MR. S. MULLER HZ. NAAR EEN FOTO VAN THEUNISSE...

12
f 7 AUGUSTUS 1915 MR. S. MULLER HZ. NAAR EEN FOTO VAN THEUNISSE £ LABOTS

Transcript of MR. S. MULLER HZ. NAAR EEN FOTO VAN THEUNISSE...

Page 1: MR. S. MULLER HZ. NAAR EEN FOTO VAN THEUNISSE ...rjb.x-cago.com/GARJB/1916/12/19161231/GARJB-19161231...NAAR EEN FOTO VAN THEUNISSE £ LABOTS Als Erasmus aan Lipsius schrijft, dat

f 7 AUGUSTUS1915

MR. S. MULLER HZ. NAAR EEN FOTO VAN THEUNISSE £ LABOTS

Page 2: MR. S. MULLER HZ. NAAR EEN FOTO VAN THEUNISSE ...rjb.x-cago.com/GARJB/1916/12/19161231/GARJB-19161231...NAAR EEN FOTO VAN THEUNISSE £ LABOTS Als Erasmus aan Lipsius schrijft, dat
Page 3: MR. S. MULLER HZ. NAAR EEN FOTO VAN THEUNISSE ...rjb.x-cago.com/GARJB/1916/12/19161231/GARJB-19161231...NAAR EEN FOTO VAN THEUNISSE £ LABOTS Als Erasmus aan Lipsius schrijft, dat

Als Erasmus aan Lipsius schrijft, dat hij lijdt aan een zware ver-koudheid : me pituita graviter discruciat, staat in den codex bovenpituita een woord, dat Horawitz niet heeft kunnen ontcijferen.Wij lezen aan den voet van de pagina „Darüber steht plethnia(?)."Zeer duidelijk staat er plechma = (pAey/xa, slijm.

In de editie van Clericus zijn tien brieven te vinden van Eras-mus aan Lipsius. Volgens een opmerking, door iemand waar-schijnlijk in de XVIIIde eeuw op de binnenzijde van de kaft ge-schreven, zijn vijf van deze brieven in onzen codex aanwezig.Horawitz heeft dit niet gecontroleerd. Mij is gebleken, dat ditonjuist is. Ook de brief van 1518 (Clericus, Op. Ill, 383A) begin-nende: „Mitto libellum epistolarum" staat in het handschrift. Zesbrieven zijn derhalve in het handschrift teruggevonden, niet vijf.

Gelijk Horawitz heeft aangenomen op gezag van Prof. Schenkl,is de codex geschreven door een monnik van het klooster derMartiniani te Leuven onder de oogen van Lipsius, die er priorwas. Het groot aantal fouten en verschrijvingen dwingt ons aante nemen, dat Lipsius zelf de collectie niet heeft geschreven. Dezefouten zijn door Horawitz zoo veel mogelijk verbeterd en mochtdit hem niet gelukken, dan komt een oprecht „unverstandlich"aan den voet der pagina. De uitgever is niet overal gelukkig ge-weest bij dit werk. Door twee voorbeelden is dit gemakkelijk aante toonen. Brief III van 1519 handelt over den bekenden twist vanErasmus en Eduard Lee. De laatste was een der vele geleerden,die onzen humanist zijn paraphrase van het N.T. kwalijk namen,omdat zij van een critiek op de Vulgaat niet wilden hooren. In1519 heeft Erasmus nog het plan het geschil met Lee bij te leggenen wil ook niet, dat Lipsius, ook al was hij verontwaardigd, aanzijn toorn toegeeft en Lee over zijn optreden onderhoudt. Tochhad Lipsius dit gedaan, en nu schrijft Erasmus hem, dat hij zijneigen zaak in de oogen der vele aanhangers van Lee te Leuvenschade toebrengt. Erasmus meent, dat bij een zoo groote pedan-terie, die Lee er toe brengt te schrijven: si gloriam affectem, citrafraterculorum operam ipsa re posse contingere, het best doet zijnmond te houden. Dit citaat is in de oogen van Horawitz onvol-ledig. Hij schijnt niet op de gedachte te zijn gekomen „posse" teveranderen in „possem" of „possim". Het tweede voorbeeld haalik uit de briefwisseling van Lipsius en Alardus van Amsterdam.Alardus wilde een boek van Lipsius leenen. Hij schrijft: „In res-

