nu de benoemde kernen tot echte onderzoeksvragen. Gebruik daarvoor de criteria uit het document onderzoeksvragen onder schrijfdocumenten in de elo.2. Splits de onderzoeksvraag zo nodig in deelvragen, zodat je je onderzoek concreter kunt uitvoeren en de onderzoeksactiviteiten beter kunt koppelen aan deelvragen. 3. Beschrijf bij elke hoofdvraag een hypothese. In de hypothese beschrijf je wat het vermoedelijke resultaat zal zijn van de uitkomsten van je onderzoeksvraag. Beschrijf deze hypothese op grond van je ervaringen in de praktijk en de eerste bevindingen in de literatuur (stap 2).

a. Onderzoeksvraag b. Deelvragen c. Hypothese 1 Hoe kan ik de kinderen (meer) bewust

maken van het effect van hun eigen sociale rollen in de klas?

a Welke sociale rollen zijn er aanwezig bij de kinderen in de klas?

Als de kinderen meer positieve aspecten van een sociale rol laten zien, dan komt dit de onderlinge verdraagzaamheid ten goede.

b Welk effect kan het aannemen van een sociale rol hebben in een klas?

Als er minder rolverwarringen bij de kinderen aanwezig zijn, zal dit hun gedrag positief beïnvloeden.

2 In welke mate heeft het belonen van positief gedrag een effect op de probleemsituatie ’s middags?

a Op welke manier kan ik positief gedrag van kinderen stimuleren?

Als ik weet op welke verschillende manieren ik positief gedrag van kinderen kan stimuleren en minder hoef te corrigeren, zou er voor de kinderen en mij ’s middags ook sprake zijn van een fijne werk/groepssfeer.

b Wat is het verschil in effect van het belonen van positief gedrag of het straffen van negatief gedrag?

Als ik het positieve gedrag beloon van kinderen, zullen ze dit gedrag vaker laten zien en op deze manier zou de probleemsituatie ’s middags verholpen/voorkomen kunnen worden.

c3 Op welke manier kan ik samen met de

kinderen de groepssfeer en de groepscohesie verbeteren?

a Welke factoren zijn essentieel voor een positieve groepssfeer?

Als de kinderen en ik ons bewust zijn van de factoren van een positieve groepssfeer, dan kunnen wij er samen voor zorgen dat hier ’s middags ook sprake van is.

b In welke mate is er sprake van groepscohesie in deze groep acht?

Als er sprake zou zijn van een sterke groepscohesie in deze klas, dan zouden de kinderen meer verdraagzaam zijn als andere kinderen alternatief gedrag vertonen.

c

Pagina 10 van 39

Actieonderzoek 2012-2013 Merle Wissink VR4C

Delen van mijn onderzoeksvragen met betrokkenen.Na het invullen van bovenstaande tabel heb ik overleg gehad met Leonie Salemink en Riet Meijer over de opgestelde onderzoeksvragen.

Leonie Salemink gaf aan dat de onderzoeks-/deelvragen voldoende afgebakend zijn en ze eenduidig kunnen worden opgevat. De opgestelde vragen kunnen ertoe leiden dat er een oplossing wordt gevonden voor het probleem en er daardoor een fijnere werk-/groepssfeer kan ontstaan;

Riet Meijer gaf aan dat de onderzoeks-/deelvragen voldoende aansluiten bij het probleem en het probleem op deze manier vanuit verschillende aspecten wordt bekeken. Alleen gaf ze aan dat onderzoeksvraag één specifieker omschreven moest worden. De verbeterde onderzoeksvraag is opgenomen in bovenstaande tabel.

2.1: Tussentijdse conclusies en evt. bijstelling van vragen en / of hypothesesBeschrijf kort op grond van welke suggesties je je tekst wilt bijstellen. Stel de tekst zelf bij in tabel 2.

Onderzoeksvraag Redenen tot bijstelling1 Op welke manier kan ik de kinderen (meer) bewust maken van hun eigen sociale rollen in de klas?

Het gaat er niet alleen om dat de kinderen bewust worden van hun eigen sociale rollen, maar juist dat zij bewust worden van het effect dat hun sociale rol kan veroorzaken in de klas.

2 3

Pagina 11 van 39

Actieonderzoek 2012-2013 Merle Wissink VR4C

Blok 3: Beschrijving onderzoeksactiviteiten in de praktijk.

Onderzoeksvraag 1:Hoe kan ik de kinderen (meer) bewust maken van het effect van hun eigen sociale rollen in de klas?

Activiteiten: Omschrijf zo concreet mogelijk hoe de activiteit eruit ziet, hoe vaak je die activiteit gaat doen (bv. bij lesgeven) en wat je doel is.

Bij wie? Vul in: Literatuur,Leerlingen, Anderen,Ikzelf

Wie is er bij betrokken?Vul in: ikzelf, leerlingen, mentor, collega’s, andere deskundigen

Welk tijdpad: benoem de weeknummers .

1 Activiteit: Met de kinderen een gesprek voeren over sociale rollen, hun meningen en ervaringen erover.Frequentie: Eenmalig (maar bij overige lesactiviteiten en eventuele probleemsituaties wel herhalen).Doel: De kinderen bewust maken dat het eigen gedrag ervoor zorgt dat er ’s middags sprake is van een negatieve groepssfeer.

Leerlingen Ikzelf, leerlingen en mentor. Week 47

2 Activiteit: Een literatuurstudie uitvoeren betreffende sociale rollen.Frequentie: Eenmalig.Doel: Onderzoeken welke sociale rollen er zijn en het effect van het aannemen van zo’n rol.

Literatuur Ikzelf Week 46

Pagina 12 van 39

Actieonderzoek 2012-2013 Merle Wissink VR4C

Onderzoeksvraag 2:In welke mate heeft het belonen van positief gedrag een effect op de probleemsituatie ’s middags?

Activiteiten: Omschrijf zo concreet mogelijk hoe de activiteit eruit ziet, hoe vaak je die activiteit gaat doen (bv. bij lesgeven) en wat je doel is.

Bij wie? Vul in: Literatuur,Leerlingen, Anderen,ikzelf

Wie is er bij betrokken?Vul in: ikzelf, leerlingen, mentor, collega’s, andere deskundigen

Welk tijdpad: benoem de weeknummers .

Activiteit: Een literatuurstudie uitvoeren naar het stimuleren van positief gedrag.Frequentie: Eenmalig.Doel: Onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om positief gedrag van kinderen te stimuleren.

Literatuur Ikzelf Week 46

Activiteit: Tijdens verschillende lessen ’s middags kinderen met positief gedrag belonen en negatief gedrag zo min mogelijk corrigeren.Frequentie: De middagen op maandag en dinsdag.Doel: Normaliter was ik vooral gericht op het corrigeren van negatief gedrag van kinderen. Door positief gedrag van kinderen te belonen, hoop ik dat ik de probleemsituatie kan voorkomen/verhelpen.

Ikzelf IkzelfLeerlingenMentor

Week 47 t/m week 51

Pagina 13 van 39

Actieonderzoek 2012-2013 Merle Wissink VR4C

Onderzoeksvraag 3:Op welke manier kan ik samen met de kinderen de groepssfeer en de groepscohesie verbeteren?

Activiteiten: Omschrijf zo concreet mogelijk hoe de activiteit eruit ziet, hoe vaak je die activiteit gaat doen (bv. bij lesgeven) en wat je doel is.

Bij wie? Vul in: Literatuur,Leerlingen, Anderen,Ikzelf

Wie is er bij betrokken?Vul in: ikzelf, leerlingen, mentor, collega’s, andere deskundigen

Welk tijdpad: benoem de weeknummers .

Activiteit: Een literatuurstudie uitvoeren naar groepscohesie en groepssfeer.Frequentie: Eenmalig.Doel: Onderzoeken wat de begrippen groepssfeer en groepscohesie inhouden.

Literatuur Ikzelf Week 46

Activiteit: Observeren van aspecten van groepscohesie in groep acht.Frequentie: Meerdere stagedagen.Doel: Onderzoeken in welke mate er sprake is van groepscohesie in deze groep.

Ikzelf IkzelfLeerlingenMentor

Week 47 t/m week 51

Activiteit: Voorafgaand aan een samenwerkingsopdracht met de kinderen bespreken wat samenwerken inhoudt en wat daarbij belangrijk is.Frequentie: Elke keer bij een samenwerkingsopdracht.Doel: Kinderen bewust maken wat samenwerken inhoudt en wat daarbij belangrijke aspecten zijn om op deze manier de groepssfeer te verbeteren.

Ikzelf IkzelfLeerlingenMentor

Week 47 t/m week 51

Pagina 14 van 39

Actieonderzoek 2012-2013 Merle Wissink VR4C

Delen van mijn onderzoeksactiviteiten met betrokkenen.Na het invullen van bovenstaande tabel heb ik overleg gehad met Leonie Salemink en Riet Meijer over de ontworpen onderzoeksactiviteiten.

