EEN MIDDELEEUWSE HOEVE IN DE POLDER ...rjb.x-cago.com › GARJB › 1955 › 12 › 19551231 ›...

18
EEN MIDDELEEUWSE HOEVE IN DE POLDER BOUDEWIJN HARTSLAND door J. G. N. RENAUD O nze goede stad Rotterdam heeft trouwe dienaren met een vooruitziende blik. Zij hebben al jaren geleden begrepen, dat ook de Waalhaven niet groot genoeg zou blijven en maakten plannen voor een daar op aansluitend havenbekken met loswal in de polders Koedood en Boudewijn Hartsland. Op de tekenborden van de afdeling Havenwerken werden perskaden ge- projecteerd, opzichters togen uit om de hoge ruggen in het land af te bakenen en tenslotte kreunden de kruiwagens onder de zware lasten. Langzamerhand groeiden de donkere ruggen en trokken genadeloos rechte lijnen door het mooie landschap. De bochtige Harsdijk, bekroond met zware iepen, werd op verschil- lende plaatsen gepasseerd en kwam wat dwaas tussen de pers- kaden te liggen. Maar zo lang de statige iepen de dijk nog kroon- den, viel dat niet zo op. Toen de bomen eenmaal geveld waren is de metamorphose van het landschap een stuk dichterbij ge- komen. Het oudste deel van de perskaden raakte intussen be- groeid en we zijn met hun aanwezigheid haast al weer verzoend, nu de hellingen bijna schuil gaan onder de klaprozen. In het Boudewijn Hartsland deed men in het najaar van 1945 een merkwaardige ontdekking. Er werd een geul gespit en daarbij stiet men op een fundering van grote stenen. De opzichter ver- meldde het voorval plichtsgetrouw in zijn weekrapport, het ge- rucht kwam verder en bereikte eindelijk over de stadsarchivaris van Rotterdam het Rijksbureau voor de Monumentenzorg. Een onderzoek kon in verband met het vergevorderde jaarge- tijde niet meer plaats hebben, maar de sporen schenen mij be- langrijk genoeg, om een onderzoek te wettigen. De overweging, dat het land weggebaggerd zou worden, gaf de doorslag. De Gemeente Rotterdam bleek bereid de kosten van een voor- lopig onderzoek te dragen en allengs was de onderneming vol- doende voorbereid om op 1 April 1946 aan te vangen. We behoefden ons hier niet af te vragen, hoe het onderzoek te beginnen. De omstandigheden hadden de loop der dingen eigen- lijk al bepaald. In de wand van de greppel viel over ongeveer 30 80

Transcript of EEN MIDDELEEUWSE HOEVE IN DE POLDER ...rjb.x-cago.com › GARJB › 1955 › 12 › 19551231 ›...

EEN MIDDELEEUWSE HOEVEIN DE POLDER BOUDEWIJN HARTSLAND

door J. G. N. RENAUD

Onze goede stad Rotterdam heeft trouwe dienaren met eenvooruitziende blik. Zij hebben al jaren geleden begrepen,dat ook de Waalhaven niet groot genoeg zou blijven en

maakten plannen voor een daar op aansluitend havenbekken metloswal in de polders Koedood en Boudewijn Hartsland. Op detekenborden van de afdeling Havenwerken werden perskaden ge-projecteerd, opzichters togen uit om de hoge ruggen in het landaf te bakenen en tenslotte kreunden de kruiwagens onder dezware lasten. Langzamerhand groeiden de donkere ruggen entrokken genadeloos rechte lijnen door het mooie landschap. Debochtige Harsdijk, bekroond met zware iepen, werd op verschil-lende plaatsen gepasseerd en kwam wat dwaas tussen de pers-kaden te liggen. Maar zo lang de statige iepen de dijk nog kroon-den, viel dat niet zo op. Toen de bomen eenmaal geveld warenis de metamorphose van het landschap een stuk dichterbij ge-komen. Het oudste deel van de perskaden raakte intussen be-groeid en we zijn met hun aanwezigheid haast al weer verzoend,nu de hellingen bijna schuil gaan onder de klaprozen.

