OP DE ZOLDER VAN DE VOLDER - Ghent...
Transcript of OP DE ZOLDER VAN DE VOLDER - Ghent...
Faculteit Letteren en Wijsbegeerte
Academiejaar 2006 – 2007
OP DE ZOLDER VAN DE VOLDER SCHETS VAN EEN HEDENDAAGS THEATERMAKER
Promotor: Prof. Dr. Jozef De Vos Eindverhandeling ingediend tot het
behalen van de titel van licentiaat in
de Germaanse Taal- en Letterkunde
Door: Karel-Willem Delrue
2
Why are we concerned with art?
To cross our frontiers,
exceed our limitations,
fill our emptiness – fulfil ourselves.
(Jerzy Grotowski)
3
WOORD VOORAF:
“HEEFT ER IEMAND IETS GEHOORD...?”
Naar aanleiding van 'Tussen de Soep en de Pattaten', de speciale residentieweek van
Eric De Volder in het Gentse Nieuwpoorttheater eind maart 2004, kwam ik op een heel
directe manier in contact met het werk van de eigenzinnige theatermaker. In de opleiding
'Woord en Toneel' aan de Academie van Oudenaarde maakten we, in de maanden die aan het
Gentse theaterfestivalletje voorafgingen, met een aantal studenten onder leiding van Benjamin
van Tourhout de voorstelling Heeft er iemand iets gehoord...? ter ere van De Volder en
geïnspireerd door zijn stijl en werkwijze.
Eén van de meest opvallende kenmerken van die werkwijze is het stapsgewijs tot
stand komen van de theatertekst op basis van improvisaties en oefeningen. Op die manier
kunnen unieke spelsituaties op papier worden gevat. Aan de hand van verschillende
experimenten en oefeningen met lichaam, gezichtsuitdrukking en stem komen acteurs en
schrijver –in dit geval Benjamin van Tourhout– geleidelijk aan tot een aantal thematische
lijnen en tekstfragmenten. In eerste instantie moet vorm worden gegeven aan de
personagestructuren. Er moet een antwoord geformuleerd worden op vragen als 'hoe beweegt
mijn personage zich voort?', 'hoe uit hij zich?', 'hoe redeneert en fantaseert hij?',... De acteur
cijfert zichzelf grotendeels weg. Hij wordt een ander. Op basis daarvan wordt verder gewerkt.
Het zijn niet zozeer de acteurs dan wel de personages die improviseren en experimenteren.
Eén van de eerste oefeningen was het produceren van klanken vanuit het personage. Fysieke
uitdrukkingskracht is in deze vorm van theater immers belangrijker dan een declamatorische
zegging.
Vervolgens besmeerden we onze gezichten met dikke lagen Kryolan. Ons baserend op
figuren uit oude foto's verdwenen onze gezichten achter groteske maskers van schmink. Op
die manier konden we onszelf verliezen en slaagden we er bovendien in zonder woorden heel
wat emotionaliteit en expressiviteit weer te geven.
Ten slotte gingen we op zoek naar bewegingspatronen en lichamelijke kenmerken van
onze personages. Stapsgewijs werd zo een heel eigen motoriek opgebouwd en kwamen de
groteske, 'Voldereske' personages tot leven.
Het inhoudelijke uitgangspunt van Heeft er iemand iets gehoord...? is het verhaal van
een vrouwenkoor dat zich onder leiding van een pastoor tijdens de Eerste Wereldoorlog
4
voorbereidt om aan het front te gaan zingen 'voor de mannen'. Tijdens die voorbereidingen
komen kleine, interne strubbelingen tussen de vrouwen naar boven. Die onenigheden
escaleren en geleidelijk aan splitst het koor zich op in twee kampen: enerzijds zij die verder
willen repeteren met 'meneer pastoor' en anderzijds zij die het koor van hem willen
overnemen. De pastoor slaagt er ondanks alles in zijn koor te verenigen en gezamenlijk
trekken ze naar het front. Wanneer echter blijkt dat daar geen enkele overlevende te bespeuren
valt, is de tragedie compleet en krijgt de pastoor de schuld.
Mijnheer pastoor/ ge hebt er ons ingeluisd/ gij wist het/ gij wist het/ ge hebt het gedaan
voor ons te kloten1
Naast de karakteristieke vormgeving was de voorstelling Heeft er iemand iets
gehoord...? doordrongen van de thematiek die zo kenmerkend is voor het werk van De
Volder: enerzijds de 'kleine', individuele, banale sociale problematiek en daarmee verweven
ook 'grote' thema's zoals oorlog en geloof. De voorstelling was een aanklacht tegen de
nutteloosheid van oorlog, de machteloosheid van de katholieke kerk en de schijnheiligheid
van sommige pastoors.
Twee jaar vóór Tussen de Soep en de Patatten had ik voor het eerst een voorstelling
van Eric De Volder gezien: Zwarte Vogels in de Bomen, een stuk dat erg donker en
uitzichtloos aandoet voor iemand die nog niet vertrouwd is met begrippen als 'catharsis' en
'vervreemding'. 'La vida es immensa tristura' luidt het in de voorstelling, een levensles die
hard aankomt voor een achttienjarige theaterliefhebber.
Het is pas na het zien van Zijde Daar dat ik het werk van De Volder ten volle kon
begrijpen en appreciëren. Deze voorstelling is luchtiger en speelser en bovendien kon ik, na
zelf een Volderesk groeiproces te hebben doorgemaakt, de voorstelling 'van binnenuit'
bekijken.
Die andere blik op het werk van Eric De Volder zorgde ervoor dat ik een grote
waardering kreeg voor “het best bewaarde geheim van het Vlaamse theater”2. Ik beschouw
het dan ook als een voorrecht dat ik een licentiaatverhandeling aan zijn werk mag wijden.
1 B. van Tourhout, onuitgegeven theatertekst Heeft er iemand iets gehoord…?, 2004: 11
2 de term is ontleent aan P. Anthonissen
5
Velen hebben me bij het schrijven van deze scriptie een duwtje in de rug gegeven. Een
woord van dank voor hen is hier dan ook op zijn plaats:
o Mijn promotor, Jozef De Vos, die me de gelegenheid bood voor het eerst een stuk van
mijn hand te publiceren. In het derde-vierde nummer van zijn tijdschrift voor theater,
Documenta, verscheen mijn bespreking van De Volders Au nom du pére onder de titel
“Kinderstemmekes onder de grond”.
o Professor Freddy Decreus, die het mogelijk maakte dat ik al een keer in de schoenen van
De Volder heb gestaan.
o Dramaturge Ellen Stynen. Zij bezorgde mij een groot aantal tekstbrochures van
Toneelgroep Ceremonia en heeft de tijd genomen om verschillende delen van deze
scriptie na te lezen en te voorzien van commentaar.
o Benjamin van Tourhout, dankzij wie ik de liefde voor het theater en de liefde van mijn
leven vond.
o Mijn vrienden en familie. In het bijzonder mijn moeder, die elke letter van dit werk
zorgvuldig heeft nagelezen, en mijn Kaatje, die me steeds met raad en daad bijstond.
o Eric De Volder, wiens deur altijd open staat.
6
INHOUD
WOORD VOORAF: “HEEFT ER IEMAND IETS GEHOORD…?” ........................................ 3
INHOUD .................................................................................................................................... 6
INLEIDING ............................................................................................................................... 8
DEEL 1: DE GROTESK-VOLDERESKE VORMGEVING VAN
TONEELGROEP CEREMONIA .................................................................... 10
1. TADEUSZ KANTOR EN JERZY GROTOWSKI ............................................................... 11
HET ZERO-THEATER VAN TADEUSZ KANTOR ....................................................................... 11
HET SOBERE THEATER VAN JERZY GROTOWSKI .................................................................. 15
2. NAAR EEN GROTESKE, FYSIEKE THEATERTAAL. .................................................... 19
a. SCHREEUWENDE MASKERS ............................................................................................ 23
b. LICHAMELIJKHEID EN FYSIEK THEATER. ....................................................................... 30
c. HET GLOBALE KOSMISCHE KADER ................................................................................. 40
RUIMTELIJKE ASPECTEN............................................................................................. 41
“STEMMEN EN GEPREVEL GELIJK VAN BUITEN DEN TIJD” TEMPORELE ASPECTEN .................. 46
o Tussen heden en verleden ....................................................................... 46
o Tussen leven en dood ............................................................................. 48
d. “TRA-A-A-A-A-A-A TRA-A-A-A-A-A-A TRA-A-A-A-A-A-A-NEN”. TAAL, TEKST, STEM EN
MUZIKALITEIT .................................................................................................................... 51
3. DE WEDERGEBOORTE VAN DE TRAGEDIE ................................................................ 67
HET TRAGISCHE IN HET WERK VAN ERIC DE VOLDER ......................................................... 67
DE LACH IN HET WERK VAN ERIC DE VOLDER .................................................................... 73
7
DEEL 2: ERIC DE VOLDER ALS BEWUST THEATERMAKER. .......... 80
1. ETHISCHE VERVREEMDING .......................................................................................... 81
2. ER WAS EENS … EEN VERHAAL. DE POËTICA VAN ERIC DE VOLDER. ......................... 86
3. DE PARADOX VAN HET MASKER. IDEOLOGIE- EN MAATSCHAPPIJKRITIEK IN HET WERK
VAN ERIC DE VOLDER. .............................................................................................................. 94
MEA CULPA. DE ONTMASKERING VAN HET KATHOLICISME ................................................ 99
“EN AL VAN TRIBULATIES EN VERDRIET” ......................................................................... 105
4. “DE DEUR STAAT OP EEN KIER.”. EEN GESPREK MET ERIC DE VOLDER ..................... 110
BIBLIOGRAFIE .................................................................................................................... 118
8
INLEIDING
Wie de zolder van De Volder binnenwandelt, stapt binnen in een totaal nieuwe wereld.
Stapels papier met schetsen en notities, tapijten en gordijnen, allerhande boeken over de
meest uiteenlopende onderwerpen, afgedankte muziekinstrumenten, cd's, verschillende
schrijftafels met half opgebrande kaarsen, maskers, beeldjes, schilderwerkjes, affiches, foto's,
kerkstoelen, barkrukken, schminktafels en allerlei andere curiosa maken van de gezellige
theaterloft in de Gentse Oudburg een waar “museum in folklore”3. Het is de plek waar Eric
De Volder sinds 1990 woont en werkt, de plek waar Toneelgroep Ceremonia als een familie
samenkomt om er rond te tafel te zitten, te improviseren en te repeteren.
Eric De Volder genoot een opleiding als beeldend kunstenaar (specialisatie vrij
schilderen) aan het Gentse Sint Lucas, maar zijn artistieke loopbaan bewoog zich ook op
muzikale en dramatische paden. Als zeventienjarige werd De Volder drummer-zanger bij de
boogieband Papadocks en daarna ook stichtend lid van 'Het Belgisch Combo'4.
Al in 1974 verwierf hij een bijzondere plaats in het Vlaamse theaterlandschap met zijn
'Etherisch Strijkersensemble Parisiana', een gezelschap dat het midden hield tussen een
salonmuziek spelend orkestje en een 'theater van de shoktherapie'5.
In 1977 zette hij als medeoprichter van Radeis een stap verder in zijn toneelcarrière en
tien jaar later zou de vzw Kunst is Modder (KIM)/ Theater van de Niets worden opgericht,
een naam die nog steeds doorklinkt in de benaming van de zolder van De Volder (zaal KIM).
In 1992 ontstond daar zijn Toneelgroep Ceremonia, het gezelschap dat tot op vandaag de
verhalen van kleine, door de grote geschiedenis vergeten, personages ten tonele voert en dat
doet door middel van een hoogst eigenzinnige theatertaal.
Hoewel steeds even sympathiek en bescheiden, mag Eric De Volder zich de trotse
bezitter noemen van een hele resem prestigieuze prijzen: de Nestor de Tièreprijs voor Toneel
van de Koninklijke Academie voor Taal- en Letterkunde van Gent, de Thersitesprijs, de
Cultuurprijs van de Stad Gent, de Vlaamse Cultuurprijs voor Toneelliteratuur, de Vlaamse
Cultuurprijs voor Podiumkunsten en de Grote Theaterfestivalprijs.
Naast een groot aantal recensies, papers en scripties die aan zijn werk zijn gewijd,
bewijst de onlangs verschenen monografie over Eric De Volder en zijn Toneelgroep
3 F. Decreus, „Moe Gij Nie Van Voor Lopen, Gerda?‟, in: De speler en de strop: tweehonderd jaar theater in
Gent, Allegaert P. [edit.], e.a., Gent, Snoeck, 2006, p. 211 - 221 4 Decreus en Stynen 2006: 11
5 De spectator 21 april 1979
9
Ceremonia Dansen met de schaduw van het onbewuste van de hand van professor Freddy
Decreus en dramaturge Ellen Stynen de toegenomen belangstelling voor het werk van Gents
meest eigenzinnige theatermaker.
Dit werk wil een aanvulling zijn bij de groeiende secundaire literatuur over het werk
van De Volder. Ik zal een aantal aspecten van zijn werk bespreken die tot voorheen in het
ongewisse bleven of nog niet de aandacht verkregen die ze verdienen.
Voor de structuur van deze scriptie heb ik abstractie gemaakt van de ondeelbaarheid
tussen vorm en inhoud. In het eerste deel komt de typische vormgeving van Toneelgroep
Ceremonia aan bod. Die is met één woord grotesk te noemen. Na een bespreking van de
invloed die twee van de meest vernieuwende theatermakers van de vorige eeuw, Tadeusz
Kantor en Jerzy Grotowski, op het werk van De Volder hebben gehad, zal ik een conatieve
analyse van de „Voldereske‟ vormtaal opbouwen. Ik zal aantonen dat de verschillende
facetten ervan kaderen in de traditie van het groteske. Met het hoofdstuk „De wedergeboorte
van de tragedie‟ wil ik toelichten op welke manieren Toneelgroep Ceremonia ernaar streeft de
tragedie van het leven te overstijgen om zo te komen tot een niet-religieuze, volstrekt
menselijke viering van het leven.
In het tweede deel staan dan eerder inhoudelijke aspecten centraal. Uit de thema‟s en
motieven waarmee De Volder werkt, spreekt een duidelijk geëngageerde visie. In een eerste
hoofdstuk bespreek ik op welke manieren Toneelgroep Ceremonia haar toeschouwers dwingt
tot een andere blik op de wereld en zo sociale, maatschappelijke en ethische veranderingen
nastreeft. In „Er was eens… een verhaal‟ ga ik dieper in op de kunstopvattingen van de
theatermaker en geef ik hem een plaats in een kunsthistorisch kader. De paradoxale
vaststelling dat een mens zichzelf meer kan ontbloten als hij of zij gemaskerd is, is het
uitgangspunt voor het volgende hoofdstuk, waarin ideologie- en maatschappijkritiek centraal
staan. Ik zal daarbij zowel het neerhalen van de Vlaams-katholieke monoliet als De Volders
antwoord op de waanzin van oorlog uitwerken. „De deur staat op een kier‟ is het sluitstuk van
deze scriptie. Het is de neerslag van een gesprek dat ik met Eric De Volder mocht voeren over
autonomie en engagement in de kunsten.
Dit werk pretendeert geenszins objectief of volledig te zijn. Het is geen chronologisch
opgebouwd overzicht. Het is geen biografie van Eric De Volder. Het is een soort handleiding
bij de receptie van zijn stukken, het is een schets van één van de meest sympathieke en
grensverleggende theatermakers van onze tijd, het is een blijk van appreciatie voor zijn werk,
een eerbetoon.
Het is een wandeling op de zolder van De Volder.
10
DEEL 1:
De grotesk-Voldereske
vormgeving van Toneelgroep
Ceremonia.
11
1. TADEUSZ KANTOR EN JERZY GROTOWSKI
Hoewel Eric De Volder er met zijn Toneelgroep Ceremonia onmiskenbaar in geslaagd
is een hoogst eigenzinnige theatertaal uit te bouwen, duiken bij een studie van zijn werk
steeds weer dezelfde twee namen op. Het zijn de namen van twee grensverleggende Poolse
theatervernieuwers: Tadeusz Kantor en Jerzy Grotowski.
HET ZERO-THEATER VAN TADEUSZ KANTOR
Tadeusz Kantor was een veelzijdig kunstenaar. Hij was “werkzaam als scenograaf,
costumier, schilder, dichter, theoreticus, acteur en regisseur”6. Eric De Volder maakt evenmin
een strikt onderscheid tussen de verschillende kunstdisciplines. Net als Kantor toont hij zich
een allround-artiest.
Bovendien houden beide theatermakers er soortgelijke kunstopvattingen op na: hun
theater staat ten dienste van een maatschappelijk, ethisch ideaal. Als geëngageerde
kunstenaars zetten zij zich af tegen een 'l'art pour l'art'-opvatting. Zij willen grenzen verleggen
of doorbreken en valse maskers afrukken. Omdat zij geen genoegen kunnen nemen met
gevestigde denkpatronen en concepten werpen ze het juk van de taal van zich af. Niet alles
kan zomaar onder woorden worden gebracht en het gaat Kantor en De Volder net om wat zich
achter de façade van de logica en de taal bevindt.
Als de taal een masker is geworden, moet het masker afgerukt worden7.
Een kortzichtige, naturalistische representatie van een literaire tekst is voor hen
“vreemd en naïef”8. Het naturalisme wordt dan ook als voorbijgestreefd van de hand gedaan.
Wat deze theatermakers willen, is een stijl die de toeschouwer door middel van shock- en
vervreemdingseffecten dwingt tot een andere kijk op de wereld. Het werk van De Volder
wordt weliswaar gekenmerkt door een onderhuids naturalisme, maar die onderlaag wordt
aangedikt tot een waarlijk grotesk spel, zodat het theater van De Volder erg dicht aanleunt bij
het Zero-theater van Tadeusz Kantor.
6 T. Kantor, Het circus van de dood. Teksten over onafhankelijk theater verzameld, vertaald en ingeleid door
Johan de Boose, International Theatre & Film Books, Amsterdam 1991: 15 7 T. Kantor 1991: 80
8 T. Kantor 1991: 40
12
Het Zero-theater is een theater dat de toeschouwer door middel van shockeffecten wil
losrukken uit de dagdagelijkse routine. Het Zero-theater wil vastgeroeste opvattingen aan het
wankelen maken en het establishment in vraag stellen. Het wil de toeschouwer wakker
schudden en alert maken. Het wil ingaan tegen onverschillige verzadiging en reducerende
reïficatie.
Herleiden tot zero/ in de dagelijkse praktijk/ betekent ontkenning en vernietiging./ In
de kunst kan dit leiden/ tot het omgekeerde resultaat./ Verschijnselen, gebeurtenissen,
voorvallen/ tot zero herleiden, nivelleren,/ vernietigen,/ betekent: hen ontdoen van de
druk/ van het pragmatisme9
Kantors wens om tot nul te herleiden en opnieuw te beginnen doet denken aan het
voluntarisme van Paul van Ostaijens Vers 6:
Ik wil bloot zijn/ en beginnen10
Het middel bij uitstek om te nivelleren is de shock. Voor Kantor is dat geen vernielend
element.
integendeel:/ hij is een reëel/ offensief middel/ tegen het enge/ universele/
pragmatisme/ van de hedendaagse mens,/ dat de weg effent/ voor zijn verstikte/
verbeeldingssfeer,/ om “andere” inhouden/ over te dragen/ die geen plaats hebben/ in
de geest van pragmatisme/ en berekening.11
In de benaming van de in 1987 door De Volder en kornuiten opgerichte vzw Kunst is
Modder (KIM)/ Theater van de Niets is een duidelijke echo van Kantors Zero-theater
hoorbaar. De Volder wilde dan ook al sinds het begin van zijn theatercarrière door middel van
shockeffecten afbreken en heropbouwen. Reeds in 1979 schreef een journalist over zijn werk:
De Volder moet je […] bekijken in een speciaal daglicht. Je kan hem rangeren onder
de theater dat door middel van een „shokterapie‟ wat wil loswerken bij het publiek.12
Een lid van het in 1974 opgerichte Etherisch Strijkersensemble Parisiana bekent in De
Gentenaar: “Het is altijd onze bedoeling het publiek met twijfels naar huis te sturen”13
.
“Hilariteit en onrust”14
stonden centraal bij Parisiana, dat erop uit was verwachtingen
te doorkruisen en gevestigde ordes zoals godsdienst en staat te provoceren en te profaneren15
.
9 Kantor 1991: 64-65
10 P. van Ostaijen, De mooiste gedichten van Paul van Ostaijen, Uitgeverij De Morgen, Brussel 2007: 46
11 Kantor 1991: 55
12 De spectator 21 april 1979
13 MH, “Parisiana-rel: Blij dat ik (v)rij”, in: De Gentenaar 24 maart 1980
13
Naast deze gedeelde kunstopvattingen is er ook een duidelijke thematische
verwantschap tussen het werk van Tadeusz Kantor en dat van Eric De Volder. De Gentse
theatermaker volgt onmiskenbaar een aantal inhoudelijke en theaterfilosofische pistes die
door Kantor werden uitgestippeld.
Voor Tadeusz Kantor was het theater “een activiteit op de uiterste grensgebieden van
het leven, waar de categorieën en de noties van het leven hun bestaansreden en betekenis
verliezen”16
. Hij wilde in zijn theater verschillende grenzen overstijgen: de grens tussen
toeschouwer en acteur, de grens tussen verbeelding en werkelijkheid, de grens tussen leven en
dood. Kantor zag kunst als “het terrein waar levenden en doden zich moeiteloos naast elkaar
bewegen”17
. Daaruit volgt logischerwijs zijn belangstelling voor de dood.
Ook in het werk van De Volder staan die grensoverschrijdingen en die fascinatie voor
de dood centraal. Het overstijgen van de grens tussen toeschouwer en acteur zal ik later
illustreren met betrekking tot Het Laatste Avondmaal. De grens tussen leven en dood komt
uitgebreid aan bod in het stuk over temporele aspecten.
In hun boek Dansen met de schaduw van het onbewuste bespreken Freddy Decreus en
Ellen Stynen hoe De Volder zijn spelers vraagt om de schaduw van het onbewuste in hun
verbeelding op te zoeken, hem te visualiseren en ermee te dansen18
.
Zoals de zon een schaduw voor mij uitwerpt en die schaduw beweegt wanneer ik mij
verplaats, zo stel ik me voor in mijn verbeelding dat ook mijn onbewuste een schaduw
voor mij uitwerpt. Het is de bedoeling om vanuit dat beeld actie te provoceren voor
uzelf.19
Ook voor Kantor was het onbewuste van veel groter belang dan wat “doorheen de
werking van de hersenen gevat”20
wordt. Dat blijkt vooral uit zijn opvattingen over het
toneeldecor. Een goed decor moest voor Kantor veeleer evoceren dan zomaar representeren.
Hij wilde zijn toneelvloer niet zozeer vullen met “naturalistische, objectieve vormen”21
, zoals
een kasteel, een bos of een stoel, dan wel met “abstracte vormen, die ons aan niets herinneren
[en] rechtstreeks en totaal [op ons] inwerken, omdat ze [ons] in het onderbewustzijn raken”22
.
14
Decreus en Stynen 2006: 12 15
Decreus en Stynen 2006: 12 16
Kantor 1991: 142-143 17
Kantor 1991: 27 18
Decreus en Stynen 2006: 111 19
idem 20
Kantor 1991: 40 21
idem 22
idem
14
Maar de invloed die het werk van Kantor op het werk van De Volder heeft gehad,
komt het duidelijkst naar voren in een voorliefde voor het kleine, het banale, het
dagdagelijkse. Kantor haalde de inspiratie voor zijn stukken steeds uit “de kleine,/ arme,/
weerloze,/ maar prachtige/ Geschiedenis/ van het individuele/ menselijke/ leven”23
. Hij
wilde door middel van de kunst “publiek maken/ wat in het leven van het individu/ het meest
intieme is,/ wat de hoogste waarde/ bevat,/ wat voor de “wereld”/ belachelijk/ klein/ “arm”/
schijnt”24
. Door die 'armoede' in het daglicht te plaatsen, ze te laten groeien en heersen25
is
kunst in staat het grote aanschouwelijk te maken doorheen het kleine. Een banaal gegeven
weerspiegelt op die manier een universeel verhaal. “In het licht van het kleine weerspiegelt
zich het grote”26
. Ook de Voldereske personages schipperen “tussen eeuwigheid en
vuilnisbak”27
. Eric De Volder voert 'de kleine man' ten tonele, die op zijn eigen manier toch
ook weer 'groot' is.
Ik kom op de een of andere manier altijd uit bij heel gewone mensen, geen helden of
koningen. Alhoewel dat ik dat tegelijk wel zo zie: dat deze mensen eigenlijk best
koningen zouden kunnen zijn.28
Terwijl de verwantschap tussen het werk van De Volder en dat van Kantor beperkt blijft tot
een gelijksoortige kunstopvatting, een aantal gedeelde inhoudelijke lijnen en een
gelijksoortige werkwijze, die niet zozeer vertrekt vanuit een kant-en-klaar script dan wel
vanuit improvisaties, is de invloed van Jerzy Grotowski op het werk van de Volder niet alleen
diepgaander maar ook directer. Deze rechtstreekse beïnvloeding is het gevolg van
verschillende ontmoetingen en samenwerkingen tussen Eric De Volder en één van de meest
vernieuwende en excentrieke theatermakers van de vorige eeuw.
23
Kantor 1991: 162 24
Kantor 1991: 174 25
idem 26
E. Coussens, „In het licht van het kleine weerspiegelt zich het grote‟, in: Zone09, 7 februari 2006 27
Kantor 1991: 70 28
De Volder in J. Aerts, „Een bom van passie‟, in: De Tijd 11 december 2002
15
HET SOBERE THEATER VAN JERZY GROTOWSKI
“All is moulded in the actor
in his body,
in his voice
and in his soul”29
(Jerzy Grotowski)
Toen Eric De Volder met zijn toenmalige vzw Kunst is Modder (KIM)/ Theater van de
Niets in 1986 aan De Nachten aan het werken was, trok hij met zijn spelers voor twee weken
naar Noord-Frankrijk om er deel te nemen aan een stage voor jonge groepen, geleid door
Jerzy Grotowski. “Voor ons was die ontmoeting in Noord-Frankrijk een biezondere ervaring,
omdat we er zeg maar zwaar lijfelijk met zijn manier van werken gekonfronteerd werden”30
,
verklaart De Volder. In 1990 verbleef hij bovendien eerst voor een korte periode en dan voor
enkele maanden in het centrum van Grotowski in het Italiaanse Pontedera. De directe en
indringende invloed van Grotowski laat zich in het werk van De Volder onder meer zien in de
aandacht voor het detail.
Alles wat aanwezig, te zien en te horen is op een scène moet zijn betekenis hebben.
Als er een geweer in het decor hangt, dan moet er ook mee geschoten worden.31
Hoewel Eric De Volder echter in ruime mate door Jerzy Grotowski werd beïnvloed,
lijken hun opvattingen over het theater op het eerste zicht haaks op elkaar te staan. Het werk
van De Volder wordt gekenmerkt door opzichtige grimering, ongewoon gebruik van bizarre
kostuums, betekenisvol gebruik van belichting en een prominente aanwezigheid van muziek
en muzikale elementen, terwijl Grotowski streefde naar een sober theater, wars van “alle
uiterlijkheden zoals belichting, muziek, decor, grime, rekwisieten en spectaculaire effecten”32
.
Toch is het werk van beide theatermakers, in hun zoektocht naar een theater waarin de
acteur als “atleet van het hart”33
en de toeschouwer centraal staan, erg nauw met elkaar
verwant. De 'Voldereske aankleding' is immers geenszins een betekenisloze, esthetische
opsmuk. Ze is een middel om lichaamshoudingen of gelaatstrekken uit te vergroten en staat
steeds in functie van de acteur.
29
Grotowski 1968: 83 30
De Volder in R. Arteel, „Een geweer in het decor‟, in: Knack 16 augustus 1995 31
idem 32
Verbeeck 2004: 163 33
Dit citaat van Antonin Artaud (uit Un athlétisme affectif in Le théâtre et son double) werd door Herman
Verbeeck tot titel van zijn boek over dramatische beweging gemaakt.
16
Net als de acteurs van Grotowski zullen de 'Volderianen' maskers vormen door
gebruik te maken van hun gelaatsspieren, maar De Volder verschilt hierin van zijn grote
voorbeeld dat hij de gezichten van zijn acteurs ook letterlijk in de verf zet. Bovendien wordt
de eigenzinnige kostumering door Toneelgroep Ceremonia in de eerste plaats aangewend om
bepaalde trekken van het lichaam te benadrukken, en niet zozeer omwille van de kostuums
zelf.
In het theater staan de acteur en zijn fysieke uitdrukkingskracht zowel voor Grotowski
als voor De Volder waarlijk centraal. Zo staat Grotowski voornamelijk bekend om zijn
methodes gebaseerd op intensieve lichamelijke oefeningen en bewegingstraining. Hij zette
zijn acteurs ertoe aan de grenzen van hun fysieke mogelijkheden af te tasten en op zoek te
gaan naar die weerstanden en obstakels die hem zijn creatieve taak verhinderen34
.
In zijn boek De acteur, atleet van het hart toont Herman Verbeeck aan dat het sobere
theater van Grotowski niet zozeer ontstaat uit een afwezigheid van theatrale opsmuk en klank-
of lichteffecten, dan wel uit de prominente plaats die de acteur in dit theater bekleedt.
Arm theater is een theater waarin alle visuele elementen ontstaan door middel van het
lichaam van de acteur en alle akoestische en muzikale effecten door zijn stem. Arm
theater concentreert zich alleen op menselijke handelingen en op de relatie tussen
acteurs en publiek. De acteur doet enkel een beroep op zichzelf, zijn impulsen en
instincten, zijn innerlijke présence en zijn individuele reacties35
In die zin leunt het werk van Eric De Volder dan ook veel dichter aan bij dat van Jerzy
Grotowski dan op het eerste zicht zou lijken.
Een vergelijking tussen Grotowski's enscenering van Wyspianski's Akropolis enerzijds
en De Volders Brand anderzijds is een goede illustratie van die verwantschap. Beide
theatermakers keren voor de verhaalstof van hun voorstelling terug tot de holocaust en
gebruiken daarvoor de verhalen van ex-gevangenen als uitgangspunt. De tekst voor Akropolis
werd weliswaar geschreven door Stanislaw Wyspianski, maar voor zijn concept liet
Grotowski zich inspireren door de concentratiekampverhalen van de schrijver en ex-
gevangene van Auschwitz, Tadeusz Borowski36
. De acteurs van beide voorstellingen werden
bovendien opgevoerd als levende doden. Bij Grotowski stegen ze op uit de rook van de
verbrandingsovens37
, bij De Volder uit de herinnering van zijn hoofdpersonage, Julien
Vandenberghe. Ten slotte gebruikte iedere acteur in Akropolis “een vast patroon van gebaren,
34
Grotowski 1968 35
Verbeeck 2004: 163 36
Verbeeck 2004: 172 37
idem
17
houdingen en ritmes”38
, een manier van acteren die in het werk van De Volder haar ingang
vond onder de benaming 'personagestructuur'.
Het werk van Jerzy Grotowski en dat van Eric De Volder vertonen overigens nog een
aantal andere gelijkenissen. Zo streven beide theatermakers naar een vorm van authenticiteit.
Ze zijn in hun theater steeds op zoek naar wat er achter de façade van het masker van het
alledaagse leven schuilt. Vanuit een verlangen naar een oergevoel, een oerverhaal hechten zij
een groot belang aan „archetypische wortels uit het verleden‟39
. Dat verleden speelt volgens
hen namelijk een cruciale rol in de hedendaagse maatschappij. Eric De Volder kijkt zover
mogelijk naar het verleden terug om stappen vooruit te kunnen zetten40
, maar ook Jerzy
Grotowski was ervan overtuigd dat het verleden ons lessen voor vandaag kan leren.
[Our theatre] confronts our very roots with our current behaviour and stereotypes, and
in this way shows us our “today” in perspective with “yesterday” and our “yesterday”
with “today”.41
Daar hij hun eigen werk beschouwde als “een inspanning om de oude waarden van het
theater te herstellen”, wilde Ludwig Flaszen, een medewerker van Grotowski, niet „modern‟
genoemd worden. Herman Verbeeck wijst in zijn boek op een tendens van pioniers van het
moderne theater om hun inspiratie in oude tradities zoals commdia dell' arte te gaan zoeken42
.
Paradoxaal genoeg blijkt het verleden voor hen ontzettend actueel. De grens tussen heden en
verleden wordt opgeheven.
Een ander aspect dat zijn werk aan dat van Grotowski verwant maakt, is de vraag van
De Volder aan zijn acteurs om zo ver mogelijk te gaan (“Ga zo ver als ge kunt,/ durft./ Ga zo
ver mogelijk./ Groot.”43
). Grotowski wilde een volledige overgave van zijn acteurs te zien
krijgen. Zijn acteurs moesten zich kunnen bevrijden en zuiveren van alle dagdagelijkse
belemmeringen. Voor Grotowski bereikt een acteur de essentie van zijn roeping “when he
unveils himself, opens and gives himself in an extreme, solemn gesture, and does not hold
back before any obstacle set by custom and behaviour”44
. Op die manier krijgt zijn theater een
vrijwel therapeutische functie. Acteren als kunst van de bevrijding.
Voor Grotowski krijgt de acteerkunst zelfs een metafysische, spirituele dimensie. Hij
spreekt over theater “als een soort yoga die een spirituele dimensie bereikt met fysieke
38
Verbeeck 2004: 173 39
Coyden in Verbeeck 2004: 164 40
De Volder in: H. De Vuyst, 'Trekken aan de tijd', in: Etcetera jg. 13, nr. 49, 1995 41
Grotowski 1968: 52 42
Verbeeck 2004: 12 43
Manifest De Volder 44
Grotowski 1968: 92
18
middelen”45
. Op die manier kan de acteur een toestand van heiligheid benaderen. Daar
Grotowski de Kerk als instituut haatte en het katholicisme wilde neerhalen -een streven dat in
het werk van De Volder zal worden voortgezet, hoeft het niet te verwonderen dat Grotowski
het had over 'a secular holiness'46
.
If he does not exhibit his body, but annihilates it, burns it, frees it from every
resistance to any psychic impulse, then he does not sell his body but sacrifices it. He
repeats the atonement; he is close to holiness.47
Ten slotte vertoont ook de kunstopvatting van Grotowski verwantschap met die van
Tadeusz Kantor en met die van De Volder en hoewel de aandacht bij Grotowski in de eerste
plaats gaat naar een persoonlijke, individuele bevrijding en zuivering, stelt hij toch een
duidelijk ethisch, humanitair ideaal voorop. Daarin toont hij zich dus, net als Kantor en De
Volder, een geëngageerd kunstenaar.
Why do we sacrifice so much energy to our art? Not in order to teach others but to
learn with them what our existence, our organism, our personal and unrepeatable
experience have to give us; to learn to break down the barriers which surround us and
to free ourselves from the breaks which hold us back, from the lies about ourselves
which we manufacture daily for ourselves and for others; to destroy the limitations
caused by our ignorance and lack of courage; in short, to fill the emptiness in us: to
fulfil ourselves. [...] Art is a ripening, an evolution, an uplifting which enables us to
emerge from darkness into a blaze of light.
45
E. Barba in Verbeeck 2004: 198 46
Grotowski 1968: 34 47
idem
19
2. NAAR EEN GROTESKE, FYSIEKE THEATERTAAL.
“Op een regenachtige herfstdag trekt een begrafenisstoet door de straten.
De houding van degenen die de kist volgen is een houding van droefheid.
Plots rukt de wind de hoed af van een van de rouwenden;
Hij buigt zich om hem op te rapen, maar de wind blaast de hoed van plas naar plas.
De stijve heer loopt erachteraan en maakt komische sprongen en grimassen.
Men zou kunnen zeggen dat een diabolische hand
de doodse stoet in een feest heeft veranderd.
