NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA...

85
FACULTEIT GENEESKUNDE EN GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN Academiejaar 2008-2009 NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA STAMCELTRANSPLANTATIE Loes DE FAUW Promotor: Prof. Dr. Van Winckel Co-promotor: Dr. Bordon Scriptie voorgedragen in de 2 de master in het kader van de opleiding tot ARTS

Transcript of NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA...

Page 1: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

FACULTEIT GENEESKUNDE EN

GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN

Academiejaar 2008-2009

NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN

NA STAMCELTRANSPLANTATIE

Loes DE FAUW

Promotor: Prof. Dr. Van Winckel Co-promotor: Dr. Bordon

Scriptie voorgedragen in de 2de master in het kader van de opleiding tot

ARTS

Page 2: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur
Page 3: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

FACULTEIT GENEESKUNDE EN

GEZONDHEIDSWETENSCHAPPEN

Academiejaar 2008-2009

NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN

NA STAMCELTRANSPLANTATIE

Loes DE FAUW

Promotor: Prof. Dr. Van Winckel Co-promotor: Dr. Bordon

Scriptie voorgedragen in de 2de master in het kader van de opleiding tot

ARTS

Page 4: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

“De auteur(s) en de promotor geven de toelating deze scriptie voor consultatie

beschikbaar te stellen en delen ervan te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander

gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met

betrekking tot de verplichting uitdrukkelijk de bron te vermelden bij het aanhalen van

resultaten uit deze scriptie.”

Datum

(handtekening student) (handtekening promotor)

(Naam student) (Naam promotor)

Page 5: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

VOORWOORD

Deze scriptie kadert in de Z-lijn, “Masterproef I en II”, van de 3e bachelor en de 1e master

Geneeskunde van de Universiteit Gent (academiejaar 2007-2008 en 2008-2009).

Dankzij deze ervaring heb ik van dichtbij kennis kunnen maken met het reilen en zeilen van

het wetenschappelijk onderzoek. Deze ervaring zal mij zeker helpen om in de toekomst

publicaties beter te begrijpen en kritischer te bekijken, wat een onmisbaar gegeven zal zijn

voor een toekomstig arts. Het was ook een leerrijke ervaring, in die zin dat wanneer ik nog

eens voor eenzelfde opdracht zou staan, ik het al helemaal anders zou aanpakken om

efficiënter tot dezelfde conclusies te komen. Daarnaast heb ik ook veel respect bij gekregen

voor alle mensen die zich toeleggen op wetenschappelijk onderzoek, waardoor onze

geneeskunde blijft evolueren.

Op de eerste plaats, zou ik graag mijn promotor, Prof. Dr. Myriam Van Winckel, bedanken

voor de gegeven hulp, de opmerkingen en voor de verbeteringen die zij heeft aangebracht.

Ik apprecieer het enorm dat ze genoeg tijd voor mij maakte om mij te zien en mijn tekst

aandachtig te lezen.

Ik zou graag alle leden van de afdeling Pediatrische Hemato-Oncologie van het Universitair

Ziekenhuis Gent willen bedanken, maar ook aanmoedigen en bewonderen voor hun

toegewijdheid, enthousiasme en gespecialiseerde deskundige zorg. In het bijzonder dank ik

Prof. Dr. Dhooge, Dr. Bordon en Sophie Van Lancker die mij geholpen hebben bij de

kennismaking met stamceltransplantatie en voeding bij kinderen na stamceltransplantatie.

Ik ben Sophie Van Lancker erg dankbaar voor de hulp bij het verzamelen van de gegevens

voor het retrospectief beschrijvend onderzoek.

Tenslotte wil ik graag mijn ouders, Joachim en Bert bedanken voor alle geduld en

aanmoedigingen in de goede en slechte momenten.

Page 6: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

INHOUDSOPGAVE

1. Abstract ............................................................................................................................... 1

2. Inleiding ............................................................................................................................... 3

2.1 Stamceltransplantatie .................................................................................................. 3

2.2 complicaties na stamceltransplantatie, van belang voor de voedingstoestand ......... 5

2.3 Nutritionele ondersteuning ......................................................................................... 6

3. Methodologie ...................................................................................................................... 9

4. Resultaten ......................................................................................................................... 11

4.1 Beoordelen van de voedingstoestand ....................................................................... 11

4.1.1 Geschikte parameters......................................................................................... 11

4.1.2 Definieren van Malnutritie aan de hand van geschikte parameters.................. 16

4.1.3 Beoordeling voedingstoestand: Conclusie ......................................................... 17

4.2 welke nutritionele ondersteuning is aangewezen? ................................................... 18

4.2.1 enterale versus parenterale nutritie .................................................................. 18

4.2.1 Parenterale en/of enterale nutritie: conclusie ................................................... 29

4.3 Formule TPN: lipiden/glucose .................................................................................... 30

4.4 Supplementen ............................................................................................................ 32

4.4.1 Glutamine ........................................................................................................... 32

4.4.2 Groeihormoon .................................................................................................... 36

4.5 Preventie .................................................................................................................... 37

5 Samenvatting .................................................................................................................... 38

6 Discussie ............................................................................................................................ 39

7 Addendum: Retrospectief beschrijvend onderzoek ......................................................... 45

7.2 inleiding ...................................................................................................................... 45

7.3 Methodologie ............................................................................................................ 45

7.4 Resultaten .................................................................................................................. 46

Page 7: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

7.4.1 Voedingsstatus ................................................................................................... 46

4.2.1 Verloop voeding ................................................................................................. 48

4.2.2 Vergelijking praktijk met het literatuuronderzoek ............................................. 50

5 Referentielijst .................................................................................................................... 52

Page 8: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

LIJST MET AFKORTINGEN

BMI= Body Mass Index

EN= Enterale Nutritie

GLN= Glutamine

MAC= Mid-arm circumference

MAMC= Mid-arm Muscle Circumference

RCT= Randomized Clinical Trail

SCT= Stamceltransplantatie

TPN= Totale parenterale nutritie

TSF= Triceps Skin Fold

IBW= Ideal Body Weight

PPN= Partiële parenterale nutritie

Page 9: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

1

1. ABSTRACT

Inleiding: Malnutritie komt vaak voor bij kinderen na stamceltransplantatie. De oorzaak van

het onevenwicht in de energiebalans van deze kinderen is multifactorieel. De bedoeling van

nutritionele ondersteuning van kinderen in voorbereiding voor en na stamceltransplantatie

is de preventie of het herstel van ondervoeding en het behouden van een goede

voedingsstatus. Het beoordelen van en indien aangewezen, remediëren van de

voedingsstatus van de patiënt is een belangrijk deel van de ondersteunende therapie voor

kinderen bij stamceltransplantatie. Een goede voedingsstatus is immers niet enkel van

belang voor het behoud van de voedingsstatus, maar heeft ook een goede invloed heeft op

het verdragen van de therapie en de respons op de therapie, de immuniteit, het

infectierisico, de morbiditeit en de mortaliteit. Het doel van deze masterproef is na te gaan

op welke wijze de voedingstoestand kan bepaald worden bij kinderen die een

stamceltransplantatie ondergaan. Indien het nodig is om de voedingsstatus te remediëren,

zal nagegaan worden op welke manier dit het best gebeurt (speciaal dieet, enterale en/of

parenterale voeding, al dan niet met supplementen). Daarnaast wordt er nagegaan of en

wanneer het nuttig is preventief in te grijpen om secundaire malnutritie te voorkomen.

Methode: Via PubMed werd gezocht naar studies, richtlijnen en reviews omtrent voeding

voor kinderen na stamceltransplantatie. Artikels werden weerhouden aan de hand van de

taal, de studiepopulatie, de beschikbaarheid en de klinische relevantie. De gevonden

gegevens uit de literatuurstudie werden samengelegd en kritisch bekeken. Daaruit volgden

aanbevelingen voor de nutritionele ondersteuning van kinderen na stamceltransplantatie.

Deze werden samengevat in een flow-chart. Een bijkomend en zeer beperkt beschrijvend

onderzoek, werd gedaan om een beeld te geven van de gangbare praktijk, voor het invoeren

van het strikter voedingsprotocol dat het resultaat is van deze literatuurstudie.

Resultaten: De globale voedingstoestand wordt in praktijk op basis van antropometrische

gegevens bepaald. Lengte, gewicht, BMI, gewicht/lengte, IBW, TSF, MAC en MAMC worden

de percentielen of de adjusted waarden berekend. Belangrijker dan eenmalige bepalingen, is

de ook evolutie in de tijd van verschillende antropometrische parameters. Bij het vaststellen

van malnutritie, moet de haalbaarheid voor het starten van enterale nutritie nagegaan

worden. Enterale voeding heeft de voorkeur op parenterale nutritie en wordt langzaam

Page 10: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

2

opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur echter naar parenterale nutritie

met een formule die 30% lipiden bevat. Bij beide wordt een dagelijkse monitoring gedaan

van de voedingsstatus, mineralen, spoorelementen en vitaminen. Noch glutamine, noch

groeihormonen of andere supplementen worden aangeraden. Bij elke stap is er echter nood

aan verder onderzoek. Opties voor verder onderzoek worden besproken.

Discussie: Nutritionele ondersteuning van kinderen na SCT bevat veel controverses.

Redenen hiervoor zijn het design van de studies en het ontbreken van goed opgezette RCT’s.

Daarnaast zijn er veel domeinen in de nutritionele ondersteuning van kinderen na SCT waar

kansen liggen voor verder onderzoek.

Page 11: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

2. INLEIDING

2.1 STAMCELTRANSPLANTATIE

Stamceltransplantatie is een IV infusie van hematopoietische stamcellen die voorafgegaan

wordt door de conditionering of het vernietigen van het eigen beenmerg. De conditionering

bestaat uit een hoge dosis radiotherapie en/of chemotherapie.

De indicaties voor stamceltransplantatie

leukemie (AML), acute lymfatische leukemie (ALL), chronische leukemie, lymfoom (CML en

CLL), hemoglobulinopathie, solide tumoren, myelodysplastisch syndroom, auto

immuunziekten, immunodeficienties en

stapelingsziekten.

Figuur 1: Stamceltransplantatie volgens Diagnose (n=153)

Er bestaan verschillende types stamceltransplantaties

dan niet met myeloablatieve conditionering), autologe stamceltransplantatie, transplantatie

van stamcellen uit het perifeer bloed of transplantatie van stamcellen uit de placenta of de

navelstreng.

Bij een allogene stamceltrans

beenmerg van een andere persoon, de donor, getransplanteerd naar de patiënt. Het

voordeel bij allogene stamceltransplantatie is de mogelijkheid van een immunologisch graft

versus-tumor-effect, waarbij im

gastheer aanvallen. Daarnaast bevatten de cellen afkomstig van de donor geen maligne

cellen.

Het nadeel van allogene stamceltransplantatie is het risico op graft

(GVHD), waarbij immunologische cellen van de donor de cellen van de gastheer aanvallen

Een tweede nadeel is de moeilijkheid om een HLA

leukocyt antigen) zijn erfelijk bepaalde antigenen die aanwezig zijn

PLANTATIE

is een IV infusie van hematopoietische stamcellen die voorafgegaan

wordt door de conditionering of het vernietigen van het eigen beenmerg. De conditionering

bestaat uit een hoge dosis radiotherapie en/of chemotherapie.

stamceltransplantatie bij kinderen zijn aplastische anemie, acute myeloïde

leukemie (AML), acute lymfatische leukemie (ALL), chronische leukemie, lymfoom (CML en

CLL), hemoglobulinopathie, solide tumoren, myelodysplastisch syndroom, auto

immuunziekten, immunodeficienties en metabole aandoeningen waaronder

: Stamceltransplantatie volgens Diagnose (n=153) - UZ Gent 1989-2006.

Er bestaan verschillende types stamceltransplantaties: allogene stamceltransp

ablatieve conditionering), autologe stamceltransplantatie, transplantatie

van stamcellen uit het perifeer bloed of transplantatie van stamcellen uit de placenta of de

allogene stamceltransplantatie worden hematopoïetische stamcellen uit het

beenmerg van een andere persoon, de donor, getransplanteerd naar de patiënt. Het

voordeel bij allogene stamceltransplantatie is de mogelijkheid van een immunologisch graft

effect, waarbij immunologische cellen van de donor, de tumorcellen van de

gastheer aanvallen. Daarnaast bevatten de cellen afkomstig van de donor geen maligne

Het nadeel van allogene stamceltransplantatie is het risico op graft

mmunologische cellen van de donor de cellen van de gastheer aanvallen

Een tweede nadeel is de moeilijkheid om een HLA-identieke donor te vinden. HLA (humaan

leukocyt antigen) zijn erfelijk bepaalde antigenen die aanwezig zijn op alle lichaamscellen,

3

is een IV infusie van hematopoietische stamcellen die voorafgegaan

wordt door de conditionering of het vernietigen van het eigen beenmerg. De conditionering

bij kinderen zijn aplastische anemie, acute myeloïde

leukemie (AML), acute lymfatische leukemie (ALL), chronische leukemie, lymfoom (CML en

CLL), hemoglobulinopathie, solide tumoren, myelodysplastisch syndroom, auto-

metabole aandoeningen waaronder

e stamceltransplantatie (al

ablatieve conditionering), autologe stamceltransplantatie, transplantatie

van stamcellen uit het perifeer bloed of transplantatie van stamcellen uit de placenta of de

worden hematopoïetische stamcellen uit het

beenmerg van een andere persoon, de donor, getransplanteerd naar de patiënt. Het

voordeel bij allogene stamceltransplantatie is de mogelijkheid van een immunologisch graft-

munologische cellen van de donor, de tumorcellen van de

gastheer aanvallen. Daarnaast bevatten de cellen afkomstig van de donor geen maligne

Het nadeel van allogene stamceltransplantatie is het risico op graft-versus-host disease

mmunologische cellen van de donor de cellen van de gastheer aanvallen.

identieke donor te vinden. HLA (humaan

op alle lichaamscellen,

Page 12: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

4

uitgezonderd op rode bloedcellen. HLA-typering gebeurt op de witte bloedcellen. T-cellen

van de gastheer zullen een afstotingsreactie in gang zetten tegen de lichaamsvreemde cellen

van de donor, voor zover deze niet HLA-identisch zijn. Daarom wordt bij voorkeur een HLA-

identieke donor (= broer of zus) gevonden. Deze is slechts in 30% van de gevallen

beschikbaar. In andere gevallen kunnen ook stamcellen van een geschikte niet-verwante

donor gebruikt worden.

Allogene stamceltransplantatie kan al dan niet gepaard gaan met myelo-ablatieve

conditionering. Bij een myeloablatieve allogene stamceltransplantatie wordt het beenmerg

volledig vernietigd. De voorbehandeling met hoge dosis chemotherapie en/of radiotherapie

heeft tot doel de ziekte uit te roeien.

Niet-myeloablatieve allogene stamceltransplantatie bestaat uit een minder intensieve

conditionering waarbij het beenmerg niet volledig vernietigd wordt, maar er is wel

immuunsuppressie. Het doel hierbij is dat het graft-versus-tumor-effect aanwezig blijft

zonder de complicaties van conventionele allogene stamceltransplantatie.

Ten tweede is er autologe stamceltransplantatie, waarbij eigen hematopoietische

stamcellen uit het eigen beenmerg getransplanteerd worden. Het voordeel hiervan is dat de

stamcellen snel voorradig zijn en dat er geen GVHD kan voorkomen. Het gevaar bestaat

echter dat maligne cellen mee getransplanteerd worden.

Naast de mogelijkheid om stamcellen uit het eigen beenmerg of het beenmerg van de donor

te verzamelen, zijn er ook andere bronnen van stamcellen.

Perifeer bloed progenitor cel transplantatie (=PBCT) bestaat uit autologe of allogene infusie

van hematopoietische stamcellen verzameld uit het perifere bloed, nadat zij gemobiliseerd

zijn uit het beenmerg. De cellen zijn verzameld na inspuiting van hematopoietische

groeifactoren, al dan niet geassocieerd met chemotherapie. Een potentieel voordeel hiervan

is dat de collectie van stamcellen zonder algemene anesthesie of herhaalde pijnlijke

beenmergaspiraties moet gebeuren.

Tenslotte bestaat er een transplantatie van hematopoietische cellen uit de navelstreng of

placenta. In vergelijking met beenmerg, zijn deze bloedcellen fenotypisch verschillend, meer

onrijp en hebben ze een hoger proliferatief potentieel.

Page 13: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

5

2.2 COMPLICATIES NA STAMCELTRANSPLANTATIE, VAN BELANG VOOR DE

VOEDINGSTOESTAND

Belangrijk voor dit werk zijn evenwel de complicaties na stamceltransplantatie.

Onafhankelijk van het type transplantatie, hebben zowel de conditionerende regimes als de

immuunsuppressie waarmee SCT gepaard gaat, enorme schadelijke gevolgen voor de

histologische en de functionele integriteit van de gastro-intestinale tractus. De complicaties

die relevant zijn voor de nutritionele ondersteuning worden hieronder besproken.

Graft-versus-host disease (GVHD) is een complicatie van allogene SCT. Immunologische

cellen van de donor vallen de cellen van de gastheer aan. Er is dus sprake van een soort

‘omgekeerde afstoting’. Acute GVHD (7-10 dagen tot <3 maanden na SCT) of chronische

GVHD (>3 maanden) kan ernstige gevolgen hebben. De eerste symptomen van GVHD vindt

men meestal ter hoogte van de huid, de lever en het gastro-intestinaal stelsel. Intestinale

GVHD kan ernstige diarree, al dan niet met nausea, braken of abdominale pijn veroorzaken.

Door de beschadiging van de mucosa ontstaat er een profuse secretoire diarree met

malabsorptie. Er kunnen mucosale ulcera ontstaan, mogelijk leidend tot perforaties en nood

aan spoedoperatie.

Een tweede belangrijke complicatie is mucositis. Mucositis is een ontsteking van het

slijmvlies in de mond, de oesofagus, en de verdere gastro-intestinale tractus. Dit kan

resulteren in een gedaalde orale inname van voedingsstoffen, braken, nausea, diarree,

gedaalde nutriënten absorptie en verlies van nutriënten in de darm.

Een derde complicatie zijn de metabole veranderingen die optreden bij SCTs. Zowel het

eiwit- , het micronutriënten- als het energiemetabolisme worden erdoor beïnvloed. Deze

metabole veranderingen worden veroorzaakt door de ziekte zelf, de therapie en de

eventuele complicaties (sepsis, GVHD). Patiënten hebben een verhoogde nood aan energie

en de vitaminestatus kan veranderd zijn door verminderde inname en/of malabsorptie en

door verhoogd tubulair verlies als gevolg van de behandeling.

Veno Occlusive Disease (VOD) is een complicatie waarbij door de toxische effecten van de

chemotherapie, de hepatische venules versmallen of sluiten. VOD is gekenmerkt door

gewichtstoename door retentie van vocht, hepatomegalie en een gestegen bilirubine.

Page 14: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

6

De patiënten vertonen over het algemeen asthenie, dit is een algemene lichaamszwakte, en

anorexie, dit is een gebrek aan eetlust. Daarnaast ontwikkelen de kinderen vaak een

problematisch eetgedrag door verandering in smaaksensatie. Voeding die men lekker vond,

vind men bvb. nu niet meer lekker en omgekeerd. Niet alle voeding mag gegeten worden

omdat het niet voldoet aan de regels van steriel of hygiënische voeding.

Immuunsuppressie (door de immunosuppressieve medicatie en de conditionerende

therapie) zorgt voor een sterk verhoogd risico op infecties bij deze patiënten, waaronder ook

infecties van het gastro-intestinaal stelsel.

2.3 NUTRITIONELE ONDERSTEUNING

De WHO definieert malnutritie als volgt: “The cellular imbalance between supply of nutrients

and energy and the body’s demand for them to ensure growth, maintenance, and specific

functions.”

Malnutritie is vaak al aanwezig bij kinderen die een stamceltransplantatie ondergaan. Sala et

al. (2004) stellen dat de prevalentie van ondervoeding bij kinderen met maligne

aandoeningen afhankelijk is van het type tumor en de omvang van de ziekte. De prevalentie

varieert van minder dan 10% bij patiënten met een acute lymfoblastische leukemie tot 50%

bij kinderen met een geavanceerd neuroblastoom. Ondervoeding blijft bestaan, ontstaat of

neemt nog toe na stamceltransplantatie.

De pathogenese van deze malnutritie is multifactorieel. Sala et al.(2004) hebben het over

een onevenwicht in de energiebalans als resultaat van een combinatie van een verminderde

inname, meer verliezen (inclusief malabsorptie) en gestegen noden. De verhoogde

energienood kan verklaard worden door de katabole effecten van chemotherapie en

radiotherapie, bovenop de verhoogde energienood veroorzaakt door de onderliggende

aandoening. Daarnaast zijn er gastro-intestinale complicaties (nausea, braken, diarree,

mucositis met pijnlijke mond en eventuele adynofagie of dysfagie) die zorgen voor een

verminderde orale inname en een verminderde opname van voedingstoffen. Andere

factoren zoals anorexie, smaakveranderingen en het ontwikkelen van problematisch

eetgedrag zijn medebepalend voor de ontwikkeling van malnutritie.

Page 15: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

7

De bedoeling van nutritionele ondersteuning van kinderen in voorbereiding voor en na

stamceltransplantatie is de preventie of het herstel van ondervoeding en het behouden van

een goede voedingsstatus. Hiervoor is het in de eerste plaats noodzakelijk om een goede

beoordeling te maken van de voedingsstatus. Het beoordelen van en indien aangewezen,

remediëren van de voedingsstatus van de patiënt is een belangrijk deel van de

ondersteunende therapie voor kinderen bij SCT.

Een goede voedingsstatus is dus absoluut noodzakelijk voor het optimaal functioneren van

het menselijk lichaam. Daarbij komt dat kinderen, in tegenstelling tot volwassenen,

gevoeliger zijn voor ondervoeding gezien de relatief hogere noden ten opzichte van

volwassenen. Kinderen moeten namelijk blijven groeien en ontwikkelen gedurende de

langdurige behandeling.