Leonie Salemink gaf aan dat zij de onderzoeksactiviteiten vond aansluiten bij de onderzoeks-/deelvragen. Ze gaf aan dat voor het oplossen van dit probleem het vooral belangrijk is dat dit samen met de kinderen gebeurd en daar waren de activiteiten naar haar mening ook op afgestemd. Verder gaf ze aan dat ze vond dat er bij de juiste deelvragen literatuuronderzoek is gekozen. Ze vond het efficiënt dat er eerst een literatuuronderzoek naar de verschillende aspecten werd gedaan en daarna pas de activiteiten werden uitgevoerd. Wel gaf ze aan dat de tweede activiteit bij de tweede onderzoeksvraag niet alleen gericht moest zijn op het meisje en de jongens, maar op alle kinderen van de klas. Alle kinderen in de klas hebben namelijk volgens haar een bepaalde rol in de probleemsituatie die vaak ’s middags ontstaat;

Riet Meijer gaf aan dat ook zij de onderzoeksactiviteiten vond aansluiten bij de onderzoeks-/deelvragen, maar dat ik wel alert moest blijven dat het probleem diverse aspecten heeft die in voorgaande jaren zijn ontstaan. Het lijkt haar lastig om dit probleem op te lossen in het aangegeven tijdspad, maar ze geeft wel aan dat het oplossen van dit probleem van belang is voor een betere groepssfeer in de klas. Het is volgens haar belangrijk dat kinderen succeservaringen opdoen met samenwerken, hiervoor moet zoveel mogelijk ruimte worden gecreëerd.

Pagina 15 van 39

Actieonderzoek 2012-2013 Merle Wissink VR4C

3.1: Tussentijdse conclusies en evt. bijstelling van onderzoeksactiviteiten Beschrijf kort op grond van welke suggesties je je tekst wilt bijstellen. Pas de tekst zelf aan in blok 3.

Onderzoeksvraag Activiteiten Redenen tot bijstellingen1 1

2

2 In welke mate heeft het belonen van positief gedrag een effect op de probleemsituatie ’s middags?

1 Als het meisje en een aantal jongens tijdens verschillende lessen ’s middags positief gedrag laten zien dit belonen en zo min mogelijk negatief gedrag corrigeren.

Eerst zou ik alleen het positieve gedrag van het meisje en een aantal jongens belonen, maar nu ga ik dit bij alle kinderen doen. Alle kinderen hebben namelijk een bepaalde rol in de probleemsituatie die vaak ’s middags ontstaat en daarom is het belangrijk dat iedereen bij deze activiteit wordt betrokken.

2

3 12

3

Pagina 16 van 39

Actieonderzoek 2012-2013 Merle Wissink VR4C

Stap 4Bespreking van onderzoeksresultaten en vaststellen van de betekenis ervan voor de oplossing van het geformuleerde probleem of voor het creëren van een nieuwe werksituatie.

Onderzoeksvraag 1Hoe kan ik de kinderen (meer) bewust maken van het effect van hun eigen sociale rollen in de klas?

Hypothese van deze onderzoeksvraag:

Ik verwacht dat als de kinderen meer positieve aspecten van een sociale rol laten zien, dit de onderlinge verdraagzaamheid tussen de kinderen ten goede komt. Als de kinderen zich meer bewust worden van hun eigen sociale rol en de daarbij behorende effecten, dan zal dit hun gedrag positief beïnvloeden. Er zou dan namelijk minder sprake zijn van rolverwarringen bij de kinderen.

Deelvragen + Resultaten

Deelvraag 1:a Welke sociale rollen zijn er aanwezig bij de kinderen in de klas?

Activiteit:Met de kinderen een gesprek voeren over sociale rollen, hun meningen en ervaringen erover.

Resultaten

Praktijkonderzoek:Uit het gesprek bleek al vrij snel dat de kinderen de probleemsituatie die ’s middags vaak optreed, zelf als heel vervelend ervaren. Ze gaven aan dat ze al sinds groep vijf het niet meer leuk vinden om naar school te gaan en dat elk jaar de probleemsituatie erger wordt. Naar hun mening wordt er weinig aan gedaan door de leerkrachten en ze vinden dat het meisje door hen wordt voorgetrokken. Het meisje reageerde hier zelf lachend op, naar mijn idee wist ze zich geen houding te geven. Uit het gesprek werd duidelijk dat veel kinderen de sociale ‘groepswerker’ niet (geheel) op zich nemen en er daardoor veel onderlinge conflicten ontstaan. Ook werd het al vrij snel duidelijk dat de meeste kinderen de sociale rol “brononderzoeker” op een negatieve wijze uitvoeren, namelijk door te roddelen met andere groepsgenoten. De kinderen gaven aan dat ze veel met elkaar praten over het meisje tijdens en na schooltijd. Enkele kinderen gaven aan dat dit misschien het probleem ook verergert, want niet iedereen is eerlijk tegen elkaar. Het werd duidelijk dat het meisje en de jongens constant wraak op elkaar willen nemen, waarbij de rest van de kinderen aangaf het moeilijk te vinden om dit te doorbreken. Ze durven en willen niet een kant te kiezen, omdat ze bang zijn voor de reacties van de anderen. Iedereen geeft aan dat ze er graag samen een gezellig jaar van willen maken, maar dat dat niet lukt als ze op deze manier verder gaan. Ze vinden het jammer dat er bijna elke dag, naast de probleemsituatie, ruzie is met elkaar. Uit dit gesprek viel op dat de kinderen heel goed wisten op welke manier de probleemsituatie wordt veroorzaakt en op welke manier ze deze situatie kunnen veranderen (verbeteren). Ze wisten goed aan te geven dat ze minder op elkaar moeten reageren en elkaar meer moeten respecteren. Alleen als de probleemsituatie of een ruzie zich voordoet, dan vervallen het meisje en de jongens weer in hun oude gewoonten. Ze gaven aan dat ze het dan moeilijk vinden om verstandig na te blijven denken en verdraagzaam naar elkaar te zijn.

Deelvraag 2:Welk effect kan het

Voorbereidend literatuuronderzoek:Een sociale rol is een sociaal omschreven gedragspatroon dat mensen in een bepaalde omstandigheid of groep behoren te

Pagina 17 van 39

Actieonderzoek 2012-2013 Merle Wissink VR4C

aannemen van een sociale rol hebben in een klas?

Activiteit:Een literatuuronderzoek uitvoeren naar sociale rollen.

vertonen. Deze rol maakt dus duidelijk op welke manier je je moet gedragen in een bepaalde situatie. In elke groep ontwikkelen mensen hun eigen sociale rollen. Binnen een groep bestaan er ook ongeschreven regels die voor de groepsleden duidelijkheid geven over op welke manier ze zich moeten gedragen en deze worden sociale normen genoemd (Vincke, 2000).Bij het aannemen van een bepaalde rol kunnen de volgende problemen optreden:

Rolconflict: iedereen speelt rollen en hierdoor kan het gebeuren dat personen verschillende opvattingen hebben over een bepaalde rol. Een leerkracht vindt namelijk dat een kind een goede werkhouding moet hebben in de klas, terwijl het kind zelf vindt dat hij gewoon in de klas moet zitten en per situatie wel bepaalt hoe zijn werkhouding is.

Rolspanning: als iemand een bepaalde rol uitvoert, maar niet tegemoet kan komen aan de verwachtingen die anderen aan deze rol stellen;

Rolverwarring: als bij iemand verwarring ontstaat over zijn gedrag, vanwege het feit dat hij niet weet welke rol hij moet aannemen in een bepaalde situatie (Vincke, 2000).

Aanvullend literatuuronderzoek:In een groep zijn er verschillende rollen aanwezig die het succes van deze groep bepalen. De rol die iemand bezit, komt voort uit zijn/haar persoonlijkheid en zegt iets over zijn/haar stijl van samenwerken. Elk kind vertoont bepaald gedrag en neemt daardoor een bepaalde rol op zich. Deze rollen worden ook wel teamrollen genoemd, waarmee dus de wijze wordt bedoeld waarop het kind zich opstelt ten opzichte van zijn groepsgenoten. Er zijn acht teamrollen te onderscheiden, maar in dit onderzoek wordt alleen ingegaan op de sociale rollen. In een groep zijn er twee sociale rollen te onderscheiden, namelijk: de groepswerker en een brononderzoeker (Weber, 2002).

Positieve aspecten van de sociale rol groepswerker zijn de volgende:

Legt netwerken met de omgeving; Sociaal vaardig; Enthousiast; Ruimdenkend; Altijd gericht op nieuwe ideeën en interessante contacten

(Mensen in bedrijf, 2003 & Braam, 2002).

Enkele valkuilen in het gedrag van een groepswerker kunnen zijn: Overenthousiast; Bezig houden met voor de groep irrelevante zaken; Nonchalant als de groepstaak hem niet interesseert

(Mensen in bedrijf, 2003 & Braam, 2002).

Aspecten van de sociale rol brononderzoeker zijn de volgende: Behulpzaam; Meegaand; Gevoelig; Kan goed luisteren naar groepsleden; Sterk gericht op het in stand houden van een positieve

sfeer; Sterk gericht op het creëren van een gevoel van

saamhorigheid (Mensen in bedrijf, 2003 & Braam, 2002).

Enkele valkuilen in het gedrag van een brononderzoeker kunnen zijn:

Moeite met (onderlinge) conflicten; Moeite om in een belangrijke situatie een besluit te nemen;

Pagina 18 van 39

Actieonderzoek 2012-2013 Merle Wissink VR4C

Makkelijk beïnvloedbaar (Mensen in bedrijf, 2003 & Braam, 2002).

