Opleidingen in Diagnose

117

Transcript of Opleidingen in Diagnose

Page 1: Opleidingen in Diagnose
Page 2: Opleidingen in Diagnose

OPLEIDINGEN IN DIAGNOSE

Opleidingsbeleid voor functielaborantenen andere diagnostisch medewerkers,in samenhang met arbeidsmarkt-,organisatorisch- en personeelsbeleid.

drs.K.Brouwer

Groningen, juli 1994

BROUWER Onderzoek Ontwikkeling en Adviesbeleidsgericht onderzoekdeskundigheidsbevorderingorganisatie ontwikkelingmanagement adviezen

S.O.J.Palmelaan 1979728 VJ Groningen050-5268385

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilmof op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaandetoestemming van de auteur.

Page 3: Opleidingen in Diagnose

Inhoud____________________________________________________________________

Leeswijzer 1

Hoofdstuk 1. Project functielaboranten 3

Hoofdstuk 2. De arbeids- en opleidingenmarkt2.1. De arbeidsmarkt in de gezondheidszorg 72.2. Vraag en aanbod van functielaboranten 92.3. Ontwikkelingen in het onderwijs 142.4. Arbeidsmarkt en opleidingsbeleid 18

Hoofdstuk 3. Het organisatorisch, personeels- en opleidingsbeleid3.1. Organisatorisch beleid 213.2. Personeels- en opleidingsbeleid 263.2.1. Personeelsvoorziening 263.2.2. Instroom in beroep en opleiding 283.2.3. Taakverdeling en werkorganisatie 293.2.4. Functie-innovatie en kwaliteit 31

Hoofdstuk 4. De beroepen4.1. Het beroepenveld in de gezondheidszorg 364.2. Wettelijke regelingen 394.2.1. Wet BIG 394.2.2. Kwaliteitswet Zorginstellingen 404.2.3. Leidschendamse afspraken 414.3. Taakgebieden en werkzaamheden 424.4. Patiëntenonderzoek 45

Hoofdstuk 5. De opleidingen5.1. Functies van initiële beroepsopleidingen 505.2. Beroepsinhouden en opleidingen 535.3. Patiëntenonderzoek en opleidingen 555.4. Praktijkopleiding 585.5. Variaties en varianten 595.6. Kennis, vaardigheden en houdingen 64

Hoofdstuk 6. Samenvatting, conclusies, aanbevelingen6.1. Samenvatting 686.1.1. Arbeidsmarkt en personeelsvoorziening 686.1.2. Organisatorisch-, personeels- en opleidingsbeleid 706.1.3. De beroepen 716.1.4. De opleidingen 736.2. Aanbevelingen 756.2.1. Arbeidsmarkt en personeelsvoorziening 756.2.2. Organisatie en personeel 776.2.3. Opleidingen 79

Bijlagen & Literatuur

Page 4: Opleidingen in Diagnose

1

LEESWIJZER

Hoofdstuk 1. Project functielaboranten. In het inleidende hoofdstuk staat beschreven hoe en met welke bedoelingen het project totstand kwam, welke onderzoeksactiviteiten zijn ondernomen, hoe belanghebbenden er in zijnbetrokken en welke tussentijdse resultaten het heeft opgeleverd.

Hoofdstuk 2. De arbeids- en opleidingenmarkt. De arbeidsmarkt van de gezondheidszorg vertoont bijzondere kenmerken. De voorspellingenvoor de personeelsvoorziening vallen ongunstig uit. Instellingen hebben beleidsmatig weinigaandacht voor functielaboranten. Het opleidingsaanbod is onvoldoende afgestemd op ontwik-kelingen op arbeidsmarkt en onderwijsveld. Instroomvereisten zoals een fulltime aanstellingen Havo/Vwo zullen niet langer houdbaar blijken. Zeker de helft van alle beoefenaren heefteerst een andere beroepsopleiding gevolgd. Het opleidingsaanbod sluit hier niet in allegevallen op aan. Instellingen gebruiken de beschikbare infrastructuur om de personeelsvoor-ziening te sturen onvoldoende. De deel-arbeidsmarkten van de groepen beïnvloeden elkaar.Zij worden nu 'gereguleerd' door vele ad hoc beslissingen. Opleidingen onttrekken zich aande invloed van de instellingen.

Hoofdstuk 3. Het organisatorisch-, personeels- en opleidingsbeleid. Het diagnostisch onderzoek krijgt op zeer verschillende wijze een plek in de organisatie. Datis niet het resultaat van welbewuste sturing van het produktieproces op grond van bedrijfs-doelstellingen. Er is een opleidingsstructuur ontstaan van strak gescheiden 'beroepen'. Ditwordt door de organisatiestructuur gelegitimeerd. Een overgang naar een andere 'beroepsko-lom' is bijna onmogelijk. De organisatiestructuur is een middel om een meer brede en flexi-bele inzet van personeel te realiseren. Grenzen tussen de vakgebieden zijn niet eenduidig,tijdelijk en vloeiend. De diversiteit in organisatorische indelingen bemoeilijkt afstemmingvan de scholing op de inhoud van functies. Aantrekkelijk en kwalitatief volwaardig werk isvan belang bij de werving van personeel en draagt bij aan verloopbeheersing. Het afzonderenvan het routinematige diagnostische onderzoek in aparte functies past daar niet in.

Hoofdstuk 4. De beroepen. De sector is gevoelig voor afwisselende tekorten en overschotten aan personeel. Het oplei-dingsaanbod houdt de gescheiden beroepskolommen in stand. Het (voort)bestaan van afge-grensde 'professies' heeft allerlei negatieve gevolgen. Professionalisering leidt tot weinigflexibel inzetbare medewerkers en een gering loopbaanperspectief. Wettelijke erkenning vanberoep en opleiding is voor functielaboranten een onbegaanbare route. Opleidingen dragenbij aan de bevordering van de kwaliteit van de beroepsuitoefening. De profielen van taakge-bieden en werkzaamheden van diagnostisch medewerkers komen sterk met elkaar overeen.Voorzover er verschillen zijn kan men deze vinden in de patiëntenonderzoeken die aan eenvakgebied kunnen worden toebedeeld. Grensoverschrijdingen komen veelvuldig en op groteschaal voor. Een deel van het onderzoek is niet aan beroepsgroepen toe te wijzen. Hetopleidingsaanbod houdt noch rekening met overeenkomsten in taakinhouden, noch met derelatief open grenzen tussen de beroepsdomeinen.

Page 5: Opleidingen in Diagnose

2

Hoofdstuk 5. De opleidingen.Opleiden voor een functie betekent meer dan scholing in (vak-)technische en methodischekennis en vaardigheden. In de gezondheidszorg zijn ook sociale en verpleegkundige kennis,vaardigheden en houdingen vereist. De taakgebieden en werkzaamheden van diagnostischmedewerkers maken scholing nodig in functieondersteunende werkzaamheden en in takendie de beroepsuitoefening overstijgen. Slechts een deel van het initieel onderwijs voorfunctielaboranten leidt op voor de volle breedte van de taakuitoefening. Afbakening tussenvakgebieden is niet scherp, varieert en verandert. De functies van diagnostisch medewerkerslopen uiteen, ook binnen een vakgebied. Wil men toe naar een goed en gedegen opleidings-aanbod, dat bovendien is afgestemd op de feitelijke werkzaamheden, dan vormt deze diversi-teit een belemmering. Onderwijskundig valt er veel af te dingen op de systematiek van hetpraktijkdeel van opleidingen voor functielaboranten. De vormgeving van opleidingen varieertsterk. Deze diversiteit valt niet te legitimeren vanuit verschillen in positie in de organisatie enis evenmin te verklaren vanuit verschillen in taakinhouden. De opleidingsvraag bestaat, naasteen vervangings- en uitbreidingsvraag, uit een grote inhaalvraag. Meer dan een derde is nietformeel geschoold. Vakgrensoverschrijdingen maken het wenselijk dat scholing in onderd-elen van disciplines mogelijk wordt.

Hoofdstuk 6. Samenvatting, conclusies, aanbevelingen.In 6.1. wordt de inhoud van hoofdstukken twee tot en met vijf samengevat. De aanbevelingenin 6.2. vallen uiteen in drie beleidsterreinen: arbeidsmarkt en personeelsvoorziening, organi-satorisch en personeelsbeleid en, tot slot, opleidingen. De werking van de arbeidsmarkt voordiagnostisch medewerkers moet kwantitatief en kwalitatief beter worden gestuurd. HetTripartite Sector Overleg is een bruikbaar instrument, ook voor minder omvangrijke beroeps-groepen. Door overeenkomsten met centrale scholen of het dagonderwijs kunnen zieken-huizen de instroom kwantitatief en kwalitatief sturen. De (her)indeling van diagnostischonderzoek in afdelingen moet leiden tot een goede verdeling van verantwoordelijkheden. Deintern-organisatorische heroverweging moet worden aangevuld met een proces van functiein-novatie gericht op het totstandkomen van kwalitatief volwaardige functies. Aanbevolenwordt een beroepsvoorbereidende periode die breed voorbereidt op een functie als diagnos-tisch medewerker en die voor alle beoefenaren inhoudelijk hetzelfde is. Deze periode is tebeschouwen als noodzakelijk traject voordat men instroomt in een beroepsopleiding in eenbepaald vakgebied. Daarna bekwaamt men zich nader in één der vakgebieden; een beroeps-kwalificerende periode. Organisatorische en beheersmatige aspecten van het theorieonder-wijs per vakgebied kunnen gecoördineerd verlopen. Onderwijskundig en procesmatig kan depraktijkopleiding in de beroepskwalificerende periode op eenzelfde wijze worden uitgewerkt.Er dient te worden opgeleid voor het gehele takenpakket dat een personeelslid heeft uit tevoeren. De geïnventariseerde werkzaamheden en onderzoeken, tezamen een gepraktiseerdberoepsbeeld, dient als uitgangspunt voor verbetering van de opleidingen. De instroomvoor-waarden moeten flexibeler. Opleidingen moeten worden afgestemd op de instroom vanparttimers, bijzondere doelgroepen en beoefenaren met een ander (gezondheidszorg-)beroep.De formeel niet-geschoolden moeten alsnog worden opgeleid. Alle medewerkers moeteninitieel worden opgeleid in de discipline waarin zij in hoofdzaak zijn aangesteld. Zij mogeneerst een bepaalde functiebenaming voeren na de beroepskwalificerende periode.

Page 6: Opleidingen in Diagnose

3

Hoofdstuk 1. Project functielaboranten

StartSeptember 1992 werd een begin gemaakt met het project functielaboranten, gesubsidieerd

door de Stichting Arbeidsmarkt-, Werkgelegenheids- en Opleidingsfonds Ziekenhuiswezen(AWOZ). Het project behelsde een breed, landel­k, onderzoek- en ontwikkelingstraject datmoest leiden tot beschr­vingen van de belangr­kste kenmerken voor opleidingen voorberoepsbeoefenaren binnen de ziekenhuizen die kunnen worden gevat onder de verzameltermfunctielaboranten. Het project is vooral toegespitst op de volgende beroepsgroepen:longfunctie-assistenten, hartfunctielaboranten, medisch nucleair werkers, echografisten,laboranten klinische neurofysiologie, vasculair diagnostisch laboranten en endoscopie-assistenten. De 'legitimatie' om deze zeven uiteenlopende groepen in één woord te vangenkan als volgt worden omschreven: zij houden zich allen bezig met het verrichten vanpatiëntenonderzoek waarmee z­ een b­drage leveren aan de diagnosestelling door medici.

AchtergrondenDe taakinhouden van en de opleidingen voor functielaboranten vormen een veelkleurig

palet van beroepsgroepen en scholingsactiviteiten. Genoemde groepen houden zich in hoofd-zaak bezig met het via onderzoek verzamelen van gegevens die b­dragen aan dediagnosestelling door medici. Functielaboranten registreren waarden verkregen uit diagnos-tisch onderzoek. Z­ gaan gedurende korte t­d een professionele relatie aan met patiënten.Verschillen in beroepsuitoefening worden mede bepaald door de onderscheiden functie- enandere diagnostische onderzoeken en de organisatorische context waarbinnen wordt gewerkt.Voordat het project startte bestond er nauwel­ks inzicht in omvang en samenstelling van deberoepsgroepen, in kwantitatieve en kwalitatieve ontwikkelingen, in de kosten en inhoudenvan opleidingen en dergel­ke.

De opleidingsactiviteiten z­n zeer divers en bl­ken te variëren van ad-hoc-vormen van'training on the job' tot een driejarige inservice opleiding met een theorie- en een prak-t­kcomponent, onder supervisie van een door beroepsvereniging en medisch specialistenerkende landel­ke opleidingscommissie. De opleidingstrajecten verschillen niet alleen tussende beroepsgroepen, maar ook binnen vakgebieden lopen zij sterk uiteen.

InitiatiefVoorafgaande aan de start van het project hebben een aantal beroepsverenigingen tezamen

met enkele centrale scholen verbonden met een 50-tal ziekenhuizen in Nederland, zichbeziggehouden met het verbeteren van bestaande opleidingen voor functielaboranten. Een be-langr­ke belemmering in deze was het ontbreken van systematische informatie over dehuidige en toekomstige arbeidsmarkt, over de huidige en toekomstige opleidingsbehoeften,over de werkzaamheden die functielaboranten dagel­ks verrichten en dergel­ke. Eind 1991heeft de Stichting School Specialistische Opleidingen in de Intramurale GezondheidszorgGroningen, met instemming van een deel der beroepsverenigingen en opleidingsinstellingen,een subsidieaanvraag voor dit project ingediend b­ de Stichting AWOZ. Deze heeft de aan-vraag gehonoreerd. Daarmee gaf z­ het belang aan dat de diverse part­en binnen dezestichting hechten aan de verdere ontwikkeling van opleidingen voor functielaboranten.

Page 7: Opleidingen in Diagnose

4

Begeleidings CommissieHet project kende een Begeleidings Commissie die een tiental keren bijeen is geweest.

Deze commissie bewaakte de voortgang van het project en oordeelde of de uitvoering ervanvoldeed aan het projectplan annex subsidieaanvraag zoals ingediend bij de Stichting AWOZ.De leden van de commissie vervulden tevens een rol als inhoudelijke, materie-, deskundigenten opzichte van de uitvoerders van het project.

De Begeleidings Commissie bestond uit:

- R.J.Faber: School voor Gezondheidszorg Rotterdam-Zuid, directeur;- R.Jonkman: St.Laurentius Ziekenhuis Roermond, hoofd functieafdeling; be-

stuurslid Nederlandse Hartfunctie Vereniging;- F.E.Jostmeijer: Medisch Centrum Alkmaar, projectmedewerker afdeling organisa-

tie;- E.W.J.A.Kiebert: Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen, Utrecht; beleidsmede-

werker gezondheidszorgberoepen en -opleidingen;- A.J.H.M.Kurvers: School Specialistische Opleidingen in de Intramurale Gezondheids-

zorg in Noord Nederland, Groningen, directeur;- C.M.Roos: Academisch Medisch Centrum Amsterdam, hoofd longfunctie-

afdeling; voorzitter opleidingscommissie longfunctie-assistenten;- V.C.R.J.Smets: St.Clara Ziekenhuis Rotterdam, directeur;- mw.J.J.Stolk: Academisch Ziekenhuis Groningen, medisch nucleair werker; be-

stuurslid Stichting Opleidingen Assistenten Nucleaire Geneeskundeen Vereniging Assistenten Nucleaire Geneeskunde.

AfrondingHet was de bedoeling het project per 31 december 1993 afgerond te hebben. Activiteiten

waarvan de uitvoering mede afhankel­k was van de inzet van betrokkenen, namen eenlangere periode in beslag dan oorspronkelijk gepland. Een verdere spreiding in de t­d maaktebetrokkenheid van de belanghebbenden beter mogel­k. Met de verlenging van een half jaarzijn mogelijkheden gecreëerd voor discussie binnen en tussen de vier betrokken belangheb-benden: beroepsverenigingen, verenigingen van medisch specialisten, opleidingsinstituten enziekenhuizen. Communicatie met de vier partijen over tussent­dse resultaten en over detoekomst werd van strategische betekenis geacht voor het welslagen van het project. DeStichting AWOZ ging accoord met deze verlenging, die binnen de oorspronkelijke projectbe-groting kon worden afgewerkt.

OnderzoeksactiviteitenIn het kader van de gegevensverzameling werden activiteiten ondernomen die in een

drietal hoofdgroepen zijn onderverdeeld: marktonderzoek, taakinventarisatie en strategischevraagstukken.

I. Marktonderzoek: interviews met vertegenwoordigers van ziekenhuizen (management,medisch specialisten), een kengetallenlijst (kwantitatieve personeelsgegevens) en eenschriftel­ke enquête onder functielaboranten. Beide activiteiten tezamen moesten meerinzicht scheppen in omvang, aard en samenstelling van de groepen functielaboranten, in(meningen over) de huidige opleidingen, vooropleidingen, de instroom in de opleiding, scho-lingsbehoeften, maar b­voorbeeld ook in kosten van huidige opleidingen, wervingsactivitei-ten etcetera.

Page 8: Opleidingen in Diagnose

5

Het eerste deelrapport, getiteld Beeld van een Functie, verscheen in april 1993. Het vormt deneerslag van rond de 50 diepte-interviews met plusminus 70 vertegenwoordigers van 32instellingen, die tezamen een representatieve steekproef van de ziekenhuizen vormen, alsme-de van een uitgebreide enquête onder 800 functielaboranten en van de kengetallenlijsten metpersoneelsgegevens. Het rapport werpt kwantitatief en kwalitatief licht op onderwerpenzoals: de huidige en toekomstige arbeidsmarkt van functielaboranten en aanverwanteberoepsgroepen; achtergrondkenmerken zoals geslacht en leeft­dsverdeling; lengte van dewerkervaring; omvang van de aanstelling; groepen van taken; inzetbaarheid van beoefenaren;meningen over de beroepen; lidmaatschap beroepsverenigingen; (meningen over) prakt­k-en theorie-opleidingen; prakt­kbegeleiding; nascholing; herintreders; inkomen; uitstroom uitde beroepen; carrièreperspectieven; vooropleidingen; wervingsactiviteiten.

II. Taakinventarisatie: Onder een representatieve steekproef van de verschillende 'typen'functielaboranten is een taakinventarisatie uitgevoerd, gericht op het beschrijven van de inzetvan individuele beroepsbeoefenaren. Het tweede deelrapport, Functies in Prakt­k, versche-nen in november 1993, is daarvan het resultaat. In het rapport wordt een beeld geschetst vande werkzaamheden van de verschillende beroepsgroepen en de verdeling van hun taken int­d. Tevens z­n 'alle' patiëntenonderzoeken geïnventariseerd die door deze groepen wordenuitgevoerd. Onderzoeken die specifiek zijn voor een vakgebied, kernactiviteiten, overlappin-gen, overschr­dingen van vakgrenzen, overeenkomsten en verschillen in werkzaamheden enpatiëntenonderzoeken tussen de beroepsgroepen z­n op overzichtel­ke wijze in kaart ge-bracht. De verschillende beroepsgroepen zijn met elkaar vergeleken; overeenkomsten enverschillen geïnventariseerd. Later is een klein aanvullend onderzoek verricht onder vakin-houdelijk deskundigen.

III. Het derde cluster van activiteiten kan worden aangeduid met de term strategischevraagstukken. Het betrof in eerste instantie een 20-tal werkbijeenkomsten met besturen vande respectievelijke beroepsverenigingen; een oriënterende ronde aan het begin van het projecten bijeenkomsten waarin het eerste deelrapport centraal stond. Daarnaast is gesproken met(verenigingen van) medisch specialisten betrokken bij organisatie en uitvoering van oplei-dingen. Er zijn gesprekken gevoerd met opleidingsinstellingen die onderwijsactiviteiten voorfunctielaboranten uitvoeren. De 32 ziekenhuizen behorend tot de steekproef uit het eerstedeelonderzoek werden uitgenodigd voor een werkb­eenkomst over managementaspecten,toegespitst op organisatorisch en personeelsbeleid. In een werkbijeenkomst van opleidingsin-stituten en opleiders zijn de resultaten van het eerste deelonderzoek bekeken op onderwijsin-houdelijke en -organisatorische implicaties. In een tweetal werkbijeenkomsten met beroeps-verenigingen, medisch specialisten en opleiders zijn de resultaten van de inventarisatie vantaken en patiëntenonderzoeken besproken, alsmede de consequenties daarvan voor inhoud envormgeving van de opleidingen. Daarbij is onder meer de afstemming van de opleidingen opde beroeps-uitoefening aan de orde geweest. Buiten de onderzoeksactiviteiten met de directbetrokken medisch specialismen, ziekenhuizen, opleiders en beroepsgroepen zijn er contac-ten gelegd met andere relevante partijen en heeft analyse van documentatie en literatuurplaatsgehad.

Page 9: Opleidingen in Diagnose

6

Al deze activiteiten mondden uit in inzicht in ontwikkelingen in de gezondheidszorg, ont-wikkelingen binnen de opleidingen, wettel­ke regelingen, het organisatorische krachtenveldwaarbinnen functielaboranten worden opgeleid en werken en dergel­ke. Tevens is inzichtverkregen in toekomstverwachtingen en wensen van de verschillende betrokkenen ten aan-zien van de opleidingen voor functielaboranten en de toekomst van de beroepsuitoefening.Dit alles is niet apart in een deelrapport neergelegd, maar verwerkt in het eindrapport van hetproject. Wel zijn ten behoeve van de deelnemers verslagen gemaakt van genoemde bijeenk-omsten.

In dit eindrapport worden de gegevens uit I tot en met III nader geanalyseerd, vooral ophun onderlinge samenhangen en worden aanbevelingen gedaan voor arbeidsmarkt-,organisatorisch- en personeelsbeleid, alsmede voor het opleidingsbeleid. De aanbevelingenkunnen zich ook uitstrekken naar andere groepen diagnostisch medewerkers dan de zevenwaarvan in het project sprake was.

InformatiespreidingAlhoewel dat in het projectplan niet expliciet is vermeld hebben vele activiteiten plaatsge-

had die kunnen worden gevat onder de noemer informatiespreiding. Besturen vanberoepsverenigingen werden -voorafgaand aan de daadwerkel­ke start van het project-schriftel­k geïnformeerd en er vond een informatieve b­eenkomst plaats. Tijdens het projectzijn een viertal informatieve bijeenkomsten georganiseerd voor de betrokken beroepsvereni-gingen, medisch specialisten, opleidingsinstituten en anderen over de voortgang van hetonderzoeks- en ontwikkelingstraject. Alle ziekenhuizen z­n bij de start van het project op dehoogte gebracht via het infobulletin van de Nederlandse Zorgfederatie. De directies van deziekenhuizen waar het eerste deelonderzoek heeft plaatsgevonden zijn in kennis gesteld vandoel, vorm en inhoud van het project. Aan de contactpersonen in de 32 ziekenhuizen die inde definitieve steekproef werden opgenomen is een projectbeschr­ving gezonden. In eenlater stadium is contact gelegd met een beperkt aantal andere organisaties vanberoepsbeoefenaren. Het versch­nen van de twee deelrapporten is aan alle ziekenhuizenkenbaar gemaakt via infobulletins en andere mailingen. De interviewpartners in de zieken-huizen en de contactpersonen die behulpzaam waren b­ het uitzetten van de enquête onderberoepsbeoefenaren hebben een uitgebreide samenvatting van het eerste deelrapport toege-zonden gekregen. Aan een twaalftal verenigingen van medisch specialisten, waarvoor deassisterende beroepsbeoefenaren van belang z­n, zijn projectbeschr­vingen en samenvatting-en van het eerste deelrapport toegestuurd. Deelnemers aan werkb­eenkomsten (besturen vanberoepsverenigingen van functielaboranten; opleidingsinstituten) kregen daaraan vooraf-gaand deelrapporten of samenvattingen daarvan toegezonden. Van het eerste deelrapport zijninmiddels bijna 275 exemplaren verspreid, van het tweede rapport tegen de 250. Tot opheden hebben 100 ziekenhuizen (van de plusminus 130) voor beide deelrapporten bestelling-en geplaatst. De werkel­ke verspreiding van het rapport zal veel groter z­n.

Belangr­kste doel van de informatiespreiding was om de discussie binnen de sector opgang te brengen en te houden gedurende het project. Via regelmatige communicatie van decoördinator van het project met betrokken part­en en het tot stand brengen van uitwisselingtussen die part­en onderling is geprobeerd voorstellen te ontwikkelen die een breed draag-vlak binnen de sector hebben. Alleen zo maken aanbevelingen een kans ook daadwerkel­kuitgevoerd te worden. Of dat is gelukt zal de tijd moeten uitwijzen.

Page 10: Opleidingen in Diagnose

7

Hoofdstuk 2. De arbeids- en opleidingenmarkt

Goede zorg is, zoals alle dienstverlening, in hoge mate afhankelijk van gekwalificeerdpersoneel. De omvang, continuïteit en kwaliteit van het aanbod van medewerkers wordt dooruiteenlopende factoren bepaald. Het opleiden van functionarissen is één van de middelenwaarmee de gezondheidszorgsector voorziet in haar personeelsbehoeften. Opleidingsbeleidwordt niet in het luchtledige ontwikkeld en uitgevoerd. Het dient in te spelen op omstandig-heden op de arbeidsmarkt, ontwikkelingen in het onderwijs en de gezondheidszorg, kenmer-ken van het beroepenveld, demografische gegevens, ontwikkelingen in wettelijke regelingenen dergelijke.

2.1. De arbeidsmarkt in de gezondheidszorg

Ondanks de diversiteit in beroepen en opleidingen zijn er gemeenschappelijke, structurele,factoren die vraag en aanbod van personeel bepalen. Het personeelsbestand in de onderhavi-ge sector wijkt sterk af van de landelijke opbouw. De opbouw van het personeelsbestand vanfunctielaboranten vertoont grote overeenkomsten met die van beroepsbeoefenaren in degezondheidszorg in het algemeen.

DeelmarktenIn feite bestaat 'de' arbeidsmarkt in de gezondheidszorg uit vele, van elkaar gescheiden,

deelmarkten. De laatste decennia is het aantal 'beroepen' voortdurend gegroeid en daaraanlijkt niet echt een einde gekomen. Ook regionaal kan men van verschillende deelmarktenspreken. Vacatureproblemen komen vooral in de Randstadregio's voor. Het verloop daar isgroter dan elders, onder meer als gevolg van een hogere arbeidsmobiliteit, de grotere omvangvan de alternatieve werkgelegenheid en grotere mogelijkheden dezelfde functie elders uit teoefenen. In het westen is de grootste daling van het aantal schoolverlaters inmiddels achterde rug. Het aandeel van allochtone schoolverlaters neemt wel sterk toe. Met name in denoordelijke regio's is de daling nog maar net begonnen. Regionale gegevens zijn van grootbelang bij afstemming van vraag en aanbod van beroepsbeoefenaren.

VrouwenDe participatiegraad van vrouwen in het arbeidsproces is sinds de zestiger jaren meer dan

verdubbeld; naar 52 procent in 1990. Het aandeel van vrouwen in het personeelsbestand vande gezondheidszorg is hoog. De sector heeft in het verleden geprofiteerd van de toegenomenparticipatiegraad van vrouwen. Naar verwachting is de sterke groei van het aanbod vanvrouwelijk personeel echter voorbij. Eén op de zes werkende vrouwen heeft nu een baan inde gezondheidszorg. Het ligt niet voor de hand dat de sector er in slaagt een nog groteraandeel te verwerven.

AllochtonenDe allochtone bevolking groeit sneller dan de autochtone. Het aandeel in de totale bevol-

king is landelijk 6%, in de grote steden varieert het tussen 24,3% (Amsterdam) en 15%(Utrecht). Het aandeel allochtonen binnen de groep schoolverlaters zal de komende jarentoenemen. Tot op heden zijn in verhouding weinig allochtonen in de gezondheidszorgwerkzaam.

Page 11: Opleidingen in Diagnose

8

Gaat men ervan uit dat de beroepsbevolking een afspiegeling van de bevolking, landelijk enin de regio's, moet zijn, dan zal het aantal allochtonen dat voor deze sector kiest het komendedecennium sterk moeten stijgen. Onder de functielaboranten (in opleiding) vindt men nognauwelijks allochtonen.

LeeftijdsgroepenDe bevolkingsgroep waaruit tot op heden beroepsbeoefenaren worden gerecruteerd -de

leeftijdscategorie 18 tot 30 jaar- neemt in aantal af. Er is sprake van een snelle daling vanaantallen schoolverlaters, ook bij HAVO/VWO; een daling die zich, na een kleine opleving,doorzet. Het aantal jongeren neemt af; zij volgen bovendien langer dagonderwijs en stellende stap naar de arbeidsmarkt uit. Als het aanbod kleiner wordt, terwijl de vraag gelijk blijft ofzelfs groeit, zal het ook steeds moeilijker blijken om dezelfde instroom- of selectiecriteriavoor opleidingen te hanteren. Men zit dan niet alleen met een kwantitatief, maar ook met eenkwalitatief probleem. De beroepsbevolking in de gezondheidszorg zal de komende jarenrelatief gezien verouderen. De leeftijdsopbouw gaat meer lijken op die van de beroepsbevol-king in het algemeen. De gemiddelde leeftijd neemt toe en daarmee ook de behoefte aanparttime werk. Dit zal een negatieve invloed hebben op de arbeidsmobiliteit: oudere werkne-mers en parttimers zijn minder geneigd van baan te veranderen. Vacatures moeten wordeningevuld met nieuwkomers of met interne doorstromers. Dit heeft gevolgen voor de vraagnaar opleidingen.

DeeltijdwerkHet deeltijdwerk in de gezondheidszorg is de laatste jaren toegenomen en neemt, zo is de

voorspelling, verder toe. Nu zijn er nog rond de 128 mensen nodig om 100 arbeidsplaatsen tevullen. Het gemiddelde voor de zeven groepen functielaboranten ligt hoger: 138 personen op100 full time arbeidsplaatsen. Omdat de trend zich doorzet, zijn steeds meer mensen nodigom dezelfde hoeveelheid werk te verrichten. Er zullen er dus ook meer geschoold moetenworden.

VerloopNog tot in de tachtiger jaren was het verloop in de gezondheidszorg groot te noemen.

Inmiddels is het gedaald. Dat geldt zowel voor het verloop bij de instellingen (het opzeggenvan de baan om elders te gaan werken), als in nog sterkere mate voor het verloop uit hetberoep (mensen die niet langer werkzaam zijn in het beroep en in de gezondheidszorg). Dearbeidsmarkt wordt 'stabieler'(minder snelle wisselingen in/van het personeelsbestand), endus minder flexibel (minder snel aan te passen aan veranderende omstandigheden). Aang-ezien medisch-technologische ontwikkelingen onverminderd doorgaan zal scholing vanzittend personeel steeds belangrijker worden. Naarmate mensen langer in het beroep werk-zaam zijn moet er vaker worden bij-, na- en ook omgeschoold.

Toename van zorgHet werk in de zorg neemt in omvang toe. Het Ministerie van WVC houdt rekening met

een verdere groei van de gezondheidszorg met telkens 1,2 % per jaar, gemeten in fulltimearbeidsplaatsen. Dit is mede een gevolg van de vergrijzing van de bevolking. Daarnaastspelen technologische ontwikkelingen een rol. Nieuwe technieken leiden tot meer en anderediagnostische mogelijkheden. Men kan meer, beter en nauwkeuriger meten, meer aspectenvan het functioneren tegelijkertijd en in samenhang onderzoeken.

Page 12: Opleidingen in Diagnose

9

Had men voorheen de beschikking over één techniek, nu kan men hetzelfde met verschillen-de methoden onderzoeken en men doet dat dan ook. Al met al blijken de toegenomen techni-sche mogelijkheden steevast tot meer 'zorg' te leiden. En aangezien de arbeidsproduktiviteitnauwelijks omhoog gaat, leidt dit tot meer arbeidsplaatsen. Niets wijst er op dat dit in detoekomst anders zal zijn. Bovendien verwachten velen dat de diagnostiek in de intramuralezorg in belangrijkheid, en daarmee ook in arbeidsplaatsen, zal toenemen.

GarantieBinnen de gezondheidszorg wisselen tekorten en overschotten aan bepaalde groepen

functionarissen elkaar snel af. De schommelingen worden nog versterkt door berichtgevingenzoals vorig jaar, als zouden er tussen de 10 en 15 duizend arbeidsplaatsen verdwijnen en deaankondiging van ontslagen op het moment dat de Rijksoverheid zich voorneemt budgetkor-tingen toe te passen. Het feit dat zich nu geen grote tekorten op de arbeidsmarkt van functie-laboranten voordoen, biedt geen enkele garantie dat de situatie niet in het tegendeel kanomslaan.

2.2. Vraag en aanbod van functielaboranten

Hiervoor zijn factoren beschreven die zullen leiden tot veranderingen in vraag en aanbodvan beroepsbeoefenaren in de sector gezondheidszorg. Zij missen hun uitwerking niet op devraag naar en het aanbod van functielaboranten (in spe). Daarnaast zijn er nog specifiekeaspecten van de arbeidsmarkt van functielaboranten die van belang zijn.

ArbeidsmarktbeleidIn de deelonderzoeken die de basis vormen voor het eerste deelrapport zijn gegevens

verzameld over de huidige arbeidsmarkt van functielaboranten. Daaruit kan niet wordenafgeleid dat de instellingen onderling samenwerken, noch voor wat betreft de sturing van de(landelijke en regionale) arbeidsmarkt voor functielaboranten, noch voor wat betreft (eenheidin) het organisatorisch en personeelsbeleid of de opleidingen. Uit de wijze waarop beginnendberoepsbeoefenaren geïnteresseerd zijn geraakt in het beroep blijkt dat er nauwelijks sprakeis van een arbeidsmarktbeleid. Instellingen werven kandidaten op het moment dat er eenvacature is, zowel voor leerlingen, als voor gediplomeerden.

Regionale verschillenAfzonderlijke instellingen gaan uiteenlopend om met de afstemming van hun vraag naar

personeel op het aanbod in of buiten de regio. Het behoeft geen betoog dat de handelswijzevan de een invloed heeft op de mogelijkheden en onmogelijkheden van de ander. Bijna dehelft van alle functielaboranten is werkzaam in West, de meest problematische regio voorwat betreft de personeelsvoorziening. In Noord is nog geen 10 procent van alle functielabo-ranten werkzaam. In de regio's Noord en Oost bevindt de grootste groep laboranten zich ineen hogere FWG-schaal dan in West en Zuid. Deze verschillen in salariëring kunnen nietrechtstreeks worden verklaard uit regionale arbeidsmarktschaarste; het staat er namelijkhaaks op. Eén van de verklaringen is het feit dat zich in West en Zuid relatief meer laboran-ten bevinden die landelijk zowiezo lager worden ingeschaald dan anderen (endoscopieassistenten en 'overige functielaboranten').

Page 13: Opleidingen in Diagnose

10

Een tweede verklaring is dat instellingen wellicht inmiddels zijn overgegaan tot functie-differentiatie en binnen bepaalde vakgebieden een tweede deskundigheidsniveau hebbeningevoerd. Dat tweede niveau kan lager betaald worden. Het is niet zo dat dit beleidsmatig algestalte heeft gekregen in een landelijk of regionaal gereguleerd opleidingsaanbod.

VacaturesVoorzover zich op dit moment problemen op de arbeidsmarkt voor functielaboranten

voordoen betreft het veelal vacatures die drie tot zes maanden openstaan, geen uitzonderlijklange termijn. Men biedt dan vaak fulltime functies aan en wenst gediplomeerden. De termijnkan problematisch zijn als de werving pas begint op het moment dat de medewerker daa-dwerkelijk is vertrokken. Indien men op zoek is naar personeel dat nog moet worden opge-leid, beperkt men het aantal potentiële kandidaten in veel gevallen door instroomeisen zoalsHAVO/VWO; een beperkte doelgroep binnen een dalend aantal schoolverlaters. Mensen diezich parttime aanbieden op de arbeidsmarkt, maar die nog niet zijn opgeleid, vallen eveneensbuiten de potentiële doelgroep. In sommige opleidingen is één van de instroomeisen een(bijna) fulltime baan.

HerintredingEén van de methoden om te voorzien in de personeelsbehoefte is het bevorderen van

herintreding. In het verleden zijn allerlei maatregelen genomen (zoals de mogelijkheid totparttime werken en kinderopvang) waardoor met name vrouwen na een korte of langeonderbreking hun oude beroep in de gezondheidszorg weer opnamen. Herintreding is nugemeengoed geworden, ook voor functielaboranten. De toekomstige tekorten zullen waar-schijnlijk slechts in geringe mate via bevordering van herintreding kunnen worden opgelost.

Vervangings- en uitbreidingsvraag functielaborantenDe arbeidsmarktvraag naar functielaboranten valt in tweeën uiteen: vervangings- en

uitbreidingsvraag. Niemand van de geïnterviewden uit de ziekenhuizen bleek in staat tot eenkwantitatieve prognose van de personeelsbehoeften op langere termijn. Dat maakt voorspel-lingen van de arbeidsmarkt op basis van verzamelde gegevens moeilijk. Een prognose is welmogelijk als men het door het Ministerie van WVC gehanteerde groei-percentage voor dezorg tot uitgangspunt neemt voor de arbeidsplaatsen van functielaboranten. De berekeningenzijn gebaseerd op de schattingen van het aantal beroepsbeoefenaren uit het eerste deelrapport.Het mogelijk belangrijker worden van diagnostiek in de gezondheidszorg is niet te kwantifi-ceren en blijft hier dus buiten beschouwing.

Page 14: Opleidingen in Diagnose

11

Tabel 2.1. Uitbreidingsvraag per beroepsgroep

Uitbrei-

dings-

vraag

Aantal

in

1993

uitbr.

in

1993

uitbr.

in

1994

uitbr.

in

1995

uitbr.

in

1996

uitbr.

in

1997

uitbr.

in

1998

uitbr.

in

1999

Aantal

in

2000

HFL 979 12 12 12 12 12 12 13 1064

LFA 524 6 6 6 7 7 7 7 570

VDL 186 2 2 2 2 2 2 2 202

MNW 401 5 5 5 5 5 5 5 436

ECH 90 1 1 1 1 1 1 1 98

KNF 675 8 8 8 8 8 9 9 734

END 388 5 5 5 5 5 5 5 422

TOTAAL 3243 39 39 40 40 41 41 42 3525

Betekenissen van de afkortingen:

HFL = Hartfunctielaboranten ECH = Echografisten

LFA = Longfunctieassistenten KNF = Klinisch neurofysiologisch laboranten

VDL = Vasculair diagnostisch laboranten END = Endoscopie assistenten

MNW = Medisch nucleair werkers uitbr. = uitbreidingsvraag

De kolom 'Aantal in 1993' betreft het totaal van personen die het betreffende beroepuitoefenen, volgens de hoogste schatting uit het eerste deelrapport. Het geringe aantal echog-rafisten heeft twee redenen: gesprekspartners in de instellingen rekenen echogra-fisten vaakniet tot de functielaboranten en echografie is in veel ziekenhuizen een taak van radiodiagnos-tisch laboranten of onderdeel van een ander takenpakket.

Page 15: Opleidingen in Diagnose

12

Tabel 2.2. Netto vervangingsvraag per beroepsgroep

Vervang-

ingsvraag

Aantal

1993

nvv.

1993

nvv.

1994

nvv.

1995

nvv.

1996

nvv.

1997

nvv.

1998

nvv.

1999

HFL 979 59 59 60 61 62 62 63

LFA 524 24 24 25 25 25 26 26

VDL 186 11 11 11 11 11 11 11

MNW 401 7 7 7 7 7 7 7

ECH 90 4 4 4 4 4 4 4

KNF 675 20 20 21 21 21 21 22

END 388 19 19 19 20 20 20 20

TOTAAL 3243 144 145 147 149 151 152 154

De berekening van de netto-vervangingsvraag (nvv.) is gebaseerd op de netto verloopcij-fers per beroepsgroep uit het eerste deelrapport. Voor echografisten is het gemiddeldeverloopcijfer genomen. Het gaat hier uitsluitend om de vervanging van al die medewerkersdie het beroep en/of de gezondheidszorg verlaten.

Naarmate beroepsbeoefenaren ouder worden, neemt de behoefte aan parttime-functies toe.Afgezien van de netto-uitstroom uit de gezondheidszorg en/of het beroep is er dus ook sprakevan 'partiële uitstroom': medewerkers die wel in het beroep werkzaam blijven, maar in urenteruggaan. In de berekeningen van de netto-vraag op de arbeidsmarkt is met deze partiëleuitstroom rekening gehouden door uit te gaan van de parttime ratio, zoals die op dit momentvoor de respectievelijke beroepsgroepen is. In totaal werkt nu 57% van alle functielaborantenparttime. Neemt dit toe dan neemt de netto vervangingsvraag toe.

Tabel 2.3. Totale vraag per beroepsgroep

Totale

vraag

Aantal

1993

vraag

1993

vraag

1994

vraag

1995

vraag

1996

vraag

1997

vraag

1998

vraag

1999

HFL 979 70 71 72 73 74 75 76

LFA 524 30 31 31 31 32 32 33

VDL 186 13 13 13 13 13 14 14

MNW 401 12 12 12 12 12 12 12

ECH 90 5 5 5 5 5 6 6

KNF 675 28 29 29 29 30 30 30

END 388 24 24 24 25 25 25 25

TOTAAL 3243 183 185 187 189 192 194 196

Page 16: Opleidingen in Diagnose

13

Regionale vraagSplitst men voor het jaar 1996 de gegevens van de totale vraag (tabel 2.3) uit naar de vier

regio's waarvan in het eerste deelrapport sprake is, dan ontstaat het volgende beeld. Deoverige jaren wijken daarvan slechts in geringe mate af.

Tabel 2.4. De totale (netto) behoefte per regio in 1996.

NOORD WEST OOST ZUID TOTAAL

HFL 7 34 12 20 73

LFA 3 15 5 9 31

VDL 1 6 2 4 13

MNW 1 6 2 3 12

ECH 1 3 1 1 5

KNF 3 14 5 8 29

END 2 11 4 7 25

TOTAAL 18 88 31 52 189

Optelsommen kunnen afwijken; er is gerekend met afrondingen. De cijfers dienen voor-zichtig te worden gehanteerd, vanwege enkele veronderstellingen:

- toename van het aantal functielaboranten komt overeen met het door WVC gehanteerdepercentage (1,2%) voor groei van de zorg in de negentiger jaren;

- de toename is voor alle typen functielaboranten procentueel hetzelfde;- de groei van de zorg is in alle regio's relatief even groot;- de netto-verloopcijfers per beroepsgroep blijven de komende tijd hetzelfde;- de netto-verloopcijfers per beroepsgroep komen in iedere regio overeen;- de parttime-factor per beroepsgroep verandert niet;- de arbeidsproduktiviteit blijft gelijk;- diagnostiek blijft even belangrijk als nu.

Kwantitief en kwalitatiefDe landelijke en regionale omvang van de nettovraag per beroepsgroep is niet groot te

noemen. De meest omvangrijke groep wordt gevormd door hartfunctielaboranten en bedraagtlandelijk 73 personen in 1996. Spanningen op de arbeidsmarkt kunnen zich echter weldegelijk doen gevoelen, zeker op het niveau van de afzonderlijke instellingen. Daarmeewordt het een probleem binnen de personeelsvoorziening. Functielaboranten zijn doorgaanswerkzaam op relatief kleine afdelingen. Het niet (kunnen) invullen van een vacature kangrote consequenties hebben voor de kwantiteit van de zorgproduktie, maar evenzeer voor dekwaliteit ervan. Dat laatste is bijvoorbeeld het geval wanneer men noodgedwongen niet- ofonvoldoende-opgeleiden aantrekt, zodat het werk tenminste doorgang kan vinden, of wan-neer van het zittende personeel een hogere arbeidsproduktiviteit wordt verlangd.

Page 17: Opleidingen in Diagnose

14

2.3. Ontwikkelingen in het onderwijs

SchoolverlatersDe opleidingen in de gezondheidszorg hebben hun aandeel in de markt van middelbare

schoolverlaters weten te stabiliseren. Het heeft vele jaren rond de tien procent geschommeld;sinds 1990 is het aandeel toegenomen tot 20%. Doordat het aantal schoolverlaters afneemt,daalt echter ook het absolute aantal dat de weg weet te vinden naar een opleiding/baan in degezondheidszorg. Het is niet denkbeeldig dat de sector haar aandeel in de schoolverlaters-markt nog verder zal moeten vergroten om te kunnen blijven voorzien in de personeelsbe-hoefte. Slaagt men daarin niet dan dienen andere doelgroepen te worden gevonden en/ofoverige instrumenten te worden ingezet. Extra complicerende factor is het toenemendeaandeel van allochtonen in de groep schoolverlaters; een bevolkingscategorie waarop deberoepsgroepen (en dus ook hun opleidingen) hier aangeduid met functielaboranten nognauwelijks aantrekkingskracht hebben weten uit te oefenen.