Malnutritie gaat samen met een vermindering van de immuniteit waardoor ondervoede

kinderen een verhoogde vatbaarheid hebben voor infecties. (Lukens, 1984; Rickard, 1985;

Sala et al., 2004) Daarnaast is de tolerantie voor de agressieve behandeling (chemotherapie

en/of radiotherapie) verminderd bij patiënten die ondervoed zijn. (Lukens, 1984; Rickard,

1985; Sala et al., 2004; Rickard et al., 1986)

Rickard (1985) spreekt van een gestegen morbiditeit en mortaliteit bij kinderen met

malnutritie. Rickard et al.(1986) bevestigen de waarde van nutritionele ondersteuning bij

kinderen met kanker in het verbeteren van de overleving.

Sala et al.(2004) zeggen dat bij solide tumoren en lymfomen deze sterke relatie tussen

slechte overleving en slechte voedingsstatus inderdaad bekend is. Bij gemetastaseerde

ziekten wordt dit echter niet altijd bevestigd: 4 publicaties vinden een significant positieve

relatie tussen een slechte voedingsstatus en slechtere overlevingskansen en 4 andere

publicaties bevestigen deze relatie niet. (Sala et al.,2004) Deze variatie kan, volgens Sala et

al.(2004), verklaard worden door verschillen in de definitie van ondervoeding, verschillen in

de aard van de maligne ziekte als indicatie voor stamceltransplantatie en de verschillen in de

aard van de therapie.

Page 16: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

8

Uit bovenstaande gegevens kan geconcludeerd worden dat een goede voedingsstatus dus

niet enkel van belang is voor het behoud van de voedingsstatus van het kind, maar ook een

goede invloed heeft op het verdragen van de therapie en de respons op de therapie, de

immuniteit, het infectierisico, en mogelijk op de morbiditeit en de mortaliteit.

Bij gemetastaseerde ziekten is dit laatste niet duidelijk bewezen. Dit is ook te begrijpen want

in die gevallen zullen andere factoren een belangrijkere invloed hebben op de mortaliteit

dan de voedingsstatus van het kind. Het stadium en de ernst van de ziekte, de aard en de

respons op de therapie bepalen in de eerste plaats de prognose van de patiënt.

Volgens Muscaritoli et al.(1998) is dit alles gebaseerd op het feit dat nutritionele substraten

kunnen interfereren met verschillende fysiologische en pathologische mechanismen,

inclusief de immuunrespons, de inflammatoire cascade, het gastheer metabolisme en de

celgroei.

Het uiteindelijke doel van de nutritionele ondersteuning van kinderen bij SCT is dus om een

normale groei en ontwikkeling van het kind te garanderen met een minimum aan

morbiditeit en mortaliteit en een maximum aan levenskwaliteit.

Het doel van deze masterproef is een overzicht te bieden van de beschikbare gegevens over

de wijze waarop de voedingstoestand kan bepaald worden bij kinderen die een SCT

ondergaan en over de wijze waarop ondervoeding kan voorkomen worden en kan

behandeld worden.

Indien het nodig is om de voedingsstatus te remediëren, zal nagegaan worden op welke

manier dit het best gebeurt (speciaal dieet, enterale en/of parenterale voeding, al dan niet

met supplementen). Daarnaast wordt er nagegaan of en wanneer het nuttig is preventief in

te grijpen om secundaire malnutritie te voorkomen. Gebaseerd op deze gegevens zal een

praktijkrichtlijn voorgesteld worden.

Page 17: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

9

3. METHODOLOGIE

Om de onderzoeksvragen van de literatuurstudie te kunnen beantwoorden werd gezocht via

PubMed naar studies, richtlijnen en reviews omtrent voeding voor kinderen na

stamceltransplantatie. De search werd opgesplitst in verschillende delen: algemene

inleidende informatie over stamceltransplantatie en kinderen met kanker, het bepalen en

beoordelen van de voedingsstatus, parenterale versus enterale voeding,

voedingssupplementen (glutamine), soorten enterale en parenterale voeding en

maatregelen ter preventie van ondervoeding.

Via Pubmed werden zowel reviews, richtlijnen, gerandomiseerde klinische studies als

prospectieve en retrospectieve beschrijvende studies weerhouden

Bij het zoeken naar publicaties over de bepaling en de beoordeling van de voedingsstatus

werden volgende combinaties van zoektermen gebruikt: “Bone marrow transplantation”,

“nutitional status” en “nutritional assessment”. Een combinatie van de eerste 2 termen

leverde 20 publicaties op. Een combinatie van de eerste en de derde term leverde 38

publicaties op. Een combinatie van de 3 zoektermen leverden 4 publicaties op.

Bij het zoeken naar publicaties over enterale versus parenterale voeding werden volgende

zoektermen gebruikt: “bone marrow transplantation” AND “enteral feeding” leverde 24

publicaties, “bone marrow transplantation” AND “enteral” AND “parenteral” leverde 20

publicaties, “bone marrow transplantation” AND “tube feeding” AND “parenteral feeding”

leverde eveneens 20 publicaties.

De zoektocht naar publicaties over supplementen werden volgende zoektermen gebruikt:

“bone marrow transplantation” AND “glutamine”, en “Bone marrow transplantation” AND

“nutrition” AND “supplementation”. Deze leverde respectievelijk 13 en 5 publicaties op. Er

werden 8 publicaties weerhouden over glutamine. Combinaties met “growth hormone”

leverden 2 bruikbare publicaties op.

Tenslotte werd via de zoektermen “Bone marrow transplantation” AND “prophylactic

nutrition” 6 publicaties gevonden bij het zoeken naar studies over profylaxe. Van de 6

publicaties, werd 1 artikel weerhouden, omdat enkel dit artikel ging over profylactische

voeding voor stamceltransplantatie.

Vanuit deze gevonden publicaties werd telkens een selectie gemaakt op basis van de titel,

het lezen van het abstract en de beschikbaarheid van het artikel. Er werd ook gebruik

Page 18: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

10

gemaakt van de functie ‘related articles’ in Pubmed. Zo werden bij de interessante

publicaties de ‘related articles’ bekeken, en op basis van titel en abstract werd het artikel al

dan niet weerhouden. Daarnaast werd vanuit de gevonden reviews en studies teruggegaan

naar de oorspronkelijke publicaties die in de referentielijsten van de publicaties stonden. Op

basis van auteur en titel, werd via Pubmed naar deze publicaties gezocht. Ze werden

eveneens weerhouden na het lezen van het abstract.

De criteria die gebruikt werden om de publicaties te weerhouden waren:

Taal: Nederlands, Frans en Engels, gezien mijn kennis van andere talen onvoldoende is om

een wetenschappelijk artikel kritisch te kunnen beoordelen.

Studiepopulatie: De search werd telkens beperkt tot pediatrische patiënten (0-18j).

Beschikbaarheid: Via de VPN-Ugent verbinding konden enkele publicaties online

geraadpleegd worden. De andere publicaties waren beschikbaar in de wetenschappelijke

bibliotheek van de Universiteit Gent.

Klinische relevantie: Dit was het meest doorslaggevende criterium. Beantwoordt het artikel

inhoudelijk aan de klinische vraag die vooraf gesteld werd? Komt de inhoud overeen met het

onderwerp waar ik mee bezig ben en waarover ik meer wil weten?

Uiteindelijk werden 5 publicaties weerhouden over het bepalen en beoordelen van de

voedingsstatus. Er werden 16 publicaties weerhouden over parenterale versus enterale

voeding. En respectievelijk 8, 2 en 1 publicaties werden weerhouden over

voedingssupplementen (glutamine), het soort TPN en over profylaxe.

De resultaten van de verschillende studies over de verschillende deelvragen, werden

samengelegd en zijn besproken in de volgende paragrafen. Op basis van de gegevens uit de

publicaties is een richtlijn opgesteld voor de beoordeling en ondersteuning van de

voedingstoestand bij kinderen na stamceltransplantatie.

Naast een bespreking van de studies zijn de publicaties gestructureerd in een

overzichtstabel van de studies. Daarin werden volgende gegevens opgenomen werden:

auteur, studietype, populatie karakteristieken, steekproefgrootte, resultaten en conclusies.

Page 19: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

11

4. RESULTATEN

4.1 BEOORDELEN VAN DE VOEDINGSTOESTAND

4.1.1 GESCHIKTE PARAMETERS

Het beoordelen van de voedingstoestand van kinderen die een stamceltransplantatie

ondergaan, kan gebeuren aan de hand van verschillende soorten parameters. Ekvall et

al.(2005) beschrijft de sleutelelementen in elke beoordeling van de voedingsstatus. Deze

zijn dieet, fysieke activiteit, klinische tekenen, antropometrische en biochemische

bepalingen.

Als eerste kan dus de dagelijkse voedings- en vochtinname van de patiënt bijgehouden

worden. Door een grondige voedingsanamnese kan een eerste risico-inschatting op tekorten

gebeuren. Dit gebeurt meestal door een diëtiste, die de voedings- en vochtinname van de

patiënt zal vergelijken met de aanbevolen inname.

Een algemene indruk van de patiënt is ook van belang in de klinische praktijk. Deze

parameter is echter erg subjectief en moeilijk te “meten”, zodat deze niet bruikbaar is voor

wetenschappelijk onderzoek.

Antropometrische en biochemische bepalingen zijn wel objectieve metingen. Het belang van

deze parameters in de beoordeling van de voedingstoestand wordt in onderstaande

paragrafen besproken.

A) ANTROPOMETRIE

Antropometrische beoordeling van de voedingstoestand bij kinderen kan gebeuren aan de

hand van de volgende parameters: lengte, gewicht, BMI, triceps huidplooi en de

bovenarmspieromtrek.

Het meten van het gewicht en de lengte van het kind is een goedkope en eenvoudig uit te

voeren meting, die weinig belastend is voor de patiënt. Uit gewicht en lengte kan de BMI

berekend worden (BMI= gewicht (kg)/lengte²(m)).

De huidplooi van de triceps (TSF= triceps skinfold) wordt gemeten met een

huidplooidiktemeter. Deze meet het subcutaan vet en zegt dus iets over de energiereserves

van de patiënt.

Page 20: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

12

De bovenarmspieromtrek (MAMC= mid-arm muscle circumference) wordt berekend uit de

gemeten huidplooi van de triceps en de armomtrek. De armomtrek (MAC= mid-arm

circumference) wordt op dezelfde plaats gemeten als de huidplooi. De

bovenarmspieromtrek is een bruikbare maat voor de spiermassa en zegt dus iets over de

eiwitreserves van de patiënt.

In bijlage 1 is te vinden hoe deze antropometrische parameters precies gemeten en bepaald

kunnen worden. Voor een verdere interpretatie van de parameters: zie infra 4.1.2.

B) BIOCHEMIE

Een biochemische beoordeling van de voedingstoestand is een duurdere methode en de

interpretatie van de gegevens blijkt vaak moeilijk. Er zijn verschillende parameters die

mogelijks nuttig kunnen zijn in de beoordeling van de voedingstoestand.

Urinaire excreties van creatinine en stikstof kunnen gebruikt worden als reflectie van

respectievelijk de spiermassa en de eiwitbalans. Dit heeft echter een te lage sensitiviteit en

is in de praktijk vaak niet bruikbaar omdat een urineverzameling van 24 uur nodig is.

Er bestaan verschillende serumeiwitten die als parameter gebruikt zouden kunnen worden

voor de bepaling van de voedingsstatus. Albumine is een maat voor de eiwitten in het

serum. Een verandering van albumine in het serum is een maat voor de verandering van de

hoeveelheid totaal lichaamseiwit. Albumine heeft een halfwaardetijd van 21 dagen. Pre-

albumine (PAB), Transferrine (TRF), Retinol-binding protein (RBP) en Somatomedin C zijn

andere serumeiwitten. Deze hebben een kortere halfwaardetijd van respectievelijk 2 dagen,

8 dagen, 12 uur en 2 uur.

Het beoordelen van de voedingstoestand door middel van bovenstaande biochemische

parameters bij kinderen na SCT is niet zo eenvoudig. Zo worden deze parameters door heel

wat andere factoren (de ziekte zelf, de behandeling, de medicatie,…) beïnvloed waardoor

deze niet betrouwbaar zouden zijn bij het bepalen van de voedingstoestand van de patiënt.

Onderstaande Tabel 1 geeft een overzicht weer van enkele studies die de betrouwbaarheid

van biochemische parameters in de beoordeling van de voedingstatus van kinderen bij

stamceltransplantatie zijn nagegaan.

Page 21: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

13

Re

fer

en

tie

st

ud

iety

pe

p

op

ula

tie

ka

ra

kte

ris

tie

ke

n

n

on

de

rz

oc

hte

pa

ra

me

ter

s r

esu

lta

ten

C

on

clu

sie

Rz

ep

ec

ki

Et

al.

(Po

len

, 20

07

)

pro

spe

ctie

ve

be

sch

rijv

en

de

stu

die

54

pat

iën

ten

ve

rde

eld

in

6gr

oe

pe

n:

1A

=au

to-S

CT

; 1

B=

allo

-SC

T;

2A

= >

5 k

ee

r h

osp

ital

isat

ie d

oo

r

mu

cosi

tis

of

infe

ctie

; 2

B=

<5

kee

r; 3

A=

TP

N n

od

ig g

eh

ad

;

3B

= g

ee

n T

PN

no

dig

ge

had

.

n=

54

b

ioch

em

isch

e p

aram

ete

rs

(ALB

,PA

B,T

RF,

RB

P)

en

acu

te

fase

pro

teïn

en

(C

RP

, AA

T, A

AG

,

SAA

)

sign

ific

ante

da

ling

ALB

,RB

P, P

AB

en

TR

F +

sig

nif

ican

te s

tijg

ing

AA

G,A

AT

,

CR

P o

p d

ag 8

, en

14

.

(RB

P e

n T

RF

resp

. kan

nu

ttig

zijn

bij

auto

- e

n a

llo-S

CT

om

dat

er

in d

ie

gro

ep

en

ee

n c

orr

ela

tie

is t

uss

en

RB

P

en

TR

F e

n e

en

sle

chte

voe

din

gsst

atu

s, z

on

de

r co

rre

lati

e

me

t ac

ute

fas

e e

iwit

ten

) (P

AB

op

dag

8 k

an n

utt

ig z

ijn b

ij b

esl

issi

ng

star

t

TP

N o

md

at P

AB

op

dag

8 d

e b

est

e

corr

ela

tie

he

eft

me

t h

et

al d

an

nie

t

op

star

ten

va

n T

PN

)

Bio

che

mis

che

par

ame

ters

co

rre

lere

n

me

t in

flam

mat

ie e

n z

ijn d

us

on

be

tro

uw

baa

r.

Ech

ter,

ge

en

co

rre

lati

e R

BP

en

TR

F

me

t d

e a

cute

fa

se p

aram

ete

rs m

aar

we

l co

rre

lati

e m

et

voe

din

gsst

atu

s.

Waa

ruit

co

ncl

usi

e d

at d

it m

oge

lijks

nu

ttig

e p

aram

ete

rs z

ijn v

oo

r

be

pal

ing

voe

din

gsst

atu

s.

PA

B o

p d

ag 8

co

rre

lee

rt h

et

be

st

me

t o

pst

arte

n v

an T

PN

, waa

ruit

de

stu

die

co

ncl

ud

ee

rt d

at

de

ze w

aard

e

nu

ttig

kan

zijn

bij

de

be

slis

sin

g to

t

op

star

ten

va

n T

PN

.

Ud

er

zo

Et

al.

(Ita

lië

, 19

91

)

pro

spe

ctie

ve

be

sch

rijv

en

d

stu

die

15

pat

iën

ten

me

t le

uke

mie

die

BM

T k

rege

n in

he

t ce

ntr

um

van

se

pte

mb

er

19

86

to

t

sep

tem

be

r 1

98

9. a

lle k

ind

ere

n

kre

gen

TP

N v

an h

et

be

gin

van

de

co

nd

itio

ne

rin

g

n=

25

an

tro

po

me

tris

che

(ge

wic

ht,

MA

C, t

rice

ps

skin

fold

)

bio

che

mis

che

par

ame

ters

(ALB

, PA

B, R

BP

)

antr

op

om

etr

ie, A

LB,

vari

ee

rde

nie

t

sign

ific

ant.

PA

B e

n R

BP

war

en

sign

ific

ant

gest

ege

n a

an h

et

ein

de

van

TP

N, g

ee

n s

ign

ific

ante

sti

jgin

g o

p

dag

15

.

PA

B e

n R

BP

he

bb

en

ee

n k

ort

ere

T1

/2

tijd

waa

rdo

or

inte

ress

ante

r d

an

ALB

.

Nu

ttig

in d

e k

linis

che

eva

luat

ie m

aar

we

mo

ete

n r

eke

nin

g h

ou

de

n m

et

be

ïnvl

oe

din

g d

oo

r st

ress

,

infl

amm

atie

, le

ver-

en

nie

rzie

kte

n.

Mu

sca

rit

oli

Et

al.

(It

ali

ë,

19

95

)

pro

spe

ctie

ve

be

sch

rijv

en

d

stu

die

16

pat

iën

ten

die

allo

gen

e B

MT

on

de

rgin

gen

vo

or

he

mat

olo

gisc

he

zie

kte

n

we

rde

n b

ioch

em

isch

e,

antr

op

om

etr

isch

e e

n a

cute

fase

par

ame

ters

be

keke

n .

n=

16

an

tro

po

me

tris

che

(ge

wic

ht,

tric

ep

s sk

info

ld t

hic

kne

ss,

MA

C)

en

bio

che

mis

che

par

ame

ters

( T

RF,

PA

B,

ceru

lop

lasm

ine

en

C3

c) e

n

acu

te f

ase

eiw

itte

n (

CR

P, A

AT

,

alfa

1ac

id f

lyco

pro

tein

e).

antr

op

om

etr

ie n

orm

aal o

p d

ag 1

5.

TR

F e

n P

AB

sig

nif

ican

t ge

daa

ld,

ceru

lop

lasm

ine

en

C3

c si

gnif

ican

t

gest

ege

n.

Acu

te f

ase

pro

teïn

en

sign

ific

ant

gest

ege

n.

bio

che

mis

che

par

ame

ters

zijn

nie

t

be

tro

uw

baa

r in

de

nu

trit

ion

ele

be

oo

rde

ling

om

dat

de

ho

eve

elh

ed

en

van

de

ze s

ub

sta

nti

es

du

ide

lijk

be

ïnvl

oe

d w

ord

en

do

or

de

acu

te

fase

re

spo

ns.

Ta

be

l 1

: Li

jst

afk

ort

inge

n:

n=

ste

ekp

roe

fgro

ott

e,

PA

B=

pre

alb

um

ine

, T

RF

= t

ran

sfe

rrin

e,

RB

P=

re

tin

ol

bin

din

g p

rote

in,

ALB

=a

lbu

min

e,

CR

P=

C-r

ea

ctiv

e p

rote

in,

AA

T=

α1

an

titr

ypsi

ne

, A

AG

=

α2

ma

cro

glo

bu

lin

e, S

AA

=se

rum

pre

curs

or

am

ylo

id A

.

Page 22: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

14

Alle auteurs zijn het er over eens dat verschillende factoren, naast de voedingstoestand,

invloed hebben op de biochemische parameters. Zowel de ziekte zelf, de behandeling als de

bijhorende complicaties kunnen de biochemische parameters beïnvloeden. Bij ernstige

metabole stress neemt de productie van positieve acute fase proteïnen, zoals C-reactive

proteine (CRP), toe. De productie van zogenaamde ‘negatieve acute fase eiwitten’ zoals ALB,

PAB, RBP en TRF neemt af. Deze acute fase respons, als reactie op inflammatie, heeft dus

een duidelijke invloed op de parameters. Ook lever- en nierziekten hebben een belangrijke

invloed omdat daar respectievelijk eiwitsynthese en -excretie gebeurt.

Muscaritoli et al.(1995) vinden de biochemische parameters daarom onbetrouwbaar en

onbruikbaar in deze context. Terwijl Uderzo et al.(1991) vinden dat de parameters wel

bruikbaar zijn, maar dat er gewoon rekening moet gehouden worden met het feit dat ze

door verschillende factoren beïnvloed kunnen worden. Door tegelijkertijd rekening te

houden met een slechte lever- of nierfunctie of met de acute fase respons, kan een

onderscheid gemaakt worden tussen malnutritie en andere oorzaken van gedaalde

serumeiwitten. Uderzo et al.(1991) geven de voorkeur aan parameters met een kortere

halfwaardetijd omdat deze sneller aangeven wanneer er een tekort is.

Rzepecki et al.(2007) daarentegen concludeerde dat bepaalde biochemische parameters niet

in alle omstandigheden beïnvloed worden door de acute fase respons en dus wel nuttig

zouden kunnen zijn. Zo kunnen RBP en TRF respectievelijk nuttig zijn bij autologe en allogene

SCT omdat deze parameters niet correleren met de acute fase eiwitten maar wel met de

voedingsstatus. PAB op dag 8 is het beste gecorreleerd met de latere nood aan TPN en kan

dus nuttig zijn bij de beslissing om al dan niet te starten met parenterale nutritie. Het is

volgens deze studie dus wel mogelijk om op de juiste plaats en de juiste tijd biochemische

parameters te gebruiken.

Deze studie brengt echter niets bij. Het feit dat enkele biochemische parameters correleren

met de voedingsstatus is geen meerwaarde juist omdat deze worden vergeleken met de

voedingsstatus. Dit wil dus zeggen dat de voedingsstatus op zich voldoende is als criteria en

dat het meten van PAB op dag 8 geen enkele meerwaarde biedt in het bepalen van de

voedingsstatus. TPN werd, in deze studie, gestart op dag 8 tot 15 omwille van ernstige

mucositis of minimale orale inname of gewichtsverlies van meer dan 10% gedurende

behandeling.

Page 23: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

15

In de zoektocht naar eenvoudige en betrouwbare parameters voor malnutritie, wordt door

de verschillende studies een poging gedaan om alsnog een biochemische marker te vinden

die betrouwbaar is. Met betrouwbaarheid wordt bedoeld dat de markers een hoge

sensitiviteit en specificiteit moeten hebben. Geen enkele van de parameters heeft een

voldoende hoge specificiteit omdat er vaak valse waarden kunnen gevonden worden wegens

invloed van allerhande andere factoren op de parameters.

De ideale biochemische parameter, volgens Oosting (1995) heeft een korte halfwaardetijd,

zodat veranderingen snel gedetecteerd kunnen worden. De marker moet voornamelijk

voorkomen in een gemakkelijk bereikbare lichaamsvloeistof. Bovendien is een beperkte

homeostatische controle, een constante katabole snelheid en het niet beïnvloedbaar zijn

door vitamine- of mineraalstatus of door pathofysiologische processen een vereiste. Het is

volgens hem duidelijk dat de ideale biochemische marker, tot nu toe, nog niet ontdekt is.