Het is belangrijk dat de kinderen elkaars rollen (dus gedrag) waarderen en respecteren, vanwege het feit dat alle kinderen nodig zijn om als groep succes te behalen. (Weber, 2002).

Wat moet ik nu als leerkracht kennen en kunnen om dit te realiseren?

Het is belangrijk om als leerkracht bewust te zijn van welke sociale rollen er zijn en op welke manier dit zichtbaar wordt in de praktijk. Je kunt dan het gedrag van kinderen plaatsen in een groter geheel en er rekening mee houden in sommige situaties. Door gesprekken met de kinderen hierover te voeren, worden zij zich ook bewust van hun eigen sociale rol. De kinderen krijgen op deze manier inzicht in hun eigen gedrag en wat daarvan de gevolgen (kunnen) zijn. Als er zich dan een probleemsituatie voordoet, dan kan het praten over sociale rollen de kinderen helpen om een volgende keer ander (positiever) gedrag te vertonen. Door aandacht te besteden aan sociale rollen wordt naar mijn mening de onderlinge band tussen de kinderen versterkt en dit draagt bij aan het aanwezig zijn van een positieve groepssfeer in de klas.

Conclusie Als een kind een sociale rol aanneemt, dan is het voor hemzelf en andere groepsleden duidelijk op welke manier hij zich moet gedragen in bepaalde situaties. Uit het praktijkonderzoek bleek dat in deze groep veel rolverwarringen aanwezig zijn. Voor hen is het dus niet duidelijk hoe ze zich in bepaalde situaties moeten gedragen, waardoor ze verschillende (negatieve) aspecten van de sociale rollen aannemen. Om kinderen (meer) bewust te maken van het effect van hun eigen sociale rol in de klas, is het belangrijk dat kinderen inzicht krijgen in hun eigen gedrag. Kinderen moeten zich bewust worden van het feit dat het vertonen van bepaald gedrag leidt tot bepaalde gevolgen. Ieder kind moet zich bewust zijn van zijn plaats en rol binnen de groep. Het is belangrijk dat er met kinderen wordt gesproken over sociale rollen, zodat de kinderen zelf kunnen verwoorden welk gedrag zij vertonen en wat daarvan de gevolgen (kunnen) zijn.

Onderzoeksvraag 2:In welke mate heeft het belonen van positief gedrag een effect op de probleemsituatie ’s middags?

Hypothese van deze onderzoeksvraag:

Ik verwacht dat als ik weet op welke verschillende manieren ik positief gedrag van kinderen kan stimuleren en minder hoef te corrigeren, dit ervoor zorgt dat er voor de kinderen en mij ’s middags ook sprake is van een fijne werk/groepssfeer. Als ik dan vooral de nadruk leg op het belonen van positief gedrag van kinderen, dan zullen ze dit gedrag naar mijn idee vaker laten zien. Op deze manier zou de probleemsituatie ’s middags verholpen/voorkomen kunnen worden.

Deelvragen + Resultaten

Deelvraag 1:a Op welke manier kan ik positief gedrag van kinderen stimuleren?

Activiteit:

Resultaten

Voorbereidend literatuuronderzoek:Skinner (n.d., zoals beschreven in Alkema et al., 2006) benadrukt het belang van een positieve versterker, namelijk het belonen van deelhandelingen van kinderen. In de klas kan de leerkracht een situatie scheppen waarin kinderen bepaalde positieve gedragingen

Pagina 19 van 39

Actieonderzoek 2012-2013 Merle Wissink VR4C

Een literatuurstudie uitvoeren naar het stimuleren van positief gedrag.

kunnen laten zien en deze dan ook belonen. Deze beloningen kunnen betrekking hebben op het leergedrag van kinderen, maar ook op hun sociaal wenselijke gedrag (zoals de manier waarop ze met elkaar omgaan). Als een kind een beloning krijgt van een leerkracht hoeft dat niet altijd iets tastbaars te zijn. De volgende vormen zijn ook beloningen: duim opsteken, hand op schouder en korte aanmoediging als “je werkt goed, ga zo door” (Alkema et al., 2006).

Het belonen van kinderen is een vorm van bemoediging van goed gedrag. Het kind beseft, op grond van de positieve uitlatingen van de leerkracht, dat het goed genoeg is zoals het nu is zonder dat hij/zij volmaakt moet zijn en dit laat het zelfvertrouwen toenemen. Negatieve correcties, zoals het geven van straf, roepen vaak negatieve energie op en werken juist remmend in het tonen van goed gedrag.Het belonen en straffen als leerkracht heeft invloed op de gevoelens en het gedrag van kinderen. Kinderen vragen constant aandacht van de leerkracht. Zodra ze die in positieve zin krijgen, dan leidt dit tot zelfbevestiging van het kind en hierdoor zal het positieve zelfbeeld van het kind versterkt worden. Het belonen en straffen in de klas zijn middelen om waarden en normen over te brengen aan kinderen. Door het belonen van bepaald gedrag, zal het kind beseffen dat dit gedrag gewaardeerd wordt en zal dit dus gaan herhalen. Het straffen van een kind heeft vaak een tegenovergesteld effect, waardoor het kind bepaald negatief gedrag blijft vertonen (Alkema et al., 2006).

Aanvullend literatuuronderzoek:Voor een leerkracht is het soms moeilijk om een kind te stimuleren om positief gedrag te laten zien. Er zijn wel een aantal manieren om dit mogelijk te maken (Peters, 2009).:

Het probleem beschrijven: als een kind negatief gedrag vertoont, is het belangrijk dat je rustig blijft en beschrijft wat je ziet zonder er meteen een oordeel aan te verbinden. Een kind kan dan namelijk zijn eigen conclusie trekken uit jouw constatering van het probleem en daar zijn gedrag op aanpassen;

Het geven van informatie in plaats van een beschuldiging: het geven van beschuldigingen aan kinderen is voor beide partijen niet plezierig. Het is beter om de kinderen informatie te geven over wat je constateert, zodat het zelf kan ontdekken wat het juiste gedrag is;

Het geven van keuzemogelijkheden aan een kind: een kind voelt op deze manier dat hij zelf iets mag bepalen en dit zal zijn verantwoordelijkheid en zelfstandigheid versterken. Als er constant van een kind iets wordt verwacht wat hij zelf niet wil, dan zal hij zich hier steeds meer tegen gaan verzetten;

Bij een herinnering aan positief gedrag gebruik maken van één woord: dit werkt vaak effectiever dan een kind te corrigeren met een lange uitleg over zijn negatieve gedrag;

Bewust maken van het effect van negatief gedrag: het is belangrijk om een kind duidelijk te maken wat iemand anders denkt of voelt als hij negatief gedrag laat zien. Op deze manier krijgt hij inzicht in het effect van zijn gedrag;

Het gebruiken van humor: dit kan ervoor zorgen om de weerstand bij kinderen te verminderen, waardoor een

Pagina 20 van 39

Actieonderzoek 2012-2013 Merle Wissink VR4C

correctie op het negatieve gedrag niet vervelend overkomt;

Het maken van positieve regels: dit maakt voor de kinderen op een positieve manier duidelijk wat er van ze wordt verwacht. Ze beschrijven welk gedrag een kind moeten laten zien om beloond te worden en dit zal het laten zien van positief gedrag stimuleren;

Het aanbrengen van structuur in het lesgeven: voor kinderen is een bepaalde voorspelbaarheid van zaken belangrijk, waardoor ze weten wat er gaat gebeuren en wat er van ze wordt verwacht;

Gesprek met kind aangaan bij aanhoudend negatief gedrag: als het kind negatief gedrag blijft vertonen, ondanks het verrichten van pogingen om positief gedrag te stimuleren, is het belangrijk om met het kind een gesprek aan te gaan. Door het tonen van begrip durft het kind misschien eerder over zijn problemen te praten en eventuele oplossingen zelf aan te dragen (Peters, 2009).

Deelvraag 2:Wat is het verschil in effect van het belonen van positief gedrag of het straffen van negatief gedrag?

Activiteit:Tijdens verschillende lessen ’s middags kinderen met positief gedrag belonen en negatief gedrag zo min mogelijk corrigeren.

Praktijkonderzoek:Het belonen van positief gedrag van kinderen heb ik gedaan door (non-)verbaal complimenten en aanmoedigingen te geven aan de kinderen.Tijdens deze lessen merkte ik dat kinderen gevoelig zijn voor complimenten en hun gedrag daar enigszins op aanpassen. Als een kind een compliment voor iets kreeg, gingen een aantal anderen dit gedrag ook vertonen in de hoop dat zij hiervoor dan ook een compliment kregen. Voorgaande geldt niet voor alle kinderen, want sommige kinderen bleven enkele keren negatief gedrag vertonen. Door hier zo min mogelijk de nadruk op te leggen door het te negeren, merkte ik dat de kinderen minder gingen proberen om de grenzen op te zoeken. Tijdens sommige lessen was het wel nodig om een aantal kinderen op hun gedrag te corrigeren, waardoor ik het dan moeilijk vond om een goede balans te vinden tussen het belonen en corrigeren van hun gedrag. Wel geef ik eerlijk toe dat het mij soms moeite kostte om de kinderen positief te benaderen. Ik was gewend om vooral op negatief gedrag te letten, dus het was soms lastig om deze knop om te zetten. Wel zag ik in dat mijn leerkrachtgedrag moest veranderen, dus positiever zijn, om de band tussen enkele kinderen en mij te versterken. Ik merkte tijdens deze lessen dat het belangrijk is om naar de positieve aspecten van het gedrag van kinderen te kijken, omdat dit een negatieve spiraal van denken voorkomt/doorbreekt. Door minder te corrigeren voelde ik mij zelf rustiger, waardoor ik ook wat meer plezier kreeg in het lesgeven. Ik merkte dat, als ik de kinderen meer complimenten gaf voor hun positieve gedrag en minder de nadruk legde op het corrigeren van hun negatieve gedrag, de kinderen minder negatief gedrag vertoonden en dit de groepssfeer ten goede kwam. Voor een aantal andere kinderen had het belonen van positief gedrag niet het effect wat ik had gehoopt, omdat zij te druk bezig waren om hun plaats en rol in de klas te behouden. Om hun gedrag ’s middags te veranderen is het dus belangrijk dat zij zelf meer gaan inzien in welke mate zij een rol spelen in de probleemsituatie die ’s middags optreedt.