7

Page 4: MR. S. MULLER HZ. NAAR EEN FOTO VAN THEUNISSE ...rjb.x-cago.com/GARJB/1916/12/19161231/GARJB-19161231...NAAR EEN FOTO VAN THEUNISSE £ LABOTS Als Erasmus aan Lipsius schrijft, dat

tituendo hoc libello et quovis alio invenias me ipsa fide fideliorem,ut qui veterem reddam cum tota aerugine follem. Hoc enim di-dici in Flandria. linde versus:

Flandria terra bona: sed follis regnat in illa.Dit vers deugt niet. De derde voet is een iambe, wat in een

hexameter niet mag. Een zekere Franciscus Vassorius *) Cassile-tensis heeft dit opgemerkt, gelijk in den codex er bij staat, enstelde voor: Flandria terra bona est, nil follis regnat in illa. Hope-loos is hier de verwarring door Horawitz gesticht. Hij doet, alsofde opmerking bij den brief behoort en schrijft onder den brief denamen van Vassorius en Alardus zonder eenig leesteeken er tus-schen, zoodat het den schijn wekt, dat dezelfde persoon wordtaangeduid. Tot overmaat van ramp wordt een conjectuur voor-gesteld. Hij vraagt, of niet „ni" dient gelezen te worden voor„nil". Met opzet heeft Vassorius „nil" geschreven, om op te ko-men tegen de aanhaling van Alardus. De aardige zet is onzen uit-gever blijkbaar ontgaan.

De verdere opmerkingen over deze uitgave laat ik rusten. Hetbelangrijkst is de inhoud. In de Classical Review van Mei 1915geeft Watson de namen der vrienden op, die Erasmus zich teLeuven had gemaakt en waarmee hij voortdurend in betrekkingbleef. Hij noemt Dorpius, Atensis, Latomus en vele andere, maarvan den Augustijner monnik Lipsius wordt niet gerept. En tochheeft Erasmus hem hooggeschat, niet alleen om zijn onverdrotenijver en lust tot studie, maar zeker niet minder, omdat hij bij Lip-sius steun vond in de moeilijke jaren na zijn uitgave van het N. T.en in de dagen, toen hem het heulen met Luther werd verweten.De vriendschap met Dorpius en Atensis liep een oogenblik ge-vaar en bleef alleen bewaard, omdat Dorpius uit groote hoog-achting voor Erasmus besloot zich verder met de „tragoedia"niet in te laten, die met Lipsius verflauwde geen oogenblik. Hoevredelievend deze geleerde ook was, hij heeft zich tot het einde

1) Deze Vassorius is ons bekend uit een brief van Lipsius aan Guilielmus Lo-vaniensis, Augustijner monnik in het klooster Groenendaal bij Brussel. Dit kloos-ter was aan Maria en Johannes den Dooper gewijd. Nu had Guilielmus om eendistichon gevraagd op Johannes den Dooper. Lipsius durft er geen te maken,want de broeders, hoewel zij zelf geen woord kunnen zeggen, staan klaar omte critiseeren en te lasteren. Het genot van te kunnen lasteren zal hij hun nietschenken. Daarom heeft hij het verzoek overgebracht aan zijn vriend FranciscusVassorius. Deze levert een achttal, opdat Guilielmus kan uitzoeken.8