Deze klinisch-chemicus beschouwt prealbumine als de beste voedingsmarker van het

moment, door de ideale halfwaardetijd en mede door het gemak waarmee het bepaald kan

worden.

Daarnaast speelt de kostprijs van de bepalingen ook een rol. Wetende dat de interpretatie

van de biochemische parameters moeilijk is doordat deze duidelijk beïnvloed worden door

verschillende factoren, kan besloten worden dat de afname van deze parameters niet nuttig

is in deze context. Het zou bovendien een onnodige kost zijn zonder meerwaarde.

A) OVERIGE

De distributie van vet en spier kunnen ook bepaald worden met beeldvormende technieken.

De twee meest beschikbare technieken zijn DEXA (dual energy C-ray absoptiometrie) en een

Bio-electrische impedantie analyse. Voor deze technieken zijn echter nog weinig

referentiewaarden gekend voor kinderen. Ze zijn momenteel niet beschikbaar op de afdeling

hemato-oncologie in het UZ Gent en worden dan ook buiten beschouwing gelaten in dit

werk.

Page 24: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

16

4.1.2 DEFINIEREN VAN MALNUTRITIE AAN DE HAND VAN GESCHIKTE PARAMETERS

In de literatuur worden de antropometrische parameters overal gebruikt als maat voor de

voedingstoestand. Bij de beoordeling van de voedingstoestand van kinderen die een SCT

ondergaan zal bij voorkeur gebruik gemaakt worden van een combinatie van lengte,

gewicht, body mass index (BMI), triceps huidplooi (TSF) en de bovenarm(spier)omtrek (MAC

en MAMC).

Bij het beoordelen van de voedingsstatus aan de hand van lengte, gewicht en BMI worden

de metingen vergeleken met normaalwaarden voor kinderen met dezelfde leeftijd en

geslacht. Er bestaan percentielcurven voor lengte, gewicht en BMI. Dit zijn standaard

groeicurven, die te vinden zijn op de volgende website: http://www.vub.ac.be/groeicurven.

Van de BMI kan de ‘adjusted BMI’ berekend worden (= BMIa = BMI/ P50 ideale BMI voor

leeftijd en geslacht kind X 100). Bij het gebruik van de BMI is het interessanter om te werken

met BMIa dan met percentielen, omdat kinderen zo beter vergeleken kunnen worden,

zonder nog rekening te moeten houden met het geslacht en de leeftijd. De waarden worden

uitgedrukt in %, waarbij 100% gelijk is aan de "ideale" BMI. Lengte, gewicht, MAC, MAMC en

TSF kunnen eveneens vergeleken worden met de P 50, waardoor we ook een percentage

bekomen van de mediaan. Van deze laatste drie zijn referentiewaarden te vinden in de

publicatie van Frisancho (1981). De andere referentiewaarden zijn af te lezen op de

groeicurven. De WHO heeft eveneens referentiewaarden en groeicurven. Deze zijn te vinden

op de volgende website: http://www.who.int/childgrowth/standards/en/index.html.

Meest informatief zijn evenwel de seriële beoordelingen. Het opvolgen in de tijd van de

verschillende parameters bij patiënten, en dus een waarde vergelijken met voorgaande

waarden, is erg belangrijk om de situatie correct te kunnen inschatten. Een daling van de

waarden kan een belangrijke indicator zijn voor malnutritie.

Het is belangrijk om te weten wanneer er nu precies sprake is van malnutritie. De

interpretatie van lengte, gewicht, BMI, TSF, MAC en MAMC en de hieruit volgende criteria

om malnutritie te definiëren verschillen van publicatie tot publicatie, aldus Rogers et

Page 25: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

17

al.(2008). Onderstaande tabel geeft een overzicht van de gebruikte criteria van malnutritie

uit twee handboeken en uit de literatuur over nutritionele ondersteuning na SCT.

Metingen

risico criteria en

interpretatie: Ricard et al.

(1986)

Criteria

ondergewicht: Rogers

et al.(2008) *

Ekvall et al.(2005)

handboek

Maqbool et al.

(2008) handboek

Nutriënt inname

(energie, kcal/kg)

<80% van de mediane inname: lage inname

lengte voor leeftijd <P5: groei belemmering, kan

wijzen op chronische PEM < 80%= zeer klein

< P5= matig 85-89% = matig

<85% = ernstig

gewicht: % verandering >5% verlies: acute PEM(met

adequate hydratatie)

≥5% verlies in 1

maand

gewicht voor leeftijd <P5: acute of chronische PEM 70-79%= matig

<70% = ernstig

gewicht voor lengte <P5: acute PEM wanneer

lengte voor leeftijd= >P10 < P10

75-85% =matig-mild

<75% ernstig

80-90%= mild 70-80%= matig <70% = ernstig

BMI < P5 <80-90%= mild 70-80%= matig

<70% = ernstig

%IBW 80-90% = mild 70-80%= matig <70% ernstig

80-90%= mild

70-80%= matig <70% = ernstig

Triceps

huidplooimeting

<P10: voorraad lichaamsvet uitgeput

60-80% = matig

<60% ernstig

MAC 75-85% = matig-mild

<75% = ernstig

MAMC 75-85% = matig-mild

<75% = ernstig

Tabel 2: Overzicht definiëring malnutritie (uitgedrukt in % =% van de P50; P=percentiel; PEM= protein energy

malnutrition)

(*) Rogers et al.(2008) ontwikkelde categorieën voor de voedingsstatus. Voor kinderen > 2

jaar wordt BMI of % IBW gebruikt (=% ideaal lichaamsgewicht= lichaamsgewicht/P50 ideale

lichaamsgewicht voor de lengte van het kind). Voor kinderen < 2 jaar wordt gewicht/lengte

of IBW gebruikt. BMI wordt niet gebruikt bij kinderen onder de 2 jaar omdat hiervoor geen

referentiewaarden gekend zijn.

4.1.3 BEOORDELING VOEDINGSTOESTAND: CONCLUSIE

De globale voedingstoestand wordt in de praktijk op basis van antropometrische gegevens

bepaald. Biochemische parameters brengen weinig bij, maar kunnen nuttig zijn om

specifieke tekorten op te sporen (vb. zink, vitamines). Gewicht, lengte, TSF, MAC kunnen op

een gestandaardiseerde manier bepaald worden. De BMI en de MAMC kunnen hieruit

berekend worden. Deze waarden worden op een groeicurve vergeleken met de norm. Een

waarde < P5 of een % waarde < 85% wordt als ondervoeding beschouwd. Een TSF meting <

P10 of een % TSF < 85% is een teken van uitgeput lichaamsvet en dus malnutritie. De % of de

‘adjusted’ waarde vergelijkt de gemeten waarde met de mediane waarde voor hetzelfde

geslacht en leeftijd. Belangrijker dan eenmalige bepalingen, is de evolutie in de tijd. Een %

Page 26: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

18

gewichtsverlies van ≥5% in 1 maand is een belangrijke parameter voor malnutritie. Deze lijn

wordt doorgetrokken naar de andere parameters.

4.2 WELKE NUTRITIONELE ONDERSTEUNING IS AANGEWEZEN?

Elke patiënt die een SCT ondergaat en die te maken heeft met malnutritie heeft nood aan

nutritionele ondersteuning. Hierbij moeten er keuzes gemaakt worden. Er bestaan namelijk

verschillende manieren om de patiënt nutritioneel te ondersteunen: een conventioneel

dieet, enterale nutritie of parenterale nutritie.

Papadopoulou (1998) stelt dat een aantal studies aangetoond hebben dat een conventioneel

dieet met supplementen niet genoeg is om gewichtsverlies bij deze kinderen te voorkomen

of te herstellen. Er wordt dus verder vanuit gegaan dat er moet gekozen worden tussen

enterale nutritie of sondevoeding (=SV) en/of parenterale nutrite of ‘total parenteral

nutrition’ (=TPN).

4.2.1 ENTERALE VERSUS PARENTERALE NUTRITIE

Muscaritoli et al.(1998) verwijst naar 2 belangrijke, hieronder beschreven, studies van

Weisdorf et al.(1987) en Szeluga et al.(1987) om het belang van enterale of parenterale

nutritionele ondersteuning aan te tonen. Sinds deze publicaties beschouwde men de

nutritionele ondersteuning van kinderen na SCT niet louter meer als een ondersteunende

zorg, met als voornaamste doel het behouden van de voedingsstatus, maar als een

belangrijke adjunctieve therapie.

Weisdorf et al. (1987) was de eerste die bewijs leverde dat profylactische standaard TPN een

significant betere outcome had. De studie vergeleek 22 cases die profylactische TPN kregen

met 22 controlepatiënten die geen voedingsondersteuning kregen. Zowel auto-SCT als allo-

SCT patiënten werden opgenomen in deze studie. De overleving, tijd tot herval, de

ziektevrije overleving bij patiënten die TPN kregen was significant beter dan bij patiënten die

geen enkele voedingssteun kregen. Tijd tot engraftment, hospitalisatieduur, incidentie van

bacteriemie en GVHD waren niet significant verschillend. Men ging er sindsdien vanuit dat

parenterale nutritie de beste keuze was voor de nutritionele ondersteuning van kinderen na

SCT.

Page 27: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

19

Szeluga et al. (1987) stelde het gebruik van TPN als standaard therapie echter in vraag. De

studie zette een RCT op om TPN te vergelijken met SV en toonde aan dat men met een

individueel enteraal voedingsprogramma dezelfde resultaten kon bereiken als TPN in termen

van herstel van myelosuppressie, hospitalisatieduur en overleving. TPN was zelfs

geassocieerd met frequenter diureticagebruik, hyperglycemie en kathetercomplicaties, maar

er werd minder hypomagnesemie gezien. (zie ook onderstaande tabel 3)

Een duidelijke consensus over het gebruik van enterale en/of parenterale nutritie bestaat

echter nog steeds niet. Aan de hand van een literatuuronderzoek is het de bedoeling een

overzicht te bieden welke soort nutritionele ondersteuning aangewezen is in welke

omstandigheden.

Bij de beoordeling van de gevonden publicaties zal een keuze gemaakt worden op basis van

volgende criteria, die ook in de literatuur gebruikt worden, om enterale voeding te

vergelijken met parenterale voeding.

Harde eindpunten: overleving.

Zachte eindpunten: hospitalisatieduur, aantal infecties, incidentie van koorts, aantal

positieve hemoculturen, tijd tot engraftment, voedingsstatus: antropometrie en biochemie,

gastro-intestinale symptomen, medicatiegebruik.

Complicaties: sinusitis, diarree, verplaatsing van de sonde door braken, hyperlipemie,

hyperglycemie, andere metabole veranderingen, overvulling, kathetergerelateerde

complicaties zoals: infecties, een mechanische obstructie, een lekkage of een loslating van

de katheter.

Levenskwaliteit: levenskwaliteit en comfort van het kind, maar ook de intensiteit van de

ondersteuning die nodig is, gegeven door de ouders en door het verzorgende team.

Kostprijs: kostprijs van de voeding zelf, maar ook de hogere kostprijs die gepaard gaat met

meer complicaties, een verlengde hospitalisatieduur, meer medicatiegebruik, ...

Naast de effectiviteit van de voeding, zijn dus ook de kosten en de veiligheid van groot

belang. Het is de bedoeling de eindpunten, de complicaties, de levenskwaliteit, de kostprijs,

de contra-indicaties te vergelijken. Dit wordt samengevat in de voor- en nadelen van

enterale en parenterale nutritie. Onderstaande tabel 3 geeft een overzicht weer van de

opinies en de resultaten van de verschillende publicaties die enterale voeding afwegen ten

opzichte van parenterale voeding bij kinderen na SCT.

Page 28: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

20

A

ute

ur

Stu

die

typ

e +

po

pu

lati

e

ind

ica

tie

en

ter

ale

nu

trit

ie

ind

ica

tie

pa

re

nte

ra

le

nu

trit

ie

vo

or

de

len

en

ter

ale

nu

trit

ie

vo

or

de

len

pa

re

nte

ra

le

nu

trit

ie

bij

ko

me

nd

e

re

sult

ate

n e

n

op

me

rk

ing

en

Co

nc

lusi

e

1

lan

gdan

a A

. et

al.

(USA

,20

01)

Re

tro

spe

ctie

f b

esc

hri

jve

nd

o

nd

erz

oe

k (n

=5

3

getr

ansp

lan

tee

rde

pat

iën

ten

(4

2al

lo-S

CT

, 11

au

to-S

CT

) 8

6 %

kre

eg

en

kel

EN

(in

ten

sie

f b

ele

id)

nas

oga

stri

sch

e

tub

es

wan

ne

er

on

vold

oe

nd

e o

rale

in

nam

e o

f g

ew

ich

t

>1

0%

ge

daa

ld

Ern

stig

e G

VH

D

dar

me

n,

on

aan

vaar

db

aar

ern

stig

e e

n (

in 3

-

4d

) ge

en

ve

rbe

teri

ng

ton

en

de

bra

ken

e

n/o

f d

iarr

ee

tro

fisc

he

eff

ect

en

op

de

d

arm

, lag

ere

ko

stp

rijs

,

min

de

r ka

ns

op

co

mp

licat

ies

(in

fect

ies,

vo

lum

e o

verl

oad

,

hyp

erg

lyce

mie

, tr

om

bo

sen

),

min

de

r

hyp

om

agn

esi

em

ie,

min

de

r ag

ress

ief

pro

gram

ma

en

on

de

rste

un

ing

no

dig

,

Me

t o

nd

ers

teu

nin

g e

n e

en

ste

rk

mu

ltid

isci

plin

air

team

is h

et

mo

gelij

k o

m p

ed

iatr

isch

e B

MT

pat

iën

ten

ee

n

agre

ssie

f p

rogr

amm

a va

n e

nte

rale

voe

din

g te

ge

ven

.

2

Pie

tsch

et

al.

(USA

,19

98)

haa

lbaa

rhe

id v

an S

V

nag

ega

an v

ia e

en

p

iloo

tstu

die

: p

rosp

ect

ieve

be

sch

rijv

en

de

stu

die

(n=

17

w

aarv

an 1

4 c

he

mo

en

3 S

CT

kre

gen

)

alle

kin

de

ren

die

SCT

on

de

rgaa

n

bij

inad

eq

uat

e

calo

risc

he

inn

ame

o

f ge

wic

hts

verl

ies:

toe

voe

gen

van

p

are

nte

rale

voe

din

g.

goe

dko

pe

r, m

ind

er

com

plic

atie

s (z

oal

s ka

the

terg

ere

late

erd

e

infe

ctie

, ove

rvu

llin

g,

hyp

erg

lyce

mie

en

h

ep

atis

che

dys

fun

ctie

),

gee

n a

tro

fie

d

arm

mu

cosa

,

gee

n s

inu

siti

s e

n g

ee

n

ep

ista

xis

on

dan

ks

ne

utr

op

en

ie e

n

tro

mb

ocy

top

en

ie(p

laat

jes

gege

ven

vo

or

teru

gpla

atsi

ng

SV),

ge

en

en

kel k

ind

klo

eg

ove

r d

e

son

de

nas

oga

stri

sch

e s

on

de

s ku

nn

en

ge

bru

ikt

wo

rde

n b

ij ki

nd

ere

n m

et

min

imal

e c

om

plic

atie

s (g

ee

n

mal

abso

rpti

e g

ezi

en

of

ern

stig

e

gast

ro-i

nte

stin

ale

co

mp

licat

ies)

en

sign

ific

ante

ko

ste

nb

esp

arin

g to

v T

PN

.

3

Pap

ado

po

ulo

u A

. Et

al.

(U

K, 1

99

8)

pro

spe

ctie

ve b

esc

hri

jve

nd

e

stu

die

, ( n

=3

9 :

20

EN

en

19

P

N)

alle

PN

had

de

n

mu

cosi

tis

gew

ich

tsve

rlie

s >

5

% e

n/o

f M

AC

>1

0%

dal

ing

ide

m E

N +

aa

nw

ezi

ghe

id v

an

mu

cosi

tis

(5p

atië

nte

n

sch

ake

lde

n o

ver

van

EN

naa

r P

N

we

gen

s e

rnst

ig

bra

ken

of

dia

rre

e)

min

de

r

sele

niu

md

efi

cië

nti

e e

n

hyp

oal

bu

min

em

ie.

Min

de

r e

xocr

ien

e

pan

cre

asst

rn. M

ind

er

en

ko

rte

re k

oo

rts-

en

dia

rre

e e

pis

od

es.

Ho

e

lan

ger

de

du

ur

van

EN

, h

oe

be

ter

de

nu

trit

ion

ele

resp

on

s

(ee

n a

anta

l

on

de

rzo

eke

rs

be

we

ren

dat

he

t vr

oe

ger

he

rste

l van

he

t b

ee

nm

erg

ge

eft

e

n d

e a

lbu

min

e le

vels

om

ho

og

krijg

t.

An

de

ren

be

we

ren

ge

en

vo

ord

ee

l te

vin

de

n)

antr

op

om

etr

ie,

be

en

me

rgh

ers

tel,

ho

spit

alis

atie

du

ur,

p

osi

tie

ve h

em

ocu

ltu

ren

,

bio

che

mie

, ove

rle

vin

g,

we

lzijn

= g

elij

k b

ij P

N e

n

SV, b

eid

e a

lbu

min

ed

alin

g

Be

ide

n e

ffe

ctie

f in

he

t b

eh

ou

d v

an

de

vo

ed

ings

stat

us.

Wan

ne

er

en

tera

le

voe

din

g ge

tole

ree

rd w

ord

t, g

en

iet

dit

de

vo

ork

eu

r.

4

Pap

ado

po

ulo

u A

. (U

K, 1

998

) R

evi

ew

vers

lech

teri

ng

nu

trit

ion

ele

sta

tus

on

dan

ks d

iee

t ad

vie

s

ora

le m

uco

siti

s o

f n

iet

verd

rage

n v

an

EN

do

or

bra

ken

e

n/o

f d

iarr

ee

fysi

olo

gisc

he

r, g

oe

dko

pe

r e

n e

en

vou

dig

er

tot

te

die

ne

n. G

oe

de

eff

ect

en

o

p d

e d

arm

mu

cosa

en

bar

riè

re f

un

ctie

Nas

oga

stri

sch

e v

oe

din

g h

ee

ft d

e

voo

rke

ur

op

par

en

tera

le n

utr

itie

in

afw

ezi

ghe

id v

an o

rale

mu

cosi

tis.

5

Ford

C. E

t al

. (U

SA, 1

99

7)

case

re

po

rts,

2 v

erg

elij

kbar

e

casu

sse

n w

ord

en

gera

pp

ort

ee

rd (

n=

2 ;

1 T

PN

ve

rsu

s 1

EN

)

On

dan

ks

stan

daa

rd T

PN

:

do

or

gelim

ite

erd

e

cen

traa

l ve

ne

uze

to

ega

ng

we

rd

son

de

voe

din

g ge

star

t

TP

N w

as s

tan

daa

rd

voe

din

g: h

ier

gest

art

bij

ged

aald

e

ora

le in

nam

e +

mu

cosi

tis

goe

dko

pe

r, m

ind

er

infe

ctie

s e

n m

ind

er

gast

ro-i

nte

stin

ale

sy

mp

tom

en

, be

ho

ud

in

tegr

ite

it d

arm

, ko

rte

re

ho

spit

alis

atie

du

ur,

be

tere

le

ven

skw

alit

eit

.

Ve

rsch

ille

n in

h

osp

ital

isat

ied

uu

r,

inci

de

nti

e a

an k

oo

rts,

po

siti

eve

he

mo

cult

ure

n,

no

od

aan

AB

en

fin

anci

ële

imp

act

EN

is m

oge

lijk

na

SCT

. Ge

en

ve

rde

re

con

clu

sie

s te

tre

kke

n u

it 2

cas

e

rep

ort

s.

Ta

be

l 3

: En

tera

le v

ers

us

pa

ren

tera

le n

utr

itie

: e

en

lit

era

tuu

rove

rzic

ht

(TP

N=

To

tal

pa

ren

tera

l n

utr

itio

n,

EN

= e

nte

ral

nu

trit

ion

, P

N=

pa

ren

tera

l n

utr

itio

n,

MA

C=

mid

arm

cir

cum

fere

nce

, SV

=

son

de

voe

din

g, B

EE

: b

asa

l en

erg

y e

xpo

sure

, SC

T=

sta

mce

ltra

nsp

lan

tati

e).

Page 29: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

21

A

ute

ur

Stu

die

typ

e +

po

pu

lati

e

ind

ica

tie

en

ter

ale

nu

trit

ie

ind

ica

tie

pa

re

nte

ra

le

nu

trit

ie

vo

or

de

len

en

ter

ale

nu

trit

ie

vo

or

de

len

pa

re

nte

ra

le

nu

trit

ie

bij

ko

me

nd

e

re

sult

ate

n e

n

op

me

rk

ing

en

Co

nc

lusi

e

6

We

isd

orf

S.

Et a

l. (

USA

, 1

98

4)

retr

osp

ect

ieve

be

sch

rijv

en

de

stu

die

; n

= 4

4

(22

cas

es

die

pro

fyla

ctis

che

T

PN

kre

gen

vs

22

co

ntr

ole

s:

voe

din

gsst

eu

n a

d li

bit

um

)

TP

N g

roe

p h

ad 1

,5ke

er

BE

E b

inn

en

pe

r d

ag e

n

wo

n 2

,5%

van

lic

haa

msg

ew

ich

t to

v 0

,9

kee

r B

EE

en

ve

rlie

s va

n

3,7

%. G

ee

n v

ers

chil

in

alb

um

ine

, En

graf

tme

nt

nie

t si

gnif

ican

t e

n g

ee

n

vers

chil

in k

linis

che

ou

tco

me

Ge

en

ve

rsch

il in

klin

isch

e o

utc

om

e,

be

hal

ve in

tijd

to

t e

ngr

aftm

en

t. V

oo

rke

ur

TP

N, v

erd

ere

RC

T n

od

ig

7

Ray

nar

d B

. Et

al. (

Fran

krijk

, 2

00

2)

Re

vie

w (

3 g

era

nd

om

ise

erd

e

klin

isch

e s

tud

ies

verg

elij

ken

) +

me

nin

gen

van

exp

ert

en

kun

stm

atig

e

voe

din

g st

arte

n b

ij o

nd

erv

oe

de

p

atië

nt

(ve

rlie

s

gew

ich

t >

10

%)

en

st

and

aard

bij

myé

loab

lati

eve

co

nd

itio

ne

rin

g

wan

ne

er

EN

min

de

r

dan

60

% v

an d

e

no

dig

e c

alo

rie

ën

aa

nb

ren

gt:

PN

toe

voe

gen

waa

rsch

ijnlij

ke v

oo

rde

len

zijn

: b

eh

ou

d in

test

inal

e

we

efs

els

tru

ctu

ur

en

fu

nct

ion

alit

eit

, be

ter

geb

ruik

vo

ed

ings

sto

ffe

n,

min

de

r in

fect

ies

en

blo

ed

inge

n,

kost

en

verl

agin

g

be

ter

aan

vaar

db

aar

bij

pat

iën

ten

me

t e

rnst

ige

mu

cosi

tis,

o

bst

ruct

ie o

f

into

lera

nti

e v

oo

r E

N

D

e k

linis

che

en

me

tab

ole

re

sult

ate

n v

an

EN

en

PN

zijn

nie

t ve

rsch

ille

nd

. En

tera

le

voe

din

g is

in p

rin

cip

e u

itvo

erb

aar,

maa

r d

e t

ole

ran

tie

is v

ers

chill

en

d.

