Nienw onderzoek naar taalbeleid en taalvariatie in …...administratie en gerecht in Vlaanderen...
Transcript of Nienw onderzoek naar taalbeleid en taalvariatie in …...administratie en gerecht in Vlaanderen...
388
De verschillen in scores tussen autochtone en allochtone kinderen zijn op de TAK zeer
groot, maar de verschillen nemen wel enigszins af in de loop van de vier jaar. Ook op de Cito-.
scores zijn de verschillen zeer groot. Op de beide beoordelingsschalen van de Big Five en de'
sociale taalvaardigheid zijn de verschillen wel significant, maar niet zo groot. Bij beide
schalen lijkt de leerkracht mede de taalvaardigheid van de leerling beoordeeld te hebben. Het
concept "sociale taalvaardigheid" van een taalgebruiker speelt zich in feite op twee niveaus af.
Het eerste niveau heeft betrekking op algemene sociale taalvaardigheden die nodig zijn om in
welke taal dan ook effectief te kunnen communiceren, zoals initiatief nemen, lichaamshouding,
gebaren, hulp vragen, enzovoorts. Het tweede niveau heeft betrekking op de vertaling van deze
vaardigheden in een bepaalde taal, zoals het gebruik van populaire woorden en modewoorden,
en gebruik van verschillende aanspreekvonnen. Het eerste niveau is kortom niet aan een
specifieke taal verbonden, het tweede niveau wel. De leerkrachten lijken hun beoordeling niet
zozeer te hebben gebaseerd op het tweede niveau, dat van de algemene sociale taalvaardigheden,
maar vooral op vaardigheden die specifiek Nederlands zijn.
We hebben geen ondersteuning kunnen vinden voor de gedachte dat een grotere
sociale taalvaardigheid of het hebben van voor taalverwerving positief geachte
persoonlijkheidskenmerken het tempo van taalontwikkeling versnelt. Er is wel duidelijk een
samenhang tussen taalvaardigheid, sociale taalvaardigheid en de Big Five. Kinderen met een
grotere sociale taalvaardigheid en een hogere score op de Big Five lijken al aan het begin van
de basisschool een grotere taalvaardigheid te hebben.
Literatuurlijst
Bleichrodt, N., P. Drenth, J. Zaal & W. Resing (1986), Revisie Amsterdamse Kinder Intelligentie Test, lisse:
Swets & Zeitlinger.
, Canale, M. (1981), Introduction to tbe Ontario Assessment Instrument Pool for French as a second language, The'
Ontario Assessment Instrument Pool for French as a second language, Toronto: Ontario Ministry of
Education.
Canale, M. & M. Swain (1980), Theoretical bases of communicative approaches to second language teaching
and testing, Applied Linguistics 1: 1-47.Driessen, G. (2004), De taalsitoatie van Caribische en Mediterrane immigranten: ontwikkelingen in
taalvaardigheid en taalkeuzes in Antilliaanse, Surinaamse, Turkse en Marokkaanse gezinnen gedurende de
periode 1995-2003, Migrantenstudies 20: 74-93.
Hymes, D. (1972), On cornmunicative competence, in J.B. Pride & J. Holmes (eds.), Sociolinguistics: selected
reading, 269-293, Harmondsworth: Penguin.
Hymes, D. ( 1985), Towards linguistic competence, AlLA Review 2: 9-24.
Kohnstarnm, G.A. (1992), Ontwikkeling in de persoonlijkheidspsychologie: de opkomst van de Big Five,.
Pedagogische Studiën 69, I: 3-10.
lieshout, C. & G. Haselager (1992), Persoonlijkheidsfactoren in Q-sort persoonsbeschrijvingen van kinderen:
relatie tot het vijf-factoren model, Pedagogische Studiën 69,1: 12.
Swain, M. (1984), Large-scale communicative language testing: a case stody, in S. Sariguon & M. Berns (eds.),
Initiatives in communicative language teaching: a book of readings, Reading, MASS.: Addison Wesley.
Verhoeven, L., & A. Verrneer (1989), Diagnose van kindertaal. Nederlandse taalvaardigheid van autochtone en
allochtone kinderen, Tilburg: Zwijsen. .
Verhoeven, L. & A. Vermeer (1992), Modeling communicative second language competence, in L. Verhoeven
& J.H.A.L. de Jong (eds.), The construct of language proficiency, 163-173, London: Benjamins.
Verhoeven, L. & A. Vermeer (2001), Taaltoets Alle Kinderen: diagnostische toets voor de mondelinge
vaardigheid Nederlands bij kinderen van groep 1 tot en met 4, Arnhem: Cito.