Wat moet ik nu als leerkracht kennen en kunnen om dit te realiseren?

Het is belangrijk voor een leerkracht om positief gedrag van kinderen te constateren en dit ook (non-)verbaal te complimenteren, zodat ze vaker dit gedrag zullen laten zien. Het negeren van ongewenst gedrag leidt ertoe dat kinderen ervaren dat zij hiervoor geen aandacht krijgen en dan zullen zij dit gedrag ook minder gaan vertonen. Als leerkracht is het belangrijk om

Pagina 21 van 39

Actieonderzoek 2012-2013 Merle Wissink VR4C

kinderen positief te benaderen. Als je je als leerkracht constant richt op het corrigeren van negatief gedrag, dan kan dit ervoor zorgen dat je in een negatieve denkwijze beland en daar ook naar gaat handelen. Dit kan ervoor zorgen dat jezelf een belangrijk onderdeel wordt van de negatieve groepssfeer en dat je ook het plezier in lesgeven daardoor gaat verliezen. Het is belangrijk dat je als leerkracht complimenten geeft aan kinderen, vanwege het feit dat zij zich graag gewaardeerd willen voelen. Alle kinderen hebben een bepaalde behoefte aan aandacht, waarbij sommige kinderen dit aangeven door het vertonen van negatief gedrag. Als leerkracht is het dan belangrijk om hier zo min mogelijk aandacht aan te besteden, maar juist de positieve aspecten van het gedrag te benoemen door complimenten te geven. Kinderen zullen dan vaker het positieve gedrag laten zien, omdat zij hiervoor beloond worden.

Conclusie Voor het stimuleren van positief gedrag bij kinderen is het belangrijk dat kinderen beloond worden voor het laten zien van positief gedrag. Deze beloningen kunnen betrekking hebben op het leergedrag van kinderen, maar ook op hun sociaal wenselijke gedrag. Het geven van straf aan kinderen heeft vaak niet het gewenste resultaat. Het geven van ondersteuning, versterking en het aanmoedigen van positief gedrag werkt effectiever. Door aandacht te besteden aan het positieve gedrag van een kind, zal hij dit gedrag vaker gaan vertonen. Als er in een groep voornamelijk wordt gelet op het vertonen van positief gedrag, zal dit naast de groepssfeer ook de onderlinge relaties tussen de kinderen én die met de leerkracht verbeteren.

Onderzoeksvraag 3:Op welke manier kan ik samen met de kinderen de groepssfeer en de groepscohesie verbeteren?

Hypothese van deze onderzoeksvraag:

Ik verwacht dat als de kinderen en ik ons bewust zijn van de factoren van een positieve groepssfeer, dat wij er samen voor kunnen zorgen dat hier ’s middags ook sprake van is. Een belangrijke voorwaarde voor een positieve groepssfeer is het aanwezig zijn van een sterke groepscohesie in de klas. Als hier sprake van is in de klas, dan zullen de kinderen meer verdraagzaam zijn als andere kinderen alternatief gedrag vertonen.

Deelvragen + Resultaten

Deelvraag 1:a Welke factoren zijn essentieel voor een positieve groepssfeer?

Activiteit:Een literatuurstudie uitvoeren naar groepssfeer.

Resultaten

Voorbereidend literatuuronderzoek:De groepssfeer in een klas wordt bepaald door interne en externe omstandigheden. De samenstelling van de groep, rolverdeling, vastgestelde normen en normveranderingen zijn voorbeelden van interne factoren die een bepalende rol spelen op de groepssfeer. Externe factoren zijn de maatschappij, de cultuur en de schoolorganisatie (Haas, 2006).De sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen vindt plaats binnen een pedagogisch klimaat in de klas en de school. Het leren en het bieden van ondersteuning door de leerkracht speelt zich af in een leeromgeving waarin zowel leerkracht als kinderen bepalend zijn. Het klassenklimaat wordt gevormd door de klassenorganisatie, leeromgeving en de omgangsstijl van de leerkracht. De school en

Pagina 22 van 39

Actieonderzoek 2012-2013 Merle Wissink VR4C

de klas moeten een veilige plaats zijn voor alle kinderen, want ze moeten zich op hun gemak voelen, zichzelf durven te zijn, zich geaccepteerd voelen en vertrouwen in zichzelf en anderen kunnen hebben. Om een goede groepssfeer te creëren en te behouden is het belangrijk dat een goed pedagogisch klimaat aanwezig is. Bij een goed pedagogisch klimaat moet er gedacht worden aan de organisatie en de omgangsstijl van leerkrachten (Van Meesbergen, 2005).

Aanvullend literatuuronderzoek:De groepssfeer (groepsklimaat) in de klas wordt bepaald door de algemene sfeer in de klas, onderlinge relaties, onderlinge communicatie, rollen in de groep en de groepscohesie in de groep. Als een leerkracht een analyse maakt aan de hand van onderstaande factoren van een positieve groepssfeer, dan kan dit bijdragen aan het verbeteren hiervan.

Algemene sfeer in de klas: de wijze waarop nieuwe kinderen worden opgenomen in de groep en de sfeer die in de klas aanwezig is (positief of negatief);

Onderlinge relaties: als er sprake is van een positieve groepssfeer, dan zijn er veel vriendschappen en weinig onderlinge conflicten tussen de kinderen;

Onderlinge communicatie: als er veel positieve informatie-uitwisseling tussen de kinderen plaatsvindt, dan wijst dit op een positieve groepssfeer;

Rollen in de groep: in een klas waarin er sprake is van een positieve groepssfeer, nemen de kinderen veel verschillende rollen op zich. Elk kind kan zichzelf zijn, omdat ieders rol gewaardeerd wordt door de andere kinderen;

Groepscohesie: hiervan is sprake als kinderen samenwerken, als kinderen betrokken zijn bij elkaar en als ze een ‘wij-gevoel’ ervaren (Nederlands Jeugd Instituut, 2011).

Een positieve groepssfeer wordt gekenmerkt door het aanwezig zijn van een veilige sfeer in de klas. Als een kind zich veilig voelt in de klas, dan kan hij effectief leren en werken (Prior en Van der Bolt, 2010).

Deelvraag 2:In welke mate is er sprake van groepscohesie in deze groep acht?

Activiteit:Een literatuurstudie uitvoeren naar groepscohesie.

Observeren van aspecten van groepscohesie in groep acht.

Voorafgaand aan een samenwerkingsopdracht met de kinderen bespreken wat samenwerken inhoudt

Voorbereidend literatuuronderzoek:Cohesie is een synoniem voor het begrip samenhang. Als er meer samenhang aanwezig is in een groep, dan is er sprake van meer cohesie. Volgens Keers en Wilke (1983, zoals beschreven in Weber, 2002) is cohesie het resultaat van alle krachten die op alle groepsleden werken om in een groep te blijven (Weber, 2002).

Aspecten die belangrijk zijn voor cohesie zijn de volgende: Attractiviteit: de mate waarin leden van een groep zich tot

elkaar aangetrokken voelen binnen deze groep; Waarde: als het deelnemen aan een groep een grote

waarde heeft voor de groepsleden, dan zullen zij naar cohesie streven;

Omvang van de groep: dit heeft invloed op de mate van cohesie binnen een groep, waarbij dit eerder bij een kleine dan bij een grote groep zal optreden. In een kleine groep leren mensen elkaar eerder en beter kennen, omdat de communicatie directer is en hierdoor kan een samenhorigheidsgevoel sneller ontstaan als in een grote(re) groep.

Pagina 23 van 39

Actieonderzoek 2012-2013 Merle Wissink VR4C

en wat daarbij belangrijk is. Een sterke cohesie hoeft niet altijd te leiden tot een succesvol

groepsresultaat, want dit hangt af van de doelen die de groep nastreeft en of die wel overeenkomen met de doelen die door de omgeving van deze groep als waardevol worden gezien (Weber, 2002).