Page 5: MR. S. MULLER HZ. NAAR EEN FOTO VAN THEUNISSE ...rjb.x-cago.com/GARJB/1916/12/19161231/GARJB-19161231...NAAR EEN FOTO VAN THEUNISSE £ LABOTS Als Erasmus aan Lipsius schrijft, dat

partij gesteld, al bezorgde dit hem veel last. Het nieuwe licht, datErasmus deed vallen op de wetenschap, was ook voor hem eenopenbaring. Aan den invloed van de scholastiek, nog zoo duidelijkmerkbaar in de kloosters aan het begin der 16 eeuw, had hij zichweten te onttrekken door het pad in te slaan, dat Erasmus hadgewezen. Het lag niet in zijn aard heftig uit te vallen of voor dezaak van zijn vriend goed en bloed veil te hebben; zijn beschei-denheid en goedaardig karakter deden hem zoeken naar midde-len om de strijdende partijen te verzoenen. Erasmus, die nergensrust vond en steeds nieuwe indrukken wilde krijgen, die aan allekanten geld bedelde om te kunnen reizen en trekken, voelde zichaangetrokken tot Lipsius, voor wien het kalm werken in zijn„cellula" het hoogste geluk was. Zij waren antipoden, maarErasmus waardeerde de oprechte vriendschap van Lipsius envond troost in diens brieven, wanneer zijne tegenstanders hemniet begrepen of wilden begrijpen. In deze brieven komt de op-rechte vereering voor Erasmus nergens beter uit dan in den briefgericht aan Nicolaus Buschiducensis, schoolmeester te Antwer-pen en correspondent van Erasmus. Lipsius heeft van verschil-lende kanten vernomen, dat Nicolaus nog wel bevriend is metErasmus, maar toch aanstoot heeft genomen aan het geschriftover den vrijen wil. Volgens de berichten van sommigen haddeze aanstoot zich in woorden en in geschriften op zeer onheu-sche wijze geuit. Onmiddellijk nam hij de verhandeling van Eras-mus ter hand en vond niets, dat hem hinderde. Geen venijnigeuitlatingen, wel een „Christiana sobrietas". Als aanhanger vanLuther mag Nicolaus niet vergen, dat ieder zich onvoorwaarde-lijk bij de uitspraken van Luther neerlegt. Dit eischt Luther zelfniet. Op grond daarvan is Nicolaus niet gerechtigd de vriend-schap met Erasmus te verbreken.

Een andermaal leest hij Stephanus Heetvelt, prior van het„Roode Clooster"bij Brussel, de les. Vier Dominikaner monnikente Leuven hadden een schotschrift tegen Erasmus opgesteld eneen van hen, Godefridus Rusius Toxander, liet dit geschrift onderzijn naam verschijnen. Nu was Lipsius ter oore gekomen, datHeetveld de lezing hiervan zijne monniken aanbeval. Te Leu-ven in de omgeving van Lipsius was men verontwaardigd. Voedtdeze herder, zoo zeide men, zijne schapen met dergelijk voedsel?Zoo Heetveld geen lust gevoelt Erasmus te verdedigen, niemand

9

Page 6: MR. S. MULLER HZ. NAAR EEN FOTO VAN THEUNISSE ...rjb.x-cago.com/GARJB/1916/12/19161231/GARJB-19161231...NAAR EEN FOTO VAN THEUNISSE £ LABOTS Als Erasmus aan Lipsius schrijft, dat

zal dit laken, maar hij is aan zijn goeden naam verplicht niet meete doen met Erasmus' tegenstanders. Wij monniken, schrijft Lip-sius, staan tegenwoordig bij het publiek niet hoog aangeschre-ven. Hoe zal het worden, als wij ons ook nog in deze twistenmengen. Neutraal blijven is het voorschrift.