Verhoeven, L. & A. Vermeer (2002), Communicative competence and personality dimensions in fust and
second language leamers, Applied Psycholinguistics 23,3: 361-374.
Verhoeven, L. & A. Vermeer (2005), Het ongelijk van Netelenbos?: toetsing van kleuters en hun prestaties op de
Cito Eindtoets Basisonderwijs, Toegepaste TaalWetenschap in Artikelen 74: 123-133.
Verhoeven, L. & A. Vermeer (2006), Verantwoording Taaltoets Alle Kinderen (TAK), Arnhem: Cito. (integraal
, ook op http://toetswijzer.keunisnet.nllhtrnIltg/l0.pdt) •
Nienw onderzoek naar taalbeleid en taalvariatie in de Zuidelijke
Nederlanden ten tijde van Willem I
Rik Vosters & Wim Vandenbussche, Vrije Universiteit Brussel, Centrum voor linguïstiek,
Pleinlaan 2, B-1050 Brussel
1 Inleiding
Op de vier vorige Anéla-conferenties leverden diverse leden van onze VUB-onderzoeksgroep
bijdragen over historisch-sociolinguïstisch onderzoek naar taalgebruik, taalnonnen en
taalkenze in negentiende-eeuws Vlaanderen. Wat in 1995 in Lunteren aangekondigd werd als
een ambitieus onderzoeksproject over de ware aard van het geschreven zuidelijke Nederlands
tussen 1794 en 1914, werd een beredeneerd uitgebouwde projectenreeks die stap voor stap
steeds weer nieuwe aspecten van de Nederlandse taalgeschiedenis blootlegde. Of het nu om
de schrijftaal van Brugse arbeiders ging, om triglossie binnen de sociale toplaag in diezelfde
stad, om de ware aard van taalplauningsinitiatieven onder Frans, Hollands en Belgisch
bewind, of om officieel taalgebruik in gemeenteraden en schepencolleges, steeds weer bleek
dat onze vastgeroeste ideeën over de taalsituatie in negentiende-eeuws Vlaanderen de test van
het échte taalgebruik in originele archiefdocumenten niet doorstonden. Voor een opsomming
van die vernieuwende inzichten verwijzen we graag naar ons artikel in de conferentiebundel
van 2006 (Vandenbussche e.a. 2006).
Een constante in al d~t voorgaande onderzoek was de discrepantie tussen de
hoeveelheid origineel bronnenmateriaal die beschikbaar was uit het Verenigd Koninkrijk der
Nederlanden enerzijds, en de relatief stiefmoederlijke behandeling van die periode in de
taalhistorische secundaire vakliteratuur anderzijds. Dat mag verbazing wekken: de korte
periode van de hereniging staat te boek als een allesbeslissend reddingsmoment van het
Nederlands in Vlaanderen, in die zin vooral dat de kiemen voor de latere Vlaamse Beweging
rijpten tijdens de poging van koning Willem Iom tot een réuion intime et complète te komen
tussen Noord en Zuid. Bovendien groeide met de jaren (en met het zich opstapelende
bewijsmateriaal) de overtuiging dat Willems vernederlandsingsbeleid onmogelijk nog
voorgesteld kon worden als de algemene mislukking die, onder andere, Daniëls (2005: 47) er
van maakte: "Willems taalpolitiek mislukte jammerlijk."
Hoog tijd, met andere woorden, voor een frisse kijk op hoe de taal in Vlaanderen er echt
aan toe was van 1814 tot 1830. Vooraleer we daarop ingaan schetsen we een kort overzicht
van de algemeen aanvaarde kennis over taal in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden in
de secundaire literatuur.
2Het VKN in de taalgeschiedenissen van het Nederlands
Grosso modo blijft de behandeling van de taalsituatie ten tijde van het VKN in de
bovenvennelde werken meestal beperkt tot een smnmiere (en vaak onvolledige) opsomming
van Willems taalbesluiten. Die behelsden het volgende:
a. Op 15 september 1819 werd bij koninklijk besluit de volstrekte vernederlandsing van
administratie en gerecht in Vlaanderen aangekondigd vanaf 1 januari 1823. "In de provincies
Limburg, Oost- en West-Vlaanderen en Antwerpen zou geen andere taal dan het Nederlands
nog als legaal beschouwd worden voor openbare aangelegenheden. Alle autoriteiten waren
vanaf dan verplicht om zich exclusief van de nationale taal te bedienen," aldus De Groof(2004: l31).