Ah! Konden we dat effect eens op het toneel bereiken.”48
(Vsevolod Meyerhold)
Theater is veel meer dan de mise-en-scène van literaire werken. In navolging van
Edward Gordon Craig en Vsevolod Meyerhold wilde ook Antonin Artaud komaf maken met
de “dictatuur van het woord”49
. 'Sire le mot'50
moest van de troon worden gestoten en de
positie van het woord moest worden teruggevoerd tot slechts één element van de
toneelvoorstelling, tot “één van de middelen die een speler heeft om zijn verhaal te
vertellen”51
. Daarnaast beschikken acteurs immers ook over wat Artaud 'de fysieke taal van
het theater' zou noemen.
Deze bestaat uit alles wat op het toneel is, uit alles wat zich stoffelijk op een toneel
kan manifesteren en uitdrukken, en dat zich in de eerste plaats op de zintuigen richt in
plaats van zich bovenal als de taal van het woord tot de geest te richten.52
Eric De Volder is er met zijn Toneelgroep Ceremonia onmiskenbaar in geslaagd zo'n
fysieke theatertaal uit te bouwen. Het uitgangspunt van een Ceremonia-voorstelling is nooit
een kant-en-klare theatertekst. De taal van de woorden is slechts één onderdeel in het
vormgevingsproces. De Volder probeert zijn ideeën en concepten niet alleen te vatten in
woorden, maar ook in “beelden, gedachten, bewegingen, namen, personages, geluiden,
muziek, gezang of [in] een bepaald idioom”53
.
In dit hoofdstuk probeer ik -zonder ook maar enigszins te pretenderen volledig of
objectief te zijn- de hoogst eigenzinnige vormgeving van Eric De Volder en Toneelgroep
Ceremonia in kaart te brengen. Deze werd ooit door Fred Six beschreven als “een soms tot
grandguignol aangezwengeld, vaak met melodramatiek doordrenkt, en dus grotesk geworden
48
V. Meyerhold, Le théâtre théâtral, in: H. Verbeeck, De acteur, atleet van het hart, International Theatre &
Film Books, Amsterdam 2004 49
Artaud 1982: 39 50
De spottende definitie die de Franse regisseur Gaston Baty uitvond om de heerschappij van het woord in het
theater te hekelen. (Verbeeck 2004: 285) 51
De Volder in H. De Vuyst, „Trekken aan de tijd‟, in: Etcetera jg. 13, nr. 49, 1995 52
Artaud 1982: 37 53
De Volder in R. Arteel, „Een geweer in het decor‟, in: Knack 16 augustus 1995
20
soort naturalisme”54
. De combinatie van een volkse, naturalistische onderlaag en een groteske
glazuurlaag leidt tot een unieke spanning tussen herkenning en vervreemding.
In de onlangs verschenen monografie over De Volder en Toneelgroep Ceremonia,
wijden Freddy Decreus en Ellen Stynen een volledig hoofdstuk aan het carnavalesk-groteske
idioom van Eric De Volder. Het groteske is niet gewoon een stijlfiguur, maar de sleutel tot het
volledige begrijpen van een voorstelling55
.
Een uitgebreide bespreking van het groteske in het theater zou ons te ver leiden, maar
voor een goed begrip van het werk van De Volder is een korte schets wel aangewezen. In zijn
boek De boekenpoeper licht Maarten van Buuren de oosprong van de term toe.
Aan het eind van de vijftiende eeuw werden in en rondom Rome opgravingen gedaan,
waarbij ruïnes aan het daglicht kwamen, daterend uit de Romeinse keizertijd. In de
zogenaamde “Domus Aurea” van Nero en de baden van het paleis van Titus trof men
overblijfselen aan van een soort ornamentiek waarop grillige mengvormen van mensen
en dieren met planten voorkwamen.56
In de zestiende eeuw wordt de term voor het eerst in de literatuur gebruikt57
en het is
pas in de achttiende eeuw dat de benaming ingeburgerd raakt58
en er een heuse
theorievorming rond ontstaat. Twee werken staan in deze theorievorming bij uitstek centraal:
Das Groteske, seine Gestaltung in Malerei und Dichtung van Wolfgang Kayser enerzijds en
Rabelais and his world van Michail Bachtin anderzijds.
In de donkere, Kayseriaanse traditie staat het groteske voor het demonische, het
unheimliche. De schepping van het groteske is volgens de Duitse literatuurwetenschapper de
poging het demonische in de wereld te bezweren en uit te bannen59
. Het groteske gaat voor
Kayser dan ook steeds gepaard met afschuw en verbijstering.
Schijnbaar lijnrecht daartegenover staat het Bachtiniaanse groteske-concept, dat net
een uiting is van vitaliteit60
. In de ambivalente traditie van het groteske gaan verval en dood
volgens Bachtin steevast gepaard met regeneratie, vruchtbaarheid en groei.
Rabelais and his world is naast een grondige semiotische studie ook een socio-
historisch werk: Bachtin voert de oorsprong van het groteske terug tot de middeleeuwse
54
F. Six, „Zot geweld zindert door voorstellingen Eric De Volder‟, in De Standaard 2 september 1995 55
P. Pavis in Decreus en Stynen 2006: 139 56
M. van Buuren 1982: 4 57
van Gorp, ea., Lexicon van literaire werken, Wolters Plantyn, Deurne, 1998, p. 193 58
idem 59
M. van Buuren 1982: 13 60
M. van Buuren 1982: 20
21
volkscultuur “zoals die zich manifesteerde in kroegen, op marktplaatsen en andere openbare
gelegenheden en vooral tijdens volksfeesten als carnaval”61
.
Volgens Anne-Marie Musschoot zijn deze twee tradities echter niet los van elkaar te
beschouwen en ook Ellen Stynen is de mening toegedaan dat de meest vruchtbare benadering
van het groteske een combinatie is van Kaysers en Bachtins opvattingen62
.
Het groteske kunstwerk wordt gekenmerkt door zijn grillige vorm en door een vermenging
van onverenigbare kenmerken. Grenzen worden doorbroken en het kunstwerk treedt uit zijn
voegen. Het groteske lichaamsbeeld is dan ook dat van een open en onbegrensd lichaam. Het
is niet in zichzelf gesloten en naar buiten toe gericht.
Daarom ook voltrekken zich de voornaamste gebeurtenissen in het leven van het
menselijk lichaam, de bedrijven in het drama van het lichaam -eten, drinken,
ontlasting (en andere vormen van uitscheiding: zweet, snot, speeksel), coïtus,
zwangerschap, baren, groeien, ouderdom, ziektes, dood, uiteenrijten, verscheuren,
opgeslokt worden door een ander lichaam- op de grenzen tussen lichaam en wereld of
op de grenzen tussen het oude en het nieuwe lichaam.63
In het vierde hoofdstuk van Rabelais and his world, bespreekt Bachtin diepgaand en
uitgebreid de beeldspraak met betrekking tot banketten in de traditie van het groteske. In
verschillende stukken van De Volder vinden we die beeldspraak terug, onder meer in
opsommingen van allerlei etenswaren, zoals bijvoorbeeld in Vadria.
Smoet vet hespe en spek/ Stoofvlees koteletten en pâté/ Smoet vet hespe en spek/
Stoofvlees koteletten en pâté/ Worsten en bloeling en vette derms/ Scheutenvlees en
zwienepoten/ Worsten en bloeling en vette derms/ Scheutenvlees en zwienepoten/
Poten poten poten/ Poten poten poten64
Bovendien is het oeuvre van De Volder „doorspekt‟ met “groteske verwijzingen naar
eten, stoelgang, seksualiteit en andere lichaamsprocessen”65
.
JOSEPH:
Gij één laten vliegen Missèl?66
Ook de personagestructuren van de acteurs zijn met één woord grotesk te noemen. Dat
komt tot uiting in de opzichtige grime, in de verwrongen lichaamshoudingen, in de
bewegingen, in de kostuums, in de taal. Alle elementen van de Ceremoniaanse theatertaal
61
M. van Buuren 1982: 20 62
Decreus en Stynen 2006: 141 63
Bachtin in: A. Simons, Het groteske van de taal, 1990: 135 64
De Volder 2000: 79 65
Decreus en Stynen 2006: 146 66
De Volder 2000: 47, aangepaste schriftuur
22
worden heftig uitvergroot, aangedikt en overdreven. De Volder spoort zijn acteurs aan zo
groot mogelijk te werken.
Het heeft geen zin om het leven en de werkelijkheid te imiteren. Dat kan je buiten
theater al genoeg zien. Nee, het is veel interessanter om in het theater van die gewone
dingen te vertrekken en die momenten te verhevigen, te versterken.67
Eric De Volder is er met zijn Toneelgroep Ceremonia in geslaagd een erg unieke
vormtaal te ontwikkelen, die -naar analogie van het groteske- 'Volderesk' kan worden
genoemd. In wat volgt bespreek ik de verschillende segmenten van die vormtaal, in de
wetenschap dat het geheel zeker niet gelijk is aan de som der delen en dat de kracht van de
stukken van Toneelgroep Ceremonia net schuilt in de combinatie van alle facetten van de
Voldereske, fysieke theatertaal.
67
De Volder in P. Verduyckt, „De warme en koude dingen van het leven‟, in: Muziek en woord mei 2002
23
a. SCHREEUWENDE MASKERS
Maskers zijn van alle tijden en culturen. Ze worden voornamelijk gebruikt tijdens de
'grote momenten' van de kleinmenselijke geschiedenis. Zo zien we ze opduiken wanneer
uitdrukking wordt gegeven aan extreme emoties. Carnaval, het feest van het volkse geluk, is
ondenkbaar zonder de vermommingen van het masker. Die vermommingen zorgen er
namelijk voor dat de feestvierders zichzelf kunnen overstijgen. In een andere hoedanigheid
verliezen ze de band met hun concrete, dagdagelijkse leven en slagen er zo in uitdrukking te
geven aan diepmenselijke, 'grote' emoties en verhalen.
Niet alleen de overgang naar een andere hoedanigheid, maar ook de overgang naar een
andere wereld kan door het masker worden bewerkstelligd. Het dodenmasker komt in deze
context voor als een soort tegenpool van het carnavalsmasker.
Door die overstijgende functie is het masker steeds erg nauw verbonden geweest met
de theatergeschiedenis. Dankzij het masker slaagt een acteur erin een personage, een 'ander' te
worden. “Het masker maakt het mogelijk dat een ander wezen spreekt en handelt via de
acteur.”68
Het is niet mijn bedoeling om in wat volgt een volledig overzicht te geven van het
gebruik van het masker doorheen de theatergeschiedenis. Wel vind ik het belangrijk te wijzen
op een aantal cruciale momenten waarbij het masker op de planken aan bod kwam om zo
enkele uiteenlopende functies van het masker aan te geven.
In het Oude Griekenland droegen alle spelers een masker. Het Griekse masker bedekte
het volledige hoofd. Het leidde de acteur weg van zijn eigen persoonlijkheid en sloot aan bij
de theatrale acteerstijl. Tijdens de Hellenistische tijd kende het masker een evolutie naar
“meer genuanceerde uitdrukkingen”69
, maar het bleef nog steeds een medium om de scheiding
tussen acteur en personage te realiseren.
In het Romeinse theater werd het dragen van een masker beperkt tot de komische
rollen. Een acteur kon zich zo -net als in het Griekse theater- verliezen in zijn rol, maar zijn
personage werd bovendien uitvergroot tot komische, karikaturale proporties. Naast de
overstijgende functie kan het masker in het theater dus ook een vergrotende functie vervullen.
Deze functies vinden we terug in het zestiende-eeuwse Italiaanse volkstheater. De
commedia dell' arte maakte gebruik van halfmaskers om welomlijnde types neer te zetten. Die
68
De Vos 2003: 22 69
De Vos 2003: 22
24
types (ook „maskers‟ genoemd) waren een grote steun in een theater dat grotendeels
gebaseerd was op improvisatie en zorgden bovendien voor een uitvergroting van de dagelijkse
realiteit.
In tegenstelling tot de Griekse spelers werd van de Italianen slechts de helft van het
gezicht bedekt. In de commedia dell' arte ging het namelijk in de eerste plaats om het spel en
de bekwaamheid van de acteur. De theatrale, declamerende acteerstijl uit de Griekse Oudheid
werd hier vervangen door “een enorme virtuositeit, soepelheid én schranderheid van geest.”70
Niet zozeer psychologie als wel beweging en behendigheid stonden in dit speelse theater
centraal. Enerzijds realiseerde het masker karikaturale types maar anderzijds zette het de
speler ertoe aan zijn hele lichaam te gebruiken.
Het is precies omwille van deze laatste functie dat het gebruik van maskers in de
theaterpedagogie van Jacques Copeau, Etienne Decroux en Jacques Lecoq werd opgenomen.
Jacques Copeau beperkte zich op zijn zoektocht naar dramatische authenticiteit tot het gebruik
van het onexpressieve masker als pedagogisch instrument. Het masker zorgt er immers voor
dat de acteur niet alleen met zijn stem, maar ook met zijn lichaam spreekt en heeft in die zin
een bevrijdende werking. Dankzij het masker slagen acteurs erin remmingen te verliezen en
grenzen te overstijgen. Herman Verbeeck wijst in zijn boek over de fysieke acteur op de
paradoxale vaststelling dat ons lichaam zich blootgeeft als het gemaskerd is: “Het masker
openbaart en verwerpt leugens.”71
Door het gezicht van de acteur in een onexpressief masker te hullen, wordt een
naturalistische, psychologische acteerstijl voorkomen. “De essentie van de expressie komt op
de kern van het lichaam te liggen, de romp, in plaats van op de extremiteiten, namelijk de
armen, de handen en het gezicht.”72
(Verbeeck 2004: 99) Bovendien worden schaamte en
schroom makkelijker overwonnen, wat leidt tot een expressievere spelvorm.
Jacques Lecoq werkte Copeau‟s onexpressieve masker uit tot 'het neutrale masker'.
Net als bij Copeau werd het masker in de Ecole Jacques Lecoq ingezet als theaterpedagogisch
middel.
Het masker verdraagt geen introvert en psychologisch spel, maar vraagt frontaal,
direct spel. Het accent komt op het hele lichaam te liggen en het vereist van de acteur
alertheid, lichamelijke présence en fysieke expressie. Met een masker kan men niet
spreken als in het dagelijkse leven, het vereist transformatie van de stem, van de toon,
70
De Vos 2003: 59 71
Verbeeck 2004: 99 72
Verbeeck 2004: 99
25
van de zin en van de tekst. Het spelen met een masker verandert de acteur tegelijk naar
binnen en naar buiten.73
Eric De Volder gebruikt geen maskers in de strikte zin van het woord. Wel is de
schmink op de gezichten van zijn acteurs in zulke dikke lagen aangebracht dat we kunnen
spreken van gegrimeerde maskers. Forse grime is ongetwijfeld het meest opvallende kenmerk
van de „Voldereske‟ theatertaal. Ze toont aan dat de theatermaker een beeldende achtergrond
heeft. De geschminkte personages lijken als het ware weggelopen uit werken van Ensor,
Magritte, Delvaux of Bosch. Bovendien is de invloed van het fauvisme zichtbaar in het
gebruik van felle, onvermengde –soms botsende– kleuren en in het aanbrengen van dikke,
zwarte contourlijnen.
Voor een beeldend kunstenaar is kleur natuurlijk van cruciaal belang:
Met kleur probeer ik een stuk te vertellen waar ik geen woorden voor nodig heb.
Soberheid, efficiency. De kleur van de vloer, van een hemd, maar ook van de schmink
vertellen hun verhaal.74
De grime spreekt. De geschminkte gezichten vertellen een verhaal.
Niet alles is vatbaar in taal. Daar waar de taal stokt en tekortschiet nemen beelden (en
klanken) het in het theateruniversum van De Volder over. Door hun gegrimeerde gezichten te
vertrekken tot 'muilen' slagen de acteurs erin zonder woorden heel wat te vertellen. Ze leggen
hun ziel bloot en zweten datgene wat ze niet onder woorden kunnen brengen uit in de kleuren
en lijnen van de schmink op hun gezicht75
. Vegen en contouren zijn niet zonder betekenis
aangebracht. Elke lijn geeft een emotie weer, elke kleur is een onderdeel van een “complex en
diep gelaagd intern proces”76
. Dramaturge Ellen Stynen spreekt in de persmap van Zijde Daar
van „een woordeloze kreet‟.
De gevoelens spatten letterlijk naar buiten op hun gezichten. Iemand barst in tranen, in
lachen, in woede of in ontroering uit van binnen en dat zie je ook gebeuren in de
vormen en kleuren op zijn gezicht.77
Door hun extreme expressiviteit kunnen we spreken van „schreeuwende maskers‟.
Deze komen stapsgewijs tot stand. Acteurs vertrekken meestal vanuit een voorbeeld
(vaak een oude afbeelding of een foto, gekocht op de rommelmarkt). Tijdens repetities en
sessies groeien de grimassen, ze gaan een eigen leven leiden. Geleidelijk aan wordt zo een
73
Verbeeck 2004: 217 74
De Volder 1995: 132-133 75
Stynen 2002: 4 76
Decreus 2006: 220 77
De Volder in J. Aerts, „Vader die is dood‟, in: Podium 29 november 2000
26
personage „geboren‟. Dat is de werkwijze van Toneelgroep Ceremonia: met materiaal op de
vloer stappen, improviseren, uitproberen, groeien.
Nog geen enkel stuk is vanuit een kant-en-klare tekstbrochure ontstaan. Het is een
totaal creatieproces waar iedereen bij betrokken is en dat over en weer gaat van spelers
naar componist, regisseur , schrijver.78
De voorstellingen worden steeds opgebouwd vanuit verschillende impulsen, die zowel
van de regisseur-schrijver als van de acteurs komen. Er wordt erg veel belang gehecht aan de
inbreng van de acteurs. Een voorstelling van Toneelgroep Ceremonia ontstaat steeds op basis
van een unieke wisselwerking tussen vloer en schrijftafel. Het eerste waar de acteurs naar op
zoek gaan zijn de personagestructuren.
Eens die fysieke structuur er is en de speler met de stem van het personage kan
spreken, is een belangrijke stap gedaan. Vanaf dan kan dat personage op een bijna
onafhankelijke manier spreken, redeneren, fantaseren, waardoor er origineel nieuw
materiaal ontstaat vanuit zijn denkbeeldige gedachtewereld.79
Op die manier komen personages dus steeds tot stand vóór het script. Dat heeft als
gevolg dat de acteurs niet zozeer werken aan de belichaming van psychologisch uitgewerkte
persoonlijkheden, maar eerder gestalte geven aan archetypische figuren. De ontwikkeling van
een verhaal en de algehele sfeer van een voorstelling zijn voor De Volder belangrijker dan de
uitwerking van de individuele psychologie.
Toch vervallen de acteurs niet in banale platitudes. De archetypen die ze neerzetten
zijn immers niet zozeer goedkope, lachwekkende karikaturen als wel representaties van wat
diep in de menselijke ziel leeft. Ze geven uitdrukking aan diepmenselijke oerimpulsen.
De extravagante grime valt weliswaar niet bij iedereen in de smaak. Zo doen de fors
gegrimeerde acteurs volgens Wim Smets denken aan Slipknot zonder energie80
en ook de naar
eigen zeggen 'nuchtere noorderling' Marian Buijs kan de als monsterlijke clowns geschminkte
acteurs81
niet appreciëren.
Over smaken valt natuurlijk niet te discussiëren. Toch willen we hier voorzichtig
poneren dat beide recensenten waarschijnlijk geen rekening hielden met de notie 'ethische
78
De Volder in A. De Waele, „De kracht van kruimels‟ in: Knack 15 mei 2002 79
De Volder in J. Aerts, „Een bom van passie‟, in: De Tijd 11 december 2002 80
W. Smets, „Zwarte vogels in de bomen‟, in: Focus Knack 29 mei 2002 81
M. Buijs, „Vlaams geroddel en gesjoemel om geld, in: De Volkskrant 24 september 2001
27
vervreemding'82
in hun kritiek. De kracht van het gegrimeerde masker schuilt immers in de
heftige uitvergroting die toelaat de alledaagse anekdotiek te overstijgen. De tegennatuurlijke
grime ontlokt een andere manier van kijken bij het publiek. Een manier van kijken die moet
leiden tot een sociaal, maatschappelijk en ethisch bewustzijn. De Volder stuurt ons –in
tegenstelling tot wat Buijs beweert– niet zomaar diep het bos in, hij dwingt ons tot een andere
blik op wat zich in onze directe omgeving afspeelt.
De zware grimering kadert in de traditie van het groteske. De gezichten worden 'larger
than life' en de acteurs worden door Eric De Volder vaak aangespoord om zo groot en zo
heftig mogelijk te werken. De vertekende gezichten doen erg bevreemdend aan en dwingen de
toeschouwer tot een andere blik op de werkelijkheid. Maar anderzijds zijn de personages op
een bepaalde manier toch erg herkenbaar, wat leidt tot “een spanning tussen de gemaskeerde,
groteske figuren enerzijds en het ervaren van levensechtheid aan de andere kant”83
. We
herkennen archetypische menselijke figuren in de grotesk verwrongen 'muilen'.
Het groteske lichaam is een grensoverschrijdend lichaam. Het wordt gekenmerkt door
“overdrijving van dié kenmerken waarin het lichaam zijn eigen grenzen overschrijdt”84
. Het is
een open lichaam.
Ook in het werk van De Volder vinden we die aandacht voor lichamelijke grenzen
terug. Zo tast de grime de grenzen van het gezicht van de acteur af. Sommige gelaatstrekken
of delen van het aangezicht worden uitvergroot of verkleind, wat bijvoorbeeld kan leiden tot
erg dikke neuzen (Vadria) of kleine, scheefgetrokken mondjes (De Damen). Overigens beeldt
de affiche van Meestersnacht een lichamelijke grensdoorbreking af. De nagellak op de
vingernagels van actrice Ineke Nijssen loopt voor een deel door op haar vingers zodat de
illusie van erg lange, uitgemergelde vingers wordt gewekt.
Grime vervult in het werk van De Volder de overstijgende functie die het masker
doorheen de theatergeschiedenis heeft vervuld. De zwaar aangebrachte schmink laat toe dat
de acteur zich verliest in zijn personage. Dit wegcijferen van het „ik‟ door middel van een
masker kan enerzijds een erg negatieve connotatie krijgen, want “wie voortdurend met een
82
Zie p. 81 83
De Volder in J. Aerts, „Vader die is dood‟, in: Podium, 29 november 2000 84
van Buuren, 1982: 21
28
masker rondloopt, moet zich wel heel eenzaam voelen”85
. Aan de andere kant krijgt de
metamorfose in de werkwijze van De Volder een positieve betekenis toebedeeld.
Zoals reeds vermeld, bouwen acteurs vanuit personagestructuren aan de
voorstellingen. Het is dan ook belangrijk dat ze tijdens sessies en repetities in de huid van hun
personage proberen te kruipen.
Dit overgangsproces (van acteur naar personage) werd tijdens Tussen de Soep en de
Patatten door de eerstejaarsstudenten van de Studio Herman Teirlinck op een treffende
manier in beeld gebracht.
Een kwartier lang laten acteurs en actrices zien hoe ze een personage worden. Rechts
van een rij lege kerkstoelen stappen ze één voor één op een groot wijwatervat af. In
plaats van zich met wijwater te bekruisen, als een vorm van zuivering, smeren ze zich
wit in met een doekje. Vanaf nu worden ze opgenomen in een fictieve realiteit.86
Fred Six ziet in deze voorstelling “een mooie metafoor voor de verdichte dualiteit van
doen en doen alsof, van realiteit en theater”87
.
Daarnaast dwingt de grime de acteurs ook tot een fysiek spel. Net als bij Copeau,
Decroux en Lecoq worden de acteurs van De Volder ertoe aangezet met hun hele lichaam te
spreken.
Bovendien vervult de 'Voldereske' grime een functie die tot hier toe nog niet aan bod
is gekomen: het is een middel om oerimpulsen naar boven te brengen. De acteurs van
Toneelgroep Ceremonia zijn op zoek naar de primitieve oermens, die nog niet gevernist of
beschaafd is door de keurslijven van de maatschappij. Ook Fred Six vergelijkt de Ceremonia-
acteurs in zijn artikel met “deelnemers aan een primitieve ritus”88
.
Ter afronding laat ik actrice Ineke Nijssen aan het woord. Ik heb ervoor gekozen deze
passage intergraal op te nemen omdat het een mooie synthese vormt van wat in dit stuk over
de grime aan bod kwam.
85
De Volder 1996: 24 86
F. Six: „De Volder ritualiseert het verhaal van de condition humaine‟, in: Documenta jg. 23, nr. 4, p.402-409 87
idem 88
F. Six: „De Volder ritualiseert het verhaal van de condition humaine‟, in: Documenta jg. 23, nr. 4, p.402-409
29
Niet alleen de inhoud en de vorm groeien langzaamaan, ook de personages en de
bijbehorende grime. De benadering is heel plastisch en het resultaat expressief, zelfs
grotesk. Hoewel dat groteske ook in het gewone leven al aanwezig is. Dit is een
uitvergroting. Ze zeggen wel eens: het gezicht van de mens is getekend door het leven.
Het is of er iets uit de ziel van de personages openbarst en zich in een constellatie van
kleuren en vormen uit. Het is de essentie van dat personage die op het gezicht
verschijnt.
Zo‟n masker kan intuïtief ontstaan. Soms baseren we ons op een voorbeeld. Het stuk
dat we nu maken (Zwarte Vogels in De Bomen, kwd), gaat over boeren en over
familiebanden. Ik speel de oudste dochter van een boerengezin. Ze is ongetrouwd
gebleven, verbitterd, aan het einde van haar Latijn. Ze zit vastgeroest op haar oude
onderkomen erf. Voor de grime heb ik me gebaseerd op een foto uit de krant. Het was
een beeld van een oude Papoea-vrouw die rouwde over de dood van een plaatselijke
leider. Ze had haar gezicht volgens de traditie met witte klei ingesmeerd, maar door
het wenen was die helemaal uitgelopen. Een prachtige foto, die me meteen trof.
Ondertussen heeft mijn grime niets meer met die ene vrouw te maken. Tijdens de
repetities gaat het nieuwe gezicht een eigen leven leiden. Je probeert van alles uit. Hoe
werkt het masker op je eigen gezicht? Hoe zit het met het samenspel tussen de
schmink en je eigen gezichtuitdrukkingen? Wat zegt het over je personage? Klopt de
grime met het kostuum, de stem, de manier van bewegen? In het begin krijg je
verschillende versies. Uiteindelijk blijft er één over.
Dit is geen klassiek, maar een levend masker. Nu speelt mijn eigen gezicht mee, het
geeft vorm aan het masker. Voor mij is het een vanzelfsprekend onderdeel van het
personage, even wezenlijk als het kostuum of de manier waarop je praat en beweegt.
Het voelt ook niet extreem aan. Van het publiek hoor ik hetzelfde. Sommige
toeschouwers zeggen: „Ik ken zo‟n mens‟, of „Dat is precies mijn tante.‟ De
personages hebben dus verschillende dimensies, het worden geen platte archetypes.89
89
I. Nijssen in Standaard Maganzine, 8 februari 2002
30
b. LICHAMELIJKHEID EN FYSIEK THEATER.
“Never before has the body been so emphatically present as today”90
(Luk Van den Dries)
In 1921 riep Vsevolod Meyerhold zijn 'Theater-Oktober' uit, “een term die naar
analogie met de Oktoberrevolutie de revolutie in het theater moest aankondigen”91
. Centraal
in dat nieuwe, revolutionaire theater stond “de studie van de mechanieken van het leven; van
een menselijk wezen en van een menselijk lichaam, beschouwd als een functionele menselijke
machine”92
. Meyerhold was niet langer geïnteresseerd in een naturalistische, inlevende
acteerkunst. Hij streefde naar een acteerkunst waarin het lichaam van de acteur en zijn
beweging centraal stonden. Dat wil niet zeggen dat hij hersenloze, levende poppen ten tonele
wilde voeren. Naast de aandacht voor het lichaam, hechtte Meyerhold veel belang aan de
intellectuele betrokkenheid van de acteur.
Training! Training! Maar als het een training is die alleen maar het lichaam traint en
niet het hoofd, dank u wel! Ik heb geen acteurs nodig die goed kunnen bewegen maar
niet kunnen denken.93
In zijn lezing De acteur van de toekomst en de biomechanica duidde hij de formule
van de acteur als volgt aan:
N=A1+A2. N is de acteur, A1 is de constructeur, hij die ontwerpt en het bevel geeft tot
realisatie van het ontwerp, A2 is het lichaam van de acteur, de vertolker die de
instructie van de constructeur uitvoert. De acteur moet zijn materiaal, dat wil zeggen
zijn eigen lichaam, zodanig oefenen dat hij in staat is de bevelen die hij van buiten
ontvangt (van de acteur of van de regisseur) vlug te realiseren.94
Meyerhold wilde de grenzen van het lichaam verkennen en de lichamelijke
mogelijkheden aftasten en uitbuiten. Vandaar dat hij zich in ruime mate liet beïnvloeden door
de commedia dell'arte.
Wat Meyerhold erin aantrok was de fysieke vaardigheid van de acteur, zijn
bewegingskwaliteiten, het niet-realistische en niet-psychologische maar gestileerde
90
Van den Dries, e.a. [edit.], Bodycheck: Relocating the Body in Contemporary Performing Art, Amsterdam
2002 91
Verbeeck 2004: 50 92
Verbeeck 2004: 55 93
Verbeeck 2004: 68 94
Meyerhold, Ecrits sur le théâtre in: Verbeeck 2004 : 55
31
archetypische spel, de collectieve creatie, de dynamiek, de spelvreugde, de
theatraliteit, de directe relatie met het publiek en het simpele decorloze plankier.95
Voor Meyerhold was beweging “de essentie van het theater, zijn belangrijkste en
krachtigste expressiemiddel”96
en “de specifieke taal van de acteur en van het theater”97
.
In 1905 kreeg Meyerhold van Constantin Stanislavski de leiding over een
Studioafdeling aan het Moskouse Kunsttheater toegewezen. Deze 'Michelangelo van het
theater'98
is zonder twijfel één van de belangrijkste theoretici van het moderne toneel. Hij
schreef verschillende theoretische werken, waaronder My Life in Art, An Actor Prepares,
Building a Character en Creating a Role, en ontwikkelde een geheel eigen 'Stanislavski-
methode'.
Die methode streeft naar een inlevende, realistische acteerkunst. De acteur moet
volgens Stanislavski via een 'magische indien' waarachtig geloven in de theaterrealiteit. Na
een geestelijke voorbereiding stapt de acteur met zijn eigen emotionele, psychologische
achtergrond de vloer op. Voor het vertolken van een bepaalde emotie zal de acteur dus putten
uit zijn eigen emotionele geheugen. Een goed acteur moet zijn 'state of mind' kunnen
veranderen. “Daarom zocht Stanislavski naar de creatieve toestand van de geest”99
. Een
Stanislavskiaans acteur speelt geen personage; hij wordt een personage.
Dat botste met de artistieke ideeën van Meyerhold en de twee Russische theatermakers
kwamen lijnrecht tegenover elkaar te staan. Het spel moest voor Meyerhold verder reiken dan
een passieve, mimetische reflectie. Verbeeck wijst er echter op dat Stanislavski in de laatste
tien jaren van zijn leven ontdekte “dat emoties niet afhankelijk zijn van onze wil en dat het
bijgevolg problematisch is om een acteermethode te bouwen op de techniek van de
emotionele herinnering”100
. “Zo kwam Stanislavski tot zijn „methode van de fysieke
acties‟”101
, die de meest uiteenlopende theorieën over acteren zou inspireren102
.
Acteren is voor Eric De Volder vooral bewegen103
. Hij laat een psychologisch-
inlevend acteren achterwege en streeft -net als Vsevolod Meyerhold- naar een vorm van
dramatische beweging waarin de fysieke uitdrukkingskracht van de acteur centraal staat.
95
Verbeeck 2004: 39 96
Verbeeck 2004: 44 97
Verbeeck 2004: 83 98
Zo noemde Meyerhold hem. 99
De Vos 2005: 58 100
Verbeeck 2004: 21 101
idem 102
idem 103
L. Van den Dries, „De kracht van biotopen‟, Uitgave ter gelegenheid van Het Theaterfestival 2001
32
Ook de Poolse theatermaker Jerzy Grotowski streefde een theater na waarin de fysieke
acteur centraal stond. Hij wilde een “ontbloot acteur in een arm theater”104
tonen. Een
Grotowskiaans acteur moet zichzelf kunnen verliezen, hij moet zichzelf durven blootgeven en
zichzelf durven bevrijden van persoonlijke weerstanden en obstakels105
. Acteren is voor Jerzy
Grotowski een kunst van de bevrijding. Zijn acteurs moeten schaamte- en gênegevoelens van
zich afschudden, maar ook proberen los te komen van hun 'sociaal-discursief lichaam' (social-
discursive body), dat gemarkeerd is door gender, klasse en ras106
. In de modernistische optiek
van Grotowski, Antonin Artaud en Peter Brook is een mens in staat de grenzen van zijn
lichaam te overstijgen door collectief ritueel en theater107
.
Deze opvatting werd echter bekritiseerd vanuit postmoderne hoek. Voor een
postmodernist is een menselijk lichaam namelijk onontkoombaar “een culturele en
ideologische biotoop”108
.
Op die manier ontstaat een interessant spanningsveld tussen de beperkingen van het
lichaam enerzijds en het aftasten van lichamelijke grenzen en mogelijkheden anderzijds. Een
acteur moest voor Grotowski zijn lichaam perfect beheersen “om op die manier pijlsnel op
innerlijke impulsen te kunnen reageren, zonder dat er eerst gedachten door zijn hoofd flitsen
die elke spontaneïteit in de weg zouden staan”109
. Dit geldt ongetwijfeld ook voor een
Volderiaans acteur.
Publicaties als Bodycheck: Relocating the Body in Contemporary Performing Art en
het in dit hoofdstuk al verschillende keren aangehaalde werk van Herman Verbeeck tonen
duidelijk een nieuwe tendens in de hedendaagse (theater)kunst aan: het toenemende belang
van het lichaam. Deze tendens is zichtbaar in de beeldende kunsten, maar komt het meest
frappant tot uiting in performatieve kunsten. Het is zoals Luk Van den Dries stelt: nooit
tevoren was het lichaam zo prominent aanwezig als vandaag.
Ook in het theater van De Volder staat het lichaam van zijn acteurs centraal. “Het
lichaam van de acteur, zijn fysieke aanwezigheid, zijn fysieke uitdrukkingskracht en zijn
104
Verbeeck 2004: 178 105
Verbeeck 2004: 184 106
Van den Dries, e.a. [edit.], Bodycheck: Relocating the Body in Contemporary Performing Art, Amsterdam
2002 107
Van den Dries 2002: 71 108
Van den Dries 2002: 72 109
Verbeeck 2004: 114
33
bewegingskwaliteiten110
“, -kortom, de uiterlijke personagestructuren- zijn voor De Volder
belangrijker dan de weergave van de psychologie.
Ik houd me niet bezig met het denken van de speler. Ik werk met de gevolgen van zijn
denken op zijn personage. Ik wil dat het personage zo snel mogelijk doet wat het
kan.111
Die personagestructuren, waarvan de motoriek een groot deel uitmaakt, komen dan
ook -net als de grime- tot stand vóór de tekst. In de aanloop naar een voorstelling gaat elke
acteur intensief op zoek naar een passende lichaamstaal voor zijn of haar personage.
Vertrekkend vanuit een foto, een schilderij of een figuur uit de herinnering van de spelers
ontstaat zo voor elk personage een fysiek patroon.
De personages staan er eerder dan de voorstelling. Maar dat moet je heel fysiek zien:
hij heeft niet meteen een karakter, maar we bedenken wel meteen hoe hij zou kunnen
praten, kijken en bewegen.112
Vanuit improvisaties en sessies gebaseerd op die fysieke personages ontstaat dan
geleidelijk aan een verhaal, een tekst, een voorstelling.
Daar grote aandacht uitgaat naar de bewegingen van zijn personages, werd het werk
van De Volder in de pers geregeld vergeleken met dans of choreografische bewegingen. Toch
mag dramatische beweging niet zonder meer gelijk worden gesteld aan dans.