In zijn ijver om Erasmus te verdedigen verloor Lipsius soms devoorzichtigheid uit het oog. Het brievengeheim kende men in diedagen niet en onze monnik kon weten.dat hem van verscheidenekanten zijn trouwe aanhankelijkheid werd euvel geduid. Onver-standig was het dus een brief te schrijven aan den Lutheraan Se-bastianus Nautzenus, vooral daar Lipsius in zijn groote verdraag-zaamheid tegenover Luther geheel anders stond dan zijne mede-monniken en zijn prior Joannes Arnoldus. De brief kwam denprior in handen. Een zeer uitvoerige „purgatio eiusdem episto-lae ad honorabilem virum Ioannem Arnoldum" was het gevolg.Lipsius heeft kwade dagen doorgemaakt. Na lezing van den briefverwondert ons dit niet. Niet alleen liet de schrijver zich hoogstonvoorzichtig uit, maar, wat erger is, men kan vragen, of Lip-sius met zijne gedachten niet geheel buiten het kloosterlevenstond. Met tegenzin lezen wij zijn „purgatio". Al toont hij hierinook nog zoo zijn belezenheid in de oude klassieken, hij kan eendergelijke uitdrukking in zijn brief niet goed praten: „nee offen-dat te noster cucullus, quia non ego cuculli, sed cucullus meusest". Een monnik, die dit durft schrijven, kon rekenen op verzet,vooral een monnik te Leuven. Erasmus was de geestelijke vadervan het „collegie van de dry tonghen", ook geheeten CollegiumBuslidianum, dat in 1518 geopend werd en waarvoor JerömeBusleiden bij testament fondsen had aangewezen. Daar de colle-gezalen bij de opening nog niet gereed waren, stonden deAugustijnen een lokaal van hun klooster af. Lipsius had dus vannabij den geheelen strijd tusschen de universiteit en het collegiemeegemaakt en Erasmus leeren bewonderen, die trots al het ver-zet wist door te drijven, dat Matthaeus Adrianus het He-breeuwsch zou onderwijzen, dat Adrianus Barlandus voor hetLatijn en Rutgerus Rescius voor het Grieksch in hun onderwijsbehalve de Christelijke schrijvers ook zouden betrekken de groo-te auteurs van de oudheid. Hij hield zich aan den wensch van Bus-leiden, die had gesproken van schrijvers „tam christiani quammorales, ac alii probati auctores". De professoren der universi-10

Page 7: MR. S. MULLER HZ. NAAR EEN FOTO VAN THEUNISSE ...rjb.x-cago.com/GARJB/1916/12/19161231/GARJB-19161231...NAAR EEN FOTO VAN THEUNISSE £ LABOTS Als Erasmus aan Lipsius schrijft, dat

teit kwamen in opstand. Met argumenten van het geringste allooiwerden Erasmus en de zijnen bestreden. Zij heulden met Luther.Toen Erasmus in 1521 uit Leuven vertrok, werd de strijd voort-gezet tegen de professoren van het collegie en de verdere vrien-den. Lipsius had moeten oppassen zijne handen niet te branden,nu de gemoederen zoo verhit waren. Dit deed hij niet. In zijncellula mocht hij de klassieken lezen en overschrijven, zijne ge-dachten mochten uitgaan naar de nieuwe denkbeelden door Eras-mus verkondigd, maar in zijne brieven had hij deze gedachtenvoor zich moeten houden, wel wetende, dat men te Leuven op deloer lag. Hoe onvoorzichtig hij zich soms uitliet, bleek ons uit denbrief aan Nautzenus, maar niet minder komt zijn onnadenkendheidvoor den dag in de briefwisseling met Guilielmus Lovaniensis, denAugustijnermonnik in het klooster Groenendaal bij Brussel. Lip-sius had een werk van Augustinus uit de bibliotheek van hetklooster te leen gevraagd. Dit wordt hem toegezonden met demededeeling, dat hij het lang onder zich mocht houden, daar debroeders met dergelijke lectuur zich niet inlieten. Wat lezen zijdan? Guilielmus noemt: „Aurea (paene dixeram aerea) legenda,Liber Apum, Profectus religiosorum, Libelli fratris Thomae deKempis". Hij voegt er vrij kras aan toe: mij is een brief van uliever dan al die rommel. De bedachtzame Lipsius vindt dit teveel eer, maar toch staat hij aan Guilielmus' zijde. Hij verwerptdeze werken niet, echter zijn er vele boeken, die hij hooger schat.De Christenen stellen het O. T. achter bij het N. T., de apostelenhebben de wet van Mozes, waaraan het Joodsche volk zich vast-klampte, verworpen, zoo ook laat hij liggen de boeken, die delezers meer bijgeloovig dan vroom maken. Zijn eigen minderaangename positie te Leuven geeft hem dezen raad in den mond:ik zou niet gaarne zien — zoo ongeveer schrijft hij — dat gij aanieder zonder aanzien des persoons uw oordeel verkondigdet.Weet, dat afgunst en haat u wachten. Hier spreekt Lipsius uitondervinding. Verder laat hij volgen: indien gij misschien op uwweg menschen ontmoet, die voor rede vatbaar zijn, dan zou ik udurven aanraden hen op deze hoogere studie te wijzen en hiertoeaan te sporen.