Langer, meer en hoger onderwijs Buiten het feit dat het aantal schoolverlaters daalt, is er een andere ontwikkeling in hetonderwijs die van invloed is op de mogelijkheden op de arbeidsmarkt. Leerlingen in hetmiddelbaar onderwijs tenderen er steeds meer naar om langer dagonderwijs te volgen; zijstellen de keus voor een werkkring dus uit. Dit verschijnsel zal met name de werving vanschoolverlaters voor inservice-varianten van opleidingen voor functielaboranten moeilijk(er)maken. Maar het maakt niet alleen de werving problematischer.

De verlenging van de schoolse periode en 'uitstel' van de beroepsuitoefening heeft er bijsommige beroepsgroepen buiten de gezondheidszorg al toe geleid dat het aanbod van hogeropgeleiden groter is dan de vraag. Bij middelbaar of lager opgeleiden dreigt dan een tekort.Hoger opgeleiden drukken de lager opgeleiden uit de markt en lager opgeleiden kiezenalsnog voor een (vervolg-) opleiding om hetzelfde werk te kunnen blijven doen, de kansen opde arbeidsmarkt te doen toenemen of om dezelfde loopbaanmogelijkheden te realiseren. Doeteenzelfde ontwikkeling zich binnen de gezondheidszorg voor, en waarom zou deze eenuitzondering vormen, dan zit men in de toekomst met teveel te hoog opgeleiden en is er eentekort aan personeel voor middelbare en/of lagere functies. Ofwel de te hoog opgeleidenbezetten dan voor hen te lage functies (wat leidt tot onvrede over arbeidsinhoud en -voor-waarden, een groter verloop), ofwel de functies worden aangepast aan het hogere niveau. Datheeft organisatorische, personele en financiële consequenties. Van de trend naar langer, meeren hoger onderwijs is al het een en ander merkbaar. Inservice opgeleide verpleegkundigen ofzij die de MDGO-VP hebben gevolgd wensen in toenemende mate de HBO verpleegkunde tevolgen. En nu de Rijksoverheid de instroom in het MDGO-verpleegkunde onderwijs kwanti-tatief aan banden wil leggen en bovendien het verpleegkundig inservice onderwijs explicietde status van HBO-onderwijs onthoudt zal een dergelijke ontwikkeling zich onverminderdvoortzetten. Zet de trend van langer en/of hoger onderwijs zich door en stellen bijvoorbeeldHAVO- en VWO-ers de keus voor een beroep uit, dan wordt het op termijn steeds moeilijkerdie vooropleidingseis te hanteren voor opleidingen voor functielaboranten. Indien het moei-lijker wordt HAVO/VWO-schoolverlaters te werven dan bieden opgeleiden in het dag-MBOin principe een 'reservoir' aan potentiële instromers in opleiding en later beroep. Ook zijstellen een keus voor een beroep uit. Opleidingen voor functielaboranten worden een alterna-tief, maar zijn hierop nog niet ingespeeld.

Page 18: Opleidingen in Diagnose

15

PromotieEén van de wegen waarlangs het marktaandeel van gezondheidszorgopleidingen kan

worden vergroot is actieve promotie. Daarmee kan het werken in de sector in zijn algemeen-heid worden aangeprezen en, meer specifiek, bepaalde functies als interessant loopbaanper-spectief voor het voetlicht gebracht. Er zijn, voorzover het (de opleidingen voor) functielabo-ranten betreft, weinig gecoördineerde activiteiten op dit terrein. In het creëren van belangstel-ling voor functies speelt de aantrekkelijkheid van opleidingen, beroepen, carrièrekansen enwerkelijke inhoud van functies een rol. Potentiële kandidaten laten zich daarbij mede leidendoor de vergelijkingen tussen sectoren, opleidingen en functies.

Bij degenen die de opleidingen bekostigen, en dat zijn in verreweg de meeste gevallen deafzonderlijke ziekenhuizen, zijn de ins en outs van de opleidingen voor functielaboranten nietaltijd volledig bekend. Dat heeft enerzijds te maken met het ondoorzichtige opleidingsaanbodzelf en het ad hoc karakter van een deel van dat aanbod. Anderzijds geeft het weer datinstellingen zich in het beleid ten aanzien van functielaboranten vooral laten leiden doorkennis en oordeel van vakgenoten en/of medisch specialisten (ofwel men 'hoeft' het aanbodniet te kennen). Bij beroepsver-enigingen bestaat het idee dat iedereen die niet direct metfunctielaboranten van doen heeft, maar matig op de hoogte is van de inhouden van het werk.Mede als gevolg van onbekendheid komen kandidaten nu min of meer 'toevallig' terecht ineen bepaald vakgebied en/of een opleiding. De instellingen hebben in ieder geval nauwelijksbemoeienis met promotieactiviteiten voor opleidingen en beroepen die vallen onder deverzamelterm functielaboranten.

HonkvastheidEr is sprake van terugdringing van verloop onder medewerkers. Men blijft langer dan

voorheen werkzaam in de respectievelijke beroepen. Uit de eerste deelonderzoeken is geble-ken dat een groot gedeelte van de instromers in de opleidingen/beroepen van functielaboran-ten daaraan voorafgaand een ander beroep in de gezondheidszorg heeft uitgeoefend (ver-pleegkundige; doktersassistent). De instroom daalt als de 'honkvastheid' ook bij déze be-roepsgroepen toeneemt. Daarmee neemt de afhankelijkheid van school-verlaters toe, terwijldeze groep juist in aantal daalt. Alleen wanneer de functies van diagnostisch medewerkerscarrièreperspectief bieden voor beroepsbeoefenaren binnen de zorg (en/of daarbuiten) wordthet mogelijk ook anderen dan schoolverlaters te laten instromen. Resultaat daarvan is wel datelders opengevallen functies, anders dan die van functielaboranten, moeten worden ingevuld.Zo ontstaan misschien op een andere plek spanningen op de arbeidsmarkt, in de personeels-voorziening en in het opleidingsbeleid.

FulltimersEen deel van de opleidingen voor functielaboranten staat volgens de huidige regels open

voor mensen met een volledige aanstelling (met een absoluut minimum van 75%). Gezien deverwachte problemen in de personeelsvoorziening kan het noodzakelijk worden varianten totontwikkeling te brengen waardoor ook zij die parttime willen werken het scholingsaanbodkunnen volgen. Kijkt men naar diegenen die geen enkele formele scholing hebben genotendan is de eis van een fulltime aanstelling een belemmering voor het op peil brengen van eenbelangrijk deel van het personeel, namelijk de parttimers.

Page 19: Opleidingen in Diagnose

16

Breed versus smal opleidenBinnen de gezondheidszorg wordt veelal gekozen voor specifieke, gespecialiseerde,

vakgerichte opleidingen en niet voor brede initiële opleidingen waarna mensen zich in depraktijk bekwamen voor een bepaalde functie. Horizontale doorstroming naar andere functiesis door de verregaande mate van beroeps- of functiespecialisatie niet of nauwelijks mogelijk.Verticaal doorstromen dient voornamelijk binnen de eigen (vak-) afdeling plaats te hebben,naar leidinggevende of coördinerende functies. Vakinhoudelijk zijn er binnen een beroepsko-lom nauwelijks niveauverschillen en men kan dus ook niet verticaal doorstromen. Noodge-dwongen blijft men binnen de eigen beroepskolom. Er is sprake van een hoge mate vanverkokering. De opleidingsstructuur heeft dit mede veroorzaakt en versterkt het in iedergeval. Een keus voor bredere opleidingen is zeker niet onmogelijk, maar heeft wel conse-quenties voor de lengte of de vorm van oplei-dingen en ook voor het niveau ervan. Eenvoorbeeld van een brede opleiding is de opleiding Medisch Beeldvormende en Radiothera-peutische Technieken (MBRT). Bekeken vanuit de gangbare beroepenstructuur (en dehistorisch gegroeide opleidingsstructuur) worden studenten daarin theoretisch en praktischgeschoold voor de begin-termen van de 'beroepen' echografist, medisch nucleair werker,radiodiagnostisch laborant en radiotherapeutisch laborant. Beoefenaren die zich tot één vandeze vier rekenen zullen op dit moment niet snel geneigd zijn de overeenkomsten tussen ditkwartet te benadrukken, maar veeleer de verschillen. Een deel van de radiodiagnostischlaboranten zal zeggen dat het geen aparte beroepen zijn, maar eerder differentiaties ofspecialisaties na hún initiële opleiding. Hoe dan ook: in principe kunnen afgestudeerden aande MBRT-opleiding binnen een ziekenhuis meer dan één functie vervullen. Men krijgt bij hetsuccesrijk afsluiten van de opleiding als het ware vier 'diploma's'. Afgestudeerden hebben inieder geval voldoende basiskennis en -vaardigheden in huis om de 'overstap' van de ene naareen andere 'beroepskolom' te maken of om tegelijkertijd in meer dan één kolom werkzaam tezijn. Bij krapte op de arbeidsmarkt geeft hen dat individueel een voorsprong op anderegroepen. Het werkterrein is uitgebreider en zij hebben minder last van de relatief smalleberoepskolommen. De kansen om bij inkrimpingen binnen een ziekenhuis buiten schot teblijven zijn groter, omdat men op andere posities kan worden ingezet.

EffectenEr is ook een andere kant aan deze medaille. Blijft een afgestudeerde van de MBRT-

opleiding uiteindelijk in slechts één beroepskolom werkzaam dan is hij of zij voor drie'beroepen' teveel opgeleid en dus 'te hoog'; tenzij men in de ziekenhuizen de functieinhoudenof de personeelsinzet verandert. Dat zou bijvoorbeeld kunnen door diagnos-tische afdelingente bundelen; een afdeling medisch beeldvormende technieken te creëren, naast één of meerfunctieafdelingen; diagnostisch medewerkers te laten rouleren over afdelingen en dergelijke.Dat vergt aanpassingen in het organisatie- en personeelsbeleid. De consequenties van dezevorm van opleiden kunnen nog niet volledig worden overzien. Zo is het effect op het loong-ebouw niet uitgekristalliseerd, zijn de effecten voor de arbeidsmarkt niet inzichtelijk, zijn degevolgen voor de arbeidsmarktpositie en functieinhouden van anders-opgeleiden niet zicht-baar. De eerste lichting is recentelijk afgestudeerd. Het laat zich slecht voorspellen of deinstellingen gebruik zullen maken van de mogelijkheid om dergelijke beoefenaren flexibelerin te zetten dan anders-opgeleiden. Het is mogelijk dat men functieinhouden en de interneorganisatie, gaat aanpassen aan het op de markt verschijnen van breder opgeleide beoefena-ren.

Page 20: Opleidingen in Diagnose

17

De gevolgen voor inservice-opleidingen kan men evenmin voorzien. Onzeker is het of hetleidt tot structurele verkleining van de instroom, tot vernietiging van onderwijs-produktieca-paciteit, of tot druk op opleiders om applicaties te ontwerpen voor zittend personeel, opdatook deze flexibeler kunnen worden ingezet. Het hier geschetste voorbeeld maakt duidelijkdat de gevolgen van invoering van bredere, en in dit geval HBO, opleidingen vergaandkunnen zijn. Het handhaven van de huidige, veelal smalle, opleidingen heeft echter óókallerlei gevolgen voor de instelling en diens personeelsvoorziening. Het instandhouden ofvernieuwen van opleidingen reikt veel verder dan onderwijs- of beroepsinhoudelijke overwe-gingen.

SturingBeziet men het aanbod van opleidingen voor functielaboranten, dan mag worden gecon-

stateerd dat de centrale scholen (de bedrijfsscholen van de gezondheidszorgsector zelf) inuitvoerende zin een beperkte rol spelen. Te denken valt dan met name aan de opleiding totmedisch nucleair werker -naast de route via de MBRT opleiding- en de opleiding cardiofysiologisch laborant. De overige opleidingen en cursussen worden, al dan niet structureel,uitgevoerd door afdelingen van ziekenhuizen, door HBO-instellingen, een instelling voorschriftelijk onderwijs, door opleidingscommissies van medisch specialisten en in apartestichtingen. De ziekenhuizen hebben zich weinig bemoeid met het opleidingsbeleid tenaanzien van functielaboranten. Men laat inhoud, vorm en organisatie in hoge mate over aande beroepsgroep zelf, aan medisch specialisten aan wie de beroepsgroep diensten verleent ofaan HBO- of andere (onderwijs-)instellingen. Dat heeft er toe geleid dat het aanbod van deopleidingen op bijna alle onderdelen sterk uiteenloopt. Bezien vanuit arbeidsmarkt en perso-neelsvoorziening ontbreekt een centrale regie.

OpleidingsvraagDe vraag op de arbeidsmarkt is hiervoor uitgesplitst naar uitbreidings- en vervangings-

vraag. Uit beide kan een opleidingsvraag voortkomen. Het is niet zo dat uitsluitend en alleenin de uitbreidings- en vervangingsvragen kan worden voorzien door het (initieel) opleidenvan nieuw geworven werknemers. Ook andere scholingsactiviteiten en doelgroepen zijnmogelijk. Bij- of omscholing van overige beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg totfunctielaborant of bij- of omscholing van functielaboranten voor een functie op een andervakgebied komen in de praktijk echter nog nauwelijks voor. Door afzonderlijke instellingenkan ook worden gekozen voor het werven van reeds gediplomeerden. Consequentie van dezeoptie in de personeelsvoorziening is dat er in een andere instelling een vacature ontstaat.Bezien vanuit de arbeidsmarkt als geheel lost het dus niets op. Het probleem verplaatst zichalleen.

InhaalvraagNaast de bijdrage die het initieel opleiden van (nieuwe en huidige) medewerkers kan

leveren aan de oplossing van de arbeidsmarktproblematiek en de personeelsvoorziening kande scholing gericht zijn op de inhaalvraag: medewerkers die al enige tijd als laborant te werkzijn gesteld krijgen alsnog de opleiding. Deze inhaalvraag heeft niets van doen met dearbeidsmarkt, maar alles met personeelsvoorziening in kwalitatieve zin. De inhaalvraag is -als men uitsluitend het formele opleidingsaanbod in de beschouwingen betrekt- vele honder-den beroepsbeoefenaren groot. Bij een aantal beroepsgroepen zal, uit kwalitatieve overwe-gingen, gekeken moeten worden naar de (bij-)scholingsbehoefte.

Page 21: Opleidingen in Diagnose

18

Te denken valt daarbij met name aan hartfunctielaboranten (48% niet specifiek geschoold),vaatlaboranten (60%) en endoscopie-assistenten (46%). Bij 'overige functielaboranten' loopthet percentage zelfs op tot tachtig. Het betreft in principe iedereen die niet-formeel of onvol-doende voor de functie geschoold is. Niet-opgeleide herintreders hebben een dubbele achter-stand; ze ontberen een initiële opleiding en lopen achter bij de nieuwste ontwikkelingen inhet vakgebied. Tenslotte dient bij de scholingsvraag de nascholing van huidige, wel opgelei-de functionarissen te worden meegenomen voorzover het gaat om scholing met het oog op denieuwste ontwikkelingen.

2.4. Arbeidsmarkt en opleidingsbeleid

Op grond van de gegevens uit Beeld van een Functie [BveF]) kan een beeld wordengeschetst van de jaarlijkse uitstroom uit de respectievelijke opleidingen voor functielaboran-ten en daarmee de intrede in de arbeidsmarkt van beginnend beroepsbeoefenaren. Wanneermen deze cijfers confronteert met de kwantitatieve vraag op de arbeidsmarkt (bijvoorbeeld in1996) worden de bijdragen die opleidingen leveren aan de arbeidsmarktvoorziening bijongewijzigd beleid zichtbaar.

tabel 2.5. Bijdrage opleidingen aan nettovraag arbeidsmarkt 1996

uitstroom

opleidingen

(tabel 4.7 BveF)

netto vraag 1996

(tabel 2 .3 van dit

rapport)

resultaat

HFL 31 73 - 42

LFA 25 31 - 6

VDL 47 13 + 34

MNW 20 12 + 8

ECH 13 5 + 8

KNF 29 29 0

END 15 25 - 10

In de berekening van de uitstroom uit de opleidingen is geen rekening gehouden metuitval tijdens de opleidingen. De uitstroom zal dus lager zijn dan de getallen die in de tabelstaan, tenzij het rendementscijfer honderd procent zou zijn. Dat is niet het geval: de uitvalvarieert voor gezondheidszorgopleidingen tussen 20 en 40 %. Wil men de uitstroomgetallendie in de tabel staan halen, dan zal de instroom in de opleidingen omhoog moeten.

De cijfers van de nettovraag moeten met enige voorzichtigheid worden gehanteerd; zie deopmerkingen na tabel 2.4. De opleidingen waarvan hier sprake is betreffen alleen die scho-lingsactiviteiten die min of meer formeel worden aangeboden. In de praktijk leren velen hetwerk door 'mee te lopen in het eigen ziekenhuis', dus zonder een nader omschreven oplei-dingsprogramma dat wordt afgesloten met een examen, getuigschrift of diploma. Ook datheeft vanzelfsprekend invloed op vraag en aanbod van laboranten.

Page 22: Opleidingen in Diagnose

19

Tekorten en OverschottenBij hartfunctielaboranten ontstaan, volgens de tabel, steeds meer 'ongediplomeerden';

ieder jaar komen er minstens 42 bij. Hetzelfde is van toepassing -weliswaar in mindere mate-voor longfunctie-assistenten en endoscopie-assistenten. Het relatief hoge cijfer bij de uit-stroom aan vasculair diagnostisch laboranten wordt mede ingegeven door een grote inhaal-vraag. Als daaraan is voldaan kunnen de opleidingsplaatsen kwantitatief worden afgestemdop de netto-vervangings- en uitbreidingsvraag. Nu loopt men de achterstand (het aantalformeel ongeschoolden) ieder jaar in met 34.

Bij de beroepsgroep medisch nucleair werkers zou volgens de tabel een overschot ont-staan, ware het niet dat de instroom in de inservice-opleiding inmiddels terug is gelopen.Betrekt men echter de MBRT-opleiding in de beschouwingen dan kan een overschot aanmedisch nucleair werkers ontstaan, dat in omvang bovendien ieder jaar toeneemt. In eenrapport1 over de arbeidsmarkt van radiodiagnostisch en -therapeutisch laboranten gaat menervan uit dat tekorten bij deze groepen gereduceerd kunnen worden met afgestudeerden vande dagopleiding. Daarna zouden deze opgeleiden vooral emplooi moeten zien te vinden alsmedisch nucleair werker of echografist. Dat nu zal -indien de getallen in de tabellen juistblijken- nauwelijks mogelijk zijn. Gebeurt het wel dan ontstaan er overschotten bij medischnucleair werkers en ook een groeiend overschot aan echografisten die als zodanig wordenopgeleid en ingezet. Eén van de gevolgen zou vervolgens kunnen zijn dat de opleidingsplaat-sen in inservice- en andere varianten verder teruglopen, omdat er een groot reservoir vanreeds opgeleiden beschikbaar is. In een ander rapport 2 wordt aanbevolen de capaciteit van debestaande MBRT-opleidingen uit te breiden, ofwel een derde opleiding te starten (dit inverband met een dreigend tekort aan radiotherapeutisch laboranten). Als deze aanbevelingwordt uitgevoerd kán het overschot bij medisch nucleair werkers en bij specifiek tot echo-grafisten opgeleide medewerkers verder toenemen, uitgaande van twee veronderstel-lingen:a) de uitstroom uit de inservice-variant van de opleiding tot medisch nucleair werker blijftongeveer even groot en b) de afgestudeerden van de dagopleidingen zullen geen functievinden als radiodiagnostisch/-therapeutisch laborant of als echografist.

Hoe reëel de hier gepresenteerde scenarios zijn laat zich moeilijk beoordelen. Langetermijn gegevens over vraag en aanbod van functielaboranten en van andere (oplei-dingenvan) beroepsbeoefenaren die op de eerste van invloed zijn ontbreken. Wel maken de bereke-ningen inzichtelijk dat er alle aanleiding is arbeidsmarktbeleid, personeelsvoorziening enopleidingsbeleid in samenhang, gecoördineerd, aan te pakken.

KleinschaligGezien de relatief geringe aantallen per regio per beroepsgroep ligt het niet voor de hand

voor ieder der beroepsgroepen regionaal afzonderlijke opleidingen uit te voeren. Veel eerderligt het, bijvoorbeeld vanwege hoge ontwikkelingskosten van opleidingen en uit efficiencyoverwegingen, in de rede per beroepsgroep een landelijk aanbod op één (of een zeer beperktaantal) opleidingslocaties te laten uitvoeren, voor zover het gaat om het theoretisch gedeelte.De huidige opleidingscapaciteit lijkt in principe voldoende om ook in de toekomst in deuitbreidings- en vervangingsvraag te voorzien.

Een andere kwestie is of het uit het oogpunt van efficiency, om vakinhoudelijke redenenof bekeken vanuit de organisatie van het ziekenhuis gewenst is dat het aanbieden van striktvan elkaar gescheiden opleidingen wordt gecontinueerd. Laat men de huidige situatie voort-bestaan dan zijn en blijven de opleidingen bijzonder kleinschalig. Zij trekken maximaal 35leerlingen per jaar; op zijn hoogst twee cursusgroepen.

Page 23: Opleidingen in Diagnose

20

OpleidingsbeleidOp dit moment wordt door ziekenhuizen vooral van het opleidingsaanbod gebruik ge-

maakt op grond van 'ad hoc' behoeften. Er ontstaat een vacature of er blijkt 'ineens' behoefteaan (meer) assisterend personeel. Van arbeidsmarktbeleid kan niet gesproken worden.Opleidingsbeleid is meer dan een middel om één persoon 'passend te maken' op de functie-inhoud. Opleiden heeft niet alleen betrekking op de individuele werkplek, maar kent meso-(niveau van de organisatie) en macro-dimensies (landelijk, regionaal). In combinatie metarbeidsmarkt-, intern organisatorisch- en personeelsbeleid stijgt het ver uit boven het niveauvan afzonderlijke instellingen. Het opleiden van medewerkers is één van de instrumenten omorganisatiedoelstellingen te realiseren. Ziekenhuizen hebben weinig bemoeienis met oplei-dingen voor functielaboranten, voorzover het gaat om afstemming van de opleidingen oparbeidsmarkt en functieinhouden. Een belangrijk middel voor sturing van vraag en aanbodvia de eigen bedrijfsscholen wordt nauwelijks benut. Organisatie en uitvoering voltrekkenzich buiten regionale en landelijke samenwerkingsverbanden. Gebleken is dat de ziekenhui-zen meer invloed wensen op organisatie, vorm en inhoud van opleidingen voor functielabo-ranten, waarbij zij nu nog niet zijn betrokken.

Ongewijzigd beleidBij ongewijzigd beleid stevent de sector gezondheidszorg af op aanzienlijke tekorten aan

personeel 3. Het idee dat de personeelsproblematiek minder is geworden en dat de groei vande werkgelegenheid stagneert, berust op korte termijn effecten (een terug-lopende economie)of het betreft resultaten van beleid die na verloop van enige tijd zijn uitgewerkt (dalendverloop, arbeidsmarktcampagnes). De arbeidsmarkt wordt nu 'gereguleerd' door de veleindividuele beslissingen van instellingen en functionarissen. Laat men de huidige situatievoortbestaan dan is de kans groot dat er steeds meer opleidingsactiviteiten ontstaan. Dezezullen voorzien in de behoeften van de beroepsgroep, danwel haar medische pendant, maarminder rekening houden met de landelijke en regionale arbeidsmarkt. Sturing van de perso-neelsplanning is gewenst. De regulerende werking van de Rijksoverheid loopt terug. Degezondheidszorgsector zal dus zelf beleid moeten ontwikkelen, zodat een goede personeels-voorziening gewaarborgd blijft. Daarbij dienen, nadrukkelijker dan tot nu toe, de belangenvan de ziekenhuizen als zorgverlenende instellingen een rol te spelen, naast die van beroeps-groepen en medisch specialisten. Bij opleidingen zoals die voor verplegend personeel envoor dokters-assistenten zijn alle belanghebbenden bij het bepalen van opleidingsinhouden en-vormen betrokken. Bij functielaboranten is dat nog maar heel marginaal aan de orde.

Noten:

1. Windt, drs. W.van der; drs. V.J.H.M. van den Heuij (1993)

2. Bruggink, drs.G.K. (1994

3. bijvoorbeeld: Windt, W. van der (1992)

Page 24: Opleidingen in Diagnose

21

Hoofdstuk 3. Het organisatorisch, personeels- en opleidingsbeleid

Inhoud, vorm en organisatie van opleidingen worden door veel factoren beïnvloed. Maat-schappelijke ontwikkelingen, overheidsbeleid, inhoud van vakgebieden, organisatiestructuur,doelstellingen van de instellingen, maar ook belangen van beroepsbeoefenaren, medici,opleiders, enzovoorts, spelen een rol. In het voorgaande hoofdstuk kwamen macro-omstan-digheden aan bod waarmee rekening moet worden gehouden, maar die als zodanig doorbetrokkenen niet te veranderen zijn. Men kan er op inspelen; men past zich aan (of niet).Andere ontwikkelingen en omstandigheden zijn wel te beïnvloeden. Het management be-schikt over instrumenten om de inhoud van de functies en de opleidingen die daarvoorbedoeld zijn, (mede) vorm te geven. Die instrumenten behoren tot het organisatie-,personeels- en opleidingsbeleid.

3.1. Organisatorisch beleid

IndelingenEen belangrijk onderdeel van het organisatorisch beleid is de wijze waarop men het totaal

der diagnostische onderzoeken indeelt in afzonderlijke afdelingen. Is er één afdeling waar hetfunctieonderzoek plaatsvindt, of kennen vakgebieden ieder een eigen afgegrensde, organisa-torische, eenheid. Het antwoord daarop is van invloed op de opleidingen ten behoeve van dewerkzaamheden binnen die afdelingen.

Het diagnostisch onderzoek heeft op veel manieren een plek gekregen in de ziekenhuizen.In de 32 instellingen waar interviews met leidinggevenden zijn gehouden, komen minstens11 verschillende indelingen voor, waarbij de zeven vakgebieden steeds op een andere manierzijn gegroepeerd. In kleinere ziekenhuizen komen echter relatief vaker gecombineerdefunctieafdelingen voor dan in grotere. In enkele grote ziekenhuizen is bewust gekozen voorhet terugdringen van gescheiden afdelingen, minder specialisatie, bredere functies en derge-lijke. Men heeft echter, naarmate de instelling groter is, eerder de neiging het totaal aandiagnostisch onderzoek op te splitsen in vakspecialistische afdelingen. Hoe groter de organi-satie, hoe groter blijkbaar de 'noodzaak' om het functieonderzoek op te delen volgens specia-lismen als hart, long en vaat of volgens gebruikte technieken zoals nucleair, radiologisch,echografisch of medisch beeldvormend. Eén van de redenen die door kleinere ziekenhuizenwordt genoemd om een gecombineerde functieafdeling in te voeren is dat zij een te geringaantal laboranten in dienst hebben om afdelingsgrenzen te baseren op een verbijzonderingnaar vakgebieden. Grotere ziekenhuizen motiveren de keus dat juist wel te doen niet kwanti-tatief, zoals 'de organisatorische eenheid zou te groot en daarmee onbeheersbaar worden',maar met de stelling dat 'de vakgebieden zo uiteenlopen'. Of de vakgebieden als zodaniguiteenlopen is echter geen kwestie van organisatorische context en omvang, maar van vakin-houdelijke kennis en kunde. Als er verschillen zijn lopen vakgebieden ook in kléine afdeling-en uiteen. Blijkbaar is er een ander mechanisme, dat maakt dat grotere ziekenhuizen er eerderdan kleinere toe overgaan onderzoek in afdelingen op te splitsen.

Page 25: Opleidingen in Diagnose

22

LegitimatieBeroepsgroepen (ook de niet-medische) zijn bijzonder gesteld op het afgrenzen van het

eigen vakgebied ten opzichte van andere. Ziekenhuizen honoreren, ondersteunen of legitime-ren, al of niet bewust, deze professionaliseringstendenzen door de organisaties op grond van'professies' in te delen. Zij lopen daarmee eigenlijk voortdurend achter de feiten aan en inieder geval sturen zijzelf dit deel van de organisatie nauwelijks. Men wacht af welke specia-lisme ontstaat en vervolgens past men daar de organisatie op aan door een nieuwe afdeling tecreëren, waarbinnen het specialisme gedijt. De organisatiestructuur wordt aldus vooralbepaald door externe, en voor de instellingen ogenschijnlijk niet beheersbare, ontwikkeling-en. Het overschrijden van beroepsgrenzen van en door functielaboranten wordt, zo blijkt inde praktijk, echter mogelijk gemaakt door en ondersteund vanuit de organisatiestructuur, detaakverdeling en de inhouden van de functies. Of en zo ja wáár vakgrenzen worden getrok-ken is dus afhankelijk van intern organisatorische maatregelen. Deze bepalen dan mede deeisen waaraan de opleiding voor een functie binnen de afdeling moet voldoen.

Overschrijding vakgrenzen De ene representant vindt overschrijding van vakgrenzen, of het zich bewegen op meerdan één vakgebied, essentieel voor een goede beroepsuitoefening. Een ander vindt juistspecialisatie binnen een vakgebied de enig juiste weg. De één kiest voor het organisatorischsamenvoegen van het diagnostisch onderzoek uit verschillende vakgebieden in één afdeling.De ander opteert voor het aanbrengen van organisatorische grenzen via het formeren vangescheiden afdelingen. Een derde hanteert niet de indeling in (medische) vakgebieden alscriterium, maar concentreert het onderzoek dat gebruik maakt van één bepaalde technologiein een afdeling. Zo treft men ziekenhuizen aan waar het echografisch onderzoek (en dus ookde apparatuur) over vele afdelingen gespreid is, maar ook instellingen met een aparte afde-ling echografie, al dan niet als onderdeel van radiodiagnostiek. De organisatorische contextwaarbinnen de functielaborant heeft te werken loopt sterk uiteen. De keuze om de onderzoe-ken een bepaalde plaats in de organisatiestructuur toe te wijzen heeft invloed op functiein-houden en -vereisten. In afdelingen waarin onderzoeken uit diverse vakgebieden zijn gecon-centreerd, wordt men in ieder geval geacht samen te werken met medewerkers die zijngespecialiseerd op een ander vakgebied, ook al hebben die diverse groepen ieder hun eigendeelterrein binnen de afdeling. Die samenwerking vergt kennis en inzicht in overige vakge-bieden, de mogelijkheid om de eigen grenzen te overstijgen en de bereidheid derden in de'eigen keuken' te laten kijken. In andere afdelingen is het beleid erop gericht medewerkers inte zetten op meer dan één vakgebied, in ieder geval voor het minder specialistische onder-zoek.

(On) gestructureerd aanbodDe 'keus' voor een bepaalde organisatiestructuur hangt in belangrijke mate samen met de

functieinhouden in het ziekenhuis. Deze op hun beurt vertonen, als het goed is, relaties metinhoud en vormgeving van de opleidingen die voor betreffende posities in de organisatienodig zijn. Een belangrijk probleem is daarmee geschetst. De plaats van de diagnostischeonderzoeken in de organisatiestructuur loopt sterk uiteen, functieinhouden (ook binnen éénenkel vakgebied) verschillen en dus variëren opleidingsbehoeften. Er is derhalve, zo op heteerste oog, geen eensluidend, landelijk, opleidingsaanbod te formuleren; eigenlijk zelfs nietbinnen één enkel vakgebied.

Page 26: Opleidingen in Diagnose

23

Iedere systematiek achter de uiteenlopende organisatorische indelingen lijkt te ontbreken enzeker één beleidslijn die richtinggevend kan zijn voor opleidingen voor functielaboranten.Alleen al om deze reden is het niet verbazingwekkend dat het opleidingsaanbod in sommigeopzichten zo divers, ondoorzichtig, of zelfs chaotisch is. Instellingen kiezen niet eenduidigvoor geïntegreerde functieafdelingen óf voor gespecialiseerde afdelingen. En als men kiestvoor gespecialiseerde afdelingen worden de vakgebieden in elk ziekenhuis anders onder-scheiden en gegroepeerd. Bovendien laten de ziekenhuizen zich van de vier betrokkengroepen belanghebbenden (instellingen, medisch specialisten, beoefenaren en opleidings-instituten c.q. opleiders) tot nu toe het minst gelegen liggen aan een opleidingsbeleid voorfunctielaboranten. In ieder geval hebben zij zich er in directe zin weinig mee bemoeid. Deverzuchting van velen in de interviews dat men zo weinig invloed hééft, slaat daarom ookterug op de handelswijze van instellingen zelf. Door hun opstelling aan de zijlijn, hebbenandere partijen de scholing vorm kunnen, en ook móeten, geven. Dat zij dit doen volgens deeigen interesses ligt voor de hand. De belangen van de diverse betrokkenen sporen echter nietsteeds volledig met elkaar. Zo worden soms bezwaren geuit tegen opleidingen die eenlandelijke regeling kennen, als zouden zij te hoog geschoolde beroepsbeoefenaren afleveren.Met dat 'te hoog' wordt dan bedoeld dat beoefenaren meer kunnen dan zij daadwerkelijk inhet betreffende ziekenhuis uitvoeren. Ook wordt er soms op gedoeld dat er, naast 'vakspecia-listen' voor het meer ingewikkelde onderzoek, mensen nodig zijn die het meer routinematigonderzoek uitvoeren, waarbij analyse en interpretatie van uitkomsten tot de taken van demedici behoren.

Brede afdelingenSommigen in de sector zien een trend in de richting van brede functieafdelingen waarin

zoveel mogelijk al het diagnostisch onderzoek is geconcentreerd. Een dergelijke ontwikke-ling is nu reeds zichtbaar in ziekenhuizen waar een groot deel van het onderzoek wordtgebundeld in een afdeling medisch beeldvormende technieken. Doordat nieuwe apparatuurkostbaar is, ligt het niet voor de hand, dat iedere afdeling die rond een bepaald medischvakgebied is georganiseerd zelf de beschikking krijgt over dergelijke voorzieningen. Naasteen medisch-beeldvormende afdeling formeert men in voorkomende gevallen een functieaf-deling waarin de overige diagnostische onderzoeken worden geconcentreerd. Dergelijkegrotere afdelingen leveren diensten aan verschillende specialismen. De binding tussen delaborant en 'zijn' of 'haar' medisch specialisme wordt in dit geval losser dan het voorheen isgeweest. In toenemende mate wordt van beroepsbeoefenaren gevraagd over de grenzen vanhet eigen vakgebied te kijken. De relatie tussen diagnostiek en curatieve patiëntenzorg zalwellicht minder direct worden. Er komt een grotere afstand tussen al diegenen die meewer-ken aan diagnostiek en degenen die betrokken zijn bij verzorging, therapie en genezing. Inhet rapport van de Commissie Biesheuvel 1 wordt een pleidooi gehouden voor de mogelijkhe-den van huisartsen voor het aanvragen van diagnostiek, bijvoorbeeld via een diagnostischcentrum verbonden aan een ziekenhuis. Wordt dit werkelijkheid dan verandert er ook het eenen ander voor de diagnostisch medewerkers. Of deze trends zich (in alle ziekenhuizen) zullendoorzetten is vooralsnog een open vraag.

Page 27: Opleidingen in Diagnose

24

Van buitenaf gestuurdEen belangrijk middel om het overschrijden van grenzen van vakgebieden te realiseren,

tegen te gaan of om te bewerkstelligen dat medewerkers meervoudig inzetbaar zijn, is deorganisatorische indeling in afzonderlijke afdelingen. In de door de onderzoekers gevoerdegesprekken overheerst het feit dat de indeling in afdelingen geen gevolg is van explicietekeuzes van het management om het werk op een bepaalde manier te organiseren. Het isveeleer het resultaat van min of meer toevallige, historische, ontwikkelingen of hangt samenmet posities van bepaalde functionarissen. De organisatiestructuur wordt 'van buiten afbepaald', door de segmentatie in afzonderlijke vakgebieden, specialismen en scholingstrajec-ten. Uit de verzamelde gegevens valt niet af te leiden dat de ziekenhuizen zich qua interneorganisatiestructuur in een bepaalde richting bewegen. De groepering van de organisatie inonderdelen lijkt geen belangrijk onderwerp van aandacht te zijn, zeker niet waar het gaat omhet diagnostisch onderzoek. Of, en dat is een andere mogelijkheid, men acht het vooralsnogniet reëel af te stappen van de indeling van organisaties op basis van (medische) vakgebie-den. Dat organisatorische veranderingen op stapel staan, en in sommige ziekenhuizen ook alworden doorgevoerd, of in toenemende mate wenselijk zijn 2, staat buiten kijf.

Grenzen tussen vakgebiedenDat grenzen tussen de vakgebieden van functielaboranten niet eenduidig zijn blijkt uit de

uiteenlopende organisatorische indelingen. Als de vakgrenzen scherp en onderscheidend zijn,vloeit daar telkens één en dezelfde indeling uit, vooropgesteld dat men de organisatie volgensvakgebieden of specialismen in afdelingen indeelt. De helft van alle onderzochteberoepsbeoefenaren verricht, volgens de door henzelf gehanteerde definitie van het eigenvakgebied, regelmatig werk op een ander vakgebied. De grenzen zijn dus niet zo strak tetrekken, ook al worden vakgebieden over afzonderlijke afdelingen gespreid. In gecombineer-de afdelingen komen deze 'grensoverschrijdingen' vanzelfsprekend vaker voor. Het vóórko-men daarvan betekent niet dat ieder vakgebied geen eigen domein hééft. Wel houdt het in datwerkzaamheden niet exclusief, met uitsluiting van anderen, door betreffende beroepsgroep(kunnen) worden uitgevoerd. Een ziekenhuis kan voorzover het de functielaboranten betreftzo worden georganiseerd dat dwars door vakgrenzen heen wordt gewerkt; dat gebeurt danook. Men kan zich overigens afvragen of dit onder de huidige omstandigheden een goedezaak is. De opleidingen van de respectievelijke groepen zijn niet ingesteld op grensover-schrijdingen van het eigen vakgebied. Een (gedeeltelijke) uitzondering daarop vormt deMBRT-opleiding die voor vier vakgebieden opleidt, waarvan twee die binnen het project aande orde zijn. In gunstige gevallen worden medewerkers opgeleid binnen een bepaald vakge-bied en verrichten zij op gezette tijden, formeel-ongeschoold, werkzaamheden binnen anderevakgebieden. Naast de personeelsleden die in geen enkel vakgebied zijn geschoold, is er dusook nog sprake van gedeeltelijk ongeschoolden: niet opgeleid voor dat deel van de functie datniet tot het vakgebied behoort waarvoor men formeel wel is geschoold.

Met twee maten metenVakgrenzen tussen diagnostisch medewerkers zijn tijdelijk en vloeiend. Zij verschuiven

onder meer als gevolg van technologische ontwikkelingen. Minder patiëntbelastende technie-ken binnen het ene vakgebied vervangen onderzoektechnieken uit een ander vakgebied.Behoort het onderzoek vanaf dan tot het ene vakgebied, of krijgt het andere vakgebied er eentechniek bij ?

Page 28: Opleidingen in Diagnose

25

Als het trekken van grenzen tussen vakgebieden gelijktijdig gebaseerd is op twee criteria(medisch specialisme én onderzoekstechnologie) is het resultaat een organisatorisch afbake-ningsprobleem. Er wordt dan namelijk 'met twee maten gemeten', maten die elkaar nietuitsluiten. Op zijn minst is er sprake van vloeiende grenzen. Wanneer onderdelen van vakge-bieden worden vervangen door technieken uit andere vakgebieden zal dit er zelden of nooittoe leiden dat een bepaald vakgebied, en daarmee een afdeling, wordt opgeheven, ingekrom-pen of geïntegreerd in een andere. De kans is veel groter dat het resterende deel van hetbetreffende vakgebied intensiever wordt uitgevoerd, dat analyses van onderzoeksresultatendiepgaander plaatshebben, dat er een nog specialistischer specialisme ontstaat. Wellichtwordt -nog meer dan voorheen- de specificiteit van het (resterende deel van het) vakgebiedbenadrukt. Als gevolg van medisch-technologische ontwikkelingen komen er dan steedsmeer afdelingen bij die steeds verder uit elkaar groeien, wat leidt tot steeds meer aparte'bedrijfjes' in het bedrijf met de naam ziekenhuis, met alle coördinatie- en integratieproble-men van dien. Een algehele herordening van functie- en andere diagnostische afdelingenwordt noodzakelijk. Het opleidingsvraagstuk is in dit geval wederom en in verhoogde mateaan de orde. Blijven de ziekenhuizen afzijdig bij het aansturen van vorm en inhoud van deopleidingen dan bemoeilijkt dat de afstemming van de scholing op de inhoud van de functiesen de organisatorische context waarbinnen deze worden uitgeoefend.

Als gevolg van technologische ontwikkelingen is niet alleen sprake van vervanging van deene door de andere techniek. Er komen ook nieuwe onderzoeksmogelijkheden bij die bruik-baar zijn in meer dan één vakgebied. Een voorbeeld daarvan zijn de doppler en duplextech-nieken. Van de zeven vakgebieden binnen het project functielaboranten maken er op zijnminst vier gebruik van deze technieken. De echografische technologie wordt in zeer uiteenlo-pende vakgebieden gebruikt. Wel wendt een ieder het voor verschillende doeleinden aan.Blijft de vraag hoe men een en ander binnen een ziekenhuis organiseert. De eerste mogelijk-heid is: één facilitaire afdeling waarbinnen de apparatuur is gestationeerd en waar beroepsbe-oefenaren uit de respectievelijke vakgebieden gebruik maken van de aanwezige hulpmidde-len. De tweede mogelijkheid is dat iedere afdeling de beschikking krijgt over de apparatuur.Dat wordt echter steeds lastiger gezien de toenemende investeringen die met apparatuurgemoeid zijn. Een derde mogelijkheid is dat er medewerkers worden geschoold die deapparatuur kunnen bedienen en de meetresultaten kunnen interpreteren ten behoeve van derespectievelijke vakgebieden. Het laatste betekent wel dat die nieuwe medewerkers metgebruikmaking van één technologie op verschillende vakgebieden werkzaam zijn, terwijlzich daarnaast ook andere medewerkers op dezelfde vakgebieden met andere techniekenbewegen. Dat heeft gevolgen voor de opleidingsbehoeften van de organisatie en de functio-narissen.

Ondersteunende dienstenDe indeling in aparte afdelingen kan leiden tot verhoging van de overheadkosten, doordat

iedere afdeling eigen voorzieningen 'moet' hebben. Tegelijkertijd heeft het gevolgen voor deinhoud van de taken van functielaboranten. Op iedere onderzoeksafdeling moeten werkzaam-heden worden gedaan die niet op een bepaald vakgebied liggen, maar die voor de zorgverle-ning en voor het functioneren van de afdeling essentieel zijn (baliewerk, secretariële werk-zaamheden, archivering, planning van patiëntenstromen, verdeling van ruimten). In groteafdelingen worden dergelijke taken verricht door gespecialiseerde functionarissen. In kleineafdelingen moeten laboranten dergelijke werkzaamheden vaak zelf uitvoeren. Zij zijn daar-voor meestal niet opgeleid.

Page 29: Opleidingen in Diagnose

26

3.2. Personeels- en opleidingsbeleid

3.2.1. Personeelsvoorziening

Als men alleen naar de arbeidsmarkt van dit moment kijkt, hebben instellingen geenaanleiding zich grote zorgen te maken. Op langere termijn ziet de situatie er volgens deprognoses in ieder geval anders uit. Zowel kwantitatief als kwalitatief zal de vraag en hetaanbod van personeel veranderingen ondergaan. Men verwacht dat medewerkers langer in functies in de gezondheidszorg werkzaam zullenblijven. Tevens wordt een verdere toename van deeltijdbanen voorzien, alsmede een toenamevan het aantal oudere werknemers. Het laatste leidt onder meer tot een verhoging van dekosten per arbeidsplaats: meer mensen komen terecht in hogere en de uitloopschalen van deFWG-functiegroep. De noodzaak van scholing teneinde bij te blijven in de functieuitoefeningneemt toe. Naarmate de werkervaring toeneemt wordt het noodzakelijker aan eencarrièreperspectief te werken, aan jobrotatie, aan horizontale overgangen naar andere vakge-bieden, aan mogelijkheden tot verdieping van het eigen vakgebied. Leeftijdbewust perso-neelsbeleid wordt een aandachtspunt, ook binnen de gezondheidszorg. Voor de bezetting vaneen arbeidsplaats krijgt de werkgever te maken met meer dan één persoon. Daardoor wordtde planning van de inzet en de werkverdeling complexer, evenals de communicatie, hetwerkoverleg en de overdracht van werkzaamheden. Tevens heeft men voor hetzelfde aantalarbeidsplaatsen steeds meer mensen nodig. Er moeten dus ook meer mensen worden opge-leid, voor organisatorisch gewijzigde functies. Parttimers moeten worden geschoold. Dekwantitatief en kwalitatief gewijzigde werkorganisatie stelt eisen aan de organisatie, maarzeker ook aan individuele werknemers en dus aan hun scholing. Het huidige promotiebeleidvan ziekenhuizen ten aanzien van functielaboranten is, het werd reeds eerder aangekaart, nognauwelijks ontwikkeld. De verschillende diagnostisch medewerkers, afgezien van eenomvangrijke groep zoals radiodiagnostisch laboranten, zijn nauwelijks bij het grote publiekbekend en soms zelfs intern niet. Slechts 34 procent stroomt in de beroepen in na informatie-activiteiten van de instellingen. De overigen worden min of meer toevallig op het spoorgezet: familie, beroepsverenigingen enzovoorts.