8

Mu

scar

ito

li M

. Et

al.

(Ita

lië, 2

00

1)

Re

vie

w

R

ou

tin

e o

p d

ag 1

bij

allo

-BM

T +

nie

t

rou

tin

em

atig

bij

auto

-BM

T, w

el i

n

geva

l van

co

mp

licat

ies:

e

rnst

ige

mu

cosi

tis,

ste

rk v

erm

ind

erd

e

ora

le in

nam

e

b

ete

r te

ve

rdra

gen

bij

GI t

oxi

cite

it, e

r is

to

ch

al e

en

ce

ntr

aal

ven

eu

ze k

ath

ete

r

aan

we

zig,

laat

be

tere

m

od

ula

tie

van

vl

oe

isto

ffe

n e

n

ele

ktro

lyte

n t

oe

.

T

PN

is h

et

be

lan

grijk

ste

hu

lpm

idd

el o

m

voe

din

gsst

eu

n t

e g

eve

n, o

nd

anks

vers

che

ide

ne

po

gin

gen

die

ge

maa

kt z

ijn

om

SV

te

ge

ven

.

9

Sze

luga

DJ

et

al. (

USA

, 1

98

7)

RC

T (

n=

61

: 3

1 p

atië

nte

n

kre

gen

TP

N, 3

0 E

FP)

ee

rste

ke

uze

bij

on

de

rvo

ed

ing

p

atië

nte

n d

ie

into

lera

nti

e

vert

on

en

to

v e

nte

rale

nu

trit

ie

min

de

r d

iure

tica

geb

ruik

, h

ype

rgly

cem

ie, k

ath

ete

r

verw

ijde

rin

gen

do

or

kath

ete

r ge

rela

tee

rde

co

mp

licat

ies,

2,3

ke

er

zo

goe

dko

op

min

de

r h

ypo

mag

ne

sem

ie

gee

n s

ign

ific

ante

ve

rsch

ille

n v

oo

r

he

mat

op

oie

tisc

he

re

cove

ry,

ho

spit

alis

atie

du

ur,

ove

rle

vin

g.

TP

N i

s n

iet

du

ide

lijk

sup

eri

eu

r aa

n e

en

E

nte

raal

vo

ed

ings

pro

gram

ma.

TP

N w

ord

t

aan

gera

de

n w

ann

ee

r e

r in

tole

ran

tie

is t

ov

en

tera

le v

oe

din

g. V

erd

ere

RC

T's

aan

te

ra

de

n

Ta

be

l 3 (

verv

olg

): E

nte

rale

ve

rsu

s p

are

nte

rale

nu

trit

ie:

ee

n li

tera

tuu

rove

rzic

ht

(TP

N=

To

tal p

are

nte

ral n

utr

itio

n,

EN

= e

nte

ral n

utr

itio

n,

PN

= p

are

nte

ral n

utr

itio

n,

MA

C=

mid

arm

cir

cum

fere

nce

,

SV=

so

nd

evo

ed

ing,

BE

E:

ba

sal e

ne

rgy

exp

osu

re, S

CT

= s

tam

celt

ran

spla

nta

tie

, EFP

= e

nte

ral f

ee

din

g p

rogr

am

, G-I

= g

ast

ro-i

nte

stin

aa

l, )

.

Page 30: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

22

A

ute

ur

Stu

die

typ

e +

po

pu

lati

e

ind

ica

tie

en

ter

ale

nu

trit

ie

ind

ica

tie

pa

re

nte

ra

le

nu

trit

ie

vo

or

de

len

en

ter

ale

nu

trit

ie

vo

or

de

len

pa

re

nte

ra

le

nu

trit

ie

bij

ko

me

nd

e

re

sult

ate

n e

n

op

me

rk

ing

en

Co

nc

lusi

e

10

M

erc

adan

te

S. (

Ital

ië,

19

98

)

Re

vie

w

verm

ind

erd

e G

-I

fun

ctie

s (s

likke

n,k

auw

en

of

o

bst

ruct

ie)

waa

rdo

or

gee

n o

f te

we

inig

inn

ame

PO

.

pat

iën

ten

me

t e

en

dys

fun

ctie

van

de

ga

stro

-in

test

inal

e

trac

tus

(ob

stru

ctie

,

chir

urg

ie, f

iste

ls,

fib

rose

, gro

te

rese

ctie

s)

lage

re k

ost

pri

js,

fysi

olo

gisc

he

re

spo

ns,

im

mu

no

com

pe

ten

tie

, le

ven

skw

alit

eit

;

e

r zi

jn s

tud

ies

die

min

de

r co

ncl

usi

eve

b

evi

nd

inge

n h

eb

be

n

ged

aan

om

tre

nt

TP

N

vers

us

SV??

?

"If

the

gu

t w

ork

s, u

se it

": e

nte

rale

ro

ute

he

eft

de

ee

rste

ke

uze

. En

kel w

ann

ee

r E

N

on

mo

gelij

k is

sta

rt T

PN

11

C

op

em

an

M.C

. (A

ust

ralië

, 1

99

4)

revi

ew

ove

r d

e p

ote

nti

ele

vo

ord

ele

n, r

isic

o's

en

ko

ste

n

van

TP

N g

eb

ruik

.

ro

uti

ne

mat

ig T

PN

b

ij ki

nd

ere

n n

a SC

T

aan

te

rad

en

min

de

r in

fect

ies

(kat

eth

er

gere

late

erd

e e

n g

astr

o-

inte

stin

ale

) p

osi

tie

ve

eff

ect

en

op

de

im

mu

nit

eit

(ve

rbe

tere

n

com

ple

me

nt

en

ly

mfo

cyte

nfu

nct

ies)

gee

n o

f m

ind

er

mu

cosa

le p

ijn, b

eh

ou

d

imm

un

ite

it, s

ne

ller

he

rste

l van

de

vo

ed

ings

toe

stan

d e

n

de

cat

abo

le s

tatu

s,

min

de

r in

du

ctie

van

d

iarr

ee

gro

te v

rage

n b

ij h

et

geb

ruik

van

EN

bij

kin

de

ren

me

t m

uco

siti

s (v

erd

ere

stu

die

s n

od

ig)

Ro

uti

ne

mat

ig o

pst

arte

n v

an T

PN

bij

kin

de

ren

na

SCT

+ d

age

lijks

e m

on

ito

rin

g

van

de

ele

ktro

lyte

n +

nau

wge

zet

pro

be

ren

vo

ork

om

en

van

infe

ctie

s

12

Lu

ken

s J.

N.

(USA

, 19

84)

R

evi

ew

vo

ork

eu

r, b

ij m

aln

utr

itie

T

PN

wan

ne

er

er

ern

stig

e G

-I

sto

orn

isse

n z

oal

s

ob

stru

ctie

, fis

tels

, ile

us,

mal

abso

rpti

e,

of

lan

gdu

rig

bra

ken

fysi

olo

gisc

he

r, v

eili

ger,

ge

mak

kelij

ker

en

go

ed

kop

er

min

de

r d

iarr

ee

(in

he

t b

egi

n)

W

ann

ee

r d

e G

-I t

ract

us

fun

ctio

ne

el i

s, b

ij vo

ork

eu

r E

N.

13

Se

guy

D.

(Fra

nkr

ijk,

20

06

)

pro

spe

ctie

ve b

esc

hri

jve

nd

e

stu

die

(d

oe

l: v

eili

ghe

id e

n

eff

ect

ivit

eit

van

SV

eva

lue

ren

), (

n=

45

: 2

2 S

V, 2

2

TP

N, 1

pe

r o

s) 1

1 p

atië

nte

n

uit

de

SV

gro

ep

had

de

n

no

od

aan

bijk

om

en

de

TP

N

min

de

r e

rnst

ige

GV

HD

(1

8 v

ers

us

35

%),

lage

re

mo

rtal

ite

it v

an in

fect

ies,

goe

dko

pe

r

ge

en

ve

rsch

il in

aan

tal

infe

ctie

s, w

el s

ign

ific

ant

me

er

do

de

lijke

infe

ctie

s

bij

TP

N v

ers

us

SV

En

tera

le n

utr

itie

is e

en

ve

ilige

en

e

ffe

ctie

ve m

eth

od

e o

m a

llo-S

CT

p

atië

nte

n t

e v

oe

de

n. E

en

RC

T is

ech

ter

no

dig

om

dit

te

be

vest

ige

n.

Ta

be

l 3 (

verv

olg

): E

nte

rale

ve

rsu

s p

are

nte

rale

nu

trit

ie:

ee

n li

tera

tuu

rove

rzic

ht

(TP

N=

To

tal p

are

nte

ral n

utr

itio

n,

EN

= e

nte

ral n

utr

itio

n,

PN

= p

are

nte

ral n

utr

itio

n,

MA

C=

mid

arm

cir

cum

fere

nce

,

SV=

so

nd

evo

ed

ing,

BE

E:

ba

sal e

ne

rgy

exp

osu

re, S

CT

= s

tam

celt

ran

spla

nta

tie

, EFP

= e

nte

ral f

ee

din

g p

rogr

am

, G-I

= g

ast

ro-i

nte

stin

aa

l, )

.

Page 31: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

23

4.2.1.1 VOOR- EN NADELEN ENTERALE NUTRITIE

Enterale nutritie of sondevoeding is het toedienen van vloeibare voeding via een sonde,

gastrostomie of jejunostomie. Bij enterale nutritie gebeurt een normale vertering van de

voedingsstoffen in het gastro-intestinaal stelsel. De voedingsstoffen komen na absorptie in

de darm in het bloed terecht.

Mercadante (1998) bespreekt de gekende fysiologische voordelen van enterale voeding. In

afwezigheid van enterale voeding gebeuren er namelijk pathologische veranderingen in de

intestinale mucosa. Men ziet een reductie in hoogte van de villi, een daling in de activiteiten

van de brushborder enzymen en mucosale atrofie. Daarenboven is de darm een centraal

orgaan in het behoud van de immuniteit. Een passage van bacteriën of macromolecules door

de mucosale barrière kan uitgelokt worden door immuundeficiënties, door een verstoring

van de gastro-intestinale microflora resulterend in bacteriële overgroei en door een

verandering van de mucosale integriteit.

Langada et al. (2001), Papadopoulou et al. (1998), Ford et al. (1997) verwijzen naar studies

die het positieve effect van enterale voeding op de darmmucosa hebben aangetoond. Het

trofische effect op de darm bij het voortzetten van enterale voeding versnelt de genezing.

Het is ook bewezen dat enterale nutritie de barrièrefunctie van de darm ondersteunt en

daardoor het risico op bacteriële translocatie in de darm vermindert.

Er wordt ook een verbetering van de immuuncompetentie gezien bij gebruik van enterale

nutritie. Copeman (1994) ziet een verbetering van complement en lymfocytenfuncties.

Mercadante (1998) stelt dat nasogastrische tubes gemakkelijk te plaatsen zijn, wat een

voordeel is. Maar ze veranderen vaak het beeld van de patiënt. Het vraagt ook frequente

flushing (=spoeling) en bij een vertraagde maaglediging is er risico op aspiratie pneumonie.

Langdurige EN wordt, volgens Mercandante (1998) best via een gastrostomie of

jejunostomie gegeven omdat dit als voordeel heeft dat ze verstopt zit onder de kledij en dat

ze langdurig kan gebruikt worden.

De kostprijs is eveneens een evident voordeel van enterale nutritie. Alle publicaties zijn het

er over eens dat enterale nutritie goedkoper is dan parenterale nutritie. Seguy (2006) schat

dit verschil op 5€/d voor EN tegenover 35€/d voor PN.

Page 32: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

24

Naast de fysiologische voordelen, de lage kostprijs en het gebruiksgemak van SV worden er,

volgens sommige publicaties minder complicaties gezien bij EN versus TPN.

Significant minder infecties worden gezien. (langdana et al., 2001; Pietsch et al., 1998; Ford

et al., 1997; Copeman, 1994; Raynard et al., 2002). Seguy (2006) ziet een gelijk aantal

infecties, maar een lagere mortaliteit door infecties bij de groep die EN krijgt. Papadopoulou

et al.(1998) ziet minder en kortere koortsepisodes. Het gegeven dat er minder infecties en

koortsepisodes gezien worden kan een gevolg zijn van de fysiologische voordelen van

enterale voeding, zoals hierboven besproken. Daarnaast kan het ook verklaard worden door

het gebruik van TPN waarbij een grotere kans is op kathetergerelateerde infecties.

Andere kathetergerelateerde complicaties, zoals volume overload, hepatische dysfunctie en

hyperglycemie (Langdana et al., 2001; Pietsch et al., 1998; Copeman, 1994). Szegula et

al.(1987) zag ook minder katheter verwijderingen door kathetergerelateerde infecties.

De gevolgen van de complicaties van parenterale nutritie worden zo een voordeel van

enterale nutritie.

Langada et al. (2001) vinden het gemak om orale medicatie via de sonde te kunnen geven

een bijkomend voordeel van enterale nutritie.

Over de levenskwaliteit van de patiënten bestaat weinig evidentie. Seguy (2006) deed geen

evaluatie naar de tevredenheid van de patiënt en de ervaringen. Hij merkte echter wel op

dat de tolerantie van de sonde aanvaardbaar was en verbeterde naarmate de studie

vorderde. Dit werd verklaard door het feit dat er bij de verpleegkundigen gewenning optrad.

Sondevoeding bleek, voor het verzorgend personeel, te agressief omdat er risico is op

braken, bloedingen, perforatie, aspiratie of pijn door mucositis. Na een initiële periode van

twijfel en terughoudendheid waren alle stafleden echter akkoord en werd het

multidisciplinair programma wel een succes. De conclusie van Seguy(2006) is dat stafleden

ook moeten overtuigd worden en dat de tevredenheid van de patiënten hiermee gepaard

gaat.

Weisdorf et al.(2005) beschrijft kort de mogelijke complicaties van enterale nutritie. Deze

zijn aspiratie, verplaatsing van de sonde door braken, sinusitis, en verlies van elektrolyten

door diarree.

Page 33: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

25

Diarree is vaak geassocieerd met het gebruik van enterale voeding. Dit is een complicatie die

over het algemeen te wijten is aan de osmolariteit van de mix, maar ook frequent

veroorzaakt wordt door andere factoren (vb. gebruik van antibiotica). (Mercadante, 1998)

Omdat malnutritie geassocieerd is met atrofie van de intestinale mucosa, is diarree een

veelvoorkomende complicatie bij een eerste poging om de voeding op te starten. Diarree

kan geminimaliseerd worden door een verdunde formule traag op te starten. Daarna kan

men de concentratie en de flow verhogen. Bij ernstige cachectische patiënten kan het echter

zijn dat de diarree zo ernstig is dat het nodig is om eerst TPN te geven. (Lukens, 1984)

Seguy (2006) raadt aan om de tolerantie voor EN te verbeteren door de plaatsing van de

sonde uit te stellen tot het einde van de conditionering in de eerste week na SCT. Er wordt

eveneens aangeraden om de EN gradueel op te drijven om zo rekening te houden met een

mogelijke vertraagde maaglediging. Het plaatsen van een sonde gebeurt het beste voordat

mucositis optreedt, zelfs in gevallen van ernstige GVHD.

4.2.1.2 CONTRA-INDICATIES VOOR SONDEVOEDING

Mucositis, ernstig braken of diarree, ernstige gastro-intestinale complicaties (obstructies,

fistels, malabsorptie) en ernstige GVHD zijn voorbeelden van contra-indicaties voor het

starten met enterale nutritie. Deze contra-indicaties sluiten elkaar niet uit en komen vaak

neer op: ‘het niet verdragen van enterale nutritie’.

Copeman(1994) zegt dat het gebruik van enterale nutritie bij kinderen met mucositis niet

bestudeerd is. Het lijkt, volgens deze auteurs, onwaarschijnlijk dat patiënten met mucositis,

die vaak narcotische analgetica moeten krijgen voor de mucosale pijn, in staat zouden zijn

om de aanwezigheid van een nasogastrische tube voor het toedienen van de EN te

tolereren.

Een opmerkelijke studie is dan ook de studie van Langdana et al. (2001) die een intensief

enteraal voedingsprogramma opstartte. Het verschil met andere studies is dat orale

mucositis, braken, trombocytopenie, … geen contra-indicaties vormden voor enterale

voeding. In geval van mucositis werden langdurige morfine infusies gegeven, tot de

mucositis verdwenen was. Uitgebraakte sondes werden onmiddellijk teruggeplaatst en er

werden plaatjes gegeven bij het herplaatsen van de sonde ter preventie van epistaxis. Bij

braken werden langdurig anti-emetica gegeven. De EN werd gestart voor of in de eerste

Page 34: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

26

week na transplantatie en werd eerst enkel ’s nachts en bij verminderde orale inname ook

overdag gegeven. TPN werd enkel gestart bij zeer ernstige GVHD thv het gastro-intestinaal

stelsel of onaanvaardbaar ernstig en (in 3-4dagen) geen verbetering tonend braken en/of

diarree. Het programma werd goed onthaald door kinderen en ouders, maar hiervoor was

intensieve multidisciplinaire ondersteuning nodig.

De publicatie van Langdana et al.(2001) toont aan dat het geven van enterale voeding wel

degelijk mogelijk is, ook in geval van mucositis. Voorwaarden hiervoor zijn de intensieve en

soms agressieve aanpak van een sterk en eensgezind multidisciplinair team. Dit kan ook

gezien worden als een nadeel. De ziekte en de behandeling is immers al erg belastend op

zich. Het is dan ook de vraag of de energie die gestoken zou worden om enterale nutritie te

kunnen geven, de baten van enterale nutritie wel waard is.

In de meeste gevallen worden ernstige mucositis, ernstig braken, ernstige GVHD als contra-

indicaties beschouwd voor SV. De vraag is wanneer over ‘ernstig’ gesproken kan worden.

Volgens mij moeten behandelende artsen dit, situatie per situatie en dus patiënt per patiënt

kunnen inschatten. Er zijn namelijk nog geen gerandomiseerde gecontroleerde studies die

dit goed bestudeerd hebben. Het zou interessant zijn om in een gelijksoortige setting als

deze van Langdana et al. (2001) en Seguy (2006) een multi-center RCT te starten waarbij

TPN vergeleken wordt met een intensief enteraal voedingsprogramma en waarbij niet enkel

rekening gehouden wordt met de klinische harde en zachte eindpunten en de kosten, maar

ook met de levenskwaliteit en de belasting van het kind, de ouders en het multidisciplinair

team.

4.2.1.3 VOOR- EN NADELEN PARENTERALE NUTRITIE

Bij parenterale nutritie worden speciale gebalanceerde vloeibare mengsels van

voedingsstoffen (koolhydraten, lipiden, aminozuren, electrolieten, mineralen, vitaminen en

oligo-elementen) via intraveneuze (IV) katheters in het bloed gebracht. Een speciale IV

katheter wordt in een centrale vene ingebracht. Op deze manier wordt de normale

spijsvertering in de maag en de darm overgeslagen en worden voedingsstoffen rechtstreeks

in het bloed van de patiënt afgegeven.

Page 35: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

27

Weisdorf et al.(2005) beschrijft kort de mogelijke complicaties van parenterale nutritie. Deze

zijn katheter-gerelateerde complicaties, zoals infecties, een mechanische obstructie, een

lekkage of een loslating van de katheter. Daarnaast kunnen ook levertoxiciteit, hyperlipemie,

hyperglycemie, andere metabole veranderingen en overvulling complicaties zijn van TPN.

Pietsch J.B. et al. (1999) verwijst naar de publicatie van Alverdy J.C. et al.(1988) waarin de

omgekeerde effecten van TPN op de intestinale mucosa aangetoond zijn. De mucosale

veranderingen zijn geassocieerd met een grotere incidentie van enterische bacteriën die

door de mucosale wand gaan en in het bloed terecht komen (bacteriële translocatie).

Verschillende publicaties verwijzen naar de studie van Cameron IL. (1981) waarbij onderzoek

gedaan werd naar de invloed van TPN op ratten. Men vond een positieve invloed van de

exogene nutriënten van TPN op de tumorgroei en een verminderde overleving. De

mogelijkheid dat TPN de tumorgroei zou kunnen beïnvloeden wordt niet bevestigd door

Cozzaglio L. et al. (1994). Objectieve metingen van de tumorgroei en de tumor proteïne

synthese worden, aldus deze review, niet beïnvloed door TPN. Het significante verschil

tussen dierlijke en menselijke tumoren ligt hier mogelijk aan de basis.