Meerdere brieven in deze collectie hebben een dergelijken inhoud.Lipsius tracht met beide partijen bevriend te blijven, maar juistdoor de rol te spelen van bemiddelaar komen van beide kanten

11

Page 8: MR. S. MULLER HZ. NAAR EEN FOTO VAN THEUNISSE ...rjb.x-cago.com/GARJB/1916/12/19161231/GARJB-19161231...NAAR EEN FOTO VAN THEUNISSE £ LABOTS Als Erasmus aan Lipsius schrijft, dat

<Je slagen op hem neer. Wij kunnen zonder bezwaar zeggen vanbeide kanten, want ook Erasmus, die den ijver en het helder ver-stand van zijn Leuvenschen vriend bij zijne studiën herhaaldelijknoodig had, kan zich ook niet steeds inhouden, als hij in Lipsius'brieven dat schipperen bemerkt. Dit blijkt ons uit een brief,handelende over het geschil tusschen Erasmus en Eduard Lee.

Dank zij de groote voortvarendheid van den boekdrukker Fro-benius verscheen in het begin van 1516 het Nieuwe Testament.Naast den Griekschen text stond de Latijnsche vertaling en demarge was gevuld met opmerkingen en ophelderingen. Men kanzich moeilijk indenken, welk een omvangrijke voorstudie Erasmusheeft moeten maken om dit werk tot stand te brengen. Het zouzeer onbillijk zijn dit werk te beoordeelen naar het standpunt,waarop de philologie heden ten dage staat. Wie dit doet, lacht,als hij leest, dat Erasmus slechts vier Grieksche handschriften enéén Latijnsch manuscript gebruikte. De veranderingen in dentext steunen gewoonlijk niet op de lezingen der handschriften,maar op het vermoeden van den bewerker. De Latijnsche ver-taling is menigmaal te vrij, ja zelfs klopt zij niet altijd met hetGrieksch. Ten slotte zijn de opmerkingen van geen hoog weten-schappelijk gehalte. Erasmus gebruikt ze voor heftige aanvallenop de scholastiek en de monniken. Het feit echter, dat Erasmusde wereld wakker schudt door af te dingen op de waarde vanhet tot op zijn tijd onbestreden gezag der Vulgaat, en door te voe-len, dat het humanisme niet beter kan gediend worden dan doorden ontzaggelijken invloed der Vulgaat op het Latijn dier dagente breken, doet ons in hem een wereldhervormer zien, die degeestelijke strooming der geheele menschheid een andere wendingheeft gegeven. Natuurlijk heeft hij in Laurentius Valla e. a. voor-gangers gehad, door wier voorbeeld zijn pad is geëffend, maarhij heeft den grooten stap uit het duister in het licht gedaan. Daarstonden de„ viri obscuri". Op al hun gewroet in het donker vielhet nieuwe licht. Erasmus beleefde pleizier van zijn werk, tenmin-ste in den eersten tijd. De opdracht aan Leo X werd door dezenpaus niet alleen aanvaard, maar ook met een praebende beloond.Met bijvalsbetuigingen begroette geheel Europa de uitgave. Deaanstoot echter, dien Erasmus had gegeven door zijne aanteeke-ningen, zou vroeg of laat, gelijk zich liet verwachten, tot uitingkomen. De eerste opwinding was voorbij en de critiek kon begin-12

