Auteursrecht voor onderwijs- zelf lesmateriaal samenstellen - NT2-onderwijs
Onderwijs-Leerpsychologie
-
Upload
teachers-without-borders -
Category
Documents
-
view
265 -
download
0
Transcript of Onderwijs-Leerpsychologie
-
7/26/2019 Onderwijs-Leerpsychologie
1/56
Instituut voor de Opleiding van LerarenBEROEPSVORMING
ONDERWIJS-LEERPSYCHOLOGIE
Hoe leren mensen en hoe kan je als leerkracht het leren bevorderen
READER3egereviseerde versie
2015
-
7/26/2019 Onderwijs-Leerpsychologie
2/56
Reader Onderwijsleerpsychologie Page2
INHOUDSOPGAVE
VERANTWOORDING
Studietekst 1
LEREN EN ONDERWIJZEN1.1. Inleiding ........................................................................................... 5
1.2. Wat is leren? .................................................................................... 5
1.3. Leren en onderwijzen ....................................................................... 6
1.4. Leren is een intern proces ................................................................ 7
1.5. Motivatie ......................................................................................... 8
1.6. Samenvatting ................................................................................. 12
Studietekst 2ACTIVEREN EN BEGELEIDEN VAN LEERPROCESSEN:
WERKVORMEN EN LEERACTIVITEITEN2.1. Inleiding ......................................................................................... 13
2.2. Doceer vormen .............................................................................. 13
2.3. Gespreksvormen ............................................................................ 15
2.4. Opdrachtsvormen .......................................................................... 16
2.4. Samenvatting ................................................................................. 18
Studietekst 3
ACTIVEREN EN BEGELEIDEN VAN LEERPROCESSEN:ONDERWIJSSTRATEGIEN3.1. Inleiding ......................................................................................... 19
3.2. Dimensie 2: Nieuwe kennis verwerven en integreren..................... 20
3.2.1. Declaratieve en procedurele kennis ........................................ 20
3.2.2. Strategien voor het activeren van declaratieve voorkennis .. 22
3.2.3. Declaratieve of inhoudelijke kennis schematiseren ................. 23
3.2.4. Declaratieve kennis onthouden............................................... 27
3.2.5. Procedurele vaardigheden ...................................................... 27
3.3. Dimensie 3: Bestaande kennis verbreden en verdiepen ................. 29
3.4. Dimensie 4: Onderzoek .................................................................. 303.4.1. Toepassen ............................................................................... 31
3.4.2. Lange termijnprojecten en zelfstandig leren ........................... 31
3.5. Samenvatting ................................................................................. 32
Studietekst 4HET BEHAVIORISME
4.1. Inleiding ............................................................................................. 33
4.2. Het behaviorisme ............................................................................... 33
4.3. Samenvatting ..................................................................................... 36
-
7/26/2019 Onderwijs-Leerpsychologie
3/56
Reader Onderwijsleerpsychologie Page3
Studietekst 5COGNITIVISTISCHE EN CONSTRUCTIVISTISCHE LEERTHEORIEN
5.1. Inleiding ............................................................................................. 37
5.2. Algemene denkbeelden van cognitivisme en constructivisme ........38
5.3. Cognitivistische/constructivistische wetenschappers ..................... 39
5.3.1. Jean Piaget (1886-1980) .............................................................. 39
5.3.2. Jerome Bruner (1915 - )......................................................... 42
5.3.3 David Ausubel (1918 -2008) .................................................... 43
5.3.4. Robert Mills Gagn (1916 -2002) ............................................. 45
5.3.5. Benjamin Bloom (1930-1999) .................................................. 46
5.4. Samenvatting ................................................................................. 49
Studietekst 6HANDELINGSPSYCHOLOGIE EN SOCIAAL-CONSTRUCTIVISME
6.1. Inleiding ......................................................................................... 506.2. De handelingspsychologie .............................................................. 50
6.2.1. Lev Vygotsky (1896-1934) .......................................................... 50
6.2.2. Pjotr Galperin (1902-1988). ......................................................... 51
6.3. Het sociaal-constructivisme ........................................................... 53
6.4. Samenvatting ....55
BRONNEN ................................................................................56
-
7/26/2019 Onderwijs-Leerpsychologie
4/56
Reader Onderwijsleerpsychologie Page4
VERANTWOORDING
Voor u ligt de derde gereviseerde versie van de reader van de module
Onderwijsleerpsychologie. In het studiejaar 2013-2014 stelde de toenmalige
Dagelijkse Leiding, drs. Linda Rozenblad-Sairras, een commissie in om de
modulen van Beroepsvorming te reviseren. De commissie bestond
aanvankelijk uit drs. Ismene Krishnadath, drs. Judith Loor en Rita Lunes
MA.ED/ Sp Ed.N. In januari 2015 is de commissie uitgebreid met drs Judith
Ronosetiko-Westland.
Er was gekozen voor een werkwijze waarbij elk commissielid voortrekker was
van een bepaalde module. Dit lid had de taak om de reader, docenten- en
studentenversie van de module te herschrijven. Hierbij moesten zowel de
ervaringen met de module in de afgelopen jaren worden meegenomen, als
nieuwe inzichten over het thema van de module. De nieuwe inzichten
werden verworven door literatuurstudie. Mevrouw Lunes was verantwoor-
delijk voor de module Persoonlijke Ontwikkeling/Studievaardigheid (her-
noemd totZelfontwikkeling/Studievaardigheid), Persoonlijke en Professionele
Ontwikkeling en Maatschappij en Cultuur, mevrouw Krishnadath voor
Orintatie op het beroep, Reflectie en Onderwijsleerpsychologie, mevrouw
Loor voor Communicatie, Orintatiestageen Communicatie en Rapportage in
de School, mevrouw Westland voor Inleiding Pedagogisch Didactische
Vorming.
De commissie kwam wekelijks bijeen om de voortgang van de werkzaam-
heden te bespreken. Regelmatig zat hierbij ook aan drs. Fortune Scheuerman,
de opleidingscordinator van Beroepsvorming. In de eerste drie bijeenkom-
sten heeft de commissie een algemeen format voor de inleiding van demodules opgesteld. In de bijeenkomsten daarna presenteerden de commis-
sieleden om beurten de voortgang bij de revisie van de module die aan hen
was toegewezen. Elk lid ontving dan van de anderen feedback. De
conceptmodules werden aan de docenten Beroepsvorming voorgelegd en in
workshops besproken. De kanttekeningen van de docenten werden verwerkt
in de definiteve versie. Op 28 oktober 2015 is de onderhavige module in een
workshop aan de docenten voorgelegd. Deze derde versie wordt in het
studiejaar 2015-2016 ingevoerd. Jaarlijks zal nog worden nagegaan of de
module verder moet worden bijgesteld.
Tenslotte rest ons nog dank te zeggen aan onze notuliste Andjni Bhageloe enAleandro Biswane, die vrijwillig zijn foto ter beschikking stelde voor de
omslag.
Paramaribo, november 2015.
Revisiecommissie Beroepsvorming
Instituut voor de Opleiding van Leraren
-
7/26/2019 Onderwijs-Leerpsychologie
5/56
-
7/26/2019 Onderwijs-Leerpsychologie
6/56
Reader Onderwijsleerpsychologie Page6
Omschrijving 2:
Leren is een mentaalproces waarbij als gevolg van leeractiviteiteneen
relatief stabiele gedragsveranderingtot stand komt.
Deze omschrijving geeft aan dat er tijdens het leren neurologische processen
plaatsvinden in de hersenen. Het is dus een internproces. Het geeft ook aan
dat er leeractiviteitenmoeten zijn. De leerling moet iets doen dat het leren
op gang brengt en gaande houdt. In deze omschrijving wordt ook aangegeven
dat de leerling doordat hij geleerd heeft iets nu kan (of doet) wat hij eerder
niet kon (of deed). Of hij kan (doet) iets nu beterdan voorheen. Dit laatste
geeft ook aan dat er bij leren sprake is van ontwikkeling.
Soms komt het voor dat iemand door het leerproces juist iets niet meer kan
(doet). Dan is er iets afgeleerd. (Zie uitspraak e in 1.1.)
1.3. Leren en onderwijzen
Leren is niet beperkt tot de school. Leren kan altijd en overal. In de moduleOrintatie op het beroep is het onderscheid behandeld tussen formeel en
informeel leren. Heel veel leren vindt plaats in informele situaties. (Zie
uitspraak c, d, e en g in 1.1.)
Op school vindt het formele leren plaats. Er is een leerkracht die volgens een
bepaald onderwijsprogramma de leerlingen tot leerresultaten moet brengen.
Bij de inrichting van het onderwijs wordt vaak uitgegaan van didactische
modellen. Twee modellen die aandacht zullen krijgen in deze module zijn:
1. Didactische Analyse
2. Leren in vijf dimensies
We zien in beide modellen dat het leren centraal wordt gesteld. Dat vraagtom een leerling-gecentreerde aanpak.
In de onderwijspraktijk zien we helaas dat veel leerkrachten zich nog sterk
richten op het overdragen van leerstof. Zij houden een betoog over de
leerstof. Dit noemt men een leerkracht-gecentreerde aanpak.
Bij de leerkracht-gecentreerde aanpak vergeet men dat overdragen nietautomatisch tot leren leidt. Men vergeet dat de leerling het zelf moet doen,
niemand kan dat voor hem doen. Je kan het paard naar de waterput
brengen, maar niet dwingen te drinken.
De rol van de leerkacht moet vooral liggen in het op gang brengen en
begeleiden van de leerprocessen. Dit doet de leerkracht door deonderwijsleersituatie volgens de juiste didactische principes in te richten.
In het model Leren in vijf dimensies heeft de eerste dimensie te maken met
het stimuleren van de leermotivatie. Daarna komt het kiezen van gepaste
onderwijs- en leerstrategien. Het model Didaktische Analyse geeft ook aan
dat de leerkracht didactische werkvormen moet kiezen waarmee
leeractiviteiten op gang worden gebracht. Bij dit model is minder
gedetailleerd uitgewerkt welke werkvorm in welke situatie past.
Beide modellen geven richtlijnen om het leren op gang te brengen. Voor de
leerkracht is het van belang dat hij een gevarieerd aantal didactische
werkvormen (of onderwijsstrategien) beheerst, en daaruit een gepastekeuze kan maken.
-Intern
-Leeractiviteit
-Verandering
Informeel en
formeel leren
Leerling-
gecentreerd
versus
Leerkracht-
gecentreerd
-
7/26/2019 Onderwijs-Leerpsychologie
7/56
Reader Onderwijsleerpsychologie Page7
1.4. Leren is een intern proces
In het bovengaande is aangehaald dat leren een intern proces is dat zich in de
hersenen afspeelt. In deze paragraaf gaan we hier verder op in.
Leren kan niet zonder onthouden. Het geheugen, dat zetelt in de hersenen, is
dus uitermate belangrijk bij het leren. Laten we het geheugen nader
analyseren. We onderscheiden:
- het zintuiglijk geheugen,
- het kortetermijngeheugen,
- het langetermijngeheugen.
Alles wat je met je zintuigen waarneemt (ziet, hoort, ruikt, proeft, voelt) komt
eerst in het zintuiglijk geheugen terecht. Dit is een onbewust proces en duurt
heel kort. Van enkele honderdste milliseconden tot een paar seconden.