390
b. Om het protest tegen Willems bewind te pareren krijgt het Frans op 28 augustus 1829
een beperkte herintrede in de gerechtelijke en notariële sfeer. Het Nederlands was en bleef de~,
enige officiële landstaal, maar voortaan konden huwelijksakten en testamenten in het Frans
indien de betrokkenen die taal beheersten. Hetzelfde gold voor authentieke akten die niet ,
bestemd waren voor de Vlaamse provincies, en voor aankondigingen en publicaties van
notariële verkopen. Ook strafzaken konden voortaan in het Frans afgehandeld worden
(hoewel er nog steeds in het Nederlands gepleit moest worden) op verzoek van de beklaagden
én enkel indien de rechter het Frans beheerste (De Groof 2004: 144, 147).
c. Nauwelijks 9 maanden later (4 juni 1830) wordt de vernederlandsing van het
openbare leven beperkt tot de noordelijke provincies. In alle latere Belgische gewesten kwam
er een beperkte taalvrijheid voor het opstellen van officiële akten, indien de ambtenaren het
Frans machtig waren. Gemeenten en steden die het Frans als volkstaal hadden, mochten hun
administratie weer in het Frans voeren, en elke burger had het recht om in het Frans met die
administratie te communiceren, zolang de ambtenaren daartoe in staat waren (De Groof 2004:
144). Op gerechtelijk vlak mochten rechtspleging, pleidooien en vonnissen voortaan weer in
het Frans op verzoek van één van de partijen én met goedkeuring van de betrokken rechtbank.
Hoewel er in de afgelopen tien tot vijftien jaar geen tekort was aan ambitieuze of
populariserende geschiedenissen van het Nederlands, gaat de bespreking van de periode van
de hereniging in die werken zelden verder dan een herkauwen van de hierboven opgesomde
taalbesluiten. Over de aard van het toenmalige Nederlands, de structuur van de taal of de
sociale variatie in het taalgebruik worden we bitter weinig wijzer; bovendien wordt er
nauwelijks of niet verwezen naar origineel bronnenmateriaal (dat echter royaal te vinden is in
de archieven). Rutten (2007) stelt na lectuur van de belangrijkste recente "vaderlandse
taalgeschiedenissen" tot zijn ontstentenis niet enkel vast dat Willems bewind nauwelijks aan
bod komt" hetgeen op zijn zachtst gezegd vrij vreemd is, wanneer iedereen het eens lijkt over
het cruciale belang ervan voor het voortbestaan van het Nederlands in Vlaanderen - maar
moet bovendien ook besluiten dat de hele taalevolutie in Vlaanderen na 1650 zo goed als
volstrekt genegeerd wordt in die werken, alsof er in het zuiden van ons taalgebied nauwelijks'
iets gebeurde dat het vermelden waard was na de val van Antwerpen in 1585. Twee
voorbeelden kunnen dit treffend illustreren. Vooreerst is er de toonaangevende academische
Geschiedenis van de Nederlandse taal uit 1997 (Van den Toom e.a. 1997). Willems
taalpolitiek wordt eenvoudigweg niet venneld in het hoofdstuk over Nieuwnederlands en
komt enkel summier aan bod in een apart hoofdstuk over Nederlands in Vlaanderen. Wat er
daar verteld wordt over het Nederlands tijdens het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden blijft
dan bovendien nog ruim binnen de perken van de eerder opgesomde taalwetten. Nog
bedroevender gaat het eraan toe in Van der Sijs' (2004) werk over het ontstaan van het ABN.
De auteur bestaat het om ongegeneerd te stellen:
''Doorde politiekeomstandighedenhebbende ZnidelijkeNederlandenna 1585, toenAntwerpenviel,niet meer bijgedragen aan de standaardtaal.Daarom wordt aan het Znid-Nederlandsvanaf dezeventiendeeeuwin dit boekin principegeenaandachtbesteed"(VanderSijs2004: 53).
Vrijwel alle andere werken over de geschiedenis van het Nederlands die courant gebruikt
worden in onze opleidingen zijn in mindere of meerdere mate in hetzelfde bedje ziek, van Het
verhaal van een taal uit 1993 (De Vries e.a. 1993) tot Van der Wals Geschiedenis van de
Nederlandse taal (1992) en Het Nederlands vroeger en nu (Janssens & Marynissen 2003).