InstrumentariumDe ziekenhuizen beschikken over verschillende instrumenten om de personeelsvoorzie-

ning zeker te stellen, ook ten aanzien van functielaboranten. Deze middelen vallen uiteen ineen aantal oplossingsrichtingen: a. bevorderen van de instroom, b. optimaliseren van depersoneelsinzet en c. beheersen van de uitstroom. Enkele mogelijkheden passeren hier derevue 3:1. Verbeteren van het imago en de bekendheid: promotiecampagnes voor een werkkring in

de gezondheidszorg, naast activiteiten om de verschillende functies als diagnostischmedewerker onder de aandacht brengen. De aantrekkelijkheid van opleidingen speelt eenrol in het keuzegedrag van schoolverlaters en anderen, naast de aantrekkingskracht vanfunctie of beroep;

Page 30: Opleidingen in Diagnose

27

2. Vergroten van de instroom: onder meer door werving van 'bijzondere' groepen zoalsherintreders, allochtonen en langdurig werklozen. Het werven van herintreders zal moeilij-ker worden, maar nog wel mogelijk zijn, zeker wanneer de mogelijkheid van parttimewerk verder toeneemt. Het aantrekken van meer allochtonen leidt tot een grotere herken-baarheid van de gezondheidszorg, door de afspiegeling van de beroepsbevolking tenopzichte van de bevolking als geheel. Voor bepaalde groepen betekent de combinatie vanwerken en leren een vorm van tweede-kans-onderwijs. Het inservice onderwijs zou zichook moeten richten op andere groepen dan schoolverlaters; dit kan de daling aan school-verlaters deels compenseren. Door gebruik te maken van diverse subsidieregelingenkunnen de loonkosten in de beginfase van opleiding en werkkring dalen. Een en anderheeft gevolgen voor het opleidingsaanbod. Er moeten, naast de normale opleidingen,bijzondere programma's voor uiteenlopende doelgroepen ontwikkeld worden en routes omkandidaten op het vereiste instroomniveau te brengen. Instroomeisen moeten wordenaangepast, aangevuld en flexibeler gemaakt.

3. Verkleining van de uitval in de inservice opleidingen: men mag aannemen dat de uitval inopleidingen voor functielaboranten ongeveer op het niveau ligt van andere inserviceopleidingen. Een kwart verlaat voortijdig de opleiding. Als men in staat is de uitval teverkleinen halen meer leerlingen dan nu de eindstreep en voldoen daarmee aan de begin-termen van de beroepsuitoefening;

4. Daling ziekteverzuim en voorkoming arbeidsongeschiktheid;5. Verloopbeheersing/behoud van zittend personeel:

1. aanbieden van deeltijdwerk;2. flexibele werktijden;3. kinderopvang;4. verbeteringen in de arbeidsvoorwaarden, -verhoudingen en -omstandigheden;5. training van management in: werving en selectie, functionerings- en beoordelingsge-

sprekken, loopbaanbeleid, het motiveren van medewerkers, vergadertechniek, con-flicthantering en veranderingsmanagement;

6. vergroten van loopbaanmogelijkheden door interne werving en/of scholing van zittendpersoneel;

7. organisatievernieuwing: horizontale en verticale loopbaanmogelijkheden; taak- enfunctiedifferentiatie; invoering tweede deskundigheidsniveau;

8. creëren van kwalitatief hoogwaardige(r) en volwaardige(r) functies.

Een deel van deze instrumenten is vanuit het perspectief van het project functielaborantenvan extra betekenis: de instroom in beroep en opleiding, taakverdeling en werkorganisatie ende kwaliteit van functies.

Page 31: Opleidingen in Diagnose

28

3.2.2. Instroom in beroep en opleiding

De instroom in beroep en opleiding ziet er in werkelijkheid anders uit dan de meestebetrokkenen wenselijk achten. Men is van mening dat met name geworven moet wordenonder schoolverlaters op HAVO/VWO-niveau, bij voorkeur met een exact vakkenpakket.Slechts de helft van alle nu werkzame laboranten heeft daadwerkelijk een vooropleiding opHAVO/VWO niveau. Slechts één beroepsgroep voldoet voor meer dan driekwart aan de doordirect betrokkenen gewenste instroomvoorwaarden (longfunctie-assistenten). De overigeberoepsgroepen scoren allen lager. Minstens tweederde van de huidige beroepsbeoefenarenheeft na de middelbare school eerst een vervolg- of beroepsopleiding gedaan alvorens in testromen in een opleiding/baan als functielaborant. Voor slechts een derde deel gaat het dusom schoolverlaters in de ware zin van het woord. Ook hier doen zich tussen vakgebiedengrote verschillen voor. De helft van alle laboranten heeft A-verpleegkunde of is opgeleid totdoktersassistent. Men mag dus met enig recht stellen dat een aanzienlijk deel van de beoefe-naren eerst een relatief brede opleiding tot een beroep in de gezondheidszorg heeft gehad.Het is zelfs meer dan de helft als men, bijvoorbeeld, bedenkt dat onder medisch nucleairwerkers veel radiodiagnostisch laboranten zijn. Het is niet met zekerheid vast te stellenwaarom de instroom van deze breder opgeleiden in functies als diagnostisch medewerker zoomvangrijk is. Alleen voor de instroom van radiodiagnostisch laboranten in de opleidingmedisch nucleair werker is een plausibele reden te geven. Voor veel instromers is dezeopleiding een vervolg na radiodiagnostiek. Een verklaring voor de overige instroom is hetontbreken van een in brede kring erkende, initiële, beroepsopleiding na de middelbareschool, voor vakgebieden zoals endoscopie en echografie. Voor de hartfunctie bestaat dezewel, maar wordt niet alom erkend. Men neemt in voorkomende gevallen kandidaten die in deinstelling werkzaam zijn, die een algemene opleiding voor de beroepsuitoefening in degezondheidszorg achter de rug hebben en die via relatief korte cursusactiviteiten voor eennieuwe functie kunnen worden geschoold. De A-inservice opleiding en de opleiding totdoktersassistent gaan zo deels fungeren als initiële opleiding voor andere vakgebieden.Blijkbaar zitten er in beide opleidingen geschikte elementen waarop met vakspecifiekescholingsactiviteiten kan worden voortgeborduurd.

De instroom van schoolverlaters wordt problematischer. De kans dat men de instroomei-sen moet verlagen, of dat er speciale scholingstrajecten, voorafgaande of parallel aan hetvakspecifieke gedeelte, moeten worden ontwikkeld teneinde gekwalificeerd personeel in huiste kunnen halen, wordt groter. Tot op zekere hoogte wordt de laatste route nu al bewandeld;men laat mensen in de vakgebieden instromen die eerst een ander beroep in de gezondheids-zorg hebben uitgeoefend, daarvoor zijn opgeleid en die niet voldoen aan de HAVO/VWO eis.

Eén van de instrumenten om te kunnen blijven voorzien in de personeelsbehoefte is hetvergroten van loopbaanmogelijkheden door interne werving en scholing van zittend perso-neel. Blijven huidige instroomeisen gehandhaafd dan kunnen grote aantallen beroepsbeoefe-naren niet in bepaalde opleidingen instromen. Beoefenaren zonder formele scholing voor defunctie die zij uitoefenen, kunnen, ook al hebben zij jarenlange praktijkervaring, zonder juistevooropleiding niet deelnemen aan, bijvoorbeeld, de opleiding tot longfunctie-assistent, deopleiding tot laborant klinische neurofysiologie, de opleiding echografie aan de hogescholenen de inservice opleiding medisch nucleair werker. Men heeft daarmee, waarschijnlijkonbedoeld, een rem gezet op kwalitatieve verbeteringen in de beroepsuitoefening en opcarrièremogelijkheden van individuen.

Page 32: Opleidingen in Diagnose

29

De instroom wordt in een aantal gevallen belemmerd door de eis dat mensen (bijna) fulltimewerkzaam moeten zijn. Parttimers komen dus niet in aanmerking voor scholing in het vakge-bied; er is geen ander aanbod. Wil men personeel flexibeler of breder inzetten danwel hunloopbaanmogelijkheden bevorderen, dan zal het opleidingsaanbod zo moeten worden ing-ericht dat medewerkers van diverse pluimage, met verschillende achtergronden, vooroplei-dingen en beroepscarrières kunnen gaan deelnemen aan vakspecifieke opleidingsactiviteiten.

Het kan -ook uit kwantitatieve overwegingen- wel eens nodig blijken andere kandidaten inberoep en opleiding toe te laten dan degenen die aan de nu gestelde vooropleidingseisenvoldoen. Er is aanleiding om de instroommogelijkheden in de verschillende vakgebiedenflexibeler te maken dan ze nu veelal zijn. Dat heeft gevolgen voor het onderwijsaanbod.

3.2.3. Taakverdeling en werkorganisatie

De ARBO-wet, noodzaak van kostenbeheersing in verband met ziekteverzuim en arbeids-ongeschiktheid, alsmede de wenselijkheid van verloopbeheersing in het algemeen, leiden tottoenemende aandacht voor de wijze waarop het werk wordt ingericht. De werkplek, onder-linge verhoudingen, werktijden, inhoud van de functie, loopbaanbeleid en dergelijke wordensteeds belangrijker voor efficiency in en de kwaliteit van de zorgverlening. In kleinereziekenhuizen neigt men eerder naar breed inzetbare laboranten. Grotere instellingen staanmeer specialisatie op een vakgebied voor. Zij voeren horizontale functiedifferentiatie doorvia het groeperen van qua niveau gelijkwaardige functies binnen de organisatie, afgebakendlangs de grenzen van vakgebieden. Kleinere ziekenhuizen doen het tegenovergestelde: zijvoegen taken en werkzaamheden uit verschillende vakgebieden juist samen tot een functie.De brede inzetbaarheid wordt ondersteund door de organisatiestructuur: een functieafdelingwaarin het diagnostisch onderzoek uit diverse disciplines is samengebracht.

Er is sprake van een gedifferentieerde beroepspraktijk; er zijn per vakgebied grote ver-schillen tussen instellingen, maar ook de vakgebieden zijn niet in iedere instelling dezelfde.De inhoud van functies en vakgebieden is sterk afhankelijk van de organisatorische contextwaarin deze een plaats heeft: hoe is het ziekenhuis intern georganiseerd; op welke wijze heeftzij taken en functies gegroepeerd ? Tussen instellingen bestaan verschillen in functieinhou-den binnen een en hetzelfde vakgebied: de ene beoefenaar van een discipline is dus niet deandere. Tussen instellingen bestaan verschillen in functieinhouden, omdat men de vakgebie-den als zodanig anders 'definieert'. Daarnaast zijn er ook nog verschillen in functieinhoudenin hetzelfde vakgebied binnen een instelling, bijvoorbeeld door het afzonderen van routine-matig onderzoek in aparte functies.

Eén van de middelen om het werk op een bepaalde manier in te richten is het verdelen vantaken tussen medewerkers en het indelen van het werk in functies (groepen van gelijksoortigetaken). Dit kan zowel horizontaal (het totaal der werkzaamheden verdelen in taken en func-ties op een vergelijkbaar niveau) als verticaal. De indeling van de organisatie in afzonderlijkeeenheden is reeds eerder aan de orde gesteld.

Page 33: Opleidingen in Diagnose

30

VerticaalMen tracht problemen in de personeelsvoorziening soms op te lossen door het invoeren

van een tweede deskundigheidsniveau. Voor instellingen kan reductie van kosten daarbij eenbelangrijk doel zijn. Deze vorm van functiedifferentiatie heeft allerlei consequenties, los vanproblemen bij de implementatie en veronderstelde loonkostenbesparingen.

Een aanzienlijk deel van de lager geschoolden wil uiteindelijk hoger worden opgeleid. Zovolgt negentig procent van de medewerkers op het tweede deskundigheidsniveau in deverpleegkunde twee jaar na diplomering een opleiding op het eerste niveau1. In anderesectoren is, als gevolg van een vergelijkbaar mechanisme, een tekort aan middelbaar en eenoverschot aan hoger opgeleiden ontstaan. Er zijn nog meer ongedachte gevolgen. Aandachtvoor het tweede deskundigheidsniveau heeft bijvoorbeeld geresulteerd in een vergroteinstroom in de MDGO-VP. Die instroom is nu zo omvangrijk geworden dat de Minister vanOnderwijs het voornemen heeft geuit de toelating van leerlingen aan banden te zullen leggen.Ziekenhuizen die inmiddels taken binnen de verpleging verticaal hebben gedifferentieerd,moeten daarvan misschien afzien of moeten menskracht van elders halen (door beter tebetalen, loopbaanmogelijkheden te bieden). Een derde mogelijkheid is dat onderwijsinstel-lingen in het kader van contract-activiteiten opleidingen ontwikkelen voor een tweededeskundigheidsniveau. De sector gezondheidszorg draagt daarvan dan wel volledig dekosten. Een vierde mogelijkheid tenslotte is dat de instroom in inservice-opleidingen bijcentrale scholen wordt vergroot. Deze kunnen dan gaan fungeren als initiële opleiding voorhet tweede deskundigheidsniveau. Vreemd is een dergelijke gedachte niet: het Ministerie vanWVC heeft een standpunt ingenomen dat de A-inservice opleiding geen HBO-status verdienten het Ministerie van Onderwijs wenst de betreffende opleidingskosten niet van de sectorover te nemen. Het voorbeeld illustreert dat arbeidsmarkt-, personeels- en opleidingsbeleidnauw samenhangen en dat handelingen van betrokkenen uiteindelijk een reactie tot gevolghebben van derden. Ook maakt het duidelijk dat wat eerst een goedkoop alternatief leekuiteindelijk bij de sector kan terugkeren. Als men dan inmiddels de eigen opleidingsinfra-structuur heeft vernietigd of overgedaan is mogelijk 'Leiden in last'.

RoutineonderzoekIn een aantal ziekenhuizen bestaat een voorkeur om ook bij functielaboranten verticale

taakdifferentiatie door te voeren; het doet zich ook al voor. De differentiatie bestaat dan uithet afsplitsen van het routineonderzoek in afzonderlijke functies binnen de afdeling. Voor datzogeheten routinematige onderzoek (beroepsbeoefenaren gruwen van een dergelijke term)neemt men dan lager, anders of niet-opgeleide medewerkers. Functielaboranten hebbenweinig carrièreperspectieven. Bij de invoering van een tweede deskundigheidsniveau wordtmeestal niet gedacht aan de mogelijkheid aldus de instroom in opleiding en functie te vergro-ten, of aan de mogelijkheid om vanuit dit tweede niveau door te stromen naar een hogerniveau. Doel is veeleer te komen tot kostenreducties. Het gegeven dat (vooral grotere)ziekenhuizen de organisatie indelen langs de lijnen van de vakspecialismen maakt het moei-lijker om bredere functies te creëren. Een middel om de instroom te vergroten en voor eendeel van de beoefenaren carrièreperspectief te scheppen is dan het invoeren van een tweededeskundigheidsniveau. Uit een enquête onder hoofden van poliklinieken (door de eigenvereniging uitgevoerd) is gebleken dat een meerderheid geen voorstander is van invoeringvan een tweede deskundigheidsniveau voor de zeven afzonderlijke vakgebieden.

Page 34: Opleidingen in Diagnose

31

Voor instromers zonder HAVO/VWO betekent de overgang of doorstroming naar eenbaan als functielaborant een carrièrestap. In ontwerp en uitvoering van de opleidingen wordtmet dat feit nauwelijks rekening gehouden. Doktersassistenten en verpleegkundigen blijvenin de meeste opleidingen (bijna) volledig buiten beeld. Daarmee laat men een kans liggen eenbijdrage te leveren aan het vergroten van het carrièreperspectief. Verbazingwekkend is datoverigens niet: opleidingen worden bekeken als instrumenten voor personeelsbeleid vanuiteen vervangingsperspectief en veel minder vanuit een bestendigingsperspectief 5.

HorizontaalIn de gezondheidszorg wordt vaak gekozen voor gespecialiseerde beroepsopleidingen

(ook bij functielaboranten), en niet voor 'brede' opleidingen, in die zin dat mensen zich pas intweede instantie, na een initiële opleiding, bekwamen in een bepaald vakgebied of differenti-atie daarvan. In de verpleging is het gebruikelijk (het kan niet eens anders) dat men eerst eenbrede initiële opleiding krijgt alvorens men zich specialiseert in een bepaald onderdeel van deverpleging; cardiac care, kinderverpleging, oncologie, intensive care etcetera. Een dergelijkeopzet van beroepsmatige scholing komt ook in de geneeskunde voor. Initiële opleidingen dieal vanaf den beginne uitgaan van strakke grenzen tussen 'vakgebieden' zetten een rem op demobiliteit van werknemers. Het heeft gevolgen voor de werking van de arbeidsmarkt en voorde personeelsvoorziening van afzonderlijke instellingen. Horizontaal doorstromen naarandere functies is nauwelijks mogelijk, vanwege de verregaande mate van (beroeps-)segmen-tatie. Een overstap naar een ander segment kan alleen als men nieuwe kennis en vaardighe-den wil opdoen door van voren af aan met een opleiding te beginnen.

Een 'loopbaan' wordt meestal verticaal in de lijnorganisatie geïnterpreteerd: doorstromennaar een leidinggevende functie of, als er meer dan een deskundigheidsniveau bestaat,doorstroming naar een volgend niveau. Maar ook andere invullingen van 'een loopbaan' zijnmogelijk. Carrièreperspectieven kunnen in horizontaal perspectief worden bezien: specialisa-tie binnen het vakgebied, vakinhoudelijke differentiatie, rouleren over taken en functies ophetzelfde niveau, het doorstromen naar andere vakgebieden binnen het diagnostisch onder-zoek, naar andersoortige functies in het ziekenhuis, in de intramurale zorg of zelfs naarandere sectoren. Door de indelingen in afdelingen langs 'de' grenzen tussen vakgebieden, dehuidige verkokerde opleidingsstructuur en -inhouden, maar ook instroomvereisten zijndergelijke horizontale routes voor grote groepen (potentiële) diagnostisch medewerkersafgesloten.

3.2.4. Functie-innovatie en kwaliteit

Onder meer vanwege de druk op de arbeidsmarkt en financiële spaarzaamheid zoekt mennaar mogelijkheden om meer lager opgeleiden in te zetten. Uit bestaande functies in deorganisatie worden daartoe taken afgezonderd, die door lager gekwalificeerd personeelkunnen worden verricht. Na een korte, gerichte, scholing of zelfs formeel-ongeschoold gaatde medewerker aan het werk. Deze praktijk komt ook voor bij functielaboranten. Dat isonder meer af te leiden uit het grote aantal niet-formeel geschoolden, het voorkomen vanwerkzaamheden op een ander dan het eigen vakgebied en uit de inventarisatie van taken enpatiëntonderzoeken. Als veranderingen in functie-uitoefening en opleidingen gewenst zijn,denken met name instellingen aan een vorm van arbeidsdeling waarbij de routinematigetaken van de andere worden afgesplitst.

Page 35: Opleidingen in Diagnose

32

Elders 6 is een dergelijke aanpak getypeerd als symptoombestrijding. Het leidt tot onvrede inde organisatie en geeft 'deuken in de professionaliteit'. Dat heeft gevolgen voor kwaliteit enefficiency van het diagnostisch onderzoek.

In de instellingen is differentiatie in taken doorgevoerd: het diagnostisch onderzoek wordtopgesplitst in vakgebieden. De organisatie wordt langs die lijnen ingedeeld. Men laat niet allemedewerkers dezelfde onderzoeken uitvoeren en splitst het 'routinematige' van het specialis-tische onderzoek af. Daardoor worden de functies waarin het specialistische onderzoek isgeconcentreerd, kwalitatief hoogwaardiger. De andere kant van de medaille is dat er in hetziekenhuis functies bijkomen waarin het werk beperkter van aard, eentoniger, minder interes-sant wordt. Meer dan de helft van de beroepsbeoefenaren is van mening dat er voor hen geengoede opleidingsmogelijkheden zijn. Een derde vindt dat zij nauwelijks in staat wordengesteld zich verder te ontwikkelen. Driekwart is het eens met de stelling, dat zij binnen deorganisatie weinig doorstromingsmogelijk-heden hebben. Het aantal verschillende soortenonderzoeken dat beroepsbeoefenaren uitvoeren wordt sterk gereduceerd als men de blikbeperkt tot de onderzoeken die met een minimale frequentie van eens per maand wordengedaan ('kernonderzoek': zie bijlage 3). Een bron van onvrede is het hoge percentage niet-gediplomeerden of niet-formeel-opgeleiden. Gebrek aan carrièremogelijkheden, onvoldoendemogelijkheden opgeleid of bijgeschoold te worden, weinig mogelijkheden tot verbreding vanhet takenpakket, eentonigheid van werk, gebrek aan erkenning, een weinig zelfstandigeberoepsuitoefening, weinig contacten buiten de afdeling, weinig kansen op een leidinggeven-de positie en dergelijke kunnen leiden tot demotivatie bij personeelsleden en dus ook totvroegtijdige uitstroom uit beroep of functie. Dat staat haaks op de noodzaak van verloopbe-heersing, passend in een organisatie- en personeelsbeleid vanuit een bestendigingsperspec-tief. De kwaliteit van de functies van medewerkers levert aan die verloopbeheersing eenbelangrijke bijdrage.

Kwaliteit van functiesDe aandacht voor de kwaliteit van arbeid neemt toe, onder meer als gevolg van de invoe-

ring van de Arbeidsomstandighedenwet, die instellingen verplicht het werk zodanig in terichten dat het welzijn van medewerkers wordt gediend. Maar ook zonder deze wettelijkestimulans zou de interesse zijn gegroeid. Personeel is van grote betekenis voor de kwaliteitvan zorg en de efficiency waarmee die zorg wordt uitgevoerd. Aantrekkelijk werk is vanbelang bij de werving van personeel op een krappe arbeids- en kleiner wordende schoolverla-tersmarkt. Organisatie- en personeelsbeleid leveren een bijdrage aan de strategische vraag-stukken waarvoor de instelling zich gesteld ziet. Eén van de instrumenten daarin is functie-innovatie: een proces waarin de opbouw van functies (verzamelingen van taken en werk-zaamheden) in (onderdelen van) de organisatie wordt heroverwogen en desgewenst gewij-zigd. De herordening van taken en werkzaamheden in vernieuwde functies kan verschillendegedaantes aannemen: verticale of horizontale differentiatie (het opsplitsen van groepen vantaken/delen van functies in verschillende functies) danwel juist het tegendeel: verticale ofhorizontale integratie (het samenvoegen van groepen van taken of van delen van functies totnieuwe functies).

Page 36: Opleidingen in Diagnose

33

OntwikkelingenDe voorbije jaren hebben de werkzaamheden van verschillende groepen functie-laboran-

ten allerlei veranderingen ondergaan. De taken zijn van aard veranderd, complexer gewor-den, specialistischer, breder of juist smaller. Er zijn nieuwe onderzoektechnieken ontstaan ennieuwe beroepsgroepen. Wat oorspronkelijk één vakgebied was, valt uiteen in aparte func-ties. Met bestaande onderzoektechnieken kan meer worden onderzocht, meer tegelijkertijdworden gemeten, in onderlinge samenhang, preciezer gemeten of in beeld gebracht. Medischtechnologische ontwikkelingen leiden ertoe, dat sommige vakgebieden worden opgedeeld inmeer dan één specialisme. Er worden taken of aandachtsterreinen aan functies toegevoegd,zoals registratie van onderzoek, kwantitatieve analyses van onderzoeksgegevens op eenafdeling en planning van patiënten-stromen. Als gevolg van een veranderde houding vanpatiënten, een gewijzigde samenstelling van het patiëntenbestand en veranderende werkver-houdingen worden sociale vaardigheden belangrijker. Naast uitvoering en analyse van hetdiagnostische onderzoek nemen diverse ondersteunende taken in betekenis toe. Het geheleterrein van het diagnostisch onderzoek overziende mag worden geconstateerd, dat de ontwik-kelingen steeds pér vakgebied tot aanpassingen hebben geleid, los van die binnen anderevakgebieden. Het is de vraag of alle veranderingen binnen een vakgebied reeds een vertalinghebben gevonden in de betreffende opleiding. Ook kan men zich afvragen of de wijzigingenin de functies zijn beoordeeld op hun intern-organisatorische implicaties; als functies veran-deren moet de organisatie daarop worden aangepast.

FunctieinnovatieEr is aanleiding om binnen de ziekenhuizen nader te kijken naar inhoud en organisatie

van, alsmede de afbakening tussen de functies van de verschillende diagnostische medewer-kers. Dat proces zou men kunnen aanduiden met functieinnovatie of -differentiatie. Naast dekwaliteit van de arbeid zijn bij dit proces nog vier aspecten van belang 7: kwaliteit van zorg,aansluiting met de arbeidsmarkt, organisatorische consequenties en financiële overwegingen.Deze hangen onderling samen. Hier is met name de kwaliteit van arbeid aan de orde. Dekwaliteit van functies binnen een instelling kan worden beoordeeld en verbeterd met eeninstrument getooid met de naam WEBA (Welzijn bij Arbeid). Daarmee is reeds ervaringopgedaan binnen de gezondheidszorg 8. In het project Functie Innovatie en OrganisatieOntwerp (FIOO) van het Nationaal Zieken-huisinstituut wordt, zoals de naam al zegt, aan-dacht besteed aan functie-innovatie en de organisatorische consequenties daarvan. Zonderhier een oordeel te kunnen vellen over de kwaliteit van afzonderlijke functies van de mede-werkers, is te illustreren dat een proces van functie-innovatie geen vreemde gedachte zouzijn.

Bij het (her-)indelen van werk binnen een ziekenhuis dient te worden uitgegaan van dedoelstellingen van de instelling, ofwel het zorgprodukt dat wordt verlangd (zorgprincipe voorfunctie-innovatie 9). Functies en de groepering ervan in afdelingen zijn echter grotendeelsgebaseerd op de arbeidsdeling in beroepsgroepen. Deze ontstaat buiten de ziekenhuizen enwordt gelegitimeerd op grond van 'wetenschappelijke' disciplines of vakgebieden. Niet dezorgbehoeften en -doelstellingen staan centraal bij de inhoud en indeling van functies, maarvakgebieden. Het startpunt bij het verbeteren van functies ligt bij de (her)formulering vandoelen. Dat vraagt om (instelling- en afdelingsgebonden) beleidsplannen waarin zorgdoelenstaan geformuleerd; dus ook doelen voor het diagnostisch onderzoek.

Page 37: Opleidingen in Diagnose

34

De juiste volgorde bij het innoveren van functies is: bepalen van (doelen van) zorg, formule-ren van taken om die zorg waar te maken, bepalen met welke deskundigheden de takenkunnen worden verricht en, tot slot, het groeperen van taken in vernieuwde functies. Danmoet men bezien in welke organisatorische eenheden die functies moeten worden gegroe-peerd. Daarbij spelen zorgdoelstellingen, intern-organisatorische overwegingen en financiëleruimte een rol.

Het afzonderen van routinematige taken strookt niet met de wenselijkheid van kwalitatiefvolwaardige functies. Het onderbrengen van voorbereidende, uitvoerende en ondersteunendetaken in aparte functies evenmin. Niet in alle functies hebben medewerkers bevoegdhedenom zelfstandig problemen in het werk op te lossen ('regelmogelijkheden' uit het WEBA-instrument). Een belangrijke aspect daarvan wordt aangeduid met 'autonomie': de mate vanzelfstandigheid in het bepalen van tempo, methode, volgorde van werken, werkplek enarbeidsomstandigheden. In iedere functie zou een evenwichtige verdeling van gemakkelijkeen moeilijke taken moeten zijn. Een functie dient de medewerker op gezette tijden voor niet-routinematige situaties te plaatsen; situaties die een beroep doen op professionele, organisato-rische en/of sociale creativiteit. Dit aspect, aangeduid met 'moeilijkheidsgraad', is onderdeelvan de zogeheten 'leermogelijkheden': het werk moet mogelijkheden bieden tot ontwikkelingvan vaktechnische, organisatorische en communicatieve vaardigheden bij personeelsleden.Deze ontwikkeling wordt bevorderd door de inhoud van de functie, door de wijze waarop hetwerk op de afdeling en binnen de instelling is georganiseerd. Belangrijk is ook de informatie-voorziening over de uitvoering van de taken, over doel en resultaat van het werk en over deinstelling en plaats van de afdeling daarbinnen. Het leren in het werk wordt tevens gestimu-leerd door zelfstandige functionele en sociale contacten, door (horizontale of verticale)loopbaanperspectieven en opleidingsmogelijkheden. Ziekenhuizen maken, naar de meningvan beoefenaren, onvoldoende werk van dergelijke leermogelijkheden. Zo is bijvoorbeeldberoepsinhoudelijke verdieping lang niet voor iedereen weggelegd. Ook schort het aanloopbaanperspectieven.

Een oordeel over afzonderlijke functies in ziekenhuizen vereist een aanpak per instelling,evenals het (her-)ontwerp van functies. Wil men echter de stap maken naar de opleidingendie voor de functies nodig zijn, dan ligt een gezamenlijke aanpak van instellingen voor dehand; landelijk en/of regionaal. Opleidingen moeten inspelen op die aspecten in de functieswelke voor de ziekenhuizen gemeenschappelijk zijn, eventueel met afwijkende scholingsva-rianten. Anders ontstaan immers opleidingen die de functies binnen een concreet ziekenhuisniet overstijgen; de 'huisopleiding' in optima forma. Uit financiële overwegingen, maar ookom redenen van goed personeelsbeleid, personeelsvoorziening en arbeidsmarktbeleid zou dateen onwenselijke situatie zijn.

Gezamenlijk en samenhangOpleidingen voor functielaboranten zijn vooral ontwikkeld op grond van inzichten en

belangen van beroepsbeoefenaren en medisch specialisten die tot het betreffende vakgebiedworden gerekend. Bij sommige opleidingen zijn in de initiatief- en ontwerp-fase ook oplei-dingsinstituten betrokken geweest. Vertegenwoordigers van instellingen hebben te kennengegeven veranderingen en invloed te willen in de scholing van functielaboranten. De syste-matiek van de WEBA beveelt aan dat instellingen, afzonderlijk en in samenwerkingsverband,de functies aan een nadere beschouwing onderwerpen, in de zin zoals staat beschreven onderde term functie-innovatie. Alleen zo kan duidelijk worden voor welke functies moet wordenopgeleid, hoe de beroepsuitoefening er uitziet.

Page 38: Opleidingen in Diagnose

35

In het project functielaboranten zijn gegevens beschikbaar gekomen die daarbij kunnenworden gebruikt. Beziet men de noodzakelijke stappen bij het ontwerpen van functies, danzijn twee daarvan gedeeltelijk gezet: de verkenning van de arbeidsmarkt en een taakinventa-risatie. De verzamelde arbeidsmarkt- en andere gegevens in Beeld van een Functie zijn echtervooral op landelijk niveau.

In het vorige hoofdstuk is een begin gemaakt met uitsplitsing naar regio, op grond van eenaantal veronderstellingen. In de gegevens ontbreken de gekwantificeerde behoeften vaninstellingen, de planning van de personeelsvoorziening. De taakinventarisatie schetst eengemiddeld beeld van alle laboranten gezamenlijk en een gemiddelde per afzonderlijkeberoepsgroep. Zowel het totaal der werkzaamheden als de patiënten-onderzoeken die wordenuitgevoerd zijn in kaart gebracht. In het proces van functie-innovatie wordt specifiekergekeken naar de inhoud van de functies in ziekenhuizen, naar de wenselijke inrichtingdaarvan. Tevens wordt een oordeel geveld over de kwaliteit van arbeid binnen die functies.Opvattingen van instellingen en medewerkers spelen daarbij een rol.

Het is niet bij voorbaat uitgesloten dat een tweede deskundigheidsniveau binnen eenvakgebied ingevoerd zou kúnnen worden. Ook is denkbaar dat er onderscheid in niveau kanworden gemaakt tussen functies op verschillende vakgebieden. Via functiedifferen-tiatiekunnen in principe kwalitatief volwaardige banen voor lager geschoolden worden geschapen.Dan zal ook de organisatie van werk, afdeling en ziekenhuis moeten worden aangepast ensprake moeten zijn van goede scholing. Het vraagt allerlei maatregelen in de sfeer van hetpersoneelsbeleid. Het oplossen of voorkomen van problemen in de personeelsvoorzieningvergt echter -het zal in voorgaand en dit hoofdstuk duidelijk zijn geworden- meer danfunctie-innovatie. Uitsluitend wanneer een pakket van maatregelen in onderlinge samenhangwordt genomen zal enig effect te verwachten zijn.

Noten:

1. Commissie Modernisering Curatieve Zorg (1994)

2. De Commissie Modernisering Curatieve Zorg pleit voor gezamenlijke verantwoordelijkheid van

betrokkenen voor de zorgverlening. Decentralisatie van bevoegdheden naar werkeenheden en

budgetten hoort daarbij. Dit staat of valt met de wijze waarop de organisatie is vormgegeven.

3. Hall, mr.Matthijs van (1993); Linden, Bella van der (1993); Windt, W illem van der (1993); Pool,

J, E.A.M.Meeuwsen en K.J.A.M.Michels (1992)

4. Lieshout, C.M.H.van (1991)

5. begrippen ontleend aan Pool, J. e.a. (1992)

6. Grunveld, J.E. en C.M.H.van Lieshout (1992)

7. Kanters, H.W; R.N.Griffioen en J.E.Grunveld (1992), pagina 100 e.v.

8. Woestijne, A.van de; J.E.Grunveld (1993)

9. een van de 7 principes waarop functieinnovatie gebaseerd moet zijn; zie noot 7

Page 39: Opleidingen in Diagnose

36

Hoofdstuk 4. De beroepen

Opleidingsbeleid wordt niet ontwikkeld in een vacuüm. De arbeidsmarkt, de markt vanonderwijs en opleidingen, het organisatorisch, personeels- en opleidingsbeleid kwamen reedsaan de orde. De inhoud van de beroepen, en daarmee van opleidingen, wordt mede bepaalddoor ontwikkelingen binnen en tussen de vakgebieden, trends in de gezondheidszorg endergelijke. Deze, met name inhoudelijke, ontwikkelingen moeten worden meegenomen bij deuitwerking van onderwijsprogramma's, bij het bepalen van de leerstof en de onderwijsmetho-den. Zij komen hier niet ter sprake. Wel worden kenmerken van het beroepenveld behandelden wettelijke regelingen die van invloed zijn op beroepsuitoefening en -opleiding.

4.1. Het beroepenveld in de gezondheidszorg

Het beroepenveld in de gezondheidszorg vertoont enkele trekken die afstemming op dearbeidsmarkt tot een lastige aangelegenheid maken. Die kenmerken maken ook de ontwikke-ling van een verbeterd opleidingsaanbod tot een niet eenvoudige aangelegenheid.

Breedte van beroepenKenmerkend voor veel van de functies in de gezondheidszorg is dat zij daarbuiten nauwe-

lijks worden uitgeoefend. Dit geldt ook voor de verschillende groepen diagnostisch mede-werkers. In tijden van spanningen op de arbeidsmarkt is het niet mogelijk mensen uit anderebedrijfstakken aan te trekken. Anderzijds kan eventueel overbodig geworden personeel heteigen beroep niet elders uitoefenen. In het ene beroep kan een overschot zijn; tegelijkertijd inhet andere een tekort. De sector is, ook binnen één beroeps- of functiekolom, zeer gevoeligvoor elkaar snel afwisselende tekorten en overschotten. Een tekort aan personeel wordt somsopgelost met het aantrekken van anders-opgeleiden. Dat kán een vergelijkbaar deskundig-heidsniveau zijn. In voorkomende gevallen gaat men over tot het invoeren van een tweededeskundigheidsniveau. Overigens kunnen er ook andere redenen zijn dan krapte op dearbeidsmarkt om anders-opgeleiden aan te trekken of tot functiedifferentiatie over te gaan:kostenoverwegingen, of de wens te beschikken over breder inzetbaar personeel. Tot deinstrumenten waarmee men een en ander kan beïnvloeden behoren opleidingen.

OpleidingsstructuurOverstappen van de ene naar de andere beroepsgroep is lastig of onmogelijk, mede

vanwege de opleidingsstructuur. Veel (initiële, inservice) opleidingen duren twee of drie jaar.Bij een overstap moet men in de meeste gevallen van voren af aan beginnen, zeker bij deopleidingen die buiten de centrale scholen of het dagonderwijs om worden uitgevoerd.Binnen de afzonderlijke beroepskolommen bestaat nauwelijks carrière-perspectief. Eenbelangrijke reden daarvoor is dat mensen worden geschoold voor een zeer gespecialiseerdonderdeel van de zorgproduktie. Omdat de sector veelal zelf de opleidingen voor de verschil-lende 'beroepsgroepen' verzorgt, zijn er in de loop der tijd vele specifieke scholingstrajectenontstaan. Van enige centrale regievoering, in de zin van een instantie die voor de diverseaspecten van de opleidingen verantwoordelijk is, kan niet worden gesproken.

Page 40: Opleidingen in Diagnose

37

Er is geen eenheid van beleid, bijvoorbeeld voor wat betreft toegang tot de opleidingen,inhoud en kwaliteit van het onderwijs, de aard en omvang van de instroom, doorstroming vande ene naar de andere opleiding, de financiering en de beroepskwalificaties. Zeker tenaanzien van de opleidingen en cursussen voor het diagnostisch onderzoek is dat het geval.Het opleidingsaanbod vertoont een breed spectrum, waarin de lengte van het onderwijspro-gramma, de zwaarte, de breedte, de verhouding theorie-praktijk, de vorm waarin het theorie-onderwijs is gegoten, de betrokkenheid van instellingen, de uitvoerende instantie enzovoorts,uiteenloopt.

ProfessionaliseringEen ander fenomeen binnen de gezondheidszorg is de mate waarin beoefenaren, ook de

relatief kleine groepen, zich hebben georganiseerd in van elkaar gescheiden beroepsvereni-gingen. Deze hebben onderling weinig contact, ook al gaat het om medewerkers die over-eenkomstige functies vervullen en posities in de organisatie bekleden. Voor legitimering vanhet eigen handelen kijkt men naar de medische discipline met wie de beroepsbeoefenarenwerken en naar vakgenoten. Het referentiekader ligt niet zozeer bij de zorginstelling of bijpatiënten. Een oordeel over juistheid en effectiviteit van het handelen 'mag' uitsluitend van deeigen beroepsgroep komen, en/of van het medisch specialisme. Alle andere partijen zijn 'nietdeskundig' genoeg om daarover een oordeel te vellen. In het meest negatieve geval schermtmen zichzelf zoveel mogelijk af van andere beroepsgroepen. De verkokering in bijna 140beroepsgroepen binnen de gezondheidszorg wordt in de hand gewerkt door verdergaandeopsplitsing van de 'heelkunde' in specialismen, met ieder hun eigen beroepsorganisaties.Deze specialismen vergen weer gespecialiseerd assisterend en ondersteunend personeel, metvan anderen afgezonderde takenpakketten en gescheiden scholingstrajecten.

Binnen de wereld van de diagnostisch medewerkers zijn inmiddels een aantal 'nieuwe'beroepsgroepen aan het ontstaan, zoals angiologie- en allergologie-assistenten. Het zou geenverbazing wekken als deze zich binnen afzienbare tijd onderling gaan organiseren, met hetoog op kwaliteitsbewaking via een eigen opleiding. Een groep pacemakertechnici voelt zichniet thuis bij de (vereniging van) hartfunctielaboranten en gaat mogelijk onder de hoede vande Werkgroep Hartstimulatie van de Hartstichting werken aan belangenbehartiging enscholing. Hart- en vaatziekten, vroeger één specialisme, zijn uit elkaar gehaald. Het leidt toteen nieuw assisterend beroep: de vasculair diagnostisch of vaatlaborant. Volgens een deracademische ziekenhuizen vormen de plusminus 200 medewerkers werkzaam op een hartca-theterisatiekamer een aparte beroepsgroep waarvoor geen goede opleiding bestaat. Deze zouook niet in te passen zijn in bestaande scholingstrajecten, noch voor hartfunctielaboranten,noch voor verpleegkundigen.

Professionalisering kan tot gevolg hebben dat er van één beroepsgroep meer verschij-ningsvormen ontstaan: zo zijn er echografisten die eerst tot radiodiagnostisch laborant zijnopgeleid en daarna de opleiding echografie hebben gedaan. Er bestaan ook andersoortigeechografisten, opgeleid via de LOI, 'in huis', of in andere ziekenhuizen. De echografistenworden door sommigen beschouwd als zelfstandige beroepsgroep; voor radiodiagnostischlaboranten behoort het werk tot hún beroepsdomein. Eenzelfde standpunt neemt deze be-roepsgroep veelal in ten aanzien van assistentie in de diag-nostiek bij nucleaire geneeskunde.Er zijn geluiden dat alle medisch beeldvormende technieken tot het werkterrein der radiodia-gnostiek worden gerekend.

Page 41: Opleidingen in Diagnose

38

Binnen de endoscopie ontstaan wellicht twee 'soorten': endoscopie-assistenten en -verpleeg-kundigen. Een andere splitsing kan zijn: assistenten die gastro-enterologen terzijde staan enzij die andere specialismen assisteren. Dit alles wordt ondersteund door en gelegitimeerd inde organisatie- en opleidingsstructuur.

De professionaliseringstendens kan betekenen dat men angstvallig aan het eigen domeinvasthoudt. Gevoegd bij de specialistische beroepsopleidingen resulteert het organisatorischen inhoudelijk in weinig flexibel inzetbare medewerkers. Veranderingen van de organisatie-structuur of herordeningen van functies en taken, uitgaande van een ander indelingscriteriumdan medische discipline, zijn in deze situatie niet eenvoudig. Ook vanuit het perspectief vanindividuele medewerkers is de uitkomst van professionalisering niet steeds positief: eengering loopbaanperspectief, weinig kansen op werk buiten de eigen beroepskolom, eenbeperkte blik op zorgverlening en weinig erkenning buiten het eigen vakgebied.

'Professionalisering' wordt onder meer ingevuld met het verlangen naar wettelijke, of eenandere formele, erkenning van beroep en/of opleiding. Daarmee zou men exclusief bepaaldefuncties binnen de zorg kunnen bekleden. Dit streven naar bescherming van de beroepsuitoe-fening (overigens meestal vanuit de gedachte van kwaliteitsbewaking) leidt er toe dat hetoverschrijden van vakgrenzen als negatief verschijnsel wordt uitgelegd, dat samenwerkingmet andere, gelijksoortige, beroepsgroepen nauwelijks wordt gezocht, dat invloed op func-tieuitoefening en opleiding door anderen maar moeizaam wordt getolereerd. De afstemmingvan de verschillende beroepsgroepen op de arbeidsmarkt in het algemeen en op de functieuit-oefening in het bijzonder, wordt er daardoor niet gemakkelijker op. Naast het streven naarformele erkenning zijn er ook andere middelen om het beroepsdomein te beschermen. Eenvoorbeeld: medewerkers werkzaam binnen de echografie die niet eerst zijn opgeleid alsradiodiagnostisch laborant kunnen slechts in uitzonderingsgevallen, 'ter beoordeling van decursusleiding', deelnemen aan de opleiding echografie van de hogescholen die deze verzor-gen.

De bewaking van de kwaliteit van het werk en daarmee ook van de beroepsuitoefeningwordt -voorzover daaraan structureel iets gebeurt- vooral overgelaten aan beroepsbeoe-fenaren zelf en/of aan de medici. De instellingen hanteren één belangrijk instrument omkwaliteit te garanderen of verbeteren niet of nauwelijks: opleidingen. De bewaking van dekwaliteit van het werk door beroepsbeoefenaren of hun medische pendant maakt ook bewa-king van de efficiency door instellingen en daarmee van budgetten moeilijker. Zowel om-vang van de activiteiten, als de definitie van wat kwalitatief een goed produkt is, als deinspanning die men zich getroost om een bepaald produkt te realiseren, worden in zekeremate door anderen dan het ziekenhuismanagement bepaald. Dé legitimatie daarvan is datalléén 'professionals' in staat zijn kwaliteit te realiseren, te bepalen of het werk een bepaaldestandaard haalt of niet. De wetgever heeft daarover -terecht- een meer genuanceerde mening.Ook binnen de sector zelf wint de gedachte veld dat er sprake is van een gezamenlijkeverantwoordelijkheid voor de kwaliteit van zorg en dus ook van de kwaliteit van de beroeps-uitoefening.