Copeman (1994) publiceerde een review over de potentiële voordelen, risico's en kosten van

TPN gebruik. De voordelen van TPN-gebruik zijn het behoud van een goede voedingsstatus

(die geassocieerd is met betere prognose), het mogelijk herstel van katabole status (vooral

stikstofverlies) en het behoud van immuniteit voor infecties en promotie van mucosaal

herstel. Mogelijke risico’s zijn een toename van kathetergerelateerde infecties omdat TPN

via een centraal veneuze katheter gegeven wordt. Er blijkt een verschil te zijn tussen

patiënten die een centraal veneuze lijn hebben (alle patiënten) en patiënten die ook TPN

krijgen via deze centraal veneuze lijn. De mogelijke verklaring daarvoor is dat TPN de groei

van micro-organismen beter ondersteunt en dat sommige TPN componenten (lipiden) de

immuniteit kunnen beïnvloeden. Men blijft sceptisch over het profylactisch gebruik van

antibiotica vanwege de mogelijkheid tot het uitselecteren van resistente kiemen en omdat

de mortaliteit niet duidelijk daalt met dit beleid. Tot slot is er bezorgdheid om metabole

veranderingen te veroorzaken: hyperkaliemie (kan snel fataal zijn), hyperglycemie, hypo- of

hypercalciemie en ureum retentie. Dit kan vermeden worden door frequent electrolieten

Page 36: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

28

metingen te doen op het bloed en de samenstelling van de TPN oplossingen of indien nodig

de flowrate aan te passen. (Copeman, 1994)

Lukens(1984) en Copeman(1994) zien minder diarree. Het grootste voordeel van het

gebruik van TPN is echter dat er geen problemen zijn bij gastro-intestinale toxiciteit zoals

ernstige mucositis, GVHD, braken, obstructie of intolerantie voor TPN. TPN is effectief in het

behouden en het herstellen van een goede voedingstoestand.

4.2.1.4 INDELING IN HOMOGENE GROEPEN?

Raynard B. et al. (2002) publiceerden een review die 3 RCT vergeleek en samenbracht met

de mening van experten om tot standaarden, opties en aanbevelingen te komen. De

publicatie maakt, als enige, een onderscheid tussen patiënten die een myeloablatieve en

patiënten die een niet myeloablatieve behandeling gekregen hebben.

Volgens Muscaritoli et al.(2001) zouden de verdere studies die de invloed van nutritionele

ondersteuning op de outcome van SCT-patiënten bestuderen, de patiënten die auto-SCT of

allo-SCT ondergaan en de patiënten met solide tumoren of hematologische maligniteiten als

aparte groepen moeten beschouwen. Dit is, volgens Muscaritoli et al.(2001) gebaseerd op

het concept dat het immunologisch milieu van auto-SCT en allo-SCT en het effect van solide

tumoren en hematologische maligniteiten op het metabolisme van de patiënt substantieel

kan verschillen.

Er zijn echter te weinig publicaties die een opdeling gemaakt hebben van de patiënten in

verschillende groepen. Daarom wordt dit in deze literatuurstudie ook niet gedaan en worden

alle patiënten na SCT als 1 populatie beschouwd. Er wordt echter meegenomen dat, volgens

sommige publicaties, het nuttig zou zijn dat studies in de toekomst wel een onderscheid

maken tussen auto-SCT en allo-SCT patiënten, in de eerste plaats, en patiënten met of

zonder myéloablatieve behandeling in de tweede plaats. Verder onderzoek is hier nodig.

Page 37: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

29

4.2.1 PARENTERALE EN/OF ENTERALE NUTRITIE: CONCLUSIE

Na het bestuderen van de verschillende publicaties over enterale en parenterale nutritie en

het kritisch bekijken van deze publicaties, is het moeilijk om een duidelijke richtlijn voor het

gebruik van nutritionele ondersteuning bij kinderen na SCT op te stellen.

Van de 14 studies die opgenomen zijn in dit literatuuroverzicht zijn er 7 reviews, 2

retrospectief beschrijvende onderzoeken, 3 prospectief beschrijvende onderzoeken, 1 case

report en slechts 1 RCT. De reviews zijn gebaseerd op andere bestaande publicaties over dit

onderwerp, al dan niet gecombineerd met eigen ervaringen en meningen van experten. De

RCT van Szeluga et al.(1987) is een belangrijke studie omdat dit de enige RCT is die enterale

met parenterale voeding vergeleken heeft. Zoals eerder besproken concludeerde deze

studie dat TPN niet duidelijk superieur is aan een enteraal voedingsprogramma. De meeste

studies bevatten te weinig patiënten en bestuderen een heterogene groep patiënten. Een

indeling in verschillende groepen (auto-SCT, allo-SCT, solide tumoren, hematologische

maligniteiten, al dan niet met myeloablatie) zou een duidelijker beeld geven. De

verschillende ziekten en stadia hebben namelijk verschillende conditionerende regimes en

een verschillende prognose. Om dit te kunnen doen zijn er grote multi-center

gerandomiseerde gecontroleerde klinische studies nodig.

Er zijn weinig publicaties over het gecombineerd gebruik van EN+PPN.

Mulder POM et al. (1989) is een gerandomiseerde prospectieve klinische studie: n= 22

patiënten die auto-SCT ondergaan voor solide tumoren: 11 cases (TPN) en 11 controles

(PPN/EN). De studie bestudeert de twee samen zodat de voordelen van beide bekomen

worden: het mucosa-behoudend effect van de enterale voeding en de voedingssteun van

TPN. Beide waren effectief in het behoud van het lichaamsgewicht en de stikstofbalans. In

vergelijking met TPN toonde de controlegroep meer positieve hemoculturen (niet

significant) en significant minder dagen diarree. PPN/SV is volgens deze studie een

aanvaardbaar alternatief in de nutritionele ondersteuning voor kinderen na auto-SCT. Ook

hier zijn verdere RCT’s nodig.

Enterale nutritie is even adequaat in het behouden van de voedingsstatus als PN. Het is ook

veilig, fysiologischer, goedkoper en er zijn aanwijzingen dat er minder complicaties zijn.

Ondanks deze evidentie besluit Pietsch et al.(1998) dat het gevoel blijft dat de ernstige

Page 38: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

30

gastro-intestinale bijwerkingen bij deze patiënten het gebruik van orale of enterale voeding

uitsluiten. Wanneer patiënten neutropenisch of trombocytopenisch worden en mucositis

ontwikkelen, dan zal nog meer geaarzeld worden om sondes te plaatsen vanwege de zorgen

omtrent bloedingen, infecties en een verminderde levenskwaliteit.

Er kan besloten worden dat er in geval van malnutritie of ondervoeding voorkeur gegeven

wordt aan enterale voeding. Dit is de eerste keuze nutritionele ondersteuning voor kinderen

na SCT vanwege de voordelen op vlak van fysiologische respons, immuuncompetentie,

haalbaarheid, kosten en de aanwijzingen dat er minder complicaties zouden zijn in

vergelijking met TPN. Daarnaast blijken de klinische en metabole resultaten en enterale en

parenterale nutritie dezelfde. In geval van gastro-intestinale intolerantie door complicaties

of andere stoornissen, met andere woorden wanneer enterale nutritie onmogelijk is, dan

wordt er overgeschakeld op TPN om de patiënten na SCT nutritioneel te ondersteunen.

Het is belangrijk om altijd rekening te houden met de wensen en de noden van de patiënt

zelf. De dagelijkse monitoring van mineralen, vitaminen en spoorelementen is onontbeerlijk

bij de nutritionele ondersteuning van kinderen na SCT. Daarnaast moet ook de

voedingsstatus nauwkeurig opgevolgd worden, om zeker te zijn dat de doelen bereikt

worden.

4.3 FORMULE TPN: LIPIDEN/GLUCOSE

De rol van specifieke substraten bij enterale en/of parenterale voeding is onduidelijk. Vanuit

het idee dat specifieke nutriënten kunnen interfereren met de fysiologische en de

pathologische mechanismen, worden studies gestart.

Muscaritoli et al.(1998) startte een RCT om (n=60: 31 patiënten kregen een op glucose

gebaseerd TPN, 29 patiënten kregen een op lipiden gebaseerd TPN). De patiënten waren

geen kinderen en hadden allemaal een all-SCT ondergaan. Alle variabelen met betrekking op

beenmerg engraftment en infectieuze complicaties waren niet significant verschillend tussen

de glucose en de lipiden groep. De incidentie van hyperglycemie was wel significant lager in

de lipiden groep dan in de glucose groep. Vijf patiënten in de glucose groep en geen enkele

in de lipiden groep stierven aan acute-GVHD (= significant). De overleving op 18 maanden

was ook beter in de lipiden groep, maar dit was niet significant. De studie suggereert dat het

gebruik van op lipiden gebaseerde TPN na allo-SCT geassocieerd is met lagere incidenties

Page 39: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

31

aan acute GVHD en hyperglycemie, zonder andere parameters, zoals time to engraftment,

negatief te beïnvloeden.

Demirer S. et al.(2000) startte een RCT om de effectiviteit van medium chain triglycerides

(MCT) te vergelijken met long chain triglycerides (LCT). Van de 36 patiënten die aan de

studie deelnamen, kregen 18 patiënten MCT+LCT en 18 patiënten LCT in TPN oplossingen. Er

werd geen significant verschil gezien tussen de twee groepen betreffende de tijd tot

engraftment, de coagulatie parameters ( PT, aPTT, fibrinogeen), en post-transplant outcome.

Albumine, triglyceriden, cholesterol en glucose waarden waren, in beide groepen, voor een

na TPN niet significant verschillend. Het mediaan aantal dagen febriele neutropenie en de

dagen antibioticagebruik waren significant korter bij de LCT groep.

Raynard et al.(2002) bevelen aan dat 30% van de energie in de TPN formules moet geleverd

worden uit lipiden, onafhankelijk van de vorm van LCT of MCT. Verdere studies zijn nodig om

vb. de vermindering van GVHD door gebruik van meer lipiden te kunnen bevestigen.

Page 40: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

32

4.4 SUPPLEMENTEN

Gegevens over de rol van speciale nutriënten, zoals lipiden of glutamine, in de behandeling

van SCT, zijn tot op de dag van vandaag controversieel. De reden van deze controverse kan

zijn: de heterogeniteit van de patiënten en het design van de studies. (muscaritoli et al.)

4.4.1 GLUTAMINE

Glutamine is het meest voorkomende aminozuur van het lichaam en is onder andere de

voornaamste energiebron voor de mucosacellen van de gastro-intestinale tractus, de

pancreas, het immuunsysteem, en andere snelgroeiende cellen. Het is aangetoond dat

glutamine een essentiëel nutriënt is voor de ondersteuning en het behoud van de intestinale

groei en functie, maar ook voor de lymfocyten en de macrofagen. (Anderson et al., 1998)

Hoewel glutamine beschouwd wordt als een niet-essentieel aminozuur, zijn er veel studies

die aangetoond hebben dat glutamine een essentieel aminozuur is voor enterocyten bij

schade aan de darmmucosa, sepsis en andere katabole stress. Onder bepaalde

omstandigheden is de endogene synthese van glutamine onvoldoende om te voldoen aan de

noden en is exogene inname van het aminozuur nodig. (Aquino et al., 2005; Jebb et al.,

1995)

Omdat alle patiënten die een SCT ondergaan gastro-intestinale toxiciteit ondervinden van de

conditionerende regimes, werden studies opgezet waarbij orale glutamine gegeven werd

gedurende de conditionering en na transplantatie om de gastro-intestinale structuur en

functie te behouden. De morbiditeit (nausea, braken, abdominale pijn, ernstige diarree,

ileus) en de mortaliteit, secundair aan de gastro-intestinale toxiciteit zijn dan ook relatief

hoog. (Muscaritoli et al., 1997)

Mucositis zorgt voor meer infecties, bacteriële translocatie door de darmmucosa en sepsis.

Daarnaast is het ook een oorzaak van verminderde orale inname van nutriënten, een

verminderde absorptie en metabolisme en resulteert het in het opstarten van TPN. (Coghlin

Dickson et al., 2000) Een verbetering van de incidentie en van de ernst van mucositis zou een

belangrijke verbetering geven in de levenskwaliteit van de kinderen. Volgens Anderson et

al.(1998) is mucositis misschien een van de belangrijkste oorzaken voor een ernstige

vermindering van de levenskwaliteit van het kind. Niet enkel de pijn maar ook de

verminderde orale inname en bijgevolg malnutritie, zijn hierbij belangrijk.

Page 41: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

33

Door mucositis te verminderen zal ook de nood aan TPN verminderen omdat mucositis een

oorzaak is van verminderde orale inname en als contra-indicatie beschouwd wordt voor het

starten van enterale nutritie.

Gegevens uit dierenstudies suggereren dat glutamine supplementen de incidentie van

ernstige of cytotoxisch geïnduceerde mucositis kunnen verminderen, de groei van de

darmmucosa ondersteunt en de mortaliteit na chemotherapie verbetert. (Jebb et al., 1995;

Aquino et al., 2005; Lowe et al., 1990)

Glutamine is niet enkel een energiebron voor sneldelende intestinale cellen maar ook voor

tumorcellen. Daarom moet opgelet worden en moet de dosis en de veiligheid in het

achterhoofd worden houden. Geen enkele studie uit onderstaande tabel 7 stelden echter

negatieve effecten of toxiciteit vast.

Lowe et al.(1990) bestudeerden de veiligheid van het gebruik van TPN met glutamine

(geteste dosis: 20g/d en 40g/d) bij mensen en concludeerde dat deze oplossingen goed

getolereerd werden en veilig zijn om verder te gebruiken en te bestuderen.

Van der Hulst en Van Kreel (1993) startten een RCT bij 20 patiënten die parenterale nutritie

nodig hadden en gaven de cases TPN+glutamine en de controles enkel TPN. De groep met

glutamine had een gelijke permeabiliteit en villushoogte na twee weken TPN, terwijl bij de

controlegroep een gestegen permeabiliteit en een gedaalde villushoogte waar te nemen

was. Het toevoegen van glutamine bij parenterale voeding voorkomt dus een verslechtering

van de permeabiliteit en beschermt de darmmucosa.

Onderstaande tabel 7 geeft een overzicht weer van de resultaten van de verschillende

publicaties die de haalbaarheid en de klinische effecten van het gebruik van orale en

parenterale glutamine supplementen bij SCT patiënten bestudeerden.

Page 42: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

34

Stu

die

typ

e +

po

pu

lati

e gl

uta

min

e (

=GLN

) R

esu

late

n: s

ign

ific

ant

Re

sula

ten

: nie

t-si

gnif

ican

t C

on

clu

sie

1

Mu

scar

ito

li e

t

al.(

Ital

ië,1

99

6)

RC

T (

n=

33

: 1

1 k

rege

n

GLN

su

pp

lem

en

t e

n 2

2

nie

t)

ora

le G

LN:

3X

6g

dd

, va

n d

ag -

3 v

oo

r st

art

che

mo

the

rap

ie t

ot

he

rste

l ne

utr

ofi

ele

n

of

star

t T

PN

sign

ific

ant

kort

ere

du

ur

en

min

de

r e

rnst

ige

dia

rre

e, m

ind

er

syst

em

isch

e a

nti

fun

gal

be

han

de

ling.

Ge

en

sig

nif

ican

t ve

rsch

il in

inci

de

nti

e v

an

abd

om

inal

e p

ijn e

n o

pze

ttin

g, d

iarr

ee

, mild

e

dia

rre

e, i

leu

s, k

oo

rts

ged

ure

nd

e n

eu

tro

pe

nie

, an

tib

ioti

ca g

eb

ruik

, ho

spit

alis

atie

du

ur.

GLN

bij

acu

te le

uke

mie

pat

iën

ten

vo

or,

ge

du

ren

de

en

na

che

mo

the

rap

ie is

haa

lbaa

r e

n m

oge

lijks

ge

asso

cie

erd

me

t e

en

be

tere

to

lera

nti

e v

oo

r d

e b

eh

and

elin

g. D

e k

linis

che

eff

ect

ivit

eit

va

n d

it r

ela

tie

f go

ed

koo

p s

ub

stra

at m

oe

t b

eve

stig

d w

ord

en

me

t e

en

gro

te d

ub

be

l-b

lind

e p

lace

bo

-ge

con

tro

lee

rde

RC

T.

2

An

de

rso

n

et

al.(

USA

,

19

98

)

RC

T c

ase

s kr

ege

n G

LN e

n

con

tro

les

pla

ceb

o.

(op

de

ling

in 3

gro

ep

en

vo

lge

ns

soo

rt S

CT

: au

to-

SCT,

allo

-SC

T(m

atch

ed

si

blin

g), a

llo-

SCT

(un

rela

ted

do

no

r))

ora

le G

LN:4

X

1g/

m²d

d in

2cc

/m²

pe

r d

osi

s. S

tart

bij

con

dit

ion

eri

ng

en

sto

p o

p d

ag 2

8.

min

de

r m

on

dp

ijn e

n m

ind

er

last

bij

he

t e

ten

bij

auto

-SC

T. (

allo

-SC

T

he

bb

en

lan

ger

sto

mat

itis

en

e

rnst

ige

re m

uco

siti

s). S

ign

ific

ant

vers

chil

in o

pia

at

geb

ruik

(vo

or

pijn

lijke

sto

mat

itis

) b

ij au

to-S

CT

. B

eid

e n

iet

sign

ific

ant

bij

allo

-SC

T.

allo

-SC

T e

n a

uto

-SC

T:

Ge

en

sig

nif

ican

te

vers

chill

en

in T

PN

ge

bru

ik, h

oe

vee

lhe

id h

erv

al,

pro

gre

ssie

van

de

mal

ign

ite

it, p

are

nte

rale

an

tib

ioti

ca g

eb

ruik

, acu

te o

f ch

ron

isch

e G

VH

D,

dag

en

van

ho

spit

alis

ati

e.

Ora

le g

luta

min

e is

ee

n e

en

vou

dig

e, v

eili

ge e

n e

ffe

ctie

ve m

anie

r o

m d

e e

rnst

van

oro

ph

ary

nge

ale

mu

cosi

tits

bij

auto

-SC

T

pat

iën

ten

te

do

en

da

len

.

3

Jeb

b e

t al

. (U

K, 1

99

5)

Pilo

ots

tud

ie, p

er

gelij

ke

par

en

ge

ran

do

mis

ee

rd:

1 p

lace

bo

, 1 c

on

tro

le.

(n=

24

,alle

maa

l au

to-S

CT

,

12

cas

es

kre

gen

GLN

, 12

co

ntr

ole

s p

lace

bo

)

ora

le G

LN 1

6g

dd

va

n d

e d

ag v

an

tran

spla

nta

tie

to

t o

nts

lag

uit

zie

ken

hu

is

gee

n

Ge

en

sig

nif

ican

t ve

rsch

il in

inci

de

nti

e v

an o

rale

m

uco

siti

s (z

ow

el b

eo

ord

elin

g d

oo

r d

e p

atie

nt

zelf

als

do

or

ee

n o

naf

han

kelij

ke o

nd

erz

oe

ker)

, ge

en

ve

rsch

il in

aan

tal d

age

n d

iarr

ee

,

he

mat

olo

gisc

he

waa

rde

n (

Hb

, WB

C, p

laat

jes)

, n

oo

d v

oo

r T

PN

, of

ho

spit

alis

atie

du

ur.

De

ze s

tud

ie s

ugg

ere

ert

dat

in e

en

kle

ine

gro

ep

pat

iën

ten

de

ze

do

sis

van

ora

le s

up

ple

me

nte

n v

an G

LN d

e k

linie

k va

n a

uto

-SC

T

nie

t ve

rbe

terd

op

vla

k va

n e

rnst

van

mu

cosi

tis,

dia

rre

e,

he

mat

olo

gisc

he

waa

rde

n, h

osp

ital

isa

tie

du

ur,

TP

N n

oo

d.

4

Aq

uin

o e

t al

.(U

SA,

20

05

)

RC

T:

(n=

12

0;

case

s kr

ege

n g

luta

min

e,

con

tro

les

glyc

ine

)

IV G

LN:

2X

2

g/m

²/d

osi

s (m

ax

do

sis

4g)

dd

Ee

n t

ren

d in

re

du

ctie

van

ge

mid

de

lde

mu

cosi

tis

sco

re(P

=0

,07

). S

ign

ific

ant

vers

chil

in

dag

en

nar

coti

ca g

eb

ruik

en

in

dag

en

TP

N g

eb

ruik

Ge

en

sig

nif

ican

t ve

rsch

il in

ern

stig

e m

uco

siti

s sc

ore

, in

bac

teri

em

ie-e

pis

od

es

en

in t

oxi

cite

it

van

de

glu

tam

ine

tu

sse

n d

e 2

gro

ep

en

.

De

stu

die

co

ncl

ud

ee

rt d

at

glu

tam

ine

ve

ilig

is e

n v

oo

rde

lig is

in

he

t ve

rmin

de

ren

van

de

ern

st v

an d

e m

uco

siti

s. D

it w

ord

t aa

nge

du

id d

oo

r e

en

sig

nif

ican

te r

ed

uct

ie in

he

t ge

bru

ik v

an

mo

rfin

e e

n in

TP

N, a

ls o

bje

ctie

ve in

dic

ato

ren

hie

rvan

.

5

Co

ghlin

D

icks

on

et

al. (

USA

, 2

00

0)

RC

T:

(n=

58

; ca

ses

kre

gen

o

rale

glu

tam

ine

,

con

tro

les

pla

ceb

o)

ora

le G

LN 3

0g

dd

. St

art

bij

con

dit

ion

ing

en

sto

p

bij

on

tsla

g o

f te

n

laat

ste

op

dag

28

.

gee

n

Ge

en

sig

nif

ican

t ve

rsch

il tu

sse

n v

oe

din

gsst

atu

s,

en

alg

em

en

e o

utc

om

e (

dag

en

TP

N, a

anta

l dag

en

ee

r in

nam

e P

O v

erb

ete

rde

, ho

spit

alis

atie

du

ur,

aa

nta

l dag

en

en

ho

ogs

te g

raad

van

mu

cosi

tis,

h

oe

vee

lhe

id e

n a

anta

l dag

en

dia

rre

e)

De

ze s

tud

ie o

nd

ers

teu

nt

de

hyp

oth

ese

dat

ora

le g

luta

min

e

sup

ple

me

nte

n e

en

vo

ord

ee

l ku

nn

en

bie

de

n n

iet.

Er

is g

ee

n

evi

de

nti

e v

oo

r ge

von

de

n.

6

Sch

loe

rb

and

Am

are

(U

SA, 1

99

3)

RC

T;

(n=

29

; ca

ses

kre

gen

TP

N/G

LN, c

on

tro

les

TP

N)

TP

N/G

LN

Sign

ific

ant

kort

ere

ho

spit

alis

atie

du

ur,

Ge

en

sig

nif

ican

t ve

rsch

il in

po

siti

eve

bac

teri

ele

cult

ure

n, k

linis

che

infe

ctie

s e

n m

ort

alit

eit

. Ge

en

ve

rsch

ille

n w

ann

ee

r o

pd

elin

g in

so

lide

tu

mo

ren

ve

rsu

s h

em

ato

logi

sch

e m

alig

nit

eit

en

.