Page 9: MR. S. MULLER HZ. NAAR EEN FOTO VAN THEUNISSE ...rjb.x-cago.com/GARJB/1916/12/19161231/GARJB-19161231...NAAR EEN FOTO VAN THEUNISSE £ LABOTS Als Erasmus aan Lipsius schrijft, dat

nen. Niets ontsnapte aan den venijnigen tegenstander, zelfs hetonbelangrijkste niet. Het felst waren de aanvallen uit Vlaanderen,maar ook uit Engeland en Spanje gingen stemmen op. In 1517had Erasmus te Leuven leeren kennen Eduardus Lee, afkomstiguit Kent en geparenteerd aan Thomas Morus. Erasmus had denjongen man eenige wenken bij zijne studie gegeven en naar hetschijnt, heeft Lee te Leuven een goed figuur gemaakt. Bij hetdoorlezen van het N. T. had Lee eenige opmerkingen voor zichzelf neergeschreven, waarschijnlijk met de bedoeling deze aanErasmus voor te leggen bij het bewerken van den tweeden druk.Ofschoon de lieflijke benamingen, die later Erasmus en zijne vrien-den Lee naar het hoofd geslingerd hebben, zeker onverdiend zijn,,kan men den lateren aartbisschop van York niet vrijpleiten vaneen sterk naar voren komende ijdelheid en eerzucht. Hij heeft metzijne aanteekeningen te koop geloopen. Te Leuven viel dit in goe-de aarde. Onze Lipsius maakte zich boos en meende Lee op zijnplaats te moeten zetten. De geregelde briefwisseling, die tusschenhen bestond, werd afgebroken, hetgeen Lipsius aan Erasmusmeedeelde met deze ontboezeming: hoe dwaas van mij te denken,dat die vriendschapsbanden duurzaam konden zijn met een man,die ook met u niet lang in vrede en eendracht heeft kunnen leven.Het optreden van Lipsius kwam Erasmus ondiplomatiek voor.Weliswaar had hij zich geërgerd aan hetgeen hij over Lee hoor-de, maar de anders zoo prikkelbare en strijdlustige man nam dezezaak niet ernstig op. Hij hoopte door zich kalm te houden de aan-teekeningen van Lee onder oog en te krijgen en te gebruiken bij zijnherdruk. Lipsius ontvangt dan ook een vermaning, omdat hij Leenoodeloos geprikkeld heeft en niet heeft begrepen, dat niet vooreen derde is bestemd, wat Erasmus hem over personen schrijft.Om zijn houding te rechtvaardigen schrijft Lipsius, hoe Lee zichover Erasmus uitliet: Erasmus was in de oogen van Lee een af-vallige, hij had gebroken met de orde der Augustijnen. Het nood-lot rustte op deze zaak. Erasmus las den brief vluchtig en meendeuit de woorden te moeten opmaken, dat dit het oordeel van Lip-sius over hem was. Wat hierop de arme Lipsius te hooren kreeg,was lang niet malsch. Erasmus schrijft: Dat ontbrak er nog maaraan, dat gij u een oordeel aanmatigt over mijn leven en werken.Daarvoor is uw tijd nog niet gekomen, gij moet nog leeren, enmoogt niet oordeelen, zeker niet op zulk een toon. Augustinus is