Page 42: Opleidingen in Diagnose

39

4.2. Wettelijke regelingen

In de vorige paragraaf is gesproken over het streven van beroepsgroepen naar wettelijke,of een andere formele, erkenning, waarmee men exclusief bepaalde functies binnen de zorgzou kunnen bekleden. Dit streven naar bescherming van de beroepsuitoefening wordt ondermeer ingegeven door het verlangen de kwaliteit van het diagnostisch onderzoek te bewaken.In principe zijn er twee, wettelijke, mogelijkheden deze wens te honoreren: de Wet BeroepenIndividuele Gezondheidszorg en de Kwaliteitswet Zorginstellingen. De eerste wet beoogt dekwaliteit van de gezondheidszorg op het niveau van de individuele patiënt te waarborgen. Detweede wet stelt kwaliteitseisen op het niveau van de gezondheidszorginstellingen.

4.2.1. Wet BIG

De Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg is inmiddels gedeeltelijk inwerking getreden, door de instelling van de zogeheten Raad BIG. Deze Raad moet adviserenover de uitvoeringsmaatregelen. Slechts een zeer beperkt aantal beroepen (acht in totaal 1) isin de wet opgenomen. Zij komen in aanmerking voor (beroepen-) registratie van overheids-wege.

In de wet zijn 'voorbehouden handelingen' omschreven die door de in artikel 3 genoemdeberoepsbeoefenaren mogen worden uitgevoerd, al dan niet zelfstandig. Met een aantal vandie handelingen hebben functielaboranten te maken: het verrichten van endoscopieën, vanpuncties, van catheterisaties en het gebruik maken van radioactieve stoffen. Dit zal echterniet leiden tot opname in de wet van groepen functielaboranten. Het ligt namelijk voor dehand dat de eerste drie categorieën handelingen zullen worden gekoppeld aan het beroep vanverpleegkundige (vanzelfsprekend naast de zelfstandige bevoegdheid van medici in deze) enniet aan endoscopie-assistenten en hartfunctielaboranten. Dit kan leiden tot het scheiden vanverpleegkundig opgeleide endoscopie-assistenten respectievelijk hartfunctielaboranten(voorzover zij betrokken zijn bij hartcatheterisaties) en niet-verpleegkundig opgeleiden. Deeersten zullen zich verpleegkundige blijven noemen. Er ontstaan dus twee 'soorten' beoefena-ren in genoemde vakgebieden, met verschillende functieinhouden en ook opleidingen. Beterware het overigens te spreken van het versterken van een situatie die nu reeds een deel van dewerkelijkheid is. Uit hoofde van de wet kan de overheid andere beroepsgroepen regelen. Vooralsnog lijkthet daarbij te gaan om een tiental beroepen die de bescherming krijgen van een 'opleidingsti-tel'. Alleen iemand die een zekere opleiding heeft gevolgd mag zich tooien met een bepaaldenaam. Regeling via dit artikel 34 houdt niet in dat die beroeps-groepen voorbehouden hande-lingen mogen verrichten. De opleidingstitel biedt geen bescherming tegen het feit dat anders-of niet-opgeleiden hetzelfde of vergelijkbaar werk doen. Alleen de opleidingstitel is namelijkbeschermd, vergelijkbaar met de gang van zaken rond academische titels.

Het is onduidelijk of de medisch nucleair werkers via artikel 34 zullen worden geregeld.Eén van de mogelijkheden is dat het betreffende beroep gezien wordt als een specialisatie naof een vervolg op de opleiding tot radiodiagnostisch laborant. De regeling zal dan kunneninhouden dat alleen diegenen die via deze route zijn geschoold in aanmerking komen vooropleidingstitelbescherming.

Page 43: Opleidingen in Diagnose

40

Dat zou een ieder uitsluiten die de primaire initiële inservice opleiding heeft gedaan. Deregeling van het beroep van medisch nucleair werker via artikel 3 zal, zoals het er nu uitziet,hoe dan ook uitgesloten zijn.

Het totaal van de in of krachtens de wet geregelde beroepen zal in eerste instantie eentwintigtal bedragen, van de in totaal plusminus 140 die de gezondheidszorg kent. De over-heid is geneigd de overige beroepen buiten de wet te houden. Deze zullen via reguleringbinnen de sector zelf of langs een andere weg moeten zorgen voor goede opleidingen,duidelijke functieinhouden en taakomschrijvingen die hen desgewenst afbakenen van andere.De directe route via de Wet BIG lijkt voor de beroepsgroepen waarvan binnen het projectfunctielaboranten sprake is, niet begaanbaar, met uitzondering wellicht van (een deel van de)medisch nucleair werkers. Beroepsbescherming, in de zin van dat alleen een met naam entoenaam genoemde groep beoefenaren bepaalde diagnostische onderzoeken mag doen, metuitsluiting van andere, behoort tot de categorie luchtkastelen. Voor opleidingstitelbescher-ming in de zin van de Wet BIG is niet direct aanleiding.

4.2.2. Kwaliteitswet Zorginstellingen

Is de Wet BIG bedoeld om de kwaliteit van zorg op het niveau van de individuele patiëntte waarborgen, de Kwaliteitswet Zorginstellingen schept regels voor het waarborgen van dekwaliteit van zorg op het niveau van het ziekenhuis. Voorzover binnen ziekenhuizen maat-schappen van medici functioneren wordt alleen het ziekenhuis als 'instelling' in de zin van deKwaliteitswet gezien. En waar sprake is van 'zorgaanbieders' worden geen individuele ofgroepen zorgverleners bedoeld, maar de rechtspersoon die de instelling/het ziekenhuis instand houdt. Belangrijk uitgangspunt van de wet is dat de zorgverlenende instellingen zelfverantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van de dienstverlening. Het wetsontwerp kent eenviertal kernpunten2, waarvan er hier twee relevant zijn:1. De instelling moet eisen vastleggen voor de goede kwaliteit van zorg. Om doeltreffende,

doelmatige en patiëntgerichte zorg te kunnen verlenen moeten zorgaanbieders voldoendeen gekwalificeerd personeel in dienst hebben. Ook moet de instelling zorgen voor eengoede verdeling van verantwoordelijkheden tussen medewerkers en tussen afdelingen(ondermeer dus afbakening van taken tussen diagnostisch medewerkers en de indeling indiagnostische afdelingen). De materiële voorzieningen (gebouwen, apparatuur, inrichting)moeten van een verantwoord niveau zijn. Van de instelling wordt geëist dat zij de kwali-teit van de zorgverlening systematisch en cyclisch bewaakt, bijstelt en bevordert. Deinstelling moet bestaande instrumenten (zoals intercollegiale toetsing, klachtrecht, proto-collen en dergelijke) systematisch aanwenden en zoeken naar nieuwe instrumenten.

2. Er dient een intern kwaliteitssysteem aanwezig te zijn dat zich leent voor externe toetsing.De instelling moet kunnen nagaan of de door haar geleverde zorg aan de kwaliteitsnormenvoldoet. Dat vraagt om het systematisch registreren en toetsen van de kwaliteit van dezorg. De instelling moet jaarlijks openbaar verslag uitbrengen over het gevoerde kwali-teitsbeleid. Op basis van interne en externe toetsing kan de instelling de inzet van perso-neel, de organisatie en/of de materiële voorzieningen aanpassen. Eén van de instrumentenvoor externe toetsing is certificatie.

Page 44: Opleidingen in Diagnose

41

Ziekenhuizen hebben zich voorzover het functielaboranten betreft tot op heden weinigbemoeid met het concretiseren van eisen voor een goede kwaliteit van diagnostische onder-zoeken, of met de daadwerkelijke bewaking en bevordering van de kwaliteit ervan en (een-sluidende) oordelen over de vraag welk personeel gekwalificeerd is voor welke functie.Kwaliteitseisen en kwalificaties waaraan laboranten moeten voldoen lopen per ziekenhuisuiteen. Men leunt op het oordeel van vakgenoten of medici, of men zet personeel in dat nietspecifiek voor betreffende functie of onderdelen ervan is geschoold. Voorzover er landelijkgeldende regels bestaan, zijn deze opgesteld door beroepsbeoefenaren, medisch specialistenen/of opleidingsinstituten.

De Kwaliteitswet Zorginstellingen zal er toe leiden dat de instellingen zich -veel meer danvoorheen- bezig moeten houden met werkinhouden en -processen, alsmede met opleidingen.Gebleken is dat de ziekenhuizen meer invloed wensen op beroepsinhouden, -kwalificaties en-opleidingen van diagnostisch medewerkers. De wettelijke ontwikkelingen zullen deze wensverbreden en versterken naar de beroepsgroepen die met functielaboranten kunnen wordenaangeduid.

4.2.3. Leidschendam afspraken

In de Kwaliteitswet Zorginstellingen komt slechts een globale aanduiding van kwaliteitsei-sen voor. De concrete normen moeten door de sector zelf worden geformuleerd. Daarmee iseen begin gemaakt, onder meer via de zogeheten 'Leidschendamse Kwaliteitsconferenties' 3.Deze bijeenkomsten hebben geleid tot een aantal afspraken. In vergelijking met de wet wordthet begrip 'aanbieders van zorg' minder eng gehanteerd. Daaronder verstaat men niet uitslui-tend de ziekenhuizen, maar ook medici en een (beperkt) aantal andere beroepsgroepen. Hetgaat dan vooral om de beoefenaren die in artikel 3 van de Wet BIG worden genoemd. Alleandere lijken te worden vertegenwoordigd door de vakbeweging. Tevens zijnpatiëntenorganisaties in het proces betrokken. Naast deze, meer institutionele, initiatievengonst de sector van activiteiten die met kwaliteitszorg van doen hebben. Vroeger of laterzullen ook functielaboranten en hun opleidingen daarmee te maken krijgen. Uit de gemaakteafspraken zijn hier enkele elementen interessant.

Er wordt onderscheid gemaakt tussen kwaliteit van de beroepsuitoefening en de kwaliteitvan instellingen. De kwaliteit van de beroepsuitoefening wordt uitgesplitst in drieën: kwali-teit van methodisch technisch handelen, kwaliteit van de attitude van de beoefenaar en totslot de kwaliteit van de organisatie van de beroepsuitoefening. Een beroepsgroep dient, zostellen de afspraken, te beschikken over een beroepscode (standaarden, criteria, richtlijnen)en een beroepsprofiel. Externe toetsing van de kwaliteit van de beroepsuitoefening moetmogelijk zijn, bijvoorbeeld na periodieke, openbare, verslaglegging. Van dit alles is bij dezeven groepen functielaboranten weinig terug te vinden. De verantwoordelijkheid voor hetontwikkelen van kwaliteitssystemen voor de beroepsuitoefening wordt nu nog in eersteinstantie gelegd bij beroepsbeoefenaren. Het ziekenhuis kan er ofwel volledig op vertrouwendat de beroepsbeoefenaren zichzelf voldoende bewaken, ofwel de instelling wenst betrokkente worden bij de kwaliteitsbewaking en -bevordering van de beroepsbeoefening. Het laatsteligt voor de hand. In de Kwaliteitswet Zorginstellingen wordt de primaire verantwoordelijk-heid voor de zorgverlening bij de instellingen gelegd.

Page 45: Opleidingen in Diagnose

42

Naast de kwaliteit van de beroepsuitoefening wordt gesproken over de kwaliteit van deinstellingen. Deze kent algemene, relationele en technische aspecten en wordt uitgesplitst invier terreinen: kwaliteit a) van de organisatie, b) van de medewerkers, c) van de materiëlevoorzieningen en d) van de zorgverlening. De ziekenhuizen moeten systemen ontwikkelenmet betrekking tot de organisatorische structuur, verdeling van verantwoordelijkheden en devoorzieningen voor de kwaliteitszorg. De instellingen worden geacht een intern kwaliteits-systeem te ontwikkelen waarmee ook beoordeling mogelijk wordt, bijvoorbeeld doorintercollegiale/interinstitutionele toetsing, door registratie en door structurele feedback vangebruikers van zorg. De ontwikkeling dient te geschieden in overleg met beroepsbeoefenarendie werkzaam zijn binnen en voor de instellingen.

Het opleidingsinstrument vormt een belangrijk hulpmiddel, zowel voor bevordering vande kwaliteit van de beroepsuitoefening als van de kwaliteit van instellingen. De realiseringvan de wens van beroepsgroepen van formele erkenning is mede afhankelijk van de initiatie-ven van beroepsbeoefenaren zelf. Het is niet voldoende te beweren dat iemand met eenbepaalde opleiding kwaliteit lévert. Geformuleerd moet worden waaruit die kwaliteit bestaaten hoe deze kan worden getoetst, ook door buitenstaanders c.q. niet-vakgenoten. De kwaliteitvan de beroepsuitoefening moet dus systematisch worden omschreven en geobjectiveerd.Alle belanghebbende partijen zullen bij voorbereiding en vaststelling van inhoud en vormge-ving van opleidingen moeten worden betrokken, ook de ziekenhuizen. Het ziekenhuis isprimair verantwoordelijk voor de kwaliteit van de zorg die door haar medewerkers wordtverleend. Het houdt ook in dat ziekenhuizen zich niet afzijdig kunnen houden van de bewa-king en bevordering van de kwaliteit van beroepsgroepen zoals de functielaboranten. Eenbelangrijk instrument voor kwaliteitsbewaking en -bevordering is scholing. Andere instru-menten zijn organisatiestructuur, taak- en functieomschrijvingen, taakdifferentiatie, jobrotati-on enzovoorts.

4.3. Taakgebieden en werkzaamheden

In het tweede deelrapport is een beeld geschetst van de gemiddelde functielaborant, en vande gemiddelden per 'soort' diagnostisch medewerker waaraan in het project aandacht wordtgeschonken. De ongeveer 90 deeltaken die bij de inventarisatie zijn gebruikt, zijn opgedeeldin zeven taakgebieden en kunnen worden samengevat in de hoofdindeling in tabel 4.1.Beroepsverenigingen leverden beschrijvingen aan van werkzaamheden van 'hun' beroeps-groep; een tweetal zelfs een uitgewerkt beroepsprofiel. De opsomming van taken is ontleendaan de praktijk en aan inzichten van de onderzoekers. De gebruikte indeling wijkt nietprincipieel af van beroepsprofielen volgens de methode van de SLO 4, zoals die onder meerzijn gemaakt voor medisch nucleair werkers 5 en laboranten klinische neurofysiologie 6. Er iswel een wezenlijk verschil tussen de taakinventarisatie binnen het project functielaborantenen de SLO-profielen. De laatste zijn niet gebaseerd op kwantitatief onderzoek, maar opinzichten en meningen van een beperkt aantal vertegenwoordigers uit de betreffende beroeps-groep. De taakinventarisatie neergelegd in het tweede deelrapport is tot stand gekomen opgrond van een steekproef uit de verschillende groepen beroepsbeoefenaren en representeertdaarmee de werkelijkheid. In Functies in Praktijk zijn in een bijlage de negentig taken inprocenten van de totale werktijd weergegeven en de gegevens in detail beschreven. In diteindrapport zijn deze taken wederom in een bijlage neergelegd, maar nu in minuten perweek.

Page 46: Opleidingen in Diagnose

43

Tabel 4.1. Hoofdindeling van de werkzaamheden van functielaboranten

1. Omgang met/informeren/begeleiden patiënten:1.1. ontvangen patiënten, afhandelen telefoon, afspraken regelen1.2. a. informeren naar medische gegevens, informeren over diagnostisch

onderzoek, informeren over resultaten van onderzoekb. instrueren patiënt voor handelingen/gedrag tijdens onderzoek

1.3. verplegende en verzorgende handelingen

2. Verrichten van diagnostisch onderzoek:2.1. a. beoordelen onderzoeksaanvraag, vooroverleg met medicus

b. in gereedheid brengen ruimte, apparatuur, materialen, stoffen2.2. a. patiënt en apparatuur "verbinden" tbv. onderzoek

b. instellen apparatuur vooraf, bijstellen apparatuur tijdens onderzoekc. toedienen van stimuli, van stoffen, toepassen van provocatiemethodend. registratie resultaten lopende het onderzoek

2.3. a. patiënt en apparatuur "ontkoppelen"b. apparatuur, instrumenten, materialen verzorgenc. resultaten beoordelen, verslag, bespreken, verwerken

2.4. assisteren bij diagnostisch en bij ander onderzoek

3. Therapeutische (be)handelingen

4. Planning, overleg en coördinatie:a. planning van onderzoek, van inzet van personeel, van opleidingsactiviteiten,

planning van ruimten en materialenb. organisatorisch en inhoudelijk (werk)overlegc. coördinerende werkzaamheden op de afdeling

5. Beheer:5.1. a. bijwerken patiëntendossiers, -bestanden, -archief

b. financiële en andere overzichten maken van diagnostisch onderzoek 5.2. a. kwaliteitscontroles, afstellen van apparatuur, ijkingsprocedures ontwikkelen

b. lokaliseren storingen, demonteren apparatuur, verhelpen van storingen5.3. correspondentie afhandelen, huishoudelijke taken, bevoorrading afdeling

6. Onderwijs, overdracht en begeleiding:a. activiteiten tbv. praktijkopleiding van anderenb. activiteiten tbv. theorieopleiding van anderenc. werkbegeleiding

7. Bijhouden, ontwikkelen/promoten vakgebied:a. eigen scholings- en opleidingsactiviteitenb. leveren van bijdragen aan ontwikkeling van eigen vakgebied

Page 47: Opleidingen in Diagnose

44

Samengestelde handelingenGebleken is dat beroepsbeoefenaren moeite hebben met het (aanbrengen van) onderscheid

in deeltaken. De indeling in taakgebieden is 'kunstmatig' genoemd. Bepaalde onderdelen vantaakgebied 1 zouden verbonden zijn met het verrichten van diagnostisch onderzoek. Dat isjuist. Ook onderdelen van taakgebied 5 zijn te rekenen tot het diagnostisch onderzoek. Detaakinventarisatie is een beschrijving van het dagelijks werk, vanuit opleidingsdoelstellingen.Het ónderscheiden van taken wil niet zeggen dat deze in de uitvoering ook géscheidenplaatshebben; er bestaan samengestelde of complexe handelingen. Vanuit pedagogisch-didactisch oogpunt is er in al die werkzaamheden wel onderscheid aan te brengen, zo blijkt.Dat is zelfs nódig om mensen goed te kunnen opleiden; er moet immers worden geformu-leerd wat iemand als begin-nend beroepsbeoefenaar moet 'kennen, kunnen en zijn'. Zonder deomschrijving van eindtermen van de opleiding c.q. de begintermen van de beroepsuitoefe-ning is scholing een vrij willekeurige, persoons- en situatiegebonden, aangelegenheid.

Minimale afwijkingenIn tijd gemeten is driekwart van het werk van de gemiddelde laborant als uitvoerend te

karakteriseren. De werkzaamheden die tot deze 75 procent behoren staan in directe relatiemet de functie waarvoor een laborant uiteindelijk is aangesteld: het verrichten van of assiste-ren b­ diagnostisch onderzoek. Daartoe hoort vanzelfsprekend taakgebied 2, maar ook intaakgebieden 1 en 5 zitten activiteiten die tot het uitvoerende werk te rekenen z­n. Taakge-bied 5 'beheer' vloeit deels voort uit het uitvoerend werk: beheer van de gebruikte apparatuur,aanleggen en onderhouden van patiëntendossiers, bevoorrading met materiaal dat in onder-zoek gebruikt wordt en dergel­ke. Het overige kwart is ondersteunend voor het verrichtenvan het onderzoek of is noodzakel­k om de medewerker, het team, de afdeling en/of deorganisatie goed te laten functioneren.

Het profiel van de ene beroepsgroep w­kt niet wezenl­k af van dat van een andere,tenminste als het om categorieën werkzaamheden gaat en de daaraan bestede werktijd. Voorzover er verschillen z­n in tijd die aan bepaalde (deel)taken of taakgebieden wordtbesteed, gaat het om minimale afw­kingen ten opzichte van het gemiddelde. Binnen deafzonderl­ke taakgebieden doen zich kleine, kwantitatieve, afw­kingen voor. De plusminus90 werkzaamheden dekken gezamenlijk de taken die een beoefenaar hééft te verrichten. Deprocentuele verdeling over de werkzaamheden en de zeven taakgebieden kan een goedeweergave van de gemiddelde werkelijkheid worden genoemd.

Generieke kenmerkenHet ontbreken van onderlinge verschillen in werkzaamheden en tijd zegt nog weinig over

verschillen in aard en niveau van functieuitoefening. Zowel de functieinhoud van de totalegemiddelde laborant, als van de gemiddelde laborant binnen een vakgebied per instellinglopen uiteen. Daarbij zijn de verschillen binnen vakgebieden in het ene vakgebied groter danin het andere. De grootste komen voor bij hartfunctielaboranten, echografisten, endoscopie-assistenten en vasculair diagnostisch laboranten. Bij medisch nucleair werkers, longfunctie-assistenten en laboranten klinische neurofysiologie zijn de verschillen in functieinhoudentussen de ziekenhuizen kleiner, maar zeker wel aanwezig. Dat heeft onder meer te makenmet een gegroeide werkverdeling tussen ziekenhuizen; niet in iedere instelling wordendezelfde onderzoeken uitgevoerd. En functieinhouden hangen samen met de organisatiestruc-tuur.

Page 48: Opleidingen in Diagnose

45

Met de gegevens kan ten eerste de groep functielaboranten worden afgegrensd van anderegroepen beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg. Ten tweede geven zij een indicatie voorgenerieke kenmerken voor de beroepsinhouden van alle functielaboranten en daarmee vanhun opleidingen. Met name taakgebied 2, 'het verrichten van diag-nostisch onderzoek'onderscheidt functielaboranten van andere beroepsgroepen in de intramurale gezondheids-zorg, zoals paramedici, verpleegkundigen, therapeutisch medewerkers, huishoudelijk ofadministratief personeel. Gesteld is dat er méér functies in een ziekenhuis zijn waarbinnendiagnostisch onderzoek wordt gedaan. Voorbeelden daarvan zijn radiodiagnostisch laboran-ten, audiologie-assistenten, angiologie-assistenten, allergologie-assistenten en interne functie-laboranten. Het is zeer wel voorstelbaar dat zowel de indeling in werkzaamheden als detijdverdeling van die groepen vergelijkbaar is met die van de zeven groepen. Overigens isdat, al was het vanwege de efficiency, een argument om de scholing voor diagnostischmedewerkers zo te structureren dat generieke elementen uit de functies ook in een (deels)gemeenschappelijk opleidingsaanbod gestalte krijgen: bijvoorbeeld in gezamenlijk te ontwik-kelen en/of uit te voeren modules. Door uit te gaan van de verschillen tussen beroepsgroepenen de opleiding per groep uit te voeren, zonder enigerlei afstemming, is de kans levensgrootaanwezig dat de afzonderlijke opleidingen dezelfde stof ontwikkelen en aanbieden, ook alzijn zij klein in omvang.

Vakspecifieke invullingDe inhoud van Functies in Praktijk vormt een goed uitgangspunt voor de verdere ontwik-

keling en verbetering van de opleidingen, op vergelijkbare wijze als dat het geval is bij deSLO-beroepsprofielen. Het volgende hoofdstuk gaat nader in op de consequenties van detaakinventarisatie voor de opleidingsinhouden. Blijft hier nog het 'probleem' óf, en zo ja hoe,men de vakgebieden van elkaar moet onderscheiden, zowel van de zeven groepen functiela-boranten ten opzichte van allerlei andere medewerkers betrokken bij diagnostisch onderzoek,als van deze zeven onderling. Daarbij is niet de afgrenzing op zichzelf belangrijk, maar alhetgeen in de beroepsuitoefening vraagt om specifieke aandacht in een opleiding op hetbetreffende vakgebied. Om de verschillen aan te geven moet naar een andere maat wordengezocht dan de soorten taken die men verricht en de verdeling van de werktijd over dezetaken. Het 'beroepseigene' is namelijk niet te distilleren uit de inventarisatie van werkzaam-heden of de verdeling van de tijd. Daarvoor moet men te rade bij de vakspecifieke invullingvan taakgebied 2: het verrichten van diagnostisch onderzoek.

4.4. Patiëntenonderzoek

In het tweede deelonderzoek is aan beroepsbeoefenaren ook een l­st met patiënt-enonder-zoek voorgelegd; feitelijk een nadere invulling van taakgebied twee. Per beroepsgroep isbepaald welk onderzoek z­ uitvoeren en met welke frequentie. Diagnostisch medewerkersverrichten regelmatig onderzoek waarvan zij zélf vinden dat dit tot een ander vakgebiedbehoort. Naast de inventarisatie van de onderzoeken zijn daarom de 'overschrijdingen vanvakgebieden' (of combinaties van vakgebieden) in kaart gebracht. In Functies in Praktijkkomen de overzichten voor van alle onderzoeken die de beroepsgroepen uitvoeren; ook diewelke zij zelf tot een ander vakgebied rekenen. Het onderzoek dat met een frequentie vanminimaal eens per maand 7 wordt uitgevoerd kan kernonderzoek worden genoemd.

Page 49: Opleidingen in Diagnose

46

Daarbij is de vraag actueel of de initiële opleidingen aandacht dienen te besteden aan desoorten onderzoek die slechts zo nu en dan worden uitgevoerd, ook al behoren zij tot hetbetreffende vakgebied. Het antwoord heeft te maken met een keus tussen opleiden voor eenbepaalde functie in een specifiek ziekenhuis of opleiden voor 'de' arbeidsmarkt.

Om de grenzen van de vakgebieden in kaart te brengen is het begrip beroepsspecifiekonderzoek geïntroduceerd. Het kreeg de volgende definitie: als binnen de ziekenhuizen 80%van een bepaald type patiëntenonderzoek door één en dezelfde beroepsgroep wordt gedaan,dan is het specifiek te noemen voor die bewuste beroepsgroep. Van de in totaal 161 onder-zoeken kunnen langs deze weg 98 onderzoeken aan afzonderlijk beroepsgroepen wordentoebedeeld. Drieënzestig daarvan worden 'nooit' door andere beroepsgroepen uitgevoerd(niet-gedeeld-beroepsspecifiek onderzoek). De overige vijfendertig worden echter ook weldoor functionarissen verricht die zichzelf tot een ander vakgebied rekenen (gedeeld-beroeps-specifiek onderzoek). Van het totaal aantal onderzoeken z­n 63 onderzoeken, volgens dekwantitatieve definitie, niet-beroepsspecifiek. Geen der beroepsgroepen blijkt 80 of meerprocent van de onderzoekingen binnen deze categorie uit te voeren. In die cijfers zijn deonderzoeken die door endoscopie assistenten aan de lijst zijn toegevoegd buiten beschouwinggebleven. Al deze onderzoeken kunnen worden beschouwd als specifiek voor de betreffendeberoepsgroep.

CommentaarDe kwantitatieve toerekening van patiëntenonderzoek aan beroepsgroepen heeft aanlei-

ding gegeven tot commentaar; mede omdat langs die weg bijna 40 procent van al het onder-zoek (63 van de 161) niet aan één beroepsgroep toe te rekenen blijkt. Daarop is de lijstvoorgelegd aan beroepsverenigingen, medici betrokken bij opleidingen en opleidingsinstitu-ten met de vraag welk van het uitgevoerde onderzoek wel en niet tot het vakgebied 'behoort'.Zo is, op basis van vakinhoudelijke criteria, alsnog een deel aan vakgebieden toegedeeld. Hetresultaat van dit kleine aanvullende onderzoek is verwerkt in de overzichten per beroeps-groep die in bijlage 3 van dit rapport zijn opgenomen. Daarin treft men ook de lijst aan methet onderzoek dat niet viel toe te bedelen.

Toerekenen en toewijzenIn tabel 4.2. zijn de resultaten van de taakinventarisatie en het aanvullende onderzoekje

kwantitatief samengevat. Het 'niet gedeelde, beroepsspecifieke' onderzoek kan wordenomschreven met 'toegerekend'; het is immers op grond van een kwantitatief criterium bij eenberoepsgroep terechtgekomen. Van de 98 gedeelde onderzoeken zijn in tweede instantie 53aan een vakgebied toegewezen. Van de resterende 45 onderzoeken die niet zonder meer aanéén der vakgebieden zijn toe te delen, behoren 17 benamingen tot de onderzoektechniekendoppler en duplex, ook wel stroomprofielmeting of hematotachografie. Het criterium 'techno-logie' geeft hier dus geen uitsluitsel. Deels zou hierin onderscheid kunnen worden aang-ebracht als men het orgaan(-systeem) of de lichaamsfunctie dat wordt onderzocht, in deoverwegingen betrekt. Zes soorten horen tot de 'monitorfunctie' die blijkens de opgaaf vooralgedaan worden ter bewaking en controle tijdens diagnostisch onderzoek. Ook echocardiogra-fische onderzoekingen behoren tot de categorie die niet aan één bepaalde beroepsgroep kanworden toebedeeld, met uitsluiting van andere vakgebieden. Van deze 45 onderzoeken zijn ervijf die volgens het kwantitatieve criterium aan een vakgebied toegerekend kunnen worden,maar die volgens toewijzing niet vakspecifiek zijn.

Page 50: Opleidingen in Diagnose

Patientenonderzoeken(161)

Beroepsspecifiekonderzoek(98)

Niet beroepsspecifiekonderzoek(63)

Niet-gedeeld beroepsspecifiekonderzoek(63)

Gedeeldberoepsspecifiekonderzoek(35)

Gedeeldonderzoek(98)

Toegerekend onderzoek(63)

Toegewezenonderzoek(53)[30]

Niet toe te rekenenof toe te wijzenonderzoek(45)[5]

Vakspecifiekonderzoek(116)

Niet vakspecifiekonderzoek(45)

PATIENTENONDERZOEKEN VAN DIAGNOSTISCH ASSISTEREND MEDEWERKERS UITGESPLITST

K.Brouwer, juli 1994,“ Opleidingen in Diagnose ”

Page 51: Opleidingen in Diagnose

48

Een groot deel van het patiëntenonderzoek is gespreid over twee of meer beroepsgroepen(het gedeelde onderzoek: 98 stuks). Noch de ziekenhuizen, noch de beroepsbeoefenarenhouden zich in de praktijk aan grenzen van vakgebieden. Dat een onderzoek aan een bepaaldvakgebied is toegewezen betekent niet dat andere beroepsgroepen dat niet ook uitvoeren.Instellingen trekken de grenzen tussen vakgebieden organisatorisch en functioneel op uiteen-lopende wijze. De inhoud van de functies in de instellingen loopt niet parallel met de grenzenvan de vakgebieden zoals die door medici, beroepsbeoefenaren of anderen worden getrok-ken. De grenzen zijn slechts voor een deel te bepalen door toepassing van de kwantitatievemaat aangeduid met beroepsspecifiek onderzoek. De werkelijkheid geeft geen eenduidigantwoord op de vraag waar de grenzen tussen de vakgebieden, of beroepen, liggen.

Gekleurde bril Voor het bepalen van 'grenzen' tussen vakgebieden is de bril die men opzet van doorslagge-vende betekenis voor de uitkomsten. Die bril heeft uiteindelijk ook consequenties voorinhoud en vormgeving van de opleidingen. Men kan allereerst uitgaan van de realiteit; wat isde inhoud van de functies in de ziekenhuizen en tot welk vakgebied rekent een functionariszichzelf (of wordt hij/zij gerekend). Dit is het perspectief, zoals dat in het tweede deelonder-zoek is gehanteerd. Wanneer men uitgaat van de analyse van de werkelijkheid dan komtdaaruit een indeling zoals 'beroepsspecifiek' en 'niet-beroepsspecifiek' onderzoek. Men zounog kunnen twisten over het verhoudingsgetal 80-20; een andere verdeling blijkt echter geenwezenlijke verandering te brengen in de toerekening. Tevens kan het 'niet-gedeelde' en het'gedeelde' onderzoek worden bepaald. Gedeeld onderzoek is daarbij onderzoek dat door meerdan een beroepsgroep wordt uitgevoerd, los van de vraag of het aan een der vakgebieden istoe te rekenen of toe te wijzen.

Als men de realiteit echter te lijf gaat vanuit 'vakgebieden' wordt uiteindelijk vooral eenkwalitatief oordeel geveld over de vraag wat wel en wat niet tot het beroepsdomein behoort.Volgens vakinhoudelijke criteria, zoals a) functie van het lichaam of orgaan-systeem waarophet onderzoek zich richt en b) de gebruikte onderzoekstechniek/technologie of aangewendestoffen, zijn alsnog gedeelde patiëntenonderzoekingen (waarvan 5 die 'beroepsspecifiek' zijn)aan disciplines toegewezen.

PolemiekHet begrip 'beroeps- of vakspecifiek' blijkt aanleiding tot geanimeerde discussies. In deze

polemiek kan men het afbakeningsvraagstuk bezien vanuit de functie (als groepering vanwerkzaamheden binnen een organisatorische context). Een tweede perspectief gaat er van uitdat het om een beroep gaat. De SLO 8 maakt onderscheid tussen een gepraktiseerd, gesprokenen besproken beroepsbeeld. Het 2e deelonderzoek geeft een beschrijving van het geprakti-seerde beroepsbeeld: de inhoud van de functies in werkzaamheden en onderzoeken. Beroeps-verenigingen zijn geneigd de werkelijkheid te benaderen vanuit een gesproken beroepsbeeld:de inhoud van beroep/functie zoals die naar hun opvattingen is of moet zijn. Het besprokenberoepsbeeld is hier niet aan de orde: de opvattingen van relatieve buitenstaanders over watberoep of functie inhoudt. Het gesproken beroepsbeeld komt bij functielaboranten nietvolledig overeen met het gepraktiseerde beroepsbeeld. Instellingen willen vooral dat deopleidingen worden aangepast aan de inhouden van functies. Beroepsverenigingen wensendat de werkelijkheid zo wordt gewijzigd dat functies overeenstemmen met de 'inhoud van hetberoep'.

Page 52: Opleidingen in Diagnose

49

Het ingenomen perspectief heeft consequenties voor structuur en inhoud van de opleiding-en, maar ook voor de positie van een medewerker op de arbeidsmarkt. Het heeft gevolgenvoor de personeelsvoorziening, het carrièreperspectief binnen de instelling en voor hetscholingsaanbod. Daaronder zijn de volgende. Kiest men voor functiegericht opleiden danmoet het per vakgebied ontwikkelde opleidingsaanbod in gedeeltes kunnen worden afgeno-men, al naar gelang de inhoud van de functie in een bepaald ziekenhuis. De inhoud van dezefunctie, inclusief de overschrijdingen van grenzen tussen vakgebieden of het in één endezelfde functie combineren van meerdere vakgebieden wordt richtinggevend voor descholing die een medewerker ontvangt. Ook de frequentie waarmee een onderzoek in hetziekenhuis wordt uitgevoerd is van invloed. Het generieke deel van de functie moet/kanbuiten het vakspecifieke gedeelte van de opleidingen om worden aangeboden. Opleidenwordt een op het specifieke individu en afzonderlijke organisatie afgestemd instrument. Kiestmen voor vakgericht opleiden dan moeten de functies worden 'geschoond' van al het diagnos-tisch onderzoek dat niet tot het vakgebied behoort, tenzij men er vrede mee heeft dat een deelvan het diagnostisch onderzoek formeel-ongeschoold wordt uitgevoerd. In de opleiding hoeftgeen aandacht te worden besteed aan de niet-vakspecifieke onderzoeken. De frequentiewaarmee een onderzoek wordt verricht speelt geen rol, en evenmin de werkverdeling tusseninstellingen of het onderscheid tussen academische, algemene en categorale ziekenhuizen.

Noten:

1. dat zijn: tandarts, apotheker, verloskundige, psychotherapeut, klinisch psycholoog, verpleegkun-

dige en fysiotherapeut

2. zie Factsheet Kwaliteit van Zorg (1993)

3. voor beschrijving daarvan: bijvoorbeeld Sluijs, dr. E.M. (1992)

4. Jager, J.de (1989)

5. Engels, O en J.de Jager (1988)

6. Jager, J.de (1992)

7. de categorieën ‘regelmatig tot zeer frequent’ en ‘met enige regelmaat’ uit het tweede deelrapport

samengevoegd

8. zie noot 4

Page 53: Opleidingen in Diagnose

50

Hoofdstuk 5. De opleidingen

Het voert te ver hier een beschrijving of evaluatie te geven van de afzonderlijke opleiding-en en cursussen voor functielaboranten. Dat heeft ook nimmer tot de doelen van dit projectbehoort. Overduidelijk is dat de groepen functielaboranten op uiteenlopende wijze wordengeschoold en dat ziekenhuizen verschillend met de diverse vakgebieden omgaan en zelfsbinnen een vakgebied niet eenzelfde lijn trekken. Voor het ontwikkelen of verbeteren vanopleidingen is het nodig te bepalen of verschillen tussen vakgebieden dusdanig zijn dat deopleidingsstructuur en -inhouden gehandhaafd kunnen worden, of dat veranderingen gewenstzijn. Tevens komen in dit hoofdstuk thema's aan de orde die maatregelen verlangen, los vande vraag of opleidingen naast elkaar moeten blijven bestaan.

5.1. Functies van initiële beroepsopleidingen

Initiële beroepsopleidingen vervullen onderwijsfuncties, die ook als doelstellingen kunnenfungeren voor de leerprocessen waaraan leerlingen worden 'onderworpen'. Het geeft desoorten kennis, vaardigheden en houdingen aan waaraan in een initiële beroepsopleidingbinnen de gezondheidszorg aandacht wordt geschonken.

Tabel 5.1. Functies van initiële beroepsopleidingen

I. Individuele ontplooiing

II. Maatschappelijke vorming

III. Beroepskennis, -vaardigheden, -houdingen:

1. kennis, vaardigheden, houdingen tbv. de directe functieuitoefening:

1. technische/technologische kennis en vaardigheden

2. methodische kennis en vaardigheden

3. sociale kennis, vaardigheden, attitudes

4. verplegende en verzorgende kennis, vaardigheden, houdingen

2. kennis, vaardigheden, houdingen tbv. functie-ondersteunende werkzaamheden:

1. administratie, registratie etc.

2. bedrijfsvoering, organisatie e.d.

3. (werk- en/of praktijk-) begeleiding, voorlichting, promotie

3. kennis, vaardigheden, houdingen tbv. beroepsuitoefening-overstijgende taken:

1. kennis en vaardigheden mbt. (het assisteren bij) wetenschappelijk onderzoek

2. beroepsvernieuwende vaardigheden.

In alle opleidingen -ook binnen de enige dagopleiding van het gezelschap- staat functie IIIcentraal: beroepskennis, -vaardigheden en -houdingen. Zeker voor mensen die reeds binnende gezondheidszorg werken ligt het voor de hand dat de kern van opleidingen juist bestaat uithet aanleren van beróepskennis, -vaardigheden en -attitudes; het wordt daarmee meer eenvervolgopleiding. In de meeste inservice opleidingen voor functielaboranten zijn individueleontplooiing en maatschappelijke vorming niet expliciet opgenomen. Er zijn dan geen leerdoe-len voor omschreven en er vinden rond deze twee geen opleidingsactiviteiten plaats, noch inhet theorie-, noch in het praktijkgedeelte.

Page 54: Opleidingen in Diagnose

51

Beide kunnen echter uit het oogpunt van scholing voor de arbeidsmarkt en kwaliteit van zorgwel zinvol zijn, bijvoorbeeld voor schoolverlaters. Daarbij dienen de ontplooiings- en vor-mingsdoelstellingen verbonden te zijn met en in dienst te staan van de beroepsuitoefening ende sector waarbinnen wordt gewerkt. In inservice opleidingen met een onderwijskundiguitgewerkt praktijkgedeelte én waarbij men theoretisch en praktisch verder gaat dan het eigenvakgebied (medisch nucleair werker en cardio fysiologisch laborant) zijn beide onderwijs-functies op deze manier verwerkt. Dat geldt ook voor de opleiding medisch beeldvormendeen radiotherapeutische technieken.

Toespitsing onderwijsfunctiesBinnen de derde onderwijsfunctie 'beroepskennis, -vaardigheden en -houdingen' wordt

met name aandacht geschonken aan al die kennis, vaardigheden en houdingsaspecten die aande directe functieuitoefening zijn gekoppeld (III.1). Binnen deze deelfunctie wordt weer demeeste energie gestoken in (onderzoeks-) technische en technologische-, in iets minderemate aan methodische kennis en vaardigheden en in nog geringere mate aan sociale kennis,vaardigheden en attitudes.

Ten aanzien van III.2, kennis en vaardigheden met het oog op werkzaamheden ter onder-steuning van de functie in het ziekenhuis (zoals algemeen baliewerk, vormen van werkover-leg, administratie, organisatie van de afdeling en het ziekenhuis, enzovoorts) lopen deopleidingen uiteen. Dit type werkzaamheden is vooral te vinden binnen de taakgebieden 4, 5en 6 van de inventarisatie en deels ook in taakgebied 1, voorzover niet onmiddellijk verbon-den met het uitvoeren van diagnostisch onderzoek. In een deel van de opleidingen wordtalleen aandacht besteed aan de ondersteunende werkzaamheden voorzover deze directbetrekking hebben op de functie van de specifieke leerling: hoe is de eigen afdeling georgani-seerd, hoe zit de patiëntenadministratie op deze afdeling in elkaar, en dergelijke. Daaraanwordt dan bovendien uitsluitend in het praktijkgedeelte aandacht geschonken; het krijgt geen,meer algemene, theoretische basis, noch wordt het blikveld verruimd door excursies, danweldoor in- of externe stages. Voor dát gedeelte van het scholingsaanbod leidt men dus feitelijkalleen op voor de functie die déze specifieke leerling in dát concrete ziekenhuis vervult.Buiten de relatief nauwe beroepskolom is er dus nog een verenging van een deel van defunctieuitoefening via de opleidingen mogelijk: de beperking tot de instelling waar de mede-werker is aangesteld. De kennis en vaardigheden zijn in dat geval strikt bedrijfsgebonden ennauwelijks overdraagbaar naar andere werksituaties. In andere opleidingen en cursussen isnoch theoretisch noch praktisch aandacht voor de kennis, vaardigheden en houdingen die metde ondersteunende werkzaamheden te maken hebben.

Aan functie III.3 (kennis, vaardigheden en houdingen ten behoeve van beroeps-uitoefening-overstijgende werkzaamheden) wordt alleen in de MBRT-dagopleiding enigeaandacht geschonken. Dat lijkt ook inherent aan het feit dat het hier gaat om HBO-onderwijs.Betrokkenen constateren dat het niet nodig is deze kennis, vaardigheden en houdingen in alleinitiële opleidingen op te nemen. Veeleer zijn vervolg-, bij- en nascholingsactiviteitendaarvoor de aangewezen plaats.

Page 55: Opleidingen in Diagnose

52

Inhoudelijke verschillenDe eigenheid van beroepen of vakgebieden komt vooral tot uitdrukking in twee onderd-

elen van tabel 5.1: de technische en/of technologische kennis en vaardigheden (III.1) en demethodische kennis en vaardigheden (III.2). Daar liggen dan ook de grootste inhoudelijkeverschillen tussen de scholingsinspanningen voor functielaboranten. Het derde onderdeel vande kennis, vaardigheden en houdingen ten behoeve van de directe uitoefening van de functie(te weten sociale kennis en vaardigheden) is niet zozeer gebonden aan een bepaald 'soort'diagnostisch medewerker. Indien opleidingen voor vakgebieden (deels) zouden wordengecombineerd kan dat vooral op hoofdfuncties I en II, alsmede op het vlak van sociale kennisen vaardigheden, de functieondersteunende werkzaamheden en de beroepsuitoefening-overstijgende taken.