De

op

nam

e v

an p

atië

nte

n m

et

solid

e t

um

ore

n in

de

stu

die

en

de

ho

gere

mo

rtal

ite

it o

nd

er

de

pat

iën

ten

he

bb

en

waa

rsch

ijnlij

k d

e

goe

de

re

sult

ate

n v

an T

PN

/GLN

, die

an

de

re s

tud

ies

gevo

nd

en

h

eb

be

n, g

em

aske

erd

.

7

Sch

loe

rb e

n

Skin

kne

(USA

, 19

99

)

RC

T;

(n=

66

; 3

5 c

ase

s kr

ege

n o

rale

GLN

, 31

con

tro

les

kre

gen

gl

ycin

e)

(bij

no

od

aan

TP

N:

resp

ect

ieve

lijk

TP

N/G

LN e

n s

tan

daa

rd

TP

N.

ora

le G

LN 3

X1

0g

dd

in

10

0m

l. In

die

n

no

dig

o

vers

chak

elin

g n

aar

IV T

PN

/GLN

gee

n. (

mo

gelij

ke r

ed

uct

ie v

an

aan

tal d

age

n T

PN

en

ee

n s

ugg

est

ie

voo

r e

en

ve

rbe

terd

e la

nge

te

rmijn

o

verl

evi

ng

bij

pat

iën

ten

me

t

he

mat

olo

gisc

he

mal

ign

ite

ite

n.)

Ge

en

sig

nif

ican

t ve

rsch

il in

ho

spit

alis

atie

du

ur,

in

aan

tal d

age

n T

PN

, ne

utr

ofi

ele

n h

ers

tel,

inci

dn

tie

van

po

siti

eve

he

mo

cult

ure

n, s

ep

sis,

mu

cosi

tis

en

d

iarr

ee

.

Ora

le o

f p

are

nte

rale

glu

tam

ine

su

pp

lem

en

ten

he

bb

en

be

pe

rkte

vo

ord

ele

n b

ij p

atië

nte

n d

ie a

uto

-SC

T o

f al

lo-S

CT

on

de

rgaa

n v

oo

r

he

mat

olo

gisc

he

mal

ign

ite

ite

n o

f vo

or

solid

e t

um

ore

n. V

erd

ere

st

ud

ies

no

dig

vo

or

de

lan

ge t

erm

ijn e

ffe

cte

n v

an G

LN.

8

Zie

gle

r e

t al

. (U

SA,

19

92

)

RC

T (

n=

45

; 2

4 c

ase

s kr

ege

n T

PN

/GLN

, 21

con

tro

les

kre

gen

TP

N)

TP

N/G

LN

Sign

ific

ant

verb

ete

rde

st

ikst

ofb

alan

s, m

ind

er

infe

ctie

s e

n

min

de

r m

icro

bie

le c

olo

nis

atie

en

ve

rko

rte

ho

spit

alis

ati

ed

uu

r.

Ge

en

ve

rsch

il in

in

cid

en

tie

van

ko

ort

s,

anti

bio

tica

geb

ruik

, tijd

to

t n

eu

tro

fie

len

he

rste

l.

Pat

iën

ten

die

TP

N/G

LN k

rege

n h

eb

be

n v

oo

rde

len

te

n o

pzi

chte

va

n p

atië

nte

n d

ie e

nke

l TP

N k

rege

n. H

et

sup

ple

me

nta

ir g

eve

n

van

GLN

is v

eili

g e

n h

ee

ft v

oo

rde

len

.

Tab

el 4

: Lit

era

tuu

rove

rzic

ht

Glu

tam

ine

su

pp

lem

en

t

Page 43: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

35

Zeven van de 8 publicaties zijn gerandomiseerde placebo-gecontroleerde dubbel blind

studies. Drie studies bestudeerden orale supplementen, 3 bestudeerden parenterale

toevoeging van glutamine bij TPN en 1 studie bestudeerde orale supplementen, maar bij

nood aan TPN werd dit omgezet in parenterale glutamine. Eén andere studie is een

pilootstudie van Jebb et al.(1995) die de haalbaarheid nagaat van orale

glutaminesupplementen.

Twee publicaties (3 en 5 in tabel 7) over orale glutaminesupplementen hebben geen

significante voordelen gevonden voor het gebruik hiervan. De publicatie van Muscatitoli et

al.(1996) vindt een niet-significante positieve trend in het voordeel van gebruik van

glutamine. De studie van Anderson et al.(1998) is de enige studie die minder mondpijn ziet

door mucositis en minder opiaatgebruik, maar dit enkel bij auto-SCT patiënten. Allo-SCT

hebben, volgens Anderson et al.(1998), meer ernstige en langer oropharyngeale mucositis

dan auto-SCT. In deze studie was men niet in staat om allo-SCT mucositis te herstellen. Het

gebruik van methotrexaat was het grootste verschil tussen de twee groepen.

Schloerb en Skinkne(1999) die orale en parenterale glutaminesupplementen in 1 studie

onderzochten vonden geen duidelijk voordeel voor het gebruik van glutamine.

Schloerb en Amare(1993) hebben geen significant voordeel gevonden voor het gebruik van

parenterale glutaminesupplementen. De twee andere publicaties over parenterale

glutaminesupplementen vonden echter wel voordelen (4 en 8 in tabel 7). De grootste studie

van Aquino et al.(2005) vond een reductie in narcotica en TPN gebruik gerelateerd aan

minder ernstige mucositis. Dit gunstige resultaat wordt niet bevestigd door andere

publicaties. Ook niet door Ziegler et al.(1992) die minder infecties, minder microbiële

kolonisatie en een verkorte hospitalisatieduur ziet, maar mucositis, TPN gebruik en narcotica

gebruik niet bestudeerde. Verdere studies zijn hier nodig om het resultaat van Aquino et

al.(2005) te bevestigen.

Naast het harde eindpunt (mortaliteit), zijn volgende zachte eindpunten interessant om te

bestuderen: duur en ernst van diarree en mucositis, narcotica gebruik, antibioticagebruik,

TPN gebruik, acute en chronische GVHD, aantal infecties en positieve hemoculturen, koorts,

hospitalisatieduur en een subjectieve beoordeling door patiënt van mucositis, mondpijn en

last bij het eten.

Page 44: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

36

Het gebruik van orale en parenterale glutaminesupplementen wordt vanuit dit

literatuuronderzoek niet ondersteund. Hoewel er geen toxische effecten werden

waargenomen en in sommige gevallen mogelijks een voordeel wordt gesuggereerd, kan uit

deze resultaten niet geconcludeerd worden dat orale of parenterale glutamine

supplementen klinisch effectief zijn.

4.4.2 GROEIHORMOON

Copeman(1994) suggereert dat er veelbelovende resultaten zijn over de toevoeging van

groeihormoon aan TPN. Volgens deze review heeft een studie aangetoond dat de toevoeging

van het dure groeihormoon ervoor zorgt dat er op lange termijn kosten gespaard worden

omdat dezelfde klinische effecten kunnen bekomen worden bij een kortere duur van TPN.

Copeman(1994) blijft onzeker over het gebruik van groeihormoon omdat de toevoeging van

groeihormonen de groei van de tumor zou kunnen beïnvloeden.

Er zijn geen publicaties gevonden die het supplement groeihormoon aan TPN of EN

bestudeerden. Wel zijn er, volgens Arfons and Lazarus (2005) veelbelovende pulicaties over

het gebruik van Palifermin en van een glucagon-like peptide 2 analoog (=GLP-2=ALX-0600).

Palifermin is een recombinante humane keratinocyte groeifactor, die de incidentie, de duur

en de ernst van orale mucositis in auto-SCT patiënten zou doen dalen. GLP-2 heeft voorlopig

enkel de waarde aangetoond in verschillende dierenmodellen, betreffende de gestegen

groei en de daling van de afbraak van de darmmucosa en de daling van de musocale

permeabiliteit bij verschillende pathologische intestinale processen. Verdere multi-center,

RCT’s zijn nodig, aldus Arfons and Lazarus(2005).

Page 45: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

37

4.5 PREVENTIE

In dit werk werd er telkens vanuit gegaan dat nutritionele ondersteuning pas nodig is bij

kinderen waarbij malnutritie vastgesteld is. Is het niet nuttig om de patiënten reeds te

ondersteunen alvorens er sprake is van malnutritie? Kan hiermee malnutritie en de hieruit

volgende complicaties en slechtere outcome voorkomen worden?

Weisdorf et al. (1987) was de eerste die bewijs leverde dat profylactische standaard TPN een

significant betere outcome had. De studie vergeleek 71 cases die profylactische TPN kregen

met 66 controlepatiënten die geen voedingsondersteuning kregen (40 daarvan hadden later

nood aan TPN (=61%) wegens slechte voedingsstatus). Zowel auto-BMT als allo-BMT

patiënten werden opgenomen in deze studie. Patiënten mochten ook orale voeding

innemen tijdens TPN. De overleving, tijd tot herval, de ziektevrije overleving bij patiënten die

TPN kregen was significant beter dan bij patiënten die geen enkele voedingssteun kregen.

Tijd tot engraftment, hospitalisatieduur, incidentie van bacteriemie en GVHD waren niet

significant.

Muscaritoli et al.(2002) beschrijft de timing van voedingsinterventie als een van de minst

goed gedefinieerde aspecten bij patiënten na SCT. Omdat TPN vaak beschouwd wordt als

een dure procedure, die een significante invloed heeft op orale voedingsinname, wordt

enkel gestart wanneer dit noodzakelijk is.

Page 46: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

38

5 SAMENVATTING

Figuur 2: Overzicht literatuuronderzoek. (SCT= stamceltransplantatie; PBCT= perifeer bloed progenitor cel transplantatie; BMI= Body

Mass Index; aBMI= adjusted BMI; %IBW= % ideal body weight; TSF= Triceps skinfold; MAC= mid arm circumference; MAMC= Mid arm

muscle circumference; EN= enterale nutritie; TPN= totale parenterale nutritie; PPN= partiële parenterale nutritie; GVHD= Graft versus

host disease)

Page 47: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

39

6 DISCUSSIE

Nutritionele ondersteuning voor kinderen na SCT is een domein waar, tot op heden, geen

duidelijke richtlijnen over bestaan. Het doel van dit literatuuronderzoek is een overzicht te

bieden van de verschillende publicaties over dit onderwerp om zo tot een praktijkrichtlijn te

komen. De gevonden resultaten zijn niet eenduidig en soms zelfs tegenstrijdig, wat

resulteert in nog meer vraagtekens.

Er kan uit dit literatuuronderzoek geconcludeerd worden dat nutritionele ondersteuning niet

enkel van belang is voor het behoud van de voedingsstatus van het kind maar ook een goede

invloed heeft op het verdragen van de therapie en de respons op de therapie, de

immuniteit, het infectierisico, en mogelijk op de morbiditeit en de mortaliteit.

Malnutritie van kinderen na SCT komt vaak voor, maar een exacte prevalentie is niet gekend.

Sala et al.(2004) stelt dat de prevalentie van malnutritie varieert van minder dan 10% bij

patiënten met een acute lymfoblastische leukemie tot 50% bij kinderen met een

geavanceerd neuroblastoom. Exacte cijfers van de prevalentie van ondervoeding werden

echter niet gevonden. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat het begrip “malnutritie”

niet eenduidig geformuleerd wordt en dat er in de meeste gevallen geen homogene groepen

patiënten worden bestudeerd.

Een eerste optie voor verder onderzoek is het opdelen van de patiëntenpopulatie in meer

homogene groepen. De oorzaak van malnutritie is multifactorieel. Niet enkel de

verschillende ziekten (solide tumoren, hematologische maligniteiten, stadium van de

ziekte,…) maar ook de verschillende conditionerende regimes en de soorten

stamceltransplantaties kunnen een andere invloed hebben op de prevalentie, de ernst en

dus in de toekomst misschien ook op de aanpak van malnutritie. Elke indicatie en

behandeling gaat immers samen met andere prognoses, complicaties en bijwerkingen.

Volgens Muscaritoli et al. (2001) is dit gebaseerd op het concept dat het immunologisch

milieu van auto-SCT en allo-SCT en het effect van solide tumoren en hematologische

maligniteiten op het metabolisme van de patiënt substantieel kunnen verschillen. Er zijn dus

aanwijzingen dat de prevalentie van malnutritie verschilt tussen de verschillende indicaties

voor SCT. Het lijkt inderdaad logisch dat patiënten met een acuut ziektebeeld en een snelle

diagnose en behandeling, minder vaak ondervoed zullen zijn op het moment van diagnose

Page 48: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

40

dan patiënten met een sluimerend verloop van de ziekte waarbij de tijd tot diagnose en tot

het starten van de therapie veel langer duurt. De vraag blijft of een verschil in prevalentie

van malnutritie ook een verschil in aanpak rechtvaardigt. Hiervoor is verder onderzoek

nodig.

In de praktijk is hét criterium om nutritionele ondersteuning te starten nog steeds: de

aanwezigheid van malnutritie ongeacht de soort transplantatie, de ziekte of de soort

conditionering. In dit literatuuronderzoek werden alle kinderen na SCT als 1 populatie

beschouwd omdat er te weinig publicaties zijn die de onderverdeling in meer homogene

groepen gemaakt hebben.

Als optie voor verder onderzoek wordt dus voorgesteld om de prevalentie van malnutritie en

de outcome van de verschillende opties voor nutritionele ondersteuning na SCT in meer

homogene groepen te bestuderen. Het vinden van verschillen tussen de groepen zou

kunnen leiden tot verschillende aanbevelingen voor de nutritionele ondersteuning van

kinderen na SCT naargelang de ziekte, de conditionering en de transplantatie. Om dit verder

te onderzoeken zijn grote multi-center RCT’s nodig.

Malnutritie is de indicatie voor het opstarten van nutritionele ondersteuning bij kinderen na

SCT. Vanuit de beoordeling van de voedingstoestand moet tot een definitie van ‘malnutritie’

gekomen worden. Daar zit echter al een groot probleem omdat het begrip “malnutritie” niet

eenduidig geformuleerd wordt in de publicaties.

Meerdere publicaties gebruiken biochemische parameters om malnutritie te definiëren,

hoewel aangetoond is dat deze parameters hiervoor niet geschikt zijn, omdat deze door heel

wat andere factoren dan de voedingstoestand worden beïnvloed. Van bij het begin wordt

daar dus op een verkeerde manier onderscheid gemaakt tussen kinderen met en zonder

malnutritie en dus kinderen die wel of geen nood hebben aan nutritionele ondersteuning.

Het is aan te raden om, in de praktijk de voedingsstatus te bepalen aan de hand van

antropometrische parameters zoals gewicht, lengte, BMI, huidplooimeting en armomtrek.

Belangrijker dan eenmalige bepalingen, is de evolutie in de tijd van deze parameters. De

cutt-of waarden zijn samengevat in bovenstaande figuur 2.

Om een globaal beeld van de voedingstoestand te krijgen, wordt aangeraden om naast de

parameters die een idee geven over de spiermassa en het vetreserve van de patiënt, ook

parameters te gebruiken die een globale maat zijn, zoals lengte, gewicht en BMI. Er wordt

dus gebruik gemaakt van een combinatie van gegevens over de nutriënt inname, lengte,

Page 49: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

41

gewicht, gewicht/lengte, BMI, IBW, TSF, MAC en MAMC om de voedingsstatus van de

patiënt te beoordelen. Wanneer bvb. enkel de lengte van de patiënt kleiner is dan de 5de

percentiel en alle andere parameters normaal zijn, dan zal minder snel besloten worden dat

een patiënt ondervoed is. Een combinatie van de verschillende parameters en de individuele

noden van de patiënt samen met een goede opvolging van de evolutie hiervan zorgen voor

een goede inschatting van de voedingsstatus van de patiënt.

In geval van malnutritie moet een keuze gemaakt worden over de manier waarop de patiënt

nutritioneel ondersteund dient te worden. Papadopoulou (1998) stelt dat een aantal studies

aangetoond hebben dat een conventioneel dieet met supplementen niet volstaat om

gewichtsverlies bij deze kinderen te voorkomen of te herstellen. Het geven van gepast

voedingsadvies is wel iets wat standaard moet gebeuren, maar indien dit echter niet

voldoende is en er dus malnutritie ontstaat, dan moet er verder vanuit gegaan worden dat

er moet gekozen worden tussen SV en TPN om de patiënt nutritioneel te ondersteunen. De

vraag is welke methode het meest effectief is en welke methode de beste outcome heeft.

Van de 14 publicaties die enterale en parenterale voeding hebben vergeleken en die

opgenomen zijn in dit literatuuroverzicht zijn er 7 reviews, 2 retrospectief beschrijvende

onderzoeken, 3 prospectief beschrijvende onderzoeken, 1 case report en slechts 1 RCT. De

reviews zijn gebaseerd op andere bestaande publicaties over dit onderwerp, al dan niet

gecombineerd met eigen ervaringen en meningen van experten. De RCT van Szeluga et

al.(1987) is een belangrijke studie omdat dit de enige RCT is die enterale met parenterale

voeding vergeleken heeft. Zoals eerder besproken concludeerde deze studie dat TPN niet

duidelijk superieur is aan een enteraal voedingsprogramma. Eén retrospectieve en 3

prospectieve studies startten standaard EN, en schakelden over op TPN in geval van gastro-

intestinale intolerantie.

Gezien er slechts 1 RCT opgenomen is in dit literatuuronderzoek werden de aanbevelingen

van de pro- en retrospectieve studies samengebracht met de reviews. Geen enkele

publicatie vermeldt ernstige complicaties en onveilig gebruik van EN bij kinderen na SCT. EN

wordt dan ook beschouwd als een veilig alternatief voor TPN, dat bovendien even effectief is

gebleken in het behouden van de voedingsstatus. Er kan, op basis van deze literatuurstudie

besloten worden dat er in geval van malnutritie de voorkeur gegeven wordt aan enterale

voeding. Dit is de eerste keuze nutritionele ondersteuning voor kinderen na SCT vanwege de

voordelen op vlak van fysiologische respons, immuuncompetentie, haalbaarheid, kosten en

Page 50: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

42

de aanwijzingen dat er minder complicaties zouden zijn in vergelijking met TPN. Daarnaast

blijken de klinische en metabole resultaten van enterale en parenterale nutritie dezelfde. In

geval van gastro-intestinale intolerantie door complicaties of andere stoornissen, met

andere woorden wanneer enterale nutritie onmogelijk is, dan wordt er overgeschakeld op

TPN om de patiënten na SCT nutritioneel te ondersteunen.

Wanneer gastro-intestinale intolerantie als contra-indicatie gebruikt wordt voor het starten

van SV, dan gebeurt de opsplitsing in groepen echter op klinische basis en niet blind.

Patiënten met mucositis zullen een hoger risico hebben op complicaties dan patiënten

zonder mucositis waardoor er van bij het begin al een groot verschil is tussen de twee te

vergelijken groepen. Er moet dus opgelet worden met de conclusies die gemaakt worden bij

het vinden van significante verschillen tussen de TPN groep en de SV groep, in dergelijke

studies. Om dit probleem te voorkomen zouden er studies moeten gedaan worden die op

voorhand de patiënten blind, en niet op klinische basis, onderverdelen in twee groepen.

Moeten we eigenlijk overschakelen op TPN in geval van gastro-intestinale intolerantie? Het

is voer voor verder onderzoek. Langdana et al. (2001) en Seguy (2006) startten een

doorgedreven enteraal voedingsprogramma bestaande uit EN, ook in geval van mucositis,

braken en diarree. Deze retrospectieve beschrijvende onderzoeken leren ons dat dit

haalbaar is. Vooraleer deze aanpak aan te bevelen zijn echter grote multi-center RCT’s aan te

raden die TPN vergelijken met een intensief enteraal voedingsprogramma waarbij niet enkel

rekening gehouden wordt met de hierboven beschreven klinische harde en zachte

eindpunten en de kosten, maar ook met de levenskwaliteit en de belasting van het kind, de

ouders en het multidisciplinair team. Er is slechts 1 publicatie over het gecombineerd

gebruik van EN+PPN versus TPN. Een goede RCT die TPN vergelijkt met PPN/EN is aan te

raden vooraleer uitspraken kunnen gedaan worden hieromtrent.

Supplementen blijken niet aan te raden in deze literatuurstudie omdat ze geen duidelijke

invloed hebben op de outcome of onvoldoende bestudeerd zijn. Glutamine is het enige

supplement waar voldoende publicaties over bestaan om een duidelijke aanbeveling te

kunnen doen omtrent het gebruik van glutamine. Het gebruik van glutamine is haalbaar en

veilig gebleken. Het probleem is hier echter dat er controverse bestaat over het nut van

glutamine. Parameters die significant zijn in de ene studie zijn dat niet in de andere studie en

omgekeerd. Drie van de 8 studies tonen zelfs geen enkel voordeel. De grootste studie van

Page 51: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

43

Aquino et al.(2005) vond bvb. een reductie in narcotica en TPN gebruik gerelateerd aan

minder ernstige mucositis. Dit gunstige resultaat wordt niet bevestigd door andere

publicaties. Om het resultaat van Aquino et al.(2005) te kunnen bevestigen is een grote

dubbel-blind placebo-gecontroleerde RCT nodig. Deze studies zouden kinderen na SCT,

eventueel opgedeeld in meer homogene groepen, blind moeten onderverdelen in cases (=

met GLN) en controles (= zonder GLN). Een evaluatie kan gebeuren aan de hand van

bovenstaande voorgestelde harde en zachte eindpunten.

Het gebruik van groeihormonen, palifermine en keratinocyte groeifactor is nog onvoldoende

bestudeerd, waardoor gebruik niet aangeraden wordt omdat het niet evidence based is.

Nutritionele ondersteuning als profylaxe is nog te weinig bestudeerd. Alle publicaties,

uitgezonderd de studie van Weisdorf et al.(1987) starten nutritionele ondersteuning in geval

van malnutritie. De studie van Weisdorf et al.(1987) is echter een zeer belangrijke studie

omdat dit een goed opgezette RCT is die 71 patiënten die profylactische TPN kregen,

vergelijkt met 66 controlepatiënten die geen voedingsondersteuning kregen. Van de

controlegroep hadden 40 van de 66 (61%) patiënten later nood aan TPN wegens een slechte

voedingsstatus. De outcome van de eerste groep was duidelijk beter. Toch werd verder geen

onderzoek verricht over het tijdstip voor het opstarten van nutritionele ondersteuning.