Alleen wat het zintuiglijk geheugen herkent en dus betekenis heeft, krijgt
toegang tot het kortetermijngeheugen. De overige informatie verdwijnt. Het
zintuiglijk geheugen werkt dus als een zeef.
Het kortetermijngeheugen wordt ook wel het werkgeheugen genoemd. Je
kan het vergelijken met het werkgeheugen van een computer. De informatie
die door het zintuiglijk geheugen gefilterd is, wordt in het werkgeheugen
bewerkt. Dit is het moment waarop er leeractiviteiten kunnenplaatsvinden.
De persoon die leert, is op dat moment actief bezig met de leerstof. Niet alles
wat in het korte termijngeheugen komt, wordt door de leerling verwerkt.
Wat niet wordt verwerkt, verdwijnt. Wat daadwerkelijk wordt geleerd gaat
door naar het langetermijngeheugen om daar bewaard te worden voor
wanneer het weer nodig is. Het langetermijngeheugen kan je vergelijken met
de hard disk van een computer (of met een stick).Tijdens het leerproces (in het kortetermijngeheugen) wordt er steeds een
beroep gedaan op reeds geleerde items (uit het langetermijngeheugen).
Voorbeeld 1:
De nieuwe leeractiviteit heeft te maken met vermenigvuldigen.
Vermenigvuldigen is niets anders dan herhaald optellen. Bij het leren
vermenigvuldigen wordt een beroep gedaan op reeds bestaande
kennis over optellen.
Voorbeeld 2:De nieuwe leeractiviteit is kennis verwerven over de
immigratiegeschiedenis van Suriname. De immigratiegeschiedenis
heeft te maken met de afschaffing van de slavernij. Om de nieuwe
kennis goed te begrijpen, wordt voortgebouwd op kennis over de
slavernij die reeds aanwezig is in het geheugen.
De vorige voorbeelden hebben te maken met grotere leerblokken. In het
volgende voorbeeld wordt duidelijk dat voortdurend een beroep wordt
gedaan op aanwezige kennis in het langetermijngeheugen.
Geheugen:
Zintuiglijk
Kortetermijn
Langetermijn
Wisselwerking
kortetermijn- en
Langetermijn-
geheugen
-
7/26/2019 Onderwijs-Leerpsychologie
8/56
Reader Onderwijsleerpsychologie Page8
Voorbeeld 3:
De leerling bestudeert een les waarin uitgelegd wordt hoe de aarde
opwarmt en wat we ertegen kunnen doen. Er staat bijvoorbeeld:
Suriname is voor 90% bedekt met tropisch regenwoud. Het
regenwoud beschermt de aarde tegen opwarming.
Om zinvol te kunnen leren moet de leerling al in zijn geheugen hebben
opgeslagen:
- Het leesproces. De leerling moet de stappen die nodig zijn om
lettersymbolen te ontcijferen in zijn geheugen hebben opgeslagen.
- De Nederlandse taal. De leerling moet het Nederlandse taalsysteem in
zijn geheugen hebben opgeslagen om zinnen in de Nederlandse taal
te kunnen ontcijferen.
- Om het bescherming tegen opwarming te kunnen begrijpen, is reeds
bestaande kennis over de begrippen zon, tropen, regenwoud,
aarde nodig.
Er is dus een voortdurende wisselwerking tussen het kortetermijngeheugen
en het langetermijngeheugen.
LET OP!Als de benodigde voorkennis niet aanwezig is in het langetermijngeheugen,
zal het erg moeilijk zijn om de nieuwe kennis te leren. De leeractiviteitlevert dan niet het gewenste leerresultaat op.
Soms is de benodigde voorkennis wel aanwezig in het geheugen, maar deleerling kan het niet (direct) vinden in het langetermijngeheugen. Het is
misschien lang geleden opgeslagen. Of misschien is het opgeslagen op een
plek in het geheugen, die je niet direct in verband brengt met de nieuwe
kennis. Dat laatste gebeurt vaak als het gaat om integratie van praktische en
theoretische kennis, of integratie van verschillende vakgebieden.
Het is belangrijk dat de leerkracht beginsituatie-onderzoek doet. Hij moet
nagaan welke benodigde voorkennis nodig is om de nieuwe kennis te kunnen
vatten. Daarna moet hij nagaan of de leerling deze voorkennis heeft. De
leerling kan deze voorkennis op informele en/of formele wijze hebbenverworven. De leerkracht kan een opdracht geven om te toetsen of de
voorkennis aanwezig is.
1.5. Motivatie
In de vorige paragraaf hebben we gezien dat leren een neurologisch proces
is. In deze paragraaf zal duidelijk worden dat leren ook heeft te maken met
andere interne processen. Het belangrijkste hierbij is motivatie. Motivatie
benvloedt de leerresultaten. Uit internationaal onderzoek blijkt de
belangstelling voor het schoolse leren af te nemen naarmate leerlingen
langer in het onderwijs zitten. Het zou interessant zijn om ook in Suriname
Voorkennis
-
7/26/2019 Onderwijs-Leerpsychologie
9/56
Reader Onderwijsleerpsychologie Page9
hier onderzoek naar te doen. Ook het verschil tussen jongens en meisjes zou
hierbij opvallend kunnen zijn.
Motivatie is de drijfveer achter al ons handelen. De psycholoog Abraham
Maslow ontwikkelde al in 1954 met een behoeftepyramide van de mens.
Het handelen van de mens houdt
verband met het vervullen van de
in de pyramide genoemde
behoeften. Daarbij is er een
rangorde van beneden naar
boven. De onderliggende niveaus
vormen de basis voor de niveaus
daarboven. Eerst komen de licha-
melijke behoeften (zoals voedsel,
drank, beschutting tegen weers-
invloeden etc.) aan de orde, daarna de behoefte aan veiligheid en zekerheid,daarna de behoefte aan sociaal contact, dan die aan waardering en erkenning
en als laatste is er de behoefte aan zelfontplooiing.
De leerrkacht moet in zijn beginsituatie-onderzoek dus niet alleen kijken naar
de voorkennis, maar ook naar de sociaal-maatschappelijke en sociaal-
psychologische situatie van de leerlingen
Bij het inrichten van de les moet hiermee rekening worden gehouden. De
didactiek bij Leren in vijf dimensiesbiedt bij de eerste dimensie strategien
aan die de leerkracht kan gebruiken om de leermotivatie van zijn leerlingente versterken.
Een ander belangrijk inzicht is afkomstig van de prestatie-motivatietheorien.
Onderwijspsychologen zijn nagegaan welke doelen leerlingen nastreven bij
het uitvoeren van schoolgerelateerde taken. Er wordt hierbij een onderscheid
gemaakt tussen:
1. Intrinsieke motivatie: hierbij is het leren zelf interessant voor de
student. Vanuit die houding verdiept hij zich in datgene wat op school
wordt aangeboden. Een leerling kan bijvoorbeeld een bijzondere
interesse hebben in biologie en zich inzetten om veel te weten tekomen over biologische onderwerpen.
2. Extrinsieke motivatie: hierbij maken andere factoren dan het leren
zelf, het interessant om schoolse prestaties te leveren. We kunnen
denken aan de waarde van een diploma, de erkenning van familie en
sociale groep.
3. Minimale motivatie: hierbij is de leerling niet gemotiveerd en
probeert met zo min mogelijk inspanning de schooldoelen te
realiseren. We kunnen hierbij denken aan leerlingen die studeren om
een 5.5 te halen voor de tentamens.
Behoefte-
pyramide
Maslow
Motivatie:
Intrinsiek
Extrinsiek
Minimaal
-
7/26/2019 Onderwijs-Leerpsychologie
10/56
Reader Onderwijsleerpsychologie Page10
Bij punt 2 hierboven is aangegeven dat de status van leren in de sociale groep
een belangrijke rol kan spelen bij de leermotivatie. Leerkrachten in het
voortgezet onderwijs moeten aandacht besteden aan de status die leren
heeft in de kring van leeftijdgenoten van hun leerlingen. Bij de module
Psychologie van de adolescentie is behandeld dat jeugdigen in de
adolescentieperiode gevoelig zijn voor de mening van leeftijdgenoten. Als er
in de groep een positieve attitude heerst ten opzichte van leren, kan dit de
leermotivatie van de groepsleden positief benvloeden. Omgekeerd, als er
een negatieve attitude heerst, kan dit de leermotivatie negatief benvloeden.
Een derde benadering van motivatie heeft te maken met geloof van de
leerling in zijn eigen leercapiteiten. Elke leerling komt de school binnen met
een complex geheel van ervaringen. Onderdeel hiervan zijn de ervaringen die
invloed hebben op de manier waarop de leerling naar zijn eigen capaciteiten
en interesses kijkt en de verwachtingen die hij heeft ten aanzien van het
eigen presteren. Hierbij zijn de volgende psychologische conceptenbelangrijk:
- Zelfwaardering
- Zelfbeeld
- Metacognitie
- Attribueren
Het zijn geen losstaande concepten. Zij houden met elkaar verband en
benvloeden elkaar. Hieronder volgt enige uitleg.
Zelfwaarderingis de sociaal-emotionele waardering die iemand voor zichzelf
heeft. In de module Persoonlijke en Professionele Ontwikkeling is dituitvoerig belicht. De waardering is voornamelijk gevoelsmatig. Het gevoel van
zelfwaardering benvloedt de totale persoonlijkheid. Iemand met een lage
zelfwaardering, heeft meestal weinig zelfvertrouwen, is bang voor falen, en
komt daardoor moeilijk tot presteren. Iemand met een positieve
zelfwaardering, heeft meestal genoeg zelfvertrouwen om tot presteren te
komen en eventuele mislukkingen te incasseren. Het leveren van prestaties
(met de daarbij behorende positieve en negatieve ervaringen) is nodig voor
groei en ontwikkeling.
Het zelfbeeldis een meer een verstandelijke (cognitieve) inschatting van het
eigen vermogen om te handelen en te presteren. De inschatting kanbetrekking hebben op het cognitief functioneren, het sociaal functioneren en
het emotioneel functioneren.
Bij het zelfbeeld van het cognitief functioneren speelt metacognitie een
belangrijke rol.
Metacognitie heeft twee dimensies: kennis van het eigen cognitief
functioneren en cognitief zelfmanagement.
Iemand die kennis heeft van zijn eigen cognitief functioneren weet wat hij
weet en wat hij niet weet, welke vaardigheden hij beheerst en welke niet en
ook in welke situaties hij het effectiefst leert.
Geloof in
eigen
capaciteiten
Metacognitie
Motivatie
bij adoles-
centen
Zelfwaardering
Zelfbeeld
-
7/26/2019 Onderwijs-Leerpsychologie
11/56
Reader Onderwijsleerpsychologie Page11
Voorbeeld van kennis van eigen cognitief functioneren:
Een leerling weet dat hij het effectiefst studeert in een rustige
omgeving, laat in de avond, na een lichte maaltijd. Hij weet dat hij een
bepaald type algebrasommen begrijpt, maar nog fouten maakt in de
berekeningen en daarom extra moet oefenen.
Cognitief zelfmanagement betreft het plannen, in de gaten houden,
evalueren en bijstellen van eigen cognitieve processen.
Voorbeeld van goed cognitief zelfmanagement:
Een leerling maakt een realistisch studieschema. Hij heeft zich als
leerdoel gesteld om in het eerste kwartaal voor alle vakken een
voldoende te halen en wanneer dit niet gebeurt gaat hij na hoe dit
komt. Op basis van deze evaluatie treft hij maatregelen om zijn
leerprestaties te verbeteren.