Meer dan vaktechniekWil een opleiding met enig recht de toevoegingen 'initiële' en 'beroeps-' krijgen dan zullen

de functies uit tabel 5.1. in meer of mindere mate in het onderwijsprogramma moeten wordenopgenomen. Daarbij staan individuele ontplooiing en maatschappelijke vorming in dienst vande beroepskennis, -vaardigheden en -houdingen. Zij zijn verweven met de overige functies,maar kunnen er, in termen van leerdoelen en onderwijsactiviteiten, wel van worden onder-scheiden. Bepaalde onderwijsfuncties krijgen in de inservice varianten vooral een plek in depraktijkopleiding, zoals het aanleren van onderzoeksvaardigheden. Maar zij zullen dan weluitgewerkt zijn in praktijkleerdoelen, in specifieke en benoemde leeractiviteiten, in geobjecti-veerde beoordelingscriteria en dergelijke. Ook zal er sprake zijn van een begeleide praktijk;degene die begeleidt onderneemt onder-wijskundige activiteiten die er op zijn gericht debegeleide persoon het een en ander bij te brengen. De begeleider is daarvoor ook geschoold.Dat is echter niet in alle gevallen aan de orde. Er zijn ook andere wegen waarlangs de scho-ling van een toekomstig diagnostisch medewerker aan voornoemde onderwijsfuncties kanvoldoen. Het hoeft dus niet per definitie binnen de opleidingen voor functielaboranten; devraag is dan wel of er in dat geval sprake is van initiële beroepsopleidingen. Sommigenvolgen eerst een andere, initiële beroepsopleiding (bijvoorbeeld doktersassistent, verpleeg-kundige of radiodiagnostisch laborant), voordat zij worden geschoold tot functielaborant. Indeze situatie krijgt de opleiding tot functielaborant eerder het karakter van een vervolgoplei-ding. Eerder is ter sprake gekomen dat een opleiding een van de instrumenten is in het kadervan het bevorderen van kwaliteit van zorg. De kwaliteit van de beroepsuitoefening wordt weluiteengelegd in drieën: a) de kwaliteit van het methodisch-technisch handelen, b) de kwaliteitvan de attitude van de beroepsbeoefenaar en c) de kwaliteit van de organisatie van de be-roepsuitoefening. Dit onderscheid komt uit het begrippenkader van de Nationale Raad voorde Volksgezondheid. Het kader speelt een belangrijke rol in de concretisering van de Leid-schendamse afspraken (zie hoofdstuk 4.2.3). Hieruit moge blijken dat het opleiden voor eenberoep meer kan en ook moet zijn dan het scholen in technische en methodische kennis en-vaardigheden binnen het eigen beroepsdomein.

Page 56: Opleidingen in Diagnose

53

5.2. Beroepsinhouden en opleidingen

De werkzaamheden uit de taakinventarisatie en de verdeling daarvan in tijd schetsen eengoed beeld van de verschillende groepen functielaboranten. De vraag is nu welke onderdelenuit de beroepspraktijk in de scholing voorkomen, op welk taakgebied daarbij de nadruk ligten waar hiaten in het opleidingsaanbod te vinden zijn. Zo wordt inzicht verkregen of en zo jain hoeverre de scholingsactiviteiten zijn afgestemd op de inhoud van de functies. Het tweedetaakgebied 'het verrichten van diagnostisch onderzoek' blijkt centraal te staan. Dat is niet zoverwonderlijk; het maakt de kern van de functies uit. Men leert dus vooral onderzoektechnie-ken toe te passen, resultaten ervan te meten, te interpreteren en te beschrijven. In het theore-tisch deel van de opleiding krijgt men de kennis aangereikt nodig om te begrijpen wát mendoet, waaróm, alsmede de kennis die nodig is om onderzoeksresultaten te analyseren endaarover te rapporteren.

De opleidingen en cursussen dekken niet in alle gevallen de volledige inhoud, en daarmeede breedte, van de beroepsuitoefening. De hierna aangehaalde voorbeelden staan niet opzichzelf; zij zijn exemplarisch voor andere dan de genoemde opleidingen. In het praktijkdeelvan de opleiding tot laborant klinische neurofysiologie is geen omschreven aandacht voorverplegende en verzorgende handelingen. Betrokken beroepsbeoefenaren en opleiders zijnvan mening dat deze thuishoren in een algemene introductie voor het werken in de gezond-heidszorg. Sommigen missen aandacht voor persoonlijke vorming en sociale vaardigheden inrelatie tot de uitoefening van het beroep. In de opleiding cardio fysiologisch laborant wordt teweinig aandacht gesignaleerd voor (onderdelen van) de taakgebieden 'planning, overleg encoördinatie' (4) en 'beheer' (5). Men tracht dit hiaat deels op te vangen door dergelijkewerkzaamheden op te nemen in het praktijkopleidingsboek en daarvoor dan ook leerdoelenen -activiteiten te omschrijven. In de kortdurende cursussen voor hartfunctielaboranten wordtvooral aandacht geschonken aan het op de juiste wijze uitvoeren en interpreteren van bepaal-de typen diagnostisch onderzoek en de direct daarmee verbonden theorie. Dat geldt ook voorde verschillende cursussen echografie, echocardiografie, doppler en duplex. De overigeelementen van de functies zullen op een andere wijze aangeleerd moeten worden. In deopleiding tot longfunctie-assistent wordt aan het taakgebied 'onderwijs, overdracht en bege-leiding' (6) geen aandacht geschonken. Juist omdat iedere beroepsbeoefenaar een leerlingmoet kunnen begeleiden (dus zijn/haar kennis en ervaring systematisch moet kunnen overd-ragen) wordt dat als een gemis ervaren. Het is de vraag of dit een plaats moet krijgen in deinitiële beroepsopleiding of naderhand in een aparte scholingsactiviteit.

Ook ten aanzien van de taakgebieden 4, 5 (deels) en 7 kan men zich afvragen of zijthuishoren in een vakspecifieke opleiding. Bij de endoscopie lijkt de ontwikkeling deels in derichting te gaan van meer betrokkenheid bij therapeutische handelingen, vooral voor diege-nen met een verpleegkundige achtergrond. Het cursusaanbod loopt nog onvoldoende vooruitop die ontwikkeling. In de dagopleiding medisch beeldvormende en radiotherapeutischetechnieken wordt aandacht geschonken aan alle taakgebieden, waar-bij de nadruk ligt bijberoepsinhoudelijke scholing: verrichten van diagnostisch onderzoek. Hetzelfde geldt voorde inservice opleiding medisch nucleair werker. In de opleiding vasculair diagnostischlaborant wordt aandacht geschonken aan het verschaffen van informatie aan de patiënt overonderzoeksresultaten, in tegenstelling tot andere opleidingen en cursussen. De opleidingontbeert een uitgewerkt praktijkdeel, buiten de vaardigheidstrainingen in het 'skillslab' van dehogeschool.

Page 57: Opleidingen in Diagnose

54

Bij het verbeteren van opleidingen dient men zich niet alleen af te vragen in welke onderd-elen van de functie men geschoold moet worden, maar ook welke onderdelen zó beroepsei-gen zijn dat daarvoor speciale onderwijsactiviteiten moeten worden uitgevoerd.

Tabel 5.2. Beroepstaken die vakinhoudelijke kennis en kunde vereisen

Uit Taakgebied 1 . Omgang met, informeren en begeleiden van patiënten:

1.2. a. Informeren naar medische gegevens, informeren over diagnostisch

onderzoek, informeren over resultaten van onderzoek

b. Instrueren patiënt voor handelingen/gedrag tijdens onderzoek

Taakgebied 2. Verrichten van diagnostisch onderzoek:

2.1. a. Beoordelen onderzoeksaanvraag, vooroverleg met medicus

b. In gereedheid brengen ruimte, apparatuur, materialen, stoffen

2.2. a. Patiënt en apparatuur 'verbinden' tbv. onderzoek

b. Instellen apparatuur vooraf; bijstellen apparatuur tijdens onderzoek

c. Toedienen van stimuli, van stoffen; toepassen provocatiemethoden

d. Registratie van resultaten lopende het onderzoek

2.3. a. Patiënt en apparatuur 'ontkoppelen'

b. Apparatuur, instrumenten, materialen verzorgen

c. Resultaten beoordelen, bespreken, verwerken; verslagleggen

2.4. Assisteren bij diagnostisch en bij ander onderzoek

Taakgebied 3. Therapeutische (be)handelingen

In de tabel zijn die onderdelen van de taakinhoud samengevat die vakinhoudelijke kennis enkunde vereisen en die in de opleiding dus vooral een vakspecifieke inhoud krijgen. Natuurlijkheeft men ook in de overige werkzaamheden uit de taakinventarisatie vakspecifieke kennisnodig, zoals bij onderdelen van 'beheer'. Het 'beroepsdomein' concentreert zich echter binnenvoornoemde onderdelen van het takenpakket. De benodigde kennis, vaardigheden en attitu-des variëren al naar gelang de werkzaamheden die in de functies worden onderscheiden. Eenberoepsbeoefenaar moet worden geschoold in alle aspecten van de functie binnen het zieken-huis. Deze reiken verder dan het (medische of technische) vakgebied. Door de soortenberoepskennis, vaardigheden en houdingen (tabel 5.1.) af te zetten tegen de werkzaamhedenuit de taakinventarisatie (samengevat in tabel 4.1.) ontstaat een globaal beeld van de inhoudvan de scholingsinspanningen. Door het onderscheid tussen vakspecifiek en niet-vakspecifiekwordt beter zichtbaar welke onderdelen (van onderwijsfuncties en soorten kennis, vaardighe-den en houdingen) door de vakgebieden in gezamenlijkheid verder kunnen worden ontwik-keld en eventueel uitgevoerd. In bijlage 2 is een en ander in schema gezet.

Page 58: Opleidingen in Diagnose

55

5.3. Patiëntenonderzoek en opleidingen

In de paragrafen 5.1. en 5.2. is gekeken naar de onderwijsfuncties die opleidingen voorfunctielaboranten vervullen. De beroepstaken die in de scholing voorkomen zijn aan de ordegeweest. Bij beide is nagegaan waar 'het beroepseigene, het vakspecifieke' te vinden is. Ermoet nog worden bepaald voor welke patiëntenonderzoeken een beroepsbeoefenaar op eenbepaald vakgebied moet worden geschoold. Daartoe dienen de disciplines van elkaar teworden afgegrensd: welk onderzoek hoort nog wel tot een vakgebied en welke niet meer, ofniet exclusief ? Dat wat tot een vakgebied 'behoort' moet in principe ook in de beroepsoplei-ding worden meegenomen (initieel of in de bij- en nascholing).

AfbakeningIn hoofdstuk 4 zijn de begrippen beroepsspecifiek, niet beroepsspecifiek, gedeeld,

niet-gedeeld, toegerekend, toegewezen en kernonderzoek aan de orde geweest. Ten aanzienvan al het onderzoek dat door slechts één beroepsgroep wordt gedaan (het niet-gedeeldeberoepsspecifieke onderzoek) is het nauwelijks een probleem vast te stellen tot welke vak-specifieke opleiding (of vakinhoudelijk gedeelte van een opleiding) het kan worden gere-kend. Problematischer is het bij gedeeld onderzoek; het patiëntenonderzoek dat door meerdan een beroepsgroep wórdt uitgevoerd. Een deel daarvan kan met een kwantitatief criteriumalsnog aan vakgebieden worden toegerekend, volgens de 80/20 regel. Voor het restant van deonderzoekingen kan men twee kwalitatieve criteria hanteren. Allereerst zou een afbakeningtot stand kunnen komen door uit te gaan van organen, orgaansystemen of van lichaamsfunc-ties waarop het diagnostisch onderzoek zich richt. Zo kunnen in principe hartfunctie, long-functie, klinische neurofysiologie en vaatfunctie van elkaar en van andere disciplines wordenafgegrensd. Een andere maat die langs de vakgebieden kan worden gelegd is die van degebruikte stoffen, soorten stralingen en/of onderzoektechnieken. Daarmee kan men danbijvoorbeeld echografisch onderzoek (ultra geluid), medisch nucleair onderzoek (openradioactieve bronnen) en endoscopisch onderzoek (scopieën) onderscheiden.

Hanteert men de genoemde maten naast de kwantitatieve dan kan voor veel van hetonderzoek worden bepaald in welke opleiding het thuishoort; ervan uitgaande dat er pervakgebied min of meer onafhankelijk van elkaar functionerende opleidingen blijven bestaan.Maar ook wanneer vakgebieden worden gecombineerd in een of enkele opleidingen, of als ergemeenschappelijke onderdelen ontstaan, is het zinvol een dergelijke exercitie door tevoeren. Alleen zo is te bepalen welk onderzoek tot welk opleidingsonderdeel behoort; eenonderwijskundig ordeningsvraagstuk. Het totaal aan onderzoekingen dat uiteindelijk vakspe-cifiek kan worden genoemd komt uit op 116.

Resteren 45 onderzoekingen die niet aan één enkel vakgebied kunnen worden toegedeeld.Zeventien daarvan behoren tot de groep doppler en duplex. Kijkt men naar de huidige oplei-dingen dan wekt het geen verwondering dat er rond deze technieken inmiddels een apartcursusaanbod is ontstaan, niet gekoppeld aan een 'traditioneel' vakgebied. De techniekenbestrijken immers meer dan één discipline. Men hoort wel geluiden dat er een nieuwe be-roepsgroep zou kunnen (of moeten) ontstaan die thuis is in vele functies binnen het lichaamof in meerdere orgaansystemen en die deze kan onderzoeken met doppler en duplextechnie-ken. In bijlage 3 zijn de onderzoeken per vakgebied geordend en is eveneens de lijst opgeno-men van het onderzoek dat niet aan een enkel vakgebied is toe te bedelen.

Page 59: Opleidingen in Diagnose

56

In het eerste deelonderzoek is beroepsbeoefenaren gevraagd of zij patiëntenonderzoekuitvoeren dat zij zelf tot een ander, dus niet hun eigen vakgebied, rekenen. De resultaten vandeze bevraging wijken op onderdelen af van de inventarisatie van het diagnostisch onderzoekleidend tot de bijlage in dit eindrapport. Vooral vasculair diagnostisch laboranten doen veelsoorten onderzoek die tot andere vakgebieden worden gerekend. Laboranten klinischeneurofysiologie melden in het eerste deelonderzoek dat zij zelf regelmatig onderzoek doen opandere dan het eigen vakgebied. Uit bijlage 3 bij dit rapport blijkt dat niet geheel in overeen-stemming met de realiteit, eerder het omgekeerde. Zichzelf vasculair diagnostisch laborantennoemende medewerkers ver-richten vele typen onderzoek dat zij en anderen tot het vakge-bied klinische neuro-fysiologie rekenen. Het beeld dat de beroepsbeoefenaren van zichzelfschetsen in het eerste deelrapport komt dus niet steeds overeen met het beeld dat ontstaat alsmen de onderzoeken feitelijk inventariseert, kwantitatief aan vakgebieden toerekent of doorvakinhoudelijk deskundigen aan beroepsgroep laat toewijzen. Het laatste woord over hetafbakeningsvraagstuk is daarmee overigens niet gezegd.

Bij gelijktijdige hantering van de kwalitatieve criteria is het mogelijk dat een vakgebiedgebaseerd op het techniek-criterium zich op meer dan één orgaan of lichaams-functie richt.Dat is bijvoorbeeld het geval met nucleaire geneeskunde. Het komt voor dat een 'techniek-vakgebied' zich begeeft op een vakgebied dat op een orgaan of lichaamsfunctie is gebaseerd;echografisten die duplex beheersen en daarmee delen van vaatfunctieonderzoek doen.Echocardiografie wordt zowel tot de echografie gerekend als tot de hartfunctie. Een vakge-bied dat zichzelf 'beperkingen oplegt' voor wat betreft het orgaan(-systeem) waarop het zichricht, beperkt zich niet tot bepaalde technieken. Zo maken vaatfunctie en klinische neurofysi-ologie gebruik van doppler en duplex. In bijna alle vakgebieden komen ECG's voor en invele vakgebieden worden echo's gemaakt. De vraag welke techniek gebonden is aan welkvakgebied is bovendien vaak een kwestie van definitie. Radiodiagnostisch laboranten profile-ren zich meer en meer op de 'medisch beeldvormende technieken', waartoe naast röntgen,bijvoorbeeld ook CT Scan, echo-grafie en duplex behoren. Voorheen onderscheidden zij zichvooral op basis van het gebruik van gesloten radioactieve bronnen of ioniserende stralen. Hetvakgebied wordt echter gaandeweg breder gedefinieerd.

Het is zeer de vraag of het mogelijk is afbakeningen te maken waaraan een ieder zich, ookin de toekomst, conformeert. Op grond waarvan bepaalt men in welke opleiding voor eenvakgebied nieuwe technieken moet worden opgenomen en wie bepaalt dat ? Waar en hoetrekt men de vakgrenzen tussen technieken: men kan een relatief 'nauwe' grens trekken, maarook een brede. De grenzen zijn niet steeds even helder en zullen bovendien in de tijd ver-schuiven. De nu geldende 'indeling' is op genoemde kwalitatieve criteria gebaseerd. Dit heeft,zo blijkt uit de deelonderzoeken, niet geleid tot een eenduidige praktijk, in die zin dat functie-inhouden en beroeps-domeinen samenvallen. Er is in sommige opzichten een groot verschiltussen het gepraktiseerde en het gesproken beroepsbeeld.

Page 60: Opleidingen in Diagnose

57

AfstemmingPatiëntenonderzoeken zijn grotendeels toe te delen aan bepaalde vakgebieden, in ieder

geval voorlopig. De inhouden van de functies in de ziekenhuizen vallen echter niet altijdvolledig samen met die vakgebieden. Bovendien verschillen de functieinhouden sterk perziekenhuis. Het komt veel voor dat medewerkers patiëntenonderzoek doen dat tot een andervakgebied is te rekenen dan dat waartoe zij zichzelf rekenen. Dat hoeft op zichzelf niet tebetekenen dat daarmee grenzen tussen vakgebieden vervallen. Wel levert het een opleidings-probleem op en ook een vraagstuk met betrekking tot de kwaliteit van zorg. Medewerkersworden in het meest gunstige geval geschoold in een vakgebied (velen überhaupt niet), maarniet in de andere waarop zij ook diagnostisch onderzoek verrichten. Zo'n medewerker kanmen partieel ongeschoold noemen. Beroepsbeoefe-naren zijn in dergelijke situaties geneigdhet standpunt in te nemen dat a) de functie moet worden ontdaan van de elementen diewezensvreemd zijn aan het vakgebied en/of b) dat mensen die niet via 'hún' opleiding zijngeschoold ook geen onderzoek op hun vakgebied 'mogen' doen (beroeps- én opleidingstitel-bescherming). Instellingen zijn veeleer van mening, dat de opleidingen op onderdelen toe-gankelijk gemaakt moeten worden, zodat men ook partieel geschoold kan worden in eenvakgebied, al naar gelang de behoeften van het ziekenhuis en de functie. In de praktijkblijven vele medewerkers formeel ongeschoold functieonderzoek op een of meerdere vakge-bieden verrichten. Men kan nauwelijks verlangen dat een medewerker de volledige oplei-dingen volgt voor alle (delen van) vakgebieden die hij/zij bestrijkt. Toch is dat onder dehuidige opleidingsstructuur voor de meeste vakgebieden wel de realiteit.

Zowel de afbakening tussen de vakgebieden als de afstemming tussen functies en oplei-dingen zullen tijdelijk zijn. Op gezette tijden zal men per vakgebied uit moeten maken watwel en wat niet in een opleiding dient te worden meegenomen. De inhoud van de functies inde ziekenhuizen moet -meer dan nu- mede bepalend zijn voor opzet en inhoud van de initiëleopleidingen. Omdat de afbakening tussen vakgebieden niet voor eens en voor altijd kangelden zal de rol van de ziekenhuizen in de organisatie en inhoud van opleidingen belangrij-ker moeten worden. Zij zullen moeten aangeven aan welke scholing op welke patiëntenon-derzoeken behoefte is. Dat kan alleen als de breedte en de inhoud van de verschillendefuncties en de daarbij behorende indeling in afdelingen is bepaald. De belangen van deziekenhuizen vallen niet altijd samen met die van beroepsgroepen, van specialisten dieworden geassisteerd door functielaboranten of van opleidingsinstituten. Opleidingen zouden,omdat zij scholen voor bestaande of te creëren functies, meer moeten worden afgestemd ophet gepraktiseerde beroepsbeeld. Een dergelijk beroepsbeeld houdt echter niet in dat er eenopleidingsaanbod wordt geschapen dat kan voldoen aan alle specifieke wensen van elkafzonderlijk ziekenhuis.

Het bestaan van vakgebieden wordt binnen de ziekenhuizen niet ontkend. Het wordt zelfsop velerlei wijze gelegitimeerd en versterkt. Het opleidingsaanbod zal, onder de huidigeomstandigheden, opgebouwd dienen te worden rond de respectievelijke vakgebieden ofdisciplines. Dat wil niet zeggen dat ieder vakgebied per definitie zijn eigen, los van anderengeorganiseerde, opleiding zou moeten houden of krijgen. De functies in de ziekenhuizenvereisen kennis en vaardigheden in een bepaalde discipline. Het ligt voor de hand de mede-werkers te scholen in het vakgebied waarin zij in hoofdzaak werkzaam zijn. Uit overweging-en van arbeidsmarkt- en personeelsbeleid is het echter raadzaam niet uitsluitend te kijkennaar de functieinhoud in ieder afzonderlijk ziekenhuis, maar oog te hebben voor hetgeen eengemiddelde beroepsbeoefenaar in een vakgebied in de ziekenhuizen moet 'kennen, kunnen enzijn'.

Page 61: Opleidingen in Diagnose

58

Dit 'gemiddelde' gepraktiseerde beroepsbeeld kan als uitgangspunt dienen bij het ontwerp ofde verbetering van opleidingen. De instellingen moeten medewerkers minimaal in het vakge-bied scholen waarin zij in hoofdzaak werkzaam zijn. Voorzover de functies in het ziekenhuiszo zijn ingericht dat een medewerker ook werkzaamheden uitvoert in een ander vakgebieddan de hoofddiscipline, zou een aanvullend scholingsaanbod dat in gedeelten kan wordenafgenomen een goede ontwikkeling zijn.

InperkingenMen zou binnen de vakspecifieke onderzoekingen nog de keus kunnen maken om onder-

zoek dat vaak wordt uitgevoerd (kernonderzoek) in de initiële opleiding aan bod te latenkomen. Minder frequent uitgevoerd onderzoek en onderzoek dat uitsluitend in een beperktaantal ziekenhuizen wordt gedaan zou dan bijvoorbeeld een plaats kunnen krijgen in bij- ennascholingsactiviteiten.

Voor het 'niet toe te rekenen of toe te wijzen' onderzoek zou men voor de vakgebieden diehet betreft gecombineerde opleidingsactiviteiten kunnen organiseren. Een andere, mindervoor de hand liggende 'oplossing' is dat deze in iedere opleiding apart een plaats krijgen.

5.4. Praktijkopleiding

Theorie- en praktijkopleiding zijn bij het inservice onderwijs twee kanten van een endezelfde medaille: de opleiding voor een beroep of functie in het ziekenhuis. In het dagon-derwijs wordt op een andere wijze vormgegeven aan kennismaking met en voorbe-reiding opde beroepspraktijk en het oefenen van vaardigheden. Sommige vakken of onderdelen van deopleiding horen thuis in het theoriegedeelte, andere in het praktijkgedeelte. Het praktijkdeelbehoeft in een aantal opleidingen verbetering. Een groot knelpunt b­ opleidingen die strevennaar integratie van theorie en prakt­k is de prakt­kbegeleiding. Het grootste kritiekpunt vanbeoefenaren met betrekking tot opleidingen, slaat daar ook op: het gebeurt te weinig systema-tisch of ontbreekt volledig. De opleidingen voor functielaboranten lopen uiteen in de opbouwen inhoud van het praktijkgedeelte. De opleiding medisch nucleair werker en opleidingcardio fysiologisch laborant kennen beide een uitgewerkt praktijkleerplan, neergelegd in eenpraktijkopleidingsboek. In de ziekenhuizen blijkt de uitvoering ervan (vanwege tijdgebrek endruk van de produktiedoelen) te wensen over te laten. In de opleiding laborant klinischeneurofysiologie en de opleiding longfunctie-assistent worden beroepsbeoefenaren nietgeschoold in hun rol als toekomstig praktijkbegeleider. De opleiding is er echter op geba-seerd dat de begeleiding vooral van de beroepsgroep zelf moet komen. Bijna zestig procentvan de leerlingen in beide vakgebieden worden begeleid door gediplomeerde collega's,achttien respectievelijk elf procent door medici. De overigen worden niet begeleid 1. Ookwerkbegeleiding komt niet als opleidingsactiviteit of praktijkvak voor. Beide opleidingenkennen een soort 'praktijkopleidingsboek', maar daaruit blijkt niet dat er wordt gekeken naarandere leerdoelen en -activiteiten dan die welke zich centreren rond de onderzoeken. Erontbreken zichtbare normen waaraan de uitvoering van onderzoek moet voldoen, wat moge-lijk leidt tot onduidelijkheid voor de leerling en tot uiteenlopende criteria. Voorzover erleerdoelen zijn geformuleerd betreft het aantallen onderzoeken die de beroepsbeoefenaarmoet hebben uitgevoerd of bijgewoond.

Page 62: Opleidingen in Diagnose

59

Bij de opleiding vasculair diagnostisch laborant en de opleiding echografie aan HBO-instel-lingen is geen sprake van een begeleide praktijk, maar van oefensituaties buiten het zieken-huis. In kortdurende cursussen op andere vakgebieden wordt alleen kennis gemaakt met deuitvoering van delen het beroep en niet in leersituaties 'geoefend'.

In principe wordt in de meerjarige inservice opleidingen aan alle taakgebieden en werk-zaamheden uit de taakinventarisatie aandacht geschonken. De vraag is hoe systematisch enprofessioneel (onderwijskundig, pedagogisch-didactisch onderbouwd en gestuurd) datgebeurt. Een aankomend beroepsbeoefenaar krijgt tijdens het werken in de praktijk vanzelf-sprekend te maken met alle aspecten van het beroep. In die zin kan dus veel in de (praktijk-)opleiding zitten. Maar daarmee is niet gezegd dat alle onderdelen ook systematisch aandachtkrijgen, dat er speciale leeractiviteiten voor worden aangeboden, dat de onderdelen objectiefen voor anderen inzichtelijk worden getoetst, dat zij een theoretische basis krijgen die despecifieke bedrijfssituatie overstijgt of dat de begeleiding goed gebeurt. In de opleidingenwaarbij de beroepsbeoefenaar vooral in de praktijk wordt geschoold staat het doen vandiagnostisch onderzoek centraal. Het beroepsmatige 'handwerk' wordt met name in depraktijk geleerd: door het onderzoek uit te voeren. Men kan zich afvragen of er in allegevallen sprake is van praktijkopleidingen in de ware zin van het woord. Zou niet eerdergesproken kunnen worden van 'al doende leren, door veel oefenen leren beheersen, een langeinwerkperiode, het volgen van het goede voorbeeld' en dergelijke ? Het mag duidelijk zijn dateen praktijkopleiding en 'het al doende leren' sterk uiteenlopen. De verschillen doen zich voorin de systematische opbouw van het leren in de praktijk, in het al of niet omschrijven vanleerdoelen (naast produktiedoelen), in de praktijkbegeleiding (te onderscheiden van werkbe-geleiding voor onervaren krachten tijdens een inwerkperiode) en dergelijke.

5.5. Variaties en varianten

In het eerste deelrapport wordt een algemeen beeld geschetst van de instroom in opleiding,van de beroepsuitoefening en het bestaande opleidingsaanbod. De ziekenhuizen 'behandelen'de vakgebieden niet allemaal op dezelfde wijze; bij lange na niet. De toelatingseisen van deopleidingen en cursussen lopen uiteen. Zelfs binnen een en hetzelfde vakgebied variëreninstroom, opleidingsroutes en het beleid van de instellingen.

Landelijke regelingenVoor drie van de zeven groepen lijkt toetreding tot de respectievelijke opleidingen en

beroepen, landelijk, op dezelfde criteria of regels per vakgebied gebaseerd: longfunctieassis-tenten, laboranten klinische neurofysiologie en medisch nucleair werkers. Afzonderlijkeziekenhuizen conformeren zich voor wat deze drie betreft tot op zekere hoogte aan eenlandelijke 'norm'. Men kan zeggen dat de opleidingen voor deze beroepsgroepen 'geregeld'zijn. Toch komen ook onder deze groepen nog relatief veel formeel ongeschoolde beoefena-ren voor. Voor hartfunctielaboranten bestaat een opleiding die qua lengte en omvang verge-lijkbaar is met die van voornoemde drie groepen. Slechts een beperkt deel van de ziekenhui-zen laat de laboranten in deze discipline echter langs die route scholen. De scholing vanhartfunctielaboranten varieert van deze driejarige inservice opleiding waarin (bijna) degehele functieinhoud aan bod komt tot cursussen van enkele dagen om een bepaald onder-zoek te kunnen doen en de resultaten te analyseren.

Page 63: Opleidingen in Diagnose

60

De Nederlandse cardiologen hebben zich nog niet uitgesproken voor een bepaald opleidings-traject voor de hen assisterende diagnostisch medewerkers. Pas recentelijk zijn de contactentussen de medici en de beroepsvereniging aangehaald. Dit in tegenstelling tot longartsen,klinisch neurofysiologen en nucleair geneeskundigen, die al veel langer direct betrokken zijnbij de opleidingen; zelf het initiatief daarvoor hebben genomen.

Het vakgebied van de vaatdiagnostiek is relatief jong. Wel is er inmiddels een opleidings-aanbod waaraan in ieder geval de medisch specialisten zich hebben gecommitteerd. De(eenjarige) scholing van vasculair diagnostisch laboranten heeft vooralsnog het karakter vaneen vervolgopleiding. Schoolverlaters kunnen niet in de opleiding instromen, in tegenstellingtot de opleidingen voor de vier beroepsgroepen die hiervoor ter sprake zijn gekomen. Hetaantal 'ongediplomeerden', zij die geen enkele opleiding of cursus hebben gevolgd in devaatdiagnostiek, is hoog (60%). Wel lijkt er als het ware een 'ongeschreven wet' te bestaan deopleiding aan de hogeschool als hét scholingstraject te beschouwen. Endoscopie assistentenworden opgeleid via cursussen van relatief beperkte omvang, die kunnen worden gevolgd alsmen tot verpleegkundige of doktersassistent is opgeleid. Er is een landelijk cursusaanbod,waarbij het medisch specialisme der gastro-enterologie is betrokken. Daarnaast leidenziekenhuizen soms zelf op of zij besteden de uitvoering uit aan de centrale school waarin zijparticiperen. Al eerder werd gesignaleerd dat er meer dan één type endoscopie-medewerkeraan het ontstaan is: een gespecialiseerde verpleegkundige en een endoscopie-assistent. Voorhet vakgebied der echografie is de situatie al even divers als voor de hartfunctielaboranten.Dit wordt verder gecompliceerd doordat verschillende medisch specialismen techniekenaanwenden gebaseerd op ultrageluid. Het kan niet aan een van hen worden 'toegewezen'.Men kan een opleiding echografie volgen aan twee hogescholen, als vervolgopleiding na dietot radiodiagnostisch laborant. In principe is deze ook voor anderen toegankelijk, zulks terbeoordeling van de cursusleiding. In realiteit is daarvan slechts mondjesmaat sprake. Daar-naast kan men echografist worden door het volgen van een schriftelijk cursus of door internscholing in het ziekenhuis. Voor echografie bestaat geen initiële beroepsopleiding, evenminals voor endoscopie.

VooropleidingsniveauVier vakgebieden kennen dus (mede) een initieel opleidingsaanbod. In de opleiding cardio

fysiologisch laborant kan men ook zonder HAVO of VWO instromen. Bij de andere drie isdat nauwelijks mogelijk. In de opleiding laborant klinische neurofysiologie stromen delaatste jaren ook HBO-opgeleiden (met name fysiotherapeuten) in. Voor hen is geen aang-epast programma; zij worden geacht dezelfde opleiding te volgen als schoolverlaters, omdatde inhoud gericht is op het vakspecifiek deel van de functie. Desgevraagd zegt de meerder-heid der betrokkenen dat het gewenste vooropleidings-niveau voor alle vakgebiedenHAVO/VWO-exact is. De nadruk ligt daarbij op '-niveau'. Ook anderen moeten in de oplei-dingen kunnen instromen. Als leerlingen niet voldoen aan het vereiste niveau moet tijdens deopleiding aanvullende scholing mogelijk zijn.

WerkervaringVeel medewerkers hebben voorafgaand aan een baan als functielaborant een ander ge-

zondheidszorgberoep uitgeoefend; het gaat dan vooral om verpleegkundigen of doktersassis-tenten. Met instroom van radiodiagnostisch laboranten in opleidingen voor functielaborantenis bewust rekening gehouden; zo kunnen zij de vervolgopleiding tot echografist volgen, maarook -inservice- worden geschoold tot medisch nucleair werker.

Page 64: Opleidingen in Diagnose

61

Voor radiodiagnostisch laboranten bestaan als het ware enkele 'doorstroomprogramma's'. Metde instroom van verpleegkundigen en doktersassistenten wordt in het opleidingsaanbod veelminder duidelijk rekening gehouden, terwijl dit toch een zeer gangbare weg is. Als er almogelijkheden zijn, betreft het deelname aan functiegerichte trainingen of kortdurende,vakgerichte, cursussen. Dit cursusaanbod bestrijkt dan niet de gehele functie, zoals die wordtgeschetst in de taakinventarisatie, maar een deel ervan.

RechtspositieOok wat betreft de rechtspositie van leerlingen lopen de vakgebieden sterk uiteen. Leer-

lingen in de opleidingen longfunctie-assistent en laborant klinische neurofysiologie en in deprimaire opleiding medisch nucleair werker worden in hoofdzaak aangesteld op basis van eenleer-werk overeenkomst. Zij worden dus geworven als schoolverlater en gaan meteen deopleiding volgen. In andere opleidingssituaties krijgen medewerkers een arbeidsovereenk-omst. Voor al die beroepsbeoefenaren die een initiële opleiding achter de rug hebben of aleen gezondheidszorgberoep uitoefenen is dat logisch. De meeste leerlingen in de opleidingcardio fysiologisch laborant zijn, als zij beginnen met hun scholingsperiode, al langer indienst van het ziekenhuis, als hartfunctielaborant aangesteld en als zodanig werkzaam. Zij'mogen' na verloop van tijd alsnog de initiële opleiding gaan volgen. Vanaf den beginnehebben zij reeds een arbeidsovereenkomst, terwijl zij dan niet meteen voor de functie zijngeschoold.

UniformVoor een aantal beroepsgroepen bestaan inmiddels 'uniforme' opleidingen en, al dan niet

vastgelegde, landelijke afspraken, bijvoorbeeld voor longfunctie-assistenten en voor laboran-ten klinische neurofysiologie. Het woord uniform staat tussen aanhalingstekens, omdatprogramma en uitvoering niet voor iedereen precies hetzelfde is. Zo is in de opleidingsrege-ling longfunctie-assistenten een minimum aantal theorielessen vastgelegd, evenals eenglobale aanduiding van de vakken en inhouden. Tussen de verschillende centra waar detheorie wordt gegeven loopt het aantal lesuren en de inhoud naar verluidt uiteen. Soms houdtmen zich strak aan het minimum; soms ook zit men daar boven en behandelt men meer stofof gaat er dieper op in. In een aantal gevallen kr­gen leerlingen stages binnen het ziekenhuis,buiten de eigen afdeling. De theorieopleiding (een schriftelijke cursus) is voor iedereleerling-laborant klinische neurofysiologie dezelfde. Het praktijkgedeelte is omschreven inaantallen te verrichten onderzoeken. Soms is er veel prakt­kbegeleiding door arts of gediplo-meerde laboranten, soms alleen als er t­d voor is of als er behoefte bestaat. In ziekenhuizenworden, blijkens een enquête van de beroepsvereniging 2, niet altijd dezelfde praktijkexamensafgenomen; de beoordelingscriteria komen niet overeen of variëren in de tijd. Medischnucleair werkers worden inmiddels langs drie routes opgeleid: twee daarvan leiden naardezelfde begintermen voor beroepsuitoefening (de primaire opleiding bedoeld voor school-verlaters en de secundaire opleiding gericht op radiodiagnostisch laboranten). De derde, deMBRT-opleiding, leidt ook op tot drie andere beroepen/functies (echografist, radiotherapeu-tisch laborant en radiodiagnostisch laborant).

Page 65: Opleidingen in Diagnose

62

Onverklaarde diversiteitDe redenen achter al deze verschillen zijn niet duidelijk en geven in ieder geval aanleiding

tot discussie. De verklaring is niet het meest interessant; wel een antwoord op de vraag ofmen gelukkig moet zijn met een zo uiteenlopende praktijk voor groepen medewerkers.Bezien vanuit het organisatorisch- en personeelsbeleid gaat het om het bezetten van verge-lijkbare plaatsen/functies in de organisatie. Waarom het opleidingsbeleid dan zo divers isblijft vooralsnog onbekend. Recentelijk heeft de Nederlandse Vereniging van HoofdenPolikliniek onder haar leden een enquête gehouden. Daaruit blijkt een grote voorkeur vooréén en dezelfde regelgeving (vooropleiding, lengte van de opleiding, stageverplichtingen,exameneisen etcetera) voor de verschillende opleidingen waar het hier om gaat. Ook spreektmen zich uit voor toetsbare opleidingseisen. Dat betekent onder meer dat de eisen waaraaneen leerling moet voldoen om voor onderdelen uit praktijk en theorie te slagen, van te vorenen voor iedereen inzichtelijk vast dienen te liggen. Er is blijkens die enquête weinig behoefteaan meerdere deskundigheidsniveaus binnen de respectievelijke vakgebieden. Men is wel vanmening dat de vakgebieden ieder apart aandacht verdienen in opleidingsprogramma's. Datwil echter niet zeggen dat dit moet leiden tot strikt van elkaar gescheiden opleidingsorganisa-ties en -inhouden. De hier geconstateerde verschillen tussen en binnen opleidingen in deregels, eisen etcetera, zijn eigenlijk alleen te legitimeren vanuit aantoonbare verschillen inpositie in de organisatie en vanuit het uiteenlopen van beroeps- en/of functie-inhouden.Vakinhoudelijke verschillen verklaren de diversiteit in aanpak niet.

Inhaal- en bijscholingsvragenVan alle functielaboranten waarvan sprake is in het project, is 37% niet formeel voor die

positie in het ziekenhuis opgeleid (inclusief de categorie 'overige functielaboranten'). Dat zijnin absolute aantallen ettelijke honderden, zelfs tegen de 1400. Zonder 'overige functielabo-ranten' komt het aantal nog steeds op 1000 uit. Feitelijk is de situatie ernstiger. Ten aanzienvan de in Beeld van een Functie gehanteerde term 'gediplomeerd' is namelijk een kantteke-ning geplaatst. De precieze invulling van 'gediplomeerd' is in het betreffende deelonderzoekovergelaten aan degenen die zijn geënquêteerd. 'Gediplomeerd' wil niet zeggen dat men eenmeerjarige initiële opleiding voor de beroepsgroep heeft gevolgd of een vervolgopleiding naeen andere beroepsopleiding. Het kan ook een kortdurende training of schriftelijke cursusgeweest zijn. Zelfs binnen een vakgebied is de ene gediplomeerde niet dezelfde als deandere. Zo kan een beroepsbeoefenaar die een cursus echocardiografie heeft afgerond zichgediplomeerd noemen, net zoals iemand die de driejarige opleiding cardio fysiologischlaborant heeft doorlopen. Het getal der 'ongediplomeerden' betreft functionarissen die zich-zelf tot een bepaalde beroepsgroep rekenen. Het eerste deelonderzoek leverde weinig echog-rafisten op. In veel ziekenhuizen wordt echografist niet gezien als beroep, maar als (onderd-eel van) een functie, bekleed door een beroepsbeoefenaar met een andere naam; vandaar hetgeringe aantal in de tabel. Degene die echografie bedrijft als onderdeel van zijn/haar functieis meestal wel in het eigen vakgebied opgeleid, maar niet in alle gevallen formeel voor hetwerken met ultrageluid. Het cijfer van zevenendertig procent wordt er alleen maar des teschrijnender door. Grote groepen beroepsbeoefenaren worden niet formeel geschoold via eenopleidingsprogramma dat verder strekt dan 'meelopen in de praktijk' of 'al doende leren'. Envelen krijgen kortdurende, functiegerichte trainingen op onderdelen van een vakgebied, geenberoepsopleiding.

Page 66: Opleidingen in Diagnose

63

Het is discutabel of dit bij de kwaliteit van instellingen moet worden verstaan onder 'beschik-ken over voldoende gekwalificeerd personeel'. Wenselijk is een opleidingsinspanning voor aldiegenen die helemaal niet formeel zijn geschoold voor de functie die zij bekleden of diedaarvoor onvoldoende zijn geschoold. Men zou het een soort inhaal-manoeuvre kunnennoemen. Het draagt bij aan verhoging van de kwaliteit, maar ook aan verloopbeheersing.

Spreekt men over het aantal op te leiden mensen (de totale opleidingsbehoefte) danmoeten bij de aantallen uit hoofdstuk 2 (vervangings- en uitbreidingsvraag) minimaal deaantallen uit tabel 5.3. worden opgeteld. In tabel 5.3. is uitgegaan van de laagste schattingvan het aantal beroepsbeoefenaren. De getallen zijn naar boven afgerond en 'overige functie-laboranten' zijn buiten beschouwing gelaten. Vanzelfsprekend kunnen niet alle formeelongeschoolden in één jaar worden opgeleid. Van te voren moet worden bepaald binnen welketermijn zij op welke wijze en door wie zullen worden opgeleid.

Tabel 5.3. Aantallen beroepsbeoefenaren en 'ongediplomeerden'

'Ongediplomeerde'

Functielaboranten

Aantal

beoefe-

naren

%

formeel

onge-

schoolden

aantal

formeel

onge-

schoolden

Hartfunctielaboranten 979 48 467

Longfunctie-assistenten 524 11 58

Vasculair diagnostisch laboranten 186 60 112

Medisch nucleair werkers 401 24 97

Echografisten 90 30 27

Laboranten klinische neurofysiologie 675 8 54

Endoscopie assistenten 388 46 179

Totaal aantal 3243 31 994

De huidige opleidingen laten de instroom van nog-niet of niet-voldoende geschooldemedewerkers niet altijd toe. De eis HAVO/VWO-exact sluit mensen uit van instroom in deopleidingen: MBO-ers op de schoolverlatersmarkt, maar ook verpleegkundigen, doktersassis-tenten en anderen binnen de instelling. De initiële opleidingen longfunctie-assistent enlaborant klinische neurofysiologie laten geen parttimers toe beneden een 75% aanstelling. Dewerving van de opleidingen echografie aan de hogescholen richt zich met name op radiodia-gnostisch laboranten die zich op het vakgebied der echografie willen bekwamen. Het sluitanders-opgeleide echografisten uit van deze vervolgopleiding; in ieder geval behoren zij totde uitzonderingen. Uit het oogpunt van kwaliteitsverbetering in de betreffende diagnostiek isdat een onwenselijke situatie.

Mensen die een beroep of functie gedurende enige jaren niet hebben uitgeoefend (zo'n35% van alle functielaboranten) raken snel achter bij de nieuwste ontwikkelingen en verlie-zen een deel van hun 'handvaardigheid'. Voor hen zou een aangepast scholingspakket moetenbestaan.

Page 67: Opleidingen in Diagnose

64

Een aanzienlijk aantal functielaboranten is werkzaam op afdelingen waarin vakgebieden intakenpakketten worden gecombineerd. Dat is vooral het geval in de kleinere ziekenhuizen(tot 300 bedden), maar ook in een derde van de middelgrote ziekenhuizen (300 tot 600bedden) komen gecombineerde afdelingen en functies voor. Men kan ervan uitgaan datmedewerkers dan ook op meer dan een (deel van een) vakgebied werkzaam zijn. De huidige,gescheiden, opleidingen maken het moeilijk mensen die in deze situaties werkzaam zijn goedte scholen (tenzij men verlangt dat zij iedere opleiding volledig volgen). De bestaande initiëleopleidingen zijn niet ingespeeld op de inhaal-, bij- en nascholingsvraag en evenmin op hetvoorkomen van functies waarin een beroeps-beoefenaar ook op andere vakgebieden inzetbaarmoet zijn. De algemene conclusie moet derhalve luiden dat initiële opleidingsprogramma'szowel qua inhoud, opbouw als instroom te weinig flexibel zijn ingericht en onvoldoende zijnafgestemd op functie-inhouden binnen de ziekenhuizen.

5.6. Kennis, vaardigheden en houdingen

De taakinventarisatie laat zien dat er in de functies van diagnostisch medewerkers verge-lijkbare elementen te onderkennen zijn. Deze zou men kunnen bestempelen als 'generieketaken': taken die door functielaboranten, van welke discipline dan ook, worden uitgevoerd endie ook ándere of meer kennis, vaardigheden en houdingen vereisen dan die welke specifiekzijn voor het vakgebied. In bijlage 2 gaat het om de grijs gekleurde vakken, afgezien van diewelke in de kolommen III.1.1. en III.1.2. voorkomen. In de loop van het project is bezien aanwelke kennis en vaardigheden aandacht moet worden geschonken. Een der uitgangspuntendaarbij is dat een beroepsbeoefenaar meer moet leren beheersen dan alleen het eigen vakge-bied. De functie in de ziekenhuizen is, zo blijkt uit de taakinventarisatie, breder dan dediscipline zelf. In de scholing van aankomend beroepsbeoefenaren zou daarmee rekeningmoeten worden gehouden. Enkele suggesties voor de scholing in generieke taken volgenhierna.