Muscaritoli et al.(2002) bevestigen dit en zeggen dat TPN enkel gestart wordt in geval van

malnutritie omdat TPN een dure procedure is, die een significante negatieve invloed heeft

op de orale voedingsinname. Nieuwe RCT’s die de outcome vergelijken tussen 2 groepen

patiënten (patiënten die profylactisch standaard nutritionele ondersteuning krijgen versus

patiënten die nutritionele ondersteuning krijgen in geval van malnutritie) worden

aangeraden. Belangrijke vragen waarop de literatuur nog geen antwoord heeft zijn de

volgende: Is profylactische standaard nutritionele ondersteuning van kinderen na SCT

haalbaar? Is het kosteneffectief? Gaat het gepaard met een betere outcome dan de

patiënten die enkel nutritioneel ondersteund worden in geval er malnutritie vastgesteld

wordt? Indien dit gecombineerd wordt met de optie om homogene groepen patiënten te

bestuderen in plaats van 1 populatie heterogene patiënten na SCT, dan zou de conclusie van

een goed opgezette grote multi-center RCT bvb. kunnen zijn dat bij bepaalde ziekten,

soorten SCT of conditionering profylactische nutritionele ondersteuning nuttig is en bij

andere niet.

Page 52: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

44

Algemeen zou kunnen opgemerkt worden dat enkele reviews die gebruikt zijn in deze

literatuurstudie publicaties opgenomen hebben die nutritionele ondersteuning bij volwassen

bestudeerden en dus niet enkel bij kinderen. Resultaten bekomen bij volwassenen mogen

echter niet zonder meer geëxtrapoleerd worden naar kinderen. Arfons and Lazarus (2005)

maken de algemene opmerking dat SCT een zeer snelevoluerend domein is in de

geneeskunde waardoor de gegevens over het gebruik van TPN in de verschillende studies

verouderd zijn.

De bovenstaande flowchart (figuur 2) geeft een overzicht van de aanbevelingen die gedaan

kunnen worden, naar aanleiding van dit literatuuronderzoek. Het is zeker belangrijk om

malnutritie te voorkomen en, indien nodig, te remediëren. Er kan echter besloten worden

dat er veel controverses bestaan over manier waarop deze nutritionele ondersteuning van

kinderen na SCT moet gebeuren. Hoofdreden is het feit dat goed opgezette RCT's

grotendeels ontbreken. Er zijn dus nog veel vragen over nutritionele ondersteuning van

kinderen na SCT die opportuniteiten bieden voor verder onderzoek .

Page 53: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

45

7 ADDENDUM: RETROSPECTIEF BESCHRIJVEND ONDERZOEK

7.2 INLEIDING

Naast het bovenstaande literatuuronderzoek, leek het nuttig om een beperkt beschrijvend

retrospectief onderzoek te doen naar de nutritionele ondersteuning van kinderen na SCT.

Het gaat om een dossierstudie van alle patiënten die tussen 15 maart 2008 en 15 maart

2009 een stamceltransplantatie ondergingen op de dienst kinderhemato-oncologie van het

UZ Gent. Aan de hand van dit beperkt beschrijvend onderzoek, wordt een beeld gegeven van

de gangbare praktijk, voor het invoeren van het strikter voedingsprotocol dat het resultaat is

van de bovenstaande literatuurstudie.

7.3 METHODOLOGIE

Het retrospectief onderzoek bestaat erin een beperkt beschrijvend onderzoek te doen naar

de evolutie van de voedingsstatus voor, tijdens en na stamceltransplantatie en deze te

vergelijken met de referentiepopulatie. Daarnaast was het de bedoeling te beschrijven welk

type voeding de patiënt precies krijgt, hoelang de patiënt deze voeding krijgt, en waarom er

veranderingen werden aangebracht in het voedingsschema.

Bij het onderzoek werd er vertrokken vanuit volgende vragen:

- Wat is het gewicht en de lengte van kinderen op het moment dat zij een

stamceltransplantatie ondergaan?

- Is deze verschillend van de referentiepopulatie?

- Wat is het verloop van het gewicht en de lengte bij deze patiënten gedurende en na de

SCT?

- Welke voeding (parenterale, enterale, dieet) wordt gegeven aan de patiënten na SCT?

- Waarom wordt voeding gestart, gestopt of veranderd?

- Was er rehospitalisatie? Zoja, hoe vaak gaat het om rehospitalisatie wegens

voedingsproblemen?

Vanuit bovenstaande vragen werd een invulblad gemaakt waarop gedetailleerd staat wat

precies opgezocht moest worden in de patiëntendossiers (bijlage 2). Vervolgens werd een

protocol werd opgemaakt en voorgelegd aan het ethisch comité van het UZ Gent. Een

‘informatie- en waarschuwingsnota over de verwerking van informatie voor medisch-

wetenschappelijk onderzoek’ werd ondertekend (zie bijlage 3). Het ethisch comité keurde de

aanvraag goed (projectnummer 2008/190).

Page 54: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

Met de goedkeuring van het ethische comité en een gedetailleerde vra

dossiers naar de antwoorden op de vooraf gestelde vragen en de gegevens van de patiënten

gezocht worden. Deze werden in Excel samengebracht. Van daaruit werd een beschrijving

gedaan van hoe het er in de praktijk, in het UZ Gent, aan to

7.4 RESULTATEN

Om de gegevens goed te kunnen interpreteren moeten de eigenschappen gekend zijn van

de patiënten in onze populatie. Vijftien kinderen ondergingen een stamceltransplantatie in

het UZ Gent tussen 15 maart 2008 en 15 maart 2009. De eigen

voor transplantatie, soort transplantatie, graft) van de patiënten zijn terug te vinden in

bijlage 4.

7.4.1 VOEDINGSSTATUS

De voedingsstatus van de patiënten wordt beschreven aan de hand van BMIa (=adjusted

BMI). De BMIa = BMI patië

groeicurve). Figuur 3 geeft een visuele weergave van het verloop in de tijd van de BMIa van

de verschillende patiënten.

Figuur 3: verloop van de adjusted BMI van al

2

3

5

6

7

8

9

10

1112

13

14

15

75

80

85

90

95

100

105

110

115

120

125

Pre-SCT na 1 maand

BM

Ia (

%)

BMIa - patiënten 2008

Met de goedkeuring van het ethische comité en een gedetailleerde vragenlijst , kon in de

dossiers naar de antwoorden op de vooraf gestelde vragen en de gegevens van de patiënten

gezocht worden. Deze werden in Excel samengebracht. Van daaruit werd een beschrijving

gedaan van hoe het er in de praktijk, in het UZ Gent, aan toe gaat.

Om de gegevens goed te kunnen interpreteren moeten de eigenschappen gekend zijn van

de patiënten in onze populatie. Vijftien kinderen ondergingen een stamceltransplantatie in

het UZ Gent tussen 15 maart 2008 en 15 maart 2009. De eigenschappen (geslacht, indicatie

voor transplantatie, soort transplantatie, graft) van de patiënten zijn terug te vinden in

VOEDINGSSTATUS

De voedingsstatus van de patiënten wordt beschreven aan de hand van BMIa (=adjusted

BMI). De BMIa = BMI patiënt/BMI voor die leeftijd en geslacht (= Percentiel 50 op de BMI

geeft een visuele weergave van het verloop in de tijd van de BMIa van

de verschillende patiënten.

: verloop van de adjusted BMI van alle patiënten

na 1 maand na 2 maand na 4 maand na 6 maand

patiënten 2008-2009

46

genlijst , kon in de

dossiers naar de antwoorden op de vooraf gestelde vragen en de gegevens van de patiënten

gezocht worden. Deze werden in Excel samengebracht. Van daaruit werd een beschrijving

Om de gegevens goed te kunnen interpreteren moeten de eigenschappen gekend zijn van

de patiënten in onze populatie. Vijftien kinderen ondergingen een stamceltransplantatie in

schappen (geslacht, indicatie

voor transplantatie, soort transplantatie, graft) van de patiënten zijn terug te vinden in

De voedingsstatus van de patiënten wordt beschreven aan de hand van BMIa (=adjusted

en geslacht (= Percentiel 50 op de BMI

geeft een visuele weergave van het verloop in de tijd van de BMIa van

Page 55: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

47

Bij 2 van de 15 patiënten kon de BMIa niet berekend worden. BMI wordt namelijk niet

gebruikt bij kinderen jonger dan 2 jaar (zie supra). Van de overige 13 patiënten is er na 1, 2, 4

en 6 maand niet telkens een waarde gevonden. Het aantal gevonden waarden, de mediaan

en de range zijn weergegeven in onderstaande tabel 5.

Pre-SCT Na 1 maand 2 maand Na 4 maand Na 6 maand

Aantal patiënten 13 6 5 2 1

Mediaan 96,8 98,95 101 99,5 98

Range (79;113,6) (81,7;113,6) (96,7;120) (99;100) (98;98) Tabel 5: Mediane BMIa en Range

Een BMIa waarde onder de 85% wordt beschouwd als ondervoeding. Bij 2 van de 13

patiënten werd ondervoeding gezien. De BMIa van patiënt 2 is 2.7% gestegen 1 maand na

SCT, maar blijft nog steeds onder de grens van 85%. De verdere evolutie van deze patiënten

is niet gekend.

Een mediane BMIa van 96.8% voor SCT, is een goede waarde. Dit wil zeggen dat de

middelste patiënt niet ondervoed is. In de maanden na SCT blijft de mediaan rond de 100%

hangen, wat een ideale waarde is voor BMIa. Hoe meer waarden er beschikbaar zijn, hoe

groter de range. Dit kan erop wijzen dat de BMIa zeer sterk individueel verschillend is, net

zoals in de normale populatie. Er zijn zowel patiënten die een hoge, een lage en een normale

BMI hebben voor die leeftijd en geslacht, maar weinig patiënten met een erg afwijkende

waarde.

Naast de absolute waarden, is het ook belangrijk te kijken naar het verloop van de BMIa in

de tijd. Twee patiënten (14;10) dalen van 110% en 104% naar respectievelijk 97% en 95%

wanneer de BMIa vóór SCT en 2 maand na SCT vergeleken wordt. Patiënt 14 wint daarna

terug in gewicht want na 4 maanden is de BMIa 100%. Hier is sprake van een belangrijk

gewichtsverlies. Samen met de 2 voorgaande patiënten, kan besloten worden dat er bij 4

van de 13 (=30%) patiënten sprake is van gewichtsverlies, een te laag gewicht of

ondervoeding.

Onderstaande tabel 6 geeft de TSF, MAMC, MAC waarden weer die gemeten geweest zijn.

Wegens technische redenen (kapotte meter), werden er slechts enkele waarden gemeten.

De waarden in het rood zijn waarden die, volgens de definitie van malnutritie in 4.1.2,

malnutritie kunnen aanduiden.

Page 56: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

48

patiëntnr +

datum TSF percentiel TSF % TSF (%) MAC adjusted MAC MAMC % MAMC

2: pre-SCT 8 P14 57 200 84 175 92

2: na 1 maand 8 P14 57 180 76 155 81

3: pre-SCT 7 P14 70 170 97 148 102

6: pre-SCT 11 P77 138 190 103 155 103

8: pre-SCT 205 98 205 114

10: pre-SCT 5,4 < P3 54 180 102 163 112

10: na 1 maand 5 < P3 45 165 94 149 103

13: pre-SCT 7,9 P40 79 171 77 146 80

13: na 1 maand 5,1 P5 46 175 78 159 87

Mediaan P14 57 94 102

Range (< 3, 77) (45;138) (76; 103) (80; 114) Tabel 6: TSF (triceps skinfold), MAC (midarm circumference) en MAMC (midarm muscle circumference) warden

4.2.1 VERLOOP VOEDING

Het verloop van de voeding van alle patiënten is voor elke patiënt grafische weergegeven in

verschillende grafieken in bijlage 5. Er is te zien welke voeding gegeven wordt, hoelang deze

gegeven wordt en waarom er veranderingen zijn aangebracht in het voedingsschema.

Onderstaande tabel 7 geeft dezelfde gegevens in cijfers weer (aantal gevonden waarden,

mediaan en range). De gedetailleerde versie is te vinden in bijlage 6.

Start

hygiënische

voeding

(start B-

isolatie)

Herstarten

hygiënische

voeding

(stop A-

isolatie)

start

steriele

voeding

duur

steriele

voeding

start

TPN

(dag)

duur

TPN

start

SV

duur

SV

start

SV 2

duur

SV 2

Hyperhy-

dratie

infuus

Ped

aantal pt 13 10 13 10 12 9 7 5 2 2 6

mediaan -8 27 -4 27,5 1,5 26 11 2 17,5 28 -4

range (-15;-6) (3;68) (-13;-1) (6;78) (0;6) (9;34) (1;58) (1;31) (4;31) (13;43) (-10;27)

Tabel 7: aantal gevonden waarden van de 15 patiënten, mediaan en range van de verschillende parameters die het verloop van de

voeding

Bij de start van de conditionering gaat de patiënt in B-isolatie. Er wordt een selectieve

decontaminatie van het spijsverteringskanaal beoogt aan de hand van medicatie en inname

van hygiënische voeding (= kiemarme voeding). Het doel hiervan is om de commensale flora

in de darm uit te roeien. Deze commensale flora veroorzaakt bij gezonde mensen geen

problemen, maar wanneer de weerstand van de patiënten verminderd is door de ziekte

en/of de behandeling dan kunnen deze een infectie veroorzaken. De mediane dag waarop er

met hygiënische voeding gestart wordt is dag -8 (-15;-6). Wanneer de patiënt in A-isolatie

gaat, dan beoogt men totale decontaminatie en mag er enkel nog steriele voeding gegeten

worden. De mediane dag waarop steriele voeding gestart wordt is dag -4 (-13;-1) en de

mediane duur hiervan is 27, 5dagen (6;78). Dan gaat men, onder verschillende klinische

voorwaarden, terug in B-isolatie en wordt hygiënische voeding herstart, op de mediane dag

Page 57: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

49

27 (6;68). Zeker tot 2 maanden na de SCT moet nog hygiënische voeding gegeten worden.

Daarna mag, mits toelating van de behandelende arts, overgeschakeld worden op normale

voeding. Dit hangt opnieuw af van verschillende klinische voorwaarden, waaronder

voldoende hoge witte bloedcellen in het bloed. Hierover wordt niet verder uitgeweid.

Er zijn, in dit beschrijvend onderzoek, 2 patiënten die enkel hygiënische voeding gekregen

heeft. Patiënt 3, die voordien al TPN kreeg, kon namelijk niets meer eten. Patiënt 8 mocht

hygiënische voeding blijven eten, van bij het begin van de conditionering tot 3 maanden na

de SCT. Er zijn ook 2 patiënten die enkel steriele voeding kregen. Patiënt 4 is een baby van 6

maand die flesvoeding (=steriel) kreeg. Over patiënt 11 zijn enkel de data van de A-isolatie

en niet de overgang van en naar de B-isolatie bekend.

Bij 12 van de 15 patiënten (=80%) werd TPN opgestart. Gemiddeld werd TPN opgestart op

dag 1,5 (0;6). Er werd dus nooit TPN opgestart voor de SCT. Patiënt 9 was een uitzondering

en kreeg reeds TPN voor de conditionering omdat deze patiënt niet in staat was

voedingsinname per os te doen. Deze werd stopgezet voor en tijdens de SCT en daarna terug

opgestart. De 3 patiënten die geen TPN kregen waren patiënt 4, een kindje van 6maand die

enkel steriele voeding kreeg, patiënt 8 die enkel hygiënische voeding kreeg, en patiënt 10.

Opmerkelijk is misschien dat patiënt 10 de patiënt is die dermate veel gewicht verloor in de

eerste maand na SCT (zie supra 6.3.1).

De mediane duur van het gebruik van TPN is 26dagen (9;34). Deze duur is gekend bij 9 van

de 12 patiënten. De overige 3 patiënten kregen nog TPN bij het beëindigen van het

onderzoek. De patiënten die een BMIa van minder dan 85% hadden, patiënt 2 en 13, hebben

respectievelijk 30 en 34 dagen TPN gekregen. De patiënten die het meeste gedaald waren in

BMIa hebben geen TPN gekregen (patiënt 10) en 26 dagen (patiënt 14). Deze 3 patiënten

liggen op en boven de mediaan.

TPN werd gestart omwille van onvoldoende inname per os. Dit stond bij 9 van de 12

patiënten expliciet in het dossier. Het is echter zeer waarschijnlijk dat dit in alle gevallen de

indicatie is geweest. Bij 1 patiënt werd mucositis graad 3 vermeld.

Bij 2 van de 12 patiënten werd Intralipid gegeven (op dag 3 en op dag 0). Patiënt 9 was een

patiënt met vetmalabsorptie problemen. Intralipid werd bij deze patiënt omwille van diarree

vaak afgebouwd en dan weer opgestart.

Page 58: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

50

Sondevoeding werd gestart bij 7 van de 15 patiënten (=47%). Geen enkele patiënt kreeg

enkel sondevoeding zonder TPN gekregen te hebben. De mediane dag waarop SV gestart

werd was dag 11 (1;58). Er werd slechts in 1 geval eerst SV geprobeerd en dan TPN. Deze

patiënt had geen hospitalisatieverzekering, dus het sneller proberen van SV had financiële

redenen.

De mediane duur van de SV was 2 dagen (1;31). Twee van de 7 waarden zijn niet gekend

omdat deze patiënten nog SV kregen bij het beëindigen van het onderzoek. Twee andere

kregen succesvol SV gedurende 19 en 31 dagen. Bij de overige 3 patiënten werd de SV

vroegtijdig onderbroken. Dit gebeurde na 1 of 2 dagen wegens complicaties, vandaar de lage

mediaan. Patiënt 11 deed een maagbloeding en stopte definitief met SV. Patiënt 1 kreeg

diarree en herstartte de SV 20 dagen later opnieuw gedurende 43 dagen. Patiënt 7, de

patiënt waarbij intensief geprobeerd werd om SV te geven in plaats van TPN, braakte de

sonde, tot 3 keer toe, uit. Telkens werd de SV opnieuw gestart en gedurende 13 bijkomende

dagen kreeg deze patiënt nog SV.

4.2.2 VERGELIJKING PRAKTIJK MET HET LITERATUURONDERZOEK

Bij de beoordeling van de voedingsstatus werd veel te weinig gebruik gemaakt van MAC,

MAMC en TSF. Gewicht en lengte werden wel goed opgevolgd. Er werden geen

biochemische parameters nagekeken. Terecht, zo blijkt uit de literatuur.

Bij 12 van de 15 patiënten (=80%) werd TPN opgestart met een gemiddelde duur van

26dagen. TPN werd gestart omwille van onvoldoende inname per os. Slechts bij 1 patiënt

werd mucositis graad 3 vermeld. Bij 7 van de 15 patiënten werd SV opgestart. Maar geen

enkele patiënt kreeg SV zonder TPN gekregen te hebben. In het UZ-Gent wordt dus

standaard TPN gegeven.

Er wordt echter aangeraden om eerst enterale voeding te starten bij malnutritie en slechts

bij gastro-intestinale intolerantie over te schakelen op TPN. De praktijk komt hier dus niet

overeen met de conclusies uit de literatuur. Er wordt veel te veel TPN gegeven en

onvoldoende vertrouwd op EN.

Het is echter begrijpelijk dat het standaard opstarten van EN in plaats van TPN in de praktijk

niet gemakkelijk is bij deze patiënten. Het gaat hier ten slotte om ernstig zieke kinderen. De

studie van Seguy(2006) verwijst naar de terughoudendheid en de angst van de stafleden

voor EN omdat dit zo agressief lijkt bij ernstig zieke kinderen met risico op braken,

Page 59: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

51

bloedingen, diarree en ernstige mucositis. Maar ook uit deze publicatie bleek dat een initiële

periode van twijfel en terughoudendheid overging in succes van het gebruik en blijvend

gebruik van enterale nutritie als eerste keuze voor nutritionele ondersteuning van kinderen

na SCT.

Financiële redenen worden altijd aangehaald als argument voor het gebruik van enterale

nutritie. In de praktijk heeft dit echter geen belang. Geld maakt niet veel uit bij een erg ziek

kind, zolang het allerbeste en het minst belastende voor het kind gegeven wordt. In België

heeft ook bijna iedereen een hospitalisatieverzekering. De enige reden in de praktijk om SV

te verkiezen boven TPN, waren dan ook financiële redenen bij een patiënt zonder

hospitalisatieverzekering.

Dit kan echter ook vanuit maatschappelijk standpunt bekeken worden. Het geld dat

bespaard wordt door SV te geven in plaats van TPN, kan gebruikt worden om andere dingen

te voorzien, die misschien meer ‘gezondheid’ of ‘levenskwaliteit’ zullen opbrengen. De

middelen zijn eindig en indien SV minimum hetzelfde kan bieden als TPN, is het onnodig om

meer uit te geven.

Er kan besloten worden dat de praktijk niet overeenkomt met de conclusies uit de literatuur.

Verder onderzoek en concrete richtlijnen zijn nodig om de stafleden te overtuigen.

Page 60: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

52

5 REFERENTIELIJST

1. Anderson P.M., Ramsay N.K.C., Shu X.O., Rydholm N., Rogosheske J., Nicklow R., Weisdorf D.J.,

Skubitz K.M.: Effect of low-dose oral glutamine on a painful stomatitis during bone marrow

transplantation. Bone marrow Transplantation, 1998, 22, 339-344.

2. Arfons L.M., Lazarus H.M.: Total parenteral nutrition and hematopoietic stem cell transplantation:

an expensive placebo? Bone marrow transplantation, 2005, 36, 281-288.

3. Aquino V.M., Harvey A.R., Garvin J.H., Godder K.T., Nieder M.L., Adams R.H., Jackson G.B., Sandler

E.S.: A double-blind randomized placebo-controlled study of oral glutamine in the prevention of

mucositis in children undergoing hematopoietic stem cell transplantation: a pediatric blood and

marrow transplant consortium study. Bone marrow transplantation, 2005, 36, 611-616.

4. Cameron IL.: Effect of Total parenteral nutrition on tumor-host responses in rats. Cancer

Treatment reports, 1981, 65-5, 93-99.