Attribueren betekent letterlijk toeschrijven. Mensen schrijven hun eigen
gedrag en dat van anderen toe aan bepaalde oorzaken. Goed kunnen
attribueren is een meta-cognitieve vaardigheid, die de leerling kan gebruiken
om de oorzaken van zijn falen op te sporen en te verhelpen.
Fout attribueren daarentegen, zet de leerling op het verkeerde spoor. Bij fout
attribueren spreekt men van attributie-bias. In het onderwijs kan attributie-
bias zowel bij de leerling als bij de leerkracht voorkomen. Hieronder enkele
voorbeelden. De leerling zoekt de fout niet bij zichzelf maar bij iets (of
iemand) anders. De leerkracht legt de oorzaak van slechte resultaten alleen
bij de leerlingen en niet bij zichzelf. Goede resultaten schrijft hij welaanzichzelf toe.
Attributieprobleem Bias bij leerling (Vb.) Bias bij leerkracht (Vb.)
Het gedrag wordt
toegeschreven aan een
bepaalde eigenschap of
karaktertrek
Meneer Beelgoe houdt
niet van zwarte
mensen, daarom ga ik
nooit een voldoende bij
hem krijgen.
Samoe is lui.
Henna heeft geen
aanleg voor
natuurkunde.
Het eigen gedrag wordt
situationeel verklaard,maar het gedrag van de
ander wordt
toegeschreven aan een
karaktertrek
U wilt gewoon niet
begrijpen dat ik niet konstuderen omdat mijn
moeder ziek was. Altijd
doet u zo wreed.
Tansingh, jij bent zo een
agressieve jongen. Ikmoet je straffen om
rustig mijn werk te
kunnen doen.
Successen worden aan
zichzelf toegeschreven,
maar falen aan anderen
Ik heb een zeven voor
wiskunde, want ik ben
er goed in. Voor Engels
ben ik gezakt,want de
leerkracht weet niet uit
te leggen.
De klas heeft goed
gewerkt met literatuur,
want ik heb ze
toneelstukjes laten
doen. Maar bij
grammatica hadden zenergens zin in.
Attributie-
bias
Attribueren
-
7/26/2019 Onderwijs-Leerpsychologie
12/56
Reader Onderwijsleerpsychologie Page12
Bij groepswerk wordt
het resultaat aan
zichzelf toegeschreven
Ik heb het meeste werk
gedaan in de groep.
Bij de groepsdiscussies
in de klas is het
uitstekend gegaan
omdat ik de discussies
goed heb geleid.
Men gaat ervan uit dat
de groep dezelfde
opvattingen, waarden
en normen heeft als
zichzelf.
Ik spiek, want toch doet
iedereen dat.
Gym is niets voor mij en
de andere meisjes in de
klas.
Ik weet net zo goed als
alle leerkrachten op
deze school hoe
ongemotiveerd de
leerlingen zijn.
Zowel de leerling als de leerkracht moeten zich er bewust van worden dat ze
geen bias vertonen in de verklaring van hun gedrag en de leerresultaten.
In het onderwijs zal men meer aandacht moeten besteden aan het zelfbeeld
van de leerling en de metacognitieve kwaliteiten moeten ontwikkelen. Dit
zou bijvoorbeeld kunnen door studiebegeleiding, waarbij de leerlingen leren
foutenanalyses te maken en studievaardigheden meekrijgen.
1.6. Samenvatting
In deze studietekst is aan de orde gekomen wat leren is. Verder is ook
aangegeven dat de lerende leerling in het onderwijs centraal moet staan.
Leren is een neurologisch proces dat zich in de hersenen afspeelt. De
leerkracht moet er rekening mee houden dat er een voortdurende
wisselwerking is tussen oude en nieuwe kennis tijdens het leren. Een goede
beginsituatie-analyse is daarom zeer belangrijk. Motivatie speelt ook een niette onderschatten rol bij het leren en het behalen van positieve leerresultaten.
Motivatie heeft onder andere te maken met het beeld dat de leerling heeft
van zijn eigen cognitief functioneren. Om positieve leerresultaten te
bevorderen moet men in het onderwijs aandacht besteden aan de
ontwikkeling van de metacognitie van de leerlingen.
Adviezen
voor
onderwijs
-
7/26/2019 Onderwijs-Leerpsychologie
13/56
Reader Onderwijsleerpsychologie Page13
Studietekst 2ACTIVEREN EN BEGELEIDEN VAN LEERPROCESSEN:WERKVORMEN EN LEERACTIVITEITEN
2.1.
InleidingIn deze studietekst gaan we in op het activeren en begeleiden van leerpro-
cessen door de leerkracht. In de module Inleiding Pedagogisch Didactische
Vorminghebben we kennis gemaakt met het model Didactische Analyse.1
In dit model gaan werkvormen en leeractiviteiten samen. De leerkracht
initieert een werkvorm, die een leeractiviteit vraagt van de leerling. Terwijl
de leerling de leeractiviteit uitvoert, is er dus een leerproces gaande. Een
veelgebruikte indeling van werkvormen is de volgende:
- Doceervormen
- Gespreksvormen
- Opdrachtsvormen
De leerkracht kiest aan de hand van zijn leerdoelen verschillende
werkvormen voor de les.
2.2.
Doceer vormen
Bij de doceervormen geeft de leerkracht actief uitleg over de leerstof. Dit is
een vrij traditionele werkvorm, die nog veel voorkomt. De meest gebruikte
doceervormen zijn doceren en demonstreren. De leeractiviteiten van de
leerlingen zijn waarnemen (kijken, luisteren) en zodoende proberen de
leerstof mentaal te verwerken en op te slaan in het geheugen. Om effectief
te doceren moet de leerkacht rekening houden met de volgende
leerpsychologischefeiten:
1
Er bestaan verschillende variaties van de schemas van het model. (Het schema in Lesgevenen zelfstandig leren,pagina 28 is ietsje anders). Belangrijk is dat de kerncomponenten en de
samenhang tussen deze componenten zijn aangegeven.
Didactische
Analyse
Doceren
-
7/26/2019 Onderwijs-Leerpsychologie
14/56
Reader Onderwijsleerpsychologie Page14
- Om te leren is aandacht van de leerling nodig. Aandacht wil zeggen
dat de leerling actief bezig is met de leerstof in zijn werkgeheugen.
Dat houdt dus in dat de leerkracht technIeken moet gebruiken om de
aandacht vast te houden, bijvoorbeeld stemtechnieken, gebruik
maken van mimiek en pantomimiek, aanschouwelijk materiaal
aanbieden.
- Elke leerling maakt gebruik van zintuiglijke waarneming. Toch zijn er
tussen de leerlingen verschillen in de mate van de impressies die een
bepaald zintuig achterlaten. Sommige leerlingen hoeven alleen maar
iets te horen en ze onthouden het al. Andere leerlingen onthouden
juist beter als ze iets zien of als ze iets kunnen aanraken. Bij
docerende werkvormen moet de docent hiermee rekening houden
door een combinatie van woord, beeld, en tastobjecten aan te
bieden. Indien relevant moeten ook de andere zintuigen (smaak,
reuk) worden geactiveerd. Je kan bijvoorbeeld geen les geven over
het smaakzintuig zonder de leerlingen iets te laten proeven.- Leerstof die geordend wordt aangeboden, wordt gemakkelijker
opgeslagen in het geheugen dan leerstof waarbij er geen verband
wordt gelegd tussen de verschillende onderdelen. Dit komt door de
wisselwerking tussen het kortetermijngeheugen en het langetermijn-
geheugen tijdens de leeractiviteit. In het geheugen zoekt de leerling
naar reeds opgeslagen kennis waarbij de nieuwe kennis kan
aansluiten.
Voorbeeld uit de wiskunde:
De nieuwe leerstof betreft de verzameling . is deverzameling negatieve en positieve gehele getallen. Een
onderdeel van is . Dit is de verzameling van natuurlijke
getallen . Dit zijn positieve hele getallen vanaf 0. Als
nieuw is, en de leerling heeft nog nooit van gehoord, is de
verwerking van de nieuwe kennis een stuk moeilijker dan
wanneer de leerling al ergens in zijn geheugen heeft
opgeslagen. Als de kennis over wordt geactiveerd kan
daarbij makkelijk worden aangesloten met de nieuwe kennis
( ). In het geheugen van de leerling wordt de kennis over
een uitbreiding van de kennis over .Als kennis in het geheugen netjes wordt geordend in bij elkaar
horende delen krijgt de leerling een begrippenkader. Met dit
begrippenkader kan hij de werkelijkheid (die in verband staat
met het begrippenkader) beschrijven en begrijpen.
In het geval van de verzameling ; de leerling zal begrijpen
dat er behalve een reeks positieve getallen ook een reeks
negatieve getallen bestaat, waardoor hij bijvoorbeeld kan
begrijpen dat iemand rood kan staan op zijn rekening.
Gevarieerde
zintuig-
prikkeling
Aansluiting bij
het bekende
Voorbeeld
Wiskunde
Aandacht
-
7/26/2019 Onderwijs-Leerpsychologie
15/56
Reader Onderwijsleerpsychologie Page15
Voorbeeld uit de talen:
De nieuwe leerstof betreft uitbreiding van het vocabulaire met
het woord zetelwinst. Een nieuw woord kan alleen begrepen
worden vanuit een reeds bekende context. Als de leerling al in
zijn geheugen heeft opgeslagen dat je tijdens verkiezingen
zetels kan behalen. En als hij ook in het geheugen heeft dat
winst een toename betekent, zal het makkelijk zijn dit nieuwe
woord aan zijn vocabulaire toe te voegen. Als de leerling geen
kennis heeft van verkiezingen en wat er te behalen valt bij
verkiezingen, zal het begrip zetelwinst een stuk moeilijker te
begrijpen zijn.
2.3. Gespreksvormen
Bij gespreksvormen wordt van de leerling verwacht dat hij meepraat over de
leerstof. Enkele gespreksvormen zijn:
-
onderwijsleergesprek- kringgesprek
- forumdiscussie
- paneldebat
Vragen stellen wordt ook vaak genoemd als werkvorm. In feite is vragen
stellen geen werkvorm, maar een techniek die gebruikt wordt bij de
gespreksvormen.
Wanneer de leerkracht kiest voor een gespreksvorm, moet hij zich bewust
zijn van de volgende leerpsychologischegegevens.
-
Als de leerling praat over de leerstof, is hij actief bezig met deleerstof. De leerstof is aanwezig is zijn werkgeheugen. De activiteit is
intensiever dan alleen maar luisteren en kijken (zoals bij de
doceervormen). Praten over de leerstof kan dus het leerrendement
verhogen. De leerkracht moet er wel rekening mee houden dat het
gesprek een groepsproces is. Hij moet er zorg voor dragen dat zoveel
mogelijk leerlingen betrokken zijn bij het gesprek. Dit kan hij doen
met beurt- en vraagtechnieken. Verder is ook een goede klasse-
opstelling gewenst. (Zie Lesgeven en Zelfstandig Leren, pagina 264.)
- De leerstof in het werkgeheugen wordt alleen opgeslagen in het
langetermijngheugen als de leerling er voor zichzelf een zinvol geheelvan kan maken. De leerkracht kan hierbij helpen door het onderwerp
duidelijk af te bakenen, tussendoor en aan het einde van de
werkvorm samen te vatten en vragen ter verduidelijking te stellen.