In het Boudewijn Hartsland deed men in het najaar van 1945een merkwaardige ontdekking. Er werd een geul gespit en daarbijstiet men op een fundering van grote stenen. De opzichter ver-meldde het voorval plichtsgetrouw in zijn weekrapport, het ge-rucht kwam verder en bereikte eindelijk over de stadsarchivarisvan Rotterdam het Rijksbureau voor de Monumentenzorg.

Een onderzoek kon in verband met het vergevorderde jaarge-tijde niet meer plaats hebben, maar de sporen schenen mij be-langrijk genoeg, om een onderzoek te wettigen. De overweging,dat het land weggebaggerd zou worden, gaf de doorslag.

De Gemeente Rotterdam bleek bereid de kosten van een voor-lopig onderzoek te dragen en allengs was de onderneming vol-doende voorbereid om op 1 April 1946 aan te vangen.

We behoefden ons hier niet af te vragen, hoe het onderzoekte beginnen. De omstandigheden hadden de loop der dingen eigen-lijk al bepaald. In de wand van de greppel viel over ongeveer 30

80

27. tn7).25. /«

ƒƒ, ƒ, ƒ K / / / 55,

v a w <ƒ<? /, / / /

6, 5, 2, 7, 4, 5 e/i 7). 7/z

, (Ü/Z>. 55 ,. o/fe. 5/);

29. VO/Ï

;/O/O Jtenaiiff. iO. Deè/j;/o/o

Ö/O. i ^ , zoo/5

meter een puinlaagje, hier en daar afgewisseld door een stukjefundering, te bespeuren, Het scheen daarom wel het beste, deluttele meters brede lap grond tussen greppel en perskade in tweevakken te verdelen, gescheiden door een strook, waaraan laterde opbouw van de bodem te bestuderen zou zijn. Zo gebeurdehet dan ook op die eerste April, toen we met hooggespannen ver-wachtingen nieuwe ontdekkingen tegemoet gingen.

Nadat twee steken verwijderd waren, werd de put bijgeschaafd.In het oppervlak tekenden zich toen verschillende puinige plekkenaf, die de bovenzijde van afgebroken muurwerk vormden. Hetwas wel heel vreemd, wat er in het zicht was gekomen. Een langstuk muur dwars over het vlak, tamelijk breed en klaarblijkelijkdoorbroken bij het graven van de greppel. Dan een kort, smalmuurtje en een zonderling stukje metselwerk. Toen put II tot opdezelfde hoogte was afgegraven, kwamen twee stukjes muurwerk,ongeveer gelijk aan het blokje in put I en een muurtje voor de dag.In het westelijk einde van het vlak lag een band lichtblauw ge-kleurd zand in de klei. Het was nog niet bepaald eenvoudig omuit deze spaarzame resten iets op te maken; zij gaven grond voorvelerlei gissingen. Het wegnemen van de derde steek bracht geennieuw muurwerk aan het licht; in put II echter werd een brand-plek gevonden, die later als overblijfsel van een eenvoudige vuur-kuil kon worden geïdentificeerd. Aan de oostzijde (buitenzijde)van de zware muur in put I vertoonde zich een brede strook puin,die daar klaarblijkelijk bij de afbraak van het muurwerk gedepo-neerd was.

Door het uitgraven van de vlakken was er, vrijwel rechthoekigop de uitgespaarde strook grond, langs de berm van de perskadeeen wand ontstaan, die na afschaving een mooi lengteprofiel zoukunnen vormen.

Daar het heel goed mogelijk was, dat oostelijk van de oostmuurin dit profiel de dalende lijn van een grachtbodem te ontdekken zouzijn, werd put I in deze richting vergroot. Daarbij deden we demerkwaardige ontdekking, dat oostelijk van de oostmuur nogeen gebouwtje had gelegen; van het muurwerk bleek echter slechtséén laag bewaard gebleven. Een opmerkelijke figuur: een recht-hoek, verbonden aan een halve cirkel. Het schijnt aannemelijk,dat de cirkel gesloten is geweest; aan de noordzijde lag wat as.