5. Coghlin Dickson T.M., Wong R.B., Negrin R.S., Shizuru J.A., Johnston L.J., Hu W.W., Blume K.G.,

Stockerl-Goldstein K.E.: Effect of oral glutamine supplementation during bone marrow

transplantation. Journal of parenteral and enterale nutrition, 2000, 24-2,61-65.

6. Copeman M.C.: Use of total parenteral nutrition in children with cancer: a review and some

recommendations. Pediatric Hematology and Oncology, 1994, 11, 463-470.

7. Cozzaglio L., Bozzetti F.: Does parenteral nutrition increase tumour growth? A review. Tumori,

1994, 80, 169-174.

8. Demirer S., Aydintug S., Üstün C., Türkmen C., Tüzün A., Simsek S., Basaran Ö., Celebi H., Demirer

T.: Comparison of the efficacy of medium chain triglycerides with long chain triglycerides in total

parenteral nutrition in patients with hematologic malignancies undergoing peripheral blood stem

cell transplantation. Clinical nutrition, 2000, 19-4, 253-258.

9. Ekvall W.S., Ekvall V.K., Walberg-Wolfe J., Nehring W.: Nutritional Assessment – All levels and

ages. In : Pediatric nutrition in chronic diseases and developmental disorders: prevention,

assessment, and treatment, Eds. Ekvall W.S, Ph.D., FAAMD, FACN, R.D.,Ekvall V.K., Ph.D., A.D.D.,

R.D., L.D., Oxford university press, Oxford, 2005, 35-62.

10. Ford C., Whitlock J.A., Pietsch J.B.: Glutamine-supplemented tube feedings versus total parenteral

nutrition in children receiving intensive chemotherapy. Journal of Pediatric Oncology Nursing,

1997, 14-2, 68-72.

11. Frisancho A.R.: New norms of upper limb fat and muscle areas for assessment of nutritional

status. The American journal of clinical nutrition, 1981, 34, 2540-2545.

12. Jebb S.A., Marcus R., Elia M.: A pilot study of oral glutamine supplementation in patients receiving

bone marrow transplantation. Clinical nutrition, 1995, 14, 162-165.

13. Langdana A., Tully N., Molloy E., Bourke B., O’Meara A.: Intensive enteral nutrition support in

paediatric bone marrow transplantation. Bone marrow transplantation, 2001, 27, 741-746.

Page 61: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

53

14. Lipman T.O.: Clinical Trials of nutritional support in Cancer. Hematology/Oncology Clinics of North

America, 1991, 5-1, 91-102.

15. Lowe D.K., Benfell K, Smith R.J., Jacobs D.O., Murawski B., Ziegler T.R., Wilmore D.W.: Safety of

glutamine-enriched parenteral nutrient solutions in humans. American journal of clinical nutrition,

1990, 52, 1101-1106.

16. Lukens J.N.: The use of nutritional therapy. The American Journal of Pediatric

Hematology/Oncology, 1984, 6-3, 261-265.

17. Maqbool A., Olsen I.E., Stallings V.A.: Clinical assessement of nutritional status. In: Nutrition in

Pediatrics: basic science, clinical applications. Duggan C., Watkins J., Walker W.A., PMPH-USA,

2008, 5-13.

18. Mercadante S.: Parenteral versus enteal nutrition in cancer patients: indications and practice.

Support Care Cancer, 1998, 6, 85-93.

19. Mulder P.O., Bouman J.G., Gietema J.A., Van Rijsbergen H., Mulder N.H., Van Der Geest S., De

Vries E.G.: Hyperalimentation in autologous bone marrow transplantation for solid tumors.

Comparison of Total parenteral versus partial parenteral plus enteral nutrition. Cancer, 1989,

64,10, 2045-2052.

20. Muscaritoli M., Conversano L., Cangiano C., Capria S., Laviano A., Arcese W., Rossi Fanelli F.:

Biochemical indices may not accurately reflect changes in nutritional status after allogeneic bone

marrow transplantation. Nutrition, 1995, 11, 433-436.

21. Muscaritoli M., Conversano L., Torelli G.F.,Arcese W., Capria S., Cangiano C., Falcone C., Fanelli

F.R.: Clinical and metabolic effects of different parenterale nutritione regimens in patients

undergoing allogeneic bone marrow transplantation. Transplantation, 1998, 66-5, 610-616.

22. Muscaritoli M., Grieco G., Capria S., Iori A.P., Fanelli F.R.: Nutritional and metabolic support in

patients undergoing bone marrow transplantation. American Journal of Clinical Nutrition, 2002,

75, 183-190.

23. Muscaritoli M., Micozzi A., Conversano L., Martino P., Petti M.C., Cartoni C., Cascino A., Rossi-

Fanelli R.: Oral glutamine in the prevention of chemotherapy-induced gastrointestinal toxicity.

European journal of cancer, 1997, 33-2, 319-320.

24. Oosting J.D.: klinische aspecten van parenterale voeding. Nederlands tijdschrift voor klinische

chemie, 1995, 20, 198-202.

25. Papadopoulou A.: Nutritional considerations in children undergoing bone marrow transplantation.

European Journal of Clinical Nutrition, 1998, 52, 863-871.

26. Papadopoulou A., MacDonald A., Williams M.D., Darbyshire P.J., Booth I.W.: Enteral nutrition

after bone marrow transplantation. Archives of disease in childhood, 1997,77, 131-136.

27. Papadopoulou A., Williams M.D., Darbyshire P.J., Booth I.W.: Nutritional support in children

undergoing bone marrow transplantation. Clinical nutrition, 1998, 17, 57-63.

Page 62: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

54

28. Pencharz P.B.: Aggressive oral, enteral or parenteral nutrition: prescriptive decisions in children

with cancer. International Journal of Cancer, 1998, 11, 73-75.

29. Pencharz P.B.: Assessment op protein nutritional status in children. Pediatric Blood Cancer, 2008,

50, 445-446.

30. Pietsch J.B., Ford C., Whitlock J.A.: nasogastric tube feedings in children with high-risk cancer: a

pilot study. Journal of Pediadric Hematology/Oncology, 1999, 21-2, 111-114.

31. Raynard B., Nitenberg G., Gory-Delabaere G., Bourhis J.H., Bachmann P., Bensadoun R.J., Desport

J.C., Kere D., Schneider S., Senesse P., Bordigoni P., Dieu L.: Standards, Options et

Recommandations pour la nutrition artificielle au cours et au décours de la greffe de cellules

souches hématopoïétiques (CSH). Bulletin du Cancer, 2002, 89-4, 381-398.

32. Rickard K.A., Coates T.D., Grosfeld J.L., Weetman R.M., Baehner R.L.: The value of nutrition

support in Children with Cancer. Cancer, 1986, 58, 1904-1910.

33. Rickard K.A., Loghmani E.S., Grosfeld J.L., Lingard C.D., White N.M., Foland B.B., Jaeger B., Coates

T.D., Yu P-L., Weetman R.M., Provisor A.J., Oei T.O., Baehner R.L.: Short- and long-term

effectiveness of enterale and parenteral nutrition in reversing or preventing protein-energy

malnutrition in advanced neuroblastoma. Cancer, 1985, 56, 2881-2897.

34. Rogers P.C., Melnick S.J., Ladas E.J., Halton J., Baillargeon J., Sacks N.: Children’s Oncology Group

(COG) Nutrition Committee. Pediatric Blood Cancer, 2008, 50, 447-450.

35. Rzepecki P., Barzal J., Sarosiek T., Szczylik C.: Biochemical indices for the assessment of nutritional

status during hematopoietic stem cell transplantation: are they worth using? A single center

experience. Bone Marrow Transplantation, 2007, 40, 467-572.

36. Sala A., Pencharz P, Barr R.D.: Children, cancer, and nutrition – A Dynamic Triangle in Review.

Cancer, 2004, 100, 677-687.

37. Schloerb P.R., Amare M.: Total parenteral nutrition with glutamine in bone marrow

transplantation and other clinical applications (a randomized, double-blind Study). Journal of

parenteral and enterale nutrition, 1993, 17-5, 407-413.

38. Schloerb P.R., Skikne B.S.: Oral and parenteral glutamine in bone marrow transplantation: a

randomized, double-blind study. Journal of parenteral and enterale nutrition, 1999,23-3, 117-122.

39. Seguy D.S., Berthon C., Micol J-B., Darré S., Dalle J-H., Neuville S., Bauters F., Jouet J-P., Yakou-

Agha I.: Enteral feeding and early outcomes of patients undergoing allogeneic stem cell

transplantation following myeloablative conditioning. Transplantation, 2006, 82, 835-839.

40. Szeluga D.J., Stuart R.K., Brookmeyer R., Utermohlen V., Santos G.W.: Nutrional support of bone

marrow transplant recipients: a prospective, randomized clinical trial comparing total parenteral

nutrition to an enteral feeding program. Cancer Research, 1987, 47, 3309-3316.

Page 63: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

55

41. Uderzo C., Rovelli A., Bonomi M., Fomia L., Pirovano L., Masera G.: Total parenteral nutrition and

nutritional assessement in leukaemic children undergoing bone marrow transplantation.

European Journal Cancer, 1991, 27-6, 758-762.

42. Van der Hulst R.M.W.J., Van Kreel B.K.: Glutamine and the preservation of gut integrity. Lancet,

1993, 334, 1363-1365.

43. Weisdorf S., Hofland C., Sharp H.L., Teasley K., Schissel K., McGlave P.B., Ramsay N., Kersey J.:

Total parenteral nutrition in bone marrow transplantation: A Clinical Evaluation. Journal of

Pediatric Gastroenterology and Nutrition, 1984, 3, 95-100.

44. Weisdorf S.A., Lysne L., Wind D., Haake R.J., Sharp H.L., Goldman A., Schissel K., McGlave P.B.,

Ramsay N.K., Kersey J.H.: Positive effect of prophylactic Total parenteral nutrition on long-term

outcome of bone marrow transplantation. Transplantation, 1987, 43-6, 833-838.

45. Weisdorf S.A., Schwarzenberg S.J.: Nutritional support of hematopoietic stem cell recipients. In :

Pediatric nutrition in chronic diseases and developmental disorders: prevention, assessment, and

treatment, Eds. Ekvall W.S, Ph.D., FAAMD, FACN, R.D.,Ekvall V.K., Ph.D., A.D.D., R.D., L.D., Oxford

university press, Oxford, 2005, 35-62.

46. White M., Davies P., Murphy A.: Validation of percent body fat indicators in pediatric oncology

nutrition assessment. Journal of Pediatric Hematology/Oncology, 2008, 30-2, 124-129.

47. Ziegler T.R.: Glutamine supplementation in bone marrow transplantation. British journal of

nutrition, 2002, 87-1, S9-S15.

48. Ziegler T.R., Young L.S., Benfell K., Scheltinga M., Hortos K., Bye R., Morrow F.D., Jacobs D.O.,

Smith R.J., Antin J.H.: Clinical and metabolic efficacy of glutamine-supplemented parenteral

nutrition after bone marrow transplantation. A randomized, double-blind, controlled study.

Annals of internal medicine, 1992, 116-10, 821-828.

6 FIGUREN:

1. http://www.uzgent.be/wps/wcm/connect/nl/web/zorg/patienten/diensten/kinderziekten/p

ediatrische+hemato-oncologie+en+stamceltransplantatie

Page 64: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

56

BIJLAGE 1: ANTROPOMETRIE

LENGTE, GEWICHT, BMI, GESTANDAARDISEERDE BMI,

Meten van lengte en gewicht. Hieruit kan het BMI worden berekend (gewicht

(kg)/lengte²(m)).

Uit het BMI kan het gestandaardiseerde BMI worden berekend = BMI/BMI voor die leeftijd

en geslacht (= Percentiel 50 op BMI groeicurve).

METING VAN DE TRICEPS HUIDPLOOI (TSF), DE ARMOMTREK (MAC)EN DE

ARMSPIEROMTREK (=MAMC).

1. Bepaal het midden tussen de schoudertop en de elleboogpunt en markeer dit punt,

ter hoogte van de rechterbovenarm.

2. Meet op deze hoogte de omtrek van de bovenarm met een lintmeter, terwijl de arm

ontspannen naast de patiënt hangt (in zit of staand).

3. Herhaal deze meting drie keer en neem het gemiddelde van de drie metingen (op 1

mm nauwkeurig)

4. Op dezelfde hoogte de tricepshuidplooi meten met behulp van een

huidplooidiktemeter.

5. Pak de huidplooi verticaal vast.

6. Laat de patiënt zijn arm strekken en de spieren aanspannen, zodat deze niet bij de

huidplooi zitten.

7. De patiënt laat opnieuw zijn arm ontspannen langs zijn lichaam hangen om de

huidplooidikte te meten.

8. Zet de huidplooimeter op de plooi, naast de vingers waarmee de plooi wordt

vastgehouden tijdens het meten.

9. Laat de handgrip van de huidplooimeter los en lees vervolgens de waarde af binnen

de 1-2 seconden.

10. Laat de huidplooi los, wacht even, en herhaal deze procedure drie maal. Neem het

gemiddelde van de drie metingen.

Uit de TSF en de MAC kan de MAMC berekend worden: MAMC = MAC – 3.14 *TSF.

Page 65: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

57

BIJLAGE 2: BESCHRIJVENDE RETROSPECTIEVE STUDIE: INVULBLAD GEGEVENS PATIËNT

Onderstaande gegevens werden opgezocht in het dossier van de patiënt:

ALGEMENE GEGEVENS

» Adremanummer: …………………………………………………………….

» Geboortedatum: …………/…………/……………

» Geslacht: Meisje - Jongen

» Transplantatiedatum : …………/…………/……………

» Indicatie voor transplantatie

o Stapelingsziekte

o Maligniteit (welke? : ………………………………………..)

o Immuunstoornis

» Soort transplantatie

» Autologe SCT

» Allogene SCT

o HLA- identische broer/zus

o Matched unrelated donor

o Mismatched unrelated donor

o Haploidentische donor

» Graft

o Beenmerg

o Perifeer bloed

o Navelstrengbloed

» Conditionering: ……………………………………………………….

» Profylaxis GVHD: …………………………………………………….

PARAMETERS VOEDINGSSTATUSATUS: PARAMETERS

Lengte (cm) Gewicht (kg) Huidplooi Triceps (mm)* Armomtrek (mm) *

Vóór SCT

Na 1 maand

Na 2 maanden

Na 4 maanden

Na 6 maanden

Na 8 maanden

Na 10 maanden

Na 12 maanden

Page 66: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

58

VOEDING

Er wordt op zoek gegaan welke voeding gegeven werd aan de patiënten, waarom deze

voeding gekozen werd en waarom er veranderingen zijn in het verloop van de voeding.

Datum Type voeding* Dosis Indicatie**

1

2

3

4

*Type voeding: Parenterale nutritie, enterale nutritie, dieet, of een combinatie. Bij TPN: aangeven welke soort voeding: standaard

(nutrinie), hypercalorische voeding, lactose vrije, doorgedreven hydrolisaat.

**Indicatie: Wat is/zijn de reden(en) voor het kiezen van dit type voeding of voor de aangebrachte veranderingen in type voeding, dosis?

Vb. bepaalde complicaties, …

VERDER VERLOOP

o Hospitalisatieduur : Van …………/…………/…………… tot …………/…………/……………

o Sterfte : …………/…………/……………

o Rehospitalisatie (opname van langer dan 24uur): Datum heropname Datum ontslag Reden rehospitalisatie1 ?

1

………/………/20……

………/………/20……

2

………/………/20……

………/………/20……

Speciale aandacht gaat naar rehospitalisatie omwille van voedingsproblemen (braken of het niet adequaat kunnen drinken of eten).

Page 67: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

59

BIJLAGE 3: INFORMATIE- EN WAARSCHUWINGSNOTA ETHISCH COMITE

Page 68: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

60

Page 69: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

61

Page 70: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

62

BIJLAGE 4: RETROSPECTIEF ONDERZOEK: PATIËNTENPOPULATIE EN VERLOOP BMI

Geslacht Indicatie SCT SCT donor graft

1 M osteopetrosis Allo-SCT mismatched unrelated donor navelstrengbloed 2X 2 V ALL Allo-SCT HLA-identieke broer/zus beenmerg 3 V Aplastische Anemie Allo-SCT mismatched unrelated donor beenmerg 4 V Immuunstoornis Allo-SCT HLA-identieke broer/zus beenmerg 5 M JMML Allo-SCT mismatched unrelated donor beenmerg 6 M Immuunstoornis Allo-SCT HLA-identieke broer/zus beenmerg + navelstrengbloed 7 M ALL VHR Allo-SCT unmatched unrelated donor navelstrengbloed 8 M Refractaire pancytopenie Allo-SCT mismatched unrelated donor beenmerg 9 V Immuunstoornis Allo-SCT mismatched unrelated donor beenmerg + perifeer bloed

10 V ALL (Phi Pos) Allo-SCT HLA-identieke broer/zus beenmerg 11 M AML Allo-SCT mismatched unrelated donor navelstrengbloed 12 M Stapelingsziekte Allo-SCT matched unrelated donor beenmerg 13 M ALL (3de CR) Allo-SCT HLA-identieke broer/zus beenmerg 14 V JMML Allo-SCT matched unrelated donor perifeer bloed 15 M NBL stadium IV Auto-SCT nvt perifeer bloed

Tabel 1 bijlage 3: Eigenschappen patiëntenpopulatie. (Afkortingen: ALL=acute lymfoblastische leukemie, VHR= very high risk, JMML= juveniele

myelomonocytaire leukemie, SCT= stamceltransplantatie, HLA= humaan leukocyt antigen, Phi Pos= Philadelphia Chromosoom positief, CR= complete respons.)

Page 71: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

63

BIJ

LAG

E 5

: R

ET

RO

SP

EC

TIE

F O

ND

ER

ZO

EK

: G

RA

FIS

CH

E W

EE

RG

AV

E V

ER

LOO

P V

OE

DIN

G

Figu

ur

1: V

erl

oo

p v

oed

ing

pat

iën

t 1

Page 72: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

64

Figu

ur

2: V

erl

oo

p v

oed

ing

pat

iën

t 2

Page 73: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

65

Figuur 3: Verloop voeding patiënt 3

Figuur 4: Verloop voeding patiënt 4

Page 74: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

66

Figu

ur

5: V

erl

oo

p v

oed

ing

pat

iën

t 5

Page 75: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

67

Figu

ur

6: V

erl

oo

p v

oed

ing

pat

iën

t 6

Page 76: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

68

Figu

ur

7: V

erl

oo

p v

oed

ing

pat

iën

t 7

Page 77: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

69

Figuur 8: Verloop voeding patiënt 8

Figuur 9: Verloop voeding patiënt 10

Page 78: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

70

Figu

ur

10: V

erl

oo

p v

oed

ing

pat

iën

t 9

Page 79: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

71

Figu

ur

11: V

erl

oo

p v

oed

ing

pat

iën

t 11

Page 80: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

72

Figu

ur

12: V

erl

oo

p v

oed

ing

pat

iën

t 12

Page 81: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

73

Figu

ur

13: V

erl

oo

p v

oed

ing

pat

iën

t 13

Page 82: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

74

Figu

ur

14: V

erl

oo

p v

oed

ing

pat

iën

t 14

Page 83: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

75

Figu

ur

15: V

erl

oo

p v

oed

ing

pat

iën

t 15

Page 84: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur

76

BIJ

LAG

E 6

: R

ET

RO

SP

EC

TIE

F O

ND

ER

ZO

EK

: W

EE

RG

AV

E

IN T

AB

EL

VE

RLO

OP

VO

ED

ING

Sta

rt

hyg

iën

isch

e

voe

din

g (s

tart

B-

iso

lati

e)

He

rsta

rte

n

hyg

iën

isch

e

voe

din

g (s

top

A

-iso

lati

e)

sta

rt

ste

rie

le

voe

din

g

du

ur

ste

rie

le

voe

din

g

Hyp

erh

y-d

rati

e

infu

us

Pe

d

sta

rt

TP

N

(da

g)

du

ur

TP

N

Intr

a-

lipid

in

dic

ati

e

sta

rt

SV

du

ur

SV

ind

ica

tie

SV

R

ed

en

vo

ort

ijd

ige

st

op

zett

ing

SV

sta

rt

SV 2

d

uu

r SV

2

1

-15

-13

1

3

1

o

nvo

ldo

en

de

inn

ame

PO

1

1

1

d

iarr

ee

3

1

43

2

-7

27

-1

2

7

-6

1

30

2

6

31

O

bst

ipat

ie:w

ate

r

toe

gevo

egd

3

-11

-10

3

1

5

4

6

8

-10

7

8

5

-10

2

8

-3

31

1

26

On

vold

oe

nd

e

inn

ame

PO

2

7

6

-11

2

3

-4

27

3

9

(afb

ou

w

we

gen

s

gesl

aagd

e S

V)

9

19

7

-7

19

-4

2

3

20

3

1

7

O

nvo

ldo

en

de

inn

ame

PO

1

2

uit

bra

ken

so

nd

e

(3ke

er)

4

1

3

8

-9

9

-8

28

-8

3

0

-2

4

ja

dag

3

(re

ed

s h

om

e

TP

N)

10

-7

3

-3

6

11

-2

0

O

nvo

ldo

en

de

inn

ame

PO

2

1

O

nd

ers

teu

nin

g G

I

trac

tus

maa

gblo

ed

ing

12

-1

1

-6

0

ja d

ag 0

O

nvo

ldo

en

de

inn

ame

PO

13

-6

32

-4

3

6

-6

1

34

5

8

On

vold

oe

nd

e

voch

top

nam

e +

op

lop

en

d c

reat

ine

14

-8

2

7

-1

28

2

7

2

26

on

vold

oe

nd

e

inn

ame

PO

15

-8

18

-1

1

9

6

1

7

on

vold

oe

nd

e

inn

ame

PO

(mu

cosi

tis

graa

d 3

)

aa

nta

l 1

3

10

1

3

10

6

1

2

9

2

7

5

3

2

2

me

dia

an

-8

2

7

-4

27

,5

-4

1,5

2

6

11

2

1

7,5

2

8

ran

ge

(-1

5;-

6)

(3;6

8)

(-1

3;-

1)

(6;7

8)

(-1

0;2

7)

(0;6

) (9

;34

)

(1

;58

) (1

;31

)

(4

;31

) (1

3;4

3)

Page 85: NUTRITIONELE ONDERSTEUNING VAN KINDEREN NA …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/391/832/RUG01-001391832... · 2010-06-07 · opgestart. Bij gastro-intestinale toxiciteit gaat de voorkeur