- Bij gespreksvormen maakt de leerling gebruik van verbale (=taal)
vaardigheden. Het taalvermogen is aangeboren en zetelt in de
hersenen. Het taalvermogen moet echter ontwikkeld worden2
.
Afhankelijk van de aanleg, zal dat bij de een makkelijker gaan dan bij
de ander. De leerkracht moet er dus rekening mee houden dat de ene
2Er zijn gevallen bekend waarbij kinderen bij dieren opgroeiden. Bij de ontdekking van deze gevallen
bleek dat de kinderen geen menselijke taal hadden ontwikkeld maar diergeluiden voortbrachten.
Voorbeeld
talen
Gespreks
vormen
Vraag-
technieken
Taalvermogen
Zinvollegehelen
-
7/26/2019 Onderwijs-Leerpsychologie
16/56
Reader Onderwijsleerpsychologie Page16
leerling makkelijker uit zijn woorden kan komen dan de ander. In het
algemeen moet in het onderwijs (vanaf de kleuterschool) het kind
gestimuleerd worden om te praten. Leerlingen die niet, of gebrekkig
gespreksvaardig zijn, moeten aangemoedigd worden deel te nemen
aan de gespreksvormen in de klas en beloond voor hun inzet om te
praten.
- Een extra punt van aandacht vergt het meertalige karakter in onze
samenleving. De spreekvaardigheid op zich kan in elke gewenste taal
worden ontwikkeld, wanneer men het kind stimuleert om te praten in
die taal. Overigens is door taalonderzoek bewezen dat kinderen in
meerdere talen tegelijk hun spreekvaardigheid kunnen ontwikkelen.
In ons onderwijs worden leerkrachten vaak geconfronteerd met
situaties, waarbij leerlingen weinig vaardigheid hebben in het spreken
van de schooltaal. Ook hierbij geldt dat de vaardigheid om te spreken
alleen wordt opgebouwd als de leerling deze vaardigheid oefent.
Tijdens het oefenen zal de leerling fouten maken. De begeleiding vande leerkracht moet hierbij zodanig zijn dat de leerling in ieder geval
beloond wordt voor zijn inzet om de schooltaal te spreken. Daarnaast
zal de leerkracht het leerproces inzichtelijk moeten maken voor de
leerling. Dat wil zeggen dat de leerling moet gaan beseffen dat het bij
het leerproces hoort dat er fouten worden gemaakt. De leerling moet
de fouten gaan herkennen, deze corrigeren en zich blijven inzetten
om de vaardigheid onder de knie te krijgen. LET WEL! HET OEFENEN
IN DE VAARDIGHEID OM DE SCHOOLTAAL TE SPREKEN, BETEKENT
NIET DAT MEN DE LEERLING MOET VERBIEDEN ZIJN EIGEN TAAL TE
SPREKEN. Het is heel goed mogelijk om in verschillende talen tegelijkspreekvaardig te zijn.
2.4. Opdrachtsvormen
Opdrachtsvormen kunnen kort en algemeen worden omschreven als
werkvormen waarbij de leerling een taak uitvoert. Er is een grote variatie in
opdrachtsvormen, van heel simpel tot zeer complex.
Voorbeeld van een eenvoudige opdracht bij aardrijkskunde:
Bereken het verval van de Surinamerivier volgens de formule in jeaardrijkskundeboek.
Voorbeeld van een complexe opdracht bij biologie:
Voer in groepsverband een project uit om milieuvervuiling tegen te
gaan en maak hiervan een verslag.
De opdrachtsvormen kunnen op verschillende manieren worden ingedeeld.
Een belangrijke indeling is die naar individuele en groepsopdrachten. De
groepsopdrachten hebben een eigen didactiek, nl de didactiek van het
samenwerkend leren. Deze didactiek is omschreven in de reader van demodule Orintatie op het Beroep, pagina 9-11.
Meertaligheid
Opdrachts-
vormen
Eenvoudig
Complex
-
7/26/2019 Onderwijs-Leerpsychologie
17/56
Reader Onderwijsleerpsychologie Page17
Een apart type opdrachtsvormen zijn de spelvormen. Hierbij wordt er een
spel gedaan met (een deel van) de klas. Binnen dit spel hebben de leerlingen
een taak.
Voorbeeld van een spelvorm bij Engels:
De leerlingen simuleren een verjaardag. Hierbij krijgen verschillende
leerlingen de taak om de rol te spelen van jarige, vader, moeder, zus,
broer, oom, neef, opa, oma, vriendinnetje etc. Elke leerling komt met
een felicitatieboodschap bij de jarige. Zij zingen samen een
verjaardagslied.
Vanuit de leerpsychologie kunnen de volgende aandachtpunten worden
meegegeven bij het werken met opdrachtsvormen.
- Om de opdracht uit te voeren is er een taakbereidheid nodig. Dit
heeft te maken met de leermotivatie van de leerlingen. De leerkrachtkan de leermotivatie benvloeden door een stimulerend leerklimaat te
scheppen (zie studietekst 1, 1.5.).
- Om de opdracht uit te voeren is er altijd een combinatie van feitelijke
kennis (weten), en vaardigheden (doen/kunnen) nodig. De leerkracht
moet zich ervan bewust zijn om welke feitenkennis en welke
vaardigheden het gaat. De leerkracht moet zich er ook van bewust
zijn dat een vaardigheid iets anders is dan feitenkennis. Vaardigheden
worden op een andere manier geleerd. (zie ook studietekst 3).
Voorbeeld bij economie:De opdracht is: Schrijf een verslag van 350 woorden over je
bezoek aan het Numismatisch Museum. In het verslag moet je
ingaan op de geschiedenis van ons geld.
De kennis die vereist is om deze opdracht uit te voeren is de
kennis over de geschiedenis van het geld. Deze kennis is
verworven tijdens het bezoek aan het museum.
De (cognitieve) vaardigheid die vereist wordt, is die van het
schrijven van verslagen. Dit is een vaardigheid die bij veel
vakken kan worden aangeleerd. De leerling moet goed
schriftelijk kunnen formuleren in de schooltaal en de leerlingmoet de tekst kunnen opbouwen volgens het stramien van
inleiding, kern en slot.
Al zou de leerling de benodigde feitenkennis hebben opgedaan
tijdens het bezoek. Het resultaat van deze opdracht is
onvoldoende, als hij de vaardigheid niet heeft in het schrijven
van verslagen.
- De taak moet binnen een bekende context worden geplaatst. Bij het
uitvoeren van de opdracht is de desbetreffende leerstof actief in het
werkgeheugen. Net als bij de doceervormen en de gespreksvormen geldtechter dat alleen leerstof waarvan de leerling een betekenisgeheel kan
Spelvormen
Taakbereid-
heid
Weten en
kunnen
Context
-
7/26/2019 Onderwijs-Leerpsychologie
18/56
Reader Onderwijsleerpsychologie Page18
vormen, opgeslagen wordt in het langetermijngeheugen. Dit betekent dat
de taak goed ingeleid moet worden. De leerling moet de nieuwe leerstof
kunnen koppelen aan reeds bestaande kennisgehelen in het
langetermijngeheugen.
- De inhoud van het geheugen verschilt van mens tot mens, dus ook van
leerling tot leerling. Dit komt doordat ieder mens zijn eigen
levenservaringen (en de daarbij opgedane kennis, vaardigheden en
attitudes) opslaat in zijn geheugen. Veel kennis, vaardigheden en
attitudes worden op informele wijze geleerd. In het onderwijs wordt op
formele wijze geleerd. Per onderwijstype en per vakgebied probeert men
de leerlingen een basis aan feitenkennis, vaardigheden en attitudes mee
te geven. Nu blijkt er in ons onderwijssysteem, vanaf de bovenbouw van
het lager onderwijs, overwegend meer aandacht te zijn voor het
verwerven van kennis dan voor het gestructureerd verwerven van
cognitieve vaardigheden. Dit brengt met zich mee dat er grote verschillen
zullen zijn tussen cognitieve vaardigheden van leerlingen. Leerlingen dieop informele wijze meer gelegenheid hebben gehad cognitieve
vaardigheden te verwerven zijn hierbij in het voordeel. De leerkracht
moet echter ook rekening houden met de leerlingen die de benodigde
cognitieve vaardigheden nog niet goed hebben ontwikkeld. Het is daarom
goed om de instructies om de taak uit te voeren zo overzichtelijk mogelijk
te geven.
- Als de leerling de opdracht uitvoert, krijgt de leerkracht inzicht in zijn
leerproces. Dit biedt prachtige mogelijkheden om het leren te begeleiden.
Als het om complexere opdrachten gaat, is het goed om momenten in te
bouwen waarbij feedback mogelijk is. Een algemene werkwijze bij hetlaten uitvoeren van opdrachten in de klas is:
1. Elke leerling moet over de opdracht kunnen beschikken of deze
kunnen lezen op het bord.
2. Neem de opdracht door met de leerlingen. Vraag of alles duidelijk is.
3. De leerlingen gaan aan het werk.
4. Maak een eerste ronde om na te gaan of iedereen aan het werk is.
5. Maak na enige tijd de tweede ronde. Ga na of de leerlingen de
opdracht goed maken. Help de leerlingen als dit niet het geval is.
6. Maak een slotronde. De leerlingen moeten de taak afronden.
7.
Geef de leerlingen de gelegenheid hun leerresultaten met de klas tedelen en feedback te geven op elkaar. Geef zelf ook feedback.
2.4. Samenvatting
In deze studietekst hebben we werkvormen beschreven uitgaande van de
indeling doceervormen, gespreksvormen en opdrachtsvormen. Afhankelijk
van de leerdoelen kiest de leerkracht de werkvormen voor zijn les. Vanuit de
leerpsychologie zijn er bij elk type werkvorm enige aandachtspunten die de
leerkracht niet uit het oog moet verliezen als hij wil dat zijn leerlingen goede
leeresultaten behalen.
Individueleverschillen in
cognitieve
vaardigheden
Overzichtelijke
instructies
Werkwijze
-
7/26/2019 Onderwijs-Leerpsychologie
19/56
Reader Onderwijsleerpsychologie Page19
Studietekst 3ACTIVEREN EN BEGELEIDEN VAN LEERPROCESSEN:ONDERWIJSSTRATEGIEN
3.1.
InleidingIn deze studietekst gaan we verder in op het activeren en begeleiden van
leerprocessen door de leerkracht. In studietekst 2 hebben we werkvormen
beschreven waarmee de leerkacht het leerproces bij de leerlingen op gang
kan brengen. In deze studietekst beschrijven we meer onderwijsstrategien
die de leerkracht kan gebruiken. We gaan uit van de theorie bij het model
Leren in Vijf Dimensies. Dit is een praktisch model dat gebaseerd is op
kennis uit de leerpsychologie van de laatste 30 jaar.
In het model worden vijf verschillende, onderling afhankelijke manieren van
denken en leren van mensen onderscheiden. Het gaat hierbij om de volgende
dimensies: motivatie, nieuwe kennis verwerven en integreren, bestaande
kennis verbreden en verdiepen, onderzoek doen en reflectie.
Dimensies 1 en 5 zijn altijd op de achtergrond van het leerproces aanwezig.