Enkel in Het verhaal van het Vlaams (Willemyns & Daniëls 2003) komt de geïnteresseerde
vakgenootenigszins aan zijn trekken, maar dat boek deed het dan net weer niet goed in het
Noorden. Vorig jaar schreven Janssens en Steyaert (2007) het beste taalkundige werk ooit
over Willems taalpolitiek, maar dat behandelde enkel Wallonië. Dat verschillende historici
belangwekkende studies publiceerden over het VKN is bekend (Blauwkuip 1920; De Jonge
391
1967; Wils 1956, 2001). Maar over de taalkundige eigenaardigheden van het toenmalige
Nederlands hebben die collega' s het zo goed als nooit, ten minste niet op een zodanige wijze
dat men gefundeerde uitspraken zou kunnen doen over de structuur van de vroeg-
negentiende-eeuwse taal.
, Voorlopig kan de lezer zijn hoop vestigen op de nakende publicatie van Het verhaal van
het Nederlands (Van der Sijs & Willemyns 2009) waarin de periode van het VKN wél
uitgebreid van commentaar voorzien wordt, onder het credo:
"Van ons, taalhistorici, kan men met nog meer recht verwachten dat we ons interesseren voor
de enige monarch die zich ooit actief voor de verdediging van de taal der Nederlanden heeft
ingezet. Uit de meeste taalgeschiedenissen, ook hele recente, blijkt daar heel weinig van!"(Van der Sijs &Willemyns 2009)
Veel van de informatie in dit laatstgenoemde werk steunt op onze Brnsselse projecten 1. Zo
toonde ons onderzoek naar de sociale stratificatie van het geschreven Nederlands ten tijde van
het VKN aan dat de hevige discussie over spellingnonnen weinig invloed leek te hebben op
het schrijfgedrag van de man in de straat. Uit brieven en vergaderverslagen van Brngse
scribenten uit de lagere, midden- en hogere klasse bleek dat er in alle sociale klassen nog
veelal extreem variabel gespeld werd door niet-professionele schrijvers. Van chaos was geen
sprake -er waren grenzen aan de speltolerantie- maar de idee dat nonnvast spellen belangrijk
was voor het uitdragen van een 'geleerde' identiteit was er nog nauwelijks doorgedrongen.
Dat er binnen de laagste klassen effectief geschreven werd is verrassend
-die groep werd meestal als volstrekt analfabeet beschouwd- maar dat de paupers duidelijk
een hogere variëteit dan het dialect ambieerden in hun geschreven Nederlands is dat evenzeer.
Opvallend is ook dat de sociale toplaag nauwelijks verfranst was ten tijde van het VKN.
In tegenstelling tot wat vele taalgeschiedenissen ons leren, fungeerden de dODr ons
onderzochte elitaire verenigingen in Vlaanderen vaak nog volledig in het Nederlands tussen
1814 en 1830. Dat gaat niet enkel in tegen de traditionele beeldvorming van de
Nederlandssprekende massa die gedomineerd werd door een kleine franskiljonse boveulaag,
maar bewijst bovendien dat gedurende de ganse negentiende eeuw ook op de hoogste sociale
echelons in Vlaanderen een ononderbroken schrijftraditie in het Nederlands bestaan heeft. Dat
was overigens niet enkel het geval in de privésfeer maar ook in de openbare administraties.
Gedurende de hele periode van het VKN heeft "officieel" Vlaanderen op het niveau van de
gemeentelijke en stedelijke administraties vlekkeloos in het Nederlands gefunctioneerd. Meer
nog: de Vlaamse stadsklerken kenden de noordelijke spellingsnonnen en konden die ook van
de ene dag op de andere toepassen. De bevolking, tot slot, leek in haar contacten met de
administratie weinig last te hebben van Willems vernederlandsingspolitiek: archiefbronnen
tonen onomstotelijk aan dat er van de toegevende taalbesluiten van 1829 en 1830 nauwelijks
gebruiktgemaaktwerd."
, Hoewel we over diverse aspecten van het levende en alledaagse taalgebruik ten tijde
van Willem I dus al heel wat wijzer werden, bleef er één domein nog grotendeels
braakliggend terrein: dat van de rechtspraak. In de volgende paragraaf stellen we de
krachtlijnen voor van ons nieuwste onderzoeksproject waarin wij ook de taalkwaliteit, de
taalnonnen en de taalkeuze in dat gerechtelijke domein gaan onderzoeken op basis van
origineel bronnenmateriaal.