13

Page 10: MR. S. MULLER HZ. NAAR EEN FOTO VAN THEUNISSE ...rjb.x-cago.com/GARJB/1916/12/19161231/GARJB-19161231...NAAR EEN FOTO VAN THEUNISSE £ LABOTS Als Erasmus aan Lipsius schrijft, dat

zelf nooit monnik geweest en heeft nooit menschen, als waren zijwilde dieren, in kooien opgesloten. Men heeft mij in mijn jeugdin die richting gedreven, maar ik wil mijn vrijheid behouden. „Ettamen plus boni feci alienatus, ut ipse vocat, quam multi, qui domipotitant aut obtrectant." Ik ontzeg u het recht over mijn conscien-tie te oordeelen. Wat zegt Augustinus zelf? „Non affectetis ves-tibus placere sed moribus." Ten slotte ontbreekt het mij niet zooaan zelfkennis, dat ik uw kastijding noodig heb. Erasmus eindigtmet het verzoek, dat Lipsius den brief verscheurt en een afschriftmaakt, zoo hij den brief later nog eens wil lezen. Lipsius heeft on-middellijk de vergissing opgehelderd zonder Erasmus ook maarin het minst zijn vluchtigheid kwalijk te nemen. Als eenigen tijddaarna Erasmus het gesnoefvan Lee niet meer kan verdragen endie aanteekeningen, voor zoover zij hem bekend zijn geworden,weinig aandacht schenkt, barst de bom. Een vinnige polemiek ishet gevolg. Voor Lee was de beker overgeloopen, nu Erasmus inde voorrede van den herdruk van zijn naam en zijne opmerkingengeen gewag maakte en verbeteringen had aangebracht opgrondvan Lees critiek zonder vermelding van hem, die op de foutenhad gewezen. Erasmus, de man der groote denkbeelden en deaanwijzer van nieuwe wegen, die door de middeleeuwscheduisternis zouden loopen, keek met minachting neer op het knab-belen aan zijn grootsch werk en uitte zijn ergernis en veront-waardiging in zijn spottend Latijn, dat hem steeds tegen zijnetegenstanders ten dienste stond. Het was verstandig van Lipsiusgezien zich niet verder met de zaak in te laten en toeschouwer teblijven bij deze kibbelpartij. Erasmus aanstoot te geven was welhet laatste, dat in zijn bedoeling lag. Hij gevoelde te veel, hoe-ver hij beneden Erasmus stond en vroeg zich herhaaldelijk af,waaraan hij die vriendschap te danken had. Hij schrijft aan Mel-chior Viandalus „viro cum prophanis tum sacris literis adprimeinstructo": Ik weet, hoezeer ik doortrokken ben van de oude bar-baarsche inzichten; het is mij niet onbekend, met wie ik dagelijksom moet gaan. Ten slotte ben ik er mij van bewust, dat mijn ken-nis mannen als Erasmus niet kan opvallen. Wat heeft dan tochErasmus in mijn persoon gezien? Hij heeft opgemerkt, dat ik dooreen als het ware stillen wenk van mijn binnenste hun genegen ben,die door wetenschap uitblinken. Gelijk die neiging van mij doorErasmus op hooge waarde wordt gesteld, zoo stuit zij die „vete-14

Page 11: MR. S. MULLER HZ. NAAR EEN FOTO VAN THEUNISSE ...rjb.x-cago.com/GARJB/1916/12/19161231/GARJB-19161231...NAAR EEN FOTO VAN THEUNISSE £ LABOTS Als Erasmus aan Lipsius schrijft, dat

ris inscitiae patroni et antiquae barbariei alumni" tegen de borst.Zij wreken zich op alle mogelijke wijzen, zij scholen samen enbelasteren of mijne vrienden of de werken, door mijne vriendenin het licht gegeven, terwijl zij weten, hoe deze hatelijke woor-den mij hinderen. Zij vervloeken de geschriften van Erasmus ennoemen zijn vrijheid van spreken het voorwendsel, om een los-bandig leven te verbergen. De toestand is zoo, dat ik u moetraden de brieven, voor mij bestemd, niet te zenden naar hetklooster, maar te richten aan Conrad Goclenius, professor aanhet Collegium trilingue. •—

Wij behoeven hieraan niet veel toe te voegen. Lipsius deed hetbest zich bezig te houden met zijn studiën en zijn plan te voltooiende werken van Augustinus opnieuw uit te geven. Ook bij dit werkhinderde hem zijn ongelukkige positie in het klooster. Uit dehandschriften, welke hem onder oogen kwamen, bleek, dat deBaselsche editie van 1506 en eveneens die van 1515 zeer gebrek-kig waren, en dat nieuw materiaal uit de kloosterbibliothekenmoest worden verzameld om een wetenschappelijke editie aanhet nageslacht te kunnen geven. Met enkele woorden had hij ditzijn prior verteld en gezinspeeld op een reis, maar „hortatus estme, ut aequanimiter clausurae meae tempora perferrem ac moxacquievi." Berusting paste hem als monnik.