Zonder motivatie (1) kan er nauwelijks geleerd worden. Ook reflectie (5) is
een continu proces. Bij elk onderdeel van het leren kan er teruggeblikt
worden. Dimensie 2, 3 en 4 zijn voor de overzichtelijkheid van het schema
van elkaar gescheiden, maar zijn in de werkelijkheid nauw verbonden. Aan
het begin van elk nieuw leerproces moet de aansluiting met reeds aanwezige
(2)
Nieuwe kennis
verwerven en
integreren.
(3)
Kennis verbreden en
verdiepen
(4)
Onderzoek doen
(5) Reflectie
(1)
Motivatie
Schema:
Leren in 5
dimensies
-
7/26/2019 Onderwijs-Leerpsychologie
20/56
Reader Onderwijsleerpsychologie Page20
kennis gemaakt worden (3) en als er een integratie is (3) met deze aanwezige
kennis is heeft de leerling geleerd. Deze kennis is dan aanwezig in het
langetermijngeheugen en wordt, wanneer dat van toepassing is, naar boven
gehaald. Deze reeds aanwezige kennis kan op volgende momenten verbreed
en verdiept worden (4) worden. Ook kan de leerling zelf op onderzoek
uitgaan, waardoor hij nieuwe waarde toevoegt aan deze kennis (5).
In de volgende paragrafen gaan we vooral in op dimensie 3, 4 en 5. Aan
reflectie is aandacht besteed in de module Reflectie. Motivatie is reeds aan
de orde gekomen in studietekst 1 van deze module, alsook in de modules
Zelfontwikkeling en Studievaardigheid, Inleiding Pedagogisch-Didactische
Vormingen Persoonlijke en Professionele Ontwikkeling.
3.2. Dimensie 2: Nieuwe kennis verwerven en integreren
3.2.1. Declaratieve en procedurele kennis
Leren is het actief opnemen van kennis. Kennis wordt onderscheiden in twee
soorten. In onderstaande kolommen zien we voorbeelden hiervan.
Declaratief Procedureel
Stelling van Pythagoras Sommen maken
Spelregels van basketbal Een lay-up maken
Kenmerken van gezonde voeding Een maaltijd klaarmaken
Immigratiegeschiedenis Een verslag schrijvenGrammaticaregels Een gesprek voeren
De linkerkolom geeft voorbeelden waarbij de leerling in staat moet zijn om te
begrijpen, onthouden en weer op te roepen. Dit is inhoudelijke ofdeclaratieve kennis. In de rechterkolom zien we voorbeelden van kenniswaarbij de leerling iets moet doen. Dit soort kennis noemen we procedurelekennis. Procedurele kennis vormt de basis voor vaardigheden. In veelsituaties worden beide soorten kennis gevraagd: iets weten en iets doen.
Voorbeeld:Het beheersen van een lijst Engelse woorden is declaratieve kennis.
Het daadwerkelijk spreken van de Engelse taal vraagt vooral
procedurele kennis.
Hoewel de verwerving van declaratieve en procedurele kennis verschilt, zien
we in beide gevallen drie fasen. Daarom spreekt men ook wel van het
driefasenmodel van leren. In onderstaand model wordt weergegeven volgens
welke stappen het aanleren van de verschillende soorten kennis geschiedt.
Declaratieve
en
procedurele
kennis
-
7/26/2019 Onderwijs-Leerpsychologie
21/56
Reader Onderwijsleerpsychologie Page21
declaratieve kennis procedurele kennis
betekenis opbouwen stappenplan achterhalen
schematiseren uitproberen
onthouden automatiseren, inslijpen
In het schema hieronder wordt het model toegelicht en is ook aangegeven,
hoe de leerkracht het leerproces kan ondersteunen.
Declaratief ProcedureelFase 1* Betekenis
opbouwen
De leerkracht**
geeft uitleg en de
leerling probeert
te begrijpen.
Stappenplan
achterhalen
De leerkracht** zet
het stappenplan uiteen
en de leerling doet dit
na.
Fase 2 Schematiseren De leerkracht
schematiseert en
de leerling doet
mee met het
schematiseren
Uitproberen De leerling probeert
het stappenplan zelf
uit en de leerkracht
geeft feedback.
Fase 3 Onthouden De leerling slaathet schema op in
zijn geheugen. De
leerkracht kan dit
bevorderen door
opdrachten om
de leerstof te
leren.
Automatiseren De leerling herhaalthet stappenplan totdat
het automatisch
verloopt.
De leerkracht kan dit
bevorderen door
opdrachten te geven
waarbij de leerling dit
stappenplan steeds
weer moet doen.
*In fase 1 is het activeren van voorkennis belangrijk.
**In situaties waarbij de leerling zelfstandig leert, kan de leerling zelf op zoek gaan naar deinhoud van de leerstof of naar het stappenplan.
De breedte van de balken in het model wijst erop dat bij het verwerven van
declaratieve kennis de meeste tijd en energie gaat zitten in het opbouwen
van betekenis. Bij procedurele kennis gaat de meeste tijd en moeite zitten in
het automatiseren en inslijpen van de kennis.
Er moet opgemerkt worden dat er eigenlijk een nulfase aan het model
toegevoegd zou moeten worden, de fase waarin de leerling zich orinteert op
het nut, waarom, de bruikbaarheid en de toepasbaarheid van de kennis.
Driefasen
model
Nulfase
-
7/26/2019 Onderwijs-Leerpsychologie
22/56
Reader Onderwijsleerpsychologie Page22
3.2.2. Strategien voor het activeren van declaratieve voorkennis
In de eerste fase is het belangrijk om de voorkennis te activeren. We zullen in
deze paragraaf kijken naar enige strategien die declaratieve voorkennis
kunnen activeren. Het gaat om:
de Woordspin of het Woordveld;
een Handvol Begrippen;
de BBB-strategie.
Bij de woordspin wordt het te behandelen onderwerp in het midden op hetbord geschreven. Daarna mogen alle leerlingen reageren op dit onderwerp
met een ander woord (of korte zin) dat (die) volgens hen te maken heeft met
het onderwerp. De leerlingen lichten hun bijdrage toe. De andere woorden
(korte zinnen) komen rond het hoofdwoord te staan en worden met een lijn
verbonden met dit hoofdwoord. Er wordt ook nagegaan of de verschillende
woorden rond het hoofdwoord iets met elkaar te maken hebben. Deze
worden dan ook met lijnen verbonden. De leerkracht gebruikt het woordveld
niet alleen om de voorkennis te activeren, maar ook om te onderzoeken
welke voorkennis de leerlingen hebben over het onderwerp. Als de leerlingen
foutieve voorkennis hebben (misconcepties), kan de leerkracht deze
bijstellen.
Bij een handvol begrippen plaatst de leerkracht ongeveer 15 woorden(begrippen) door elkaar op het bord. Daarna krijgen de leerlingen de
opdracht om een ware stelling te formuleren met enkele van de woorden.Daarna worden de leerlingen in groepen verdeeld. Ze bekijken elkaars
stellingen en presenteren de beste aan de klas. Dit is een goede manier om
de voorkennis van de leerlingen te activeren en met een klassengesprek het
leren over het onderwerp aan de gang te krijgen. Deze activiteit zorgt er ook
voor dat het kennisniveau van de klas een beetje wordt gelijkgetrokken en
dat de woordenschat van sommige leerlingen wordt uitgebreid.
De BBB-strategiewordt getypeerd door drie vragen.1. Wat is voor mij al Bekend?
2.
Waarnaar ben ik Benieuwd?3. Wat wil ik Bewaren?
Leerlingen werken met een BBB-blad. Dit is een blad met drie kolommen.
Boven elke kolom staat een B-vraag. De eerste twee vragen zijn goed om de
voorkennis te activeren. De informatie uit de eerste kolom kan de leerkracht
gebruiken om de voorkennis te peilen. De informatie uit de tweede kolom
kan de leerkracht gebruiken om de interesses van de leerlingen te peilen en
na te gaan of de interesse van de leerlingen aansluit bij de doelen van de les.
Indien niet, zal de leerkracht extra effort in de motivatie moeten stoppen.
Woordspin
Een
handvol
begrippen
BBB-
strategie
-
7/26/2019 Onderwijs-Leerpsychologie
23/56
Reader Onderwijsleerpsychologie Page23
De leerkracht heeft dus een gesprek met de leerlingen over kolom 1 en 2.
Daarna wordt de informatie verstrekt, of gaan de leerlingen op zoek naar de
informatie. Tenslotte wordt de derde kolom ingevuld. Hieruit kan het
leerrendement worden gehaald. Ook kan de leerling aangeven wat hij nog
niet te weten is gekomen en of hij dat nog graag zou willen weten.
3.2.3. Declaratieve of inhoudelijke kennis schematiseren
Declaratieve of inhoudelijke kenniswordt opgeslagen in het geheugen om,wanneer dit nodig is, gereproduceerd (opgeroepen) te worden. Dit kan
bijvoorbeeld zijn bij een tentamen, als voorkennis om nieuwe kennis te
kunnen begrijpen of als kennis die nodig is om een vaardigheid aan te leren
of uit te voeren.
Het proces bij het verwerven van nieuwe inhoudelijke kennis houdt in dat er
iets mentaals wordt gedaan met de kennis. De theorie bij het model Leren in
Vijf Dimensies geeft aan dat de leerling declaratieve kennis moetschematiseren. De leerkracht biedt het schema aan. Afhankelijk van het type
declaratieve kennis wordt een ander schema gebruikt.
Declaratieve kennis kan opgedeeld worden in:
feiten
chronologien
oorzaak-gevolgverbanden
gebeurtenissen
principes, generalisaties
begrippen
Een feitis altijd een beschrijving. Het feit kan een persoon, plaats of ding ofeen specifiek moment in de tijd zijn. Het feit wordt altijd beschreven in
relatie tot andere feiten.
Voorbeeld:
FEIT: Paramaribo is de hoofdstad van Suriname.
Andere feiten die bekend zijn over Paramaribo.
a. Paramaribo ligt aan de Surinamerivier.
b. Paramaribo heeft een oppervlakte van 182 km2
c.
Paramaribo is de grootste stad in Suriname met ongeveer250.000 inwoners.
d. Paramaribo heeft een historische binnenstad.
e. Paramaribo heeft weinig hoogbouw.
f. In Paramaribo zijn de meeste bedrijven van Suriname
gevestigd.
Het schema van een feit heeft een centraal middelpunt met daaromheen
trefwoorden die de gerelateerde feiten betreffen. Hier wordt het
Surinamerivier (a), Opp. 182 km2 (b), 250.000 inwoners (c), historische
binnenstad (d), weinig hoogbouw (e), meeste bedrijven (f).
Schematiseren
Feiten
-
7/26/2019 Onderwijs-Leerpsychologie
24/56
Reader Onderwijsleerpsychologie Page24
Een chronologie is een opeenvolging van gebeurtenissen tussen minstens
twee momenten in de tijd. Het schema van een chronologie is als volgt:
A B C D E F
Choronologien komen veel voor bij het vak Geschiedenis, maar ook in de
Psychologie zijn er chronologien. Denk bijvoorbeeld aan opeenvolgende
levensstadia. Bijvoorbeeld: A=zuigeling, B=peuter, C=kleuter, D=schoolkind,
E=adolescent, F=volwassenheid.
Oorzaak-gevolgverbandenordenen gebeurtenissen in een causaal netwerk.Hoe leiden bepaalde ontwikkelingen of stappen tot een nieuwe situatie? Het
schema ziet er als volgt uit:
Voorbeeld:
GEVOLG: Epidemie van het ebolavirus.