3 Taal en gerecht in het VKN
In januari 2008 startte het Brusselse Centrum voor Linguïstiek een 'VleIjarig
onderzoeksproject waarbij een grondige beschrijving en analyse van het vroeg-negentiende-
392
eeuwse ambtelijke taalgebruik centraal staat. Meer nog dan in het voorgaande werk, hopen we
met dit project in te gaan op de aard en vorm van het zuidelijke taalgebruik zelf. Dit gebeurt
aan de hand van historisch-sociolinguïstisch corpusonderzoek, ingebed in de sociale en
nonnatieve context van het taalgebruik in het Verenigd Koninkrijk. We schetsen de opzet van
de voorgestelde studie aan de hand van drie belangrijke pijlers.
Eerste pijler: taalbeschouwing
Al vanaf de prille beginmaanden van het VKN, toen Willem I besloot het Nederlands als
bestuurstaal op te waarderen, ontlokte zijn taalbeleid talrijke reacties. Tegenover de scherpe
kritieken van een jonge generatie op Frankrijk gerichte zuiderlingen, staan de jubelkreten van
taalminnende Vlamingen: "Triumph! -onz' nederduytsche tael I Is van het fransche juk
onthéven", juicht de nog jonge Jan Frans Willems2• Wanneer het belangrijkste
vernederlandsingsbesluit voor Vlaanderen in 1819 wordt bekendgemaakt, ontstaan er op
diverse plaatsen integrationistische initiatieven om de studie van de taal te bevorderen. Niet
enkel voor de Franstalige landgenoten, maar ook voor de "Vlaamstaligen". De opvatting dat
het Nederlands in Vlaanderen en Brabant na jarenlange afzondering slechts een kromgegroeid
bastaardbroertje van het verheven Hollands is, leeft bij velen. De eerste integrationisten
richten zich dan ook -al dan niet voorwaardelijk- op de noordelijke normen van Siegenbeek
(1804) en Weiland (1805). Zo houdt de Brugse procureur H.J. Schuennans in 1820 een
pleidooi waarin het gebrek aan een gezaghebbende zuidelijke spelling wordt aangekaart, en de
"Hollandsche schryfwyze" als alternatief wordt geprezen3• Ook de Gentse advocaat Jozef
Cannaert benadrukt het verval van het Nederlands der Vlamingen, die hun taal "ook nooyt
[hebben] beoefend", en haakt maar al te graag in op de noordelijke traditie, waar "de
hollandsche tael, [...] zich, door hare klaerheyd, juystheyd en naauwkeurigheyd onderscheyd"
(Cannaert 1823: 41).Toch is en blijft niet iedereen onverdeeld positief: naarmate het protest tegen de
algemene politiek van Willem I groeit, bundelt een eerste generatie Vlaamse taalminnaars
haar krachten tegen de oranjedolheid en tegen het weinig aantrekkelijke Hollands dat men aan
het Zuiden leek op te dringen. De Torhoutse kostschoolhouder Pieter Behaegel voert -vooral
na de Belgische onafhankelijkheid- het protest aan, en gebruikt zijn eigen werk uit 1817 en de
oudere grammatica van Jan Des Roches uit 1761 om de eigenheid van het Vlaams te doen
gelden. Evenals de katholieke geestelijke Leo De Foere in zijn SpecateuT BeIge (zie Lissens
2000), verzet hij zich tegen de spelling van Siegenbeek, die nooit voor het Zuiden gemaakt
was en er dus ook nooit voor zou kunnen dienen4•
Net omdat een taal enkel leeft en groeit in een maatschappelijke en politieke context, is
het van grote betekenis om de. sociale ruimte van taalbeschouwing en publieke opvattingen
over het Nederlands in het VKN -althans gedeeltelijk- te reconstrueren. Centraal in deze
discussie en beslissend voor de verdere evolutie van het taalgebruik in Vlaanderen, staat de
spanning tussen het Nederlands en het Frans enerzijds, en tussen noordelijke en zuidelijke
variëteiten van het Nederlands anderzijds.
Tweede pijler: taalnormen
Taalkundigen uit de beginjaren van het VKN beklemtonen het gebrek aan een algemene en
gezaghebbende schrijftraditie in het Zuiden. Officiële naslagwerken zoals in het Noorden kent
men niet, en talige normen lijken ver zoek:
393
"Vooreerst, Iydt het geen twyfel, by iemand die onbevooroordeeld denkt, dat de Vlaemsche spelling,
tot heden toe, nog door niemand op vaste gronden van algemeenen Vlaemschen aerd gebracht is.
Niemand heeft, zoo verre ik weet, de verschillige spreekwyzen der Vlamingen en Brabanders met
elkanderen vergeleken, en daernit een kennelyk iets opgemaekt" (Willems 1819: 302).