Beweging wordt [...] geen dans omdat ze gestileerd wordt. Van een acteur die zijn taal
stileert -met andere woorden de acteur die in verzen spreekt: Shakespeare, Molière,
Brecht en vele anderen- zegt men niet dat hij zingt. Men blijft zeggen dat hij spreekt.
Zoals gestileerd spreken geen zang is, is gestileerd bewegen geen dans.113
Het dansende lichaam is een esthetisch object. Het lichaam dat dramatisch beweegt,
daarentegen, is in de eerste plaats een betekenisoverdrager. De speler beweegt in een
Volderiaanse voorstelling als een penseel over de vloer114
. Een volledige beheersing van hun
lichaam laat toe dat de acteurs levende sculpturen worden.
110
Verbeeck 2004: 9 111
De Volder in F. Six, „Zot geweld zindert door voorstellingen Eric De Volder‟, in: De Standaard 2 september
1995 112
Johan Knuts in D. Laning, „Een broekske vol sappig theater‟, in: De Zwolse Courant 8 maart 2000 113
Verbeeck 2004: 10 114
Beeld ontleend aan E. Stynen in: Decreus en Stynen 2006: 145
34
Regent en Regentes opent met wat Marijn van der Jagt “een bizarre Christusdans”115
noemt. Acteur Hendrik-Hein van Doorn tast -als een getormenteerde Christusfiguur- de
mogelijkheden van zijn lichaam af. Als een lenige balletdanser geeft hij gestalte aan de
christuswaan van zijn personage Albeir Beirendonk.
De twee actrices uit Achter 't eten, Ineke Nijssen en Marijke Pinoy, maken optimaal
gebruik van hun stem om gestalte te geven aan een groot aantal personages. “Je ziet bij wijze
van spreken de halve stad passeren”116
. Daarnaast wordt voor dat groot aantal personages ook
een eigen bewegingspatroon uitgewerkt. Zo zal Marijke Pinoy in de hoedanigheid van
politiecommissaris op een heel andere manier stappen en bewegen dan in de hoedanigheid
van dochter Gerda. Haar strakke „commissarisstapje‟ heeft overigens veel weg van het op
Adolf Hitler geënte stapje van John Cleese in Fawlty Towers.
Johan Knuts, één van de 'gasten' van de eerste generatie, werkt al jaren samen met Eric
De Volder. Hij heeft zich de Volderiaanse bewegingstaal dus al geheel eigen kunnen maken.
De sleutel tot Knuts' uitmuntende beeldende kracht is volgens Geert Sels “een uiterst
beheerste lichaamstaal, een persoonlijke dictie die wat sleept, haar eigen pauzes legt en haar
specifieke intonaties kent”117
.
Maar ook Hendrik-Hein van Doorn, die een tijd later de „Ceremonia-familie‟ kwam
vervoegen, toont zich een knap Grotowskiaans acteur. Hij beheerst zijn lichaam perfect en is
zijn fysieke mogelijkheden blijven verruimen. Opmerkelijk is dat Van Doorn enigszins
toevallig de toneelgroep is ingerold.
…het is allemaal begonnen in 1993, tijdens de Gentse Feesten bij de
voorstellingenreeks Soep op de zolder in Oudburg. Mijn moeder deed toen de kassa,
en toen ze enkele dagen ziek was, heb ik haar vervangen. De sfeer daar sprak mij
enorm aan, en ik heb Eric toen gezegd dat ik ook in de toekomst nog wel wou komen
helpen om de bar of de kassa te doen. Vijf maand later kreeg ik een brief van Eric: of
ik wilde meedoen in Nachtelijk Symposium. Als speler.
Ik had toen ik een jaar of twaalf was onder leiding van Herwig en Kristel Deweerdt bij
Stekelbees in enkele stukken meegespeeld, maar daar hield het bij op. Die eerste keer
bij Eric op de vloer was dan ook niet evident; de aanzet van een personage was
verschrikkelijk moeilijk. Ik heb improviseren nooit vanzelfsprekend gevonden. Ik
weet nog dat ik op een bepaald moment op het punt stond ermee te stoppen. Ik dacht:
als het mij morgen niet lukt, dan zet ik er beter een punt achter.
115
M. van der Jagt, „Dansend Christusbeeld bemint Vlaamse verloofde bij De Volder‟, in: De Volkskrant 12
januari 2001 116
De Volder in J. Aerts, „Oude veten‟, in: De Tijd 28 mei 2003 117
G. Sels, „De Volder met lichte toets het trauma in‟, in: De Standaard 8 juni 2000
35
In die periode had ik niet meteen nieuwe vooruitzichten. Maar na Nachtelijk
Symposium wist ik eindelijk in welke richting ik verder wilde. Eva Bal had mij bij Eric
zien spelen, en ze vroeg mij om mee te werken aan een productie bij het Speelteater.
Ik heb daar uiteindelijk in drie voorstellingen gespeeld, en vervolgens heb ik
meegespeeld in Gruis van Eric, in Het Salon van het NTG. Maar het is pas vanaf
Dolmen dat mijn trein echt in gang geschoten is, en vanaf toen heb ik in zo goed als
alle producties van Eric meegespeeld.118
Ter gelegenheid van zijn tiende productie bij Toneelgroep Ceremonia kreeg Hein van
Doorn van De Volder “een speciaal voor hem geschreven monoloog”119
cadeau. Het
nijlpaard, dat op 28 november 2003 op de zolder van de Volder in première ging, kan gelden
als het summum van van Doorns lichamelijke theatertaal. Hij demonstreert zijn fysieke
kunnen en bewijst dat zijn lichaam een erg “grote elasticiteit”120
bezit.
Met een buitengewone controle over zijn lichaam kan hij zijn gestalte modelleren als
was het een extern gebruiksvoorwerp.121
Net als het tot grimassen getrokken, gegrimeerde gelaat wordt het hele lichaam door
de acteurs ingezet als een instrument om emoties weer te geven. “Het lichaam is het
bouwmateriaal van de voorstelling”122
. Het wordt verwrongen en verdraaid. Acteurs manken
en slepen of trekken zich voort op scène. Hun onmenselijke, onnatuurlijke bewegingen
worden bovendien uitvergroot door de bijzondere kledij. Ze proberen hun rol namelijk kracht
bij te zetten door middel van groteske kleren, die bepaalde lichamelijke trekken in de verf
zetten.
De personages die door de Ceremonia-acteurs worden neergezet zijn niet diepgaand
psychologisch onderbouwd, maar dat betekent geenszins dat ze verglijden in banale
karikaturen. Evenmin worden Craigiaanse 'Über-Marionetten' ten tonele gevoerd. De acteur
staat bij De Volder nooit zonder meer ten dienste van de artistieke opvattingen van een
autoritaire, allesoverheersende regisseur. De persoonlijke inbreng van zijn acteurs is
daarentegen erg groot. Zij proberen gestalte te geven aan universele archetypen, die ze op hun
hoogst eigen manier nieuw leven inblazen.
118
H.-H. van Doorn, „10 jaar zottigheid‟, opgetekend door E. Stynen op 12 november 2003, persmap Het
nijlpaard 119
Decreus en Stynen 2006: 25 120
P. Anthonissen, „Nog verder terug dan de wieg‟, in: Artsenkrant 5 december 2003 121
G. Sels, „Nijlpaard in huiskamer‟, in: De Standaard 3 december 2003 122
Stynen 2004: 4
36
Er is een erg dunne lijn tussen wat wij groteske personages noemen, en karikaturen. Er
zullen inderdaad wel toeschouwers zijn die het verschil niet zien, en vinden dat onze
voorstelling een platte klucht is zonder meer. Maar je moet een klik kunnen maken en
verder kijken dan het cliché. Onze personages zijn archetypen. De dokter uit Regent en
regentes is voor mij Den Doktoor met een grote D, een eigennaam; hij staat
representatief voor alle doktoors die er altijd hebben rondgelopen.123
Hoewel De Volder van zijn spelers geen marionetten maakt, heeft hij wel een aantal
keer met poppen gewerkt. Zijn voorliefde voor Tadeusz Kantor bracht hem ongetwijfeld tot
een fascinatie voor de mannequin (of wassen pop) als symbool voor dood, gruwel en afschuw.
Kantor wilde de pop als model gebruiken voor zijn acteurs:
De mannequin moet in mijn theater een model worden, dat de sterke emotie van de
DOOD en van de conditie van de Doden overdraagt. Een model voor de levende
ACTEUR.124
De emotie van de dood zit onmiskenbaar vervat in de groteske, carnavaleske
processiereus die de stervende vader uit Vadria vertegenwoordigt. De eindscène van deze
productie, waarin vader- en moederreus elkaar tegemoet komen, is een mooie illustratie van
de groteske verwevenheid van leven en dood. Voor het reuzenkoppel is de dood geen einde,
maar een nieuw begin125
.
Ook voor zijn bijdrage aan Gand Cru, een organisatie van Onder de Torens, het
informele Gentse theateroverleg126
, deed De Volder een beroep op processiereuzen. Les Trois
Soeurs Têtues zijn drie reuzinnen, geënt op drie personages die actrice Ineke Nijssen neerzette
in Ceremonia-producties: Maria Valckeneers uit Vadria, Sonja Vandersmissen uit
Onwaarschijnlijk normaal eindigend verhaal en Carla Parmentier uit Regent en Regentes.
Tijdens de zesde editie van het Time Festival, Ars moriendi ars vivendi, voerde Toneelgroep
Ceremonia Het Laatste Avondmaal op, een theatrale actie waarin het bijbelse gebeuren herleid
wordt tot een gruwelijke tête-à-tête tussen twee levensgrote poppen. Vier mannelijke en vier
vrouwelijke acteurs manipuleren en „be-zielen‟ respectievelijk een vrouwelijke en een
mannelijke pop. Elke acteur bedient een deel van het poppenlichaam, zodat de pop slechts tot
'leven' kan komen dankzij een uitmuntend samenspel van de spelers. De Volder voert de rol
van zijn acteurs hier terug tot zwijgzame poppenspelers, die het gebeuren sturen en er
bovendien actief aan deelnemen. Verstopt in donkere kleren achter hun marionetten,
123
H.-H. van Doorn, „10 jaar zottigheid‟, opgetekend door E. Stynen op 12 november 2003, persmap Het
nijlpaard 124
T. Kantor, Het circus van de dood, International Theatre and Film Books, Amsterdam 1991, p. 102 125
Decreus en Stynen 2006: 152 126
Decreus en Stynen 2006: 213
37
vertrekken ze hun gegrimeerde gezichten tot groteske 'muilen', die een visuele weergave
worden van de emoties van hun pop. De bezielde acteurs brengen de poppen quasi waarachtig
tot leven. Voor Au Nom du pére, dat als een uitwerking van Het laatste avondmaal moet
worden beschouwd127
, werkte Toneelgroep Ceremonia met gelijksoortige, door Hendrik-Hein
van Doorn ontworpen, poppen. De levensgrote, op de twee hoofdpersonages geënte, poppen,
treden in deze productie op als schimmen uit het onderbewustzijn van de personages.
Net als de opzichtige grimering kadert ook de 'Voldereske' lichaamstaal in de traditie
van het groteske. Het groteske lichaam is een open, onbegrensd lichaam. Het wordt
gekenmerkt door “overdrijving van dié kenmerken waarin het lichaam zijn eigen grenzen
overschrijdt”128
. Die beelden van het open lichaam noemt Michail Bachtin 'the material bodily
principle'129
. De nadruk ligt bijgevolg in de eerste plaats op “de onderste regionen van het
lichaam. Dat verklaart meteen het vaak obscene en vulgaire karakter van het groteske”130
. Die
vulgariteit en 'laagheid' gaan voor Bachtin steevast gepaard met een duidelijk positief
karakter. Uitingen van het open lichaam duiden niet zozeer op verval en decadentie dan wel
op vruchtbaarheid, groei en overvloed131
. Het groteske lichaam is een ambivalent lichaam dat
sterft en tegelijk opnieuw geboren wordt.
Het groteske lichaam is niet gescheiden van de rest van de wereld. Het is geen
gesloten, volledige eenheid; het is onaf, het ontgroeit zichzelf, het overstijgt zijn eigen
grenzen.132
Vaak is de voorstelling van 'the material bodily principle' indirect en fungeert een
ander lichaamsdeel -doorgaans de mond- als substituut133
. Dat vinden we onder meer terug in
de belichaming die acteur Hendrik-Hein Van Doorn in Meestersnacht geeft aan het personage
Raoul. Het voortdurende betasten van lippen en mond met gestrekte vingers laat zien hoe het
personage zijn eigen grenzen onderzoekt en probeert te overstijgen. Het lijkt wel alsof de
beklagenswaardige Raoul via zijn mond uit zijn oude lichaam wil stappen om opnieuw te
worden geboren. De mond is -als substituut voor andere beelden van „the material bodily
lower stratum‟- dan ook “de meest eclatante uitdrukking van het geopende, niet-gesloten
127
zie K. Delrue, „Kinderstemmekes onder de grond‟ in: Documenta jg. 24, nr. 3-4, p. 222-226 128
van Buuren 1982: 21 129
Bachtin 1965: 18 130
Decreus en Stynen 2006: 142 131
Bachtin 1965: 19 132
Bachtin 1965: 26, mijn vertaling 133
van Buuren 1982: 22
38
lichaam. Het is een deur die langs twee kanten toegang geeft tot de diepste geheimen van het
lichaam.”134
Het oeuvre van De Volder is onmiskenbaar doorspekt met groteske beelden van 'the
material bodily principle'.
Zo zit er in Gruis een scène die niet zou misstaan in Rabelais‟ Gargantua en
Pantagruel: Yvette (Veerle Eyckermans) wordt op aanmoediging van haar zus
Yvonne (Gert Portael) door André (Johan Knuts) en Leo (Jan Bijvoet) met een grote
theaterklopper verkracht. „Steekt hem erin, Leo. André? Steekt hem erin, geen
compassie. Snik.‟ Ondanks de wreedheid is het eigenlijk een komische scène. Deze
ambiguïteit is typisch voor het groteske: door de overdrijving is de verkrachting
angstaanjagend, shockerend en grappig tegelijk.135
Lichaamsdelen zoals de ogen zijn voor een grotesk lichaam van minder belang. Zij
geven uitdrukking aan het individuele, op zichzelf staande menselijke leven. Daartegenover
worden lichaamsdelen als de penis, de aars, de mond en de neus -die delen van het lichaam
die wijzen op vruchtbaarheid en groei- extra in de verf gezet. De personages uit Stavros
Doufexis' enscenering van Lysistrata (1982-1983) gaven bijvoorbeeld met hun fel uitvergrote
fallussen frappant gestalte aan het groteske lichaam.
Het individuele, groteske lichaam, dat steeds naar buiten toe gericht is, gaat op in een
universele broederschap, in wat Bachtin noemt 'the people'. Op die manier krijgen beelden
van het 'material bodily lower stratum' betekenis op een kosmisch, universeel niveau.
...it was in the material acts and eliminations of the body -eating, drinking, defecation,
sexual life- that man found and retraced within himself the earth, sea, air, fire, and all
the cosmic matter and its manifestations, and was thus able to assimilate them. Indeed,
the images of the material bodily lower stratum have a prevailingly cosmic
connotation.136
Het afsterven van een individu is in de traditie van het groteske dan ook nooit een
triest gebeuren zonder meer. Sterven gaat daarin hand in hand met opnieuw geboren worden,
vruchtbaarheid en groei. Het besef van de dood relativeert de tragedie van het leven.
Steekt een vat en tapt van ‟t bes-te bier want Pietje mee zijn zeis is hier137
Bovendien heeft die kosmische verbondenheid een sterke bevrijdende en
vereeuwigende werking.
134
Bachtin in van Buuren 1982: 22 135
Decreus en Stynen 2006: 146 136
Bachtin 1965: 336 137
De Volder 2000: 6
39
The victory of the future is ensured by the people‟s immortality. The birth of the new,
of the greater and the better, is as indispensable and as inevitable as the death of the
old. The one is transferred to the other, the better turns the worse into ridicule and kills
it. In the whole of the world and of the people there is no room for fear. For fear can
only enter a part that has been separated from the whole, the dying link torn from the
link that is born. The whole of the people and of the world is triumphantly gay and
fearless.138
Op die manier kan de acteur zichzelf bevrijden van persoonlijke remmingen en
obstakels en in zekere zin de dood overwinnen.
Artistieke creatie is per definitie een ontkenning van de dood.
Daarom is het optimistisch, zelfs wanneer de kunstenaar tragisch is.139
138
Bachtin 1965: 256 139
Tarkovski, geciteerd in „The State of the Union‟ van Guy Cassiers in: Decreus en Stynen 2006: 160
40
c. HET GLOBALE KOSMISCHE KADER140.
“Vanuit het duister kiemt geleidelijk een spelrealiteit
met haar eigen logica,
een kleurrijke binnenwereld,
die onwaarschijnlijk echt én vreemd tegelijk is.
Zoals in een droom.
Zo ontstaat een speldimensie waarin het vertelmateriaal
als het ware op eigen initiatief sprongen maakt in ruimte en tijd,
soms zelfs over de dood heen.”141
Ruimte en tijd zijn ongetwijfeld de voornaamste dimensies van het theater. Theater
gebeurt (tijd) op een bepaalde plaats (ruimte). Bernard Beckerman definieerde theater in zijn
boek Dynamics of Drama als volgt:
Theater occurs when one or more human beings, isolated in time and/ or space,
present themselves to another or others.142
Ruimte en tijd vormen wat Freddy Decreus noemt “het globale kosmische kader
waarin de mens zich moet bewegen”143
, maar daar ze taalgebonden zijn, kunnen ze zichzelf
opheffen.
Dat is voor mij het belangrijkste wat kan gebeuren binnen een voorstelling; ik ga daar
in mijn producties bewust naar op zoek. En we hebben het dan duidelijk niet over een
scenisch-technisch gebeuren, in de zin van changementen, maar over iets veel
fundamentelers; dat je binnen één en dezelfde scène voelt: hier kantelt ruimte; hier
wordt de klok onderuit gehaald.
[…]
Op die momenten, waarvan ik geloof dat ze universeel zijn, herkenbaar over culturen
heen, ontstaat een vreemd soort beroering die mij de essentie van het theater lijkt.144
140
Decreus en Stynen 2006 141
Six in Documenta 407 142
Beckerman, B., Dynamics of Drama, New York, 1979, mijn cursivering 143
Decreus en Stynen 2006 144
De Volder in H. De Vuyst, „Trekken aan de tijd‟, in: Etcetera jg. 13, nr. 49, 1995
41
RUIMTELIJKE ASPECTEN.
Sinds de stichting van Toneelgroep Ceremonia in 1992, woont, werkt en speelt Eric de
Volder op zijn gezellige theaterzolder in Oudburg. Hoewel de première van de allereerste
Ceremonia-productie, Kom Terug, werd gespeeld in het Nieuwpoorttheater, werden de
toeschouwers voor de overige Kom Terug-voorstellingen -net als voor onder meer de
voorstellingen van Soep (1993), Kamer en de man (1994) en Dolmen (1998)- uitgenodigd in
zaal KIM (Kunst is Modder, Oudburg 26).
De intimiteit van die Gentse theaterzolder sluit aan bij de wens van de Volder om het
theatrale gebeuren -in navolging van Grotowski- zoveel mogelijk op de toeschouwers te
betrekken. Die betrokkenheid en nabijheid zijn volgens Grotowski karakteristiek voor het
theater.
There is only one element of which film and television cannot rob the theatre: the
closeness of the living organism. Because of this, each challenge from the actor, each
of his magical acts (which the audience is incapable of reproducing) becomes
something great, something extraordinary, something close to ecstasy. It is therefore
necessary to abolish the distance between actor and audience by eliminating the stage,
removing all frontiers. Let the most drastic scenes happen face to face with the
spectator so that he is within arm‟s reach of the actor, can feel his breathing and smell
the perspiration. This implies the necessity for a chamber theatre. 145
De eerste Ceremonia-producties werden opgevoerd als 'zolderkamertheater', maar al
snel moest de capaciteit van het aantal toeschouwers worden vergroot. Op die manier kwam
De Volder in het Nieuwpoorttheater terecht, een zwarte-doos-theater, waarin de grens tussen
toeschouwers en spelers minder scherp is afgebakend dan in een traditioneel 'picture-frame
theater'. Sinds 2005 heeft Toneelgroep Ceremonia al eens een grote kijkkasttheaterzaal zoals
de Gentse Vooruit, de Antwerpse Bourla of de Brusselse KVS aangedaan, maar het mag
duidelijk wezen dat het theater van De Volder het best tot zijn recht komt in een kleinere zaal
waar de toeschouwer met zijn neus op het spel wordt gedrukt.
In 2003 keerde Toneelgroep Ceremonia nog een keer terug naar eigen huis: Het
nijlpaard “ging in première tussen de pilaren van zaal KIM”146
.
Net als dat van Adolphe Appia en dat van Edward Gordon Craig zal het bühnebeeld
van De Volder niet zozeer realistisch, naturalistisch representeren dan wel suggestief
evoceren. De toeschouwer wordt aangezet tot een actieve blik. Het sobere decor waarin de
145
Grotowski 1991: 41 146
Decreus en Stynen 2006: 25
42
Ceremonia-voorstellingen plaatsvinden is een voortzetting van de kale ruimte van Copeau,
van het arme theater van Grotowski, van de lege ruimte van Brook. Vaak is het Voldereske
scènebeeld, op één attribuut of decorstuk na, leeg.
Ik denk vanuit een kleurvlak met daarop één object: de ijskast uit het Symposium, een
rij tafels, de muur van Achiel de Baere, het achterblok van Patrick.147
Dat lijstje kan worden aangevuld met de boterham met kaas uit Onwaarschijnlijk
normaal eindigend verhaal, de kist uit Brand en de troon van de moederfiguur uit
Meestersnacht.
Die eenvoudige decors nodigen de toeschouwer uit tot een kritische reflectie en zetten
hem aan tot eigen interpretatie. De uit kleurloze planken getimmerde schutting uit Achiel de
Baere blijkt bijvoorbeeld een metafoor te zijn voor de muur die Achiel scheidt van het
geluk148
. De mozaïek van ongelijksoortige tafelbladen, waarop Zijde Daar wordt gespeeld,
duidt dan weer op de heterogeniteit van de personages.
Pijnlijk ironisch wordt het in Nachtelijk Symposium waarbij de enige afgebeelde,
gerepresenteerde ruimteaanduiding -een ronkende koelkast- het ontbreken van ademruimte
suggereert.
ADRIENNE
uw Pa heeft er mij van onder tot boven
op natgepist, kapotgeslegen ,volgepoept en ondergespogen
op zijne schone zetel.
REMI
dat is toch zonde hé Marcel.
ja dat vind ik nu zonde
zo een schone zetel.
we zijn nog meegeweest hé Marcel
als ge hem gekocht hebt
weet ge dat nog Ma
ja een schone zaak hé
òòk ja
en waar slaapt ge nu Ma?
bij hem of … nee … há dáár!
op de grond naast de frigo
ja allez zeker hé.
ADRIENNE
ja op de grond naast de frigo op de grond
REMI
ha ja ik zie het hier zo hé Ma ja.
147
De Volder in H. De Vuyst, „Trekken aan de tijd‟, in: Etcetera jg. 13, nr. 49, 1995 148
beeld ontleend aan Frank Colman
43
MARCEL
hoe komt dat toch Ma
op de grond
dat gij dat zo lang volhoudt Ma.
REMI
ja dat vraag ik mijn eigen nu toch ook af Ma
hoe komt dat nu zo
dat gij dat zo allez zo op de grond zo
dat gij dat zo lang
allez zo op de grond ja volhoudt Ma allez
hé Marcel kijkt
terwijl hij achter de frigo gaat liggen
dat is toch eigenlijk heel ongemakkelijk zo
ADRIENNE
als ge moet dan houdt ge veel vol Marcel.149
Ook in Zijde Daar wordt het gebrek aan leefruimte in beeld gebracht. Het huis van de
broers Meirsman is te klein voor zijn vier bewoners zodat ze elkaar letterlijk voor de voeten
lopen:
WILLY
Est hier nie groot genoeg misschienst/ Psst Freddy en het es nie om ambetantig te
doene mô/ Omda je eigenlijk feitelijk op mien ploatse staat/ Zoek joen vriendelijk
willen vragen om een beetje ploatse te maken/ Tes nie om ambetantig te zijn hé
Freddy/ Dak da zèg – dàk dà vrààg150
Bovendien wordt de verstikkende kracht die van deze ruimte uitgaat in de hand
gewerkt door de weersomstandigheden. De koude van “dieë wreeë winter van
drieëntsestig”151
zorgt ervoor dat de personages, buiten hun wil om, erg dicht op elkaar
worden geduwd en volledig op elkaar zijn aangewezen. Het decor biedt bovendien een visuele
versterking aan het gevoel van afgeslotenheid en isolatie.
Het decor bestaat uit een houten vloer van ca. 6 m. breed bij 7 m. diep/ die is
samengesteld uit bij elkaar gelegde tafelbladen/ rondom zwart tapijt op de scène tot de
zwarte doeken aan de zij- & achterwanden (De Volder 2002: 1)
Die zwarte omkadering creëert een geïsoleerd, „Beckettiaans‟ landschap. Het sobere,
vierkante spelvlak is overigens een soort handelsmerk geworden van Toneelgroep Ceremonia.
Volgens Freddy Decreus bestaat er geen grandiozer stuk dan Achter ’t eten om de
afbakening van de ruimte te illustreren152
.
149
De Volder 1994: 25-26 150
De Volder 2002: 7 151
De Volder 2002: 1 152
Decreus en Stynen 2006: 50
44
Moeder en dochter, beiden geheel hun leven lang misbruikt en miskend, lopen (nu
reeds legendarisch) rondjes op een roze vierkant, waarbij ruimte gevormd en bepaald
wordt door het ritmische lopen en bewegen van beiden.153
Ook in Vadria komt de afbakening van de ruimte tot stand aan de hand van de
bewegingspatronen van de personages. Net als in Lars von Triers Dogville, houden de spelers
zich in Vadria gehoorzaam aan de regels van imaginaire muren en deuren. Op die manier
wordt zowaar een huis vol kamers en gangen opgetrokken op een lege speelvloer. In de
naakte decors van Toneelgroep Ceremonia gaat de visuele kracht dus in de eerste plaats uit
van de gegrimeerde maskers en van de fysieke taal van de spelers.
De Volder zal geenszins een beroep doen op spectaculaire toneelmachinerieën of op
speciale lichteffecten. Hij werkt graag met lichtvlekken of “plasjes”154
op een donkere scène
om zo de intimiteit en de betrokkenheid van de toeschouwers te bevorderen.
Zo'n bescheiden ruimte heeft een andere werking; met een schemerlampke in plaats
van een groot lichtplan, word je bijna in de huiskamer [...] gezogen.155
Toch probeert Eric De Volder ook aan de hand van de lichtregie een verhaal te
vertellen. Zo wordt de verhevenheid van Carla Parmentier in Regent en Regentes bijvoorbeeld
benadrukt door het feit dat ze wordt ondergedompeld in een kleurrijke, roodachtige gloed.
Belichting is voor Toneelgroep Ceremonia in de eerste plaats een kwestie van kleur. Met
kleur probeert De Volder een stuk te vertellen waar hij geen woorden voor nodig heeft156
of
waarbij woorden tekortschieten. Zo baadt Benjamin van Tourhout als Freddytje bij de
opening van Zijde daar in een groen licht dat onmiddellijk associaties met melancholie -de
„green disease‟- oproept. De Volders duidelijke voorliefde voor felle, onvermengde kleuren
doet denken aan het fauvisme. Gevraagd naar zijn lievelingskleur antwoordde De Volder op
een lezing voor de Gentse filmstudenten kordaat: “oranje!”.
Opvallend is de manier waarop de kleuren uit Meestersnacht hun verhaal vertellen. De
vloer is bij deze productie volledig bedekt met een stof in luipaardpatroon. De dierlijke
agressie en jachtigheid die daaruit spreekt, staat in schril contrast met de zebra-achtige strepen
op het lichaam van actrice Leen Roels.
153
Decreus en Stynen 2006: 50 154
D. Laning, „Een broekske vol sappig theater‟, in: De Zwolse courant 8 maart 2000 155
J. Knuts in: D. Laning, „Een broekske vol sappig theater‟, in: De Zwolse courant 8 maart 2000 156
De Volder 1995: 132-133
45
Voor de theatrale actie Het laatste avondmaal ging De Volder vooralsnog het verst in
zijn experimenteel gebruik van de toneelruimte. Voor de opvoeringen ervan trad Toneelgroep
Ceremonia letterlijk buiten de grenzen van haar theaterzaal. Op die manier plaatste De Volder
zich in de traditie van grote theaterdenkers als Kantor, Grotowski en Artaud, die allen
streefden naar de opheffing van de grens tussen acteurs en toeschouwers. Op zijn
theaterzolder in Oudburg en in het Nieuwpoorttheater zijn de toeschouwers steeds erg nauw
betrokken bij het gebeuren op de vloer. Maar in Het laatste avondmaal doorbreekt De Volder
de grens tussen scène en publiek nog drastischer. De toeschouwers worden tijdens de
voorstelling op straat samengebracht en vormen er zonder het zelf goed te beseffen een stille
dodenstoet. Met verwonderde blikken volgen zij de ondertussen langzaam schrijdende
lijkenoptocht -waar ze zelf deel van uitmaken- door de Gentse straten, nagekeken door al even
verwonderde buurtbewoners. De toeschouwers zijn acteurs geworden. De grens tussen scène
en publiek is opgeheven.
46
“STEMMEN EN GEPREVEL GELIJK VAN BUITEN DEN TIJD”157.
TEMPORELE ASPECTEN.
“Ik probeer zover mogelijk in de tijd terug te dringen
om stappen vooruit te zetten.”158
(Eric De Volder)
Tussen heden en verleden.
Het lijkt wel alsof de tijd op de zolder van De Volder is blijven stilstaan. Freddy
Decreus spreekt in zijn bijdrage over De Volder in het boek De speler en de strop over “een
klein museum in folklore”159
en geeft daarbij een opsomming van een aantal relicten die er te
vinden zijn.
Vergeelde krantenknipsels, poppen, oude foto‟s, doodsprentjes, missalen, afgedragen
kleren, maskers, dozen met hoeden en pruiken, muziekteksten, oude boeken over
kerkelijk recht, medische encyclopedieën, dagboeken, rare wezens op sterk water.160
Toch koestert De Volder geenszins de nostalgische wens het verleden te musealiseren.
Toneelgroep Ceremonia gaat in het verleden op zoek naar wat van waarde is en behandelt dat
materiaal op een hoogst eigenzinnige manier. Op die manier willen de „Ceremonianen‟ het
verleden laten leven in het heden.
Dat verleden kom je tegen op zoek naar wie je bent, wat je plek is, welke opdracht je
doorgegeven is in diegenen uit het verleden die je hebt gekend. Ik probeer te zoeken
naar de fond in mezelf, waar datgene bewaard wordt wat ooit meegegeven is 'van in de
eeuwen der eeuwigheid'.161
Onder meer door middel van herinneringen en oude foto's slagen de acteurs van De
Volder erin te graven in het verleden op zoek naar wat vandaag aangrijpend of het vertellen
waard is. Zo vervaagt de grens tussen verhalen uit het verleden en verhalen uit het heden.
“Net zoals Hugo Claus ontdekt De Volder immers dat de meeste van onze dagdagelijkse
beproevingen eigenlijk slechts varianten zijn op een beperkt aantal sprookjes en mythen”162
.
Achiel de Baere is hiervan het schoolvoorbeeld. Het verhaal van de Gentse duivenmelker uit
de Congosteeg gaat in deze productie terug op de Griekse Achilles-mythe. Net als Achilles
157
De Volder 2004: 4 158
De Volder in: H. De Vuyst, „Trekken aan de tijd‟, in: Etcetera jg. 13, nr. 49, 1995 159
F. Decreus, „Moe Gij Nie Van Voor Lopen, Gerda?‟, in: De speler en de strop: tweehonderd jaar theater in
Gent, Allegaert P. [edit.], e.a., Gent, Snoeck, 2006, p. 211 - 221 160
idem 161
De Volder in: H. De Vuyst, „Trekken aan de tijd‟, in: Etcetera jg. 13, nr. 49, 1995 162
F. Decreus, „Moe Gij Nie Van Voor Lopen, Gerda?‟, in: De speler en de strop: tweehonderd jaar theater in
Gent, Allegaert P. [edit.], e.a., Gent, Snoeck, 2006, p. 211 - 221
47
heeft Achiel de Baere één zwakke plek, maar hoewel het bij de Griek een lichaamsdeel
betreft, gaat het bij de Gentenaar om een vrouw.
Met zijn toneelstukken maakt Eric De Volder onsterfelijke helden van 'gewone
mensen op straat'. Deze antihelden krijgen mythische, universele proporties toegeschreven.
Het worden archetypen.
Herinneringen en het doorwerken van het verleden in het heden lopen als een rode
draad doorheen het oeuvre van De Volder. Voor de eerste voorstelling die hij met
Toneelgroep Ceremonia creëerde, Kom Terug, ging De Volder terug op gegevens uit zijn
persoonlijke geschiedenis: op herinneringen uit het onderbewuste, op verhalen van
familieleden163
.
Ik ben vlak na de oorlog geboren en twee jaar geleden begon ik op te schrijven wat ze
mij daar allemaal over vertelden. Ik vroeg aan mijn vader, mijn moeder en mijn tantes
wat ze nog wisten. Of aan mijn grootouders wat zij zich herinnerden of wat ze niet
meer wilden weten. Binnen de kortste keren lag er een map gegevens op tafel,
inclusief het gevoel dat ik al wist wat ze mij hadden verteld. Onder de werktitels 'De
Duitsers', 'Duitsers, kom terug', probeerde ik de door de jaren verkleurde
herinneringen en vertekende fantasie op een rechte lijn te formuleren.164
In Brand resulteert het doorbreken van de traditionele lineaire of cyclische tijdsas niet
zozeer in een polariteit tussen heden en verleden dan wel in een allegaartje van verschillende
tijdslagen. Brand brengt het geheugen van een getraumatiseerd Holocaustoverlevende in
beeld. De mengelmoes van tijdslagen weerspiegelt daar op een treffende manier de
versplinterdheid en verbrokkeldheid van.
De voorstelling opent met de metaforische terugkeer van Julien naar vreselijke
gebeurtenissen die zich in het verleden hebben voorgedaan. Een acteur (Hendrik-Hein van
Doorn) draagt de brandweerman naar een plek op de vloer waar een plasje bloed ligt. Dat
staat hier symbool voor de onvoorstelbare, onuitspreekbare gruwel van Juliens herinneringen
en doet tegelijk dienst als hetgeen een freudiaan een 'trigger' zou noemen. Freud ging ervan
uit dat traumatische ervaringen te afschuwelijk zijn om volledig begrepen te kunnen worden
en dus niet kunnen worden opgeslagen in het geheugen. Het is pas later dat herinneringen
kunnen worden opgeroepen en aangewakkerd door 'triggers'. Op die manier vervaagt de grens
tussen heden en verleden.
163
„Eric De Volder‟, in: De Standaard 17 juli 1992 164
De Volder in: „Toneelgroep Ceremonia speelt „Kom Terug‟ van Eric De Volder‟, in: De Morgen 4 juli 1992
48
Tussen leven en dood.