Aanvullend literatuuronderzoek:Factoren die de mate van cohesie in een groep beïnvloeden zijn de volgende:

Attractiviteit: de mate waarin leden van een groep zich tot elkaar aangetrokken voelen binnen deze groep;

Waarde: als het deelnemen aan een groep een grote waarde heeft voor de groepsleden, dan streven zij naar cohesie. De waarde van deelname aan een groep zal groter zijn als groepsleden er veel voor moeten doen om onderdeel te worden van een groep (prestige);

Omvang van de groep: dit heeft invloed op de mate van cohesie binnen een groep, waarbij dit eerder bij een kleine dan bij een grote groep zal optreden. In een kleine groep leren mensen elkaar eerder en beter kennen, omdat de communicatie directer is en hierdoor kan een samenhorigheidsgevoel sneller ontstaan dan in een grote(re) groep (Weber, 2002);

Groepssamenstelling: als groepsleden iets gemeenschappelijks met elkaar hebben of op elkaar lijken, neemt vaak de mate van cohesie in een groep toe. Een grote rol spelen daarbij overeenkomsten in achtergrond, ervaringen, interesses en waarden en normen. Deze overeenkomsten zijn vooral van belang bij de interpersoonlijke cohesie. Een taakgerichte groep is minder gevoelig voor de invloed van deze factor, want deze groep is juist gebaat bij een bepaalde heterogene samenstelling van de groep. Bij het uitvoeren van een complexe taak is het namelijk essentieel dat er diversiteit van deskundigheden en meningen aanwezig is;

Taakgebonden factoren: een taak bevordert de mate van cohesie indien samenwerking is vereist en dit leidt tot de realisatie van het gemeenschappelijke groepsdoel. Als een groep een duidelijke taakomschrijving heeft, wordt de invloed van de groepssamenstelling op de cohesie minder. Situaties die met het uitvoeren van de taak te maken hebben krijgen dan meer invloed op de mate van groepscohesie. Als een taak belangrijk, uitdagend, duidelijk, doelgericht is en succes belooft voor de groepsleden, dan verhoogt dit de groepscohesie en maakt de groepssamenstelling hier geen verschil in;

Groepsgebonden factoren: als er sprake is van een concrete groepsvorming, nemen de cohesie krachten in een groep toe. Deze groepsvorming wordt beïnvloedt door de hoeveelheid tijd die groepsleden met elkaar doorbrengen. Als groepsleden langere tijd bij elkaar aanwezig zijn, dan zal dit de onderlinge band versterken. Ook speelt de stabiliteit van het lidmaatschap een rol in de groepsvorming. Als groepsleden een stabiel lidmaatschap bij de groep hebben, zal dit de cohesie van de groep vergroten;

Prestaties: als een groep succes heeft door middel van

Pagina 24 van 39

Actieonderzoek 2012-2013 Merle Wissink VR4C

het bereiken van resultaten betreffende hun groepstaak, zal dit de cohesie tussen de groepsleden versterken. Prestaties en cohesie beïnvloeden elkaar wederzijds, want het leveren van prestaties leidt tot cohesie, maar een sterke mate van cohesie leidt vaak tot prestaties;

Leiderschap: een groepsleider kan de cohesie in een groep beïnvloeden, namelijk door te zorgen dat de groepsleden op een efficiënte en doelgerichte wijze met elkaar samenwerken. Ook is het belangrijk dat hij zijn groepsleden tevreden houdt, door iedereen aan bod te laten komen in een bespreking en onderlinge wrijvingen te bespreken. Op deze manier beïnvloeden de onderlinge wrijvingen de groepssfeer niet en blijft een bepaalde mate van groepscohesie in stand;

Rivaliteit: de relatie met de omgeving is bepalend voor de mate van de cohesie binnen een groep. Het heeft namelijk invloed op de saamhorigheid tussen groepsleden, vooral als er sprake is van rivaliteit met andere groepen. Dit beïnvloedt namelijk de solidariteit binnen de eigen groep, waardoor het gemeenschappelijk belang en de onderlinge verbondenheid nog belangrijker wordt voor de groepsleden (Remmerswaal, 2006).

Praktijkonderzoek groepscohesie:Op verschillende stagedagen heb ik observaties uitgevoerd betreffende de aspecten van groepscohesie (vanuit de theorie van Weber en Remmerswaal). De klas is verdeeld in twee subgroepen, namelijk de jongens en de meisjes. Bij de meisjes is er sprake van stabiel lidmaatschap bij de subgroep, maar bij de jongens is er dagelijkse strijd over wie wel en niet bij de subgroep horen. De groep stelt zich nooit samen op als één groep, zelfs niet bij klassikale activiteiten als het uitvoeren van een maandviering. Het meisje (uit de probleemsituatie) hoort eigenlijk bij geen enkele subgroep, terwijl ze wel dezelfde interesses deelt met de andere meisjes. Er is dus best wel sprake van enige attractiviteit met hen, maar uit de observaties (en enkele gesprekken) bleek dat de andere meisjes niet met haar willen omgaan vanwege haar onvoorspelbare gedrag ’s middags. Bij de jongens is er constant onderlinge strijd over het leiderschap, want iedereen wil graag door de andere jongens gewaardeerd worden. De jongens hechten veel waarde aan het horen bij de subgroep, maar weten vaak zelf niet op welke manier ze zich nu moeten gedragen tegenover de andere jongens. Ze zijn erg druk met het vertonen van stoer gedrag naar elkaar, naar de andere kinderen en naar de leerkrachten. De omvang van de groep is twintig kinderen, een relatief kleine groep, maar toch is er weinig tot geen sprake van een saamhorigheidsgevoel. Eigenlijk hebben de kinderen best veel dingen met elkaar gemeen, namelijk overeenkomsten in achtergrond, ervaringen, interesses en waarden en normen. Toch zorgt dit er niet voor dat er sprake is van een sterke groepscohesie, vanwege het feit dat de meisjes en de jongens eigenlijk apart van elkaar functioneren in deze groep. De kinderen voeren soms samenwerkingsactiviteiten uit en het resultaat hiervan is wisselend. Er is dus soms wel sprake van dat samenwerken de groepscohesie versterkt, maar dit is vaak alleen het geval als de kinderen zelf de groepjes mogen kiezen. De meeste kinderen in deze klas zitten al acht jaar bij elkaar in de klas, maar er zijn ook enkele zittenblijvers en instromers. Doordat de meeste kinderen al langere tijd bij elkaar in de klas zitten is er een bepaald patroon ontstaan van hoe de kinderen met elkaar omgaan. Ik merkte tijdens de observaties dat sommige kinderen

Pagina 25 van 39

Actieonderzoek 2012-2013 Merle Wissink VR4C

moeite hebben met dit patroon. Zij willen graag dat de groepssfeer verandert in de klas, maar weten zelf niet hoe zij dit moeten veranderen. De kinderen hebben als groep samen eigenlijk nog nooit succes gehad, omdat zij geen gezamenlijke activiteiten uitvoeren. Zij voeren alleen activiteiten uit in hun subgroepen of in kleinere samenwerkingsgroepen tijdens een les. Deze twee laatst genoemde groeperingvormen zorgen er wel voor dat de groepscohesie in de subgroepen wordt versterkt, maar de groepscohesie van de groep als geheel wordt hierdoor niet versterkt. Ik merkte dat de meeste kinderen eigenlijk wel op een goede manier met elkaar willen omgaan, maar dat dit niet lukt omdat sommigen te negatief op elkaar gericht zijn. Tijdens de observaties werd duidelijk dat er bij beide subgroepen eigenlijk geen duidelijke leider is. Er wordt dus eigenlijk door niemand echt aangegeven op welke manier iedereen zich het beste kan gedragen om op deze manier de groepssfeer te verbeteren. Uit de observaties bleek dat vooral de jongens graag de rivaliteit willen aangaan met de jongens uit de groepen zes en zeven. Tijdens verschillende lessen kwamen kinderen uit deze groepen binnen om iets te vragen of af te geven en meteen maakten de jongens stoere opmerkingen om te laten zien dat zij de meeste macht hadden. Toch zorgt dit er naar mijn mening niet voor dat er solidariteit optreedt in de subgroep van de jongens, want ze gaan onderling ook de strijd met elkaar aan. Bij de meisjes is er totaal geen sprake van rivaliteit binnen de subgroep of met meisjes uit andere klassen. Naar mijn mening is er in deze groep weinig sprake van groepscohesie, omdat iedereen drukker is met het zoeken en behouden van zijn positie en rol in de groep dan met het zijn en ontwikkelen van een positieve groep.