Willems tijdgenoot Behaegel schetst een mogelijk nog grotere verwarring: ''Men ziet in onze
landstreéken bynae zoo veel wyzen van spellen; als er verscheydene persoónen zyn, die zich
op het verbeteren der spelling toegelegd hebben" (1817: 250). Dit beeld van het laat-
achttiende-eeuwse en vroeg-negentiende-eeuwse Nederlands in Vlaanderen als een
onberegelde verzameling dialecten leeft nog sterk in de moderne geschiedschrijving van onze
taal (vgl. ook Van der Horst 2004). Suffeleers (1979: 19) vat de communis opinio goed
samen: "Tegenover een relatieve schrijftalige uniformiteit in het Noorden heerste in het
Zuiden een absolute chaos".
Toch zijn er amper studies die grondig ingaan op de grarnmatica- en
leerboekenproductie van voor het Verenigd Koninkrij~. Vanaf de tweede helft Viln de
achttiende eeuw tot laat in de l820'er jaren neemt het aantal publicaties over taal echter
exponentieel toe. Mogelijk waren veel van de verschenen boekjes hoofdzakelijk op een lokaal
publiek gericht, maar eerste vergelijkende analyses van enkele vaak aangehaalde
spellingsvariabelen wijzen er duidelijk op dat er van "absolute chaos" geen sprake is. Niet
alleen zijn de meeste auteurs op de hoogte van elkaars werk én van de schrijftraditie in het
Noorden, maar ze gebruiken ook haast allemaal dezelfde variant voor wat betreft de spelling
van <ae> en <ue> in een gesloten syllabe, de <y>, <ey> en <uy>, en den in plaats van de als
masculien artikel in de nominatief singularis (bv. den koning tegenover het noordelijke dekoning). '
Deze tweede doelstelling van het voorgestelde project omvat dus het opstellen van een
referentiekader voor taalkundige variabelen die vaak in de contemporaine discussies werden
aangevoerd als sjibbolets van het zuidelijke Nederlands (zoals o.a. in Cannaert 1823), op basis
van taalnonnatieve werken die in OInlOOP waren net voor of tijdens Willems bewind.
Derde pijler: taalgebruik
Met het besproken nonnatieve referentiekader als uitgangspunt, en ingebed in de taalknndige
opvattingen van de tijd, hopen we dan aan de hand van origineel bronnenmateriaal een inzicht
te kunnen bieden in relevante aspecten van het Nederlands in Vlaanderen ten tijde van
Willem I. Hiervoor wordt reeds enkele maanden een digitaal corpus samengesteld op basis
van de bronnenverzameling die Isabel Rotthier voor de KANIL opbouwde (Rotthier 2007). Het
betreft handgeschreven documenten van administratieve enJof gerechtelijke aard (processen-
verbaal, ondervragingsrapporten, en aktes van inbeschuldigingstelling, aangevuld met een
kleiner aantal brieven en verklaringen), afkomstig uit" steden en dorpen verspreid over heel
Vlaanderen, per provincie6• Bovendien werden documenten geselecteerd uit 1823 (het prille
begin van de vernederlandsing van het gerecht) en uit 1829, zodat eventuele effecten van het
taalbeleid in twee fasen kunnen worden getoetst. Sociolinguïstische achtergrondinformatie
over afkomst, opleiding en sociale status van de scribenten is vaak betrekkelijk gemakkelijk te
achterhalen, en omdat we alleen werken met manuscipten, rekenen we op een realistischer
beeld van hoe het levende taalgebruik er in de onderzochte periode uitzag dan uit gedrukte
bronnen zou kunnen blijken.
We weten inmiddels dat het beeld dat (taal-)historici vaak hebben geschetst over de aard
van het Nederlands voor 1830 zeker niet altijd accuraat is? De taalkundige interesse voor de
interne taalgeschiedenis van het Zuiden in de 18de en vroege 19de eeuw is op zijn minst
beperkt te noemen, en het weinige dat erover is verschenen, lijkt vaak sterk vertekend door
394
taalpolitieke droom- of waanbeelden. Door de toenmalige opvattingen over taal (die vaak
gekleurd waren door een sterk orangistisch --of later, flarningant- discours) af te wegen
tegen het eigenlijke taalgebruik op basis van originele bronnen, rekenen we erop enkele
hardnekkige opvattingen over deze periode aan een grondig onderzoek te onderwerpen, om zo
bij te dragen tot een algemene, moderne en sociolinguïstisch verantwoorde taalgeschiedenis
van de Zuidelijke Nederlanden.