“DOCHTER:
ksta op de rand van tleven en de-e dood…”165
(Eric De Volder)
Brand werd in de persmap -geheel in de traditie van Tadeusz Kantor- aangekondigd
als “een toneelstuk voor zeven doden die de gebeurtenissen beschrijven zoals ze zouden
kunnen gebeurd zijn aan de hand van de herinnering van handelingen van één
overlevende”166
. Het stuk speelt zich af als de nachtmerrie van Julien Vandenberghe. “De
oude beelden staan op zijn netvlies gebrand en passeren een voor een de revue”167
. Er is dan
ook geen sprake van een duidelijke indeling in verschillende scènes. Personages duiken plots
op en verdwijnen dan weer even onverwachts; passages vloeien als in een droom in elkaar
over. De logische en chronologische verhaallijn maakt in Brand plaats voor een opeenvolging
van gebeurtenissen zoals die zich voordoet in de herinnering van de getraumatiseerde
brandweerman. Net als de grens tussen heden en verleden vervaagt dus ook de grens tussen
leven en dood. De zes personages, die naast Julien de vloer bevolken, leven enkel nog in zijn
hoofd en komen als droombeelden op hem af. Zo komt brandweercommandant Bleken
bijvoorbeeld vanuit een lijkzak de herinnering van Vandenberghe in gekropen.
De recensent van De Morgen stoorde zich in Nachtelijk Symposium aan een te lang
aanhouden van een afwisseling van 'scènes in de tijd' en 'scènes buiten de tijd', wat ertoe
leidde dat beide tijdsbelevingen naar het einde van de voorstelling toe haast ongemerkt in
elkaar overgingen en de toeschouwer niet meer wist wat in en wat uit de tijd was, wie dood
was en wie levend168
. Dat is echter net de kracht van het toneel van Eric De Volder. Hij tast
de grenzen tussen leven en dood af, hij gaat op zoek naar die momenten waarop de klok blijft
stilstaan, naar de “kantelmomenten”169
tussen leven en dood.
In zijn boek De tranen van de herinnering bespreekt Jürgen Pieters het gesprek met de
doden als topos doorheen de literatuurgeschiedenis. Volgens Roland Barthes, de Franse
literatuurfilosoof die in het boek van Pieters verschillende keren wordt aangehaald, kan een
165
De Volder 2003: 18 166
E. Stynen, persmap Brand, mei 2004 167
idem 168
RN, „Nachtlijk Symposium: een onderhoudende komedie‟, in: De Morgen 16 mei 1994 169
De Volder in J. Aerts, „Vader die is dood‟, in: De Tijd 29 november 2000
49
gesprek met de doden plaatsvinden in historische teksten. Daarin wordt namelijk een moment
gecreëerd “waarin de scheiding tussen leven en dood wordt overwonnen”170
.
Verder beschrijft Pieters een groot aantal dichters die zich met de doden verwant
voelen en het verlangen koesteren met hen in gesprek te kunnen treden. Maar of het nu gaat
om historische teksten dan wel om een dichterlijke wens, het gesprek met de doden zal steeds
een monoloog blijken, of -zo je wil- een dialoog tussen verschillende stemmen in je hoofd. In
fictionele werken kunnen die stemmen echter metaforisch worden voorgesteld aan de hand
van fysieke personages zodat de interne dialoog wordt veruitwendigd.
In je hoofd kan je nog steeds een discours voeren met iemand die al in de put ligt. Op
toneel of in de film, kan je bovendien gestalte geven aan dat interne discours. Degene
die er niet meer is, komt op het toneel tot leven. Dan ontstaan er interessante situaties
die ook voor de toeschouwer zeer herkenbaar zijn.171
In het toneel van Eric De Volder staan de gesprekken met de doden niet zozeer in het
teken van het grote historische verhaal, dan wel in het teken van de concrete kleinmenselijke
geschiedenis. Hersenspinsels of persoonlijke trauma's, die zich in het hoofd van een
personage afspelen, worden daadwerkelijk op de vloer getoond zodat de grens tussen
hallucinatie en werkelijkheid wordt opgeheven.
In één van de eerste stukken van Toneelgroep Ceremonia, Soep, liet De Volder de
doden al uit hun graf opstaan en ook in Poète et prisonnier doorkruisten heden en verleden
elkaar voortdurend172
, zodat het absolute van de dood kan worden gerelativeerd. De twee
vrouwen die een rol spelen in het leven van hoofdpersonage Celestien, echtgenote Alice en
minnares Lizette, komen met engelenvleugels getooid het toneel op en “eigenlijk spreken zij
vanuit een toekomstige tijd tot hem, namelijk na de dood van Celestien die zich aan de
gaskraan heeft gelegd”173
.
Zoals hierboven vermeld, wordt Nachtelijk Symposium gekenmerkt door een
afwisseling van scènes binnen de tijd en scènes buiten de tijd. De Volder bekent dat zijn
personages, wanneer ze zich aan het einde van het stuk in tapijten hebben gerold, dood zijn.
Maar de tekstuele motor blijft gewoon doordraaien van “Ge hebt nieuwe bretellen” en
“Er zit een vlieg op uw neus”. Die schriftuur staat totaal haaks op de feitelijke of
ruimtelijke ervaring van de situatie.174
170
Pieters 2005: 61 171
De Volder in J. Aerts, „Vader die is dood‟, in: De Tijd 29 november 2000 172
Decreus en Stynen 2006: 20 173
H. Pringels voor Radio 3, Kunstberg, 14 oktober 1994 174
De Volder in H. De Vuyst, „Trekken aan de tijd‟, in: Etcetera jg. 13, nr. 49, 1995
50
In Zijde daar blijft de vermoorde Willy tot aan het einde van het stuk aan het woord en
in Au nom du père spookt Braaf Pietsjen, het ongeboren kind, als een mensgeworden
hallucinatie in de gedaante van een volwassen acteur tijdens de voorstelling op het podium
rond. Hij daagt uit en bekritiseert zijn onredelijke en onmogelijke vader. Maar hoewel hij
fysiek op scène aanwezig is, wordt de ongeboren zoon enkel door Triphon Muys opgemerkt.
Net als in Arthur Millers Death of a salesman gaat een acteur hier dus in dialoog met zijn
eigen hersenspinsels.
Voor Eric De Volder is theater immers -net als voor zijn grote voorbeeld, Tadeusz
Kantor- “een activiteit op de uiterste grensgebieden van het leven, waar de categorieën en de
noties van het leven hun bestaansreden en betekenis verliezen”175
, waar de ruimte kantelt,
waar de klok blijft stilstaan.
175
T. Kantor, Het Cirkus van de Dood. Teksten over onafhankelijk theater, verzameld, vertaald en ingeleid door
Johan de Boose, Amsterdan: International Theatre and Film Books, 1991
51
d. “TRA-A-A-A-A-A-A TRA-A-A-A-A-A-A TRA-A-A-A-A-A-A-NEN”176
TAAL, TEKST, STEM EN MUZIKALITEIT
“Is er een taal van daden, een taal van klanken
-een taal van het woord-als-deel-van-beweging,
van woord als leugen,van woord als parodie,
van woord-als-nonsens, van woord-als tegenspraak,
van woord-schok of woord-kreet? .” 177
(Peter Brook)
Eric De Volder is geen groot literator. Hij is in de eerste plaats een kunstenaar en als
theatermaker dus ook een 'woordenkunstenaar'. Hij speelt met de taal, breekt ze open, kneedt
ze en gebruikt ze op een erg eigenzinnige manier. In De Nachten wordt de vervoeging van de
Nederlandse werkwoorden op eenzelfde lijn geplaatst als boeken zoals “Praktisch
diepvriezen”, “Psychologie van bouwen en wonen” en “Australische vinken”. Op die manier
stelt De Volder het belang van syntaxis en morfologie in vraag en toont hij de absurditeit van
grammaticale regeltjes aan. Door zich los te maken van die linguïstische keurslijven, slaagt
Toneelgroep Ceremonia erin andere betekenissen bloot te leggen. In het hakkelen van de
personages, de verspreking en de herhaling schuilt een betekenis die niet in taalkundig
correcte zinnen vatbaar is. De Volder boetseert met taal en komt zo in de buurt van een
verwoording van het onzegbare. Actrice Marijke Pinoy stamelt in Achter ’t eten bij het
uitspreken van haar verdriet: “tra-a-a-a-a-a-a-nen”. Om uiting te geven aan extreme emoties
moeten geijkte taalstructuren worden doorbroken. Daar waar de pijn te groot is, is de taal te
beperkt en „begint het stamelen‟178
.
Het magische en metafysische gebruik van de taal is voor De Volder -net als voor
Antonin Artaud- belangrijker dan het nuttige, functionele taalgebruik. Literariteit heeft voor
Artaud de negatieve connotatie „vastgelegd‟, „gereïficeerd‟. Literaire taal zet het denken stop
en verlamt het: “de obsessie van het klare woord dat alles zegt, loopt uit op een drooglegging
van de woorden”179
.
Vandaar dat Artaud komaf wilde maken met literaire meesterwerken en dat hij de taal
wilde openbreken. Klankinhoud, intonatie, bijzondere uitspraken, ritmische herhalingen en
bepaalde stembuigingen spelen in zijn theater een grotere rol dan duidelijke
woordenboekbetekenissen. Het theater van Artaud en De Volder is niet zozeer geënt op
176
De Volder, E., Achter ’t eten, onuitgegeven theatertekst, 2003: 32 177
P. Brook, De lege ruimte. International Theatre Bookshop, Amsterdam 1988: 60 178
Beeld ontleend aan Freddy Decreus 179
Artaud 1982: 117
52
heldere, eenduidige betekenissen, als wel op de vorm en de voelbare uitstraling van woorden.
Deze theatermakers willen woorden die als beelden waarneembaar zijn, woorden die zich tot
de zintuigen zichten.
Antonin Artaud liet zich in ruime mate beïnvloeden door oosterse vormen van theater,
waarbij betekenissen niet zozeer door middel van een taal van woorden worden overgebracht
als wel door een taal van gebaren, van houdingen, van tekens180
. “Het woord was voor
[Artaud] een vocale vorm van het gebaar; taal als kreet, schreeuw, onomatopee, als bezwering
en als zang”181
. Een woord moest door de toeschouwer kunnen worden waargenomen als een
beweging. Pas dan kon het denken worden ontwikkeld en begunstigd. Een dereïficatie van de
taal leidt tot een dereïficatie van een starre denkwereld. Hieruit volgt niet dat Artaud het
gesproken woord wilde laten verdwijnen; hij streefde ernaar de woorden ongeveer dezelfde
waarde toe te kennen die zij in dromen hebben182
, een streven dat in het werk van Eric De
Volder wordt voortgezet.
De Volder heeft in de loop van zijn theatercarrière onmiskenbaar een hoogst eigen
taaltje ontwikkeld: een plastische mengtaal, een levend amalgaam van archaïsche
dialectwoorden, stuntelige constructies, klanknabootsingen, herhalingen en versprekingen;
een multitaal, opgetrokken uit taalafval; een 'kruimeltaal'.
De taal van de kruimels, bedoeld voor vogels of vuilbak. Als je die ziet, weet je niet
meer waar ze precies vandaan komen. Het is niks meer, het is verloren brood, maar het
is wel van dat brood dat je gebakken, gesneden of opgegeten hebt. Die kruimeltaal is
niet hoogdravend, ze is verhaspeld, verhakkeld, zoekend. Geen literatuur, en soms
moeilijk te lezen. Met die simpele woorden probeer je over iets dat je overkomt toch
iets te zeggen. Je spreekt zo over iets moois, over een geheel, over iets vers, iets goeds.
Maar je spreekt met de restjes ervan. Als dat goed ineen zit, kan het iets anders
overstijgen.183
In zijn theatermanifest beschrijft De Volder de taal die hij gebruikt als volgt:
Platte taal,/ verheven taal,/ energieke taal,/ vermoeiende taal,/ strakke taal,/ elastische
taal,/ tranentaal, godstaal,/ onuitspreekbare taal,/ verschrikkelijke en ontroerende taal,/
taal die nog moet verwekt worden,/ taal die nog geboren moet worden,/ dodentaal184
180
Artaud 1982: 117 181
Verbeeck 2004: 259 182
Artaud 1982: 92 183
De Volder in De Waele, „De kracht van kruimels‟, in: Knack 15 mei 2002 184
Manifest De Volder
53
Dat kunsttaaltje klinkt erg poëtisch, maar is niet pathetisch of verheven. Onder de
hevige uitvergroting van het taalmateriaal schuilt een erg naturalistische taal, een taal zoals
die vandaag nog steeds wordt gesproken, vol herhalingen, versprekingen en omgedraaide
grammaticale constructies. Bovendien worden ook verschillende stijlregisters vermengd. Het
„Volderiaans‟ incorporeert de taal van zowat alle lagen van de bevolking. In Het Nijlpaard
worden woorden uit de sacrale sfeer gecombineerd met woorden uit volkse registers, wat leidt
tot een humoristische deconstructie van de katholieke verhevenheid.
Alle veertien schilderijen van de Kruisweg van Ons Heer mee zijn pennemes
doorkervend/ in die doopvont gepist/ op toksaaal gekropen/ van buzze gegeven op
torgel mee ne numéro entartenten Jazzmusic/ tongs mee een ijzerzaag al dorgelpijpen
doorgezaagd/ were naar beneejen/ de middenbeuk/ en mmm pwrurrrt/ zijn gevoeg
gedaan in den biechtstoel van de paster185
De Volder doorbreekt niet alleen de grenzen tussen stijlregisters, maar ook de grenzen
tussen verschillende talen. In Dolmen, een voorstelling die zich afspeelt op het grensgebied
tussen België en Frankrijk, sluipen Franse woorden en klanken het Nederlands binnen, wat
leidt tot een “bouillon”186
van West-Vlaams, Gents, en Frans.
Taal wordt in het theater van De Volder geregeld ingezet om personages te typeren.
Zo spreekt Doktoor Thienpont in Regent en Regentes in een boekentaaltje, doorspekt met
hypercorrecties en taalfossielen, hij spreekt “het specifieke retorische taaltje dat lange tijd in
het katholieke onderwijs in voege was”187
. Ook het karakter van Adrienne -de moederfiguur
in Nachtelijk Symposium- wordt in haar taal tot uiting gebracht. De Volder vertaalt haar
onderdanigheid en machteloosheid in een spraakgebrek. Adrienne “heeft last met het correct
uitspreken van de letter r/R”188
, wat leidt tot ludieke en tevens meelijwekkende uitspraken als
“wel [J]emi wat denkt ge van mijn p[j]opositie”189
.
De Volder toont zich dus een “magnifiek taalobservator”190
. Hij beheerst de taal in die
mate dat hij ze naar believen kan wringen en draaien tot een eigen Volderiaans slang.
Ik trek aan de taal, omdat ik een zo snel mogelijke koppeling aanbreng met het
theaterbeeld dat ik erbij verzin. Ik denk overigens, dat zich in de toekomst een andere,
185
De Volder 2003: 3 186
S. Heene, „Door het „sliek‟ met De Volder en cie‟, in: De Morgen 7 februari 1998 187
P. Anthonissen, „Alles voor een kroostrijk huwelijk‟, in: De Morgen 13 juni 2000 188
De Volder 1994: 3 189
De Volder 1994: 14 190
P. Anthonissen, „Alles voor een kroostrijk huwelijk‟, in: De Morgen 13 juni 2000
54
nieuwe taal zal ontwikkelen. Er zijn nu al onvolkomenheden om bepaalde
spitsgedachten -in de wetenschap bijvoorbeeld- onder woorden te brengen.191
Met Brand, een voorstelling die gestalte geeft aan het trauma van een door de grote
geschiedenis vergeten brandweerman, tast Toneelgroep Ceremonia de reikwijdte van de taal
af. Lang niet alles is vatbaar in taal.
Brand is een weergave van de herinneringen van een verwarde, getraumatiseerde
holocaustoverlevende. Kennis over die herinneringen, over dat verleden is enkel beschikbaar
via vervorming en vervalsing. Een postmodernist zou hieraan toevoegen dat kennis over dé
waarheid in het geheel niet achterhaalbaar is. Taal is in vele gevallen ontoereikend om een
verhaal te vertellen, zeker als dat verhaal een gruwelijke gebeurtenis zoals de holocaust in
beeld wil brengen. Dergelijke gebeurtenissen overstijgen onze capaciteit om het geheel te
overzien en te begrijpen. We blijven machteloos achter met een ontoereikende taal en een
ontoereikende verbeelding. “De machine van de taal stokt, want er zijn geen woorden voor
zoveel leed”192
. Het beeld van zus Ria, een vrouw met afgesneden tong, is hiervoor een
treffende metafoor.
Haaks daarop staat het feit dat slachtoffers vaak de drang hebben om hun verhaal te
doen. Dori Laub spreekt van 'the imperative to tell' en stelt dat Holocaustoverlevenden niet
alleen moesten overleven om hun verhaal te doen, maar dat ze anderzijds ook hun verhaal
moesten doen om te overleven193
. Deze paradox -”to speak is impossible and not to speak is
impossible”194
- vindt zijn uitwerking in de interne tweestrijd van het hoofdpersonage in
Brand.
VANDENBERGHE:
een woord/ hét woord/ het woord -gebeurtenis-/ wat is er gebeurd?/ een gebeurtenis
zonder woorden?/ der zijn geen woorden voor deze gebeurtenis?/ der zijn geen
woorden wegens teveel woorden?/ der zijn te weinig woorden voor zulk een
gebeurtenis?/ wablieft...?/ [...]/ van teveel doden te weinig woorden/ van zoveel doden
teveel woorden/ teveel stemmen van teveel doden?/ wablieft?/ oorverdovend gedonder
en dooden/ donkergrijze ruis geroezemoes/ onverstaanbaar geroezemoes/ stemmen en
gefluister/ hoort!/ stemmen en geprevel gelijk van buiten den tijd/ gelaten voorzichtig
gelaten/ [...]/ en zwijgen/ ja wa valt er trouwens nog te zeggen/ het is al erg genoeg
niewaar/ en of da ge daar dan content mee zijt of nie/ iedereen legt het toch uit zoals
het hem uitkomt/ zodus zwijgt daarover
191
De Volder in: E. Geerlings, „Theaterstuk laat gewone man herleven‟, in: Algemeen Dagblad 13 november
1989 192
E. Min, „Een moderne epifanie van het kwaad‟, in: De Morgen 27 januari 2001 193
D.Laub in : C. Caruth (ed), Trauma: Explorations in Memory, Js Hopkins university press 2004 194
S. Weitz, Videotaped interview, in Understanding Psychological Trauma 1990
55
RIA:
eum
VANDENBERGHE:
zwijgt!/ en onderbreekt mij niet/ al da gezoek/ hoor ik nog iets?/ allez spreekt! stilte!!/
spreekt! allez spreekt!/ [...]/ moeten zwijgen/ uwe mond nie meer mogen opendoen/
wablieft!?/ uw stem ontnomen/ iemand anders in uw plaats horen spreken/ iemand die
uw stem heeft afgepakt/ die da zegt wa gij zoudt moeten zeggen/ die da spreekt in uw
plaats/ die da iets anders zegt dan wa da gij had willen zeggen/ [...]/ die dad u zegt wa
da gij moet zeggen/ die da zegt spréékt!/ allez sprééékt/ allez ma spreekt dan toch!/ en
ge zwijgt/ want ge kunt nie spreken hé/ ze hebben uw stem afgepakt/ want ge wilt nie
meer spreken nee/ nee geen woord/ ge móógt nie meer spreken/ want ze hebben uw
woord àfgepakt/ trouwens wa is da een woord [...]/ hé? Hahaha wat is da feitelijk een
woord haha ha hahaha/ allez één woord hahaha een woord hahaha woord een woord/
dad is een bloem in tmidden van tveld/ de wind die waait der nekeer over en niemand
die nog weet waar dat ze stond sè/ ha ba ja lach ma/ ik ik ik kzou der mijne kop voor
geven sè voor één deftig woord/ hé?/ ha ge wilt nie spreken/ [...]/ allez kom spreekt!
nee?195
Er ontstaat op die manier een hevig spanningsveld tussen 'moeten spreken' en 'niet
kunnen spreken'. Uiteindelijk zal het spreken in Brand -al is het in brokken en flarden, vol
versprekingen en fouten, uitdeinend in klanken en kreten- belangrijker blijken dan het
zwijgen. Zo verklaart het ondergedoken joodse meisje aan het einde van het stuk: “Alles is
nog mogelijk Meneer/ en ik ga niet zwijgen/ [...]/ ik wil niet/ ik kan niet/ ik laat mij mijn stem
niet afnemen”196
.
De machteloosheid van de taal en de onmogelijkheid om de werkelijkheid te vatten in
eenduidige, heldere zinnen is een topos in het werk van Eric De Volder. Het lijkt alsof de
Voldereske personages er maar niet in slagen op een succesvolle manier met elkaar te
communiceren. Het gezin uit Nachtelijk Symposium leeft verankerd in een systeem van
routineuze structuren. Ook in hun taal blijven ze vastgeroest en gevangen.
ADRIENNE
ha Remi/ hoe is‟t?
REMI
goed
ADRIENNE
hoe is‟t?
REMI
goed
ADRIENNE
ha Remi/ hoe is‟t?
195
De Volder 2004: 4-5 196
De Volder 2004: 51
56
REMI
goed
ADRIENNE
hoe is‟t?
REMI
goed
ADRIENNE
hoe is‟t hoe is‟t hoe is‟t hoe is‟t
REMI
goed goed goed goed
ADRIENNE
‟t is goed ‟t is goed ‟t is goed ‟t is goed Remi197
De communicatie is gebrekkig en de taal faalt. De dialogen ontwikkelen zich als twee
afzonderlijke, met elkaar verweven monologen. Net als Zuster Sint Gerolf en Bomama in
Claus' Het Verdriet van België praten Agnes en Georgette -twee personages uit Zwarte Vogels
in de Bomen- naast elkaar.
GEORGETTE:
[...]
en kende die van dien boer die naar die duits hoere ging zegt/ hij/ kzeg ah nee die
kennik ook nog nie/ awel zegt hij
AGNES:
Ma
GEORGETTE:
azo zegt die hoere
AGNES:
Ma Miel wil trouwen mee mij
GEORGETTE:
„bist du fertig‟ zeg ze
AGNES:
Ma
GEORGETTE:
azo zegt dien boer
AGNES:
Ma
GEORGETTE:
„nein einundfertig‟ zegt hij
AGNES:
Ma Miel hee mij gevraagd voor te trouwen mee hem
GEORGETTE:
kzeg ha ja azo198
Ook in voorstellingen als Achter 't eten en Tolken (dat volgend seizoen in première
gaat) staat een gebrekkige communicatie centraal. De communicatie verloopt stroef en blijkt
197
De Volder 1994: 4 198
De Volder 2001: 31
57
niet te kunnen slagen. Toch heeft de mens er als sociaal wezen behoefte aan zich te kunnen
uiten. Het is zoals de verteller uit Becketts L'innommable frappant uitdrukte: “Je ne peux pas
continuer, il faut continuer, je ne peux pas continuer, je vais continuer...”199
.
In zijn opstel En finir avec les Chefs-d'oeuvre gaf Antonin Artaud te kennen dat hij
wilde afrekenen met het woordkunsttheater. Hij wilde het literaire juk van zich afslaan en
komaf maken met “de dictatuur van het woord”200
. 'Sire le Mot'201
moest van zijn troon
worden gestoten en het theater mocht niet langer beschouwd worden als een tak van de
literatuur. Tekst is pretext; slechts een deel van de dramatische gebeurtenis. En daar zijn ze
het bij Toneelgroep Ceremonia helemaal mee eens, getuige de vele schrijf- en taalfouten en
inconsequenties in de brochures.
Teksten komen op de zolder van De Volder geleidelijk aan tot stand. De Ceremonia-
acteurs vertrekken nooit vanuit een kant-en-klare tekstbrochure. Hun inbreng beperkt zich niet
tot het vertolken van een script, maar bestaat uit improviseren, creëren, uitdenken,
uitproberen. Zij bouwen actief mee aan elke voorstelling. Op die manier ontstaat een unieke
wisselwerking tussen vloer en schrijftafel.
In het begin kom ik altijd met een dossier met teksten of beeldende ideeën. Met dat
materiaal stappen we op de vloer. De spelers verwerken dat materiaal in
improvisatiesessies, terwijl ik al schrijvend en kijkend dingen noteer en verwerk. Uit
die wisselwerking vormt zich zo op den duur een zeer grof script. Dan is het knip-,
plak-, schuif- en puzzelwerk tot je tot een soort geheel komt.202
Voor een groot deel van zijn stukken liet De Volder zich inspireren door authentiek
materiaal. Achiel De Baere, een voorstelling uit 1987, vertrok vanuit zakagenda's en
notitieboekjes van een zekere Achiel D.. Poète et Prisonnier was gebaseerd op “teksten van
een gevangene die tijdens de oorlog effectief in de gevangenis dingen begon te schrijven”203
.
Een authentieke briefwisseling uit begin vorige eeuw lag aan de basis van Dolmen. Regent en
Regentes ging terug op een stapel correspondentie tussen twee geliefden tijdens de
oorlogsjaren. uitgangspunt voor Achter 't eten was een pakje brieven van twee depressieve
vrouwen. Brand ontstond op basis van twee schoolschriftjes vol aantekeningen van de Gentse
brandweerman Julius Vandenberghe. En voor Meestersnacht ging Toneelgroep Ceremonia uit
199
S. Beckett, L’ Innomable, 1953 200
A. Artaud, Het theater van de wreedheid, Meulenhoff 1982 201
De spottende definitie die de Franse regisseur Gaston Baty uitvond om de heerschappij van het woord in het
theater te hekelen. (Verbeeck 2004: 285) 202
De Volder in: J. Aerts, „Een bom van passie‟, in: De Tijd 11 december 2002 203
H. Pringels voor Radio 3 Kunstberg 14 oktober 1994
58
van een verzameling kattebelletjes. Het uitgangspunt voor deze voorstellingen is dus steeds
een soort tekstueel 'object trouvé'. Toch vervalt Toneelgroep Ceremonia hierdoor niet in plat
realistisch of naturalistisch theater. Het authentieke materiaal wordt niet in zijn
oorspronkelijke vorm opgenomen, het wordt bewerkt, uitvergroot. Zo ontstaat een nieuw
verhaal, een verhaal vol ziel, leven en drama.
De verwantschap tussen de ideeën van Artaud en het werk van De Volder komt
hoofdzakelijk tot uiting in de muzikaliteit van de schriftuur en de zegging. De teksten zijn
vaak opgebouwd op basis van rijm of klankassociaties. Bij momenten doet het sterk denken
aan het organisch expressionisme van Paul van Ostaijen.
COMMANDANT:
Van Steeland?
RAYMOND:
gans tpand ondersteboven gekeerd Commandant
niets aan dhand
COMMANDANT:
niets aan dhand?
RAYMOND:
niets gevonden Commandant
COMMANDANT:
en den informant?
[…]
RAYMOND:
der mòèt daar iets zitten zeit den informant Commandant
COMMANDANT:
De comediant
RAYMOND:
Over wien hebdet Commandant?
COMMANDANT:
de komediant
voelt nekeer de Vandenberghe aan den tand Van Steeland204
Net als van Ostaijen zal De Volder zich afzetten tegen het establishment, tegen het
„Grote Zirkus van de H. Geest – Godsdienst & Vorst & Staat‟205
. Het is overigens een
merkwaardige parallel tussen Tadeusz Kantor en Eric De Volder dat beide theatermakers in
zekere zin beïnvloed waren door de grote expressionistische dichters van hun thuisland:
respectievelijk Bruno Schulz en Paul van Ostaijen.
204
De Volder 2004: 32 205
P. van Ostaijen, Bezette stad, Van Hezik-Fonds, Rotterdam 1996
59
Voeg aan de klankassociaties nog een ritmische zegging toe en de grens tussen
gesproken taal en muziek vervaagt zodat voordracht en zang vloeiend met elkaar worden
verweven. Woorden worden muzieknoten, brochures worden partituren.
Die muzikaliteit wordt aangewend “om greep te krijgen op het ongrijpbare, om de
anekdotiek van het lijden te overstijgen en de duistere angst om het uitblijven van oplossingen
uit te drijven”206
. Daar waar de pijn te groot is, stokt de taal. Bij een poging pijn, verdriet of
gruwelbeelden te verwoorden loopt de taal vast. Hier begint het stamelen, het stotteren, het
breken van de taal. De taal wordt zodanig afgepeld, ontdaan van haar functionele, eenduidige
betekenissen dat slechts een aantal klanken overblijven.
De helende kracht van muziek, de bevrijdende werking van het lied kan leiden tot een
bezwering van het kwade. “De emotionaliteit van muziek laat veel toe”207
. De acteurs van
Toneelgroep Ceremonia wenden hun stem dan ook niet enkel aan voor een declamatorische
voordracht van de tekst. “Net zoals bij Artaud[, Meyerhold en Grotowski] wordt de stem hier
gebruikt als instrument”208
en op die manier slagen de acteurs erin andere, diepere
betekenissen over te brengen dan met een correcte, heldere taal mogelijk zou zijn. “De stem
dient niet langer om woorden over te brengen, maar wordt zelf instrument dat voortdurend
ontdekt en uitgebuit wordt”209
.
Muziek kan een oplossing bieden voor het verwoorden van het onzegbare. Eric De
Volder probeert de meest intense pijnen en de vreselijkste gruwel bespreekbaar te maken. In
Diep in het bos doet hij dat op een wel erg burleske manier: hij combineert de volkse,
provinciale kreet 'tjoe la la' met uitingen van agressie en gewelddadigheid210
. De relativerende
kracht van muziek en het lied in het werk van De Volder vindt zijn meest frappante
uitwerking in het „Aldi-lied‟ uit Achter 't eten. Moeder en dochter bezingen vol overgave hun
“kommer en kwel” in een ludieke (maar tevens schrijnende) billenklets-meezinger.
Al sinds Achiel De Baere durft de voordracht van de acteurs wel eens over te gaan in
zang. Celestien Claeys, het hoofdpersonage uit Poète et Prisonnier, uit zich steevast al
rijmend en dichtend en is zo een mensgeworden metafoor voor de muzikaliteit van de taal.
“Taal is voor hem muziek geworden”211
. In Zijde Daar treedt muziek op als een middel om
melancholie te verwerken en te overstijgen. Wanneer het stuk zijn climax bereikt in de moord
206
F. Decreus, „Moe Gij Nie Van Voor Lopen, Gerda?‟, in: De speler en de strop: tweehonderd jaar theater in
Gent, Allegaert P. [edit.], e.a., Gent, Snoeck, 2006, p. 211 - 221 207
De Volder in: Vogelaere, „Eric De Volder kiest voor muziek in Vadria‟, in: De Morgen 30 november 2000 208
F. Decreus, „Moe Gij Nie Van Voor Lopen, Gerda?‟, in: De speler en de strop: tweehonderd jaar theater in
Gent, Allegaert P. [edit.], e.a., Gent, Snoeck, 2006, p. 211 - 221 209
Decreus en Stynen 2006: 63 210
De Volder 1999: 13 211
H. Pringels voor Radio 3 Kunstberg 14 oktober 1994
60
op Willy en alles als 'een bom van passie'212
op springen staat, loopt de taal van Juliette vast.
Daarom doet ze een beroep op de muziek en uit ze zich in een Voldereske klaagzang.
Het aftasten van de grens tussen gesproken en gezongen tekst, leidde vooralsnog tot
vier succesvolle samenwerkingen met het Gentse muziektheatergezelschap LOD (vroeger:
Het Muziek Lod). In Diep in het bos (1999), Vadria (2000), Zwarte Vogels in de Bomen
(2002) en Achter ’t eten (2003) krijgt muziek een prominentere plaats toegekend dan in
andere werken van De Volder.
In 1999 ging De Volder in op een uitnodiging van Hans Bruneel -directeur bij LOD-
om samen te werken met Dick van der Harst. Deze Haarlemse Gentenaar is de huiscomponist
van LOD. Net als De Volder probeert hij, in navolging van Artaud, de mogelijkheden van het
instrument van de menselijke stem te verkennen en te verruimen. “Zijn aanpak wordt
[daarnaast ook] gekenmerkt door het opstellen van een ongewoon instrumentarium en
experimenten met klankkleur en -ritmes”213
.
Sommige muziek is beter voor trompet, andere voor Engelse hoorn. Omdat een stuk
voor trompet is geschreven, krijgt het automatisch een specifieke kleur. Als je een
melodietje voor trompet door een trompet laat spelen, zit het er knal op. Maar als je
het op hoorn doet, dan krijgt het meteen een relativiteit waardoor je veel meer je eigen
inlevingsvermogen kan gebruiken. Zo is het bij Eric ook als hij een bepaalde vorm
gebruikt. Je kan op je eigen gemak zijn werk binnen wandelen. Je krijgt niet
voorgeschoteld hoe je het allemaal moet bekijken. Natuurlijk gaan niet alle mensen
even makkelijk mee in zo‟n proces, maar als je het toelaat, merk je dat dit eigenlijk
een zeer open vorm is, waarin je zover kan meegaan als je zelf wil.
Eric De Volder en Dick van der Harst hebben overigens erg veel gemeen. Ten eerste
werken en wonen ze allebei in de „arteveldestad‟. Het gebeurt vaak dat je De Volder aantreft
in Gent, gezwind fietsend door de stad. Van der Harst woont nu al een aantal jaar in de buurt
van Ronse, maar hij heeft nog steeds een kamer in Gent. Bovendien werd hij onlangs
benoemd tot Gentse stadscomponist voor de periode 2007 - 2008. Ten tweede hebben ze
gelijkaardige interesses en een gedeelde voorliefde voor al wat authentiek en volks is, voor
“materiaal met een persoonlijke geschiedenis, vergeten verhalen of muziekjes en de stemmen
van gewone mensen”214
. Daarnaast blijken ook hun werkwijzen erg dicht bij elkaar te liggen.
Die worden gekenmerkt door een erg grote betrokkenheid van al wie aan een voorstelling
meewerkt en een unieke onderlinge wisselwerking. Ten slotte bezitten de twee Gentse
212
J. Aerts, „Een bom van passie‟, in: De Tijd 11 december 2002 213
R. Arteel, „Verbonden in pijn‟, in: Knack 8 december 1999 214
J. Aerts, „Oude veten‟, in: De Tijd 28 mei 2003
61
kunstenaars een soort 'kwajongensachtigheid'215
, een geëngageerdheid, een geloof in het feit
dat kunst -al was het op kleine schaal- op sociaal, maatschappelijk of ethisch vlak
veranderingen kan teweeg brengen.
Bovendien toont van der Harst zich, door zijn voorkeur voor oude en ongewone
instrumenten, ook nauw verwant aan het theater dat Artaud vooropstelde.
De noodzaak om direct en diepgaand op de gevoelsorganen in te werken spoort, vanuit
sonoor standpunt aan op het zoeken naar eigenschappen en vibraties van volkomen
agerende klanken, eigenschappen waarover de huidige muziekinstrumenten niet
beschikken, en die nopen tot het opnieuw in gebruik nemen van oude en vergeten
instrumenten of het maken van nieuwe instrumenten.216
Antonin Artaud zou trots zijn geweest op Eric De Volder en Dick van der Harst.
Wat volgt, is een bespreking van de vier Ceremonia-LOD-samenwerkingen, waarbij
de nadruk vooral ligt op de rol van de muziek.
Diep in het bos opent met schijnbaar onschuldig, sprookjesachtig vogelgetjilp, maar de
grauwe, blauwe belichting en de opvallende groteske grime doen al gauw vermoeden dat het
hier gaat om grimmige sprookjes in de trant van Louis Paul Boon. Vooral de macabere,
donkere horrorachtige sfeer van die sprookjes heeft duidelijk zijn stempel gedrukt op deze
voorstelling. Het eerste deel van Diep in het bos is een pijnlijke, verontwaardigde reactie op
allerlei vormen van gruwel, zoals diefstal, verkrachting en moord. Vooral de erg
aanschouwelijk gemaakte berichtgeving over een moeder die zichzelf en haar kinderen van
kant maakt, gaat door merg en been.