Zuidelijk van put I werd put III uitgegraven. Het meest spreken-

81

van /re/ voor. 35, 7)

va/j

de resultaat van deze onderneming was wel, dat de overblijfselenvan de zuidelijke muur geleidelijk aan te voorschijn traden. Hetbleek nu duidelijk, dat de greppel bijna geheel over de zuidelijkemuur was gegraven, waarbij de weinige overblijfselen nog vooreen groot deel zijn uitgebroken. Sporen van bijgebouwen kwamenniet aan het licht. De onregelmatige verkleuringen, de afwisselingvan mest of veen en klei, wezen wel op een voortdurende ophogingvan het erf. Een diepe mestput vormde een rechthoekige figuurin het overigens zo onregelmatig uitziende vlak.

Zo langzamerhand had de mening post gevat, dat we met eendrieschepig gebouw te doen hadden; de breedte van het midden-gedeelte stond echter nog niet vast. Om deze te kunnen bepalen,werden in de berm van de perskade onder het uitsparen van een

82

strook grond - ons lengte-profiel - twee putten uitgediept. Hierinkwamen dergelijke steunpunten, stiepen, te voorschijn, als reedsin de putten I en II waren aangetroffen. Het middenschip bleekna opmeting ongeveer 6.50 m breed te zijn. Om tenminste op éénpunt zekerheid te hebben omtrent de juiste plaats van de noorde-lijke lengte-muur werd een kijkgat van ruim 2 x 2 m gemaakt terplaatse, waar wij de noord-westhoek van het gebouw mochten ver-onderstellen. Deze verwachtingen zijn niet beschaamd; zij het danook in fragmentarische toestand, de hoek kwam te voorschijn.

Het detailonderzoek leverde nog enkele waardevolle gegevensop. De zwarte plek in het middenschip moet inderdaad als haardjeworden beschouwd. Uit de as kwamen onder andere resten vannagels te voorschijn. Hier was dus oud hout opgestookt, waarmen de nagels gemakshalve niet uitgetrokken had. De dieptebleek nog maar 8 cm te bedragen. Wat uit de profielen al afge-leid was, werd hier nog eens bevestigd: het oude woonvlak wasverdwenen. In put IV troffen we de overblijfselen aan van eenstoepje met trapje. Op af b. 29 is goed te zien, hoe het metselwerkvan de trapwang van het gebouw af geleidelijk daalt. Een dank-baar aanvaard bewijsstuk voor de stelling, dat de woonstede ietshoger lag dan het omringende erf.

Een stukje bestrating in de westelijke hoek van dezelfde putlag zo dicht onder het huidige maaiveld, dat het niets met deteruggevonden aanleg van doen kan hebben.

In put VII tenslotte kwam, naast een aantal opmerkelijke bo-demverschijnselen, nog een rechthoekige ingraving te voorschijn,een overblijfsel van een gebouwtje, eens uit minder duurzaammateriaal opgetrokken dan het huis.

We spreken hier van: het huis. Maar de vraag doet zich voor,wat er nu eigenlijk opgegraven is. De gecompleteerde plattegrond(afb. 32) vertoont een rechthoekig gebouw van ongeveer 29 x13,50 m met muren van omstreeks 1 meter dikte. Twee rijen vanvier stiepen suggereren, dat we met een drieschepige ruimte temaken hebben, welke indruk nog versterkt wordt door de vierdwarsmuurtjes, die niet verder dan de stiepenreeksen van de langezijden uit naar het midden reiken. De zijschepen hebben eenbreedte van ongeveer 2,50 m, het middenschip van ruim 6 m. Defundering van de westmuur is weliswaar geheel verdwenen, maarliet een gave fundamentsleuf achter; uit het zich fraai aftekenende

83

grondspoor valt af te leiden, dat deze westwand over de breedtevan het middenschip dunner was aangelegd. Onwillekeurig voeltmen zich geneigd, aan een grote inrijpoort te denken. Aan dezuidzijde ligt zowel een stoepje als een onderbreking van hetmetselwerk; deze verschijnselen kunnen beide op ingangen wijzen.