Praktijkonderzoek samenwerken:Vooraf aan het uitvoeren van verschillende samenwerkingsopdrachten heb ik samen met de kinderen besproken wat samenwerken inhoudt en wat daarbij belangrijk is. De kinderen konden eigenlijk zelf vrij goed verwoorden wat samenwerken is, namelijk het leren van en met elkaar. De kinderen hebben dit vanaf groep één al geleerd, vanwege het feit dat het één van de pijlers is van de Daltonvisie die hun basisschool nastreeft. Echter merkte ik dat de kinderen dit wel goed konden verwoorden, maar minder goed in de praktijk konden uitvoeren. Samen met de kinderen is in de eerste les een woordweb gemaakt over wat samenwerken precies inhoudt. De kinderen gaven de volgende zaken aan: naar elkaar luisteren, overleggen, elkaar laten uitpraten, geduld hebben, elkaar respecteren, elkaar vertrouwen en iemand anders niet jouw wil opleggen. Daarna zijn de kinderen een samenwerkingsopdracht gaan uitvoeren, waarbij ik op de helft van de les klassikaal heb gevraagd hoe de samenwerking verliep en wat er beter kon. Op deze manier konden kinderen van elkaar leren en hun gedrag daarop aanpassen. Ook heb ik na de les met de kinderen gereflecteerd op de samenwerking, wat er goed ging en wat bij de volgende keer beter kon. Wat opviel was dat de kinderen dit aardig goed konden verwoorden en zelf ook hun eigen fouten durfden toe te geven. Door bij elke samenwerkingsopdracht de kinderen te laten herhalen wat samenwerken inhield en wat daarbij belangrijk was en ook aan het einde van de les op de samenwerking te reflecteren, verliepen naar mijn mening de samenwerkingsopdrachten beter. Dit was alleen niet het geval als de kinderen moesten samenwerken met kinderen waarmee zij in eerste instantie niet wilden samenwerken. Dit was vooral het geval bij het meisje en de jongens, waardoor er soms onderlinge conflicten ontstonden. Hierdoor werden andere groepen ook afgeleid en begonnen andere jongens zich ermee te bemoeien

Pagina 26 van 39

Actieonderzoek 2012-2013 Merle Wissink VR4C

zodat de probleemsituatie weer ontstond. De andere kinderen vonden het dan moeilijk om deze kinderen te blijven wijzen op wat belangrijk is bij het samenwerken. Ik merkte dat als de kinderen zelf de groepjes mochten indelen, het veel beter verliep en dat dit de groepssfeer ten goede kwam. Uit deze lessen heb ik opgemaakt dat het voor kinderen erg belangrijk is dat zij ervaren dat zij door samen iets te doen meer kunnen bereiken dan door iets individueel te doen. Als het samenwerken met anderen niet opleverde wat zij ervan verwacht hadden (het samen oplossen van een opdracht), dan gaven zij in de reflectie aan dat ze het net zo goed alleen hadden kunnen uitvoeren.

Wat moet ik nu als leerkracht kennen en kunnen om dit te realiseren?

Als leerkracht is het belangrijk om een positieve groepssfeer en een sterke groepscohesie te creëren, vanwege het feit dat dit de betrokkenheid van de kinderen vergroot. Door aandacht te besteden aan het verbeteren van de groepssfeer en groepscohesie wordt het welbevinden van de kinderen bevordert. De kinderen zullen zich veiliger en meer gewaardeerd gaan voelen. Het is belangrijk om als leerkracht aandacht te besteden aan de groepsvorming in de klas, omdat dit van invloed is op de groepssfeer. Als een groep zich in de eerste weken van het jaar vormt, dan worden er door de kinderen zelf bepaalde (positieve of negatieve) groepsnormen opgesteld. Een leerkracht kan hier een bepalende rol in hebben door kinderen duidelijk te maken op welke manier hij graag wil dat kinderen met elkaar omgaan en welke verwachtingen daarbij aan ze gesteld worden.De manier waarop een leerkracht omgaat met de kinderen speelt een grote rol in het aanwezig zijn van een positieve groepssfeer en een sterke groepscohesie. Een leerkracht moet ervoor zorgen dat kinderen zich op hun gemak voelen, zichzelf durven te zijn, zich geaccepteerd voelen door anderen en vertrouwen in zichzelf en in andere kinderen hebben.

Conclusie Om te spreken van een positieve groepssfeer en een sterke groepscohesie is het belangrijk dat er sprake is van een pedagogisch klimaat. De leerkracht speelt hier een belangrijke rol in, omdat hij kan zorgen voor een veilige sfeer waarin de kinderen kunnen leren en werken. Uit het praktijkonderzoek bleek dat in deze klas er sprake is van een negatieve groepssfeer en een zwakke groepscohesie. In voorgaande jaren is er een bepaald patroon ontstaan op welke manier de kinderen met elkaar omgaan. Het is daarom belangrijk dat kinderen zich meer bewust worden van de effecten van hun gedrag. Als de kinderen meer verdraagzaam zijn als een ander alternatief gedrag vertoont, dan zal dit de groepssfeer en groepscohesie ten goede komen. Belangrijk is dat kinderen zich veilig gaan voelen in deze groep, zodat iedereen het gevoel krijgt dat hij/zij gewaardeerd wordt. Naar mijn mening kan er dan pas efficiënt gewerkt worden aan het verbeteren van de groepssfeer en de groepscohesie.

Pagina 27 van 39

Actieonderzoek 2012-2013 Merle Wissink VR4C

Eindconclusie en ontwikkelpunten

a. Wat kan ik nu concluderen? Wat weet ik nu meer over het probleem of de uitdaging in de werksituatie? Hoe ben ik dichter bij het realiseren van de gewenste werksituatie gekomen?

Na het uitvoeren van bovenstaande activiteiten heb ik gemerkt dat de probleemsituatie uit veel meer aspecten bestaat dan ik van te voren had gedacht. Door er meer aandacht aan te besteden is er wel verbetering opgetreden in de groepssfeer ’s middags, maar toch is de gewenste werksituatie nog niet geheel behaald. Achteraf realiseer ik mij dat het ook niet haalbaar was om dit probleem op te lossen, maar dat ik meer gericht was op de manier hoe ik er beter mee kon omgaan. Het lukt mij nog niet helemaal om de situatie te voorkomen/verhelpen, maar dit gaat wel steeds beter.De probleemsituatie was eigenlijk gericht op het gedrag van het meisje en een aantal jongens, maar ik heb vooral gemerkt dat het ook ging om mijn kennis en vaardigheden als leerkracht. Door dit onderzoek ben ik mij veel bewuster geworden van het feit dat een leerkracht zo’n bepalende rol heeft in de sociale ontwikkeling van kinderen. Je hebt als leerkracht een belangrijke invloed op het groepsgebeuren, waarbij er als eerste gezorgd moet worden voor het aanwezig zijn van een positief pedagogisch klimaat in de klas. Naar mijn mening is hier nog geen sprake van in deze klas, waardoor kinderen zich niet veilig voelen, zichzelf niet durven te zijn en ook niet voor zichzelf durven te kiezen. Op deze manier is het lastig om de groepssfeer en de groepscohesie te verbeteren in deze klas, omdat de kinderen te druk zijn met hun eigen rol en positie in de groep te vinden en te behouden. Op mijn stageschool is in de afgelopen jaren vaak gekeken naar wat de kinderen moesten veranderen in hun gedrag, maar ik denk dat er juist gekeken had moeten worden naar het leerkrachtgedrag in deze situatie. Ondanks het feit dat de gewenste werksituatie niet geheel is behaald, denk ik wel dat dit onderzoek een goede stap in de richting is geweest in het verbeteren van de groepssfeer in deze klas. De kinderen zijn zich nu namelijk meer bewust van de effecten van hun gedrag en ik weet nu dat ik een belangrijke bepalende rol speel in de probleemsituatie. Door hier meer aandacht aan te besteden, samen met de kinderen, kan ik ervoor zorgen dat de groepssfeer (en de groepscohesie) verbeterd wordt in de rest van het schooljaar.

b. Wat zal ik - gegeven de conclusies - nu bij moeten leren? Welke competenties zal ik verwerven om de gewenste werksituatie te realiseren? Welke kennis, vaardigheden en persoonskenmerken zal ik me eigen moeten maken?

In de hierboven geschreven conclusie komt naar voren dat ik mij meer bewust moet worden van de invloed die mijn leerkrachtgedrag kan hebben in de sociale ontwikkeling van kinderen om daarmee de gewenste werksituatie te bereiken. Ik moet mij meer gaan ontwikkelen op de volgende punten:

Het zorgen voor een positief pedagogisch klimaat in de klas; Bewust worden van de sociale rollen die kinderen op zich nemen in een groep; Gesprekken voeren met kinderen om de relatie met kinderen in stand te houden en

waar nodig te verbeteren; Gesprekken voeren met kinderen om ze inzicht te bieden in hun eigen gedrag en de

effecten daarvan; Positief naar kinderen kijken, zodat het positieve gedrag van kinderen wordt gezien; Complimenten geven aan de kinderen, waardoor zij het gevoel krijgen dat ze

gewaardeerd worden (verbaal en non-verbaal); Het meer negeren van negatief gedrag; Aandacht blijven besteden aan (het verbeteren van) de groepssfeer en de

groepscohesie.

Om de gewenste werksituatie te bereiken is het ook belangrijk dat ik aandacht blijf besteden aan de volgende aspecten:

Met anderen (mentor, teamleden, medestudenten) overleggen over praktijksituaties, omdat we op deze manier van elkaar kunnen leren;

Theorie koppelen aan de praktijk, want ik weet vaak goed hoe het in de literatuur staat beschreven, maar deze kennis moet ik meer gaan toepassen in de praktijk;

Rust bewaren en dit ook blijven uitstralen naar de kinderen; Consequent zijn in regels toepassen, zodat de kinderen weten waar ze aan toe zijn.

Pagina 28 van 39

Actieonderzoek 2012-2013 Merle Wissink VR4C

Hoe ga je dit delen met anderen?Denk aan: leerlingen, mentor, ouders, teamleden, directie, critical friends en deskundigen?Ik ga de resultaten delen met mijn mentor, andere teamleden en critical friends door er met hen over te praten, zodat zij ook betrokken blijven bij het uitvoeren van het verdere onderzoek. Ik denk dat het goed is om hier met deze betrokkenen over te praten, vanwege het feit dat er van elkaars ervaringen geleerd kan worden. Door middel van het maken van een powerpoint-presentatie ga ik samen met een aantal medestudenten over deze probleemsituatie in gesprek. Ik hoop dat ik hierdoor nog meer handvatten krijg die ik kan toepassen in de probleemsituatie het komende half jaar in deze groep.