Taakgebied 1. Omgang met, informeren en begeleiden van patiëntenTen behoeve van taken zoals het ontvangen van patiënten, het afhandelen van de telefoon,

het regelen van afspraken en dergelijke (1.1. uit de taakinventarisatie) kan het met name voorschoolverlaters relevant zijn kennis en vaardigheden op te doen die wel worden aangeduidmet omgangskunde of sociale vaardigheden. Voor medewerkers die eerst met succes eenandere beroepsopleiding in de gezondheidszorg hebben afgerond lijkt het minder nodig danvoor schoolverlaters. In initiële opleidingen zoals voor verpleegkundigen, doktersassistentenof radiodiagnostisch laboranten zijn onderwijsactiviteiten op dit terrein reeds opgenomen.Scholing in de omgang met (verschillende groepen) patiënten, het laten zien van alternatie-ven in benaderingswijzen en de effecten van bepaalde handelswijzen, de mogelijke reactiesvan patiënten, leiden tot een kwalitatief betere taakvervulling. Overigens kan men zichafvragen of de meer algemene (balie)werkzaamheden eigenlijk wel tot de taken van defunctielaborant gerekend zouden moeten worden. Dit type werkzaamheden komt voor, zoblijkt. In grote afdelingen zullen dergelijke taken veelal worden gedaan door gespecialiseerdekrachten: administratief medewerker of receptioniste. In kleine afdelingen zullen functielabo-ranten deze taken meestal zelf op zich nemen. Bij 1.2, waaronder het bij de patiënt informe-ren over het te verwachten diagnostisch onderzoek, is niet alleen de inhoud van de informatievan belang, maar ook de wijze waarop die wordt verkregen of verstrekt.

Page 68: Opleidingen in Diagnose

65

Overdrachts- en communicatietechnieken zouden onderdeel van scholing moeten zijn. Devrager dient bovendien voorbereid te zijn op informatie die niet direct tot zijn of haar vakge-bied behoort, maar die voor de patiënt relevant is of die hij/zij kwijt wil. De functielaborantmoet ook iets weten van andere disciplines, van ziektebeelden en van de curatieve aspectenvan de gezondheidszorg, ook buiten het eigen vakgebied.

Afhankelijk van de instroom moeten elementaire verplegende en verzorgende handelingenin de opleidingen voor functielaboranten aandacht krijgen. Daartoe kunnen onder meerworden gerekend: houding en tiltechnieken, het observeren van de patiënt, het kunnenonderkennen van acute hulpverleningssituaties en weten wat te doen in dergelijke gevallen,reanimatie, het assisteren van de patiënt, inzicht in medicatie en in wijze van toediening,inzichten in instrumenten als catheters, spuiten/naalden en infuus. Daarbij gaat het nietzozeer om theoretische kennis, maar om vaardigheidstrainingen op onderscheiden onderwer-pen. Dat zou bijvoorbeeld kunnen in de vorm van interne, begeleide, stages op verpleegafde-lingen en het volgen van delen van verpleegkundige trainingsprogramma's in skillslabs.Dergelijke stages leiden tegelijkertijd tot meer kennis en inzicht in het gehele ziekenhuis ende zorgproduktie.

Taakgebied 2. Verrichten van diagnostisch onderzoekHet verrichten van diagnostisch onderzoek (taakgebied 2) is sterk vakinhoudelijk gebon-

den. Desondanks kunnen er in dit taakgebied soorten kennis en vaardigheden worden onder-scheiden die niet gebonden zijn aan de discipline. Ten behoeve van het verzorgen van onder-zoeksapparatuur, instrumenten en materialen is het zinvol in de opleiding elementen uit deziekenhuishygiëne, sterilisatie, bacteriologie, microbiologie aangereikt te krijgen. Het beoor-delen van onderzoeksresultaten, het maken van een verslag van de resultaten, het besprekenen verwerken ervan kent een vakspecifieke inhoud. De vormen waarin de besprekingenkunnen plaatsvinden en ieders rollen daarin kunnen onderwerp van onderwijs zijn. Hetverslaan van resultaten van onderzoek kan object zijn van niet-vakspecifieke scholingsactivi-teiten. Vorm en inhoud zijn afhankelijk van administratieve voorschriften en systemen.Statistische verwerking van gegevens en het verwerken van gegevens voor leer- of weten-schappelijke doeleinden vereisen vaardigheden die niet medisch-technisch zijn.

Taakgebied 3. Therapeutische (be)handelingenIn de opleidingen zou aandacht voor bijvoorbeeld farmacologie, het toedienen van medi-

cijnen en de bijwerkingen ervan, of voor reanimatie niet misstaan. Niet iedere beroepsbeoe-fenaar komt in aanraking met de therapeutische of anderszins curatieve behandeling dievoortvloeit uit het door hem/haar verrichte diagnostisch onderzoek. Toch zal elke diagnos-tisch medewerker iets dienen te weten van de 'oplossingszijde' van de gediagnostiseerdeziektebeelden, functiestoringen en dergelijke, al was het alleen al vanwege de omgang met depatiënt.

Taakgebied 4. Planning, overleg en coördinatieTaakgebied 4 (waaronder taken vallen zoals planning van onderzoek, planning van inzet

van personeel op de afdeling, van opleidingsactiviteiten, van ruimten en materialen, alsmedealgemene coördinerende werkzaamheden) behoort strikt genomen niet tot de initiële oplei-dingen, maar zou onderwerp van post-initiële onderwijsactiviteiten kunnen zijn. Wanneermen echter de taken nader in ogenschouw neemt is aandacht, al is het elementair, vooronderdelen eruit belangrijk. Daarbij moet men vooral denken aan taken die tot de goedefunctievervulling worden gerekend.

Page 69: Opleidingen in Diagnose

66

Enkele onderwerpen: wat is en hoe voert men werkoverleg; wat is het verschil tussen werk-overleg, medezeggenschap en inhoudelijke besprekingen; wat is planning, hoe doet men daten waartoe plant men; wat is intercollegiale toetsing, hoe past dat in een systeem van kwali-teitszorg, in de ontwikkeling van een vakgebied of in de individuele beroepsmatige ontwik-keling en wat is de eigen rol daarin. De thema's die aan bod komen in inhoudelijke bespre-kingen zijn vakspecifiek; de wijze waarop men intercollegiale toetsing vorm geeft, de wijzewaarop de besprekingen plaatshebben zijn van een andere orde.

Taakgebied 5. BeheerEnige scholing in beheer van bestanden en dossiers, opzet en onderhoud van archieven

(5.1. van de taakinventarisatie) is wenselijk. Dat is zeker het geval voor medewerkers werk-zaam op kleinere afdelingen waar ten behoeve van deze taken geen gespecialiseerd personeelwordt aangetrokken. Beheren en aanleveren van gegevens ten aanzien van de zorgproduktiebinnen het ziekenhuis en de afzonderlijke afdelingen wordt steeds belangrijker. Om financi-ele redenen, maar ook vanwege kwaliteitsbewaking en -verbetering zal meer en meer ge-vraagd worden naar toegankelijke gegevens over de produktie van zorg. Kwaliteitszorg zalonder andere tot uitdrukking komen in verantwoording naar financiers, in externe verslagleg-ging naar patiënten, ziektekostenverzekeraars en overheden. Deze verslaglegging is gestoeldop gegevens. De verschillende beroepsbeoefenaren zullen die informatie moeten aanleveren,op een dusdanige wijze dat anderen in het ziekenhuis daarmee iets kunnen in het kader vande financiële administratie of externe verantwoording. Naast vakinhoudelijke kennis moeteen beroepsbeoefenaar beschikken over enige kennis van documenteren, archiveren en vanhet presenteren van gegevens. Daarbij is automatisering zo langzamerhand een 'must' en inieder geval een handig hulpmiddel. Bij het afhandelen van correspondentie van de afdeling,evenals bij het bijwerken van dossiers, bestanden en archief van patiënten en onderzoekkunnen basiskennis en vaardigheden ten aanzien van automatisering en computers onontbeer-lijk zijn. Beroepsbeoefenaren en opleiders rekenen het maken van financiële en overzichtenzoals statistieken en grafieken van de onderzoeken die op de afdeling plaatsvinden in eersteinstantie niet tot de taken waarvoor een beroepsbeoefenaar geschoold moet worden in deinitiële opleiding. Veel functielaboranten gaan dagelijks om met ingewikkelde en hoogtechnologischeapparaten en hulpmiddelen. Onder meer met het oog op taken die vallen onder beheer vanapparatuur ('het lokaliseren van storingen, demonteren van apparatuur en verhelpen vanstoringen') zou in de initiële fase van de scholing aandacht moeten worden geschonken aanonderwerpen zoals de basisprincipes van veel gebruikte medische technieken, elektrischeveiligheid en aanverwante onderwerpen.

Taakgebied 6. Onderwijs, overdracht en begeleidingAls men vindt dat de combinatie van leren en werken de voorkeur verdient dan dient

taakgebied 6 in de initiële opleiding te worden opgenomen. In de inservice-variant van hetberoepsonderwijs is de praktijkbegeleiding van leerlingen essentieel; een rol die in de meestegevallen weggelegd is voor reeds geschoolde collega-beroepsbeoefenaren. De dagelijksepraktijk is, naast een situatie waarin wordt geproduceerd, een leersituatie. In de initiëleopleiding zullen dusdanige leeractiviteiten moeten worden aangeboden, dat men na afstude-ren andere leerlingen of beginnend beroepsbeoefenaren kan ondersteunen. Praktijkbegelei-ding van leerlingen en werkbegeleiding van (beginnend) beroepsbeoefenaren moeten dusonderdeel uitmaken van het curriculum.

Page 70: Opleidingen in Diagnose

67

Taakgebied 7. Bijhouden, ontwikkelen en promoten eigen vakgebiedVan dit taakgebied wordt gezegd dat het niet in de initiële opleiding aan de orde behoeft te

komen. Het zou veeleer onderwerp zijn van post-initieel onderwijs of van de bij- en nascho-ling. Aandacht voor het up-to-date houden van de eigen kennis en -vaardigheden zou eenvanzelfsprekendheid moeten zijn voor iedere beroepsbeoefenaar. Voorzover het dat niet is,hoort de opleiding minimaal aandacht te besteden aan de rol van de beroepsvereniging indeze. Ook de noodzaak, wenselijkheid en eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het opde hoogte blijven van de nieuwste ontwikkelingen in het vakgebied moet aan bod komen.Naarmate de zorg voor de kwaliteit van de beroepsuitoefening meer inhoud krijgt zal hetbelang van het taakgebied toenemen. De instellingen zullen naar verwachting meer aandachtverlangen voor kennis, vaardigheden en houdingen die de kwaliteit van de beroepsbeoefe-ning bevorderen. Onderwijs ten behoeve van de bevordering van die kwaliteit kan daarin eenrol spelen. 3

BlikveldDe huidige opleidingsstructuur draagt bij aan ontstaan en bestaan van de relatief nauwe

beroepskolommen. De verkokering in smalle beroepskolommen heeft niet alleen consequen-ties voor de positie van individuen op de arbeidsmarkt, maar ook voor de wijze waarop defunctie wordt bekleed en dus voor de rol die een medewerker vervult in het zorgproces. Viade opleidingen kan men bevorderen dat het blikveld van de gemiddelde beroepsbeoefenaarbreder wordt dan de eigen discipline. Het over de eigen grenzen heen kunnen zien wordtonder meer gerealiseerd door stages of oriëntatieperiodes buiten de eigen afdeling. Het kanook worden gestimuleerd door vakken in de opleiding op te nemen waarin leerlingen op dehoogte raken van de gezondheidszorg in zijn algemeenheid, de financieringsstructuur,beleidsontwikkelingen in de intra-, extra- en transmurale zorg. Inzicht in de ziekenhuisorga-nisatie, de rol van de verschillende betrokkenen, de afdelingsstructuur, medezeggenschap,rechtspositie en dergelijke dragen bij aan een functievervulling waarin men de eigen positieleert te zien als onderdeel van een groter geheel. Aandacht voor juridische verhoudingen enontwikkelingen, voor ethische vraagstukken en voor maatschappelijke, culturele en gods-dienstige opvattingen bij patiëntcategorieën en dergelijk leveren bijdragen aan een beroeps-houding die met de term professioneel te kenschetsen valt. In de opleidingen voor allerleiandere beroepsgroepen in de gezondheidszorg zijn deze onderwerpen gemeengoed. Voorals-nog is alleen in de initiële opleidingen medisch nucleair werker, cardio fysiologisch laboranten de dagopleiding medisch beeldvormende en radiotherapeutische technieken enige aan-dacht voor dergelijke, niet vakspecifieke, onderwerpen te onderkennen. Voor andere be-roepsgroepen/opleidingen gaat men er (blijkbaar) vanuit dat de thema's in een voorafgaandeopleiding aan de orde zijn gekomen, wordt verwacht dat men het 'vanzelf' in de praktijkoppikt, of men vindt het überhaupt niet van belang.

Noten:

1. zie het eerste deelrapport, pagina 31

2. Hoofdlijnen. Tijdschrift van de Nederlandse Vereniging van Laboranten Klinische Neurofysiolo-

gie, 28e jaargang, nr. 1, maart 1993

3. De Nationale Raad voor de Volksgezondheid heeft inmiddels een advies over dit onderwijs in

kwaliteitszorg opgesteld

Page 71: Opleidingen in Diagnose

68

Hoofdstuk 6. Samenvatting, conclusies en aanbevelingen

6.1. Samenvatting

Alvorens in paragraaf 6.2. een aanvang te maken met de aanbevelingen worden de hoofd-stukken 2 tot en met 5 samengevat in achtereenvolgende subparagrafen.

6.1.1. Arbeidsmarkt en personeelsvoorziening

Goede gezondheidszorg is in hoge mate afhankelijk van gekwalificeerd personeel. Om-vang, continuïteit en kwaliteit van het aanbod van medewerkers worden door uiteenlopendefactoren bepaald. Opleiden is één van de middelen. Het moet worden aangevuld metarbeidsmarkt- en organisatie- en personeelsbeleid.

De opbouw van het personeelsbestand wijkt af van de gemiddelde, landelijke, opbouw enheeft bijzondere kenmerken. Er bestaan vele deelarbeidsmarkten, gescheiden door de gren-zen van beroepen, die in aantal verder toenemen. De arbeidsmarkt verschilt per beroeps-groep, maar ook per regio. Verhoudingsgewijs is het aandeel van vrouwen in de zorg groot;zo groot dat men niet mag verwachten het verder op te kunnen voeren. Het aantal allochtonendat de weg naar een werkkring als functielaborant weet te vinden, is klein in verhouding tothet aandeel in de bevolking. De leeftijdsgroep waaruit de zorgsector vooral personeel recru-teert daalt in ijltempo in aantal. De leeftijdsopbouw van de beroepsbevolking in de gezond-heidszorg zal de komende tijd veranderen. Men blijft langer in het beroep werkzaam danvoorheen; het verloop is sterk gedaald. Leeftijdbewust personeelsbeleid neemt in belang toe.Deeltijdwerk komt verhoudingsgewijs vaak voor, maar zal verder stijgen. Scholing vanzittend personeel wordt belang-rijker, mede als gevolg van medisch-technologische ontwik-kelingen. De zorgvraag neemt in omvang toe; de diagnostische zijde ervan wellicht sterkerdan de curatieve of therapeutische. Tekorten en overschotten aan groepen medewerkerswisselen elkaar snel af.

Van regionaal of landelijk arbeidsmarkt- en promotiebeleid van ziekenhuizen ten aanzienvan functielaboranten is geen sprake. Men werft als er een manifeste behoefte is, tracht nietin groter verband vraag en aanbod te sturen en op ontwikkelingen te anticiperen. Instellingenhandelen uiteenlopend op de arbeidsmarkt. Ten aanzien van salariëring en functieinhoudenbestaan verschillen. Werving van nieuwe medewerkers beperkt zich meestal tot fulltimers engediplomeerden. Het aantrekken van aankomend beroepsbeoefenaren is begrensd door eisenals vooropleiding HAVO/VWO en een fulltime-aanstelling. Herintreding is gemeengoedgeworden, maar zal in omvang niet veel meer toenemen. Voorspellingen over devervangings- en uitbreidingsvraag naar functielaboranten zijn moeilijk, aangezien de instel-lingen voor deze beroepsgroepen geen meerjarenramingen maken. De vraag voor de zevengroepen tezamen wordt geschat op ongeveer 190 per jaar. Voor de respectievelijke beroeps-groepen loopt het uiteen tussen 5 en 73 per jaar. Kwantitatief is deze vraag dus niet hoog,maar altijd nog ieder jaar plusminus 6% van de 3200 beoefenaren. Kwalitatief levert het welproblemen op, aangezien veel afdelingen waarbinnen functielaboranten werken klein zijn;iedere openstaande vacature kan grote consequenties hebben voor de produktie.

Page 72: Opleidingen in Diagnose

69

Gezondheidszorgopleidingen weten hun aandeel in de schoolverlatersmarkt al enkele jarente stabiliseren. Het absolute aantal schoolverlaters daalt echter scherp; in de ene regio eerderdan in andere. De sector zal, bij gelijkblijvende of groeiende vraag, haar marktaandeelmoeten opschroeven. Lukt dat niet dan moeten andere middelen worden ingezet. Complice-rende factor is het toenemend aandeel allochtonen onder de schoolverlaters.

Leerlingen in het middelbaar onderwijs tenderen naar het volgen van meer, hoger en dusook langer onderwijs. De verlenging van de schoolse periode en het steeds hogere eindniveauleidt tot een groeiend aanbod van hoog opgeleiden en tot tekorten aan middelbaar of lageropgeleiden. Blijkt een vooropleidingseis van HAVO/VWO te weinig kandidaten op televeren dan zal deze instroomeis voor de opleidingen in beneden-waartse richting moetenworden aangepast. Het opleidingsaanbod voor functielaboranten is ondoorzichtig, door deenorme verscheidenheid aan en het ad hoc karakter van sommige scholingsactiviteiten. Hetontbreekt ziekenhuizen aan overzicht van het aanbod, maar ook aan inzicht in de preciezevakmatige inhoud van de functies die moeten worden vervuld. Instellingen bemoeien zichweinig met de opleidingseisen en -inhouden en vertrouwen het oordeel daarover toe aanmedici en beroepsbeoefenaren. Ook de algemene promotie over de vakgebieden en hetwerken daarbinnen is geen onderwerp van aandacht in ziekenhuizen. De helft van de in-stroom in de functies als diagnostisch medewerker bestaat uit A-verpleegkundigen en dok-tersassistenten. Als de 'honkvastheid' bij deze beroepsgroepen toeneemt, of de vooroplei-dingseisen worden over de hele linie zoals veel betrokkenen voorstaan dan neemt de afhank-elijkheid van schoolverlaters voor de personeelsvoorziening toe. Voor velen van al degenendie formeel niet zijn geschoold voor het werk als functielaborant betekent de instroomeis vaneen fulltime baan een belemmering voor deelname aan opleidingsprogramma's. Horizontaledoorstroming naar andere functies is moeilijk door de vergaande mate van specialisatie opéén vakgebied. Binnen de afzonderlijke 'beroepskolommen' zijn nauwelijks niveauverschil-len. Men kan dus ook niet verticaal doorstromen, behoudens naar de schaarse leidinggevendeposities. De opleidingsstructuur versterkt deze hoge mate van verkokering. Dat maaktindividuele werknemers kwetsbaar op de arbeidsmarkt en het beperkt hun mogelijkheden vaneen loopbaan. Het handhaven van de huidige, veelal relatief smalle, opleidingen per vakge-bied heeft gevolgen voor de instelling en haar personeelsvoorziening. Medewerkers zijnalleen inzetbaar binnen het eigen vakgebied en kunnen niet gemakkelijk worden geschooldvoor een andere functie in het ziekenhuis.

Centrale scholen spelen in het aanbod van opleidingen voor functielaboranten een zeerbescheiden rol. De ziekenhuizen hebben zich tot op heden weinig bemoeid met het oplei-dingsbeleid voor deze beroepsgroepen. Op bijna alle onderdelen loopt het aanbod van oplei-dingen en cursussen uiteen. Het ontbreekt aan een centrale regie. Instellingen wensen meerinvloed uit te oefenen op organisatie en inhoud van opleidingen voor functielaboranten.

Beperkt men zich tot de beroepsgroepen die in het project centraal staan dan zijn bijna1000 personeelsleden niet formeel-geschoold voor hun werk. Er bestaat dus een forse inhaal-vraag. Deze varieert echter per vakgebied: van bijna de helft in het ene tot acht procent in eenander vakgebied. De helft van alle diagnostisch medewerkers verricht op gezette tijdenwerkzaamheden op een ander dan het eigen vakgebied. Daar-voor zijn zij in de meestegevallen niet opgeleid. Er is dus sprake van partieel niet-geschoolden. Bovendien behoeft het'gediplomeerd zijn' enige relativering; soms gaat het om korte trainingen en niet om initiëleof vervolgopleidingen.

Page 73: Opleidingen in Diagnose

70

De opleidingen zijn, per afzonderlijk vakgebied, gering in omvang. De instroom perdiscipline bedraagt, indien de huidige structuur wordt gecontinueerd, maximaal twee cursus-groepen per jaar. Het ligt niet voor de hand om voor ieder van de beroepsgroepen afzonder-lijk een compleet regionaal opleidingsaanbod te scheppen. Een landelijk aanbod ligt eerder inde rede, of een aanbod op enkele locaties, vooral waar het gaat om het theoretisch onderwijs.De vraag of het niet verstandig is (delen van de) opleidingen inhoudelijk te combineren,gezamenlijk te ontwikkelen en/of te organiseren is echter nadrukkelijk aan de orde.

6.1.2. Organisatorisch-, personeels- en opleidingsbeleid

De sector stevent, zo luiden de prognoses, bij ongewijzigd beleid af op aanzienlijkepersoneelstekorten. Het idee dat de personeelsproblematiek minder is geworden en dat degroei van de werkgelegenheid in de sector stagneert of zelfs terugloopt, berust op kortetermijn effecten. Na verloop van tijd zullen deze dus zijn uitgewerkt; de prognoses wordenrealiteit. Om de personeelsvoorziening zeker te stellen zullen vele instrumenten in onderlingesamenhang moeten worden ingezet. Daarvan zijn de instroom in beroep en opleiding, taak-verdeling en werkorganisatie en, ten derde, de kwaliteit van functies van extra betekenis.

Alhoewel betrokkenen een voorkeur uitspreken voor de instroom van HAVO of VWO-ers, blijkt tweederde na de middelbare school eerst een vervolg- of beroepsopleiding tehebben gedaan. Bijna de helft van alle laboranten is opgeleid tot A-verpleegkundige ofdoktersassistent. Blijkbaar zitten er in beide opleidingen elementen waarop met vakspecifie-ke scholing kan worden voortgeborduurd, ook al voldoen kandidaten niet aan de HA-VO/VWO-eis. Blijven huidige instroomeisen gehandhaafd dan zijn grote groepen beroepsbe-oefenaren van deelname uitgesloten. Neemt men het dalend aantal schoolverlaters mee in deoverwegingen dan is het wenselijk de instroommogelijkheden flexibeler te maken dan ze nuzijn.

De ziekenhuizen groeperen de zeven vakgebieden op zeer uiteenlopende wijze in afdeling-en binnen hun organisatiestructuur. In kleinere instellingen is het gebruikelijker functieonder-zoek in één of enkele gecombineerde afdelingen onder te brengen. Grotere neigen eerdernaar organisatorische opsplitsing. Bestaande indelingen zijn vooral gevolg van min of meertoevallige ontwikkelingen of posities van groepen functionarissen. De organisatiestructuurwordt van buitenaf bepaald, ingegeven door de segmentatie in (medische en andere) discipli-nes en scholingstrajecten. Beroepsgroepen, ook de verschillende typen diagnostisch mede-werkers, zijn gesteld op afgrenzing ten opzichte van andere disciplines. De instellingenlegitimeren deze 'professionaliseringstendenzen' door hun organisatie op grond van 'profes-sies' in te delen. In de praktijk blijkt het overschrijden van de grenzen van vakgebieden vanen door functielaboranten vooral mogelijk gemaakt te worden door de organisatiestructuur,de taakverdeling en -omschrijvingen. De helft van alle beroepsbeoefenaren verricht opgezette tijden patiëntenonderzoeken die zij zelf tot een ander vakgebied rekenen. Het bestaanvan disciplines houdt niet in dat werkzaamheden door slechts één groep beroepsbeoefenarenkan of mag worden uitgevoerd. Vakgrenzen zijn vloeiend en tijdelijk, bijvoorbeeld vanwegetechnologische ontwikkelingen. De indeling in vakgebieden vloeit dus niet voort uit eenonwrikbare logica, maar kan via organisatorische, personele en/of scholingsmaatregelenworden gestuurd.

Page 74: Opleidingen in Diagnose

71

De voorbije jaren hebben de werkzaamheden van functielaboranten allerlei veranderingenondergaan. Ontwikkelingen hebben steeds pér vakgebied tot aanpassingen geleid. De inde-ling en inhoud van en afbakening tussen functies van diagnostisch medewerkers moetennader worden bekeken: een proces van functieinnovatie. Daarbij spelen diverse, samenhang-ende, aspecten een rol: kwaliteit van zorg, kwaliteit van arbeid, aansluiting met de arbeids-markt, intern-organisatorische gevolgen en financiële overwegingen.

De tendens tot het afzonderen van routinematig onderzoek in aparte functies strookt nietmet de wenselijkheid van kwalitatief volwaardige banen; de scheiding van voorbereidende,uitvoerende en ondersteunende taken in aparte functies evenmin. Ook het ontbreken vanloopbaanperspectieven en opleidingsmogelijkheden voor een groot deel van de beoefenarenpast niet in een dergelijk beeld. Een proces van functieinnovatie kan op zichzelf per instellingworden aangepakt. Onder meer vanwege de opleidingsaspecten ligt dit niet voor de hand.Een goed opleidingsaanbod kan nimmer worden geformuleerd op basis van slechts éénbepaalde functie in één bepaald ziekenhuis. Initiële opleidingen scholen mensen voor arbeidin meer dan één organisatie, voor de 'grootste gemene deler' in al die instellingen.

6.1.3. De beroepen

De afstemming op de arbeidsmarkt en de ontwikkeling van een goed gestructureerdopleidingsaanbod is geen eenvoudige zaak. Daarvoor is het beroepenveld binnen de sector tespecifiek. De werkzaamheden die functielaboranten verrichten vindt men in geen enkeleandere bedrijfstak terug. De sector is gevoelig voor elkaar snel afwisselende overschotten entekorten op de deelarbeidsmarkten. Het overstappen van een beroepsgroep naar een andere islastig, mede vanwege de opleidingsstructuur die uitgaat van specialisatie binnen een vakge-bied. Er bestaan vele scholingstrajecten, die bovendien qua instroom, kwaliteit, financiering,zwaarte, breedte, lengte etcetera uiteenlopen. Een centrale regievoering daarin ontbreekt. Desturing verloopt pér beroepsgroep.

Professionaliseringstendenzen hebben geresulteerd in 140 'beroepen' met ieder een eigenberoepsorganisatie en vaak ook opleidingsstructuur. De professionalisering heeft ook nega-tieve kanten. Het referentiekader van beroepsbeoefenaren ligt vooral bij vakgenoten enmedici en in veel mindere mate bij instellingen waar men in dienst is of patiëntengroepen.Niets wijst er op dat de verkokering in relatief strak van elkaar gescheiden en smalle beroeps-kolommen vanzelf tot een einde komt. De groei van het aantal 'beroepen' gaat door. Op eenen hetzelfde vakgebied kan meer dan een beroepsgroep ontstaan, bijvoorbeeld al naar gelangde opleidingsroute. Op gezette tijden is er discussie of een vakgebied een differentiatie is vaneen ander vakgebied of een 'zelfstandige' discipline. Oude en nieuwe technieken wordengeclaimd door meerdere vakgebieden. Geredeneerd vanuit de personeelsvoorziening leidt hetvasthouden aan het beroepsdomein, gevoegd bij de specialistische opleidingen, tot weinigflexibel inzetbare medewerkers. Kwaliteitsbewaking wordt vooral gezien als iets dat intern inde beroepsgroep, door vakgenoten, moet geschieden. Anderen, inclusief de instellingen,zouden zich daarmee niet bezig hoeven te houden, alsof deze laatsten geen (mede) verant-woordelijkheid dragen voor de kwaliteit van zorg. Opleidingen zijn een instrument omkwaliteit van de beroepsuitoefening te bewaken en bevorderen. Instellingen gebruiken ditinstrument, voor zover het functielaboranten betreft, nauwelijks.

Page 75: Opleidingen in Diagnose

72

Het streven van beroepsgroepen naar formele erkenning vloeit onder meer voort uit eenverlangen de kwaliteit van het diagnostisch onderzoek te verbeteren. De Wet BIG is op geender groepen van toepassing; ook de 'opleidingstitelbescherming' niet. Voorzover sprake isvan erkenning zal deze gestoeld zijn op onderlinge afspraken tussen betrokken partijen. DeKwaliteitswet Zorginstellingen heeft een aanzet gegeven tot een ontwikkeling waarin instel-lingen zich -wellicht meer dan voorheen- bezig zullen moeten houden met werkinhouden en -processen, alsmede met opleidingen. In de zogeheten 'Leidschendamse Kwaliteitsconferen-ties' maken zorgverzekeraars, zorginstellingen, beroepsbeoefenaren, medici en patiëntenorga-nisaties c.q. zorgvragers afspraken over de wijze waarop de kwaliteit van zorg en van deberoepsuitoefening kan worden bevorderd. De instellingen moeten interne kwaliteitssyste-men ontwikkelen. Daarvan kunnen intercollegiale toetsing, registratie en structurele feedbackdoor gebruikers van zorg deel uitmaken. Externe verantwoording speelt een belangrijke rol.De ontwikkeling dient te geschieden in overleg met beroepsbeoefenaren en andere betrokke-nen. Onder meer langs de weg van opleidingen draagt men zorg voor 'voldoende gekwalifi-ceerd personeel', een centrale eis uit de Kwaliteitswet Zorginstellingen. De instellingenspreken zich nog nauwelijks uit over afstemming van de scholing op de functies die moetenworden bekleed en dus ook niet over inhoud en organisatie van de opleidingen.

Het werk van functielaboranten kan worden uiteengelegd in plusminus negentig taken,verdeeld over 7 taakgebieden: 1. omgang met, informeren en begeleiden van patiënten; 2.verrichten van diagnostisch onderzoek; 3. therapeutische (be)hande-lingen; 4. planning,overleg en coördinatie; 5. beheer; 6. onderwijs, overdracht en begeleiding en 7. bijhouden,ontwikkelen en promoten van het vakgebied. Driekwart van het werk van de functielaborantis uitvoerend. Deze vijfenzeventig procent staat in directe relatie met de functie waarvoor eenlaborant is aangesteld: het verrichten van of assisteren bij diagnostisch onderzoek. Hetoverige kwart is ondersteunend voor het verrichten van het onderzoek of noodzakelijk om demedewerker, het team, de afdeling en/of de organisatie goed te laten functioneren. Uit detaakinventarisatie (onderdeel van het tweede deelonderzoek) mag worden geconstateerd datgeen der beroepsgroepen sterk van het gemiddelde beeld afwijkt. Als het om de categorieënwerkzaamheden en de daaraan bestede werktijd gaat, komen de profielen van de beroeps-groepen overeen. In bijlage 1 zijn profielen van werkzaamheden per beroepsgroep opgeno-men, gemeten in minuten per week, alsmede het gemiddelde over alle zeven groepen.

Het 'beroepseigene' is niet rechtstreeks af te leiden uit de inventarisatie van soortenwerkzaamheden of de verdeling van de tijd over de taken. Daarvoor moet men te rade bij devakspecifieke invulling van het tweede taakgebied: het verrichten van diagnostisch onder-zoek. Als er een beroepsdomein bestaat dan komt dit vooral tot uitdrukking in de sóórtenpatiëntenonderzoeken die medewerkers verrichten. Van de 161 onderzoeken zijn er 63 diezonder meer aan een bepaald vakgebied toegerekend kunnen worden, omdat ze door slechtséén van de beroepsgroepen worden uitgevoerd. Daarnaast zijn 53 soorten onderzoeken opgrond van inhoudelijke criteria toe te wijzen. Deze criteria zijn enerzijds het orgaan, hetorgaansysteem of de lichaamsfunctie waarop het onderzoek zich richt, anderzijds de gebruik-te onderzoekstechnologie of -techniek, danwel gebruikte stoffen. Van 45 onderzoeken is nietondubbelzinnig uit te maken dat zij tot één bepaald vakgebied behoren; meer dan een derdedaarvan valt onder de doppler/duplextechniek.

Page 76: Opleidingen in Diagnose

73

Dat een onderzoek aan een vakgebied wordt toegewezen houdt niet in dat andere beroeps-groepen dat onderzoek niet uitvoeren. De inhoud van de functies in de ziekenhuizen (hetgepraktiseerde beroepsbeeld) loopt niet steeds parallel met de grenzen van de vakgebiedenzoals die door beroepsbeoefenaren, medici of anderen worden getrokken (het gesprokenberoepsbeeld).

Instellingen willen vooral dat het opleidingsaanbod wordt afgestemd op 'de inhouden vande functies zoals ze bestaan'. Beroepsverenigingen van functielaboranten wensen dat dewerkelijkheid in de ziekenhuizen zo wordt gewijzigd dat functies meer overeenstemmen metde 'inhoud van de beroepen'. Het perspectief heeft consequenties voor structuur en inhoudvan de opleidingen, maar ook voor de positie van de medewerker op de arbeidsmarkt. Hetheeft gevolgen voor de personeelsvoorziening en carrière-perspectieven binnen het zieken-huis en voor het scholingsaanbod van opleiders.

6.1.4. De opleidingen

De soorten kennis, vaardigheden en houdingen waarin in initiële beroepsopleidingenaandacht moet worden geschonken, vallen uiteen in drie 'onderwijsfuncties'. De eerste twee,individuele ontplooiing en maatschappelijke vorming zijn, voorzover aanwezig, verwevenmet de derde functie. Deze, het aanleren van beroepskennis, vaardigheden en houdingen,staat in alle initiële opleidingen voor functielaboranten centraal. Daarbinnen is het onderwijs-programma vooral opgebouwd rond technisch/technologische en methodische kennis envaardigheden. Veel minder aandacht wordt besteed aan de werkzaamheden ter ondersteuningvan de functies in het ziekenhuis. Onderwijsactiviteiten ten behoeve van het aanleren vanberoepsuitoefening-overstijgende werkzaamheden zijn bijna volledig afwezig. Men leertvooral bepaalde onderzoektechnieken uit te voeren, de resultaten te meten, te interpreteren ente beschrijven.

De opleidingen en cursussen dekken niet in alle gevallen de volledige inhoud en daarmeede breedte van de uitoefening van de functie zoals die uit de taakinventarisatie naar voren isgekomen. Het taakgebied 'verrichten van diagnostisch onderzoek' staat centraal. Daarnaastwordt in de opleidingen aandacht geschonken aan de vakmatige inhoud van het omgaan metde patiënt, zoals instructies voor diens verlangde gedrag tijdens de uitvoering van het onder-zoek en de medisch-technische kant van het informeren van de patiënt. De andere werkzaam-heden komen in veel mindere mate expliciet in de opleiding aan de orde. In bijlage 2 wordt inzichtelijk over welke soorten beroepskennis, -vaardigheden en -hou-dingen een functielaborant moet beschikken wil hij/zij een taak naar behoren kunnen uitvoe-ren. Het laat zien dat er in de functies van diagnostisch medewerkers vergelijkbare elementente onderkennen zijn. Deze kan men bestempelen als 'generieke taken': taken die door dia-gnostisch medewerkers worden uitgevoerd -van welke discipline dan ook- en die (ook)andere kennis, vaardigheden en houdingen vereisen dan die welke specifiek zijn voor hetvakgebied.

Het vakspecifieke deel van de opleidingen voor functielaboranten is terug te vindenenerzijds in de vereiste technische/technologische en methodische kennis en vaardigheden,anderzijds in de soorten patiëntenonderzoek die aan de respectievelijke vakgebieden zijntoegerekend en toegewezen. In bijlage 3 staan de lijsten met al het patiëntenonderzoek datbeoefenaren uit een vakgebied uitvoeren. Aangegeven is welke daarvan specifiek zijn voorhet vakgebied (toegerekend en toegewezen) en welke daarvan met een frequentie van eensper maand worden uitgevoerd (kernonderzoek).

Page 77: Opleidingen in Diagnose

74

De onderzoeken die 'vakspecifiek' genoemd worden, horen in principe thuis in deopleiding(-sactiviteit) op het betreffende vakgebied, maar wat te doen met onderzoek dat nietaan één vakgebied kan worden toebedeeld; moet dit in alle opleidingen ? Een ander probleemis dat de indelingen na verloop van tijd veranderingen ondergaan. Er komen nieuwe technie-ken bij, ze worden opsplitst, gecombineerd, vervangen; beroepsgroepen definiëren hundomein breder of juist smaller, nog specialistischer, enzovoorts. Op dit moment doet zo'nafbakeningsprobleem zich voor bij doppler en duplex-onderzoeken. Een al veel langerbekend spanningsveld bestaat rond echografisch onderzoek. Afbakeningen waaraan een iederzich blijvend conformeert zullen onmogelijk blijken. De huidige criteria om onderzoek te'verdelen' over vakgebieden hebben niet geleid tot een eenduidige praktijk, in de zin datfunctieinhouden in de ziekenhuizen samenvallen met beroepsdomeinen. Omdat de opleiding-en vooral zijn gestructureerd rond beroepsdomeinen is er, naast een afbakeningsprobleemtussen de vakgebieden (dus ook tussen de respectievelijke opleidingen op die vakgebieden),sprake van een afstemmingsprobleem tussen opleidingen en de banen waarvoor wordtopgeleid. De oplossing daarvan kan in twee richtingen worden gezocht: aanpassing van defuncties aan de beroepsdomeinen c.q. opleidingsinhouden of aanpassing van opleidingsin-houden aan de functies zoals die zich voordoen. Het eerste benadert het uiten van een vromeedoch niet realiseerbare wens. Het laatste mag irreëel heten, omdat de situatie in de zieken-huizen zo varieert.

Met opleidingen kan men bevorderen dat het blikveld van de gemiddelde beroepsbeoefe-naar breder wordt dan de eigen discipline. Het over de eigen grenzen heen kunnen zien wordtonder meer gerealiseerd door stages en oriëntatieperiodes buiten de afdeling. Ook in hetvakkenpakket gedurende de opleiding kan een en ander worden bevorderd. Met uitzonderingvan een drietal initiële opleidingsprogramma's wordt aan niet-vakspecifieke onderwerpenweinig aandacht geschonken, in tegenstelling tot in andere gezondheidszorgopleidingen.

Grote groepen diagnostisch medewerkers worden niet formeel geschoold via een oplei-dingsprogramma dat verder strekt dan 'meelopen in de praktijk' en 'al doende leren'. Van debeoefenaren uit de zeven groepen waarvan in het project sprake heeft een derde geen enkelecursus of opleiding gevolgd; dat zijn er 1000. Daarnaast krijgen velen geen beroepsopleiding,maar een kortdurende, functiegerichte training op onder-delen van een vakgebied. De helftder laboranten verricht op gezette tijden werk op een ander dan het eigen vakgebied; onder-zoek waarvoor men vaak niet apart is geschoold. De bestaande opleidingen zijn qua curricu-lum, opbouw en instroomeisen niet ingespeeld op de instroom van deze nog-niet, niet-for-meel en partieel geschoolden.

Theorie- en praktijkopleiding zijn bij het inservice onderwijs twee kanten van dezelfdemedaille. Een knelpunt is de pedagogisch-didactische begeleiding in de werksituatie. Doortijdgebrek of druk der produktiedoelen schiet deze er regelmatig bij in. Praktijkbegeleidinghoort bij het inservice onderwijs en de beroepsuitoefening die daarop volgt, maar in sommigeopleidingen ontbreekt het in het curriculum. In een aantal gevallen ontbeert het praktijkge-deelte leerdoelen en -activiteiten die verder gaan dan het uitvoeren van aantallen onderzoe-ken. Ook ontbreken soms expliciete criteria voor de beoordeling van de uitvoering ervan. Dateen leerling met alle aspecten van het beroep in aanraking komt, wil niet zeggen dat hetdagelijks werk daarmee (ook) een 'praktijk-opleidings-situatie' is. Dat vergt namelijk specialeleerdoelen, -activiteiten en -situaties, een theoretische basis die de afzonderlijke bedrijfssitua-tie overstijgt en dergelijke. Aan de praktijkopleidingen valt het nodige te verbeteren.

Page 78: Opleidingen in Diagnose

75

6.2. Aanbevelingen

De aanbevelingen zijn ingedeeld naar een drietal 'objecten van beleid': 1. arbeidsmarkt enpersoneelsvoorziening, 2. organisatie en personeel en 3. opleidingen. Deze beleidsterreinenbeïnvloeden elkaar wederzijds en moeten dus ook in onderlinge samenhang worden aang-epakt.

6.2.1. Arbeidsmarkt en personeelsvoorziening

Ieder afzonderlijk zijn de zeven groepen beroepsbeoefenaren waarvan in het projectsprake is in aantal gering. Neemt men ze echter tezamen, inclusief de 'overige functielabo-ranten', dan gaat het om ongeveer 4.000 personeelsleden. De aantallen lopen verder op alsmen de groepen meerekent die vergelijkbare posities in de zorgproduktie innemen, zoalsradiodiagnostisch laboranten. Het totaal zal dan meer dan verdubbelen en de 10.000 over-schrijden. Deze rekensommen zeggen op zichzelf weinig. Opvallend is dat vaak wel gespro-ken wordt van samengevoegde categorieën zoals medici en verpleegkundigen. Zelden ofnooit combineert men al die beroepsbeoefenaren die assisterende werkzaamheden verrichtenin de diagnostiek. Het lijkt er op dat medici en verpleegkundigen (al vallen ook zij uiteen invele 'beroepsgroepen' en specialisaties of differentiaties), beide onderling meer gemeen-schappelijke beroepskenmerken vertonen dan de uiteenlopende groepen diagnostisch mede-werkers. Men kan daarbij vraagtekens zetten. Als apart cluster in algemene beleidsstukkenkomen diagnostisch medewerkers weinig voor. Blijkbaar is 'cure' en 'care' van meer gewichtdan diagnostiek, die men in een drieluik met voornoemde twee 'cause' zou kunnen noemen.Een andere mogelijkheid is dat men de 'care' en de 'cure' wel een eigenstandige positie in hetzorgproces toedicht en de (assistentie in de) diagnostiek niet.

Voorzover het gaat om arbeidsmarktbeleid en personeelsvoorziening ten aanzien vanfunctielaboranten en aanverwante groepen diagnostisch medewerkers, werken de ziekenhui-zen onderling weinig samen. In dit rapport zijn vele aspecten van de arbeids- en opleidingen-markt aan de orde gekomen die meer aandacht voor de groep diagnostisch medewerkersrechtvaardigen.

De sector gezondheidszorg kent een bruikbaar instrument om de werking van de arbeids-markt voor groepen medewerkers beter te sturen. In het zogeheten Tripartite Sector Overleg(TSO) kunnen werkgevers, werknemers en de arbeidsvoorzieningsorganisatie gezamenlijkeen aanpak ontwikkelen voor vraagstukken op de regionale arbeidsmarkt. Deze infrastructuurzou ook gebruikt moeten gaan worden voorzover het minder omvangrijke beroepsgroepenbetreft. Daaronder vallen de groepen functielaboranten uit het project, zowel afzonderlijk alsook gezamenlijk.