A1: besmetting mens door aap. A2: geen goede verzorging in dorp. A:
dorpelingen raken besmet. B1: dorp ligt in nabijheid A. B raaktbesmet. Gevolg: Besmettingen breiden zich uit en epidemie ontstaat.
FEIT
a
b
c
f
ed
GEVOLG
A1
A
B1
B
A2
Feiten-
schema
Chronologie
Causale
verbanden
-
7/26/2019 Onderwijs-Leerpsychologie
25/56
Reader Onderwijsleerpsychologie Page25
Gebeurtenissen (episodes) vinden plaats in een bepaalde tijd en plaats,hebben bepaalde participanten, duren een bepaalde tijd, volgen op een
bepaalde gebeurtenis en worden gevolgd door een andere gebeurtenis Het
bijbehorende schema is als volgt:
Voorbeeld:
De onafhankelijkheid van Suriname. De onafhankelijkheid werd
voorafgegaan door wereldgebeurtenissen (X) die invloed hadden opde koloniale relatie tussen Nederland en Suriname. Na de
onafhankelijkheid volgde een militaire coup (P). Y, Z, W zijn
gebeurtenissen feiten met betrekking tot de gebeurtenis, zoals
bijvoorbeeld het krijgen van een nieuwe vlag, het feestelijke
gebeuren, de opbouw van een eigen leger. R geeft een chronologie
aan die te maken heeft met de onafhankelijkheid, bijvoorbeeld de
verschillende achtereenvolgende conferenties en ontmoetingen
tussen ministers. Bij S horen verschillende andere gebeurtenissen die
bijdragen aan de onafhankelijkheid, zoals nationalistische bewegingen
in Suriname.
Generalisatiesbeschrijven algemene regels die toepasbaar zijn op specifiekesituaties.
Voorbeeld:Generalisatie: water zoekt altijd het laagste punt.
A: Een rivier stroomt van hoog naar laag.
B: Als waterdamp afkoelt, valt het naar beneden.
C: Als het hard regent, lopen de laagste delen van het schoolerf
het eerst onder water.
GEBEURTENISX P
Z WY
RS Gebeurtenissen
-
7/26/2019 Onderwijs-Leerpsychologie
26/56
Reader Onderwijsleerpsychologie Page26
Het schema ziet er als volgt uit:
Begrippen zijn de meest abstracte vorm van kennis. Het zijn woorden diecategorien van personen, dingen, plaatsen en gebeurtenissen onder een
bepaalde noemer samenvatten. Begrippen worden omschreven door hun
kenmerken en kunnen worden verduidelijkt met voorbeelden. Het schema
ziet er als volgt uit:
Voorbeeld:
Het begrip lateriet.
Je kan dit begrip plaatsen in een classificatie, waarbij het valt onder
grond en wel onder leemgrond. Kenmerken zijn dat het uitgeloogd
is, voorkomt in tropische laagland regewoud en ijzer en bauxiet bevat.
Kenmerkend voor de uitgeloogde grond is dat het oud is, weinig
vruchtbaar en hard. Dit maakt het dan weer geschikt voor wegen en
leemhutten. Ijzer- en aluinaarde maakt het ook geschikt voor
mijnbouw. We zien dat dit gebeurt door bedrijven als Alcoa, Billiton,
Chalco en Alumina. Het hele schema vormt het begrippennet. Dit netkan steeds verder worden uitgebreid.
Generalisatie
Specifieke situatie C
Specifieke situatie A
Specifieke situatie B
lateriet
leemgrond
uitgeloogd
verweerd/oud
onvruchtbaar
hard
Ijzer
bauxiet
grond
Wegen
leemhutten
tropenlaagland
regenwoud
Generalisatie
Begrip
mijnbouw
Alcoa
Billiton
Chalco (China)
Alumina (Australi)
-
7/26/2019 Onderwijs-Leerpsychologie
27/56
Reader Onderwijsleerpsychologie Page27
3.2.4. Declaratieve kennis onthouden
Nadat de declaratieve kennis is begrepen en geschematiseerd, moet deze
worden onthouden. Het moet op een goede manier worden opgeslagen in
het langetermijngeheugen. Hoe langer de leerling actief bezig is met de
leerstof in het werkgeheugen, hoe beter de kennis onthouden zal worden.
Daarbij zijn er verschillende memoriseertechnieken die de leerling kan
gebruiken. Lees hiervoor 6.2.1 en 6.2.2 uit Lesgeven en zelfstandig leren.
(pagina 165-168)
3.2.5. Procedurele vaardigheden
Procedurele vaardigheden zijn motorische of mentale handelingen die
volgens een bepaald stappenplan of een bepaalde procedure verlopen. Er
wordt gesproken van procedurele kennis, omdat voor het uitvoeren van de
vaardigheid nodig is dat je brein weet welke stappen (procedure) je moetvolgen.
Voorbeeld:
Als we kijken naar de vaardigheid rijpe banaan bakken, dan houdt
deze vaardigheid een reeks van handelingen in, die in een bepaalde
volgorde gepleegd moeten worden. Dat is het stappenplan van rijpe
banaan bakken.
Banaan schillen banaan wassen banaan in plakken snijden een
platte pan met een laagje olie op vuur zetten wachten tot de olie
heet ismet een vork de plakken oppakken en in de olie laten glijden aan een zijde bruin laten worden met een vork omkeren en de
andere zijde bruin laten worden. Met een vork de plakken n voor
n uit de hete olie halen, laten uitdruipen en op een schaaltje
leggen.
In de theorie van Leren in Vijf Dimensies zijn geen specifieke strategien
gegeven om de benodigde voorkennis en benodigde startvaardigheden voor
procedurele kennis te activeren en te onderzoeken.
Toch zal de leerkracht hierover moeten nadenken. Vooral omdat
vaardigheden vaak op elkaar voortbouwen.
Voorbeeld:
In het voorbeeld van rijpe banaan bakken, zal de leerling
bijvoorbeeld het verschil moeten kennen tussen een rijpe banaan en
een groene banaan. De leerling moet weten dat het hier gaat om een
banaan en niet om een bacove.
Verder moeten de leerling de vaardigheden: fornuis aanmaken en
met mes en vork omgaan al geautomatiseerd hebben.
Procedurele kennis kunnen we op verschillende manieren indelen.
Stappenplan
Voorkennis en
startvaardigheden
bij procedurele
kennisverwerving.
Onthouden
Vaardigheden
-
7/26/2019 Onderwijs-Leerpsychologie
28/56
Reader Onderwijsleerpsychologie Page28
Als we letten op de lichamelijke activiteit versus de breinactiviteit, krijgen we
een indeling van:
1. motorische vaardigheden en
2. cognitieve vaardigheden.
Bij de motorische vaardigheden worden de stappen niet alleen in de
hersenen, maar ook met het lichaam uitgevoerd. Een voorbeeld is fietsen.
Uiteraard is er bij het fietsen ook breinactiviteit, want je moet nadenken
waar je naar toefietst en hoe snel je wil gaan. Toch zetten we deze activiteit
onder de motorische vaardigheden, omdat de lichamelijke activiteit op de
voorgrond staat.
Bij de cognitieve vaardigheden worden de stappen in het brein uitgevoerd.
Een voorbeeld is rekenen.
Als we letten op de uitkomst van het stappenplan, onderscheiden we:
1.
algoritmen,2. tactieken of strategien,
3. heuristieken.
Een algoritme is een voorschrift om bepaalde stappen op een bepaaldemanier te volgen. Bij algoritmes gaat het om gesloten opdrachten: ze gaan
altijd op dezelfde manier en er komt altijd hetzelfde uit (bijvoorbeeld een
staartdeling). Het tweede soort procedurele kennis is de tactiek of strategie:je volgt een bepaalde procedure en zet bepaalde stappen, maar de een doet
dat toch wat anders dan de ander. Voorbeelden hiervan zijn het maken van
een samenvatting of het opzetten van een onderzoek. Dit zijn half openopdrachten: de aanpak is niet exact voorgeschreven en het resultaat kan
verschillen. De derde vorm van procedurele kennis is die van de heuristiek.Hier worden geen stappen aangegeven, maar meer vuistregels: denk hierbij
aan het leren voor een tentamen. Hiervoor zijn algemene aanwijzingen te
geven die kunnen helpen een goed resultaat te boeken. Dit zijn geheel open
opdrachten waarbij ieder die ermee werkt een ander, eigen resultaat bereikt.
Kijken we naar de contextwaarin we vaardigheden gebruiken, dan kunnenwe drie soorten vaardigheden onderscheiden:
1.
vakvaardigheden2. algemene leervaardigheden
3. sociale vaardigheden
Vakvaardighedenzijn vaardigheden die eigen zijn aan een bepaald vak: hettekenen van een cel bij biologie, een klimaatgrafiek maken bij aardrijkskunde
of het schrijven van een gedicht bij een taalvak.
Algemene leervaardigheden zijn de leervaardigheden die voor alle vakken
van belang zijn. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het orinteren, plannen,
uitvoeren en evalueren van een leertaak, onderzoek doen, een werkstuk
schrijven, een posterpresentatie maken, etc... Het zijn juist dezeleervaardigheden die leerlingen nodig hebben voor zelfstandig leren, dus om
Indeling naar
cognitief/motoriek
Indeling naar
uitkomst
stappenplan
Indeling
naar context
-
7/26/2019 Onderwijs-Leerpsychologie
29/56
Reader Onderwijsleerpsychologie Page29
van docentgestuurde taken meer te gaan naar leerlinggestuurde taken. Bij
docentgestuurde taken orinteert, plant en evalueert de docent en voert de
leerling de taak uit. Bij gedeelde sturing neemt de leerling deel aan het
orinteren, plannen en evalueren. In het leerprogramma moet er ruimte zijn
om de leerling deze vaardigheden aan te leren. Men moet er niet van uit
gaan dat de leerling direct zelf kan orinteren, plannen en evalueren.
Sociale vaardigheden zijn onder meer nodig bij het samenwerken. Lerensamenwerken is belangrijk in alle onderwijssituaties. We zagen bij dimensie 1
al dat samenwerkend leren leerlingen in contact brengt met elkaar en dat het
de onderlinge acceptatie bevordert. Daarnaast leren leerlingen ook
inhoudelijk, doordat ze steeds de leerstof onder woorden brengen. Van het
uitleggen en vragen stellen aan elkaar leren de leerlingen veel. Sociale
vaardigheden zijn belangrijk bij verschillende aspecten van het samenwerken.
Denk maar aan het verdelen van taken, discussiren en overleggen, luisteren,
opkomen voor jezelf en feedback geven en ontvangen. Sociale vaardigheden
spelen ook een rol bij het bevorderen van de veiligheid binnen en buiten deschool. Moeten de leerlingen bijvoorbeeld onderzoek doen buiten de school,
dan worden er hogere eisen gesteld aan hun sociale vaardigheden en gedrag.
3.3. Dimensie 3: Bestaande kennis verbreden en verdiepen
Als kennis eenmaal is verworven, kan deze verder verbreed en/of verdiept
worden. We komen dan bij dimensie 3 van Leren in Vijf Dimensies. de
leerling kan bij de verdieping/verbreding gebruik maken van 8 denkvaar-
digheden.