Stap 5Anders gaan werken op basis van de gevonden oplossingen voor het probleem of de blauwdruk voor een nieuwe werksituatie. Tijdens het schrijven van deze stap is mijn stage in deze stageklas beëindigd door een samenloop van omstandigheden. Hierdoor kan ik onderstaande activiteiten niet daadwerkelijk uitvoeren, maar heb ik wel een implementatieplan gemaakt van de manier waarop ik wilde gaan werken om de gewenste werksituatie te bereiken.

1.Met welke aspecten van het ‘opgeloste’ probleem of de nieuwe werksituatie gaan we aan de slag, hoe doen we dat? Implementatieactiviteiten worden gepland aan de hand van het onderstaande stramien en worden vervolgens uitgevoerd.

Activiteit Periode Evaluatie (hoe controleer je dat de beoogde activiteit het gewenste effect heeft?)

Graag had ik in deze klas oefeningen van Kanjertraining willen uitvoeren, maar helaas is dit niet mogelijk zonder daarvoor een cursus gevolgd te hebben. Daarom is er gekozen om werkvormen van Coöperatief leren aan te bieden aan de kinderen. Op deze manier leren ze met elkaar samen te werken, waardoor de groepssfeer en groepscohesie in de groep verbeterd kan worden.

Vanaf week 2 t/m week 13 (uitgezonderd van de weken 6 en 8).

In deze activiteit zijn de volgende ontwikkelpunten opgenomen:

Het zorgen voor een positief pedagogisch klimaat in de klas;

Bewust worden van de sociale rollen die kinderen op zich nemen in een groep;

Aandacht blijven besteden aan (het verbeteren van) de groepssfeer en de groepscohesie.

Voor deze klas is het belangrijk dat er sprake is van een veilige sfeer in de klas, waarin zij van en met elkaar kunnen leren. Zij moeten ervaren dat ze door samen iets te doen meer kunnen bereiken dan door iets individueel te doen.

Het evalueren van deze activiteit vindt plaats op twee manieren, namelijk:

Met de leerlingen: vooraf aan de

Pagina 29 van 39

Actieonderzoek 2012-2013 Merle Wissink VR4C

activiteit bespreek ik met de kinderen wat samenwerken inhoudt, tijdens de les bespreek ik hoe de samenwerking verloopt en na de les wordt de samenwerking besproken en wat er in de volgende activiteit beter kan;

Met de mentor: na de gegeven lessen met hem overleggen op welke manier de les is verlopen, wat er goed ging en waar ik de volgende keer meer aandacht aan moet besteden. Ook het gedrag van de kinderen wordt hierin besproken, waardoor eventuele vooruitgang of opvallende dingen gezien worden.

Door gebruik te maken van Classdojo wordt er gekeken naar het positieve gedrag van kinderen. Als de kinderen bepaald positief gedrag laten zien (zoals opletten tijdens instructie, stil zijn tijdens zelfstandig werken of hulp geven aan buurman/buurvrouw) krijgen zij een beloning in de vorm van punten. Aan het eind van de dag kan ik dan van elk kind (laten) zien hoe hij zich heeft gedragen en dit samen met de kinderen bespreken om inzicht te geven in hun eigen gedrag.

Vanaf week 9 t/m week 13(i.v.m. voorjaarsvakantie in week 8)

In deze activiteit zijn de volgende ontwikkelpunten opgenomen:

Het meer negeren van negatief gedrag;

Positief naar kinderen kijken, zodat het positieve gedrag van kinderen wordt gezien;

Complimenten geven aan de kinderen, waardoor zij het gevoel krijgen dat ze gewaardeerd worden (verbaal en non-verbaal);

Door positief naar kinderen te kijken en hun positieve gedrag te complimenteren, zal dit ervoor zorgen dat er sprake is van een positievere groepssfeer en de kinderen verkrijgen op deze manier ook inzicht in hun eigen gedrag.

Het evalueren van deze activiteit vindt plaats op drie manieren, namelijk:

Met de leerlingen: de kinderen zien na elke les welke kinderen punten hebben gekregen voor hun positieve gedrag. Aan het eind van de dag wordt kort met de kinderen besproken hoe het is gegaan en worden opvallende dingen benoemd;

Met de mentor: na elke dag bespreek ik met hem het gedrag van de kinderen, zoals eventuele vooruitgangen of opvallende dingen;

Met de ouders: tijdens de ouderavonden kan ik door middel van het laten zien van de resultaten ze inzicht bieden in het gedrag van hun kind en daarover in gesprek gaan.

Het blijven voeren van gesprekken met de kinderen om op deze manier ze bewust te maken van hun eigen gedrag en de effecten

Vanaf week 2 t/m week 13 (uitgezonderd van de weken 6 en 8).

In deze activiteit zijn de volgende ontwikkelpunten opgenomen:

Gesprekken voeren met kinderen om de relatie met kinderen in stand te houden en waar nodig te

Pagina 30 van 39

Actieonderzoek 2012-2013 Merle Wissink VR4C

daarvan. Tijdens een vorige bespreking van bovenstaande heb ik gemerkt dat de kinderen zelf goed kunnen verwoorden op welke manier de probleemsituatie wordt veroorzaakt en op welke manier ze deze situatie kunnen veranderen (verbeteren).

verbeteren; Gesprekken voeren met kinderen

om ze inzicht te bieden in hun eigen gedrag en de effecten daarvan;

Door met kinderen hier verder over in gesprek te gaan wil ik graag bereiken dat kinderen merken dat ik de probleemsituatie serieus neem en graag wil verbeteren.

Het evalueren van deze activiteit vindt plaats op twee manieren, namelijk:

Met de kinderen: aan het eind van deze activiteit met de kinderen bespreken hoe ze dit gesprek hebben ervaren;

Met de mentor: na deze activiteit met hem bespreken wat er met de kinderen is besproken en vragen om tips voor het volgende gesprek.

2.Resultaten naar aanleiding van de evaluaties van de uitvoering van het implementatieplan:

Welke ontwikkelpunten zijn gerealiseerd? Op welke manier is dit gelukt?

Het is helaas niet mogelijk om het vervolgonderzoek te evalueren, omdat ik dit zelf niet heb kunnen uitvoeren. In het afsluitende gesprek op mijn stageschool gaf mijn mentor aan dat hij door middel van dit onderzoek zich bewuster is geworden van zijn rol binnen de probleemsituatie en het functioneren van de groep opzich. Hij wil in het komende half jaar graag de grip terug krijgen op de groep, waarbij hij aangaf dat hij dit mede kan bereiken door meer aandacht te besteden aan de sociale aspecten van de groep. Ik heb toen aangegeven welke activiteiten ik nog wilde gaan ondernemen om de groepssfeer te verbeteren en hierop reageerde hij dat hij deze activiteiten meenam in zijn aanpak. Ik verwacht dat, als hij de activiteiten daadwerkelijk gaat uitvoeren, hij kan zorgen voor een positief pedagogisch klimaat in de klas. Hierdoor zullen de probleemsituatie en de onderlinge ruzies voorkomen/verminderd kunnen worden en op deze manier zal de groepssfeer verbeterd worden.

Welke ontwikkelpunten vragen om een langer traject? Welke tips kun je jezelf of de leerkracht meegeven?De ontwikkelpunten die om een langer traject vragen zijn de volgende:

Het zorgen voor een positief pedagogisch klimaat in de klas; Gesprekken voeren met kinderen om de relatie met kinderen in stand te houden en

waar nodig te verbeteren; Gesprekken voeren met kinderen om ze inzicht te bieden in hun eigen gedrag en de

effecten daarvan; Aandacht blijven besteden aan (het verbeteren van) de groepssfeer en de

groepscohesie.

Tijdens het laatste gesprek met mijn mentor (voor de kerstvakantie) gaf hij aan dat hij graag wil werken aan de problemen die zich voordoen in de groep, maar ik denk dat dit voor het merendeel van de kinderen te laat komt. De kinderen hebben zich jarenlang naar mijn mening niet veilig gevoeld om zichzelf te kunnen en durven zijn en dit heeft de probleemsituatie versterkt. Natuurlijk is het belangrijk dat in het laatste half jaar van hun basisschoolperiode er nog voor gezorgd wordt om een positief pedagogisch klimaat te scheppen, waardoor de kinderen zich prettig gaan voelen in de klas. Het vervolgonderzoek loopt tot week dertien, maar het blijft belangrijk om daarna ook aandacht te besteden aan de sociale ontwikkeling van de kinderen. Op deze manier kan er in de laatste maanden van hun basisschoolperiode nog voor gezorgd worden dat ze zich bewuster worden van hun eigen gedrag, kunnen ze leren dat ze meer verdraagzaam naar elkaar moeten zijn en dit zal de

Pagina 31 van 39

Actieonderzoek 2012-2013 Merle Wissink VR4C

groepssfeer en groepscohesie ten goede komen. Een tip voor de leerkracht is om echt samen met de kinderen het probleem op te lossen, omdat op deze manier niet alleen de relatie met de kinderen onderling wordt verbeterd, maar ook die met de leerkracht.