Het valt niet gemakkelijk, dadelijk een antwoord te geven opde vraag, wat we hier voor ons hebben. Gelukkig zijn er maar eenbeperkt aantal mogelijkheden, waarvan er slechts één ernstig on-derzocht moet worden, namelijk dat we met het hoofdgebouwvan een agrarisch bedrijf te maken hebben. Het formaat van debakstenen wijst op de veertiende eeuw, zodat de tijdsbepalingweinig hoofdbrekens kost. Dit sluit meteen het trekken van ver-gelijkingen uit, want boerenhoeven uit de veertiende eeuw zullener wel zeer weinige archaeologisch onderzocht zijn; uit de litera-tuur is schrijver dezes geen enkel geval bekend. De rechthoekigeingravingen ten westen van het hoofdgebouw, gevuld met mest-lagen en de mestplakkaten, die hier overigens verspreid werdenaangetroffen, laten toch wel weinig twijfel aan de juisthied van deboven getrokken conclusie bestaan. Het gebouwtje links op deplattegrond zal niet als waterput verklaard moeten worden, maarals bakhuis. De asresten geven voldoende steun aan deze onder-stelling. Een gracht tekende zich niet af, zodat men weinig redenheeft bij deze aanleg aan een versterkt huis te denken. Overigensvraagt men zich af, waarom er zo weinig puin werd aangetroffen.De verwoesting of afbraak van een dergelijk gebouw moet alsregel meer sporen achterlaten. De bestudering van de profielenverschaft de gegevens voor een globaal antwoord op deze vraag.Een in dikte sterk varieerende zandlaag, die vrijwel in alle pro-fielen als afdekkende laag optreedt, blijkt door natuurlijke in-vloeden hier gedeponeerd te zijn; de laag is door het water ge-bracht en in water afgezet. Minder opvallend, maar even belang-rijk voor de reconstructie van de gebeurtenissen is de kleilaag,die soms de zandlaag vervangt, soms zich onder de zandlaag be-vindt. Ook deze klei werd in water gedeponeerd! Een blik in dewaterstaatsgeschiedenis schept de mogelijkheid het historisch be-kende voor de oplossing van de raadselen aan te wenden. In 1373namelijk maakten grote overstromingen een einde aan de bewoningvan 's Graven Ambacht, waartoe het onderzochte terrein gerekendmoet worden. Eerst in de jaren 1454/55 wordt het land opnieuw

84

1bo

I

3

1is

1•IIbo

^

IIteg

i

38§

p §O > ^ UI *p53 If

>

n: :n:.li:: 11

il. 11: ii.ii

ZAVCl Z A N D (OCCL)MCT STDOOKEN Kl£l CNDCNKCBDCB qOCND

55. JPej/pz-o/fe/ I/I <fe pw/te/t ///, / *TJ F (a/6. 55, v / t ó n 5, 7 e/i 5).D/7 />rö/?e/ smyV/r te/ /wö/èfc^öWH' in de Z>re^/e. 0/7 ter müftfe/t e/i rérA/s

bedijkt door Boudewijn Hart van der Woert O- Ons terrein is dusruim 80 jaar overspoeld geweest en in de profielen tekent zichalzo het wisselend spel van landaanwas en landverlies af. Wanthet zand, dat we hier vrij hoog aantreffen, bewijst wel, dat eenrustige periode, waarin klei is afgezet, gevolgd werd door eenwoeliger tijdperk, waarin aanvankelijk slechts zand gedeponeerdkon worden.