Het vermoeden ligt voor de hand, dat Lipsius steeds meer voorzich zelf en zijne studiën is gaan leven. Bij het klimmen der jarennam de strijdlust af. Daarbij kwam, dat Erasmus, door ziekte enzorgen geplaagd, de kracht miste om als leider op te treden. Dejaren te Leuven, jaren van voortdurenden strijd tegen de conserva-tieve Leuvensche theologen en monnikken, hadden Erasmus' phy-siek geen goed gedaan ') en uit de brieven van dien tijd blijkt, hoezeer het hem speet, dat hij zich den terugkeer naar Engeland hadafgesneden. Nu bekroop hem de lust daar rustig zijn verder levendoor te brengen. Hij liet de vroegere vrienden polsen, maar debanden van voorheen waren verbroken. De Pactolus, dfe Eras-

1) In een brief uit 1529, gericht aan zijn bankier te Antwerpen, Erasmus Schets,schrijft Erasmus, dat de professoren der Leuvensche Universiteit hem niet als eenmensch, maar als een hond behandeld hebben. Een drietal jaren later laat hij zichzoo uit: De theologen, wier zaak ik steeds verdedigd heb, vergelden mij zulk eendank, dat het mij nu berouwt één woord tegen de Lutheranen geschreven te heb-ben. Hij vreest zelfs, dat de gunst van het Hof hem niet kan beschermen tegen de„monachorum furiae".

15

Page 12: MR. S. MULLER HZ. NAAR EEN FOTO VAN THEUNISSE ...rjb.x-cago.com/GARJB/1916/12/19161231/GARJB-19161231...NAAR EEN FOTO VAN THEUNISSE £ LABOTS Als Erasmus aan Lipsius schrijft, dat

mus gehoopt had in Engeland te vinden, stroomde niet rijkelijkgenoeg naar zijn zin en daarom was hij boos weggeloopen. Hetdempen van de kloof was bezwaarlijk. Er brak een tijd in hetleven van Erasmus aan, waarin hij spijt kreeg over de wijze,waarop hij menige zaak had aangepakt. Hij, die Katholiek in zijnhart bleef, moest beleven, dat men uit zijn geschriften de argu-menten haalde om aan te toonen, dat hij bij de Hervormers zichhad geschaard. Als Erasmus het vechten moede werd, hoeveel teeerder kunnen wij dit dan verwachten van een man als Lipsius.Na prior geweest te zijn in het Augustijner klooster te Leuven,vinden wij hem later als bestuurder van een monasterium Casti-monalium Ord. D. August, Crucelensicum, situm in extremis Bra-bantiae finibus, namelijk in Huy.

De Vocht schrijft in zijn werk: „De invloed van Erasmus op deEngelsche tooneelliteratuur der XVI en XVII eeuw",: „Degroote humanist legde een onverschrokken bijl aan bijgeloof envooroordeel, deed de noodzakelijkheid van verstandelijke wer-king in een menschenleven begrijpen en wilde met een grondigontwikkeld priesterdom vooruit rukken."

Uit deze brieven zien wij, dat Lipsius zich heeft ontwikkeld,gelijk Erasmus wilde, en met hem optrok tegen de ontaardescholastiek.

BOSCH VAN HONINGENNoch op ten elften Decembris gegeven drye mannen, van hout

te halen uyt Hoeningerbosch XLV stuvers.Kerkerekening 1574 blz. 27.

16