In hoeverre is de gewenste werksituatie nu gerealiseerd?Op het moment dat ik mijn stage in deze klas beëindigde, was de gewenste werksituatie nog niet behaald. Wel zag ik dat er vorderingen waren gemaakt in het gedrag van de kinderen en in mijn eigen leerkrachtgedrag. De probleemsituatie deed zich ’s middags minder vaak voor en daardoor was de groepssfeer positiever. Als de bovenstaande activiteiten, naast de andere sociale activiteiten, worden uitgevoerd, dan verwacht ik dat het bereiken van de gewenste werksituatie haalbaar is. Belangrijk in deze klas is dat alle kinderen en de leerkracht gaan beseffen dat zij hun denk-/handelingspatroon zelf moeten veranderen om de groepscohesie en daarmee de groepssfeer te verbeteren.

Pagina 32 van 39

Actieonderzoek 2012-2013 Merle Wissink VR4C

Stap 6

Uitwisselen en bespreken van de inzichten die je hebt opgedaan.

Presentatie van het actieonderzoek

In een PowerPoint presentatie worden de volgende aspecten gepresenteerd:

1. De aanvankelijke problematiek of uitdaging.2. Een schets van de gewenste werksituatie.3. De relevante aspecten van de problematiek of de uitdaging.4. Onderzoeksvragen en onderliggende hypothesen.5. Organisatie, vorm en planning van het onderzoek.6. Onderzoeksresultaten: conclusies en ontwikkelpunten.7. Te ondernemen (of reeds ondernomen) implementatieactiviteiten; implementatieresultaten. 8. Samenhang met andere onderwijskundige problematiek/concepten: verdieping en voortgang.

De powerpoint neem je op als bijlage bij het actieonderzoek.

Intervisie of collegiaal overleg

Om tot verbreding èn verdieping van de problematiek te komen is overleg met alle bij het onderzoek betrokken èn anderen in de school gewenst. Op intervisieachtige wijze kunnen problemen, ideeën, onderzoeksresultaten, implementatieresultaten e.d. geëvalueerd en gespiegeld worden aan onderwijsconcepten als:- adaptief onderwijs- ontwikkelingsgericht onderwijs- sociaal constructivistische leren en onderwijzen- competentiegericht leren en onderwijzen,- het nieuwe leren - e.d.Op deze manier worden nieuwe ideeën, nadere uitwerkingen, transfermogelijkheden, inzicht in samenhangen etc. gegenereerd. Het een en ander kan weer bijdragen aan een nog meer verdiept inzicht in problematiek, oplossingsrichtingen en operationalisering van uitdagingen.

Beknopt verslag van de discussie in een door jou samengestelde groep van deskundigen of een colgroep

Aanwezigen tijdens de presentatie: Eline Kuska; Aranka Bedö.

Nadat ik mijn presentatie had gegeven, werd tijdens de discussie al snel duidelijk dat de probleemsituatie voor allebei herkenbaar was. De discussie ging vooral over het gedrag van de kinderen, de gekozen activiteiten, de conclusies en hun ervaringen met een soortgelijke situatie. Uit dit onderzoek bleek dat vooral de rol van de leerkracht belangrijk was in de probleemsituatie. Daardoor had ik van te voren drie stellingen opgesteld, omdat ik wilde dat de discussie ook vooral hierover zou gaan. Door hier met elkaar over te praten, onze meningen en ervaringen te delen, konden we van elkaar leren. De discussie heeft er naar mijn mening voor gezorgd dat er verdieping en verbreding in de probleemsituatie is ontstaan.

Stelling 1: Het ontbreken van een positief pedagogisch klimaat hoeft niet altijd voor een negatieve groepssfeer te zorgen;Bij deze stelling kwam naar voren dat het pedagogische klimaat alles omvat dat zorgt voor de sfeer in een groep. Als er geen sprake is van een positief pedagogisch

Pagina 33 van 39

Actieonderzoek 2012-2013 Merle Wissink VR4C

klimaat, dan zal dit voor een negatieve groepssfeer zorgen. Er is dan geen duidelijkheid over regels en structuren, waardoor er op diverse manieren wrijving kan ontstaan. Kinderen moeten zich veilig voelen op school en in de klas. De leerkracht moet dit proces begeleiden en daarom als eerste zorgen voor het aanwezig zijn van een positief pedagogisch klimaat.

Stelling 2: Een leerkracht trekt een kind met adhd vaak voor;Bij deze stelling kwamen twee visies naar voren door diverse ervaringen. De eerste visie is doordat het kind tijdens een les vaak druk gedrag vertoont, de leerkracht hem/haar vooral veel negatieve aandacht geeft. Vaak wordt een kind met adhd afgezonderd van de klas, zodat andere kinderen niet worden afgeleid. Een kind met adhd wordt dus niet voorgetrokken, maar juist achtergesteld ten opzichte van de andere kinderen. De tweede visie is dat de leerkracht een kind met een speciale begeleiding/leerbehoefte vaak voortrekt. Je geeft het kind vaker een beurt om iets te vertellen, omdat je weet dat hij/zij het moeilijk vindt om er niet doorheen te praten. Ook wordt bepaald gedrag van zo’n kind eerder door de vingers gezien, omdat je hem/haar niet constant wilt corrigeren.

Stelling 3: Het aanwezig zijn van problemen op sociaal gebied in de klas geeft blijk van een geringe betrokkenheid van de leerkracht.Bij deze stelling werd vooral duidelijk dat in een groep soms de rollen al helemaal verdeeld en eigen gemaakt zijn door de kinderen. Het is dan voor een leerkracht in groep acht moeilijk om dit te veranderen, omdat dit al in eerdere jaren is ontstaan. Een klas bestaat uit verschillende kinderen die diverse problemen kunnen hebben, waarbij er ook sprake kan zijn van problemen op sociaal gebied. Een leerkracht kan dan enorm betrokken zijn bij de kinderen, maar niet in staat zijn om deze problemen op te lossen. Sommige (sociale) problemen zijn erg complex, waardoor het lastig is om als leerkracht hier invloed op uit te oefenen. Wel moet een leerkracht bewust blijven van zijn rol in de sociale ontwikkeling van kinderen, want ieder kind moet zich vertrouwd en veilig kunnen voelen in een groep.

Pagina 34 van 39

Actieonderzoek 2012-2013 Merle Wissink VR4C

Literatuurlijst

Alkema, E., Dam, E. van., Kuipers, J., Lindhout, C., & Tjerkstra, W. (2006). Meer dan onderwijs. Assen: Van Gorcum.

B-Basic (n.d.). Kinderen positief belonen. Verkregen op woensdag 14 november, 2012, van http://b-basic.eu/waarom-kinderen-positief-belonen-werkt/

Braam, T. (2002). Belbin Teamrollenmodel. Verkregen op woensdag 14 november, 2012, van http://www.menscentraal.nl/wetenswaardig_Belbin.html

Haas, T. (2006). Parallelprocessen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Hoijtink, T. (2001). De kracht van groepen: normen en rollen (pp. 17-36). Houten: Bohn

Stafleu Van Loghum. Meersbergen, E.V. (2005). De rol van de procesbegeleider bij het leren van

leerkrachtcompetenties. Amsterdam: Vrije Universiteit. Mensen in bedrijf (2003). De 9 teamrollen van Belbin. Verkregen op woensdag 14

november, 2012, van http://werkenmetteamrollen.nl/Werken-met-Teamrollen/De-9-teamrollen.asp

Nederlands Jeugd Instituut (2011). Vijf aspecten groepssfeer. Verkregen op donderdag 15 november, 2012, van http://www.nji.nl/eCache/DEF/1/41/716.html

Peters, M. (2009). Je kind stimuleren om positief gedrag te vertonen. Verkregen op woensdag 14 november, 2012, van http://www.anababa.nl/opvoeding/praktijk/techniek-en-strategie/positief-gedrag-stimuleren

Prior, F. & Bolt, L. van der. (2010). Baas in eigen soap. Sociale competenties oefenen in alle lessen. Utrecht: APS en Sardes.

Remmerswaal, J. (2006). Begeleiden van groepen. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Robbins, S. (2006). Gedrag in organisaties. Amsterdam: Pearson Education Benelux

B.V.. Vincke, J. (2002). Sociologie. Een klassieke en hedendaagse benadering (pp. 344).

Gent: Academia Press. Weber, A. (2002). Gedrag: de basis van management. Arnhem: MB&S.

Pagina 35 van 39

Actieonderzoek 2012-2013 Merle Wissink VR4C

Bijlage PowerPoint-presentatie Actie-onderzoek

Pagina 36 van 39

Actieonderzoek 2012-2013 Merle Wissink VR4C

Pagina 37 van 39

Actieonderzoek 2012-2013 Merle Wissink VR4C

Pagina 38 van 39

Actieonderzoek 2012-2013 Merle Wissink VR4C

Pagina 39 van 39

Actieonderzoek 2012-2013 Merle Wissink VR4C

Pagina 40 van 39

Actieonderzoek 2012-2013 Merle Wissink VR4C

Pagina 41 van 39

Actieonderzoek 2012-2013 Merle Wissink VR4C

Pagina 42 van 39

Actieonderzoek 2012-2013 Merle Wissink VR4C

Pagina 43 van 39