Een Vrouw Met Kinders Op De Sporen Van Ellende/ Eentje Van Éen En Éen Van
Twee/ En Nog Een Baby Naar Het Schijnt/ Mamma Mamma/ Kijkt Een Trein/ En
Gaat Ge Zwijgen En Blijf Staan/ En Schoon Hun Hoofdjes Tegen Trein Trein
Gekwakt/ De Rest Reed Hen In Stukken Vaneen/ Hun Ribben Armen Darmen/ Al In
Stukken Van/ Hun Benen Voeten Tanden Ogen/ Tot Meters In't Rond217
Het beetje kritiek dat Pol Arias heeft op het stuk heeft te maken met “een wat lange
aanzet”218
. Er is geen concrete plotstructuur en een vast kader om de vele indrukken en
betekenissen in te plaatsen lijkt te ontbreken. De toeschouwer heeft een soort Heideggeriaanse
'gelassenheit' nodig om te beseffen dat Diep in het bos een voorstelling is over de affaire-
215
A. De Waele, „Achter ‟t eten, een paar oude veten‟, in: Knack 28 mei 2003 216
Artaud 1982: 93 217
De Volder 1999: 33-34 218
P. Arias voor Radio 1 De Wandelgangen 22 november 1999
62
Dutroux. In het tweede deel van de voorstelling vallen woorden als 'kelder' en 'spaghetti',
maar de naam “dutroe” wordt pas genoemd na een goeie drie kwartier theater.
De onderwerpkeuze brengt onvermijdelijk de vraag met zich mee hoe deze
gebeurtenissen in beeld kunnen worden gebracht, hoe erover gesproken kan worden. Het
antwoord is zeker niet eenduidig en onvatbaar in heldere, correcte taal. De ontoereikendheid
van de taal wordt in deze voorstelling treffend weergegeven door middel van het beeld van
een in stukken gesneden alfabet.
aa bee cee dee ee ef zjee/ aa bee cee dee ee ef zjee/ ha ie jee klem en oo pee/ ha ie jee
klem en oo pee/ en nog ku er es tee u vee/ en nog ku er es tee u vee/ wee ickx ei en die
zit/ wee ickx ei en die zit/ oei want kijkt daar is ‟t jij al/ oei want kijkt daar is ‟t jij al/
dien die met zijn gruwbaar zeis/ dien die met zijn gruwbaar zeis/ het abc in stukken
snijdt/ het abc in stukken snijdt/ de zin van ‟t leven scheidt/ de zin van ‟t leven
scheidt219
De voorstelling is een tasten naar de bespreekbaarheid van het onuitspreekbare.
Volgens Ludo Dosogne trachten de personages “het onuitspreekbare toch uit te
spreken zodat het onbegrijpelijke misschien kan worden doorgrond”220
. Zijn woordkeuze is
hier echter ietwat ongelukkig. In een poging het afgrijselijke, het huiveringwekkende
bespreekbaar te maken schuilt de kracht om de pijn te verzachten. Toch zal de pijn erdoor niet
volledig verdwijnen. Het concrete hoe en waarom van de vreselijkste gebeurtenissen blijft
steevast ondoorgrondelijk.
Dit tasten naar de bespreekbaarheid van het onuitspreekbare leidt ertoe dat de taal
voortdurend nagenoeg ongemerkt in zang overgaat. “Als je het niet kan zeggen, moet je het
zingen”221
. Dat woorden daarbij vaak disfunctioneel blijken, wordt aangetoond door het feit
dat alle liederen uit de voorstelling uitlopen op woordeloos gezang.
Het gros van die liederen gaat terug op Bretoense vrouwengezangen die gebaseerd zijn
op het herhalen van een voorzang.
De actrices zingen in kleine groepjes van drie, vier, vijf. Iemand zingt voor, de
anderen antwoorden op het einde van de strofe. Ze pakken de laatste zin van een strofe
mee, herhalen die, en voegen er iets nieuws aan toe.222
219
De Volder 1999: 24 220
L. Dosogne, „Het Muziek Lod ontrafelt akelige bosgeheimen‟, in: De Huisarts 24 november 1999 221
L. Dosogne, „Klaagzang om de wreedheid‟, in: Het Belang van Limburg 28 januari 2000 222
R. Arteel, „Verbonden in pijn‟, in: Knack 8 december 1999
63
Door die herhalingen van de zogenoemde 'watervalmethode' klinken de liederen -net
als de gesproken tekst- hakkelend. Het lijkt wel alsof de woorden en klanken stokken,
aarzelen bij het uiten van zoveel leed.
De zeven zingende vrouwen treden hier op als een Grieks koor. Ze leveren
commentaar bij actuele gebeurtenissen en bezingen angsten en pijnen in de hoop ze te kunnen
bezweren. In Diep in het bos gaat het om de angst en pijn van het Belgische volk van het
'post-Dutroux tijdperk'. De voorstelling onderzoekt de publieke reactie van 'kijkend
Vlaanderen' en probeert het ongeloof en de verontwaardiging enigszins te overstijgen.
Bevrijdende humor en muziek geven de voorstelling een relativerende lichtheid. Zo
bijvoorbeeld in de ludieke parodie op het alom bekende kerstliedje O dennenboom.
o vlammenzee/ o neem die vuile slonze mee/ tot slot zijn kot ook nog in brand/ chans
dat hij was verassurant/ o vlammenzee o vlammenzee
De ernst van de gebeurtenissen wordt hierdoor geenszins genegeerd of weggelachen.
De lach en de zang maken het onuitspreekbare deels bespreekbaar, in de hoop te kunnen
leiden tot een vorm van loutering en berusting.
Alle liederen uit Diep in het bos worden a capella gezongen, onder de schaarse
begeleiding van een voetbas. Dat is een accordeonachtig instrument dat hier dienst doet als
surrogaat voor de in dit stuk over Dutroux wel erg opvallend afwezige mannenstem.
Het uitgangspunt van Vadria is duidelijk: “Vader is dood”223
. “Zijn familie verenigt
zich rond het ziekbed en bespreekt wat er post-mortem Pappam zou moeten gebeuren”224
.
Terwijl Diep in het bos peilde naar de wonden die in het bewustzijn van 'den Belgiek' waren
geslagen, blijft de thematiek van Vadria dus binnenshuis. De voorstelling creëert een
spanningsveld tussen het belang van familiale banden enerzijds, en het egoïsme en de
schijnheiligheid veroorzaakt door de zucht naar geld anderzijds.
Voor deze productie werkte Toneelgroep Ceremonia voor het eerst met kinderen. De
Volder liet hen als “komische kopieën”225
van hun ouders de vloer opgaan en zette zo de
hechtheid van familiebanden in de verf.
De allesoverkoepelende vader, daarentegen, is niets meer dan het karkas van een
processiereus, dat het stuk in een groteske, carnavaleske traditie „à la Bachtin‟ plaatst.
Die logge liggende massa werpt haar dreigende schaduw over het scènebeeld en
223
De Volder 2000: 4 224
De Volder 2000: 1 225
F. Six, „Dodendans rond Vadertje Reuzegom‟, in: De Standaard 8 december 2000
64
bepaalt ondanks haar zwijgzaamheid in grote mate het handelen van de personages.
De Volder beeldt de vaderreus, in navolging van Kantor, dus af op de grens tussen het
leven en de dood. Op die manier zijn de personages in staat in dialoog te treden met
een dode.
Anders dan bij Diep in het bos vertrok Dick van der Harst voor Vadria minder vanuit
een overkoepelend idee. Hij dacht oorspronkelijk wel aan protestantse koorverenigingen uit
Zuid-Holland die na de zondagsdienst zingen226
maar dat heeft voelbaar minder impact op
Vadria gehad dan de Bretoense gezangen op Diep in het bos.
Bovendien wordt er in Vadria ook minder gezongen. De voorstelling telt een viertal
korte liederen. Ook hier worden geen muziekinstrumenten gebruikt, op een macabere klok en
een kleine en een grote gong na.
In Zwarte vogels in de bomen werkten De Volder en van der Harst opnieuw rond een
oer-Vlaams thema, namelijk dat van de boerenproblematiek. Het is een voorstelling over “de
strijd die de boer, tegenwoordig voert om te overleven”227
. De titel verwijst naar een daarmee
samenhangend beeld van een dorre, vruchteloze wereld.
Het komt van een vriend van mij, die vertelde dat hij van een boer in het Aalsterse een
ingewikkeld verhaal hoorde over diens reis door Marokko, waarop hij op een gegeven
moment dacht in de verte veel zwarte vogels in de bomen te zien. Maar als hij die
bomen naderde, bleek het om plastiekzakken, om zwerfvuil te gaan, dat in de bomen
gewaaid was.228
Zwarte vogels is ongetwijfeld vooralsnog de meest sombere en donkere Ceremonia-
voorstelling. Het stuk eindigt in totale uitzichtloosheid en tragedie: “La vida es immensa
tristura”229
.
Voor de muzikale invulling ervan zocht van der Harst inspiratie in muziek uit de
dertiende en de veertiende eeuw. In die periode stond niet zozeer wat werd bezongen, als wel
de manier waarop het werd gezongen centraal. De inhoud van de liederen van minstrelen en
troubadours -vaak een bijbels gegeven230
- was doorgaans gekend. Daardoor kwam de
muzikale vertelkracht meer vanuit de melodie dan vanuit de tekst231
.
226
F. Decreus en E. Stynen, Dansen met de schaduw van het onbewuste. Eric De Volder en Toneelgroep
Ceremonia, Gent, Academia Press 2006, p. 23 227
De Volder in P. Verduyckt, „De warme en koude dingen van het leven‟, in: Muziek en woord mei 2002 228
De Volder in J. De Feyter, „Zwarte vogels in de bomen‟, in: De Scène mei 2002 229
De Volder 2002: 68 230
J. De Feyter, „Zwarte vogels in de bomen‟, in: De Scène mei 2002 231
J. De Feyter, „Zwarte vogels in de bomen‟, in: De Scène mei 2002
65
Van der Harst werkte verder op deze middeleeuwse melodieën en deed daarvoor een
beroep op bijhorende instrumenten, zoals de vedel, de doedelzak, de schalmei, gamba,
bombus en landsknecht232
.
Zwarte vogels is van de vier LOD-samenwerkingen de meest 'muzikale' voorstelling:
er wordt veel in gezongen en het is bovendien de enige voorstelling waarin naast acteurs ook
muzikanten optreden. Met hun gegrimeerde maskers, verwrongen motoriek en middeleeuwse
instrumenten vormen zij een groteske fanfare van de dood.
Naast acteurs en muzikanten wordt de vloer ook bevolkt door vier zangeressen. Net als
het koor uit Diep in het bos, becommentariëren zij als witte nimfen het gebeuren -hier
weliswaar in het Latijn, wat de vervreemding die van deze voorstelling uitgaat nog groter
maakt.
Hoger werd reeds vermeld dat de ontoereikendheid van de taal een topos is in het werk
van De Volder. Dat komt ook tot uiting in Zwarte vogels. Net zoals de familie Meiresonne in
Nachtelijk Symposium, slagen de personages er niet goed in zich helder uit te drukken, wat
leidt tot herhalingen en het verankeren in vaststaande, repetitieve structuren.
AGNES:
ja Ma ne goeienavond
GEORGETTE:
ne gaaienoevend ons Agnes zegt
AGNES:
ne zeer gaaienoevend Ma
GEORGETTE:
ne zeer gaaienoevend Anjesken
AGNES:
ne zeer prettigen gaaienoevend ons Ma
GEORGETTE:
ne geeienoevend
AGNES:
ja ne gaaienavend
GEORGETTE:
ja ne zeer geeienoevend
AGNES:
ne zeer gaaienoevend u toegewenst Ma233
232
Decreus en Stynen 2006: 56 233
De Volder 2002: 4-5
66
Achter 't eten is, in vergelijking met de andere samenwerkingen, veel minder groots
van opzet. Ten eerste wordt de voorstelling gedragen door amper twee actrices. Ten tweede is
Achter 't eten minder geënt op een maatschappelijk draagvlak. Annelies De Waele noemde
het 'huiskamerdramatisch'234
.
Het stuk evoceert en kritiseert een soort dorpsachtige sfeer uit de jaren ‟50 en ‟60, met
situaties, vetes, typische katholieke processies en verenigingen, en die dingen die
iedereen weet, maar waar niemand over spreekt.235
Van der Harst vertrok dit keer vanuit het gedragen lied en schreef voor Achter ’t eten
acht liederen. Die worden opnieuw a capella gezongen. Het gesproken woord gaat ongemerkt
over in zang op die momenten waarop de vrouwen er niet meer in slagen hun leed onder
woorden te brengen. “Als de pijn te groot wordt, worden woorden klanken, en uiteindelijk
gezangen en muziek”236
. Het lied wordt in Achter 't eten dus hoofdzakelijk gebruikt omwille
van zijn relativerende, overstijgende kracht. Het meest opmerkelijke voorbeeld daarvan is
ongetwijfeld het Aldi-lied, door Freddy Decreus bestempeld als “pure klankpoëzie van een
taal in destructie en tegelijk constructie”237
.
Ineke Nijssen en Marijke Pinoy slagen erin om met hun tweeën een groot aantal
personages te vertolken. Ze vertrekken beiden vanuit een 'basispersonage' (moeder - dochter),
maar gebruiken en manipuleren hun stem om te verglijden van het ene personage naar het
andere.
Die twee actrices nemen alle rollen voor hun rekening. Er wordt zelfs een hele
processie gereconstrueerd waarbij je onthutsend veel mensen tot leven ziet komen. Het
is verrukkelijk hoe ze op een fysieke manier maar ook door hun stem dat allemaal
weten uit te beelden… Hoe ze totaal verschillende registers weten te trekken.
Trouwens, wanneer ze niet meer uit hun verhaal komen, gaan ze zingen. Het
wonderlijke van deze voorstelling is de wijze waarop alles samenvalt, hoe de muziek
en de klanken, de tekst, het acteerwerk en de aankleding een hele wereld en époque
oproepen. Het materiaal lijkt zo eenvoudig maar het resultaat is overweldigend rijk.238
234
A. De Waele, „Achter ‟t eten, een paar oude veten‟, in: Knack 28 mei 2003 235
idem 236
A. De Waele, „Achter ‟t eten, een paar oude veten‟, in: Knack 28 mei 2003 237
F. Decreus en E. Stynen 2006: 65 238
P. Arias in: De Bond 6 juni 2003
67
3. DE WEDERGEBOORTE VAN DE TRAGEDIE
HET TRAGISCHE IN HET WERK VAN ERIC DE VOLDER
“Wat erg wat spijtig wat voor een miserie een komi tragedie”239
.
(Eric De Volder)
In zijn boek The death of tragedy toonde George Steiner aan dat er in een christelijke
wereldbeschouwing geen plaats is voor tragedies. Leed en narigheid worden door het
christendom steeds gerechtvaardigd. Door de voorafspiegeling van een compenserend
hiernamaals240
krijgen het nietige aardse bestaan en de menselijke ellende immers een
betekenis, een reden. De term „christelijke tragedie‟ is voor Steiner dan ook een contradictio
in terminis.
Zo is het oudtestamentische verhaal van Job -hoe bitter en rampzalig ook- geen
tragedie. Job was “een onberispelijk en rechtschapen man”241
. “Hij vreesde God en hield zich
ver van het kwaad”242
. Maar na een weddenschap met Satan besliste God Job en zijn geloof
op de proef te stellen. Zo werd de godvrezende verschillende keren overvallen, kreeg hij te
kampen met 'een geweldig vuur uit de hemel'243
en werd tenslotte ook zijn gezondheid
getroffen. Deze rampspoed maakt het relaas van Job echter nog niet tot een tragedie. Job blijft
trouw aan God en zijn lijden krijgt betekenis in Zijn naam. “Het goede nemen we wel aan van
God, waarom het kwade dan niet?”244
, aldus de godvruchtige Job, die -met het oog op een
paradijselijke staat na zijn dood- de ellende van zijn aardse leven kan relativeren.
Het christendom is volgens George Steiner dan ook een antitragische
wereldbeschouwing:
Christianity is an anti-tragic vision of the world. This is as true today as it was when
Dante entitled his poem a commedia or Corneille wrestled with the paradox of
sainthood in Polyeucte. Christianity offers to man an assurance of final certitude and
response in God.245
239
De Volder 1998: 26 240
Steiner 1961: 129 241
Katholieke Bijbelstichting, De Bijbel, Uitgeverij Tabor, Brugge 1995, p. 625 242
idem 243
idem 244
Katholieke Bijbelstichting, De Bijbel, Uitgeverij Tabor, Brugge 1995, p. 626 245
Steiner 1961: 331-332
68
Het is pas sinds het bestaan van een god door subversieve denkers als Nietzsche en
Schopenhauer in twijfel werd getrokken dat de tragedie opnieuw haar plaats kon verwerven in
onze cultuur. De fundamentele eenzaamheid die voortsproot uit de afwezigheid van een
allesomvattende godheid en een goddelijke heilstaat blies de tragedie nieuw leven in. De
ontredderde mens in een versplinterde, postmoderne wereld is een uitermate tragisch
personage, waarvoor zelfs de wetenschap geen soelaas kan bieden.
Tragic drama tells us that the spheres of reason, order and justice are terribly limited
and that no progress in our science or technical resources will enlarge their
relevance.246
Het Voldereske universum is een door God verlaten universum. De personages van
Toneelgroep Ceremonia slagen er niet meer in te bidden, wat onder meer blijkt uit de
meelijwekkende poging van de kleine Maria Ballegeers om het onzevader te reciteren in
Vadria. Als de personages zich al tot God richten, dan is het om een ander te verwensen, zoals
in Onwaarschijnlijk normaal eindigend verhaal:
mijn god mijn god
‟t is nacht en zwijgen als vermoord de dieren
maar hoort gij niet mijn man nog tieren
mijn god laat hagelen en donderen gaan
en bliksem dood Richaar met uw orkaan247
Religie, en in het bijzonder „het Vlaamse katholicisme van midden vorige eeuw‟248
,
speelt een prominente rol in het theater van De Volder. Het heeft de theatermaker van jongs af
gefascineerd.
Ik ben in de katholieke traditie opgevoed en ben er tot de puberale jaren des
onverstands in gebleven. Alle clichés heb ik meegemaakt: missen, processies,
misdienaars, zwartrokken… […] Als kind vond ik die rituelen fantastisch: met
wierookvaten staan zwaaien, een slok nippen van de miswijn van de paster… 249
Op een bepaald moment heeft hij zich echter losgeworsteld uit die band250
. Het
Voldereske theater schudt het katholieke spook dan ook van zich af. Het christendom wordt
246
Steiner 1961: 8 247
De Volder 1998: 20 248
Decreus en Stynen 2006: 77 249
De Volder in E. Coussens, „In het licht van het kleine weerspiegelt zich het grote‟, in: Zone09 7 februari 2006 250
idem
69
onderuit gehaald en ontmaskerd als “een onleefbare en uiterst dubbelzinnige constructie die
mensen helemaal niet gelukkig maakt”251
.
De dood van God brengt de wedergeboorte van de tragedie met zich mee. Wat
hieronder volgt, is een bespreking van verschillende factoren die bijdragen tot het tragische
karakter van de stukken van Eric De Volder.
Steiner duidt de middeleeuwse definitie van de tragedie als volgt aan: “a narrative
recounting the life of some ancient or eminent personage who suffered a decline of fortune
toward a disastrous end”252
. Weliswaar draaien de stukken van De Volder niet zozeer om het
wedervaren van eminente personages dan wel om de kleine en grote miseries van de 'gewone
man', maar ze voldoen aan deze definitie in die zin dat nagenoeg alle voorstellingen uitlopen
op een donker, tragisch, 'disastrous' einde. Enkele voorbeelden: aan het einde van Nachtelijk
symposium (1994) rolt een aantal personages zich in tapijten. Dat beeld drukt fundamentele
eenzaamheid en uitzichtloosheid uit. Het onwaarschijnlijk normale einde van
Onwaarschijnlijk normaal eindigend verhaal (1998) is het bijten van Lucien Goethals in een
vergiftigde boterham.
Vijf a tien minuten na inname van strychine manifesteren/ zich reeds de eerste
vergiftigingsverschijnselen/ spierkrampen in de nek dan in de rug/ heftig beven en
algemene spiercontracties/ spectaculair stuipen van gans het lichaam en longstilstand/
krijgt het slachtoffer op dat moment geen hulp om het stuipen/ tegen te gaan dan volgt
hartstilstand en de dood.253
Zwarte vogels in de bomen (2002) eindigt met de zwartgallige levenswijsheid “La vida
es immensa tristura” en het poppenspel uit Het laatste avondmaal (2003) en Au nom du père
(2005) loopt uit op een dubbele moord. Maar de meest tragische eindscène is ongetwijfeld die
van Meestersnacht (2006), waarin Raoul, na de moord op zijn vrouw, een plastic zak over het
hoofd trekt en zijn eigen dood afwacht.
Verder is ook het optreden van kosmische krachten (“forces which transcend man”254
)
karakteristiek aan de tragedie.
De mens ervaart zich als een uiterst fragiel wezen dat in het leven geworpen is,
blootgesteld aan duistere machten en moet een voortdurende veranderlijkheid
ondergaan waarvan hij de wetten en principes niet kent.255
251
Decreus en Stynen 2006: 77 252
Steiner 1961: 11 253
De Volder 1998:53 254
Steiner 1961: 193 255
Decreus en Stynen 2006:
70
Een graag geziene gast in het Voldereske universum is de personificatie van de dood:
Magere Hein of Pietje de Dood. In Diep in het bos hebben de vrouwen het over 'Maegher
Pietjen':
vrouwe:
ai ja Maegher Pietjen hiere zieët
madam:
god maar kijkt
kolleken:
god maar kiejekt doar en ist ‟t jij al
madam:
dien draadafsnijderre
kolleken:
dieën 't levenslicht utbloast den navelstreng afsnieterrettuttutterretterrettut
peyne:
den dieën die de zieël van 't lichaam sneijt256
In Poète et Prisonnier en in Zwarte vogels in de bomen wordt De Dood zelfs letterlijk
ten tonele gevoerd, respectievelijk door Philippe Flachtet als 'La Mort' en door Jan Van
Outryve als 'Pietje De Dood'.
Dat De Volder zich bewust is van het tragische karakter van zijn stukken bewijst de
speelse, geestige verwijzing in Armarium Mortis naar de grootste treurspeldichter van de
Lage Landen, Joost van den Vondel:
en ook hoe hoog men draaft in stijl en toon/ alleen het treurspel spant de kroon257
Freddy Decreus erkent bij de Voldereske personages “grote gaten in de
zingevingproblematiek”258
: “de mens wil zo graag schoon leven, maar telkens lukt hem dit op
de een of andere manier toch weer niet”259
. Personages slagen er niet in elkaar graag te zien
en zelfs het verwoorden van liefdesgevoelens loopt spaak:
CHARLOT:
Ik en zien uw geren.
CHARLES:
Azegt dat een keer schoon, Filleuil.
CHARLOT:
Dat ik u en geerne zie, Parrain.
CHARLES:
Wat azgt gij, Filleuil.
256
De Volder 1999: 21 257
De Volder 2005: 4 258
Decreus en Stynen 2006: 74 259
Decreus en Stynen 2006: 74
71
CHARLOT:
Ik en zie u geeren, Parrain.260
Het falen van elementaire communicatie vertaalt zich in Onwaarschijnlijk normaal
eindigend verhaal subtieler in een aarzeling:
ziet ge mij nog euh graag261
In Zijde daar blijft de wanhopige hunkering van Freddy naar liefde onbeantwoord:
FREDDY:
Juliette gij hé!
- gij hèbt zo een raar effect op mij -
JULIETTE:
[...]
ma schee nu nekeer uit mee u getsjanksel jong262
Maar hoewel Juliette Freddy onberoerd afwijst, slaagt zij er niet in elders de liefde te vinden.
WILLY:
Juliette
ziede mij nog graag
JULIETTE:
kom nie aan mij
Zelfs van de liefde voor haar echtgenoot Jacky kan ze niet meer zeker zijn:
JACKY:
[…]
…Julia
ziede mij nog graag
JULIETTE:
Kbent vergeten
Triphon Muys slaagt er evenmin in het geluk te vinden in het huwelijk. Maar zelfs met het
verwoorden van de liefde voor zijn minnares heeft hij het moeilijk:
PAMPOEZEKEN
[...]
ik vraag of da ge mij nog geiren ziet sè
BRAAF PIETSJE
past op wa da ge zegt hé Muys
260
De Volder 1998: 4-5 261
De Volder 1998: 48, mijn cursivering 262
De Volder 2002: 36
72
MUYS
d'er zijn momenten da ge da moe stoppen mee vragen hé mijn hondse
-ziede mij nog geiren- da d'is nie zo eenvoudig nog nie hé263
De theaterwereld van Eric De Volder blijkt -of lijkt althans- dus een erg donkere,
tragische wereld, een wereld als een “donker kot”264
, een wereld waarin teneergeslagen,
uitzichtloze personages ronddwalen, op zoek naar een “beetje warmte”265
.
263
De Volder 2005: 17 264
De Volder 1999: 21 265
De Volder 2002: 5
73
DE LACH IN HET WERK VAN ERIC DE VOLDER
“Peisde Gij Nu Echt Dat Voor Te Lachen Is”266
(Eric De Volder)
Toch zal ik proberen aan te tonen dat het werk van De Volder een door en door
optimistisch, soms zelfs vitalistisch karakter heeft. Het catharsis-begrip speelt daarbij een
belangrijke rol. Aristoteles definieerde de tragedie in zijn Peri Poetikes als volgt:
ze is de uitbeelding (imitatie) van een hoogstaande en afgeronde handeling, van een
voldoende omvang, uitgewerkt in stijlvormen die ieder aangepast zijn aan de
verschillende onderdelen, niet verteld maar geacteerd, en die door medegevoel en
angst de zuivering van dergelijke affecten bewerkt.267
Catharsis betekent zuivering en hoewel Pinnoy van mening is dat het gaat om “een
proces dat voortgezet wordt in het poëtische materiaal van de tragedie door de structurerende
elementen”268
kan het begrip ook slaan op “de emotionele bevrijding en het evenwicht dat bij
de toeschouwers teweeg gebracht wordt”269
. Door het zien van dood en tragiek op scène zijn
we als toeschouwer in staat onze angsten en melancholische gevoelens te overstijgen. Het
besef van de dood relativeert de tragedie van het leven. “Hier is het dat de dood zich verheugt
het leven te hulp te komen270
“. Door angst en medelijden is de toeschouwer in staat negatieve,
pessimistische gevoelens van zich af te schudden. Zo kan Sonja Buysse Vandersmissen in
Onwaarschijnlijk normaal eindigend verhaal stellen:
[…]onder mijn tragiek schuilt een onwaarschijnlijk geluk271
De naam van Toneelgroep Ceremonia kan dan slaan op een viering van het leven. Een
viering die weliswaar niet langer verband houdt met een religieuze zingeving, maar gebaseerd
is op een onwaarschijnlijk en volstrekt menselijk geluk. In zijn boek Goddelijke fantasie.
Over religie, leren en identiteit maakt Rik Pinxten een duidelijk onderscheid tussen de functie
van (religieuze) riten en die van ceremonies. Freddy Decreus licht dat verschil als volgt toe:
Ceremonies en plechtigheden verwijzen in eerste instantie niet naar religieuze
verbondenheid met het Al. […] de typische religieuze referentie naar de heelheid
266
De Volder 2003: 25 267
Vertaling ontleend aan M. Pinnoy, „Aristoteles over catharsis‟ in: Dietsche warande en belfort, 1973, p. 22-31 268
M. Pinnoy, „Aristoteles over catharsis‟, in: Dietsche warande en belfort, 1973, p. 22-31 269
Devos 2003: 9 270
De Volder 2002: 1 (vertaling van “hic est locus ubi mors gaudet succursu vitae”) 271
De Volder 1998: 11
74
buiten de mens zelf [ontbreekt]. Daarom kan ze ook herzien worden of met een andere
ceremonie aangepast worden, want uiteindelijk zijn ceremonies toch mensenwerk.272
Ook als de banden met een compenserende, relativerende hogere macht zijn
doorgeknipt, heeft de mens dus nog reden tot vieren. De zingeving van de niet-religieuze
mens komt voor een groot deel tot stand door de kunst, en in het bijzonder door de kunst van
het vertellen van verhalen. Door tragische of traumatische ervaringen in een narratieve vorm
te gieten, zijn we als mens enigszins in staat betekenis te geven aan die gruwel of ellende. In
de bespreking van Diep in het bos273
wees ik al op het feit dat er een verzachtende kracht
schuilt in de pogingen om het afgrijselijke, het huiveringwekkende bespreekbaar te maken.
Het uitwisselen van pijnlijke ervaringen kan de pijn verminderen. Het vertellen van verhalen
houdt mensen in leven.
VANDENBERGHE:
[…]
het is een menselijke gave
[…]
dad als ge aan de rand van den afgrond staat nòg spreekt
u uit
ervaringen uitwisselt
en daardoor overleeft274
Eric De Volder is onmiskenbaar bevangen door een dwingende 'imperative to tell'275
.
De theatermaker heeft met zijn Toneelgroep Ceremonia al bijna vijfentwintig276
verhalen ten
tonele gevoerd. Het is zoals Geert Sels stelt: “De creativiteit spuit eruit; zet je er voldoende
lege potjes omheen, dan vullen die zich spontaan met voorstellingen”277
.
Op de vloer krijgen de personages bovendien elke voorstelling opnieuw de kans om
hun tragedie te overstijgen. “Stem geven. Een tweede kans. Dat is het intrinsieke engagement
in het werk van Eric De Volder”278
.
272
F. Decreus, Cursus ritueel theater, academiejaar 2006-2007 273
zie: „Tra-a-a-a-a-a-a tra-a-a-a-a-a-a tra-a-a-a-a-a-a-nen‟ 274
De Volder 2004: 5 275
term ontleend aan Dori Laub. In Trauma: Explorations in Memory stelt hij dat holocaustoverlevenden niet
alleen moesten overleven om hun verhaal te kunnen doen, maar dat ze daarnaast ook hun verhaal moesten doen
om te kunnen overleven. 276
Drieëntwintig, inclusief de gloednieuwe productie Lachstuk 277
G. Sels, „Een scheve stap gezet‟, in: De standaard 3 december 2003 278
Decreus en Stynen 2006: 131
75
Ik hoop bij elke voorstelling voor de personages dat het de laatste is die gespeeld
wordt. Omdat dat einde betekent dat ze erin geslaagd zijn een soort noodlot te
overwinnen en dat het goed met hen gaat. Neem Achiel De Baere: een duts, maar ook
een soort Achilles, een held. Zijn zwakke plek is, dat hij een vrouw is tegengekomen
met wie hij denkt dat het zal lukken. Telkens als de voorstelling begint, kun je tegen
hem zeggen: hier, je krijgt weer een kans, nu ga je het halen. Het geluk en de liefde ga
je vinden. Maar dan slaat het noodlot toch weer toe. Toch wil ik zo met hen
vertrekken.279
Een andere manier om de tragische „condition humaine‟ te overstijgen is door middel
van zang en muziek. Muziek en muzikale taal worden in het toneel van Eric De Volder
gebruikt om “de duistere angst om het uitblijven van oplossingen uit te drijven”280
.
In haar bespreking van Isabella's Room van Jan Lauwers en Needcompany281
toont
Christel Stalpaert aan dat de westerse cultuur, in tegenstelling tot de oosterse, verarmd is in
die zin dat zij vervreemd is geraakt van de samenzang of groepszang:
Nietzsche klaagde al aan dat het westen de rituele dimensie van de muziek in de loop
van haar vooruitgangsdenken verloren is. Toen de taal zich van de muziek
emancipeerde en haar eigen logica bovenmatig deed gelden, was het volgens
Nietzsche met de tragedie gedaan.282
Muziek en muzikaliteit spelen een prominente rol in het werk van De Volder.
Bovendien wordt de taal vaak van haar strikte betekenislogica ontdaan zodat ze ontaardt in
een „Artaud-achtige‟ klanktaal. Op die manier krijgt de wedergeboorte van de tragedie een
tweede betekenis.
Zang en muziek dragen enerzijds bij tot een groteske vergroting van de schijnbaar
banale verhaalstof en geven het gebeuren anderzijds “een sterk bezwerend karakter”283
.
Bovendien vult muziek ook datgene in wat de taal niet onder woorden kan brengen. “Zingen
is de lust van 't leven”284
zingen de vrouwen in Diep in het bos, waarmee ze beogen dat, naast
het vertellen van verhalen, ook muziek een middel kan zijn om het treurspel van het leven te
verlichten. Zo krijgt de lach een plaats in de sombere, zwarte tragiek die De Volder ten tonele
voert.
De stukken van Toneelgroep Ceremonia worden gekenmerkt door een soms
ongemakkelijke spanning tussen humor en tragiek. Omdat De Volder ernaar streeft het
279
De Volder in A. De Waele, „De kracht van kruimels‟, in: Knack 15 mei 2002 280
F. Decreus, „Moe Gij Nie Van Voor Lopen, Gerda?‟, in: De speler en de strop: tweehonderd jaar theater in
Gent, Allegaert P. [edit.], e.a., Gent, Snoeck, 2006, p. 211 - 221 281
C. Stalpaert, „Isabella‟s Room van Jan Lauwers en Needcompany‟, in: Documenta jg. 23 (2005), nr. 2, p. 97-
117 282
idem 283
F. Six, „De Volder ritualiseert het verhaal van de condition humaine‟, in: Documenta jg. 23, nr. 4, p.402-409 284
De Volder 1999: 19
76
onzegbare te verwoorden en te verbeelden, worden de meest gevoelige onderwerpen wel eens
behandeld met een 'ondraaglijke' lichtheid.
In plaats van het zwarte te volgen, kun je ook een dramatisch onderwerp licht
behandelen. Ook voor de toeschouwer. Je kunt die platslaan met miserie. Maar beter
vind je een weg om het op te tillen, maar er toch over te praten. Dat is al een begin.285
De middeleeuwse volkscultuur -volgens Michail Bachtin de sleutel tot een goed begrip
van het groteske- werd overheerst door de lach. Carnavaleske, volkse humor lag aan de basis
van een soort tegencultuur in die zin dat het de strakke normen en de starre hiërarchie van de
officiële cultuur onderuit wist te halen. De lach biedt steeds een “temporary liberation from
the prevailing truth and from the established order”286
. Maar daarnaast heeft humor ook een
positieve, regenererende kracht287
. Hippocrates, Aristoteles en Lucianus zagen de lach al als
een universeel filosofisch principe dat geneest en regenereert288
en bovendien beschikt de lach
over een bevrijdende en een zuiverende werking:
Laughter liberates not only from external censorship but first of all from the great
interior censor289
[and it] purifies the consciousness of men from false seriousness,
from dogmatism, from all confusing emotions290
.
Humor neemt in het werk van De Volder verschillende vormen aan. Ten eerste is er de
zwarte humor, de lach met het leed van anderen. Toneelgroep Ceremonia wendt zwarte humor
niet zozeer aan om te bespotten dan wel om gruwel en ellende bespreekbaar te maken en te
overstijgen. De verwijzing naar het relativerende lied uit Monty Python's The Life of Brian in
Achter 't eten (“look at the brightsight”291
) bijvoorbeeld ontlokt bij de toeschouwer een
ongemakkelijk lachje, maar toont aan dat er onder de Voldereske tragiek een onwaarschijnlijk
geluk schuilgaat. Ook verder in het stuk wordt de miserie van moeder en dochter op een
ludieke manier ten tonele gevoerd. Zo bijvoorbeeld in de voorstelling van de snauwende,
autoritaire politiecommissaris:
285
De Volder in A. De Waele, „De kracht van kruimels‟, in: Knack 15 mei 2002 286
Bachtin 1965: 10 287
Bachtin 1965: 39 288
Bachtin 1965: 70 289
Bachtin 1965: 94 290
Bachtin 1965: 141 291
De Volder 2003: 17
77
MOEDER:
Meneer ma tgaat o over
DOCHTER [in de hoedanigheid van politiecommissaris]:
Ah Khoopet Voor U Hé Madammeken Dat Over Gaat292
Maar het toppunt van de spanning tussen humor en tragiek is ongetwijfeld het 'Aldi-
lied', waarin de twee vrouwen hun tragedie bezingen in een burleske meezinger.
Ook in andere voorstellingen maakt De Volder gebruik van zwarte humor. Zo
bijvoorbeeld in Vadria, waarin Bernard Ballegeers zijn zoontje als volgt bedreigt: “En as ik u
nog ééne keer hoor hee/ Dan zalt nog al nekeer een klapke geven sè/ Uw tante Maria zal de
muren mogen afwassen daarachter”293
.