Denkvaardigheid Beschrijving vaardigheid
Vergelijken Overeenkomsten en verschillen aangeven
Classificeren Het classificeren van dingen in categorien op basis van kenmerken
Abstraheren Het onderliggend patroon of principe verduidelijken
Induceren Algemene principes afleiden uit informatie of waarnemingen
Deduceren Op grond van principes conclusies trekken over specifieke situaties
of informatie
Stelling
onderbouwen
Ondersteuning opbouwen voor bepaalde beweringen
Fouten analyseren Fouten in denken blootleggen
Perspectieven
analyseren
Verschillende perspectieven onderscheiden en hiervan de redenen
en logica blootleggen
Deze denkvaardigheden vallen onder procedurele kennis. Het zijn immers
vaardigheden. Dat wil zeggen dat de leerkracht aandacht moet besteden aan
het aanleren van de vaardigheden op zich. Dit zal moeten gaan volgens het
driefasenmodel. Eerst de vaardigheid stap voor stap uitzetten. De leerlingen
laten oefenen onder begeleiding tot ze begrijpen hoe het moet. Dan de
denkvaardigheid vaker laten uitvoeren tot de leerlingen er genoeg
vaardigheid in hebben om het zelfstandig te kunnen.
8 procedurele
denkvaardigheden
-
7/26/2019 Onderwijs-Leerpsychologie
30/56
Reader Onderwijsleerpsychologie Page30
In het onderstaande schema is bij elke denkvaardigheid een voorbeeldtaak of
activerende vraag gegeven.
Denkvaardigheid Bestaande kennis Verdiepingstaak/vraag
Vergelijken Kent het begrip
cultuurelement
Vergelijk 3 cultuurelementen bij
Javanen en Hindostanen.
Classificeren Kent verschillende
soorten afval.
Maak groepen van deze
afvalproducten.
Abstraheren De leerling kent
verschillende sprookjes
Leid de kenmerken van een sprookje
af uit de verhalen.
Induceren De leerling heeft
statistische gegevens
over het aantal jongens
en meisjes dat de
afgelopen 10 jaar naar
ADEK is gegaan.
Welke conclusies kan je trekken?
Deduceren De leerling weet dat
planten licht nodig
hebben om te groeien.
Wat zal er gebeuren met mijn
potplantje als ik hem een week lang in
een doos stop?
Stelling onderbouwen De leerling kent voor-
en nadelen van het eten
van fruit en heeft eigen
ervaringen met het eten
van fruit.
Wat is je mening over het eten van
fruit? Beargumenteer deze.
Fouten analyseren De leerling kent de
stappen om een
wiskundesom op te
lossen.
Kan je aangeven waarom het
antwoord op deze som fout is?
Perspectieven
analyseren
De leerling heeft
kenbaar gemaakt
waarom hij het
belangrijk vindt dat de
binnenstad autovrij
moet worden gemaakt.
Kan je bedenken waarom een ander
het belangrijk vindt dat in de
binnenstad autos makkelijk doorgang
moeten hebben?
3.4.
Dimensie 4: Onderzoek
Bij dimensie 4 werken leerlingen aan een onderzoeksopdracht die meerdere
lesuren bestrijkt en waarbij ze kennis die verworven, gentegreerd (dimensie
2), verbreed en/of verdiept (dimensie 3) is, toepassen in een betekenisvolle
situatie.
Onderzoek is zinvol als er aan drie voorwaarden wordt voldaan:
1. er is sprake van het toepassen van inhoudelijke kennis en
vaardigheden;
2. er is sprake van langere termijn leertaken;
3.
de leertaken doen een beroep op zelfstandig leren en zijnleerlinggestuurd.
Voorbeelden
procedurele
denkvaardigheden
Zinvolle
toepassing
-
7/26/2019 Onderwijs-Leerpsychologie
31/56
Reader Onderwijsleerpsychologie Page31
3.4.1. Toepassen
Hierbij gaat het erom dat leerlingen kennis gebruiken om bepaalde vragen te
beantwoorden of bepaalde problemen op te lossen. De leerkracht zoekt
bepaalde kwesties, vraagstukken, of problemen die leerlingen kunnen
onderzoeken en die ook echtaan de orde zijn in het vak of beroep.
Hieronder volgt een aantal vragen die leerkrachten/leerlingen zich kunnen
stellen als ze aan de gang willen met dimensie 4 van het leren. De vragen zijn
ingedeeld volgens de verschillende onderzoeksopzetten:
Is er een kwestie waarover een beslissing genomen kan worden? Wat
is hier het beste? Wat heeft het meeste/minste zin (beslissen)
Is er een situatie in ons vak/beroep waarin zich bepaalde beperkingen
voordoen? (probleemoplossen)
Is er een situatie/ding die/dat we kunnen verbeteren? Kunnen we iets
maken? (ontwerpen/uitvinden)
Is er een onverklaard verschijnsel (fysiek of psychologisch) waarover
leerlingen hypothesen kunnen ontwikkelen die zij kunnen toetsen?
(experimenteel onderzoek)
Is er een onopgeloste kwestie over de bepalende kenmerken van een
begrip? (definitie-onderzoek)
Is er een onopgeloste kwestie over een historische gebeurtenis?
(historisch onderzoek)
Is er een onopgeloste kwestie over een hypothetische gebeurtenis
(scenario-onderzoek)
Zijn er vragen over de manier waarop bepaalde delen van een groter
systeem samenhangen en elkaar benvloeden? (systeemanalyse)
Behalve de inhoudelijke kennis die nodig is bij het doen van onderzoek, zal de
leerling ook procedurele onderzoeksvaardigheden moeten hebben.
Elke onderzoeksopzet heeft een eigen procedure. De leerkracht moet
expliciet aandacht schenken aan de onderzoeksprocedure wanneer hij
opdracht geeft om onderzoek te doen. Leerlingen moeten leren te
onderzoeken.
In het algemeen moeten de leerlingen de verschillende opzetten begrijpen en
daarbij passende onderzoeksvragen kunnen formuleren. Daarnaast heeft elkeonderzoeksopzet een eigen stappenplan.
Omdat het bij het onderzoeken gaat om een vaardigheid, geldt ook hier weer
het driefasenmodel: eerst het stappenplan achterhalen, dan stap voor stap
de vaardigheid uitproberen en vervolgens door heel veel oefenen
automatiseren.
3.4.2. Lange termijnprojecten en zelfstandig leren
Gaat het om een project op lange termijn, dan kunnen leerlingen hun kennis
en vaardigheden demonstreren in een product dat zij ook zelf presenteren.Dit vraagt van leerlingen dat zij kennis en vaardigheden uit de verschillende
Onderzoeksvragen
Onderzoeks-
vaardigheden
Drie fasen-
model
-
7/26/2019 Onderwijs-Leerpsychologie
32/56
Reader Onderwijsleerpsychologie Page32
dimensies kunnen combineren. Zelfstandig leren en samenwerkend leren
spelen een belangrijke rol. In de beoordeling moeten het product, het proces
en de houding gewaardeerd worden.
Dit soort onderzoekend leren laat zich vaak niet beperken tot een klein
afgebakend leerstofonderdeel, maar zal vaak meer leergebieden bestrijken.
Er kan zelfs sprake zijn van vakkenintegratie.
3.5. Samenvatting
In deze studietekst zijn we ingegaan op het activeren en begeleiden van
leerprocessen volgens de theorie van Leren in Vijf Dimensies. De nadruk is
hierbij komen te liggen op dimensie 2: het verwerven en integreren van
nieuwe kennis. Er is een belangrijk onderscheid gemaakt tussen declaratieve
en procedurele kennis. In het driefasenmodel is duidelijk aangegeven dat het
verwerven van declaratieve kennis op een andere manier gebeurt dan bij
procedurele kennis. Bij declaratieve kennis gaat het om begrijpen,schematiseren en onthouden. Bij procedurele kennis is de eerste stap het
duidelijk krijgen van het stappenplan. Daarna volgen de fasen van
uitproberen en automatiseren.
Bij declaratieve kennis zijn er drie strategien beschreven manieren waarbij
in fase 1, het begrijpen, de voorkennis geactiveerd kan worden. Verder is
aangegeven dat er verschillende typen van declaratieve kennis bestaan. Van
elk type is aangegeven hoe in fase 2 (schematiseren), geschematiseerd kan
worden.
In deze studietekst is ook summier aandacht besteed aan de derde en vierde
dimensie van het model. De eerste dimensie, motivatie, en de vijfdedimensie, reflectie, zijn al eerder aan de orde geweest in deze en voorgaande
modules.
Beoordeling van
product, proces
en houding
-
7/26/2019 Onderwijs-Leerpsychologie
33/56
Reader Onderwijsleerpsychologie Page33
Studietekst 4HET BEHAVIORISME
4.1. Inleiding
In de vorige studieteksten hebben we leren vooral bekeken vanuit de praktijkvan de lerende leerling en de leerkracht die deze lerende leerling in formele
onderwijssituaties begeleidt. In dit en de volgende studieteksten gaan we in
op algemene leertheorien die vanaf het begin van de 20ste
eeuw door
verschillende wetenschappers zijn ontwikkeld. Uit deze theorien zijn
adviezen en instructiesystemen voor het onderwijs voortgekomen.
Deze studietekst gaat over behavioristische theorien, die in het begin vande 20
steeeuw werden ontwikkeld.
4.2. Het behaviorisme
Het behaviorisme is een stroming in de psychologie die ontstond rond de
eeuwwisseling van de 19enaar de 20
eeeuw. De behavioristen kozen voor een
totaal andere onderzoeksmethode dan die welke toen gebruikelijk was. Tot
dan deden psychologen vooral onderzoek naar het innerlijk van de mens
door introspectiemethoden. Hierbij moesten proefpersonen verslag doen van
hun innerlijke ervaringen.
Behavioristen bestudeerden gedrag in gecontroleerde laboratoriumsituaties.
Zij keken naar gedrag dat waarneembaar was en gemeten kon worden. Zij
gebruikten bij hun proeven vaak dieren, omdat die makkelijker in
laboratoriumsituaties geobserveerd konden worden dan mensen.
Leerproeven waren erg belangrijk, omdat behavioristen het standpunt
innamen dat de mens (en het dier) alles aangeleerd/of afgeleerd kan worden.
De basis hiervan is het S-Rmodel. S staat voor stimulus en R staat voorrespons. Alle gedragingen worden gezien als (ketens van) reflexen. Zodra destimulus (S) er is, ontlokt deze de reactie of respons (R). Er is dus een
koppeling tussen S en R.
Sommige reflexen zijn aangeboren, maar de meeste gedragingen worden
aangeleerd in een proces van conditionering. Er wordt onderscheid gemaakttussen klassieke en operante conditionering.
De Rus Ivan Pavlov(1849-1936) is de vader van de klassieke conditionering.Uit zijn onderzoekswerk met honden is de Pavlov -reactie wereldberoemd
geworden. Als honden voedsel aangeboden krijgen, gaan ze kwijlen. Voedsel
is hierbij de stimulus en kwijlen is de respons. Dit is een natuurlijke, reeds
bestaande S-R-keten. Pavlov voerde in deze bestaande keten een nieuwe
stimulus in. Vlak voordat de honden hun voedsel kregen, liet hij telkens een
bepaald geluid horen. Normaal gesproken kwijlen honden niet bij dit geluid.
Wat bleek echter? Na enige tijd begonnen de honden te kwijlen als ze het
geluid hoorden. Ze hadden dus geleerd om te kwijlen bij het geluid.