Noten
1.Zie hiervoor en voor wat volgt Vandenbussche e.a. (2006).
2. Het gedicht, "Ode op de herstelling der nederduytsche Tael", wordt gelauwerd en overgenomen in Le
Spectateur Beige (De Foere 1815).
3. Hij herhaalt deze lezing met enkele aanpassingen twee jaar later in Brussel en stourt zijn tekst enkele weken
later ijverig naar de minister van justitie. Zie Colenbrander (1915: 576-580) voor de tekst, en De Clerck (1963)
voor meer achtergrond bij de integrationistische initiatieven rond Schuerrnans in Brugge.
4. Voor een nitgebreide bespreking, zie Sabbe (1939: 69-84).
5. Als overzichtspublicaties kunnen we enkel De Vos (1939) en Smeyers (1959) vermelden die zich beiden sterk
baseren op J.F. Willems' Verhandeling over de Nederduytsche tael- en letterkunde (1819: 304 e.v.). Voor het
onderwijs van het Nederlands in Wallonië onder Willem I beschikken we wél over veel gedetailleerd materiaal,
aan de hand van Janssens & Steyaert (2008).
6. Voor meer informatie over het corpus in opbouw, verwijzen we naar Vosters & Vandenbussche (2008).
7. Zie ook Van der Horst (2004) in een analyse van enkele nitspraken van Lode Wils (2001). We kunnen er nu
reeds op wijzen dat ook onze eerste vaststellingen ingaan tegen de bewering dat aan het begin van het VKN
"Vlaamse dialecten en spellingen [werden] gebruikt in de schoolboeken, in het gerecht en in de notariële akten,:
en in de administratie" (Wils 1956: 528-29). In geen enkel document dat wij tot op heden in het corpus opnamen"
kan men spreken van "getranslitereerd dialeef', en de supraregionale communicatie kan slechts hoogst
nitzonderlijk in het gedrang zijn gekomen door een overdreven gewestelijk gekleurd taalgebruik. Dit slnit nauw
aan bij de conclusies van Vanhecke (2007) over de nitstekende talige competentie van haar informanten. '
Literatuurlijst
Barafin, P.P.J. (1815), Sur la langue nationale ou dissertation sur ces questions: Les idiomes Hollondais et
Flamand forment-ils la même langue? Avons nous une langue nationale proprement dite? Quelle était,'
avant la conquête des Français en 1794, la langue du Gouvernement et celle de l'Administration
publique? Quelle langue convient-il d'adapter dans les conjonctures actuelles pour la gestion des affaires
administratives? Bruxelles: A Stapleaux.
Behaegel, P. (1817), Nederduytsche Spraekkunst. Eerste boekdeel, Brugge: Wed. De Moor en Zoon.
Blauwknip, F. (1920), De taalbesluiten van Koning Willem I, Proefschrift, Amsterdam: Universiteit van
Amsterdam.
[Cannaert, J.B.] (1823), Iets over de Hollandsche tael, noch voor, noch tegen, latende elk dienaengaende vry en
verlet als naer goedvinden, in eenige familiaire brieven, Eerste stukske, Gend: AB. Stéven.
Colenbrander, H. T. (1915), Gedenkstukken der algemeene geschiedenis van Nederland van 1795 tot 1840, Deel
8. Regeering van Willem I, 1815-1825, Vol. 2, 's-Gravenbage: Nijhoff.
Daniëls, W. (2005), Spraakmakend Nederlands, Rekkem: Ons Erfdeel.
De Clerck, K. (1963), Letterkundig leven te Brugge in de Hollandse tijd, Spiegel der Letteren 6: 270-98. ,
De Foere, L. (1815), Le Spectateur Beige: ouvrage historique, littéraire, critique et moral. Tome premier:
Brugge: De Moor. '
De Groof, J. (2004), Nederlandse taalplanning in Vlaanderen in de lange negentiende eeuw (1795-1914): een
linguïstische analyse met speciale aandacht voor de wisselwerking tussen status- en corpusplonning,
onnitgegeven proefschift, Brussel: Vrije Universiteit Brussel..
De Jonge, A. (1967), De taalpolitiek van Willem I, Brugge: Darthet.
De Vos, H. (1939), Moedertaalonderwijs in de Nederlanden: een historisch-kritisch overzicht van de methoden
bij de studie van de moedertaal in het middelbaar onderwijs sedert het begin van de 1geeeuw, Turnhout:
Van Mierlo-Proost.