Het is uiteraard ondoenlijk om de geschiedenis van de bodemvanaf het moment der grote dijkdoorbraken tot het tijdstip vande bedijking in detail te achterhalen en voor de bestudering vande opgravingsresultaten heeft dit ook weinig zin. Veeleer moetenwe ons afvragen, wat er gebeurde, nadat de overstromingen achterde rug waren en de nieuwe toestand - een alleszins deplorabele- zich geconsolideerd had. Door allerlei verschijnselen ontkomtmen niet aan de indruk, dat men na de catastrophe teruggekeerdis en - met de wetenschap, dat het verloren gebied voorlopig af-geschreven moest worden - de bruikbare bouwmaterialen uit hetprijsgegeven gebouw heeft gehaald. Zelfs de baksteen heeft menvoor het grootste deel uitgebroken. Zo moet verklaard worden,dat de Westmuur geheel verdwenen is. De fundamentsleuf vuldezich met zand en tekende zich scherp en duidelijk in put II af.

Een treffend bewijs voor onze stelling is ook het volgende.Tijdens de overstroming is een platte pan (afb. 34) tegen eendwarsmuur in put II terechtgekomen en daar blijven liggen.

86

W W S ^ ^

PUIN CN KALK

s//e/?e/i; de 6w//e/imMwr, ////Ars, /J H/7ge£roA:e//. /« Je

OCQUJNTJC

Later heeft men het dwarsmuurtje uitgebroken, waarbij nog tweelagen onder het niveau van de pan verdwenen zijn. De slopers zijnbij het uitbreken van de steen vlak langs het voorwerp gegaan,maar hebben het begrijpelijkerwijze niet opgemerkt. Voor onslag het aanvankelijk op een willekeurige, onverklaarbare plaats.Toen op een dieper gelegen niveau de onderste stenen van hetmuurtje voor den dag kwamen, werd de situatie volkomen duide-lijk. Tenminste, wanneer men uit wil gaan van de onderstelling,

een Z>m/ienmwwr, vg7. a/6. 50. Op/w. e« /eA:. G. / . de

dat de door het stromende water voortgestuwde koekepan tegende muur stuitte en daar zijn kortstondige zwerftocht beëindigde.

Men zal zich afvragen, of de ligging van de koekepan een aan-

87

wijzing bevat voor de hoogte van de vloer. Deze nu tekent zichin de profielen niet af en we moeten aannemen, dat de - wellichtlemen - vloer tijdens de periode, waarin 's Graven Ambacht wasprijsgegeven aan het water, verspoeld is. Zijn hoogte laat zichten naaste bij afleiden uit het peil van het stoepje met trapje aande Zuidzijde van het gebouw. Gelijk boven reeds opgemerkt,moeten we wel aannemen - gelet ook op de versnijdingen van demuren - dat dit op het hoogste punt van het erf lag.

Over de constructie van het gebouw laat zich weinig zeggen.De zware muren moeten welhaast enige meters hoog geweest zijnen een dragende functie hebben gehad. De drieschepigheid schijntmij hier onbetwistbaar. Daar vergelijkingsmateriaal overigens ont-breekt - wellicht op de tiendschuur van Ter Does in Vlaanderenuitgezonderd - zien we ons genoodzaakt te volstaan met hetregistreren van het verschijnsel.

Er zijn bij de opgraving verschillende vondsten gedaan, hoofd-zakelijk thuis te brengen in de rubriek aardewerk. De gegevenafsluiting van de bewoning - de overstromingen van 1373 - ver-lenen het materiaal een bijzondere waarde voor de chronologievan het middeleeuwse aardewerk.

Maar ook voor het bepalen van het tijdstip, waarop de be-woning van deze plek een aanvang nam, zijn de scherven van be-lang. Verschillende toch komen uit de grond, onder de voormaligevloer gelegen. Het is waar, de vloer is verdwenen. Slechts enkelesporen in de profielen zou men als resten van een leemvloer kun-nen verklaren. Maar het vuurhaardje en de funderingen bevindenzich in klei, die na de bouw van de hoeve ter ophoging van het

PUNT!

35.JV.2?.: /ie/ Zw/V/e/i fovew/ Op/w. e«

woonvlak aangebracht is. Voorop gesteld moet worden, dat mid-deleeuws aardewerk niet op 10 jaar nauwkeurig te dateren valt,zodat een nauwkeurige tijdsbepaling al van tevoren naar het rijkvan de vrome wensen verwezen moet worden. Typisch 13de eeuwsmateriaal komt niet onder de scherven voor; daarentegen welsteenwerk uit de Rijnstreken, dat we in verschillende gevallenreeds met zekerheid in de tijd tussen 1320 en 1350 hebben kunnenplaatsen. Een bouwtijd in het tweede kwart van de 14de eeuwschijnt derhalve het meest aannemelijk.