Page 79: Opleidingen in Diagnose

76

In het kader van arbeidsmarktbeleid en personeelsvoorziening zijn de volgende maatrege-len gewenst:a. instroom-bevorderende maatregelen:

(landelijke/regionale) promotieactiviteiten in de richting van vrouwen, herintreders,parttimers, schoolverlaters en allochtonen; promotie- en wervingsinspanningen vaninstellingen (banenmarkten, open dagen, samenstelling en verspreiding voorlichtingsmate-riaal etcetera); speciale bij-, na- en omscholingsprogramma's voor herintreders en anderedoelgroepen; uitbaten van de mogelijkheden van het inservice onderwijs als vorm vantweede-kans-onderwijs; flexibeler instroom qua vooropleidingseisen en omvang van deaanstelling; creëren van instroommogelijkheden voor personeel dat eerst een andere(gezondheidszorg-)beroepsopleiding heeft gevolgd;

b. doorstroming-bevorderende maatregelen:loopbaanplanning; aanvullende scholingsprogramma's, bijvoorbeeld voor verpleeg-kundi-gen en doktersassistenten die werkzaamheden als diagnostisch medewerker verrichten.Daardoor ontstaan arbeidsplaatsen elders en/of aan de 'onderkant' en komt ruimte vrij voorfuncties voor speciale doelgroepen. Deze functies moeten kwalitatief volwaardig zijn, deorganisatie dient er op te zijn toegesneden en de medewerkers moeten scholing ontvangen,die meer is dan 'functietraining' op een afgezonderd onderdeel van het takenpakket. Dedoorstroming kan ook worden bevorderd door het initiële onderwijstraject te verbreden.Daarmee wordt een overstap naar andere disciplines beter mogelijk. Nu legt men met devakgerichte opleiding vaak alleen de basis voor het werken in een der relatief smalleberoepskolommen of disciplines.

c. kwaliteit-bevorderende maatregelen:scholingsprogramma's voor al diegenen die formeel niet-geschoold zijn voor het vak-gebied waarop zij voornamelijk werkzaam zijn en voor al degenen die voor een deel vande vakgebieden waarop zij zich bewegen niet geschoold zijn.

De ziekenhuizen beschikken over nog een instrument op regionaal niveau: de regionalesamenwerkingsverbanden in de vorm van centrale scholen voor gezondheidszorgonderwijsof van overeenkomsten met betrekking tot contractactiviteiten met MBO- en HBO-instelling-en. Instellingen maken beperkt gebruik van deze infrastructuur voor wat betreft omvang(afstemming op de arbeidsmarkt) en inhouden van opleidingen (afstemming op de functiein-houden) voor diagnostisch medewerkers. Door onderlinge afspraken en meerjaren-overeenk-omsten met opleidingsinstituten kunnen instellingen de instroom sturen. Deze overeenkom-sten hebben niet alleen betrekking op het initieel opleiden van medewerkers, maar kunnenzich uitstrekken tot na-, bij- en omscholing van zittend personeel. Het huidige aanbod vanopleidingen voor functielaboranten loopt op bijna alle onderdelen uiteen (lengte, zwaarte,instroomvoorwaarden, vervolg- of initieel, cursus- of onderwijsprogramma, inhoud envormgeving praktijkdeel etcetera). Er is een belangrijke rol weggelegd voor de instellingen.Wil er iets aan de structuur en de inhouden van de opleidingen voor functielaborantenveranderen dan zullen de ziekenhuizen een duidelijk signaal moeten afgeven in welkerichting er iets moet veranderen, hoe en met wiens betrokkenheid. Zonder signaal en enigecentrale sturing blijft de huidige situatie zeer waarschijnlijk voortduren.

Page 80: Opleidingen in Diagnose

77

Bij het verbeteren van opleidingen voor functielaboranten, alsmede bij de uitvoeringervan, dient uitdrukkelijk te worden uitgegaan van samenwerking tussen de betrokkenpartijen. Dat zijn beroepsbeoefenaren, medisch specialisten, instellingen en opleidingsinstitu-ten. De communicatie en samenwerking kan bijvoorbeeld gestalte krijgen in (landelijke)begeleidingscommissies: een platform voor de afstemming van de opleiding op de inhoudvan de functies in de instellingen, op ontwikkelingen in het organisatorisch en personeelsbe-leid, op de ontwikkelingen in de vakgebieden, de gezondheidszorg en de samenleving.Binnen allerlei andere (initiële en post-initiële) opleidingen in de gezondheidszorg voldoeteen dergelijke structuur redelijk tot goed. Net zoals dat ten aanzien van de zorgverlening hetgeval is, hebben de betrokkenen een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een der belang-rijkste instrumenten om de kwaliteit daarvan te verbeteren, te weten opleidingen.

Voor wat betreft de veranderingsrichting moet worden gekeken naar de afstemming vande opleidingen op de inhouden van de functies die in de ziekenhuizen voorkomen. Daarmeekomt men op het terrein van het organisatie- en personeelsbeleid.

6.2.2. Organisatie en personeel

Om ook op langere termijn in de kwantitatieve en kwalitatieve personeelsbehoeften tekunnen voorzien dienen instellingen drie hoofddoelstellingen na te streven: bevorderen vande instroom, optimaliseren van de personeelsinzet en beheersen van de uitstroom. Hetbevorderen van de instroom maakt onderdeel uit van arbeidsmarktbeleid. Het optimaliserenvan de personeelsinzet en het beheersen van de uitstroom vormen onderdeel van hetorganisatorisch- en personeelsbeleid. Een deel van het instru-mentarium (zie paragraaf3.2.1.) is in het kader van het project functielaboranten van extra betekenis. De bevorderingvan de instroom kwam hiervoor ter sprake. De andere twee zijn taakverdeling en werkorgani-satie en, tot slot, de kwaliteit van functies.

De ziekenhuizen groeperen afdelingen voor diagnostisch onderzoek op uiteenlopendewijze. De afbakening tussen vakgebieden varieert, evenals de functieinhouden; zelfs binneneen ziekenhuis of een afdeling. Het opleidingsbeleid van ziekenhuizen stemt niet met elkaarovereen, ook niet binnen één enkel vakgebied. Er is sprake van een gedifferentieerdeberoeps- en scholingspraktijk. De indeling in vakgebieden (per ziekenhuis, maar ook opgrotere schaal) kan, desgewenst, via organisatorische, personele en/of scholingsmaatregelenworden gestuurd. Ténzij men ervan uitgaat dat opleiders voor iedere bedrijfssituatie eenbetaalbaar scholingspakket van goede inhoudelijke kwaliteit kunnen aanbieden, zal er ietsaan de diversiteit moeten worden gedaan. Alleen dan kan sprake zijn van afstemming vanopleidingen op de inhoud van de functies, zoals die zich in de dagelijkse praktijk voordoen.

Inhoudelijke, technologische en andere ontwikkelingen binnen en tussen de afzonderlijkedisciplines hebben tot nu toe vooral pér vakgebied tot aanpassingen geleid (in beroepsdomeinen opleidingen). De tijd is aangebroken de vraag te beantwoorden of de ontwikkelingen enomstandigheden organisatorische en personele consequenties moeten hebben. Aanbevelens-waardig zijn: een heroverweging van de taak- en functieinhouden voor diagnostisch mede-werkers, van de afbakening tussen vakgebieden en van de indeling in afdelingen voor dia-gnostisch onderzoek. Een dergelijke operatie kan worden aangeduid met functieinnovatie, datdient te worden onderscheiden van herindeling binnen het systeem van functiewaardering.Aanpassingen in de interne organisatiestructuur kunnen uitvloeisel zijn van functieinnovatie.

Page 81: Opleidingen in Diagnose

78

Het opnieuw bezien van de indeling van het diagnostisch onderzoek in afdelingen en hetproces van functieinnovatie is ook gewenst om andere dan de hiervoor geschetste redenen.De professionaliseringstendens heeft tot steeds meer beroepen geleid en er zijn geen aanwij-zingen dat deze trend 'vanzelf' tot een einde komt. Op gezette tijden is een herordening vande interne organisatie nodig. Eén van de onderwerpen in de kwaliteitszorg van instellingen iseen goede verdeling van verantwoordelijkheden binnen het ziekenhuis; de organisatiestruc-tuur, taakverdelingen en functieinhouden maken daar deel vanuit. Functieinnovatie kanleiden tot het hergroeperen van taken in functies en het hergroeperen van functies in organi-satorische eenheden.

Er dient te worden gestreefd naar het behouden, dan wel samenstellen, van kwalitatiefhoogwaardige en volwaardige arbeidsplaatsen. Kwaliteit van arbeid wordt steeds belangrijkerin het personeelsbeleid. Het bevorderen van de kwaliteit van arbeid draagt bij aan 'het be-heersen van de uitstroom'. Tegelijkertijd levert het bijdragen aan de kwaliteit van de instel-ling en van de beroepsuitoefening; beide van toenemend belang. Het invoeren van een'tweede deskundigheidsniveau' via het afzonderen van routinematig onderzoek in apartefuncties op een lager niveau (één van de opties bij functiedifferentiatie of -innovatie), pastniet in de opbouw van kwalitatief volwaardig werk; het aanbrengen van een scheiding tussenvoorbereidende, uitvoerende en ondersteunende taken evenmin. In voorkomende gevallenmoeten deze uitgangspunten leiden tot verbreding van takenpakketten van medewerkers.Door herordening van het werk dienen loopbaanperspectief en de mogelijkheid van horizon-tale doorstroming naar andere functies en/of vakgebieden te worden bevorderd. Het flexibe-ler inzetten van personeel en het vergroten van loopbaanperspectieven van individuelewerknemers vereist dat men opleiding en/of werk zo inricht dat leerling-en/beroepsbeoefenaren ervaringen opdoen met andere vakgebieden en onderdelen van hetzorgproces; men treedt daarmee buiten het eigen werkterrein. Onderwijsprogramma's moetenleerlingen systematisch voorbereiden op de volledige breedte van de functieuitoefening; nietalleen op het vakspecifieke gedeelte. In de beroepsuitoefening komen met enige regelmaatwerkzaamheden voor op andere vakgebieden dan waarop men in hoofdzaak is aangesteld.Ook komen in de instellingen banen voor waarin delen van vakgebieden in een functie en ineen afdeling worden gecombineerd. Met deze feiten (aan te duiden met vakgrensoverschrij-dingen) dient men bij inhoud en vormgeving van het onderwijs rekening te houden.

Twee belangrijke schreden in een proces van functieinnovatie zijn met het project functie-laboranten gezet: verkenningen van de arbeidsmarkt en inventarisatie van taken. Hulpmiddelbij het proces van functieinnovatie kan de 'gemiddelde laborant' (per vakgebied) zijn, zoalsdat uit het project naar voren gekomen. Het is neergelegd in de overzichten van taakgebiedenen werkzaamheden (zie Functies in Praktijk en bijlage 1 in dit eindrapport) en het toegere-kende en toegewezen patiëntenonderzoek (het tweede deelrapport en bijlage 3). Tezamengeven deze een beschrijving van de inhoud van hetgeen iemand, die in hoofdzaak binnen eenbepaald vakgebied werkzaam is, aan werkzaamheden heeft te verrichten. Men kan het op derealiteit gebaseerde beroeps-profielen noemen. Op deze profielen moeten de opleidingenworden afgestemd.

Page 82: Opleidingen in Diagnose

79

In het kader van het organisatie- en personeelsbeleid moeten de volgende stappen wordengezet; overigens niet noodzakelijkerwijs in deze volgorde:

- formuleren van doelstellingen van de zorg binnen de instelling en de afdelingen;- bepalen van functieinhouden aan de hand van de gegevens en instrumenten die uit

project zijn voortgevloeid, te weten de overzichten in taakgebieden en werkzaamhedenen de overzichten van patiëntenonderzoek per discipline;

- het beoordelen van de kwaliteit van die functies, bijvoorbeeld met een instrumentgenaamd WEBA;

- functieinnovatie;- heroverwegen van de organisatorische indelingen van het diagnostisch onderzoek in

afdelingen;- opleidingsbehoeften bepalen: kwantitatief en kwalitatief;- opleidingsbeleid en personeelsbeleid formuleren in samenhang met arbeidsmarkt en

personeelsvoorziening.Organisatie- en personeelsbeleid is instellingsgebonden; het proces van functieinnovatie

eveneens. Wil men echter de opleidingen verder ontwikkelen, dan ligt een meer gezamenlijkeaanpak van de ziekenhuizen voor de hand; landelijk en/of regionaal. Opleidingen moeteninspelen op die taakaspecten welke in de ziekenhuizen gemeenschappelijk zijn. Andersontstaan immers opleidingen die de functie binnen een concreet ziekenhuis niet overstijgen:de 'huisopleiding' in extremo. Dat is om redenen van efficiency, goed personeelsbeleid,personeelsvoorziening en arbeidsmarktbeleid ongewenst.

6.2.3. Opleidingen

FundamenteelVoorafgaand aan een nadere invulling van onderwijsprogramma's dient men zich af te

vragen waartoe eigenlijk wordt opgeleid. Bij vernieuwing van opleidingen spelen fundamen-tele keuzes een rol zoals: opleiden voor een plaats op de arbeidsmarkt of voor een specifiekefunctie in een bepaald ziekenhuis; opleiden vanuit het gepraktiseerde beroepsbeeld of hetgesproken beroepsbeeld; vak-(gebied)gericht versus functiegericht opleiden. Instellingentenderen naar functiegericht opleiden (scholen voor de specifieke functie in het ziekenhuis),voor het takenpakket zoals zich dat in de praktijk voordoet (het gepraktiseerde beroepsbeeld).Daarbij wenst men zich niet strak te houden aan de afgrenzingen van disciplines; overschrij-dingen van vakgebieden behoren tot de beroepspraktijk. Beoefenaren hebben voorkeur voorvak(gebied)-gericht opleiden, voor opleiden voor de arbeidsmarkt en opleiden vanuit eenafgeperkt beroepsdomein. De wederzijdse beïnvloeding tussen arbeidsmarkt-, organisatori-sche en personele vraagstukken, vormgeving en inhouden van opleidingen maakt het wense-lijk dat de verschillende perspectieven worden gecombineerd.

Page 83: Opleidingen in Diagnose

80

OpleidingsbehoeftenProfessiegerichte opleidingsbehoeften gaan uit van het opleiden voor het gehele taken-

pakket dat een personeelslid heeft uit te voeren. Opleiden vanuit produktiegerichte oplei-dingsbehoeften betekent scholing voor een deel van het takenpakket; het bijbrengen vankennis en kunde nodig voor het vervullen van omschreven taken. De derde soort 1 kanworden aangeduid met persoonsgerichte behoeften: scholing vanuit het perspectief van hetindividu; bijvoorbeeld in verband met het vergroten van kansen op de arbeidsmarkt of eenloopbaan binnen de organisatie. Vervolgopleidingen en bij- en nascholing gaan uit vanproduktiegerichte behoeften. Produktiedoelstellingen spelen echter ook in initiële opleidingeneen rol, omdat het gaat om scholing voor de vervulling van bestaande functies in ziekenhui-zen.

Opleidingen kennen een drietal onderwijsfuncties: het aanleren van beroepskennis, -vaar-digheden en -houdingen, individuele ontplooiing en maatschappelijke vorming 2. De eerste isvooral gericht op de professie- en de produktiegerichte behoeften, de laatsten deels ook op depersoonsgerichte behoeften. Binnen de kwaliteit van de beroepsuitoefening worden (naast dekwaliteit van het methodisch technisch handelen) de kwaliteit van de attitude van de beroeps-beoefenaar en de kwaliteit van de organisatie van de beroeps-uitoefening onderscheiden. Delaatste twee aspecten worden mede ontwikkeld door opleidingsactiviteiten die onder indivi-duele ontplooiing en maatschappelijke vorming te vatten zijn. Het gaat niet alleen om vak-technische vaardigheden, maar ook om 'respectvolle bejegening, informatiebereidheid,vertrouwensrelatie, coöperatie en verantwoordingsbereidheid' en om 'continuïteit, beschik-baarheid, doelmatigheid en integrale zorg' 3. Beide onderwijsfuncties zijn verweven met enstaan in dienst van de beroepsuitoefening. Bij initiële beroepsopleidingen gaat het eerst envooral om het vervullen van professiegerichte opleidingsbehoeften: opleiden voor functiesdie in de sector herkenbaar zijn. De vervolgvraag is: hoe zien die functies er dan uit ? Dientbij het ontwikkelen en uitvoeren van opleidingen uitgegaan te worden van het gepraktiseerdeberoepsbeeld of van het gesproken beroepsbeeld ?

Beroeps- en opleidingsprofielenAlhoewel de keus helder lijkt doet zich waar het functielaboranten betreft een definitie-

vraagstuk voor met mogelijk grote consequenties. Sprekend over de specificiteit van hetberoep en de daarvoor noodzakelijke opleiding, hebben beroepsbeoefenaren vaak een deelvan de werkzaamheden uit de functie op het oog: de toegerekende en toegewezen patiënton-derzoeken en de kennis en vaardigheden die daarmee rechtstreeks verband houden (detechnische/technologische en de methodische). Bij het bepalen van de opleidingsinhoudenspelen andere taken die volgens de taakinventarisatie evenzeer tot de functies van diagnos-tisch medewerkers behoren (zoals die in taakgebieden 1 en 4 t/m 7; bijlage 1) een weinigprominente rol. Kennis en vaardigheden die het beroepsmatig c.q. professioneel functionerenbeter mogelijk maken horen volgens velen niet in de initiële vakopleiding thuis, maar ofwelin een onderwijstraject dat daaraan voorafgaat, ofwel in het post-initiële onderwijs. Daartoekunnen sociale, verplegende en verzorgende, beroepsuitoefening-ondersteunende enberoepsuitoefening-overstijgende kennis en vaardigheden worden gerekend. Het beroepsma-tige aspect van de functie wordt dus beperkter gedefinieerd dan het totaal der werkzaamhe-den dat een beoefenaar heeft te verrichten. Deze invulling van het beroepsspecifieke leidtertoe dat in de (vak)opleiding alleen aandacht 'hoeft' te zijn voor de vakkennis en -vaardighe-den.

Page 84: Opleidingen in Diagnose

81

Het 'beroep' is smaller dan de 'functie'; de vakopleiding minder breed dan een opleidingstra-ject voor de gehele functie. Dat leidt in sommige gevallen tot een smaller (initieel) onder-wijspakket dan vanuit de professiegerichte opleidingsbehoeften wenselijk zou zijn. Eenindividuele beoefenaar is echter gebaat bij een initieel opleidingstraject dat hem/haar op devolle breedte van de functie voorbereidt.

Ook vanuit de organisatie bekeken heeft dit de voorkeur. Een deel van de opleidingen encursussen besteedt uitsluitend aandacht aan produktiegerichte opleidingsbehoeften: hetverrichten van diagnostisch onderzoek en de verwerking van de resultaten. Voor instellingenlijkt dit een voor de hand liggend standpunt. Een deel van de evaluerende opmerkingenvanuit de ziekenhuizen houdt kritiek in juist op het ontbréken van scholing in de niet-vakspe-cifieke aspecten van de functie. Dat pleit voor een scholingstraject waarin ook andere werk-zaamheden en onderwerpen aan bod komen dan die welke rechtstreeks verband houden methet doen van patiëntenonderzoek. Men dient dus eveneens te worden geschoold in kennis,vaardigheden en beroepshoudingen buiten het eigen (medisch, technisch) diagnostischvakgebied. Betrekt men de personeelsvoorziening en het organisatie- en personeelsbeleid inde overwegingen dan verdient opleiden vanuit professiegerichte behoeften (breed ingevuld)de voorkeur. Er moet worden opgeleid voor de arbeidsmarkt en niet uitsluitend voor éénbepaald takenpakket in een specifiek ziekenhuis. Uitgangspunt bij de initiële opleidingen isde grootste gemene deler in de ziekenhuizen; een beroeps- of functieprofiel zoals dat in derealiteit herkenbaar is. Het project functielaboranten heeft dergelijke profielen opgeleverd.Zowel de functies in afzonderlijke ziekenhuizen als de opleidingen kunnen daarop wordenafgestemd.

Alhoewel er binnen een en dezelfde baan onderzoek wordt verricht behorend tot verschil-lende disciplines, blijken er wel degelijk profielen te bestaan waarin de vakgebieden zicht-baar zijn. Wanneer men deze verder aanscherpt door er het toegewezen onderzoek aan toe tevoegen is het resultaat een gepraktiseerd beroepsbeeld per discipline. Dit beroepsbeeldvoldoet zowel aan de realiteit in de ziekenhuizen als aan het gesproken beroepsbeeld pervakgebied, zoals dat door beoefenaren, medici en opleiders wordt gezien. De geïnventariseer-de werkzaamheden en onderzoeken kúnnen dus als uitgangspunt dienen voor verbetering vande opleidingen. In de profielen kunnen generieke onderdelen en vakspecifieke onderdelenworden onderscheiden. Het ligt dan ook voor de hand om in de opleidingsstructuur uit te(blijven) gaan van vakgebieden zoals die uit het project naar voren komen. Daarvan kanalleen worden afgeweken als men de keus zou maken voor het op termijn introduceren vaneen beroepsbeoefenaar die in de praktijk nog niet bestaat of als men de indeling in diagnosti-sche afdelingen ingrijpend verandert of wanneer men van bestaande grenzen tussen discipli-nes af wil. Er zijn voorlopig geen signalen dat de instellingen dergelijke, vergaande, verande-ringen voorstaan. Overigens zou een proces van functieinnovatie die uitkomst wel kunnenhebben, maar dit terzijde. De aanpassingen zullen eerder bestaan uit het beter laten aansluitenvan functies op het gemiddelde gepraktiseerde beroepsbeeld per vakgebied en de aanvulling-en die daarop zijn gemaakt door vakinhoudelijk deskundigen (het toegewezen onderzoek)alsmede uit het afstemmen van opleidingsinhouden op dat beroepsbeeld.

Page 85: Opleidingen in Diagnose

82

OpleidingsinhoudenResumerend dient het opleidingsaanbod voor functielaboranten te worden opgebouwd

vanuit de volgende opleidingsbehoeften, onderwijsfuncties en werkzaamheden;- van de opleidingsbehoeften dienen in de initiële opleidingen de professiegerichte

centraal te staan; er moet echter ook aandacht te zijn voor produkt- en persoonsgerichteopleidingsbehoeften;

- van de onderwijsfuncties vormen de beroepskennis, -vaardigheden en -houdingen ineen initiële beroepsopleiding de kern, maar evenzeer dient rekening te worden gehou-den met de functies individuele ontplooiing en maatschappelijke vorming;

- binnen de onderwijsfunctie beroepskennis, -vaardigheden en -houdingen staan detechnisch/technologische en de methodische aspecten ervan in het middelpunt van deopleidingsinspanningen. Toch maken ook de overige kennis, vaardigheden en houding-en ten behoeve van de directe functieuitoefening, die ten behoeve van de functieonder-steunende en die ten behoeve van de beroepsuitoefening-overstijgende taken onderdeeluit van initiële opleidingen;

- geredeneerd vanuit de te verrichten taken is taakgebied 2 het belangrijkst. De oplei-dingsinhoud moet derhalve met name zijn afgestemd op de daarbinnen onderscheidentaken, alsmede op de werkzaamheden in de andere taakgebieden die direct met deuitvoering van het diagnostisch onderzoek van doen hebben. De voorbereiding op eenprofessionele beroepspraktijk vergt echter meer dan over-dracht van vakmatige kennisen kunde.

Aankomend beroepsbeoefenaren hoeven geen 'expert' te zijn in alle taken die zij blijkensde taakinventarisatie verrichten. Wel is het zinvol dat men basiskennis en -vaardighedenopdoet in andere dan de vakmatige aspecten van het dagelijks werk; zeker wanneer die takenessentieel zijn voor een professionele uitvoering van het takenpakket. Voorbeelden vandergelijke, niet-vakgebonden, kennis en kunde zijn verpleegkundige handelingen, informatievergaren en voorlichten, bijhouden van patiënt- en onderzoeksgegevens, het genereren vanoverzichten daaruit, administratief werk, het functioneren in een team, werk- en ander internoverleg, kwaliteitszorg, praktijk- en werkbegeleiding en bijhouden van het eigen vakgebied.Daarnaast wordt ook binnen de specifieke, vakmatige, taken andere kennis en kunde ver-langd dan die welke gebonden is aan de disciplines. In bijlage 2 zijn de vakgebied-gebondenkennis en vaardigheden terug te vinden in de kolommen III.1.1. en III.1.2. De andere kennis,vaardigheden en houdingen ten behoeve van een goede taakvervulling zijn terug te vinden inde grijze vlakken in de overige kolommen. In hoofdstuk 5 zijn, per taakgebied, suggestiesgedaan voor de opleidingsinhouden op die onderdelen, suggesties die aanvulling en concreti-sering behoeven. Bijlage 2 is een schematisch profiel van de initiële opleidingen voor deverschillende beroepsgroepen. Het dient als basis voor de verbetering van scholings-activitei-ten ten behoeve van functielaboranten en andere diagnostisch medewerkers.

De initiële opleiding zal moeten stimuleren dat het blikveld van de beoefenaar brederwordt dan de eigen discipline en de functieuitoefening binnen het ziekenhuis. Het verruimenvan het perspectief kan worden bevorderd door stages en oriëntatieperiodes buiten de eigenafdeling, door vakken in de opleiding op te nemen waarin leerlingen op de hoogte raken vande gezondheidszorg in zijn algemeenheid, de financieringsstructuur en beleidsontwikkelingenin de gezondheidszorg.

Page 86: Opleidingen in Diagnose

83

Inzicht in de ziekenhuisorganisatie, de rol van de verschillende betrokkenen, de afdelings-structuren, medezeggenschap, rechtspositie en dergelijke dragen bij aan een functievervullingwaarin men de eigen positie leert zien als radertje in een samenhangend netwerk van zorg-verlening. Aandacht voor juridische verhoudingen en ontwikkelingen, voor ethische vraag-stukken en voor maatschappelijke, culturele en godsdienstige opvattingen bij categorieënpatiënten en dergelijke leveren bijdragen aan een beroepshouding die met de term 'professio-neel' te kenschetsen valt.

PatiëntenonderzoekEerder is geconstateerd dat de vakgebieden in de realiteit herkenbaar zijn; niet zozeer in

de profielen van de taakgebieden en werkzaamheden zoals neergelegd in bijlage 1, maar welin de overzichten van het patiëntenonderzoek dat aan disciplines is toegerekend en toegewe-zen. De vereiste vakkennis en vaardigheden voor deze onderzoeken per discipline zijn naarde mening van beoefenaren en medici van een dusdanige omvang dat één gecombineerdeinservice opleiding voor alle of enkele vakgebieden niet mogelijk is. Daarbij hanteert menhet uitgangspunt dat een aankomend beroepsbeoefenaar tijdens de opleidingsperiode deonderscheiden onderzoeken volledig leert beheersen. Een alternatief is het ontwikkelen vaneen dagopleiding waarin men alle of enkele vakgebieden combineert, zoals dat binnen deMBRT-opleiding is geschied ten aanzien van vier disciplines waarvoor binnen het inserviceonderwijs gescheiden trajecten bestaan. Een analogie maakt een belangrijk verschil duidelijktussen inservice onderwijs en vakgerichte scholing binnen het dagonderwijs. In het dagonder-wijs leert men de basisvaardigheden van het autorijden. Een succesrijk leerling haalt eenrijbewijs, maar een ervaren chauffeur wordt hij of zij pas later. In het inservice onderwijskrijgt iemand pas een rijbewijs nadat is aangetoond dat hij of zij een relatief ervaren autorij-der is (overigens wel in een bepaald merk en type). Betrokkenen lijken te kiezen voor deinservice filosofie, tenminste voorzover het de diagnostisch medewerkers betreft waarom hetin het project gaat. In de structuur van initiële inservice-opleidingen voor functielaborantenmoet dus worden uitgegaan van differentiaties of specialisaties in de respectievelijke vakge-bieden. Deze differentiaties of specialisaties kunnen worden opgebouwd rond de vakspecifie-ke patiëntenonderzoeken (zie bijlage 3).

Een deel van het toegerekende en toegewezen onderzoek wordt met een minimale fre-quentie van eens per maand uitgevoerd (het kernonderzoek). Uit overwegingen vanarbeidsmarkt- en personeelsbeleid dient al het onderzoek dat volgens de overzichten tot eenbepaald vakgebied behoort in de initiële opleiding te worden opgenomen.

Sommige onderzoekingen vinden niet in alle ziekenhuizen plaats, maar in gespecialiseerdecentra. Gaat men uit van professiegerichte opleidingsbehoeften dan is het nodig dat alletoekomstige beroepsbeoefenaren op zijn minst met die patiëntenonderzoeken op de hoogteraken. Men kan echter onderscheid aanbrengen tussen onderzoeken die een leerling daadwer-kelijk moet leren beheersen en onderzoek dat moet zijn bijgewoond, onderzoek waarvan mende basisprincipes moet kennen, maar niet zelf -als volleerd medewerker- hoeft te kunnenuitvoeren.

Medewerkers moeten initieel worden opgeleid voor het vakgebied waarin zij in hoofdzaakwerkzaam zullen zijn. Het uitvoeren van werkzaamheden op andere vakgebieden behoort totde functies van (een groot deel van de) diagnostisch medewerkers. Beroepsbescherming zouleiden tot een 'verbod' op deze grensoverschrijdingen.

Page 87: Opleidingen in Diagnose

84

Men moet echter, onder meer uit kwalitatieve overwegingen, een eind maken aan de praktijkdat dergelijk onderzoek wordt uitgevoerd zonder dat men daarvoor formeel is geschoold. Eendergelijk standpunt mag er niet toe leiden dat medewerkers een volledige tweede of derdevakopleiding moeten volgen, zoals onder de huidige opleidingsstructuur het geval zou zijn.Onderzoek buiten het vakgebied waarop men in hoofdzaak werkzaam is kan onderwerp zijnvan relatief kortdurende cursussen rond een bepaalde onderzoektechniek. Ook ten aanzienvan het onderzoek dat niet aan een der vakgebieden kan worden toegerekend of toegewezen(zie bijlage 3) is een scholingsaanbod gewenst dat toegankelijk is voor beoefenaren uit deverschillende disciplines.

PraktijkopleidingEen goede praktijkopleiding vraagt om een systematisch opgebouwd leertraject. Het

betekent het creëren van speciale omstandigheden in het werk die als leersituaties zijn aan teduiden. Praktijkbegeleiding is in deze bijzondere omstandigheden essentieel. Werkbegelei-ding richt zich op het behalen van produktiedoelen; praktijkbegeleiding op leerdoelen. Dezevorm van begeleiding is meer dan het geven van het goede vakinhoudelijke voorbeeld ofvoorschrijven hoe vakmatig te handelen. Praktijkbegeleiding behelst activiteiten waarmee debegeleider kennis en vaardigheden, maar ook beroeps-houdingen, op de aankomend beroeps-beoefenaar overdraagt. De begeleider ondersteunt de leerling zowel pedagogisch als vakin-houdelijk in zijn/haar leerproces. Deze ondersteuning maakt in het inservice onderwijsonderdeel uit van de normale beroepsuitoefening. Men dient binnen de opleiding te wordengeschoold in deze begeleidende rol. Men wordt in de opleiding dus begeleid, maar leert ookte begeleiden. Er is sprake van een praktijkopleiding als er praktijkleerdoelen zijn omschre-ven (wat moet iemand leren in het werk) en als vooraf en voor iedereen inzichtelijk vastligtop grond waarvan leerlingen een positieve beoordeling krijgen over dat wat zij hebbengeleerd (objectieve criteria voor praktijkbeoordelingen). Leerdoelen en beoordelingscriteriabehelzen meer dan het uitvoeren van omschreven aantallen patiëntenonderzoeken. Om tekunnen garanderen dat afgestudeerden in een vakgebied aan dezelfde eindtermen van deopleiding voldoen moeten de criteria waaraan de uitvoering van het onderzoek wordt getoetstvooraf en objectief omschreven zijn.

Gaat men uit van de professiegerichte opleidingsbehoeften dan dient in de praktijkoplei-ding ook aandacht te worden besteed aan kennis en vaardigheden buiten het technische enmethodische terrein van het eigen vakgebied. Er zullen dus ook leer-doelen zijn geformu-leerd en praktijkbeoordelingen plaatshebben op de andere aspecten van het professioneelfunctioneren, op het verwerven van andere kennis en vaardigheden dan de vakinhoudelijke.In het praktijkgedeelte van een initiële opleiding voor functielaboranten zullen oefensituatiesmoeten worden ingebouwd op het terrein van verplegende en verzorgende handelingen.Begeleide stages op verpleegafdelingen maken het mogelijk die vaardigheden op te doen,nadat er ook in het theoriegedeelte aandacht voor is geweest. Via oriëntaties op anderediagnostische afdelingen leert men andere beroepsgroepen en vakgebieden kennen; kennisdie men nu vaak ontbeert. Dergelijke periodes leveren een bijdrage aan een meer brede kijkop de gezondheidszorg, op de zorgproduktie in het ziekenhuis en leveren inzichten in decontext waarbinnen het specifieke diagnostische onderzoek zich afspeelt. Men leert degrenzen van de eigen beroepsuitoefening zien en er over heen te kijken.

Page 88: Opleidingen in Diagnose

85

In het initieel inservice onderwijs en dus ook in dat voor functielaboranten maakt het lerenin de praktijk onderdeel uit van de opleiding; praktijk en theorie zijn twee zijden van eenzelf-de medaille. Er moet dus ook een directe relatie zijn tussen het theorie- en het praktijkgedeel-te. De theorie bereidt voor op de praktijk, ervaringen uit de praktijk worden in het theoriege-deelte voorzien van een theoretische ondergrond die de specifieke bedrijfssituatie overstijgt,men leert in de praktijk uitvoeren en begrijpen wat in de theorie wordt aangedragen. Dezerelaties over en weer zijn, als het goed is, binnen het onderwijsprogramma zichtbaar ge-maakt.

Een deel van de huidige initiële opleidingen voor diagnostisch medewerkers voldoetgeheel of grotendeels aan de hiervoor gestelde voorwaarden, een deel niet. Het is aan tebevelen de praktijkopleidingen qua structuur op een vergelijkbare wijze op te bouwen.Daarbij kan gebruikt gemaakt worden van bestaande invullingen van het praktijkdeel; ookvan opleidingen voor andere beroepsgroepen in de gezondheidszorg die over een uitgewerktpraktijkopleiding beschikken. Bij de invulling van het praktijkopleidings-gedeelte dientrekening te worden gehouden met de breedte van de functie. Het moet derhalve het geprakti-seerde beroepsbeeld bestrijken. Voorzover het leersituaties en -doelen betreft die niet vak-technisch en -methodisch zijn kunnen de praktijkopleidingen dezelfde vorm en inhoudkrijgen.

InstroomDe huidige instroom bestaat voor een niet onaanzienlijk deel uit mensen die niet voldoen

aan de door velen gewenste vooropleiding HAVO/VWO-exact. In de instroomvereisten zoumen er beter aan doen uit te gaan van de omschrijving van een kennis-niveau in plaats vaneen specifieke middelbare schoolopleiding. Als iemand op het moment dat hij/zij in deopleidingen voor functielaboranten instroomt niet voldoet aan dat niveau, moet de leerling instaat worden gesteld dit alsnog te bereiken, via aanvullende programmaonderdelen.

Het aandeel medewerkers dat al een andere initiële opleiding in de gezondheidszorg achterde rug heeft, zoals doktersassistenten en A-verpleegkundigen, is aanzienlijk. Indien zij quavoorkennis onder het HAVO/VWO-niveau blijven zullen ook zij aanvullende onderdelenmoeten volgen. Tevens dient in het opleidingstraject dat voor deze leerlingen wordt uitgezetrekening te worden gehouden met het feit dat zij naar alle waarschijnlijkheid reeds in onderd-elen van de opleidingen voor functielaboranten zijn geschoold. Daarbij valt te denken aanverpleegkundige handelingen, de meer algemene aspecten van de gezondheidszorg, beheervan patiëntengegevens, individuele bijdragen aan kwaliteit van de beroepsuitoefening,sociale vaardigheden, praktijkbegeleiding, algemene taken zoals ontvangen van patiënten endergelijke. Voor dergelijke onderdelen zouden zij vrijstelling moeten krijgen. De schoolver-latersmarkt kan men verbreden door instroom van opgeleiden uit het middelbaar beroepson-derwijs mogelijk te maken. Men zal zich daarnaast moeten richten op andere doelgroepen.Daartoe kunnen medewerkers binnen het ziekenhuis behoren, maar evenzeer zullen demogelijkheden van het inservice onderwijs als tweede-kans-onderwijs moeten worden benut.

Onder de huidige voorwaarden kunnen parttime werkenden een deel van de opleidingenniet volgen; een van de vereisten is een fulltime aanstelling. Het is te overwegen aan dezepraktijk een einde te maken door parttime varianten van de opleidingen te ontwikkelen. Dezemoeten zowel instroom mogelijk maken van diegenen die nu parttime werkzaam zijn, maarniet geschoold, als van diegenen die zich (weer) parttime op de arbeidsmarkt aanbieden.

Page 89: Opleidingen in Diagnose

86

Er zijn medewerkers met een fulltime aanstelling waarvan de functie is opgedeeld over meerdan een vakgebied. Werkzaamheden op een ander dan het eigen vakgebied komen regelmatigvoor, ook bij diagnostisch medewerkers die zijn aangesteld op één enkel vakgebied. Hethuidige initiële opleidingsaanbod is niet ingesteld op het voorkomen van dergelijke opge-splitste functies en van 'grensoverschrijdingen'. Resultante is dat mensen die zich ook op eenander vakgebied begeven voor dat deel van hun functie niet formeel (kunnen) worden ge-schoold. Aan dit fenomeen dienen de opleidingen te worden aangepast. Om in de toekomst tekunnen blijven voorzien in kwalitatief en kwantitatief voldoende personeel is het gewenstopleidingsprogramma's en beroepsinhouden zo vorm te geven dat deze aantrekkelijk wordenvoor bijvoorbeeld allochtonen en herintreders. In zijn algemeenheid gesproken zal er gewerktmoeten worden aan flexibeler instroomvoorwaarden en het aanpassen van het opleidingstra-ject, op een dusdanige wijze dat zij die nu van scholing zijn uitgesloten alsnog kunneninstromen.

Beperkt men zich tot de zeven beroepsgroepen waarvan hier voortdurend sprake is, danmoet het getal van 1000 medewerkers die geen enkele formele scholing hebben, leiden toteen inspanning om hen alsnog voor hun werk op te leiden. Aangezien zij vaak vele jarenpraktijkervaring hebben zal het veeleer gaan om bij- en nascholing of om een vervolgoplei-ding op het vakgebied, dan om een volledige initiële opleiding. Uitgangspunt dient te zijn datzij uiteindelijk qua kwalificaties op eenzelfde niveau terechtkomen als al diegenen die weleen dergelijke initiële beroepsopleiding hebben kunnen afronden. In een eerder stadium isdeze opleidingsbehoefte aangeduid met 'inhaalvraag'. Deze bestaat, naast de formeel-ong-eschoolden, uit al diegenen die wel in een vakgebied zijn opgeleid, maar niet op een andervakgebied waarop zij zich op gezette tijden ook bewegen. Op enkele vakgebieden dreigt hetaantal beoefenaren dat zonder formele scholing werkzaamheden verricht verder toe tenemen, als men het huidige instroom-niveau handhaaft (zie tabel 2.5). Door toename van hetparttime werk zullen er meer mensen initieel moeten worden opgeleid. Het aantal dat eenopleiding volgt moet ook om die reden omhoog. De verlenging van de beroepscarrière en deherintreding leiden tot een grotere om-, bij- en nascholingsvraag. De capaciteit van hetopleidings- en cursusaanbod zal daaraan moeten worden aangepast.

Algemene opbouw initiële opleidingHet is wenselijk medewerkers die assisteren bij het verrichten van diagnostisch onderzoek

een volwaardig initieel opleidingstraject te laten volgen. Zij zouden op zijn minst geschooldmoeten worden in het vakgebied waarop zij in hoofdzaak werkzaam (zullen) zijn. De oplei-ding dient voor te bereiden op het gepraktiseerde beroepsbeeld zoals dat uit het projectfunctielaboranten naar voren is gekomen. Dit bestaat uit zeven taakgebieden en de daarbin-nen onderscheiden plusminus 90 werkzaamheden, alsmede uit het toegedeelde onderzoek.

De gepraktiseerde beroepsbeelden of beroepsprofielen van de vakgebieden kennen gene-rieke en specifieke onderdelen. In de functies komen elementen voor -zowel in taakgebieden,in werkzaamheden als in benodigde kennis, vaardigheden en beroepshoudingen- die een(deels) gemeenschappelijke onderwijsinspanning rechtvaardigen. Naast deze overeenkomen-de taakelementen zijn er ook onderdelen van de functies die per vakgebied bijzondere,afzonderlijke, aandacht in het onderwijs rechtvaardigen.

Page 90: Opleidingen in Diagnose

87

De ziekenhuizen lijken vooralsnog niet te kiezen voor de introductie van een diagnos-tischmedewerker die meer dan één vakgebied, over de volle breedte, kan bestrijken, zoals bijvoor-beeld het geval is bij afgestudeerden van de MBRT-dagopleidingen. Bij de uitwerking van deopleidingen zal derhalve moeten worden uitgegaan van het handhaven van een inservice-vorm van beroepsonderwijs voor functielaboranten.

Het initiële opleidingstraject moet bestaan uit een beroepsvoorbereidende periode, zoals dieook in andere inservice opleidingen zeer gebruikelijk is, en een traject per vakgebied dat meneen beroepskwalificerende periode zou kunnen noemen. De beroeps-voorbereidende periodekan voor alle functielaboranten of diagnostisch medewerkers een vergelijkbare of dezelfdeinhoud krijgen. Het kan daarmee ook in gezamenlijkheid worden ontwikkeld, georganiseerd,uitgevoerd en bewaakt door beroepsgroepen, medici, ziekenhuizen en opleiders. De beroeps-kwalificerende periode is als het ware een specialisatie per vakgebied, nadat men de beroeps-voorbereidende periode heeft afge-rond. Men kwalificeert zich dus uiteindelijk in één bepaal-de discipline.

VoortbouwenBij de concretisering van de beroepsvoorbereidende periode kan gebruik worden gemaakt

van gegevens en inzichten die uit het project functielaboranten naar voren zijn gekomenzoals: het opleidingsprofiel dat schematisch in bijlage 2 is neergelegd; overzichten vanpatiëntenonderzoek in bijlage 3; profielen in taakgebieden en werkzaamheden samengevat inbijlage 1, beschreven in het tweede deelrapport en nader uitgewerkt in dit eindrapport.

Een overlegforum van een aantal beroepsverenigingen en opleidingsinstituten heeft,voorafgaand aan het project functielaboranten, een plan uitgewerkt voor een 'basisjaar'waaruit eveneens suggesties voor onderwijsinhouden van de beroepsvoorbereidende periodekunnen worden gehaald. Een tweetal centrale scholen heeft in een eerder stadium een leer-plan ontwikkeld voor het eerste deel van een opleidingstraject van assisterende beroepsbeoe-fenaren c.q. diagnostisch medewerkers. In enkele van de huidige initiële opleidingen zittenbruikbare elementen, zowel voor het theoretische deel van de beroepsvoorbereidende periodeals voor de vormgeving van de praktijkopleiding in de beginfase alswel in de beroepskwalifi-cerende fase.

Beroepsvoorbereidende periodeIn de beroepsvoorbereidende periode worden onderwijsactiviteiten aangeboden gericht op

het aanleren van beroepskennis en -vaardigheden die voor alle diagnostisch medewerkers vanbelang zijn: de kolommen III.1.3 t/m III.3.2 uit bijlage 3 en de daarbij behorende taken. Indeze eerste fase maken de leerlingen ook kennis met de verschillende vakgebieden.

In het theoriegedeelte moeten die vakken aan bod komen die een fundament leggen onderde vakspecifieke kennis die men in het verdere verloop van de opleiding aan gaat bieden.Daarbij kan men denken aan algemene basiskennis anatomie, fysiologie, pathologie enfarmacologie.

Tevens komen in deze periode ondersteunende vakken terecht zoals wiskunde, scheikun-de, natuurkunde, elementaire statistiek en basisprincipes achter medische technieken. Eendeel van deze vakken kunnen worden aangewend om verschillen in instroomniveau tereduceren.

Page 91: Opleidingen in Diagnose

88

De periode bereidt voor op werkzaamheden zoals de niet-discipline-gebonden onderdelenvan taakgebieden 1 en 5, alsmede op taken binnen taakgebieden 4, 6 en 7. Daarnaast worden kennis en vaardigheden overgedragen die het vakmatig handelenbinnen taakgebied 2 ondersteunen.

Het onderwijsaanbod bestaat mede uit leeractiviteiten waarmee de onderwijsdoelstellingenindividuele ontplooiing en maatschappelijke vorming vorm krijgen. Zij zijn gericht opberoepshoudingen en op een deel van de persoonsgerichte opleidingsbehoeften. De periodekan worden gebruikt voor het scheppen van een brede zienswijze op de gezondheidszorg ende eigen positie daarbinnen, voor stages en oriëntaties in de verschillende onderdelen van dezorgproduktie en het diagnostisch onderzoek. Verpleegkundige situaties en handelingen, hetvergaren van informatie en het geven van voorlichting, het bijhouden van patiënten- enonderzoeksgegevens, het genereren van overzichten daaruit, het functioneren in een team,werk- en ander intern overleg, de zorg voor de kwaliteit van de beroepsuitoefening, praktijk-en werkbegeleiding en het bijhouden van het eigen vakgebied; het zijn evenzovele onderwer-pen die in een beroeps-voorbereidende periode voor diagnostisch medewerkers moetenworden meegenomen, wil er sprake zijn van een initiële opleiding die uitgaat van het geprak-tiseerde beroepsbeeld en de professiegerichte opleidingsbehoeften.