Daarnaast toveren verschillende parodieën en pastiches een duistere, zwartgallige
grijns op het gezicht van de toeschouwers. Zo leidt de vertekening van het notariële
taalgebruik door acteur Benjamin Van Tourhout in Vadria tot een humoristische deconstructie
van het establishment:
Opgemaakt ten kantore Notaris Martens wuwuwu/ Goe gekeurd den datum van
pupupu/ Verdere inlichtingen mumumu/ Men zegge het voort bàf!294
Op dezelfde manier zal Eric De Volder ook het Vlaamse katholicisme proberen neer te
halen. De vele herschrijvingen van katholieke liturgische teksten worden in het tweede deel
uitvoerig besproken.
Een derde gedaante die de lach in het werk van De Volder aanneemt is die van
ranzige, gortige, obscene humor. De invloed van het groteske, open lichaam laat zich gelden
in een taboeloze omgang met lichamelijke openingen en met die delen van het lichaam die de
uitwisseling met de omringende wereld benadrukken: “moek u nekeer afzuigen?”295
, “steekt
uwe vinger nekeer in mijn gat Adrienne”296
, “hee meisken doet uw benen open gauw/ da‟k
mijne sleutel ne keer passé in uw slot”297
. De ongeremde seksualiteit van de grootmoeder in
Het Nijlpaard sluit bovendien mooi aan bij het groteske beeld van de zwangere oude vrouw.
292
De Volder 2003: 24 293
De Volder 2000: 36 294
De Volder 2000: 85 295
De Volder 2002: 6 296
De Volder 1994: 23 297
De Volder 1999: 60
78
kroop der met haar prachtige vormen vruchten en al bovenop/ en terwijl de rugleunink
van den divan mij het zicht aan het gebeuren ontnam/ heeft mijn grootmoeder daar iets
gearrangeerd ik weet niet wat/ kont nie zien/ maar die man/ kweet nie meer/ misschien
nog genen halve minuut later/ voeldet komen/ gàf mij daar ineens ne schreeuw/ en als
toen mijn grootmoeder zich terug oprichte/ en mij al spiedende bemerkte/ manneken/
smijt mij daar nekeer een nat washandje en dien handdoek die daar op de keukenkasse
ligt298
Ook de levenswijsheid die Elodie ons in Gruis meegeeft verraadt de invloed van het
groteske lichaam zoals beschreven door Bachtin:
ELODIE:
[…]
Waar men vroeger dacht,
de mond is de opening naar de ziel.
Wat is dan de andere opening?
Poepen van hier tot ginder?
De ziel uit uw lijf?
YVONNE:
Is dat uw kijk op het leven Elodie?
ELODIE:
Iedereen heeft al eens een scheet te laten Yvonne.299
De Volder houdt daarnaast ook van volkse, kluchtachtige humor zoals blijkt uit het ten
tonele voeren van een hulpeloze pantoffelheld die er zelfs niet in slaagt zonder hulp zijn broek
aan te trekken. Het kleine en het banale geven in het theater van De Volder overigens
geregeld aanleiding tot grappige passages. In het gebruik van dagdagelijkse woorden en
subtiele, op associaties gebaseerde, woordspelletjes toont de theatermaker zich bovendien een
“magnifiek taalobservator”300
.
ADRIENNE:
[…]
…Philemon uw boterhammen liggen in de frigo
PHILEMON:
ik heb geen goesting in boterhammen!
…wa ligt er tussen.?
ADRIENNE:
niets…
sméérpathetisch
PHILEMON:
ik heb geen goesting in pathetisch!!
ADRIENNE:
wat is da eigenlijk pathetisch
298
De Volder 2003: 14 299
De Volder 1996: 49 300
P. Anthonissen, „Alles voor een kroostrijk huwelijk‟, in: De Morgen 13 juni 2000
79
PHILEMON:
pathetisch
-gij- zijt pathetisch!!
ADRIENNE:
Ma en Pa-athetisch!
lacht301
De lach wordt dus geenszins vermeden uit het macabere, donkere universum van
Toneelgroep Ceremonia.
In trieste omstandigheden wordt er ook altijd gelachen. Iedereen die al eens aan de
pistolet- en koffietafel gezeten heeft na een begrafenis, weet dat.302
Daar waar de lach van Tadeusz Kantor vervuld is van tranen, ziet Eric De Volder in
het tranendal dat deze wereld is ook een plaats voor de lach weggelegd. Voor de nieuwste
productie van Toneelgroep Ceremonia, Lachstuk, is de lach zelfs het uitgangspunt geworden.
Maar steeds moet de toeschouwer op zijn hoede zijn, want soms is 'iets om mee te lachen'
verre van om mee te lachen303
.
301
De Volder 1994 67-68 302
De Volder in A. De Waele, „De kracht van kruimels‟, in: Knack 15 mei 2002 303
www.toneelgroepceremonia.be, 2007
80
DEEL 2:
Eric De Volder als bewust
theatermaker.
81
1. ETHISCHE VERVREEMDING
“Maybe some of us look at the world differently than others.”304
(Daredevil)
De Griekse wijsgeer Plato beschouwde het theater, en kunst in het algemeen, als iets
verwerpelijks: “die schrijvers en al die andere kunstenaars: het is een pest, alles wat die
mensen maken”305
. Plato hield er een dualistisch wereldbeeld op na. Hij maakte een
onderscheid tussen een vergankelijke aardse, materiële wereld en een eeuwigdurende
Vormenwereld. Dat de voorwerpen uit de zintuiglijke, materiële wereld slechts afbeeldingen
zijn van ideële types uit de Vormenwereld, probeerde hij duidelijk te maken aan de hand van
het voorbeeld van een stoel. Er zijn, naar zijn mening, drie soorten stoelen.
Eén is die 'oorspronkelijke' stoel, waarvan we naar mij idee moeten zeggen dat hij
door god is ontworpen -want door wie anders?-, vervolgens één die door de
timmerman wordt gemaakt, en dan nog één door de schilder.306
In deze optiek is een kunstwerk dan ook “een kopie van een kopie, het derde stadium
gerekend vanaf de werkelijkheid”307
. Volgens Plato moeten we zelfs op onze hoede zijn voor
een kunstwerk.
We moeten ons goed realiseren hoe naïef het bijvoorbeeld is te veronderstellen dat er
schrijvers zouden zijn die op allerlei terreinen van het leven een dieper inzicht hebben
dan alle vakmensen bij elkaar.308
De Griekse filosoof schat het werk van een vakman dus veel hoger in dan dat van een
kunstenaar. Een vakman maakt immers een voorwerp naar het beeld van een type uit de
Vormenwereld met het oog op de pragmatische functie van dat voorwerp. Een stoel wordt
gemaakt om erop te gaan zitten.
Wat Plato echter niet inzag, is dat de kracht van kunst net schuilt in de mogelijkheid
om voorwerpen te ontdoen van hun louter pragmatische waarde. In het dagelijkse leven leidt
het wegvallen van die waarde zonder meer tot “ontkenning en vernietiging”309
van het
voorwerp in kwestie. Een stoel waar men niet op kan gaan zitten heeft in de dagelijkse
304
Daredevil vs Spider-man, Trans World Films 1994 305
Plato, Constitutie. Politeia, Vertaald door Gerard Koolschijn. Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam
1995, p. 245 306
Plato 1995: 247 307
idem 308
Plato 1995: 248 309
Kantor 1991: 64-65
82
praktijk geen enkele waarde. In de kunsten is dat helemaal anders. Kunst decontextualiseert
en laat een andere blik op de werkelijkheid toe. Een stoel die op een scène wordt gezet,
vervult niet langer een functionele, pragmatische rol, maar wordt een betekenisdrager. Het
theater kan verschijnselen, gebeurtenissen en voorvallen tot zero herleiden en hen ontdoen
van de druk van het pragmatisme310
. Op die manier hoeft kunst dus niet langer beschouwd te
worden als een afbeelding van een afbeelding van de werkelijkheid. Kunst onttrekt zich
daarentegen als het ware aan de werkelijkheid en kan er 'van bovenuit' over reflecteren. In de
woorden van Herman Verbeeck: “Het theater overstijgt het leven door het te
transformeren”311
.
Door een object in een andere context te plaatsen -de context van de toneelvloer
bijvoorbeeld- kan dat object door een andere bril bekeken worden. Op die manier kan het
theater dus de sleur van routineus automatisme doorbreken en ingaan tegen wat doorgaans
voor vanzelfsprekend wordt genomen. In zijn tekst Kunst als procédee maakte de Russische
literatuurwetenschapper Wiktor Sjklowskij een onderscheid tussen zien en herkennen.
Herkenning speelt zich volgens hem “in het onbewuste-automatiese”312
af.
Wanneer men een objekt herhaaldelijk waarneemt, ontstaat het mechanisme van de
herkenning: het objekt bevindt zich voor onze ogen, we weten dat het bestaat, maar we
zien het niet meer.313
Het is pas als we iets of iemand met bewuste ogen bekijken -als was het voor het eerst
dat het voorwerp of de persoon in kwestie ons onder ogen kwam- dat we het, hem of haar ook
daadwerkelijk kunnen 'zien' in de Sjklowskijaanse zin van het woord.
Sjklowskij licht dat onderscheid tussen zien en herkennen toe aan de hand van een
anekdote:
Ik was mijn kamer aan het opruimen en toen ik tijdens mijn rondgang bij de divan
kwam, kon ik me niet meer herinneren of ik deze al had schoongeveegd. Omdat
dergelijke handelingen routineus en onbewust verricht worden, was ik niet bij machte
me dit te herinneren; bovendien besefte ik dat het al te laat was om me het alsnog te
herinneren. Kortom, als ik de divan had schoongeveegd en dat was vergeten, dat wil
zeggen onbewust had gehandeld, dan komt dat op hetzelfde neer als wanneer het niet
zou gebeurd zijn. Als iemand bewust had toegekeken, hadden mijn handelingen
gerekonstrueerd kunnen worden. Maar als niemand had toegekeken of iemand had wel
310
Kantor 1991: 64-65 311
H. Verbeeck 2004: 231 312
W. Sjklowskij, „Kunst als procédee‟, 1919 p. 17 313
W. Sjklowskij, „Kunst als procédee‟, 1919 p. 19
83
maar onbewust toegekeken…Als het gehele komplexe leven van veel mensen
onbewust voorbijgaat, dan lijkt het erop alsof hun leven nooit heeft bestaan.314
Gewenning, het vasthouden aan vertrouwde, voor de hand liggende routines en het
zekere voor het onzekere nemen, zorgen ervoor dat het niet steeds evident is om de wereld
met bewuste ogen te zien. Dat wist Antonin Artaud al.
Het is moeilijk wanneer alles ons tot slapen aanzet, om te kijken met gehechte en
bewuste ogen, om te ontwaken en te kijken als in een droom, met ogen die niet meer
weten waarvoor zij dienen en waarvan de blik naar binnen gericht is.315
Toch is het losrukken van starre, vastgeroeste concepten noodzakelijk om niet te
verglijden in eenduidigheid of reïficatie. Om tegen te gaan dat iedereen in slaap valt en
automatisch wórdt geleefd, kan kunst als antidotum worden ingezet. Kunst heeft volgens
Sjklowskij tot doel “de mens een ervaring van het objekt te geven, het hem te laten zien in
plaats van te laten herkennen”316
. Om dat te bereiken beschikt ze over twee procédés. Ten
eerste het procédé van de complicering van de vorm, die ertoe leidt dat “de perceptie
aanzienlijk bemoeilijkt en vertraagd wordt”317
, en ten tweede het procédé van de
vervreemding.
Sjklowskij illustreert zijn vervreemdingsbegrip aan de hand van het werk van Tolstoj.
Daarin treedt het vervreemdingsprocédé volgens Sjklowskij op wanneer de schrijver een
object “niet bij name noemt, maar beschrijft als zag hij het voor de eerste keer in zijn
leven”318
. Voor de Russische literatuurwetenschapper betekent vervreemding dus zoiets als
een opzettelijk negeren van parate kennis.
Ook in de theatertheorie van Bertolt Brecht speelt het vervreemdingsconcept een
cruciale rol. Maar de Brechtiaanse 'Verfremdungstechnik' verschilt wel enigszins van de
invulling die Sjklowskij aan het begrip gaf. Bij Brecht ging het er niet zozeer om
verschijnselen, gebeurtenissen en voorvallen te bekijken als was het voor de eerste keer. Hij
streefde eerder een afstandelijkheid na tussen de toeschouwer enerzijds en datgene wat op de
vloer gebeurt anderzijds. Op die manier maakt inleving bij de toeschouwers plaats voor
kritische afstand en reflectie.
Hoewel er dus een betekenisnuance is tussen het vervreemdingsconcept van Wiktor
Sjklowskij en dat van Bertolt Brecht, hebben beide concepten wel een zelfde doel voor ogen.
314
Tolstoj in W. Sjklowskij, „Kunst als procédee‟, 1919 p. 17-18 315
Artaud 1982: 12 316
W. Sjklowskij, „Kunst als procédee‟, 1919 p. 18 317
W. Sjklowskij, „Kunst als procédee‟, 1919 p. 18 318
W. Sjklowskij, „Kunst als procédee‟, 1919 p. 18
84
Ze willen de toeschouwer dwingen tot een andere blik op de werkelijkheid en aanzetten tot
een kritische houding. Op die manier kan vervreemding leiden tot dereïficatie en iets teweeg
brengen op sociaal, maatschappelijk, politiek of ethisch vlak.
De afstandelijkheid tussen toeschouwer en scène kan volgens Brecht onder meer
worden bewerkstelligd door een gewoon, banaal feit voor te stellen als iets bijzonders319
.
Verder kan de toneelauteur onderwerpen uitkiezen “die op zichzelf al iets verbazends of
vervreemdends in zich hebben”320
. De stijl die hij daarbij moet hanteren is “koel en
zakelijk”321
. Daarnaast kan ook de toneelinrichting bijdragen tot een afstandelijke
beschouwing. In het theater van Brecht werden de bouwstenen van het theater, zoals
bijvoorbeeld scènewissels en lichtbronnen, letterlijk zichtbaar gemaakt322
. “The best thing is
to show the machinery, the ropes and the flies”323
, poneerde hij. Bovendien moesten zijn
acteurs zodanig spelen dat de toeschouwer niet, zoals in het traditionele theater, in een roes
terechtkwam en zich identificeerde met de personages324
. Jozef De Vos spreekt in deze
context van een “dubbele afstand”325
: enerzijds de afstand tussen de acteur en het personage
dat hij moet belichamen, anderzijds de afstand tussen de acteur en de toeschouwer. Een
Brechtiaans acteur moet zijn rol niet 'worden', of 'zijn'. Hij mag zich niet op een
Stanislawskiaanse manier inleven in zijn rol, maar moet deze net op een afstandelijke manier
tonen ('zeigen'). Hij moet zijn rol demonstreren en daarbij als het ware tussen de toeschouwer
en het personage in staan326
.
Deze anti-illusionistische, afstandelijke acteerstijl is geenszins het streefdoel van
Toneelgroep Ceremonia. Hoewel een psychologisch onderbouwd acteren wordt gemeden,
streven de 'Ceremonisten' ernaar de toeschouwers mee te nemen in het verloop van een stuk.
De toeschouwer moet het handelen en het spreken van de personages begrijpen en geloven.
Evenmin worden de bouwstenen van het theater zichtbaar gemaakt -op een aantal
uitzonderingen na. Zo loopt één van de spelers in Meestersnacht voortdurend met zijn
tekstbrochure rond. Toch is het niet De Volders bedoeling om bij de toeschouwers het besef te
319
J. De Vos, „cursus Theatergeschiedenis 2. Modern theater‟, Uitgeverij Acco Leuven 2005: 88 320
idem 321
J. De Vos 2005: 89 322
C. Stalpaert, „Bertolt Brecht: Het epische theater van het Berliner Ensemble. Onuitgegeven notities bij de
cursus Geschiedenis van de podium- en mediale kunsten‟ academiejaar 2006-2007 323
B. Brecht in: J. Willett, Caspar Neher: Brecht’s Designer, Methuen Londen, 1986: 98 324
J. De Vos 2005: 89 325
idem 326
C. Stalpaert, „Bertolt Brecht: Het epische theater van het Berliner Ensemble. Onuitgegeven notities bij de
cursus Geschiedenis van de podium- en mediale kunsten‟ academiejaar 2006-2007
85
ontlokken dat ze „maar‟ naar een toneelvoorstelling aan het kijken zijn. Hij zal de toneelillusie
niet bewust doorbreken om afstandelijkheid te creëren.
De Voldereske vervreemding voltrekt zich dus op een ander niveau. De Volder dwingt
zijn toeschouwers tot een andere blik op de wereld door middel van uitvergroting,
verheviging en grensdoorbreking. Hij haalt elementen uit de werkelijkheid en plaatst die
onder zijn “magische stolp”327
. Op die manier worden naturalistische elementen
ondergedompeld in de grotesk-Voldereske vormgeving. Gegrimeerde schreeuwende maskers,
verwrongen lichamen, het spel dat wordt gespeeld met tijd en ruimte en het gebruik van een
gekneed „kruimeltaaltje‟ scheppen een eigenaardig, bevreemdend universum en dwingen de
toeschouwer tot een alerte en actieve blik. De Voldereske vervreemding dwingt de
toeschouwers dus tot activiteit. Ze choqueert om het beste wat er aan verstand en rede in ons
is wakker te schudden328
. Ze maakt bewust en gaat in tegen verzadiging en voor de hand
liggende conventies. Ze wil gevestigde waarden in vraag stellen en onderuit halen. In die zin
kan vervreemdingstheater dus resulteren in sociale, maatschappelijke en ethische
veranderingen.
Het impliciete engagement dat uit de Voldereske vormgeving spreekt, bewijst dat er
geen strikte demarcatielijn kan getrokken worden tussen vorm en inhoud van De Volders
toneelstukken. Vorm ìs inhoud. Er schuilt een verhaal achter de grotesk-Voldereske
vormgeving van Toneelgroep Ceremonia.
327
F. Six, „Dodendans rond Vadertje Reuzegom‟, in: De Standaard, 8 december 2000 328
P. Brook 1988: 86
86
2. ER WAS EENS … EEN VERHAAL.
De poëtica van Eric De Volder.
“SIMONNE
al die schone sprookjes van
èn er was eens èn er was eens èn er was eens èn er was eens èn er was eens
èn van èn ze leefden nog zò lang en zò gelukkig”329
(Eric De Volder)
Verhalen spelen een belangrijke rol bij de zingeving van de niet-religieuze mens. Ze
scheppen orde en structuur en dragen bij tot het conceptualiseren van het onvatbare.
Bovendien zorgen ze voor ontspanning, leren ze ons waardevolle lessen of laten ze ons
wegvluchten in een imaginaire wereld.
Eric De Volder is bevangen door een dwingende 'imperative to tell'330
. Door middel
van zijn verhalen probeert hij de kleine en de grote miseries van het menselijke bestaan van
zich af te schrijven.
Net als alle kindersprookjes, opent Armarium Mortis, één van zijn toneelstukken, met
de gevleugelde woorden 'er was eens'. Verhalen en vertelseltjes staan in dat stuk dan ook
centraal. Hoofdpersonage Simonne gaat op zoek naar een goed verhaal, naar een “écht”331
verhaal. Zij wil
iets ruws brutaals/ iets onverwachts/ iets onbegrijpelijks/ iets authentieks fantastisch/
en wrede personagies/ wauwelend haperend brabbelend/ stotterend stamelend/ zich
versprekend verhaspelend versplinterend/ verbasterend godlasterend/ het met
verwrongen gezichten uitschreeuwend/ het met grote gebaren verduidelijkend/ op zoek
naar/ wà dàt èr is gebeurd/ tussen/ [...]/ er was eens -/ en -/ er ontbrak hen werkelijk
niets meer aan hun geluk zolang zij leefden332
Volgens Ellen Stynen weerklinkt hier de stem van De Volder zelf333
. Armarium Mortis
kan dan ook worden gelezen als een poëticaal manifest van de theatermaker. In wat volgt zal
ik uit de zoektocht van Simonne de kunstopvatting van Eric De Volder proberen te distilleren.
329
De Volder 2005: 4 330
term ontleend aan Dori Laub. In Trauma: Explorations in Memory stelt hij dat holocaustoverlevenden niet
alleen moesten overleven om hun verhaal te kunnen doen, maar dat ze daarnaast ook hun verhaal moesten doen
om te kunnen overleven. 331
Decreus en Stynen 2006: 100 332
De Volder 2005: 7-8 333
Decreus en Stynen 2006: 101
87
Het werk van Eric De Volder gaat over mensen; over 'kleine' mensen. “Aeschylos
schreef over de goden, Sophocles over helden en Euripides over mensen.334
“ De Volder
schrijft over doodgewone mensen, over “personen die nooit in het nieuws komen”335
, over de
man in de straat, de antiheld. De idee dat we allemaal maar mensen zijn, gaat immers gepaard
met de dood van de held.
soms trekt ne mens zodanig op nen andere mens/ da ge geen van beiden nog herkent/
zò – stèrft – een - hèld336
Ook het verhaal waar Simonne naar op zoek is, moet over gewone mensen gaan. Ze
vindt het verhaal van 'conferencier' Jean over God en 'den duvel' dan ook “te gròòt! te ver
gezòòcht”337
. “Buktu bukt buku! doe gelijk of dagge klein zijt”338
is haar advies jegens de
verhalenvertellers, want “ze zoeken ‟t véél te ver”339
.
Het kleine en banale is voor Eric De Volder een belangrijke inspiratiebron. Hij trekt de
kast van de doden open en haalt er door de grote geschiedenis vergeten personages uit om zo
een hoogst eigen tegengeschiedenis te creëren. Het leven van een man uit de Gentse
Congosteeg, dat aan de basis lag van Achiel de Baere, haalde hij zelfs letterlijk uit een kast.
Hij vond 's mans dagboekjes op een rommelmarkt in de lade van een oude keukenkast en
werd er zodanig door geïnspireerd dat hij er een toneelstuk aan wijdde. Achiel de Baere was
“een salut aan de eenvoud van die man”340
.
Wat mij het eerste raakte, was dat ik dat vond. Ik dacht: wie heeft de oneerbiedige
onbedachtzaamheid gehad om die inboedel zo te verkopen en iemands leven zo in die
kast te laten zitten?341
Achiel de Baere is overigens niet de enige Ceremonia-productie die teruggaat op een
tekstueel 'object trouvé'. De Volder doorsnuffelt graag notitieschriftjes, dagboekjes en
briefpakketjes. Op die manier staat zijn werk erg dicht bij de werkelijkheid. Hij vindt zijn
inspiratie als het ware op straat…en op café.
Ik herinner me dat Grotowksi me aanmoedigde om overdag op café te gaan en te
kijken en luisteren naar wat er rondom mij gebeurde. Elke keer als ik nu op café zit
334
De Vos 2003: 12 335
De Volder in: P. Arias, Tussendoor voor BRT 1, 27 juni 1988 336
De Volder 2005: 14 337
De Volder 2005: 10 338
De Volder 2005: 6 339
De Volder 2005: 13 340
De Volder in: P. Arias, Tussendoor voor BRT 1, 27 juni 1988 341
De Volder in E. Geerlings, „Theaterstuk laat gewone man herleven‟, in: Algemeen Dagblad 13 november
1989
88
met een gazet voor mij moet ik daar aan terugdenken. Plots vang ik flarden van
gesprekken op, pik ik een paar zinnen op die een paar uur later op papier staan en in de
repetitie gebruikt worden.342
De stukken van de Volder zijn dus een neerslag van wat hij in zijn directe omgeving opvangt.
Ik kijk en luister./ Goed./ Ik blijf kijken/ en ik blijf luisteren./ Ik werk met wat ik zie
en wat ik hoor.
Die aandacht voor wat er om zich heen gebeurt, brengt een door en door Vlaams
gevoel met zich mee. Gabriel Smeets vergelijkt De Volder op dat vlak met de Duitse
filmmaker Fassbinder, want net “zoals R.W. Fassbinder in zijn films de Duitse geschiedenis
wilde analyseren en verbeelden, zo lijkt Eric De Volder in zijn theatervoorstellingen het
Verdriet van België in kaart te willen brengen”343
.
Nagenoeg al die voorstellingen zijn dan ook in „den Belgiek‟ gesitueerd. In de
regieaanwijzingen van een aantal van die stukken staat dat zelfs expliciet aangegeven. Zo
speelt Zijde daar zich “ergens op den buiten in België”344
af, wordt Onwaarschijnlijk normaal
eindigend verhaal in “belgisch vlaanderen begin van de jaren '50”345
gesitueerd en lezen we in
de beschrijvingen die aan Achter 't eten voorafgaan: “het stuk speelt zich af in de belgische
provinciestad”346
.
Bovendien is het werk van De Volder doordrongen van een “oer-Vlaamse
thematiek”347
: de affaire Dutroux, de boerenproblematiek, familiale onenigheden zoals
erfeniskwesties,... Hij schetst graag de kleine geschiedenis van de kleinburgerlijke Vlaamse
provinciestadbewoner uit de tweede helft van de twintigste eeuw.
Toch maakt hij zich daardoor niet schuldig aan navelstaarderij. Als een seismograaf
staat de theatermaker midden in de wereld. Zijn werken vormen een aanklacht tegen onder
meer de waanzin van oorlog, tegen patriarchale dominantie en onderdrukking en tegen de
schijnheiligheid van het katholicisme en getuigen dus van een sterk geëngageerde visie. Het
verhaal van Jean in Armarium Mortis verwijst op een erg expliciete -zij het ook ludieke-
manier naar wat er in de wereld gebeurt.
342
De Volder in Decreus en Stynen 2006: 96 343
G. Smeets, „Eric De Volder schrijft geschiedenis‟, in: Verslagboek Theaterfestival 2001 344
De Volder 2002: 1 345
De Volder 1998: 1 346
De Volder 2003: 3 347
V. Vogelaere, „Eric De Volder kiest voor muziek in Vadria‟, in: De Gentenaar 30 november 2000
89
d‟er schiet mij nu in ene keer een historie te binnen van/ der waren nekeer twee
amerikaans arabieren/ september eleven wete wel348
Eric De Volder is een bewust theatermaker die de toeschouwer bewust maakt.
Daarnaast is zijn werk nog op een ander niveau „geëngageerd‟ te noemen. Ellen
Stynen spreekt in deze context over “een bewust sociaal-geëngageerde daad [...] met als doel
datgene wat door de officiële geschiedschrijving vergeten wordt onder de aandacht te
brengen”349
. Net als de Franse historici Jules Michelet, Michel Foucault, Gerorges Duby en
Le Roy Ladurie, is ook Eric De Volder geboeid en gefascineerd door “de kleine mens en zijn
dagelijkse bezigheden”350
. Zo vullen zij de gaten van de geschiedenis op. Niet toevallig is de
ondertitel van Zijde Daar „à la recherche d‟une histoire perdue‟.
Die aandacht voor het kleine en het schijnbaar onbenullige spruit voort uit de
„Voldereske‟ zoektocht naar authenticiteit. Toneelgroep Ceremonia is niet op zoek naar een
proper, afgerond verhaal in een heldere, correcte taal. Door middel van tekstflarden en
onsemantische klanken proberen de „Ceremonisten‟ het ware, het eerlijke, het authentieke in
de mens bloot te leggen. Diepmenselijke oerimpulsen zijn voor hen dan ook belangrijker dan
volledig uitgediepte psychologische analyses. Om de menselijke essentie ten tonele te voeren,
moeten de personages “wauwelen, haperen, brabbelen, stotteren, stamelen en zich
verspreken”351
. De roerselen van de menselijke ziel zijn immers niet altijd vatbaar in klare,
eenduidige taal.
Ik hoor de geluiden,/ de klanken, de woorden en zinnen./ Niet altijd onmiddellijk
duidelijk noch begrijpelijk./ Complexe echo's uit het leven/ en zijn vreemde
gebeurtenissen./ Eigenaardige teksten vol vreemde woorden/ die ik niet begrijp./ Ik
vang ze op.352
Al wat lelijk, afgrijselijk of afschuwwekkend is, wordt in deze zoektocht naar
authenticiteit geenszins verbloemd of doodgezwegen. Integendeel. Eric De Volder wil het
lelijke esthetiseren. Hij wil van modder kunst maken en daarin toont hij zich verwant met het
decadentisme van Charles Baudelaire en de avant-garde van Filippo Tommaso Marinetti. Die
esthetisering betekent niet zozeer het lelijke opschonen en ontdoen van zijn scherpe kantjes,
dan wel een decontextualisering ervan. Het lelijke wordt verheven tot kunst omdat het als
348
De Volder 2005: 8, mijn cursivering 349
Decreus en Stynen 2006: 96 350
Decreus en Stynen 2006: 96 351
naar De Volder 2005: 7 352
Manifest De Volder
90
dusdanig in een artistieke context wordt geplaatst. Marcel Duchamp plaatst een urinoir op een
sokkel; Eric De Volder plaatst “de triviaal onozelheden/ de smerig anecdotes smakeloos”353
op een toneelvloer.
In de jaren vijftig van de vorige eeuw ontwikkelde de Canadese
literatuurwetenschapper Northrop Frye een “succesvolle classificatietheorie over de westerse
verhaalcultuur”354
. Deze theorie beschrijft de evolutie van onze verhaalcultuur als een
ontwikkeling met vijf stadia355
. In het eerste stadium, dat van de mythische verhaalcultuur,
worden personages voorgesteld als “verheven boven alles en iedereen”356
. Het zijn
onsterfelijke goden die losstaan van de aardse werkelijkheid. Ook de helden uit de heroïsche
verhaalcultuur zijn boven alles en iedereen verheven, maar ze verschillen van de goden uit het
eerste stadium in die zin dat ze zich wel houden aan “de wetten van de eindige, vergankelijke
wereld”357
. De personages uit de epische verhaalcultuur, het derde stadium, maken nog steeds
deel uit van een “leidende elite”358
. Het is pas vanaf het vierde stadium, dat van het
realistische mensbeeld, dat er over “de lage mimesis van alledaagse personages” 359
wordt
verhaald. Het laatste stadium, ten slotte, wordt bevolkt door “de allerlaagste, meelijwekkende
helden”360
, door antihelden zoals Elizabeth Marains Rosalie Niemand en Becketts Vladimir
en Estragon.
Op het eerste zicht lijken de Voldereske personages meelijwekkend klein, belachelijk
banaal en “zo onbenullig dat het bijna pijn doet”361
. De Volder toont zich een meester in het
weergeven van het bijzondere van het gewone, maar zijn personages zijn uniek in die zin dat
het grote, het universele zich manifesteert doorheen het kleine, het concrete. Het kleine dient
in zijn theater slechts als “een opstap naar het grote”362
. Op die manier worden de verhalen
van kleine, door de grote geschiedenis vergeten, personages grootse epossen. De Voldereske
personages schipperen “tussen eeuwigheid en vuilnisbak”363
.
Die uitvergroting komt enerzijds tot stand door de eigenzinnige vormgeving en
werkwijze van Toneelgroep Ceremonia. Onder meer de heftige, expressionistische acteerstijl,
353
De Volder 2005: 3 354
B. Keunen, Verhaal en verbeelding. Chronotopen in de westerse verhaalcultuur, Academia Press 2007: 47 355
idem 356
idem 357
Keunen 2007: 48 358
Keunen 2007: 48 359
idem 360
idem 361
B. Stigter, „Schamele nalatenschap van duivenmelker bewerkt tot toneelstuk‟, in: NRC 30 oktober 1989 362
Decreus en Stynen 2006: 116 363
Kantor 1991: 70
91
de forse, groteske grime en de macabere muziek tillen de voorstellingen naar een hoger plan
en laten een overstijging van de anekdotiek toe. Anderzijds worden de alledaagse verhaalstof
en de banale personages in een universeel, archetypisch kader geplaatst.
In Nachtlijk Symposium is de simpele familiegeschiedenis gemakkelijk om te zetten in
een koningsdrama. De vader in dit stuk zou een koning kunnen zijn die op het einde
van zijn leven zijn rijk verdeelt, zoals een zakenman zijn zaak aan zijn zonen overlaat.
Ik vertrek niet vanuit de grote thema's maar ik stel vast dat sommige van mijn stukken
daar toch naartoe gaan.364
De Volder gaat bewust op zoek naar het universele van die grote thema's.
Als het lukt om het universeel te maken, wordt het interessant. Dan groeien die
anekdotische feiten naar een imaginair plateau dat verder reikt dan een gewone
Jambersiaanse anekdote. Dan is het meer dan een voyeuristische inkijk in een
verloederde achterkeuken.365
Op die manier ontstaat een uniek spanningsveld tussen het concrete en het
alomvattende en vervaagt het onderscheid tussen 'groot' en 'klein'.
Je kan het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' figuren nauwelijks maken. Aan kleine
mensen hangen soms mythische facetten vast, terwijl grote helden heel kleine kantjes
kunnen hebben. In het licht van het kleine weerspiegelt zich het grote, en vice versa.
Zo worden de grote mythische verhalen plots heel actueel.366
Volgens De Volder gaan de meeste van onze dagdagelijkse beproevingen immers
terug op een beperkt aantal sprookjes en mythen367
. Hij onderkent “slechts enkele van die
oerverhalen, waarop eender welk verhaal kan teruggebracht worden”368
en gaat met zijn
Toneelgroep Ceremonia op zoek naar dat “eeuwenoude verhaal”369
, naar “de overgeërfde
inhoud van het collectieve onbewuste”370
.
Dat onbewuste speelt een belangrijke rol in het werk van De Volder en daarin toont hij
zich verwant met de surrealisten. Deze artistieke vernieuwers zetten zich af tegen de
beperkende invloed van het rationalisme en cultiveerden irrationele uitingen van de psyche als
364
De Volder in R. Arteel, „Een geweer in het decor‟, in: Knack 16 augustus 1995 365
De Volder in J. Aerts, „Een bom van passie‟, in: De Tijd 11 december 2002 366
De Volder in E. Coussens, „In het licht van het kleine weerspiegelt zich het grote‟, in Zone 09, 7 februari
2006 367
F. Decreus, „Moe Gij Nie Van Voor Lopen, Gerda?‟, in: De speler en de strop: tweehonderd jaar theater in
Gent, Allegaert P. [edit.], e.a., Gent, Snoeck, 2006, p. 211 - 221 368
E. Stynen, De dans met de schaduw van het onbewuste. Hybriditeit en authenticiteit in het theater van Eric
De Volder, Eindverhandeling voor het behalen van de titel van licentiaat in de Germaanse Taal- en Letterkunde,
1999 369
Manifest De Volder 370
Decreus en Stynen 2006: 121
92
de droom, de intuïtie en de vrije associatie371
. Rationele correctie verwerpend, wilden zij tot
de dieptes van het onbewuste doordringen en ze ongecensureerd blootleggen372
.
De Zwitserse psychiater Carl Gustav Jung definieerde het onbewuste als volgt:
Alles wat ik weet, maar waaraan ik op dit moment niet denk; alles wat me eens bewust
was, maar nu vergeten is; alles wat mijn zintuigen hebben waargenomen, maar waar
mijn bewustzijn geen acht op sloeg; alles wat ik zonder opzet en zonder
opmerkzaamheid, dat wil zeggen onbewust, voel, denk, herinner, wil en doe; al het
toekomstige dat zich in mij voorbereidt en pas later tot bewustzijn zal komen; dat alles
is inhoud van het onbewuste.373
Deze definitie vindt haar weerklank in de volgende passage uit Armarium Mortis:
alles wa da‟k wist maar waaraan da‟k nie meer had gedacht/ alles wa da‟k had
meegemaakt maar wa‟k vergat/ alles wa da‟k onopgemerkt d‟er had gevoeld geweten
of gedacht/ mee alles wat da‟k er mij herinnerde/ mee alles wat dat er zich in mij
voorbereidde/ zò- lag ik op de grond374
De „Ceremonisten‟ proberen telkens weer hun onbewuste toegankelijk te maken en
bloot te leggen. Zo doen zij bij het opbouwen van hun personagestructuren onder meer een
beroep op hun droombeelden en fantasieën. Bovendien ontwikkelde Eric De Volder een
unieke lichamelijke oefening die zijn acteurs in staat stelt latente, onbewuste beelden en
gedachten op te diepen en zichtbaar te maken: 'De dans met de schaduw van het onbewuste'.