Leertheorien
Stimulus-
Respons
Behaviorisme
Klassieke
conditionering
-
7/26/2019 Onderwijs-Leerpsychologie
34/56
Reader Onderwijsleerpsychologie Page34
In schema ziet het er als volgt uit:
In dit experiment is er sprake van klassieke conditionering, omdat er
uitgegaan wordt van een bestaande S-R-keten.
Er zijn ook klassieke conditioneringsexperimenten gedaan met mensen. De
Amerikaan John Watson(1878-1958) experimenteerde met baby Albert van9 maanden. Hij toonde boven de wieg knuffeldieren: een konijntje, een rat en
een hondje. Baby Albert vertoonde bij alle knuffels dezelfde reactie.
Watson wist dat babys van nature schrikken van harde geluiden. Het harde
geluid is de stimulus en de schrikreactie is de respons. Watson liet
vervolgens steeds bij het tonen van de rat een hard geluid horen. Nadat
Watson zeven keer een hard geluid liet samengaan met het tonen van de rat,
vertoonde Albert ook schrikreacties als hij de rat zonder het harde geluid te
zien kreeg. Hij had dus geleerd te schrikken van een knuffelrat.
S (voedsel) R (kwijlen)
S1 (geluid) S2 (voedsel) R (kwijlen)
S (geluid) R (kwijlen)
De Pavlov-
reactie
Baby Albert
-
7/26/2019 Onderwijs-Leerpsychologie
35/56
Reader Onderwijsleerpsychologie Page35
Volgens de Amerikaan Burrhus Skinner (1904-1990) was met klassiekconditioneren (KC) niet al het menselijk gedrag te verklaren. Een mens kan
volgens hem meer dan alleen maar reageren op aangeboden stimuli. De
mens beschikt ook over spontaan (operant) gedrag. Dat werd door Skinner
als uitgangspunt genomen voor zijn theorie over operant conditioneren.Operant gedrag is een respons die optreedt zonder gekoppeld te zijn aan een
stimulus. De respons ontstaat spontaan door de situatie waarin de
proefpersoon zich bevindt. Als de respons wordt beloond met een stimulus
dan zal deze respons zich herhalen. De beloning noemt men positieve
renforcement.
Skinner werd beroemd om zijn experimenten met de Skinnerbox. In deze box
had het proefdier allerlei mogelijkheden om operant (spontaan) gedrag te
vertonen. Proefdieren (ratten) liepen rond en drukten toevallig op bepaalde
onderdelen in de box. Zodra ze echter op een bepaald knopje drukten,leverde dat een beetje voer op. Na enige tijd trad er effect op. De rat had
geleerd op welk knopje hij moest drukken om voer te krijgen De kern van
operant conditioneren is dus, dat het loont om bepaald (gewenst) gedrag te
vertonen. Skinner was de eerste die behavioristische principes vertaalde naar
onderwijsinstructies. Skinner is voorstander van het contingentieprincipe. Ditprincipe houdt in dat er na het vertonen van gewenst gedrag onmiddellijk
een systematische en consequente bekrachtigingmoet volgen. Bekrachtigerskunnen positief of negatief zijn en extrinsiek of intrinsiek zijn.
Als we dit vertalen naar een leerkracht-leerling situatie, dan zou de leerkracht
alert moeten zijn op gedrag waar de leerling van nature plezier in heeft endat tegelijkertijd leren bevordert. Zodra de leerling dit gedrag vertoont, moet
de leerkracht een positieve bekrachtiging geven, bijvoorbeeld een
compliment. Negatieve bekrachtiging - straf - heeft volgens Skinner niet het
gewenste effect, want het gewenste gedrag wordt er niet door geleerd. Door
de beloning achterwege te laten (weglaten van positieve bekrachtigers/geen
aandacht schenken) neemt het minder
gewenste gedrag vanzelf af.
De ideen van het Bahavorisme die nog
steeds invloed hebben op het huidigeonderwijs zijn:
- Van succesbeleving gaat een positieve
werking uit. Als leerlingen succes
ervaren in het leerproces, is dit een
positieve stimulans die hun intrinsieke
motivatie (plezier in leren) bevordert.
Spontaan vertoond positief leergedrag moet dus door leerkrachten
herkend en beloond worden.
- Positieve bekrachtiging van leerlinggedrag is effectiever dan negatieve
bekrachtiging. Leerlingen veranderen hun gedrag eerder als zij voor hetgedrag beloond worden (compliment, beloning, waardering), dan
Operante
conditionering
Behavoristische
ideen in het
huidg
onderwijs
De Skinnerbox
-
7/26/2019 Onderwijs-Leerpsychologie
36/56
Reader Onderwijsleerpsychologie Page36
wanneer zij gestraft worden (strafregels, schorsing, verwijten,
beledigingen).
- Straffen die te laat plaatsvinden zijn niet effectief.
Verder zijn er op basis van het Behavorisme sterk geleide instructiesystemen
ontwikkeld die bekend staan als geprogrammeerde instructie (GI). Met desteeds geavanceerder en bereikbaarder wordende ICT (Informatie en
Communicatie Technologie) is GI weer in opmars. GI is zeer goed te
combineren met zelfstandig leren.
Bij GI krijgt de leerling steeds een korte instructie met een opgave. Direct
nadat de leerling de opgave heeft opgelost, krijgt de leerling feedback over
de juistheid van het gegeven antwoord. Afhankelijk van de feedback, gaat de
leerling door naar een volgende instructie. Is de opgave fout gemaakt, dan
krijgt de leerling extra uitleg en herhalingskansen. Is de opgave goed
gemaakt, dan gaat de leerling naar een hoger niveau. De instructie is zo
opgezet dat zo weinig mogelijk fouten worden gemaakt en dat leerlingenactief bezig kunnen blijven. GI is goed toepasbaar in de exacte vakken.
3In
landen waar leerlingen in het onderwijs makkelijk over ICT-faciliteiten
kunnen beschikken, worden voor vakken als wis-, schei- en natuurkunde op
GI gebaseerde methodes gebruikt.
4.3. Samenvatting
In deze studietekst is het behaviorisme besproken. Behavoristen zien leren
als ketens van reacties. Dit noemen ze stimulus-respons ketens. Bij geleerde
reacties is er sprake van conditionering. Bij klassieke conditionering wordtgeleerd op basis van een bestaande stimulus-respons keten. Bij operante
conditionering wordt geleerd op basis van een spontane stimulus-respons
keten die steeds bekrachtigd wordt. De ideen van het behaviorisme zijn nog
steeds toepasbaar in het onderwijs.
3Voorbeelden van GI zijn te vinden op www.khanacademy.com
Geprogram-
meerdeinstructie
-
7/26/2019 Onderwijs-Leerpsychologie
37/56
Reader Onderwijsleerpsychologie Page37
Neurologisch onderzoek bevestigt dat de hersenen(het brein) hetwaarnemende, aansturende, controlerende en informatiever-
werkendeorgaan is in demens. De hersenen zijn een extreem
complex orgaan; ze zijn opgebouwd uit vele tientallen
miljardenzenuwcellen (neuronen) waarvan elk in verbinding staat
met een groot aantal andere zenuwcellen, soms vele duizenden. Dehersenen besturen en cordineren sensorische systemen (bv. zicht,
gehoor, reuk),beweging (zowel bewust als onbewust) en homeo-
statische lichaamsfuncties zoalsademhaling,bloeddruk en lichaams-
temperatuur. De hersenen zijn ook de bron vancognitie,logischdenken,verbeelding, creativiteit,emotie engeheugen
Studietekst 5COGNITIVISTISCHE EN CONSTRUCTIVISTISCHE LEERTHEORIEN
5.1. Inleiding
In de vorige studietekst is de leertheorie van het behaviorisme beschreven.
In deze studietekst gaan we in op psychologische leertheorien die bekend
staan als het cognitivisme en constructivisme. Cognitivistische wetenschap-
pers doen onderzoek naar het verwerven van kennis. Zij gaan ervan uit dat
het brein hierbij een centrale functie vervult. Het constructivisme voegt
hieraan toe dat leren een individueel proces is. Elke leerder maakt zijn eigen
kennisstructuren, die steeds worden veranderd en uitgebreid.
Het grote verschil met de behavioristische leertheorie ligt in de focus van de
studie. Behavioristen bestuderen waarneembaar en meetbaar gedrag. Het
gedrag is een reactie op een stimulus. Het brein was voor hen een black box,
die ze niet openden.
Cognitivisten en constructivisten richtten zich juist op de processen die zich in
het brein afspelen tijdens het leren. Zij wilden juist weten wat er in de black
box gebeurde.
Het cognitivisme en constructivisme zijn ontstaan in de dertiger jaren van de
vorige eeuw. Een voorloper van deze stromingen was de Duitse
gestaltpsychologie. Veel Duitse wetenschappers emigreerden tussen de
eerste en tweede wereldoorlog naar de Verenigde Staten, waar de ideen
van gestaltpsychologen verder werden uitgewerkt in het cognitivisme enconstructivisme. De gestaltpsychologen waren van mening dat de mens iets
toevoegt aan de waarneming. Dit idee werd geformuleerd als het geheel is
meer dan de som der delen.
Voorbeeld:
De vorm in het kader hiernaast wordt waargenomen als een gezicht
en niet als een aantal zwarte vlekken.
De gestaltpsychologen zagen reeds dat de waarneembare informatie, die
feitelijk uit losse elementen bestaat, in onze hersenen wordt bewerkt. In het
brein wordt de informatie omgesmeed tot een betekenisvol geheel. In hetvoorbeeld is dit een gezicht.
Wetenschappelijk
onderzoek
Cognitivisme
en gestalt-
psychologie
Black Box
http://nl.wikipedia.org/wiki/Orgaanhttp://nl.wikipedia.org/wiki/Menshttp://nl.wikipedia.org/wiki/Zenuwcelhttp://nl.wikipedia.org/wiki/Beweging_(natuurkunde)http://nl.wikipedia.org/wiki/Homeostase_(fysiologie)http://nl.wikipedia.org/wiki/Homeostase_(fysiologie)http://nl.wikipedia.org/wiki/Ademhaling_(mens)http://nl.wikipedia.org/wiki/Bloeddrukhttp://nl.wikipedia.org/wiki/Cognitiehttp://nl.wikipedia.org/wiki/Cognitiehttp://nl.wikipedia.org/wiki/Denkenhttp://nl.wikipedia.org/wiki/Emotiehttp://nl.wikipedia.org/wiki/Geheugen_(mens)http://nl.wikipedia.org/wiki/Geheugen_(mens)http://nl.wikipedia.org/wiki/Geheugen_(mens)http://nl.wikipedia.org/wiki/Emotiehttp://nl.wikipedia.org/wiki/Denkenhttp://nl.wikipedia.org/wiki/Cognitiehttp://nl.wikipedia.org/wiki/Bloeddrukhttp://nl.wikipedia.org/wiki/Ademhaling_(mens)http://nl.wikipedia.org/wiki/Homeostase_(fysiologie)http://nl.wikipedia.org/wiki/Homeostase_(fysiologie)http://nl.wikipedia.org/wiki/Beweging_(natuurkunde)http://nl.wikipedia.org/wiki/Zenuwcelhttp://nl.wikipedia.org/wiki/Menshttp://nl.wikipedia.org/wiki/Orgaan -
7/26/2019 Onderwijs-Leerpsychologie
38/56
Reader Onderwijsleerpsychologie Page38
5.2. Algemene denkbeelden van cog