Des Roches, J. (1761), Nieuwe Nederduytsche Spraek-konst. Derden Druk, oversien en verbetert doór den
Autheur, Antwerpen: Grangé, Hernitgave van de tekst door J.M. van der Horst, 2001, Nodus: Munster.,
395
Janssens, G & A Marynissen (2003), Het Nederlands vroeger en nu. Acco: Leuven.
Janssens, G. & K. Steyaert (2008), Het onderwijs van het Nederlands in de Waalse provincies en Luxemburg
onder koning Willem I (1814-1830): niets meer dan een boon in een brouwketel?, Brussel: VUBPress.
Lissens, R.F. (2000), Een lectuur van "Le Spectateur Beige" (1815-1823) van Leo de Foere. Traditionalisme inactie, Gent: KANTL.
Rotthier, I. (2007), "In !he pictore". Een bronnencorpus / beeldbank van juridische teksten uit de periode van het
Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, Handelingen van de Koninkiijke Zuid-Nederlandse Maat3chappijvoor Taal- en Letterkunde 60: l31-49.
Rutten. G. (2007), Taalgeschiedenis over de grenzen heen. De taalpolitiek van Willem I en het Noorden,
Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 117 (1):103-118.
Sabbe, M. (1939), Uit den taalstrijd in Zuid-Nederlond tusschen 1815 en 1830, Antwerpen: Lectura.
Siegenbeek, M. (1804), Verhandeling over de Nederduitsche spelling, ter bevordering van eenparigheid indezelve, Amsterdam: Allart.
Sijs, N. van der (2004), Taal als mensenwerk: het ontstaan van het ABN. Den Haag: Sdu.
Sijs, N. van der & R. Willemyns (2009, in druk), Het verhaal van het Nederlands, Amsterdam: Bert Bakker.
Smeyers, J. (1959), Vlaams taal- en volksbewustzijn in het Zuidnederlands geestesleven van de 18de eeuw,Gent:
Seeretarie der Academie.
Suffeleers, T. (1979), Taalverzorging in Vlaanderen. Een opiniegeschiedenis, Brugge/Nijmegen: OrionlGottmer.
Toom, M.C. van der, W J.J. Pijnenburg, J.A van Leuvensteijn & J.M. van der Horst (red.) (2007), Geschiedenis
van de Nederlandse taal. Amsterdám: Amsterdam University Press.
Vandenbussche, W., E.Vanhecke, R. Willemyns & J. De Groof (2006), Het verhaal van de negentiende-eeuwse
Zuidelijke taal: tien jaar en drie sociolinguïstische confereneties verder, in: Koole, T., Nortier, J. & B.
Tahito (red.), Artikelen van de Vijfde Sociolinguïstische Anéla-Conferentie: 514-525, Delft: Eburon.
Van der Horst, J. M. (2004), Schreef J.B.C. Verlooy echt zo gebrekkig?: het 19def20ste-eeuwse beeld van de
18de eeuw getoetst, Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlondse raal- en
Letterkunde 114 (1): 71-82.
Vanhecke, E. (2007). Stedelijke kanselarijtaal in Vlaanderen in de negentiende eeuw, onuitgegeven proefschift.
Brussel: Vrije Universiteit Brussel.
Vosters, R. & Vandenbussche, W. (2008), Wijzer worden over Willem?: taalgebruik in Vlaanderen ten tijde van
het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1814--1830), Internationale Neerlandistiek 46 (3): 2-22.
Vries, J. de, R. Willemyns & P. Burger (1993), Het verhaal van een taal, Amsterdam: Prometheus.
Wal, M. van der (1992), Geschiedenis van het Nederland,. Utrecht: Het Spectrum.
Weiland, P. (1805), Nederduitsche Spraakkunst, Amsterdam: Allart.
Willems, J. F. (1819), Verhandeling over de Nederduytsche tael- en letterkunde, opzigtelyk de Zllydelyke
provintien der Nederlanden, Vol. 2, Arnhem: D.A Thieme.
Willemyns, R. & W. Daniëls (2003), Het verhaal van het Vlaams. De geschiedenis van het Nederlands in de
Zuidelijke Nederlanden, Antwerpen: Standaard Uitgeverij.
Wils, L. (1956), Vlaams en Hollands in het Verenigd Koninkrijk, Dietsche Warande en Belfort: 527-36.
Wils, L. (2001), Waarom Vlaanderen Nederlands spreekt, 3e editie, Leuven: Davidsfonds.
11,
t1
I!!~
Artikelen van de
Zesde Anéla-conferentie
bijeengebracht door
Ad Backus, Merel Keijzer, Ineke Vedder, Bert Weltens
Eburon Delft
2009