Hij “vraagt zijn spelers om die schaduw in hun verbeelding op te zoeken, hem te visualiseren
en ermee te dansen”375
.
Niet alleen de grens tussen droom en werkelijkheid, maar ook de grens tussen humor
en tragiek376
en de grens tussen leven en dood377
worden, op zijn zoektocht naar een écht,
authentiek verhaal, door Eric De Volder afgetast, verlegd en doorbroken.
Armarium Mortis doet op een metaniveau verslag van deze zoektocht. Een zoektocht
zonder einde, die steeds de moeite waard is.
371
van Gorp, ea., Lexicon van literaire werken, Wolters Plantyn, Deurne, 1998, p. 420 372
van Gorp, ea., Lexicon van literaire werken, Wolters Plantyn, Deurne, 1998, p. 421 373
C.G. Jung, Von den Wurzeln des Bewußtseins, 1954: 536 (vert. Pety de Vries-Ek) 374
De Volder 2005: 24 375
Decreus en Stynen 2006: 111 376
Zie „De wedergeboorte van de tragedie‟ 377
Zie „Tussen leven en dood‟
93
Ga iedere keer opnieuw op zoek
naar het geheel van de aktie.
Telkens opnieuw op zoek naar
het volledige verhaal.
Werk daarbij eerst en vooral voor uzelf,
maar altijd in relatie tot het gemeenschappelijke doel:
het spelen van het verhaal.
Werk samen
om het volledige verhaal te vinden,
want niemand bezit het volledige verhaal.
Het verhaal.
Een antwoord op het verlangen van de toeschouwer
om te weten te komen wat er in het verleden
werkelijk gebeurd is.
Een zoeklicht op zijn individuele geschiedenis.
Op uw geschiedenis, op mijn geschiedenis.
...
Op het toneel
is iedereen tijdelijk onsterfelijk
en gedurende korte tijd
is er niets nutteloos.378
378
Manifest De Volder
94
3. DE PARADOX VAN HET MASKER.
Ideologie- en maatschappijkritiek
in het werk van Eric De Volder.
“Everyday I feel like I’m waking up more,
stripping back another layer of my mask.”379
(Russel Hobbs)
Oscar Wilde had al ingezien dat een mens zichzelf meer kan ontbloten als hij of zij
gemaskerd is. De acteurs van Toneelgroep Ceremonia verbergen hun gelaat achter dikke
lagen Kryolan en proberen met hun gegrimeerde en tot grimassen getrokken gezicht datgene
wat in de ziel van hun personage speelt zichtbaar te maken. De grime laat toe dat ze sociale
remmingen en obstakels, zoals schaamtegevoelens, achterwege kunnen laten en zichzelf
volledig kunnen blootgeven. Op die manier gaan ze op zoek naar een soort oerstatus, naar een
primitieve, diepmenselijke levensstandaard, waarin de noodzaak nog niet werd gevoeld
driften, begeertes en beweegredenen achter een zelfopgetrokken sociale façade te verstoppen.
Het theater van Eric De Volder beaamt dus de paradoxale vaststelling dat figuurlijke,
maatschappelijke maskers kunnen worden afgerukt door het aanbrengen van echte, materiële
maskers.
De auteurs van Capitalisme et schizophrénie, Gilles Deleuze en Felix Guattari, maken
in hun boek een onderscheid tussen drie soorten sociale formaties: een barbaarse, een
despotische en een geciviliseerde. Die laatste formatie verschilt van de andere twee in die zin
dat externe vormen van dwang, zoals traditionele codes en centralistische wetten380
, in een
geciviliseerde socius plaats ruimen voor een innerlijke vorm van dwang, een “psychologische
zelfdwang”381
. Deze geciviliseerde sociale formatie, of socius, wordt door Deleuze en
Guattari verbonden met kapitalistische samenlevingen.
Kapitalistische samenlevingen, suggereren [zij], oefenen misschien wel de krachtigste
terreur uit: psychische terreur. Kapitalistische individuen leven weliswaar niet langer
onder het regime van despotische instituties, maar krijgen niettemin af te rekenen met
een inwendige despoot -door de auteurs van L'anti-Oedipe niet toevallig voorzien van
het label “Oedipus”- die hen opzadelt met schuldgevoelens en onvervulbare
verlangens.382
379
C. Browne, Rise of the Ogre, Penguin Books, Londen, 2006: 223 380
B. Keunen, „Kleine genealogie van de ethische beproeving. Deleuze, Bachtin en de geschiedenis van de
roman‟ tekst bij de cursus Literaire Sociologie, academiejaar 2005-2006 381
idem 382
idem
95
Die inwendige despoot dwingt het kapitalistische individu ertoe zichzelf onder
controle te houden en zijn gedrag in te perken. Op die manier wordt een sociale façade
opgetrokken, waarachter het individu zijn ware zelf wegstopt. Iedereen speelt een rolletje in
de toneelopvoering die het leven eigenlijk is -dat wisten William Shakespeare en Joost van
den Vondel al-, maar in de hedendaagse samenleving zijn sociale maskers meer dan ooit
aanwezig. Sociale druk weerhoudt ons ervan onze emoties openlijk en onbeschaamd te uiten.
Driften en verlangens worden uit welvoeglijkheid of beleefdheid verdoezeld. Steeds meer
moffelen we onszelf weg achter een klemmend, belemmerend en verstarrend masker.
Herman Verbeeck ziet in het moderne leven bovendien de oorzaak van de verarming
en verschrompeling van de bewegingen van de mens383
:
Het is evident dat de mens in de moderne maatschappij slecht omgaat met zijn lichaam
en dat hij steeds meer vervreemdt van de noden van zijn lichaam. In een zittend en
gedigitaliseerd bestaan beveelt het hoofd en verschrompelt de rest.384
Ook volgens Jerzy Grotowski ligt het haastige ritme van de moderne samenleving aan
de basis van het opzetten van sociale maskers:
The rhythm of life in modern civilisation is characterised by pace, tension, a feeling of
doom, the wish to hide our personal motives and the assumption of a variety of roles
and masks in life.385
Iedereen speelt voortdurend toneel; iedereen heeft voortdurend een masker op en
paradoxaal genoeg is het theater het middel bij uitstek om die maskers af te rukken.
Theatre -through the actor's technique, his art in which the living organism strives for
higher motives- provides an oppurtunity fot what could be called integration, the
discarding of masks, the revealing of the real substance: a totality of physical and
mental reactions.386
Eén van de streefdoelen van het Grotowskiaanse theater is dan ook het afrukken van
de dagdagelijkse maskers. Het moet de acteur in staat stellen weerstanden en obstakels uit het
dagelijkse leven uit te weg te ruimen en volledig en ongeremd mens te worden. In die zin is
acteren “a serious and solemn act of revelation”387
. Een rol of een personage moet door een
Grotowskiaans acteur dan ook gebruikt worden als een opstap naar het zichzelf blootgeven:
383
Verbeeck 2004: 215 384
Verbeeck 2004: 220 385
Grotowski 1968: 211 386
Grotowski 1968: 211 387
Grotowski 1968: 178
96
The important thing is to use the role as a trampoline, an instrument with which the
study what is behind our everyday mask -the innermost core of our personality- in
order to sacrifice it, expose it.388
Ook in het theoretische werk van Peter Brook, De lege ruimte, komt die onthullende
functie van de acteur aan bod:
De acteur roept op, onthult wat ieder mens in zich heeft- en wat door het dagelijks
leven wordt toegedekt.389
Hierdoor kan het theater dus een tegengewicht bieden tegen de autoriteit van de
inwendige despoot. Het theater spoort individuen aan tot het afrukken van hun maskers.
Daarnaast speelt ook de lach een cruciale rol bij het ondermijnen van dat inwendige gezag.
Bachtin besteedt daar in zijn Rabelaisstudie in ruime mate aandacht aan. Hij komt tot de
vaststelling dat de lach een uitgesproken ideologiekritische werking kan impliceren:
Laughter liberates [...] from the great interior censor […].[I]t liberates from the fear
that developed in man during thousands of years: fear of the sacred, of prohibitions, of
the past, of power.390
De lach werk zuiverend en bevrijdend en laat ons toe -al is het voor even- het masker
van voor ons gezicht weg te halen.
Achter dat masker schuilt een soort ongrijpbare, onverwoordbare diepmenselijkheid,
een soort oergevoel dat herinnert aan een primitieve menselijke staat. Dát willen de acteurs
van Toneelgroep Ceremonia blootleggen. Ze streven er, in navolging van Jerzy Grotowski,
naar “de wortels van de verborgen krachten die in de mens sluimeren zichtbaar te maken met
[hun] kunst”391
. Ze gaan op zoek naar “de diep verborgen waarheid”392
. Die zoektocht nam in
het theater van Grotowski spirituele, metafysische proporties aan. Bij Antonin Artaud,
daarentegen, vertaalde dat zoeken zich eerder in een fascinatie voor oosterse vormen van
theater. Zo voelde hij in het Balische theater bijvoorbeeld “een toestand voorafgaand aan de
taal”393
.
Deze ongerepte, oermenselijke staat zit vervat in het beeld van het kind, dat steeds
volledig en onbezorgd zichzelf kan zijn. Niet toevallig is het logo van Toneelgroep
Ceremonia een tekening van een kind dat met een masker speelt.
388
Grotowski 1968: 37 389
P. Brook, De lege ruimte. International Theatre Bookshop, Amsterdam 1988: 71 390
Bachtin 1968: 94 391
Verbeeck 2004: 155 392
Manifest De Volder 393
Artaud 1982: 61
97
In De blinden van Maurice Maeterlinck staat het motief van het kind als zuivere,
onmaatschappelijke mens centraal. Het stuk speelt zich af op een paradijselijk eiland, een
soort 'utopia'. Het is een ongerepte plek waar het groen vrij kan bloeien en woekeren. Op een
symbolische manier verwijst het eiland naar het natuurlijke, het irrationele, het oermenselijke.
Dat de blinden daar de schoonheid niet van inzien, is te wijten aan het gesticht waarin ze,
vóór hun schijnbaar uitzichtloze situatie in de vrije natuur, veilig werden ondergebracht. In
dat gesticht, dat als een symbool voor de samenleving kan gelezen worden, kregen de
bewoners een laagje maatschappelijk vernis toegedaan. Een laagje vernis dat oerimpulsen
onderdrukt en uitsluit. Een laagje vernis dat blind maakt. Nu ze op zichzelf zijn aangewezen,
hebben de blinden geen inzicht in hun situatie. Ze beseffen niet dat ze zich in een
paradijselijke staat bevinden en slagen er niet in ongeremd te genieten. Ze wachten af,
verblind door het masker van vernis. Het huilende kind, dat (nog) niet is gevernist, „be-
schaafd‟ of aangetast door de maatschappij, is de enige die in het stuk van Maeterlinck kan
zien.
Het kind is (nog) vrij in die zin dat het (nog) niet onderhevig is aan de keurslijven van
een samenleving. Daarom werd het kind in de ogen van Meyerhold, samen met het vrije wilde
dier394
, het ideaalbeeld voor zijn acteurs. Ook voor Jacques Lecoq waren het kind en het dier
de beste leermeesters van de acteur.
Het kind omwille van zijn spontaniteit. Als men de spelers tijdens een repetitie
aanraadt te spelen als kinderen, dan bedoelt men daarmee dat ze direct, schaamteloos
en ongeremd moeten spelen. [...] Wat het dier tot absolute leermeester van de acteur
maakt, is het feit dat het zijn gevoelens belichaamt van kop tot teen en dat het geen
terughoudendheid, schroom of remming kent.395
Het “afpellen”396
, het zoeken naar oerimpulsen van de onmaatschappelijke mens is
onbetwistbaar een maatschappijkritisch statement. In het werk van De Volder manifesteert het
ideologie- en maatschappijkritische zich zowel op vormelijk als op inhoudelijk vlak. Ik heb de
inhoud van De Volders theater in de inleiding van deze scriptie als 'geëngageerd' aangeduid
en de vormgeving ervan als 'grotesk'. Toch blijkt de tweedeling tussen vorm en inhoud
onhoudbaar. Vorm ìs inhoud. Het groteske en engagement gaan hand in hand. Wat volgt is
een bespreking van de ideologiekritische kracht van het groteske.
Volgens Michail Bachtin is de traditie van het groteske ontsproten aan de
middeleeuwse volkscultuur, en in het bijzonder aan de middeleeuwse cultuur van volkse
394
Verbeeck 2004: 51 395
Verbeeck 2004: 228 396
Decreus en Stynen 2006: 82
98
humor. Deze cultuur “offered a completely different, nonofficial, extraecclesiastical and
extrapolitical aspect of the world, of man, and of human relations” en gaf gestalte aan een
eigenzinnige, volkse tegencultuur. Op die manier ontstond een tijdelijk alternatief voor
bestaande hiërarchieën en konden het establishment en alle gevestigde waarden onderuit
worden gehaald. “In the world of carnival all hierarchies are canceled”, stelt Bachtin. De
traditie van het groteske verwerpt immers een starre, verticale conceptie van de wereld, die
aan alles en iedereen een vaste plaats toekent op een hiërarchische ladder en het bestaan van
sociale klassen en kastes legitimeert.
De Renaissance bracht de tendens voort om dat strakke wereldbeeld aan het wankelen
te brengen. Starre hiërarchieën werden in vraag gesteld en onderuit gehaald.
All things in the universe, from heavenly bodies to elements, had left their former
place in their hierarchy and moved to the single horizontal plane of the world of
becoming, where they began to seek a new place and to achieve new formations.397
Geleidelijk aan kwam zo een horizontale conceptie van de wereld tot stand, waarin
heilige huisjes werden neergehaald en begrippen als tijd, verandering en relativiteit centraal
stonden. Dat horizontalisme bracht een tijdelijke bevrijding van “the prevailing truth”398
en
van “the established order”399
met zich mee. Het laat ons toe los te komen van al wat
doorgaans als vanzelfsprekend wordt beschouwd en de wereld op een andere manier te
bekijken. Het bevrijdt ons van:
the prevailing point of view of the world, from conventions and established truths,
from clichés, from all that is humdrum and universally accepted.
Het Volderekse universum is onmiskenbaar een horizontaal universum. Het is een
universum dat ruimte laat voor verandering en evolutie. Dit hoofdstuk onderzoekt op welke
manieren verschillende aspecten van de hedendaagse maatschappij in het werk van De Volder
aan de kaak worden gesteld. In een eerste deel, „Mea Culpa‟, zal ik bespreken hoe de
katholieke monoliet in zijn werk wordt neergehaald. Het tweede deel bespreekt De Volders
reactie op de waanzin van oorlog.
397
Bachtin 1968: 365 398
Bachtin 1968: 10 399
idem
99
MEA CULPA.
De ontmaskering van het katholicisme.
“MUYS
vijf Onze Vaders en tien Wees Gegroeten
en ge zijt er vanaf”400
(Eric De Volder)
Het Voldereske theater schudt het katholieke spook van zich af. Het Vlaamse
katholicisme wordt in het theater van Eric De Volder onderuit gehaald en ontmaskerd als “een
onleefbare en uiterst dubbelzinnige constructie die mensen helemaal niet gelukkig maakt”401
.
De Volder wil echter niet zozeer komaf maken met de katholieke waarden en rituelen an sich,
dan wel met het machtsmisbruik en de wanpraktijken die in Gods naam werden gepleegd.
Het zijn niet de rituelen zelf die verkeerd zijn, maar de mensen die die rituelen
misbruiken om de schone schijn op te houden. De katholieke kerk heeft op een
bepaald moment zwaar misbruik gemaakt van haar macht om bepaalde dingen
meedogenloos van de kaart te vegen.402
Het heilige huisje van het Vlaamse katholicisme stort in elkaar wanneer blijkt dat de
Voldereske personages niet meer kunnen bidden. Zo slaagt de kleine Maria Ballegeers er aan
het begin van Vadria maar niet in foutloos een onzevader na te zeggen:
MARIA II
In de naam van des Vaders
MARIA I
In de naam des Vaders
MARIA II
In de naam dès Vaders en dès Zoons en in dès Heiliegen Geestes
MARIA I
Mariaatjen
-en-dès-Heiligen Geestes403
De naam van God komt in de stukken van De Volder vaak voor in een banale, vulgaire
of gewelddadige context. Op die manier ontstaat een registervermenging die leidt tot een
humoristische deconstructie van de katholieke verhevenheid. Zo gebruikt Sonja Buysse
400
De Volder 2005: 4 401
Decreus en Stynen 2006: 77 402
De Volder in: Coussens, E., „In het licht van het kleine weerspiegelt zich het grote‟, in: Zone09, 7 februari
2006 403
De Volder 2000: 8
100
Vandersmissen de woorden van Jezus in Onwaarschijnlijk normaal eindigend verhaal om het
schrijven van dreigbrieven te rechtvaardigen:
Heren Jezus/ gij die gezegd hebt/ vraagt en men zal u opendoen/ klopt en gij zult
vragen/ ik heb hun elk den helft van zijn portret opgestuurd zijn aanhoudsters/ en d‟er
een brief in roden inkt bijgestoken/ Madams/ maakt die affaires met mijne man
ongedaan of het zal u slecht vergaan/ alle twee Amen Sonja404
In Het nijlpaard wordt dat spel met sacrale en banale registers ten top gedreven:
En dan is Petrus Simoens/ een reservesleutel nog in zijn bezit/ tsavonds laat de sacristij
binnengedrongen/ en van koleire/ godverdoeme sè/ een karton van des pasters beste
witte miswijn soldaat gemaakt/ diens schoonste kazuivels aan stukken gescheurd/ al
dHeilig Hostieën onteerd/ en alst warent ordinaire chips naar binnen gespeeld/ ò
heiligschennis405
Verder in dat stuk krijgt God op een ludieke manier een plaatsje in de hemel
toegewezen: “in vrede/ naar den Heer God de Vader in den Hemel zie/ Melkweg numéro
één”. Dit goddelijke adres doet denken aan een passage uit Armarium Mortis waarin God
wordt voorgesteld als de scheidsrechter van de wereld:
ondertussen haast God hem al gelijk de vliegende dood/ naar de kleedkamers van zijn
voetbalstadium/ dat is daar voorbij een beetje voorbij de Melkweg/ als g'aan
discotheek de Walhalla komt d'eerste links/ zodus God/ waar is mijn
arbiterscostuum!?406
Verderop in Armarium Mortis neemt God in een visioen van de duivel bovendien
groteske proporties aan:
God!/ nen wriemelenden bol van neuzen en ogen en oren/ nen tot leven geroepen bòl
màkràmé/ nen wriemelende broeiende brij beschimmelde spaghetti/ ne wilde witte
pap/ het Aangezicht van God!/ Mister President! Mister President!/ God bedekt zijn
aangezicht/ en uit een van oksels/ ontspringt nen nieuwen oceaan van water/ en wordt
een kind geboren407
De deconstructie van het katholicisme voltrekt zich in het werk van De Volder echter
vaker concreter en op kleine schaal. Tot tweemaal toe wordt een heiligenbeeld in zijn oeuvre
neergehaald en ontheiligd. In Onwaarschijnlijk normaal eindigend verhaal haalt Richaar een
beeld van Sint-Bartholomeus van zijn voetstuk.
404
De Volder 1998: 14-15 405
De Volder 2003: 3 406
De Volder 2005: 9 407
De Volder 2005: 19
101
en hem is uitgestapt en naar het kapelleke gegaan/ en hem is over ‟t hekken gekropen/
en hem heeft Sint-Bartolomé van zijne sokkel gepakt408
Aan het einde van Au nom du père is Triphon Muys een kerk binnengeglipt. Zijn
zoektocht naar procreatie eindigt zo aan de voet van een Onze-Lieve-Vrouwbeeld. Zijn
verwoede -maar vergeefse- kinderwens brengt hem ertoe haar het Jezusbeeldje afhandig te
maken:
„k zegge mô hè da van eu leven al geweten sè!/ stond ie hij daar in zijnen bloten/ „k
zegge mo da dan ès nie waar hé!?/ had ie hij al zijn kleers afgedaan/ pakt nen stoel/ zet
diene stoel voor ‟t altaar/ krupt daar op/ trekt dien bleekblauwen mantel van da beeld
van Onze Lieve Vrouwe dat daar in ‟t midden staat/ pakt die gouwen krone van hare
kop/ pakt da Kindeke Jezus vantussen haar arms/ sukkelt ermee dat altaar af/ doet diee
mantel aan –allemaal in zijnen bloten hé […] – koessens en skoens ook hé/ „k zegge
als ‟t er hier nui maar niemand binnekomt hé ‟t is al erg genoeg da „k ik da zie […] en
tongs - nog in de kerke – in ene keer - / ie komt hij rechte/ „k zegge wa gaat er nui
gebeuren sé/ zo doet hij in ene keer – hij steekt da Kindeke Jezusbeeldsje naar voren
[…] en jipla da Jezusbeeldeken in stukken vaneen op de trappen van ‟t altaar/ de
brokken plaaster vlogen tot aan mijn voeten409
Dit stukgooien van een Jezusbeeldje door één van zijn personages staat op een
frappante manier symbool voor de Voldereske afzwering van het katholicisme. “In het licht
van het kleine weerspiegelt zich het grote”410
. Schrijnend ironisch is de symbolische ontering
van Maria Magdalena in Achter 't eten. Daarin speelt het personage Gerda Suy de rol van de
bijbelse vrouw in het kader van een jaarlijkse katholieke processie. Maar “een goe ure voor
den Ommegang”411
wordt Gerda op brutale wijze door ene Gérard Pijpers verkracht:
Godverdoeme Seg Amai/ Deet Wa Deugd?/ Merci Hé Enne/ Wa Zij Van De Jaar In
De Processe?/ Awel?/ mria magdalena/ Mria Magdalena Kant Mij Voorstellen Doe
Nekeer Mria Magdalena? Hei!412
Aan het einde van het stuk wordt Gerda opgevangen door een schijnbaar barmhartige
zusterorganisatie:
Madame Suy Vot‟ Fille Passe A Travèrs Un Très Long Tunnèl/ Mais Ca Va Déjà Un
Peu Mieux […] Ne Vous Faites Pas Des Soucis Madame413
408
De Volder 1998: 15 409
De Volder 2005: 38 410
Coussens, E., „In het licht van het kleine weerspiegelt zich het grote‟, in: Zone09, 7 februari 2006 411
De Volder 2003: 30 412
idem 413
De Volder 2003: 42
102
Al snel blijkt evenwel dat deze zusters eerder bekommerd zijn om geld en macht dan
om de verzorging van het slachtoffer.
En en dan hé Eerwaarde Zuster?/ wablief?/ ah vo oor de kosten en tverblijf?/ ja ja mij
ijne man gaat ta/ wablief?/ gebt nen brief!/ wablief?/ eh? va han zijne avocaat! [...] een
kwitantie voor wa?/ vo oor de vrijwillige bijdrage?/ ja ik zal ja/ nee vo oor de goede
werken va han de Zusters no ooit genoe neeng414
Op die manier legt De Volder de katholieke hypocrisie bloot.
Om deze leugens en dat bedrog van zich af te schudden, herschrijft de theatermaker
doorheen zijn oeuvre verschillende katholiekliturgische teksten. Zo horen we in de volgende
passage uit Oefening op de moeder en de zoon bijvoorbeeld een duidelijke echo van de
woorden die Jezus sprak tijdens het laatste avondmaal:
ZOON
en terwijl we aten
nam ze het brood
brak het
gaf het mij en zei
neem
dit is het lichaam
dat ik voor u gebruikt heb
en ze nam een beker
gaf mij die en ik dronk daaruit.
ze zei
dat was mijn bloed
dat ik voor u vergoten heb.415
In Vadria wordt het onzevader op een subtiele manier verdraaid en geparodieerd:
Onze Vader die in den hemelen zijt
Geheiligd zij uw naam
Uw rijk kome
Uw wil geschiede
Op aarde en daarenboven in den hemel
Geef ons heden ons dagelijks brood
En vergeet onze schulden
Gelijk ook wij ze vergeter aan onze schuldenaren
En leid ons niet in bekoring maar verlos ons van het…416
414
De Volder 2003: 44-45 415
De Volder in: Decreus en Stynen 2006: 66-67 416
De Volder 2000: 19, mijn cursivering
103
In Nachtelijk Symposium is de parodie veel scherper en bijtender:
CHARLES
als een gebed aframmelend
Verroeste vader die in de foto zijt
vergeten is uw naam
uw lijf verdwijne
uw beeld vergele
in mijn hoofd zoals op het papier
't Is goed dat u op deze afspraak bent
maar het kan ons niet meer schelen
juist gelijk het u ook nooit heeft kunnen schelen
wie dat er op de foto stond
laat staan hoe die ontwikkeld werd
Amen...417
Eric De Volder deinst er overigens niet voor terug zijn personages expliciete,
blasfemische uitspraken in de mond te leggen. Zo scheldt het personage Man in Het nijlpaard
de contemporaine 'pasters' uit voor “schijnheiligaards”418
. Maar de meest uitdrukkelijke en
meest agressieve, godlasterende passage die in het werk van De Volder voorkomt, is
ongetwijfeld die waarin Julien Vandenberghe God verwijt dat Hij tijdens de holocaust niet
heeft ingegrepen:
god verdomme wa voor ne klootzak zijde gij vent/ da gij dad allemaal hebt laten
passeren God Godverdomme419
Eric De Volder stelt zich ondogmatisch, areligieus op in zijn door God verlaten
theateruniversum. Devotie en onvoorwaardelijke geloofsovertuiging worden meedogenloos
van de kaart geveegd. Het Voldereske universum is dan ook niet onderhevig aan een
goddelijke ordening. De Volder haalt hiërarchieën onderuit en verwerpt de idee dat alles en
iedereen een vaste plaats in de kosmos kreeg toegewezen. Evenwicht en regelmaat ruimen in
zijn theater plaats voor toeval en conflictsituaties. Zo creëert hij in Armarium Mortis een
eigen versie van het scheppingsverhaal, waarmee hij aansluit bij de bigbangtheorie en elke
goddelijke tussenkomst bij het ontstaan van de kosmos loochent:
en boem/ en al de vingers van mijn hand/ en boem/ en van mijn ander hand/ en boem/
duim wijs en mid‟ rink en een pink/ en boem/ en hier mijn neus en ogen zie/ en boem/
en hier mijn lippen zie/ en boem/ den oven open zie/ en boem/ hier zie/ op ‟t puntsje
417
De Volder 1994: 63 418
De Volder 2003: 8 419
De Volder 2004: 5
104
van mijn tong/ boem/ boem […] boem/ ma kijkt/ er was eens/ en boem/ ma kijkt dan
toch!/ boem boem boem boem boem boem boem boem boem boem boem…420
Met De Damen, een samenwerking tussen Toneelgroep Ceremonia en KVS, maakte
De Volder voorgoed komaf met de valse katholieke religiositeit. “We zijn vertrokken van een
oertekst waarin Eric de balans opmaakt van al zijn religieuze belevenissen”421
, verklaart
actrice Ineke Nijssen.
De voorstelling telde minder woorden dan ooit en liep uit op een kaalslag, op de
vaststelling dat de mens zijn rituelen verloren was en alleen over bleef, zonder
liefde.422
Eric De Volder schotelt zijn toeschouwers geen alternatieve religieuze
levensbeschouwing voor; er wordt geen alternatieve godsdienst opgetrokken op de ruïnes van
het katholicisme. Het Voldereske theater geeft aan dat de mens fundamenteel alleen is,
toevallig in dit leven geworpen en op zichzelf aangewezen.
Deze wetenschap kan voor vrome religieuzen leiden tot een existentiële crisis, maar
desalniettemin schuilt er een onwaarschijnlijk bevrijdende kracht achter. De afwezigheid van
God zet de mens ertoe aan in het hier en nu zelf zijn geluk na te streven.
kunt gij voorzichtig door tleven stappen
ma dan gebeurt er ook niets hé423
420
De Volder 2005: 5 421
I. Nijssen in W. Hillaert, „Ineke Nijssen en Chris Thys over „De Damen‟ van Eric De Volder‟, in: De Morgen
15 juni 2006 422
Decreus en Stynen 2006: 26 423
De Volder 2002: 34
105
“EN AL VAN TRIBULATIES EN VERDRIET”424
“VROUWE
Och here toch wat kan een mens boosaardig wezen”425
.
(Eric De Volder)
Het werk van Eric De Volder gaat over mensen, over wat mensen allemaal met elkaar
uitspoken. In Diep in het bos komen al deze -om het op z'n De Volders te zeggen-
'smeerlapperijen' samen. De voorstelling is “een zeer droeve klacht”426
; een antwoord op wat
er misgaat in de wereld.
De Volder vertrekt voor zijn producties graag van de grote en de kleine 'miseries', van
datgene waar de kranten dagelijks vol van staan. Het zijn “de dramatische momenten waar we
over lezen in de gazet en die we op de radio kunnen horen”427
. Zijn stukken gaan over de
'tribulaties des levens': over leugens, bedrog en oplichting, over geweld en diefstal, over
misbruik en verkrachting, over moord, over dood en verderf, over angst en
onveiligheidsgevoelens, over trauma's. Net als bij Monika van Paemel zijn het „de
vermaledijde vaders‟ die, als bron van agressie en geweld, verantwoordelijk worden gesteld
voor deze gruweldaden. In van Paemels roman staan dreiging en vernieling428
centraal. Het is
een boek over de grote en de kleine oorlog, over de onderdrukking en uitbuiting door de
'heren' die zich als vaders vermommen429
.
De koppeling tussen mannelijkheid en agressiviteit, hardheid en brutaliteit is ook in
het werk van Eric De Volder terug te vinden. Het beeld dat daarin wordt geschetst van de
archetypische man is weinig genuanceerd.
De Volders man-vrouwbeeld is op het eerste gezicht vrij stereotiep: het archetype van
de man of vader is meestal (sterk) negatief, dat van de vrouw of moeder meestal
positief.430
Mannelijke seksualiteit wordt in de stukken van De Volder dan ook verwoord en
verbeeld als iets hards en gevoelloos. In Diep in het bos wordt de man op een pijnlijk
treffende manier geassocieerd met het beeld van een slager:
424
De Volder 1999: 8 425
De Volder 1999: 6 426
De Volder 1999: 5 427
De Volder 1998: 51 428
M. van Paemel, De vermaledijde vaders. Meulenhoff Amsterdam, 1985, achterflap 429
idem 430
Decreus en Stynen 2006: 122
106
jij trokt jij al haar lijfken open lijk ne slachter als ‟t u blieft/ is‟t goed azo madam
schoon beestjen he jaja/ en zal ik het al in stukskes kappen schoon verpakken he/ hier
zie en ja dat is dan zoveel he euh ja en dank u he zeg merci/ een bolleke gekapt voor ‟t
kleintje/ schonen dag geweest he zeg vandaag ‟t wierd tijd he zeg/ allez en hier zie
meiske een bolleke gekapt/ en bedankt he tot zien he ja merci dank u en aan wie is‟t
nu431
Daarnaast krijgen de 'heren', net als bij Monika van Paemel, de schuld van de
“spelletjes op leven en dood”432
, waarmee mannen zichzelf -in de ogen van van Paemel
althans- moeten bewijzen. Oorlog speelt in twee stukken van De Volder een grote rol: in
Regent en regentes en in Brand. In dat eerste stuk wordt het gegeven oorlog op een ietwat
ludieke manier in beeld gebracht. Oorlog is in Regent en regentes niet zozeer een
overkoepelend, thematisch motief, dan wel een eerste schakel, die een onwaarschijnlijk
ludieke -maar tevens erg pijnlijke- situatie in gang zet. Hoofdpersonage Albeir 'Beirken'
Beirendonk wordt in de oorlog door een verdwaalde kogel in zijn mannelijkheid geraakt.
Door dat stuk lood tussen zijn benen kan hij dus niet meer voldoen aan datgene wat voor de
bekrompen Vlaams-katholieke moraal binnen het huwelijk van het grootste belang is:
DOCTOOR:
In een godsvruchtig huwelijk denkt men in de eerste plaats aan?433
In schril contrast met de “lichte toets”434
van Regent en Regentes staat de vurigheid
van Brand. Daarin laat Eric De Volder een overlevende afrekenen met zijn oorlogsverleden.
In 1943 werd Julius Vandenberghe samen met twaalf collega-brandweermannen door de
Gestapo opgepakt in de Gentse brandweerkazerne en als politiek gevangene op transport
gezet naar Duitsland. Tien van hen overleefden de gewelddaden in de nazikampen van
Mauthausen, Buvhenwald en het werkkamp Dora niet. Vandenberghe, daarentegen, was een
overlevende. Bij zijn terugkeer naar Gent zette hij zijn tragische herinneringen op papier in
twee schoolschriftjes. Na zijn overlijden op 4 november 1988 belandden deze schriftjes via
een erfenis bij een bevriend echtpaar van Vandenberghe. Het was pas in 2003, na een
buurtonderzoek in de sociale wijk Nieuw-Gent, dat de schriftjes in de openbaarheid kwamen
en in handen vielen van de Gentse theatermaker Eric De Volder.
Vertrekkende vanuit de geschriften van Julius Vandenberghe bouwden acteurs
Hendrik-Hein van Doorn, Johan Knuts, Ineke Nijssen, Annelies De Nil, Mariken Bijnen,
431
De Volder 1999: 61 432
M. van Paemel 1985: 289 433
De Volder 1998: 47 434
G. Sels, „De Volder met lichte toets het trauma in‟, in: De Standaard 8 juni 2000
107
Leen De Veirman en Benjamin Van Tourhout samen met hun regisseur aan deze voorstelling.
Daar de actie tijdens hun improvisatiesessies en repetities werd verschoven van de
concentratiekampen naar de huiselijke omgeving van Vandenberghe, slaagden zij erin een
persoonlijk verhaal te creëren. Julius werd Julien. De aandacht ging niet zozeer naar de
gruwel van de Holocaust an sich dan wel naar het doorleven ervan in de herinneringen van
een overlevende.
Brand brengt het geheugen van een getraumatiseerd Holocaustoverlevende in beeld.
Het werd aangekondigd als “een toneelstuk voor zeven doden die de werkelijkheid
beschrijven aan de hand van herinneringen en handelingen van één overlevende”. In de
persmap werd dit aangepast tot: “een toneelstuk voor zeven doden die de gebeurtenissen
beschrijven zoals ze zouden kunnen gebeurd zijn aan de hand van herinneringen en
handelingen van één overlevende”435
, waarbij rekening werd gehouden met het feit dat een
getuigenis historisch en objectief gezien nooit juist of volledig kan zijn. Hoewel een
getuigenis geen objectieve, historische waarheid aan het licht brengt, kan ze volgens volgens
Dori Laub toch op een ander niveau van groot belang zijn. In het boek Testimony: Crises of
Witnessing in Literature, Psychoanalysis, and History haalt Laub het voorbeeld aan van een
zestig jaar oude vrouw die getuigde van het feit dat ze in Auschwitz vier schoorstenen in
vlammen zag opgaan. Daar ze in strijd was met de werkelijkheid -er was slechts één
schoorsteen ontploft-, werd deze getuigenis door historici zonder meer verworpen.
Psychoanalyticus Dori Laub houdt er andere mening op na. Volgens hem getuigde deze
vrouw van iets anders, iets radicalers, iets crucialers. Ze had het over de realiteit van een
onvoorstelbare gebeurtenis.