De pan kwam reeds ter sprake. Een voorwerp, dat gaaf in degrond terecht kwam en eerst onder de druk gebroken; roodaardewerk met loodglazuur. Het opmerkelijke is, dat we hiernog het holle handvat aantreffen. Dit is dus in de tweede helftvan de 14de eeuw nog niet buiten gebruik gekomen.

De vondsten buiten de funderingen - dus in de mestlagen ophet voormalige erf - zijn stratigrafisch niet te onderscheiden. Zijmogen als 14de eeuws materiaal worden beschouwd, daterend vanvóór 1373. Het is het meest doelmatig, het materiaal te verdelenin de gebruikelijke groepen blauwgrijs aardewerk, rood aarde-werk, geïmporteerd geel aardewerk en dito steenwerk.

De vuurklok, die we voor de eerste maal uit het schervenma-teriaal van Ter Does leerden kennen *), duikt ook hier op. Dankzij de vondst van Ter Does is het mogelijk de fragmenten vanhandvat, boven- en benedenrand thuis te brengen. De roetaan-slag wees ook hier de weg (af b. 38, no. 9).

Scherven met het z.g. „Besenstrichmuster", welker wand dusmet een harde borstel bewerkt schijnt, komen ook hier voor. Weereen aanwijzing te meer, dat dit aardewerk zeker in het begin van14de eeuw nog vervaardigd werd.

Een forse scherf van een rand bewijst, dat de grote blauwgrijzekannen, die we van andere vindplaatsen goed kennen, er vóór1373 ook al waren. Ondanks hun geringheid zijn ook de kleinefragmenten afb. 38, nos 2 en 10 afgebeeld, omdat zij een uit-zonderlijk profiel vertonen. Een randfragment met oor tenslottevertoont dezelfde weinig uitgesproken vorm als de blauwgrijzetestjes van Ter Does *).

90

SCWAAL 1 : 10 000

D00B5NEDE A-B

35, 37. S/7wa//e VÖ/I t/e opgegraven/M/tcfermge/ï I/I 5owa'eM'//>7va/i a*e /?wn/e/i ƒ e/i 2 verge/(/A:e men a/o. 35. O/?/w. en

. Foor a*e

Om te beginnen enkele algemene opmerkingen. Het materiaalbestaat helaas uit vrij kleine fragmenten, die het ons nauwelijksveroorloven een beeld te krijgen van de aardewerktypen, die debewoners van het huis gebruikten. Dit geldt voor het rode aarde-werk evenzeer als voor de andere groepen. Toch kunnen we vast-stellen, dat er nog vrij veel kannen in zwang waren met die ken-merkende reeksen van uitgeknepen halfronde standknobbels aande voet. Er is ook een uitgesproken voorkeur op te merken voorde koekepan met de korte, holle steel. Onder het schervenmateriaalvalt slechts één massieve steel op te merken (afb. 39, tweede rij).

De pan, gevonden naast het binnenmuurtje, kwam reeds tersprake (afb. 34). Daarnaast moeten enkele andere vrij grote frag-menten genoemd worden met afwijkende randprofielen (afb. 38,nos 3 en 6). Opmerkelijk mag het heten, dat ook de pan met degelobde rand - die men onder jonger materiaal zo vaak ontmoet,ook hier al vertegenwoordigd is (afb. 39, boven). Een speelseneiging van de pottenbakker demonstreert zich hierin, want eenpractische reden tot verklaring van deze randvorm kan bezwaar-lijk aangevoerd worden. Een enkel, helaas betrekkelijk kleinfragment, levert het bewijs, dat ook de rechthoekige, ondiepevispan met afgeronde hoeken reeds in de keuken gebruikt werd(afb. 39, derde rij, links).