De beroepsvoorbereidende periode kent niet alleen een theoretisch onderwijs-programma.Tot de activiteiten dienen ook oriëntatieperiodes in functie- en andere relevante afdelingen tebehoren. Via begeleide stages op verpleegafdelingen kunnen leerlingen kennismaken metverzorgende en verplegende situaties en handelingen. Tijdens deze stages doen zij de nood-zakelijke vaardigheden op dat terrein op. Leerlingen in de beroepsvoorbereidende periodezouden geconfronteerd moeten worden met bepaalde onderzoeken die voor vele vakgebiedenrelevant zijn, zoals die welke dienen ter beoordeling en bewaking van de toestand van depatiënt.

De beroepsvoorbereidende periode leidt op zichzelf niet op voor een functie binnen eenbepaalde discipline in het ziekenhuis. Het wordt beschouwd als noodzakelijk traject voordatmen instroomt in een beroepsopleiding in een vakgebied (beroepskwalificerende periode).

Beroepskwalificerende periodeHet discipline-gebonden deel van het theorieonderwijs wordt in principe afzonderlijk

aangeboden, als aparte vakken/lessen, met name na de beroepsvoorbereidende periode. Deadministratieve, organisatorische en beheersmatige aspecten van het theorieonderwijs pervakgebied kunnen gecoördineerd verlopen, bijvoorbeeld via de bestaande infrastructuur vancentrale scholen of -waar dat aan de orde is- via afdelingen contract-activiteiten van hetdagonderwijs.

De theoretische onderdelen per vakgebied moeten zo worden opgezet dat zij in voorko-mende gevallen facultatief door (aankomend) beroepsbeoefenaren uit andere disciplineskunnen worden bijgewoond. Deze onderdelen zouden ook toegankelijk moeten wordengemaakt voor bij-, na- of omscholers, waaronder al diegenen waarvan bij de inhaalvraagsprake was.

Onderdelen uit de beroepsvoorbereidende periode zullen in de periode daarna wordenuitgebouwd en verdiept. In de praktijk worden (ook niet vakspecifieke) ervaringen opgedaanen deze ervaringen kunnen tot onderwerp worden gemaakt van onderwijs-activiteiten enpraktijkopdrachten.

Page 92: Opleidingen in Diagnose

89

Die activiteiten kunnen door leerlingen uit verschillende vakgebieden gezamenlijk wordengevolgd; praktijk- of scriptieopdrachten wellicht multidisciplinair uitgevoerd.

In de beroepskwalificerende periode ligt de nadruk op de praktijkopleiding, die groten-deels vakinhoudelijk gericht is. De training in de specifieke diagnostische onderzoekenverloopt derhalve relatief onafhankelijk van die in andere onderzoek-methoden. Onderwijs-kundig en procesmatig kan de praktijkopleiding voor de verschillende vakgebieden opeenzelfde wijze worden uitgewerkt, georganiseerd en uitgevoerd. Daarbij valt te denken aan:toetsingsmomenten; de wijze van toetsing; vorm; voorschriften ten aanzien van de praktijk-begeleiding; organisatie en inhoud van begeleidings- en beoordelingsgesprekken; praktijkop-drachten; wijze waarop de praktijk in het theoriedeel wordt ingebracht en bewerkt; de om-schrijvingen van kennis en kunde die men geacht wordt in de praktijk op te doen buiten diewelke aan de discipline gebonden is. Ook studiefaciliteiten, rechtspositionele aspecten envorm en structuur van het praktijkopleidingsboek kunnen voor de respectievelijke vakgebie-den gelijk worden gemaakt.

ErkenningenHet gepraktiseerde beroepsbeeld voldoet op een belangrijk punt niet aan de verlangens

van beroepsbeoefenaren. De grenzen tussen de 'beroepsdomeinen', tussen de vakgebieden,zijn niet gesloten. Er vinden over en weer 'grensoverschrijdingen' plaats en een deel van hetonderzoek is niet aan een der groepen toe te delen. Pogingen om deze grenzen via beroepsbe-scherming hermetisch af te sluiten zijn bij voorbaat gedoemd te mislukken, maar ook nietwenselijk. Toch is het aan te bevelen tot enigerlei vorm van regulering, afgrenzing, civieleffect of erkenning te geraken. De totstandkoming van een aanbod zoals dat hiervoor isgeschetst zal, in samenhang met het arbeidsmarkt-, organisatorisch en personeelsbeleid, eeneind kunnen maken aan de diversiteit in opleidingsactiviteiten. Stemmen de instellingen deinterne organisatie en de functieinhouden meer af op het gemiddelde gepraktiseerde beroeps-beeld, dan wordt ook de spreiding in beroepsuitoefening geringer. Na een proces van functie-innovatie ontstaan kwalitatief hoogwaardige arbeidsplaatsen met volwaardige takenpakket-ten. De grenzen tussen de vakgebieden komen tot stand (of worden bestendigd) in de be-roepskwalificerende periodes van de opleidingen. Medewerkers worden via een beroepsvoor-bereidende periode breed voorbereid op een functie als diagnostisch medewerker binnen degezondheidszorg. Daarmee geeft men vorm aan verdergaande professionalisering van deberoepsuitoefening.

Op veelal impliciete wijze erkennen de ziekenhuizen nu een aantal vak- en of initiëleopleidingen voor diagnostisch medewerkers, door vooral mensen aan te stellen die eenbepaalde opleiding hebben gevolgd of moeten gaan volgen. Dit beleid zou expliciet voor alleberoepsgroepen waarom het hier gaat moeten worden gevolgd. Er is geen enkele aanleidingom voor één der vakgebieden een uitzondering te maken. De ziekenhuizen moeten daarom deintentie uitspreken dat iedere beroepsbeoefenaar die een functie als diagnostisch medewerkergaat bekleden (of bekleedt) een initieel opleidingstraject dient te volgen, bestaande uit eenberoepsvoorbereidende en een beroepskwalificerende periode. Aan deze intentie zou eensoort 'opleidingstitel-bescherming' kunnen worden gekoppeld. Uitsluitend iemand die zowelheeft voldaan aan de tussentermen van de beroepsvoorbereidende periode, als aan de eindter-men van de beroepskwalificerende periode op een bepaald vakgebied mag zich tooien meteen bepaalde 'beroepsnaam'. Deze beroepsnamen kunnen overeenkomen met de in de huidigepraktijk en het project gebezigde aanduidingen.

Noten:1. onderscheid van Simons e.a.; aangehaald in: Dijk, J.K. van; J.D.Buwalda (1992)

2. zie voor een verdere uitsplitsing tabel 5.1.

3. uit het begrippenkader van de Nationale Raad voor de Volksgezondheid

Page 93: Opleidingen in Diagnose

BIJLAGEN

&

LITERATUUR

Page 94: Opleidingen in Diagnose
Page 95: Opleidingen in Diagnose
Page 96: Opleidingen in Diagnose
Page 97: Opleidingen in Diagnose

BIJLAGE 2

NOODZAKELIJKE BEROEPSKENNIS, -VAARDIGHEDEN EN -HOUDINGEN

In deze bijlage is de derde onderwijsfunctie van initiële gezondheidszorgopleidingen afgezettegen de werkzaamheden uit de taakinventarisatie. De onderwijsfuncties kunnen wordengezien als soorten kennis, vaardigheden en houdingen waarover een beroepsbeoefenaar dientte beschikken op het moment dat hij/zij de opleiding heeft afgerond. Het geeft daarmee deonderwerpen aan die in het onderwijs aan bod moeten komen. De eerste twee hoofdfuncties,individuele ontplooiing en maatschappelijke vorming, zijn hier buiten beschouwing gelaten,aangezien zij verweven zijn in de IIIe onderwijsfunctie:

III. Beroepskennis, -vaardigheden, -houdingen:1. tbv. directe uitoefening van de functie:

1. (vak-)technische/technologische kennis en vaardigheden2. (vak-)methodische kennis en vaardigheden3. sociale kennis, vaardigheden en houdingen4. verplegende en verzorgende kennis en vaardigheden

2. tbv. functie-ondersteunende werkzaamheden:1. kennis en vaardigheden ivm. administratie, registratie etc.2. kennis en vaardigheden ivm. bedrijfsvoering, organisatie e.d.3. kennis en vaardigheden ivm. (werk- en/of praktijk-) begeleiding,

voorlichting, promotie (overdrachtstechnieken)3. tbv. beroepsuitoefening-overstijgende taken:

1. (assisteren bij) wetenschappelijk onderzoek2. beroepsvernieuwende vaardigheden.

De werkzaamheden uit de taakinventarisatie zijn voor de overzichtelijkheid hier sameng-evat in een dertigtal groepen van taken, verdeeld over de zeven taakgebieden. Met name inIII.1.1. en III.1.2. is het vakspecifieke karakter in de functies te vinden.

De afkortingen K&V en KV&H betekenen 'kennis, vaardigheden en houdingen'; ivm is 'inverband met'.

De betekenis van de grijze vakken kan aan de hand van een voorbeeld duidelijk wordengemaakt. De groep werkzaamheden aangeduid met 1.2.a. betreft het bij de patiënt informerennaar relevante medische gegevens, het informeren van de patiënt over doel en verloop van hetdiagnostisch onderzoek dat deze kan verwachten en het na afloop informeren van de patiëntover de resultaten. Deze onderdelen van het werk vragen van de beroepsbeoefenaar techni-sche/technologische, alsmede methodische kennis en vaardigheden gelegen op het eigenvakgebied, maar ook sociale vaardigheden (hoe vertel ik het wie, met welk effect, op welkmoment). Tevens moet de beroeps-beoefenaar in staat zijn de medische gegevens te adminis-treren, registreren, te controleren met in de administratie beschikbare gegevens. Hij/zij moetdus kunnen werken met het administratieve systeem op de afdeling/in het ziekenhuis.

De grijze vakken geven dus antwoord op de vraag: Over welke soorten beroeps-kennis, -vaardigheden en -houdingen moet iemand vooral beschikken wil hij/zij de betreffende taaknaar behoren kunnen uitvoeren ?

Page 98: Opleidingen in Diagnose

III.1.1. III.1.2. III.1.3. III.1.4. III.2.1. III.2.2. III.2.3. III.3.1. III.3.2.

BIJLAGE 2 BEROEPSKENNIS, -VAARDIGHEDENEN HOUDINGEN -->>

technische entechnologi-sche kennis envaardigheden

metho-di-sche kennisen vaardig-heden

socialeKV&H

verplegendeen verzor-gende ken-nis en vaar-digheden

K&V ivm.admini-stratie,registratiee.d.

K&V ivm.bedrijfs-voering,organisatiee.d.

K&V ivm.werk-,praktijk-begeleiding,voor-lichting

K&V ivm.(assistentiebij) weten-schappelijkonderzoek

beroeps-vernieuw-endeK&V

|TAKEN EN WERKZAAMHEDEN V

TAAKGEBIED 1

OMGANG MET,INFORMERENENBEGELEIDEN VANPATIËNTEN

1.1. ontvangen patienten, afhandelen telefoon, afspra-ken regelen

1.2.a. informeren naar medische gegevens, over diagno-stisch onderzoek, over resultaten

1.2.b. instrueren patient voor gedrag tijdens onderzoek

1.3. verplegende en verzorgende handelingen

TAAKGEBIED 2 2.1.a. beoordelen onderzoeksaanvraag,vooroverleg met medicus

2.1.b. in gereedheid brengen ruimte, apparatuur,materialen, stoffen

VERRICHTEN 2.2.a. patient & apparatuur 'verbinden' tbv. onderzoek

2.2.b. instellen apparatuur vooraf, bijstellen apparatuur tijdens onderzoek

VAN 2.2.c. toedienen stimuli, van stoffen, toepassen provocatiemethoden

2.2.d. registratie van resultaten lopende het onderzoek

DIAGNOSTISCH 2.3.a. patient en apparatuur 'ontkoppelen'

2.3.b. verzorgen apparatuur, materialen

ONDERZOEK 2.3.c. resultaten beoordelen, verslag maken,resultaten en verslag bespreken, verwerken

2.4. assisteren bij diagnostisch e.a.onderzoek

Page 99: Opleidingen in Diagnose

III.1.1. III.1.2. III.1.3. III.1.4. III.2.1. III.2.2. III.2.3. III.3.1. III.3.2.

BIJLAGE 2 BEROEPSKENNIS, -VAARDIGHEDENEN HOUDINGEN -->>

technische entechnologi-sche kennis envaardigheden

metho-di-sche kennisen vaardig-heden

socialeKV&H

verplegendeen verzor-gende ken-nis en vaar-digheden

K&V ivm.admini-stratie,registratiee.d.

K&V ivm.bedrijfs-voering,organisatiee.d.

K&V ivm.werk-,praktijk-begeleiding,voor-lichting

K&V ivm.(assistentiebij) weten-schappelijkonderzoek

beroeps-vernieuw-endeK&V

|TAKEN EN WERKZAAMHEDEN V

TAAKGEBIED 3 THERAPEUTISCHE(BE)HANDELINGEN

TAAKGEBIED 4PLANNING,OVERLEGENCOÖRDINATIE

4.a. planning van onderzoek, inzet personeel,ruimten, materialen, opleidingsactiviteiten

4.b. organisatorisch en inhoudelijk werkoverleg, intercollegiale toetsing

4.c. coördinerende werkzaamheden op de afdeling

TAAKGEBIED 5 5.1.a. bijwerken patiëntdossiers, -bestanden, -archief

5.1.b. financiële e.a. overzichten maken van diagnostisch onderzoek

BEHEER 5.2.a. kwaliteitscontroles, afstellen apparatuur, ijkingsprocedures ontwikkelen

5.2.b. localiseren storingen, demonteren apparatuur, ver-helpen storingen

5.3. correspondentie afhandelen, huishoudelijke taken,bevoorrading afdeling

TAAKGEBIED 6

ONDERWIJS,OVERDRACHTENBEGELEIDING

6.a. activiteiten tbv. praktijkopleiding van anderen

6.b. activiteiten tbv. theorieopleiding van anderen

6.c. werkbegeleiding

TAAKGEBIED 7BIJHOUDEN,ONTWIKKELEN,PROMOTEN VAKGE-BIED

7.a.. eigen scholings- en opleidingsactiviteiten

7.b. leveren bijdragen aan ontwikkeling van eigen vak-gebied

Page 100: Opleidingen in Diagnose

BIJLAGE 3

HET PATIËNTENONDERZOEK PER VAKGEBIED

LEGENDA:

HFL hartfunctielaboranten

LFA longfunctie-assistenten

VDL vasculair diagnostisch laboranten

MNW medisch nucleair werkers

ECH echografisten

KNF laboranten klinische neurofysiologie

END endoscopie-assistenten

# Toegerekend vakspecifiek onderzoek: 80 % van al het onderhavige onderzoek wordt uitgevoerd door betref-fende beroepsbeoefenaren.

@ Toegewezen vakspecifiek onderzoek: hoort tot een beroepsgroep op grond van lichaamsfunctie of orgaan(-systeem) dat wordt onderzocht of op basis van gebruikte onderzoekstechnologie, -techniek of gebruiktestoffen.

* Onderzoek waarvan slechts één beroepsbeoefenaar, in de steekproef, heeft aangegeven dit met een frequentievan minstens éénmaal per maand uit te voeren.

o door (een aantal van) deze beroepsbeoefenaren verricht onderzoek.

. Schuingeprinte onderzoeken worden door de gemiddelde beroepsbeoefenaar minimaal eens per maanduitgevoerd (kernonderzoek).

Page 101: Opleidingen in Diagnose

PATIËNTENONDERZOEK HARTFUNCTIE LABORANTEN

PATIËNTENONDERZOEK HFL LFA VDL MNW ECH KNF END

Angiocardiografie #Aortaballonpomp #Bepaling van R-L shunteffect @ @ @ @

Bloedgas analyse @ @ o

Bloedige bloeddruk @ o @

Cardiac Output meting @ @ @ @

Chemische gasanalyse (Haldane, Scholander) *

CRS *

Doppler met spectraal analyse van arterien en venen @ @ @ @

Doppler onderzoek:

- veneus @ @ @ @

- arterieel @ @ @ @

Drukmeting:

- veneus (invasief) @ @

- non invasief (enkel,teen,been,arm,vinger,penis) @ @ @ @

Dynamische ECG @ o o o @ o

Echocardiografie:

- transthoracaal @ o @

- transoesophagaal @ @

Elektrocardiografie 24 uurs (Holter) # o o

Elektrocardiogram (ECG) @ o o o o o o

Hartcatheterisatie #His-ab latie #Huidtest met allergenen @ @ o

Inspannings elektrocardiografie (fietsergometrie) @ o o o o

Inspanningstest @ @ @ o o o

Looptest @ @ @ o o

Myocard biopsie @ o

Pacemaker instellen #Pacemaker lead vervanging *

Pacemaker implantatie @ o

Pacemaker controle # o

Phonocardiografie #Radiofrequentie ablatie #Streptokinase infusie i.c. *

Telemetrie @ o @

Page 102: Opleidingen in Diagnose

vervolg HARTFUNCTIE LABORANTEN HFL LFA VDL MNW ECH KNF END

Onderzoek dat hartfunctielaboranten niet tot het eigen vakgebied rekenen, maar dat zij wel uitvoeren

Bepaling luchtwegweerstand o #Bepaling thoracaal gasvolume o #Bronchoscopieën o #Compliance meting van het respiratoir systeem o #Compliance meting van de long o #Diffusie capaciteitsbepaling o #Helium uitwascurve o @ o

Inhalatietest met allergenen o @

L.V.E.F. bepaling o @ @

Longventilatie onderzoek m.b.v. gas of aerosolen o @ @

Maagontledigingsbepaling o # @

Monitorfunctie:

- cyste punctie o o o

Niet-A-beeld echografisch onderzoek o o o

Provocatietest t.b.v.:

- thoracic outlet syndroom o # @

- subclavian steal syndroom o #Renografie o #Scintigrafie:

- Thallium total body scintigrafie o # - Myocard scintigrafie o # - Hartfunctie scintigrafie o #Spirometrie (met farmaca) o #Stroomprofielmeting:

-vaten in de extremiteiten o @ o @

Transrectaal rectum o o @ o

Transoesophagaal oesophagus o o o @ o

Transoesophagaal maag o @ o

Transoesophagaal duodenum o @ o

Transoesophagaal pancreas o @ o

Page 103: Opleidingen in Diagnose

PATIËNTENONDERZOEK LONGFUNCTIE ASSISTENTEN

PATIËNTENONDERZOEK HFL LFA VDL MNW ECH KNF END

Bepaling van R-L shunteffect @ @ @ @

Bepaling luchtwegweerstand o #Bepaling thoracaal gasvolume o #Bepaling fysiologisch dode ruimte #Bloedgas analyse @ @ o

Body plethysmografie (met farmaca) #Capnografie #Cardiac Output meting @ @ @ @

Closing volume *

CO2-respons curve #Compliance meting van het respiratoir systeem o #Compliance meting van de long o #Diffusie capaciteitsbepaling o #Helium uitwascurve o @ o

Histamine provocatietest # o

Huidtest met allergenen @ @ o

Hyperventilatie provocatietest @ o @ o

Inhalatietest met allergenen o @

Inspanningstest @ @ @ o o o

Longventilatie onderzoek m.b.v. gas of aerosolen o @ @

Looptest @ @ @ o o

Monddruk meting #N2 uitwas #P0,1 #Residu bepaling @ o @

ROS #Spirometrie (met farmaca) o #Transcutane PO2 meting @ @

VD/VT #Volumestroommetingen

- pneumotachografie # - stroomvolume curven # - piekstroommetingen #VT/T I @ o

Onderzoek dat longfunctie assistenten niet tot het eigen vakgebied rekenen, maar dat zij wel uitvoeren

Bloedige bloeddruk @ o @

Dynamische ECG @ o o o @ o

Elektrocardiogram (ECG) @ o o o o o o

Impendantie plethysmografie o @

Inspannings elektrocardiografie (fietsergometrie) @ o o o o

Transoesophagaal oesophagus o o o @ o

Page 104: Opleidingen in Diagnose

PATIËNTENONDERZOEK VASCULAIR DIAGNOSTISCH LABORANTEN

PATIËNTENONDERZOEK HFL LFA VDL MNW ECH KNF END

Bloedige bloeddruk @ o @

Doppler met spectraal analyse van arterien en venen @ @ @ @

Doppler onderzoek:

- veneus @ @ @ @

- arterieel @ @ @ @

- transcranieel @ # - cerebropetale vaten @ @ @

Dotter *

Drukmeting:

- veneus (invasief) @ @

- non invasief (enkel,teen,been,arm,vinger,penis) @ @ @ @

Duplex onderzoek van arterien en venen:

- halsvaten (carotiden) @ @ @

- beenvaten @ @ @

- abdomen (aorta iliacaal/vena cava iliacaal) @ @

- nierarterien @ @

- niertransplantaat @ @

- arteriële en veneuze reconstructies @ @

- dialysefistels @ @

Femur arterial pressure (FAP) #Hematotachografie van de cerebropetale vaten, doppler @ o #Hyperventilatie provocatietest @ o @ o

Impendantie plethysmografie o @

Inspanningstest @ @ @ o o o

Looptest @ @ @ o o

Microscopisch onderzoek van capillairen vingers/tenen #Plethysmografie:

- arterieel # - veneus # o

- L.R.R. #Polsvolume recording (PVR) # o

Provocatietest t.b.v:

- thoracic outlet syndroom o # @

- subclavian steal syndroom o #Raynaud onderzoek #Stroomprofielmeting:

- carotiden @ @

- vaten in de thorax @ @ @

- vaten in de abdomen @ @

- vaten in de extremiteiten o @ o @

Transcutane PO2 meting @ @

Page 105: Opleidingen in Diagnose

vervolg VASCULAIR DIAGNOSTISCH LABORANTEN HFL LFA VDL MNW ECH KNF END

Onderzoek dat vaatlaboranten niet tot het eigen vakgebied rekenen, maar dat zij wel uitvoeren

Dynamische ECG @ o o o @ o

Echocardiografie:

- transthoracaal @ o @

Echografisch onderzoek:

- zwangerschap o # - schedel o # - keel/hals (incl.schildklier) o # - mammae o # - abdomen (incl.genitalia interna) o @

- extremiteiten o @

- heup o # - scrotum o #Elektro encefalografie (EEG):

- bij volwassenen o # - bij kinderen van 0-16 jaar o # - langdurige EEG registraties (monitoring) o # - ambulante EEG registratie met cassetterec. o @

- kwantitatieve EEG registratie o @

Elektro oculografie (EOG) o @

Elektrocardiografie 24 uurs (Holter) # o o

Elektrocardiogram (ECG) @ o o o o o o

Elektro myografie (EMG):

- naaldmyografisch onderzoek o @

- elektroneurogr.(zenuwgeleiding- en reflexond .) o #Elektro nystagmografie (ENG) o @

Elektro retinografie (ERG) o @

Evoked Potential onderzoek:

- Visual Evoked Potential (VEP) o # - Somatosensible Evoked Potential (SSEP) o # - Brainstem Auditory Evoked Potential (BAEP) o #Inspannings elektrocardiografie (fietsergometrie) @ o o o o

niet-A-beeld echografisch onderzoek o o o

Oculo Pneumo Plethysmografisch ond. (OPG) o @

Transrectaal rectum o o @ o

Page 106: Opleidingen in Diagnose

PATIËNTENONDERZOEK MEDISCH NUCLEAIR WERKERS

PATIËNTENONDERZOEK HFL LFA VDL MNW ECH KNF END

Bepaling van R-L shunteffect @ @ @ @

Cardiac Output meting @ @ @ @

Cisternografie #Dual photon botdichtheidsmeting #Erythrocyten- en plasmavolume #First pass onderzoek #Galzuur resorptie #Klepdilatatie *

L.V.E.F. bepaling o @ @

Longperfusieonderzoek #Longventilatie onderzoek m.b.v. gas of aerosolen o @ @

Maagontledigingsbepaling o # @

Maagslijmvliesbepaling (Meckels d ivertikel) #Milt met gedenatureerde erythrocyten *

Positron Emmision Tomography (PET) #Renografie o #Schilling test (met intrinsic factor) #Scintigrafie :

- Cisterno scintigrafie # - Scintigrafie van de regionale hersendoorbloeding # - Jodium total body scintigrafie # - Thallium total body scintigrafie o # - MIBG total body scintigrafie # - Bijnierschors scintigrafie # - Parasternale lymfklier scintigrafie # - Lymfklier scintigrafie van de benen # - Leucocyten sc intigrafie # - Gallium scintigrafie # - Myocard scintigrafie o # - Hartfunctie scintigrafie o # - Flebo scintigrafie # - Bot scintigrafie # - Speekselklier scintigrafie # - Scintigrafie van Tractus Digestivus bloeding # - Hepatobiliaire scintigrafie # - Hersen scintigrafie # - Nier scintigrafie # - Lever- en milt scintigrafie # - Beenmerg scintigrafie # - Bijschildklier scintigrafie # - Traanweg scintigrafie *

Page 107: Opleidingen in Diagnose

vervolg MEDISCH NUCLEAIR WERKERS HFL LFA VDL MNW ECH KNF END

Single photon botdichtheidsmeting #Single Photon Emmission Computed Tomography (SPECT) #Total body scintigrafie mbv.tumorzoekende radiofarmaca #Thrombocytenkinetiek @ o

Onderzoek dat med.nucleair werkers niet tot het eigen vakgebied rekenen, maar dat zij wel uitvoeren

Bloedgas analyse @ @ o

Dynamische ECG @ o o o @ o

Elektrocardiogram (ECG) @ o o o o o o

Inspannings elektrocardiografie (fietsergometrie) @ o o o o

Inspanningstest @ @ @ o o o

Residu bepaling @ o @

Stroomprofielmeting:

- vaten in de extremiteiten o @ o @

Transoesophagaal oesophagus o o o @ o

VT/T I @ o

Page 108: Opleidingen in Diagnose

PATIËNTENONDERZOEK ECHOGRAFISTEN

PATIËNTENONDERZOEK HFL LFA VDL MNW ECH KNF END

Bepaling van R-L shunteffect @ @ @ @

Cardiac Output meting @ @ @ @

Doppler met spectraal analyse van arterien en venen @ @ @ @

Doppler onderzoek:

- veneus @ @ @ @

- arterieel @ @ @ @

- cerebropetale vaten @ @ @

Drukmeting:

- non invasief (enkel,teen,been,arm,vinger,penis) @ @ @ @

Duplex onderzoek van arterien en venen:

- halsvaten (carotiden) @ @ @

- beenvaten @ @ @

- abdomen (aorta iliacaal/vena cava iliacaal) @ @

- nierarterien @ @

- niertransplantaat @ @

- arteriële en veneuze reconstructies @ @

- dialysefistels @ @

- transcranieel #Dynamische ECG @ o o o @ o

Echocardiografie:

- transthoracaal @ o @

- transoesophagaal @ @

Echografisch onderzoek:

- zwangerschap o # - meer uitgebreide screening bij zwangerschap # - schedel o # - keel/hals (incl.schildklier) o # - mammae o # - abdomen (incl.genitalia interna) o @

- extremiteiten o @

- heup o # - scrotum o #Eiwitverlies via de darmen *

L.V.E.F. bepaling o @ @

Monitorfunctie:

- amioncentese # - chorionbiopsie # - follikelpunctie *

- cyste punctie o o o

- mammae punctie # - punctie van organen o o

- punctie van haematomen # - punctie van ascites o o

- biopsie van organen o o

- biopsie 'vreemd' weefsel o o

- drainages o o

Page 109: Opleidingen in Diagnose

vervolg ECHOGRAFISTEN HFL LFA VDL MNW ECH KNF END

niet-A-beeld echografisch onderzoek o o o

Residu bepaling @ o @

Stroomprofielmeting:

- carotiden @ @

- vaten in de thorax @ @ @

- vaten in de abdomen @ @

- vaten in de extremiteiten o @ o @

Transrectaal rectum o o @ o

Transrectaal prostaat # o

Transoesophagaal oesophagus o o o @ o

Transoesophagaal maag o @ o

Transoesophagaal duodenum o @ o

Transoesophagaal pancreas o @ o

Onderzoek dat echografisten niet tot het eigen vakgebied rekenen, maar dat zij wel uitvoeren

Elektrocardiogram (ECG) @ o o o o o o

Hematotachografie van de cerebropetale vaten, doppler @ o #Telemetrie @ o @

Page 110: Opleidingen in Diagnose

PATIËNTENONDERZOEK LABORANTEN KLINISCHE NEUROFYSIOLOGIE

PATIËNTENONDERZOEK HFL LFA VDL MNW ECH KNF END

Doppler met spectraal analyse van arterien en venen @ @ @ @

Doppler onderzoek:

- veneus @ @ @ @

- arterieel @ @ @ @

- transcranieel @ # - cerebropetale vaten @ @ @

Drukmeting:

-non invasief (enkel,teen,been,arm,vinger,penis) @ @ @ @

Duplex onderzoek van arterien en venen:

- halsvaten (carotiden) @ @ @

- beenvaten @ @ @

Elektro encefalografie (EEG):

- bij volwassenen o # - bij kinderen van 0-16 jaar o # - langdurige EEG registraties (monitoring) o # - ambulante EEG registratie met cassetterec. o @

- kwantitatieve EEG registratie o @

Elektro oculografie (EOG) o @

Elektro myografie (EMG):

- naaldmyografisch onderzoek o @

- elektroneurogr.(zenuwgeleiding- en reflexond.) o #Elektro nystagmografie (ENG) o @

Elektro retinografie (ERG) o @

Event Related Potentials (ERP) *

Evoked Potential onderzoek:

- Visual Evoked Potential (VEP) o # - Somatosensible Evoked Potential (SSEP) o # - Brainstem Auditory Evoked Potential (BAEP) o # - Motor Evoked Potential (MEP) #Hematotachografie van de cerebropetale vaten, doppler @ o #Hyperventilatie provocatietest @ o @ o

Oculo Pneumo Plethysmografisch ond. (OPG) o @

Plethysmografie:

- veneus # @

Polysomnografie #Provocatietest:

-t.b.v. thoracic outlet syndroom o # @

Stroomprofielmeting:

- vaten in de thorax @ @ @

Telemetrie @ o @

Onderzoek dat lab.klin.neurofys. niet tot het eigen vakgebied rekenen, maar dat zij wel uitvoeren

Elektrocardiogram (ECG) @ o o o o o o

Helium uitwascurve o @ o

Inspanningstest @ @ @ o o o

Looptest @ @ @ o o

Polsvolume recording (PVR) # o

Page 111: Opleidingen in Diagnose

PATIËNTENONDERZOEK ENDOSCOPIE ASSISTENTEN

PATIËNTENONDERZOEK HFL LFA VDL MNW ECH KNF END

Bronchografieën *

Bronchoscopieën (flexibel en star) o #Lasertherapie i.c. *

Maagontledigingsbepaling o # @

Sigm oïde scopie @

Sigm oïde scopie met poliepectom ie @

Colo scopie @

Colo scopie met poliepectomie @

Oesofago gastroscopie @

Scopie oesophagus @

Oesophagus 24 uurs pH-meting @

Oesophagus dila tatie @

Thoraco scopie @

Recto scopie @

Laparo scopie @

Hepar biopsie @

Long biopsie @

Pleura biopsie @

Jejenum biopsie @

Ascites punctie (diagnostisch, therapeutisch) @

Cytologische punctie long @

Pleura punctie (diagnostisch, ontlastend, therapeutisch) @

Sclerosering varices via scoop @

Voedingssonde inbrengen @

ERCP @

ERCP met papillotomie @

Pleura plakken @

Pneumothorax (aanleggen, afzuigen) @

Thoraxdrain inbrengen @

PEG-sonde inbrengen @

Page 112: Opleidingen in Diagnose

vervolg ENDOSCOPIE ASSISTENTEN HFL LFA VDL MNW ECH KNF END

Onderzoek dat endoscopie assistenten niet tot het eigen vakgebied rekenen, maar dat zij wel uitvoeren

Dynamische ECG @ o o o @ o

Elektrocardiografie 24 uurs (Holter) # o o

Elektrocardiogram (ECG) @ o o o o o o

Histamine provocatietest # o

Huidtest met allergenen @ @ o

Hyperventilatie provocatietest @ o @ o

Inspannings elektrocardiografie (fietsergometrie) @ o o o o

Inspanningstest @ @ @ o o o

Looptest @ @ @ o o

Monitorfunctie:

- cyste punctie o o o

- punctie van organen o o

- punctie van ascites o o

- biopsie van organen o o

- biopsie 'vreemd' weefsel o o

- drainages o o

Myocard biopsie o o

Pacemaker implantatie o o

Pacemaker controle # o

Transrectaal rectum o o @ o

Transrectaal prostaat # o

Transoesophagaal oesophagus o o o @ o

Transoesophagaal maag o @ o

Transoesophagaal duodenum o @ o

Transoesophagaal pancreas o @ o

Thrombocytenkinetiek @ o

Bot biopsie o

Crista biopsie o

Nier b iopsie o

Beenmergafname o

Beenmerg punctie o

Page 113: Opleidingen in Diagnose

ONDERZOEK DAT NIET AAN ÉÉN EN KELE BEROEPSGROEP W ERD TOEGEW EZEN

HFL LFA VDL MNW ECH KNF END

Doppler met spectraal analyse van arterien en venen @ @ @ @

Doppler onderzoek:

- veneus @ @ @ @

- arterieel @ @ @ @

- transcranieel @ # - cerebropetale vaten @ @ @

Duplex onderzoek van arterien en venen:

- abdomen (aorta iliacaal/vena cava iliacaal) @ @

- nierarterien @ @

- niertransplantaat @ @

- arteriële en veneuze reconstructies @ @

- dialysefistels @ @

- halsvaten (carotiden) @ @ @

- beenvaten @ @ @

Stroomprofielmeting:

- carotiden @ @

- vaten in de abdomen @ @

- vaten in de thorax @ @ @

- vaten in de extremiteiten o @ o @

Hematotachografie vd.cerebropetale vaten, doppler @ o #Monitorfunctie:

- punctie van organen o o

- punctie van ascites o o

- biopsie van organen o o

- biopsie 'vreemd' weefsel o o

- drainages o o

- cyste punctie o o o

Provocatietest tbv. thoracic outlet syndroom o # @

Plethysmografie:

- veneus # @

Maagontledigingsbepaling o # @

Huidtest met allergenen @ @ o

Bloedgas analyse @ @ o

Bloedige bloeddruk @ o @

Drukmeting: veneus (invasief) @ @

Drukmeting: non invasief @ @ @ @

Echocardiografie: transthoracaal @ o @

Echocardiografie: transoesophagaal @ @

Dynamische ECG @ o o o @ o

Longventilatie onderzoek mbv. gas of aerosolen o @ @

Bepaling van R-L shunteffect @ @ @ @

Cardiac Output meting @ @ @ @

L.V.E.F. bepaling o @ @

Transcutane PO2 meting @ @

Hyperventilatie provocatietest @ o @ o

Residu bepaling @ o @

Looptest @ @ @ o o

Inspanningstest @ @ @ o o o

Telemetrie @ o @

Niet-A-beeld echografisch onderzoek o o o

Page 114: Opleidingen in Diagnose

De lijst met patiëntenonderzoek die in de taakinventarisatie is gebruikt werd onder meer sameng-esteld op basis van overzichten die door beroepsverenigingen werden aangeleverd. De conceptlijstis door deskundigen op de diverse werkterreinen aan een oordeel onderworpen. Voordat de resulta-ten publiek zijn gemaakt is dat wederom gebeurd. Na het verschijnen van het tweede deelrapport isde lijst nogmaals aan deskundigen voorgelegd. Deze laatste ronde leidde tot het toewijzen vanonderzoek aan vakgebieden. Ten aanzien van enkele soorten patiëntonderzoek is commentaargeleverd, dat hieronder volgt.

* Duplex maakt gebruik van twee technieken: echografie en doppler. Tezamen levert dat een'spectraal analyse' op, ofwel een stroomprofielmeting met een tweedimensionaal beeld. Hemato-tachografie is een 'verouderde' term. Doppler- en duplexonderzoeken zijn voor de uiteenlopendevakgebieden qua onderzoektechniek vergelijkbaar; doel en lichaamsdeel of -functie verschillen.

* Drukmeting veneus (invasief) kan onderdeel zijn van hartcatheterisatie. Non invasieve druk-metingen gebeuren overal in het ziekenhuis; het gaat dan om 'gewone' bloeddrukmetingen.

* Bloedgasanalyse kan onderdeel zijn van hartcatheterisatie, maar wordt ook uitgevoerd bijlongpatiënten tijdens inspanningstesten.

* Met inspanningstesten kan de belasting van uiteenlopende lichaamsdelen/-functies wordengemeten. Het is in wezen een brede verzamelterm. Een looptest is een vorm van een inspan-ningstest, evenals fietsergometrie. Het lichaamsdeel/-functie dat wordt belast/gemeten en/of destof waarmee wordt gewerkt bepaalt tot welk vakgebied de betreffende test behoort.

* Voor longventilatieonderzoek mbv. gas of aerosolen geldt dat onderscheid tussen betrokkenvakgebieden kan worden aangebracht op grond van het al of niet gebruiken van radioactiefmateriaal.

* Bepaling van R-L shunteffect heeft verschillende betekenissen in de geneeskunde; er bestaandeverschillende shunt effecten op diverse plaatsen in het lichaam. Uiteenlopende vakgebiedenmeten onder dezelfde onderzoeksnaam dus verschillende dingen.

* Cardiac output meting kan op verschillende manieren, met verschillende technieken en metuiteenlopende doelen worden gemeten. Bij de nucleaire geneeskunde valt dit onderzoek onderhartfunctiescintigrafie.

* L.V.E.F.bepaling kan met verschillende onderzoekstechnieken worden gedaan. Voorzover hetmet nucleaire stoffen wordt verricht hoort het tot het vakgebied van de medisch nucleair werker.

* Maagontledigingsbepaling door de medisch nucleair werker geschiedt met behulp van nucleairestoffen. Bij andere vakgebieden op een andere wijze.

* Telemetrie betekent letterlijk meten op afstand en kan dus zeer uiteenlopende dingen betekenen.Meestal worden er activiteiten ter bewaking van de toestand van de patiënt mee bedoeld. Zijkomen dus op veel plaatsen in het ziekenhuis voor; het is niet echt een diagnostische onderzoek-techniek.

* Residu-bepaling bij longfunctie heet residuaalvorming van de long. Ook bij andere organenbestaat een "residu"; het bepalen daarvan betekent dus vanuit medisch standpunt dus niet steedshetzelfde. Bij MNW maakt het soms deel uit van longventilatieonderzoek of andere nucleair-geneeskundige onderzoeken, maar wordt niet als zodanig apart benoemd.

* Niet A-beeld echografisch onderzoek is in principe al het echografisch onderzoek, het is geenapart diagnostisch onderzoek.

* Monitorfunctie wordt volgens opgaaf vooral gedaan ter controle en bewaking, is niet als apartdiagnostisch onderzoek aangemerkt.

Page 115: Opleidingen in Diagnose

Literatuur

eerste deelrapport in het kader van het Project Functielaboranten:

BEELD VAN EEN FUNCTIE. Samenstelling en omvang van functielaboranten en aanverwante beroepsgroepen in de intramurale gezondheidszorg.Bieleman, drs.B. en drs.J.SnippeINTRAVAL/BROUWER, Groningen: april 1993.

tweede deelrapport in het kader van het Project Functielaboranten:

FUNCTIES IN PRAKTIJK. Inventarisatie van werkzaamheden en patiënten-onderzoeken verricht door funktielaboranten en aanverwante beroepsgroepen in de intramurale gezondheidszorg.Bieleman, drs.B en drs.J.Snippe INTRAVAL/BROUWER, Groningen: november 1993.

Beide rapporten zijn te bestellen bij:BROUWER onderzoek, ontwikkeling en advies

K.Brouwer, S.O.J.Palmelaan 197, 9728 VJ Groningen, 050-5268385.

Bruggink, drs.G.K. (1994)Ontwikkelen en fixeren. Een onderzoek naar de knelpunten van de inservice opleidingen radio-diagnostisch en radiotherapeutisch laborant.IGNN, Centrum voor opleidingen en onderzoek voor de gezondheidszorg, Groningen, april 1994.

Commissie Modernisering Curatieve Zorg (1994)Gedeelde zorg: Betere Zorg.Zoetermeer, januari 1994.

Dijk, J.K.van; J.D.Buwalda (1992)Opleidingsbeleid en opleidingsplannen.in: D­k, dr.J.K.van, drs.J.E.Grunveld en dr.J.Pool, 1992.

D­k, dr.J.K.van; drs.J.E.Grunveld en dr.J.Pool (1992)Personeelsmanagement in de Gezondheidszorg. Theorie en Prakt­k.Bohn Stafleu Van Loghum; Houten/Zaventem, 1992.

Engels, O; J.de Jager (1988)Beroepsprofiel Medisch Nucleair Werker.SLO, Instituut voor Leerplanontwikkeling, Enschede, 1988.

Grunveld, J.E; C.M.H.van Lieshout (1992)In Goede Banen. Investeren in functies met kwaliteit.Nationaal Ziekenhuisinstituut Utrecht, FIOO-cahier 7, 1992.

Hall, mr.Matthijs van (1993)Arbeidsmarktbeleid in de zorgsectoren: de visie van WVC.in: Personeelsbeleid 29/1993, nr.6, Special Personeelsbeleid in de Gezondheidszorg.

Page 116: Opleidingen in Diagnose

Factsheet Kwaliteit van Zorg. (1993)Ministerie van Welzijn, Volkgezondheid en CultuurRijswijk, V-6-N, 1993.

Jager, J.de (1989)Beroeps(opleidings-)profielen. Van Beroepsprofiel naar Beroepsopleidingsprofiel. Een methode gehanteerd voor een beroep in de gezondheidszorg.SLO, Instituut voor Leerplanontwikkeling, Enschede, 1989.

Jager, J.de (1992)Beroepsprofiel Laborant Klinische Neurofysiologie.SLO, Instituut voor Leerplanontwikkeling, Enschede, 1992.

Kanters,H.W; R.N.Griffioen en J.E.Grunveld (1992)Functiedifferentiatie en werkorganisatie.in: D­k, dr.J.K.van, drs.J.E.Grunveld en dr.J.Pool, 1992.

Legemaate, mr.J (1992)Het ontwerp kwaliteitswet zorginstellingen: context en inhoud.in: Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, juni 1992.

Lieshout, C.M.H.van (1991)MDGO-VP'ers op weg naar acceptatie.Nationaal Ziekenhuisinstituut, Utrecht (FIOO-cahier 2).

Linden, Bella van der (december 1993)Instellingsbeleid moet op vele fronten inspelen op de veranderende omstandigheden.in: SOVOV Magazine jaargang 8, no.28.

Nationale Raad voor de VolksgezondheidOnderwijs in kwaliteitszorg. Advies over onderwijs in kwaliteitszorg bij opleidingen in de gezondheidszorg.Zoetermeer, mei 1993, publikatienummer 14/93.

Nationale Raad voor de VolksgezondheidOntwikkeling van het kwaliteitsbeleid. Tweede voortgangsrapportage over de realisatie van de Leidschendamafspraken.NRV, Zoetermeer, november 1993, publikatienummer 33/93.

Pool,J; E.A.M.Meeuwsen en K.J.A.M.Michels (1992)Verloop en verloopbeheersing.in: D­k, dr.J.K.van, drs.J.E.Grunveld en dr.J.Pool, 1992.

Sluijs, dr.E.M; dr.D.H.Bakker (1992)Kwaliteitssystemen in ontwikkeling.Nederlands Instituut voor Onderzoek van de Eerstelijnsgezondheidszorg, Utrecht, 1992.

Windt, W.van der (1992)De Arbeidsmarkt: ontwikkelingen en prognoses.in: D­k, Dr.J.K.van, drs.J.E.Grunveld en dr.J.Pool, 1992.

Windt, Willem van der (1993)De arbeidsmarkt van de gezondheidszorg.in: Personeelsbeleid 29/1993, nr 6, Special Personeelsbeleid in de Gezondheidszorg.

Page 117: Opleidingen in Diagnose

Windt, drs.W.van der; drs.V.J.H.M.van den Heuij (1993)Radiologie doorgelicht.Nationaal Ziekenhuis Instituut, Utrecht, 1993.

Woeste­ne, A.van de; J.E.Grunveld (1992)Checklist voor het Ontwerpen van Functies (COF).Nationaal Ziekenhuisinstituut Utrecht, FIOO-cahier 6, 1992.