Brand is geenszins een goed gestructureerd, afgerond verhaal. Het is de weergave van
een verwarde geest. Deze fragmentarische stijl wijst erop dat Vandenberghe zijn traumatische
ervaring nog niet helemaal heeft kunnen verwerken. Hij is er nog niet in geslaagd zijn
traumatische ervaring om te zetten in een vloeiend narratieve herinnering. De psycholoog
Pierre Janet ontwikkelde in het begin van de twintigste eeuw een theorie over de effecten van
traumatische herinneringen op ons bewustzijn. Een narratieve herinnering, zo stelde hij,
bestaat uit mentale concepten, die we gebruiken om betekenis te geven aan ervaringen. Hij
ging ervan uit dat het gemak waarmee een ervaring kan worden omgezet in mentale structuren
afhankelijk is van de subjectieve inschatting van het gebeuren. Vertrouwde en voorspelbare
ervaringen worden volgens Janet automatisch omgezet in mentale concepten. Nieuwe of
435
E. Stynen, persmap Brand 2004
108
angstwekkende ervaringen, daarentegen, worden niet zonder meer in cognitieve schema's
ingepast. Zulke ervaringen worden op een andere manier opgeslagen. Janet spreekt in
dergelijk gevallen van 'dissociatie'.
Brand is de verbrokkelde weergave van een versplinterd, getraumatiseerd geheugen.
VANDENBERGHE:
Men bracht mij binnen in een wereld die ik niet begrijp
en die ik
RIA:
Ulièn
VANDENBERGHE:
doof blind gevoelloos
RIA:
Ulièn!
VANDENBERGHE:
niet begreep
men bracht mij binnen in een wereld die ik niet begrijp
RIA:
ersta mij Ulien!?
VANDERBERGHE:
hé? Nee
RIA:
Ulièn!
VANDENBERGHE:
ai
RIA:
wor wakker kijk mij aan Ulièn436
We mogen echter niet uit het oog verliezen dat het hier om een literair-theatraal
stijlmiddel gaat dat door de regisseur werd gebruikt om het doorleven van de gruwel tot uiting
te brengen. De historische Julius Vandenberghe was er min of meer wel in geslaagd zijn
ervaringen om te zetten in een narratieve herinnering. Hij pende zijn tragische herinneringen
neer in twee schoolschriftjes. Zijn schrijfstijl is daarbij opvallend. Hij benadert de
gebeurtenissen niet zozeer als zijn eigen ervaringen, maar eerder als van buitenaf. Hij lijkt de
gebeurtenissen eerder objectief waar te nemen met een observerende blik dan dat hij ze als
slachtoffer ondergaat. “Waarschijnlijk zijn die afstand en neutraliteit voor hem noodzakelijk
om het gebeurde onder woorden te kunnen brengen”437
, verklaart dramaturge Ellen Stynen in
de persmap.
De brandweerman was ertoe in staat zijn ervaringen neer te schrijven. Eric De Volder
helpt hem als regisseur aan een breder publiek van getuigen. Zo streeft zijn toneelvoorstelling
436
De Volder 2004: 22 437
E. Stynen, persmap Brand 2004
109
de verwezenlijking van de wens van Vandenberghe na want dit mag nooit vergeten worden en
dit mag nooit meer gebeuren.
…ik schrijf dit niet om haat te zaaien om wat er zich in de kampen heeft voorgedaan,
doch als waarschuwing aan de jongeren om hun aan te tonen tot wat haat en fanatisme
in staat zijn. Omdat ze zich nooit zouden laten verleiden tot dergelijke mensonterende
daden en omdat zij er zouden op waken dat in de toekomst zoiets nooit meer zou
kunnen gebeuren.438
Volgens Theodor Adorno is er na de Holocaust geen poëzie meer mogelijk439
. Voor
hem gold Auschwitz namelijk als de vernietiging van de moderniteit en van alles wat
menselijk en optimistisch is aan wetenschapsidealen. Poëzie over de kampen zou volgens
hem steeds op een aanstootgevende manier tekortschieten en het absolute kwaad banaliseren.
Het probleem stelde zich ook bij Brand. De acteurs wilden de gebeurtenissen niet reduceren
tot een spel. Niemand wilde “van Auschwitzke spelen”.
De getuigenissen van Vandenberghe grenzen bij wijlen aan het ondraaglijke. Het was
dan ook niet evident ze te vertalen naar een theatrale realiteit; er moest een afstand
ingebouwd worden, net zoals de auteur zelf bij het schrijven een afstand had
ingebouwd.440
Die afstand kon worden behouden dankzij de anekdotiek. De Volder verplaatste de
actie van de kampen naar de huiskamer en de onmiddellijke omgeving van Vandenberghe.
Bovendien slaagde Toneelgroep Ceremonia er dankzij hun typische Voldereske vormgeving
in niet zozeer een rationele kennis van de verschrikking dan wel de verschrikking zelf ten
tonele te voeren.
Brand is een toneelvoorstelling die ernaar streefde op een bepaalde manier bij te
dragen tot het verwerkingsproces van een trauma. Het trauma van Julien Vandenberghe
enerzijds maar anderzijds ook het trauma waar we misschien allen, sinds de Holocaust, het
slachtoffer van werden. Brand zal nog lang blijven naschrijnen. Het is een voorstelling die
iets wil teweeg brengen. Het is een aanzet. Met Brand zet Eric De Volder een deur op een
kier.
438
J. Vandenberghe in E. Stynen, persmap Brand 2004 439
T. Adorno, Kulturkritik und Gesellschaft. Frankfurt am Main, Suhrkamp 1977 440
E. Stynen, persmap Brand 2004
110
4. “DE DEUR STAAT OP EEN KIER.”
Een gesprek met Eric De Volder.
De eerste versie van Louis Paul Boons Mijn kleine oorlog eindigde met de frappante
uitspraak “Schop de mensen tot zij een geweten krijgen”441
. Aan een latere druk werden
echter twee hoofdstukjes toegevoegd. Het boek zou voortaan de ontgoocheling van de
schrijver uitdragen: “Wat heeft het alles voor zin?”442
; de kunstopvattingen van de
belangrijkste modernistische auteur van de Nederlandstalige literatuur, Paul van Ostaijen,
evolueerden van fel ethisch-humanitair naar esthetisch443
; Tadeusz Kantor, die zich in elke
naoorlogse beweging die voortsproot uit de historische avant-garde engageerde, vroeg zich op
zijn sterfbed af: “Waartoe?”444
; en ook die andere Poolse theatervernieuwer, Jerzy Grotowski,
sprak zijn ongeloof uit over het feit dat kunst de wereld kan veranderen.
The audience -all Creons- may well side with Antigone troughout the performance, but
this does not prevent each of them from behaving like Creon once out of the theatre.445
Het lijkt wel of artistiek engagement niet langer van deze tijd is. Toch blijft de
controverse over geëngageerde kunst enerzijds en autonome kunst anderzijds heden te dage
volgens Theodor Adorno “zo dringend als iets maar zijn kan als het over dingen van de geest
gaat en niet rechtstreeks over het overleven van mensen”446
.
Vandaar een gesprek over autonomie en engagement. Een gesprek met de inmiddels
eenenzestigjarige Eric De Volder op zijn theaterzolder KIM in de Gentse Oudburg. Terwijl
zijn „gasten‟ op de vloer werken aan de nieuwe Ceremonia-productie, Lachstuk, staat de
immer sympathieke theatermaker mij te woord aan één van zijn schrijftafels.
“Waarover gaan we het hebben?”
Over kunst en engagement.
441
L.P. Boon, Mijn kleine oorlog. Querido, Amsterdam 1986 442
L.P. Boon, Mijn kleine oorlog. Querido, Amsterdam 1986 443
P. Hadermann, Het vuur in de verte. Paul van Ostaijens kunstopvattingen in het licht van de Europese avant-
garde, Ontwikkeling, Antwerpen 1970 444
T. Kantor 1991: 21 445
Grotowski 1968: 29 446
T. Adorno, „Engagement‟, in: Yang, vol. 36 (2000), nr. 1, p. 38-53
Door middel van onder meer opzichtige
grime, verwrongen en gekneed
taalgebruik, macabere muziek en
grotesk bewegende acteurs wordt voor
elke voorstelling van Toneelgroep
Ceremonia een bevreemdend,
vervreemdend Volderesk theater-
universum geschapen.
Zoekt u die vervreemding bewust op of
is ze eerder een gevolg van volstrekt
artistieke, esthetische voorkeuren?
Enerzijds zoek ik die vervreemding wel
bewust op, maar anderzijds kom ik ze ook
gewoon tegen. Ik zie dingen gebeuren in
mijn omgeving waarvan ik denk: “dit of
dat is wel heel vreemd”. Dat zuigt op een
bepaalde manier mijn aandacht aan.
Menselijke uitingen die ik zie of hoor
roepen vaak mijn nieuwsgierigheid op.
Uitingen waarvan ik voel of hoor dat er
meer achter verborgen zit dan er getoond
of gezegd wordt. Soms gedragen mensen
zich in bepaalde situaties zodanig dat daar
vanzelf een vervreemdend effect uit
ontstaat.
Maakt u dat in uw theater dan nog
groter, nog vreemder? Of is de
werkelijkheid op zich al vreemd genoeg?
Elementen kunnen op het theater als het
ware uit de werkelijkheid worden gehaald
en geïsoleerd worden uit hun natuurlijke
omgeving zodat er een bepaalde focus
ontstaat. Die elementen worden dan
ontdaan van een heleboel randinformatie.
Zo worden ze als vanzelf „groter‟.
Daarnaast heeft die vervreemding
ook te maken met volstrekt artistieke
voorkeuren. Het figuratieve van beelden en
van taalgebruik trekt mij meer aan dan het
abstracte. Mijn aandacht gaat, bij
beeldende werken, spontaan naar felle
kleuren, naar expressionistische figuratie
of defiguratie.
In uw werk staat een spanningsveld
tussen vervreemding en herkenning
centraal.
Een naturalistische onderlaag wordt
gecombineerd met een groteske,
expressionistisch aandoende glazuur-
laag.
Wilt u dat de toeschouwers zich
identificeren met uw personages of
streeft u eerder een doorbreking van de
toneelillusie na?
Ik denk dat een toeschouwer zich op de
een of de andere manier moet kunnen
identificeren met de personages. Hij moet
het handelen en het spreken van de
personages begrijpen en geloven. Ik streef
geen afstandelijkheid na tussen wat er op
de scène gebeurt en de toeschouwer. De
weg moet open liggen zodat de toe-
schouwer er als het ware in kan.
112
In sommige stukken gebruik ik wel
codes of wordt het gegeven „toneel‟
expliciet gebruikt. In Meestersnacht
bijvoorbeeld loopt één van de spelers
voortdurend met zijn brochure rond. Er
wordt ook een entr‟acte afgeroepen. Als
dat dramaturgisch gezien van belang is,
moet die illusie soms doorbroken kunnen
worden. Het risico is dan wel relativering.
Enerzijds mag hetgeen waarmee je werkt
niet gerelativeerd worden. Maar
tegelijkertijd moet je je als theatermaker
bewust zijn van de relativiteit, de
éénmaligheid en de tijdelijkheid van het
toneel. Toneel is een spel en illusie is daar
net het schone van. Het gebeurt levend, in
het hier en nu. Het publiek is een directe
getuige. Mensen gaan daar soms graag in
mee. Het is zoals een goeie mop vertellen.
Mensen luisteren daarnaar. Iets boeiends
dat verteld wordt, doet een beroep op de
fantasie van de mensen.
Er ontstaat een interessant
spanningsveld uit het feit dat de
toeschouwer dingen voor zijn neus ziet
gebeuren waarvan hij weet: “eigenlijk kan
dit niet”. Maar toch gebeurt het en toch
gaat de toeschouwer erin mee. Een
heleboel dingen worden in de fantasie van
de toeschouwer ingevuld. In die zin is de
toeschouwer nauw betrokken bij de
voorstelling. Hij wordt op sporen gezet.
Hij kan als toeschouwer zelf al een aantal
stappen nemen, waar de voorstelling nog
geen antwoord op geeft. Op een bepaald
moment krijgt hij dan dingen aangereikt
die de stappen, die hij al gezet heeft, ofwel
op een helling zetten, ofwel bevestigen.
In die zin is de toeschouwer
medewerkende partij. Hij denkt na terwijl
hij naar een voorstelling kijkt. Soms zal dat
heel concreet zijn. Maar soms ook
onbewust. De toeschouwer wordt op
diverse vlakken aangesproken. De spelers,
de attributen, datgene wat gezegd wordt,
het decor, de belichting, de muziek, …
maken deel uit van het samenwerkende
proces der middelen op de vloer.
In de licentiaatverhandeling van uw
dramaturge, Ellen Stynen, lezen we het
volgende: “De Volder blijft erg
bescheiden over de maatschappelijke
impact van zijn voorstellingen. Ze willen
niet belerend of vormend zijn, maar de
mensen aanspreken op hun eigen gevoel
en verbeelding.Waar het hem eigenlijk
om gaat, is het verhaal.”
Moeten we daaruit afleiden dat „het
verhaal‟ voor u een vorm van „Spielerei‟
–een „well-made‟ artistiek product
zonder meer- is? Huldigt u een „l‟art
pour l‟art‟-opvatting?
Ik denk niet dat mijn werk „l‟art pour l‟art‟
is. In stukken als Diep in het bos, Brand en
Kakkerlakken is het maatschappelijke
element erg duidelijk aanwezig.
113
Problematieken die in de maatschappij
aanwezig zijn, komen in die stukken aan
bod. Diep in het bos had zelfs zo‟ n
problematiek als uitgangspunt. In de tijd
dat het drama van de affaire Dutroux aan
het licht kwam, dacht ik letterlijk: “hier
zijn geen woorden voor.” Maar Yves
Desmet, hoofdredacteur van De Morgen,
schreef daar toen toch geregeld in zijn
dagelijkse kronieken zijn mening over. Er
viel dus blijkbaar toch over te spreken. En
op het moment dat men ergens over
probeert te spreken, staat er al een deur op
een kier. Dan is er een loutering. Dan
wordt er iets open getrokken.
Onwaarschijnlijk normaal eindi-
gend verhaal was dan weer een andere
soort vertelling. Maar ook de stukken die
niet onmiddellijk een maatschappelijke
thematiek aangrijpen, gaan over wat
mensen allemaal met elkaar uitspoken, zij
het dan binnenskamers.
We maken die stukken niet alleen
puur voor de vorm. Aan de andere kant wil
ik de mensen niet met de vinger wijzen en
zeggen “zo is het”. Ik wil hen niet met
slogans rond de oren slaan. Ik ben geen
schoolmeester.
Wilt u de uitgesproken geëngageerde
lijn van stukken als Brand en
Kakkerlakken in uw volgende werken
verder doorzetten?
Tolken, het stuk dat we volgend jaar gaan
maken, zet die lijn duidelijk verder. We
vertrekken voor deze voorstelling van
datgene wat tolken in hun functie
tegenkomen. Zij horen geregeld verhalen
die hen kunnen overweldigen door de
gruwel. Daarnaast willen we werken rond
het interne conflict van de tolken zelf, het
besef dat iemands leven kan afhangen van
de manier waarop zij vertalen.
We hebben aan verschillende tolken
gevraagd om een verslag te maken van
opmerkelijke dingen die ze hebben
meegemaakt. Zo hebben wij een aantal
ervaringen van tolken op papier gekregen.
Het stuk zal, net als Kakkerlakken,
handelen over asielaanvragers. We
bevinden ons nu nog volop in een
voorbereidende fase. Lezen, notities
maken, losse teksten verzamelen, … dat is
mijn zomerwerk. De repetities beginnen
pas in november .
Is theater de kunstvorm bij uitstek om
over de samenleving te reflecteren en de
aanzet te geven tot sociale, maat-
schappelijke en ethische veranderingen?
Ook de andere kunsten kunnen uiteraard
over de samenleving reflecteren. Ik denk
aan literatuur, film, schilderkunst,…
Uiteraard zal niet alle literatuur daarnaar
streven. Stationsromannetjes zullen geen
114
aanzet geven tot maatschappelijke
veranderingen.
(staat op, stapt naar zijn boekenkast en
haalt er Massa en Macht van de Italiaanse
schrijver Elias Canetti uit)
Dat is een erg interessant boek. Het
is een reflectie over individu en massa,
over individu en wereld, over religie, over
„de meute‟. (raadt me aan het eens te
lezen)
Op het toneel is er natuurlijk wel
het directe contact. Rechtstreeks van mens
tot mens. Dat kan in elk geval een
verheviging van de maatschappelijke
impact teweeg brengen. De factor
emotionaliteit speelt daar ook een rol in.
Letters zijn letters. Zwarte „krabbelkes‟ op
een blad papier.
Ontstaat daaruit uw liefde voor het
theater?
Mijn liefde voor het theater ontstaat niet uit
het verlangen om met die kunstvorm te
reflecteren over wat er in de samenleving
gebeurt. Maar die reflectie komt in mijn
stukken wel voor. Ook al gaat het stuk niet
over de affaire Dutroux of over de
concentratiekampen. Een stuk over een
koppel en een minnaar is op een bepaalde
manier ook een reflectie over hoe de
maatschappij in elkaar zit.
Zo‟n stuk kan zich afspelen in een
microkosmos die ontstaat tussen de vier
muren van een keuken. Het trio kan
denken dat de buitenwereld helemaal niets
met hen te maken heeft en dat zijzelf met
hun drietjes het centrum van de wereld
zijn. Wat natuurlijk niet zo is.
Maar al wat gebeurt, is met alles
verbonden. Door dat trio dan alsnog als het
centrum van de wereld te beschouwen, zeg
je als theatermaker tegelijk iets over de
wereld.
Kan theater in deze tijden van zinloos
geweld, religieus fundamentalisme en
postmoderne onzekerheden een zinvol
tegengewicht bieden?
Soms spreken toeschouwers mij na een
voorstelling aan om iets te vertellen wat zij
hebben meegemaakt. Dat is vaak nog erger
dan wat er in de stukken gebeurt. De
toeschouwer wordt dus geconfronteerd met
zijn eigen ervaringen door hetgeen hij in
het stuk te zien krijgt.
“Dit of dat deed mij denken aan
wat mijn grootvader altijd zei.” Dan voel
ik dat de mensen zich aangesproken voelen
door wat ze gezien hebben en dat ze dat
aan de werkelijkheid verbinden.
Een voorstelling als Brand gaat
over de waanzin van oorlog en geweld en
over de gevolgen van het fascisme. Het
gaat over wat mensen elkaar kunnen
aandoen. Ik denk dus wel dat theater een
zinvol tegengewicht kan bieden. Ik zit daar
115
niet op gefocust, laat staan dat ik daarin
slaag. De thematieken waarvan ik vertrek
zijn daar niet concreet genoeg voor. Ik
werk bijvoorbeeld niet vanuit de aanslag
op 11 september of vanuit het
vooruitschrijden van het toenmalige
Vlaams Blok.
Eén van uw grote voorbeelden, de Poolse
theatermaker Tadeusz Kantor, stelde
dat hij geen persoonlijk leven meer had.
Zijn leven stond geheel in het teken van
de kunst. In hoeverre bepalen theater en
de andere kunsten uw leven?
Kunst is iets waar ik voortdurend mee
bezig ben. Zelfs als ik op vakantie ga, heb
ik mijn werk mee. Werk en vakantie lopen
voor mij door elkaar. Er zitten voortdurend
twee schriften in mijn boekentas. Soms
komt iets totaal onverwachts op mij af. Als
ik bijvoorbeeld naar huis aan het fietsen
ben, kan ik onderweg toevallig een zin
opvangen. Als ik dan niet stop om hem op
te schrijven, dan ben ik hem kwijt. Dan
weet ik niet meer precies hoe die zin klonk.
Ik kom voortdurend dingen tegen.
Wanneer ik bijvoorbeeld een kringloop-
winkel voorbijloop en een paar rare
schoenen zie staan, dan moet ik die kopen.
Een jaar later verschijnen die dan
misschien in één van mijn stukken.
Het is een soort perceptie. Het is
een manier van denken, een manier van
kijken, een manier van fantaseren.
Waar haalt u voldoening uit? Waarom
blijft u theater maken?
Ik werk met een groep mensen. Daar haal
ik voldoening uit. Als we tijdens de
repetitiesessies iets bereiken, geeft dat een
aangenaam gevoel. Een groep werkt samen
en ineens „marcheert‟ er iets.
Ik denk dat het voor iedereen geldt
–ook voor mensen die niet in het theater
zitten- dat op een constructieve manier met
een groep werken leidt tot voldoening. Dat
is ook zo in fabrieken of in kantoren. Het
feit dat mensen samenkomen en
gezamenlijk aan een project werken, is iets
waardevols. Inclusief, in ons geval, de
tijdelijkheid daarvan. Die tijdelijkheid is
voor mij net de kracht van het theater. Met
eenvoudige middelen: een vloer, een
tribune, een groep mensen die komt kijken
en een groep mensen die op de vloer staat
en die zonder trucs, levend, een verhaal
vertellen.
De toeschouwers voelen zich
bereid om daar even voor te gaan zitten.
Dan maak je samen iets mee. Dat is
plezierig.
116
In welke mate heeft het werk bij
Toneelgroep Ceremonia een invloed op
acteurs en medewerkers?
Slagen zij erin zichzelf te vervullen?
Mijn acteurs spreken zich daar op bepaalde
momenten over uit. Als zij de keuze
zouden hebben tussen een werkstuk bij
Toneelgroep Ceremonia en een project op
een andere plek, dan kiezen ze voor „hier‟.
Dat betekent natuurlijk wel iets. Dat vind
ik niet niets.
Ik denk dat we hier van een hechte
samenwerking in het creatieproces mogen
spreken.
Daarnaast hebben wij elk een eigen
levensweg. Wij lopen elkaars deuren niet
plat. Maar op het moment dat we hier
samen zijn is er wel een verwantschap.
Elke voorstelling opnieuw geeft u uw
personages de kans om hun doelen te
bereiken en te verwezenlijken. In Knack
(15 mei 2002) stond:
“Ik hoop bij elke voorstelling voor de
personages dat het de laatste is die
gespeeld wordt. Omdat dat einde
betekent dat ze erin geslaagd zijn een
soort noodlot te overwinnen en dat het
goed met hen gaat”.
U heeft het goed met hen voor. Gunt u
uw toeschouwers diezelfde kansen?
Hoopt u dat ze tijdens een voorstelling –
om met Carl Gustav Jung te spreken-
„Zichzelf‟ vinden en gelukkig de zaal
verlaten?
Hoewel dat door de realiteit wordt
tegengesproken, ga ik er niet vanuit dat
mensen dingen doen om met hun ogen
open in hun ongeluk te lopen. Iemand die
zijn zoon of dochter, man, vriend, of
vrouw „kletsen rond zijn oren‟ geeft, zal
erbij zeggen “het is voor uw goed”, “het is
voor uw geluk”. Dat is contradictorisch.
Dat is iets raars. Ook de zelfmoordterrorist
die met zijn dynamietgordel rondloopt zal
zeggen: “het is voor mijn geluk”.
De toeschouwers beseffen dat een
personage in zijn ongeluk loopt, maar
tegelijk horen ze hem zeggen dat hij naar
zijn geluk loopt. Op die manier ontstaat
een spanningsveld, dat toelaat rationeel of
irrationeel te reflecteren over wie je bent,
wat je doet, over hoe je je verhoudt tot de
mensen uit je omgeving, over de
maatschappij en over je individuele
verantwoordelijkheden.
Gaat dat altruïsme nog verder? Bieden
uw voorstellingen een aanzet tot sociale,
politieke of ethische veranderingen?
Ik zal niet zeggen dat ik de problemen in
Irak kan beëindigen. Maar op een bepaalde
manier kan ik dat eigenlijk wel. In mijn
dagelijks omgaan met de mensen rondom
mij kan ik daar wel iets over zeggen.
117
In hun grootsheid kan ik zulke problemen
niet oplossen. Maar in hun kleinheid kan ik
ze misschien wel aanpakken.
Kan het theater de wereld veranderen?
Het medium theater kan perfect gebruikt
worden om mensen de ogen te openen. Als
theatermaker kan je een situatie spelen
waar je iets aan wil veranderen. Het
rollenspel speelt daar een belangrijke rol in
omdat je de toeschouwer daarmee iets op
een uitvergrote manier kunt laten zien en
kunt aanzetten tot reflectie.
Gedragspatronen kunnen zo
eventueel ten gunste worden veranderd. In
gemeenschappen waar de vrouw
ondergeschikt is aan de man, bijvoorbeeld,
kan men door middel van een rollenspel
situaties laten zien waardoor mensen tot
inzicht komen.
In die zin kan het medium theater
een hulpmiddel zijn bij opvoeding,
opleiding en begeleiding van individuen,
groepen of gemeenschappen. Theater kan
bepaalde dingen bespreekbaar maken en de
toeschouwer aanzetten tot reflectie en
communicatie.
118
BIBLIOGRAFIE
Primaire bronnen
o De Volder, E., „Achiel de Baere‟, in Etcetera jg. 6, nr. 23, 1988
o De Volder, E., Kom terug, onuitgegeven theatertekst, 1992
o De Volder, E., Soep, onuitgegeven theatertekst, 1993
o De Volder, E., Nachtelijk symposium, onuitgegeven theatertekst, 1994
o De Volder, E., Poète et prisonnier, onuitgegeven theatertekst, 1994
o De Volder, E., Kamer en de man, onuitgegeven theatertekst, 1994
o De Volder, E., Gruis, onuitgegeven theatertekst, 1996
o De Volder, E., Dolmen, onuitgegeven theatertekst, 1998
o De Volder, E., Onwaarschijnlijk normaal eindigend verhaal, onuitgegeven theatertekst,
1998
o De Volder, E., Regent en regentes, onuitgegeven theatertekst, 2000
o De Volder, E., Vadria, onuitgegeven theatertekst, 2000
o De Volder, E., Zijde daar, onuitgegeven theatertekst, 2002
o De Volder, E., Het nijlpaard, onuitgegeven theatertekst, 2003
o De Volder, E. en Van der Harst, D., Diep in het bos, 2003
o De Volder, E. en Van der Harst, D., Zwarte vogels in de bomen, 2003
o De Volder, E., Brand, onuitgegeven theatertekst, 2004
o De Volder, E. en Van der Harst, D., Achter ’t eten, 2004
o De Volder, E., Armarium mortis, onuitgegeven theatertekst, 2005
o De Volder, E., Au nom du père, onuitgegeven theatertekst, 2005
o De Volder, E., Meestersnacht, onuitgegeven theatertekst, 2006
o De Volder, E. Manifest De Volder, onuitgegeven
Secundaire bronnen
o Adorno, T., Kulturkritik und Gesellschaft, Frankfurt am Main, Suhrkamp 1977
o Adorno, T., „Engagement‟, in: Yang, vol. 36 (2000), nr. 1, p. 38-53
119
o Aerts, J., „Een bom van passie‟, in: De Tijd 11 december 2002
o Aerts, J., „Oude veten‟, in: De Tijd 28 mei 2003
o Aerts, J., „Vader die is dood‟, in: Podium 29 november 2000
o Anthonissen, P., „Alles voor een kroostrijk huwelijk‟, in: De Morgen 13 juni 2000
o Anthonissen, P., „Nog verder terug dan de wieg‟, in: Artsenkrant 5 december 2003
o Arias, P., in: De Bond 6 juni 2003
o Arias, P. voor Radio 1 De Wandelgangen 22 november 1999
o Arias, P., Tussendoor voor BRT 1, 27 juni 1988
o Artaud, A., Het theater van de wreedheid, Meulenhoff 1982
o Arteel, R., „Een geweer in het decor‟, in: Knack 16 augustus 1995
o Arteel, R., „Verbonden in pijn‟, in: Knack 8 december 1999
o Bachtin, M., Rabelais and his world, MIT Press 1968
o Beckett, S., L’ Innomable, 1953
o Beckerman, B., Dynamics of Drama, New York, 1979
o L.P. Boon, Mijn kleine oorlog, Querido, Amsterdam 1986
o Brook, P., De lege ruimte, International Theatre Bookshop, Amsterdam 1988
o Browne, C., Rise of the Ogre, Penguin Books, Londen, 2006
o Buijs, M., „Vlaams geroddel en gesjoemel om geld‟, in: De Volkskrant 24 september 2001
o Canetti, Massa en Macht, Athenaeum-Polak en Van Gennep, Amsterdam 1983
o Caruth, C., (ed), Trauma: Explorations in Memory, Js Hopkins university press 2004
o Coussens, E., „In het licht van het kleine weerspiegelt zich het grote‟, in: Zone09, 7
februari 2006
o Daredevil vs Spider-man, Trans World Films 1994
o Decreus, F., Cursus ritueel theater, academiejaar 2006-2007
o Decreus, F., en Stynen, E., Dansen met de schaduw van het onbewuste. Eric De Volder en
Toneelgroep Ceremonia, Academia Press 2006
o Decreus, F., „Moe Gij Nie Van Voor Lopen, Gerda?‟, in: De speler en de strop:
tweehonderd jaar theater in Gent, Allegaert P. [edit.], e.a., Gent, Snoeck, 2006, p. 211 –
221
o De Feyter, J., „Zwarte vogels in de bomen‟, in: De Scène mei 2002
o Deleuze, G., en Guattari, F., Capitalisme et schizophrénie, Ed. de minuit, Parijs 1999
o Delrue, K., „Kinderstemmekes onder de grond‟, in: Documenta jg. 24, nr. 3-4, p. 222-226
o De spectator 21 april 1979
o De Vos, J., cursus Theatergeschiedenis, 2003
120
o De Vos, J., „cursus Theatergeschiedenis 2. Modern theater‟, Uitgeverij Acco Leuven 2005
o De Vuyst, H., 'Trekken aan de tijd', in: Etcetera jg. 13, nr. 49, 1995
o De Waele, A., „Achter ‟t eten, een paar oude veten‟, in: Knack 28 mei 2003
o De Waele, A., „De kracht van kruimels‟, in: Knack 15 mei 2002
o Dosogne, L., „Het Muziek Lod ontrafelt akelige bosgeheimen‟, in: De Huisarts 24
november 1999
o Dosogne, L., „Klaagzang om de wreedheid‟, in: Het Belang van Limburg 28 januari 2000
o „Eric De Volder‟, in: De Standaard 17 juli 1992
o Felman, S., Testimony: Crises of Witnessing in Literature, Psychoanalysis, and History,
Routledge, New York 1992
o Geerlings, E., „Theaterstuk laat gewone man herleven‟, in: Algemeen Dagblad, 13
november 1989
o Grotowski, J., Towards a poor theatre, Methuen, 1991
o Hadermann, P., Het vuur in de verte. Paul van Ostaijens kunstopvattingen in het licht van
de Europese avant-garde, Ontwikkeling, Antwerpen 1970
o Heene, S., „Door het „sliek‟ met De Volder en cie‟, in: De Morgen 7 februari 1998
o W. Hillaert, „Ineke Nijssen en Chris Thys over „De Damen‟ van Eric De Volder‟, in: De
Morgen 15 juni 2006
o MH, “Parisiana-rel: Blij dat ik (v)rij”, in: De Gentenaar 24 maart 1980
o Min, E., „Een moderne epifanie van het kwaad‟, in: De Morgen 27 januari 2001
o Nijssen, I., „De macht van het masker‟, in: Standaard Maganzine, 8 februari 2002
o Pinnoy, M., „Aristoteles over catharsis‟, in: Dietsche warande en belfort, 1973, p. 22-31
o Jung, C. G., Von den Wurzeln des Bewußtseins, 1954: (vert. Pety de Vries-Ek)
o Kantor, T., Het circus van de dood. Teksten over onafhankelijk theater verzameld,
vertaald en ingeleid door Johan de Boose, International Theatre & Film Books,
Amsterdam 1991
o Katholieke Bijbelstichting, De Bijbel, Uitgeverij Tabor, Brugge 1995
o Keunen, B., „Kleine genealogie van de ethische beproeving. Deleuze, Bachtin en de
geschiedenis van de roman‟ tekst bij de cursus Literaire Sociologie, academiejaar 2005-
2006
o Keunen, B., Verhaal en verbeelding. Chronotopen in de westerse verhaalcultuur,
Academia Press 2007
o Laning, D., „Een broekske vol sappig theater‟, in: De Zwolse Courant 8 maart 2000
o Pieters, J., De tranen der herinnering, Historische uitgevrij, Groningen 2005
121
o Pinxten, R., Goddelijke fantasie. Over religie, leren en identiteit, Houtekiet 2000
o Plato, Constitutie. Politeia, Vertaald door Gerard Koolschijn. Athenaeum-Polak & Van
Gennep, Amsterdam 1995
o Pringels H. voor Radio 3, Kunstberg, 14 oktober 1994
o RN, „Nachtlijk Symposium: een onderhoudende komedie‟, in: De Morgen 16 mei 1994
o Sels, G., „De Volder met lichte toets het trauma in‟, in: De Standaard 8 juni 2000
o Sels, G., „Een scheve stap gezet‟, in: De Standaard 3 december 2003
o Sels, G., „Nijlpaard in huiskamer‟, in: De Standaard 3 december 2003
o Simons, A., Het groteske van de taal, 1990: 135
o Six, F., „De Volder ritualiseert het verhaal van de condition humaine‟, in: Documenta jg.
23, nr. 4, p.402-409
o Six, F., „Dodendans rond Vadertje Reuzegom‟, in: De Standaard 8 december 2000
o Six, F., „Zot geweld zindert door voorstellingen Eric De Volder‟, in De Standaard 2
september 1995
o Sjklowskij, W., „Kunst als procédee‟, 1919
o Smeets, G., „Eric De Volder schrijft geschiedenis‟, in: Verslagboek Theaterfestival 2001
o Smets, W., „Zwarte vogels in de bomen‟, in: Focus Knack 29 mei 2002
o C. Stalpaert, „Bertolt Brecht: Het epische theater van het Berliner Ensemble.
Onuitgegeven notities bij de cursus Geschiedenis van de podium- en mediale kunsten‟
academiejaar 2006-2007
o Stalpaert, C., „Isabella‟s Room van Jan Lauwers en Needcompany‟, in: Documenta jg. 23
(2005), nr. 2, p. 97-117
o Steiner, G., The death of tragedy, Faber and Faber, 1968
o Stigter, B., „Schamele nalatenschap van duivenmelker bewerkt tot toneelstuk‟, in: NRC 30
oktober 1989
o Stynen, E., De dans met de schaduw van het onbewuste. Hybriditeit en authenticiteit in
het theater van Eric De Volder, Eindverhandeling voor het behalen van de titel van
licentiaat in de Germaanse Taal- en Letterkunde, 1999
o Stynen, E., persmap Het nijlpaard, 2003
o Stynen, E., persmap Brand, mei 2004
o „Toneelgroep Ceremonia speelt „Kom Terug‟ van Eric De Volder‟, in: De Morgen 4 juli
1992
o van Buuren, M., De boekenpoeper, Van Gorcum 1982
122
o Van den Dries, L., e.a. [edit.], Bodycheck: Relocating the Body in Contemporary
Performing Art, Amsterdam 2002
o Van den Dries, L., „De kracht van biotopen‟, Uitgave ter gelegenheid van Het
Theaterfestival 2001
o van der Jagt, M., „Dansend Christusbeeld bemint Vlaamse verloofde bij De Volder‟, in:
De Volkskrant 12 januari 2001
o van Doorn, H., „10 jaar zottigheid‟, opgetekend door E. Stynen op 12 november 2003,
persmap Het nijlpaard
o van Gorp, ea., Lexicon van literaire werken, Wolters Plantyn, Deurne, 1998, p. 193
o van Ostaijen, P., Bezette stad, Van Hezik-Fonds, Rotterdam 1996
o van Ostaijen, P., De mooiste gedichten van Paul van Ostaijen, Uitgeverij De Morgen,
Brussel 2007
o van Paemel, M., De vermaledijde vaders, Meulenhoff Amsterdam, 1985
o van Tourhout, B., onuitgegeven theatertekst Heeft er iemand iets gehoord…? 2004: 11
o Verbeeck, H. De acteur, atleet van het hart, International Theatre and Film Books 2004
o Verduyckt, P., „De warme en koude dingen van het leven‟, in: Muziek en woord mei 2002
o Vogelaere, V., „Eric De Volder kiest voor muziek in Vadria‟, in: De Gentenaar 30
november 2000
o Weitz, S., Videotaped interview, in Understanding Psychological Trauma 1990
o Willett, J., Caspar Neher: Brecht’s Designer, Methuen Londen, 1986
o www.toneelgroepceremonia.be, 2007