Van een ander stuk keukengerei kwam slechts een brokstukvan de sterk geprofileerde rand in onze handen. Een kolossaalgebruiksvoorwerp, met een middellijn van ruim 41 cm. Hoewelwe hierin een schaal vermoeden, valt er bij gebrek aan vergelijkings-materiaal in feite niets van te zeggen.

De voorraadspot, die we uit andere vondsten reeds kennen *),laat zich hier vertegenwoordigen door een gedeelte van de rand;het is vanzelfsprekend goed mogelijk, dat een der vele bodemseveneens tot de voorraadspot behoort (afb. 38, no 7).

Enkele bodemfragmenten en een betrekkelijk groot hals/buik-fragment met oor verraden, dat de bekende driepoten, de ge-bruikelijke kookpotjes, niet ontbraken. Enkele sterk gelede rand-scherven zijn afgebeeld om het voorhanden zijn van de grotewater- of bierkannen te demonstreren; een kolossaal oor van eendergelijke kan vraagt er om, deze opmerking nog eens extra teonderstrepen.

92

93

Het is juister te spreken van aardewerk, dat geel tot grijswit opde breuk is en door het overtrekken met ongetint loodglazuureen gele kleur krijgt. Van deze, meestal kleine groep, leverde deopgraving slechts twee scherven, behorende tot hetzelfde voorwerpWat het nu eigenlijk wel is, valt moeilijk te bepalen. Het gaat inieder geval om een schaal met vlakke bodem van ongeveer 5,5cm hoogte, voorzien van een tuit. De vorm van de brokstukkenwijzen op een langgerekt of ovaal model. Overigens moge eenvoetje van een kannetje met voetplaat vermeld worden.

De bepaling van de bouwtijd van het huis gaf reeds aanleidingom over het geïmporteerde steen werk te spreken. Hier valt uiter-aard nog wel het een en ander aan toe te voegen. Een vergelijkingmet het materiaal van Polanen, daterend uit de jaren vóór 1394,dringt zich wel zeer aan ons op. Ook hier fragmenten van degrijzige, vrij grove kannetjes uit de eerste helft van de 14de eeuw,terwijl de Jacobakannetjes met hun vrij glad oppervlak en karak-teristieke scherpe halsribbel niet ontbreken. Naast deze produc-ten der Siegburgse pottenbakkers herkent men eveneens de scher-ven van de korte, buikige bierkannen.

Evenals op Polanen komen in Boude wijn Hartsland, op dezetwintig jaar vroeger afgesloten vindplaats, scherven voor vansteenwerk, overtrokken met een roodbruin of chocoladebruin ge-brande engobe, bestaande uit een ijzerhoudende leempap; enkelestukken, af gestookt in een reducerend milieu, zijn zelfs mooiglimmend grijs. Minder technisch gezegd: deze stukken zijn afge-stookt onder toetreding van heel weinig lucht. Wanneer er veellucht kan toetreden, oxyderen de ijzerbestanddelen (nemen veelzuurstof op) en ontstaat het bruinkleurige ijzeroxyde (ijzerroest).

Tenslotte moet gereleveerd worden, dat enkele scherven eenradstempelversiering vertonen (afb. 39, nos 6 en 7).

1) Deze historische gegevens dankt de schrijver aan mr. J. W. Groes-beek, Rijksarchivaris in Noordholland, te Haarlem.

2) Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodem-onderzoek, V, 1954, blz. 142, afb. 6, no, 3.

3) Berichten V, 1954 blz. 142, afb. 6 no 4.4) Polanen, Fig. 2, no 2. Oudheidk. Jaarboek, 11de Jaarg. afl. 3/4

Juni 1943. 5) Polanen; ibid.

94

59. v4ara'eH'er&-./rag7nen/en. 5oven: raoa* aardewerk; 2a*e r/y:oor van vwMrAYofc en 5/ee/ van A:oeA:epan; i ae ry:/ragmen/ vwpan en gee//w/ï/e 5cner/; onaer: /wee 5cnerven van 5/eenwerA: me/ raai/empe/-vers/er/ng. 7eAr. G. / . a*e